Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 87
(1972)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brielle in hervormingstijd
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IBrielle was de belangrijkste stad van de heerlijkheid Voorne, die niet alleen het grootste gedeelte van het eiland Voorne omvatte, maar ook Goeree, toen West-Voorne genoemd, Over-Flakkee en Bommenee op Schouwen, terwijl Heenvliet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Abbenbroek en Zuidland, hoewel op het eiland Voorne gelegen, afzonderlijke hoge heerlijkheden vormden. Deze heerlijkheid Voorne had tot 1503 een zekere zelfstandigheid behouden. In dat jaar overleed echter de laatste vrouwe, Margaretha van York, de weduwe van Karel de Stoute, en verviel de heerlijkheid aan de grafelijkheid van Holland. Toch bleven ook na 1503 enige sporen van deze zelfstandigheid bewaard. Zo betaalde Voorne niet mee in de beden van het graafschap Holland, maar wel bracht het een bepaald bedrag op naar evenredigheid van de beden die de Staten van Holland toestondenGa naar voetnoot4.. Belangrijker dan deze juridische antiquiteiten was echter de ligging op een eiland, door de brede Maasmond van Holland, door de smallere Bernisse van Putten gescheiden, waardoor de heerlijkheid Voorne en ook de stad Brielle vanzelf een ietwat geïsoleerd bestaan hadden. De hoogste functionaris op Voorne was de baljuw van den lande van Voorne, tevens opperdijkgraaf en baljuw van de stad Brielle. Hij werd benoemd door de centrale regering te Brussel, meestal voor een termijn van zes jaar. De baljuw had de leiding van de rechtspraak en de zorg voor de openbare orde op het eiland. Hij benoemde de schout van Brielle en de talrijke schouten op het platteland. Wanneer zaken van hoge jurisdictie dienden, leidde de baljuw de rechtszittingen, bij de dagelijkse zaken had de schout de leiding. Onafhankelijk van de baljuw was de rentmeester-generaal van Voorne, die de inkomsten van de grafelijkheid beheerde. Op de aanstelling van de Brielse magistraat kon de baljuw slechts informeel invloed oefenen. ‘Oud en nieuw gerecht’, dus de zittende magistraat en de oudmagistraatsleden, kozen jaarlijks in een vergadering die door de baljuw werd voorgezeten veertien burgers die zij geschikt achtten om in de schepenbank plaats te nemen. Uit deze voordracht van veertien personen kozen de stadhouder en het Hof van Holland ‘en niemand anders’ zeven schepenen. Toch ziet het er naar uit, dat ‘iemand anders’ het Hof bij de keuze adviseerde. Het was niet een bode, maar de baljuw zelf, die de voordracht met veertien namen naar Den Haag bracht. De zo gekozen zeven schepenen kozen terwille van de continuïteit uit de aftredende schepenen twee oud-schepenen, die samen met hen de schepenbank zouden vormen. De schepenen kozen twee burgemeesters, waarvan de ene burgemeester-tresorier was en de andere de schepenbank voorzat. Schepenen en burgemeesters kozen tenslotte twee raden, die het stadsbestuur en met name de burgemeestertresorier adviseerden en de financiën controleerden. De nieuw gekozenen traden op 1 oktober in functie.Ga naar voetnoot5. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sommige personen zaten zeer regelmatig in het stadsbestuur. Jan Ariaenszoon Tinnegieter en Pieter Jacobszoon waren tesamen burgemeester in 1546, 1548, 1550 en 1552, de laatste ook nog in 1554. In de voorafgaande en vooral in de tussenliggende jaren waren zij regelmatig schepen of raadGa naar voetnoot6.. Toch vonden anderen de verplichtingen aan het ambt van schepen verbonden hinderlijk zwaar. Ariaen Pouwels, in 1547 voor het eerst tot schepen gekozen, kwam dan ook niet steeds op de vergaderingen van het gerecht. In juli 1548 ontbood de magistraat hem tenslotte op zijn eed als schepen om te verschijnen. Eerst kwam hij niet, toen kwam hij toch, maar ging weer weg. Enige schepenen werden onrustig en zeiden: “wij hebben mede wel thuys te doen. Mach men zo thuys gaen ende absenteren, wy souden wel mede willen thuysgaen”. Ariaen Pouwels kreeg een boete, maar werd nooit meer tot schepen gekozen!Ga naar voetnoot7. De grote tijd van Den Briel was de vijftiende eeuw. De stad vormde toen een zeer belangrijk centrum voor de snel opkomende haringvisserij en -handel. De ligging van de stad was gunstig. De vaargeul in de brede Maasmond liep vlak langs de kust van Voorne en de stad was ook te bereiken door de Goote, een waterloop dwars door het huidige Voorne naar Rockanje, zodat de schepen met alle winden uit en in konden varen. De stroom in de Goote hield de haven op diepteGa naar voetnoot8.. Hoe groot, hoe machtig de stad zich voelde, kan men aflezen aan de plannen voor de bouw van de Sint-Catharijnekerk, die even groot had moeten worden als de dom in Utrecht of de Sint-Jan in Den Bosch, en die op sommige punten nog ambitieuzer was opgezetGa naar voetnoot9.. De glorietijd van de haringstad was slechts van korte duur. De Goote verlandde en werd geheel ingepolderd, waardoor ook de haven dichtslibde. In 1565 stond er bij eb niet meer dan een voet water. Het was onvermijdelijk, dat na de verzanding van de haven de welvaart achteruitging. In 1545 - het hoogtepunt van de welvaart was al lang voorbij - voeren nog 18 of 19 haringbuizen van Den Briel uit, en ongeveer 24 kleine vissersboten, in 1551 nog maar 10 buizen, in 1565 nog maar twee buizen, terwijl ook het aantal boten enigszins was teruggelopen. Toch heette | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook toen nog de zeevaart de voornaamste welvaartsbron van de stadGa naar voetnoot10.. Was het verwonderlijk, dat reeds kort na 1500 de bouw van de grote kerk slechts langzaam vorderde en weldra geheel stokte?Ga naar voetnoot11. In 1545 woonden in de stad enige korenkopers en enige brouwers, terwijl ook een meestoof wordt vermeldGa naar voetnoot12., maar noch de meekrapbereiding noch de brouwerij konden de achteruitgang van de visserij compenseren. Ook het platteland ging achteruit. Veranderingen in de zeearmen rond het eiland bedreigden op vele plaatsen de kusten ernstig en joegen de ingelanden op hoge, soms ondragelijk hoge dijklasten; elders deden zandverstuivingen de landerijen te loor gaanGa naar voetnoot13.. De verarming was zo evident, dat de autoriteiten gedwongen waren de belastingdruk te verlichten. Sinds 1541 moest de heerlijkheid Voorne voor de beden een bedrag opbrengen gelijk aan 1/28 van de beden van Holland, in 1553 werd dit verhoogd tot 1/26 maar in 1565 moest het worden teruggebracht tot 1/30. Het aandeel van Brielle bedroeg oorspronkelijk 1/10 van de bijdrage van Voorne, maar in 1519 werd dit 1/20. In 1543 werd het op aandrang van het platteland verhoogd tot 1/15, maar dit bleek niet te handhaven en in 1553 werd het 1/18Ga naar voetnoot14.. Enig inzicht in de sociale en economische structuur van Brielle geeft een in 1545 opgemaakt register van de huizen van de stad, met opgave van de eigenarenGa naar voetnoot15. en de huurwaarde van het pand. Er waren toen 624 bewoonde huizen en 10 nietbewoondeGa naar voetnoot16.. Op grond van dit cohier hebben we de volgende tabel opgesteld, met ter vergelijking overeenkomstige cijfers voor Rotterdam in 1553Ga naar voetnoot17..
Huurwaarde van de huizen (afgerond in hele £) in Brielle 1545 en Rotterdam 1553
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meer dan drie kwart van de huizen in Brielle had een huurwaarde van 6 £ of minder, een categorie die in Rotterdam als ‘pauper’ werd aangeduid en daar 31% van de huizen omvatte. Bij de vergelijking dient men zich wel te realiseren dat Rotterdam een snel groeiende stad was en dat een zelfde soort huis in Rotterdam allicht een hogere huurwaarde gehad zal hebben dan in het stagnerende BrielleGa naar voetnoot18., maar dit kan het grote verschil tussen de beide reeksen slechts ten dele verklaren. Het lijkt onmiskenbaar dat de welvaart van Brielle ook in 1545 al uiterst bescheiden was. Drie jaar na deze telling brak een grote brand uit en verbrandden 140 van de 634 huizen. De herbouw vlotte niet ‘overmits de sobere neringe van der stede’. Na zeventien jaar lag nog een vierde deel van de verwoeste erven braak, andere huizen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren slechts gedeeltelijk herbouwd. De veerkracht was verdwenen. In 1565 stonden vele aanzienlijke huizen leegGa naar voetnoot19.. Het inwonertal van de stad, die in 1565 dus ongeveer 600 huizen telde, zal toen tegen de 3.000 gelegen hebben, samen met de huizen buiten de stad bij de haven en in de zeer nabij gelegen dorpen Nieuwland en Rugge misschien tegen de 4.000, maar zeer waarschijnlijk niet meer. Het register geeft ook enig inzicht in de sociale verhoudingen, wanneer we tenminste aannemen, dat er een - zij het ook los - verband bestaat tussen de huurwaarde van iemands huis en zijn sociale positie. Wij willen daarom de bewoners van de duurdere huizen de revue laten passerenGa naar voetnoot20.. Er waren slechts twee huizen die op meer dan 20 £ werden getaxeerd: het eerste, met boomgaard 30 £, was het bezit van Andries van Bronckhorst, het tweede, van 24 £, werd bewoond door joffrou Eeuwout van Bronckhorst. Deze Andries van Bronckhorst, heer van Abbenbroek (± 1478-1547), behoorde niet alleen tot de breedstgeërfden van VoorneGa naar voetnoot21., hij moet zéér gefortuneerd geweest zijn. Toen in 1532 het land van Putten na een stormvloed voor de tweede maal in korte tijd onder water stond en vele landeigenaren hun bezittingen prijsgaven omdat zij de kosten van het dijkherstel niet konden dragen, werd Andries tijdelijk dijkgraaf. Voor het herstel van de dijken zou hij wel 20.000 gulden moeten uitgeven. Voor een gedeelte financierde hij dit met geleend geld, maar het risico was toch voor hem - en ondergelopen polders droogleggen was een riskant werkGa naar voetnoot22.. Als het misging, zo schreef hij, zou hij ‘hallef bedorfen’ zijn. Wanneer iemand zo schrijft over een risico van 20.000 gulden, kan men rustig aannemen dat hij heel wat meer bezat. De indijking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het land van Putten is onder zijn leiding voorspoedig verlopen, en sindsdien waren zeer aanzienlijke delen van Putten het eigendom van BronckhorstGa naar voetnoot23.. Van 1508 tot 1541 was hij opperdijkgraaf en baljuw van Voorne en baljuw van Brielle, sinds 1525 raad zonder wedde in het Hof van Holland. Een doortastend, capabel en machtig man, die zijn evenknie in het land van Voorne - zo lijkt het - niet vondGa naar voetnoot24.. In 1541 trad hij af als dijkgraaf en baljuw. Hij overleed in 1547. Frans van de Werve, gehuwd met Machtelt van Bronckhorst, was vele jaren substituutbaljuwGa naar voetnoot25.. Hij schijnt de baljuw zo veel vervangen te hebben, dat hij dikwijls baljuw genoemd werdGa naar voetnoot26.. In 1539 werd hij baljuw van PuttenGa naar voetnoot27.. Zijn weduwe, Machtelt van Bronckhorst, bewoonde in 1545 een huis van 15 £. Nauwelijks minder belangrijk dan de Bronckhorsten was de familie Heerman. Jacob Heerman Ghijsbrechtszoon, overleden in 1534, had in Orléans gestudeerd en was gehuwd met Ariana van Drenckwaert, dochter van een Dordts burgemeester. Zijn oudste zoon werd schepen in Dordrecht, zijn jongste dochter trouwde een Dordtse burgemeester, Jacob Oem. Drie andere kinderen bleven in Den Briel: Heer Dionys was kanunnik in het Brielse kapittel, Willem was van 1541 tot 1555 schout en aanvankelijk tevens substituut van de baljuwGa naar voetnoot28. en bewoonde een huis van 14 £. Hun zuster, Marie Heerman, was gehuwd met de rentmeester-generaal Jan Corneliszoon van Kerckwerve (1488-1562). Zeer waarschijnlijkGa naar voetnoot29. woonde hij in ‘'s Keizers Hof’, een pand dat op 20 £ getaxeerd was. Ook hij behoorde tot de breedstgeërfden van Voorne en was stellig gefortuneerd: zijn ambt veronderstelde dat en droeg er toe bij. Een van zijn dochters huwde eerst met Jan Gans, de secretaris van Brielle, na diens dood met Nicolaes van den Laen, burgemeester van Haarlem, een andere met Boudewijn van Loo, rentmeester van Friesland, een derde met Jan van Duvenvoorde, die zijn schoonvader zou opvolgen als rentmeester-generaalGa naar voetnoot30.. De grootvader van deze Jan van Duvenvoorde, Jan Ogiersz van Duvenvoorde, uit een zijtak van het bekende geslacht van die naam, was in 1517 baljuw van Heenvliet geweest. Zijn vader Cornelis had omstreeks 1543 enige tijd dit zelfde ambt bekleed, was in 1544 burgemeester van Brielle en had voordien vermoedelijk reeds vele magistraatsfuncties bekleed. Hij woonde in een huis van 12 £. Op grond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn afkomst en van het huwelijk van zijn zoon kunnen we hem tot de gefortuneerde grondbezitters rekenen. Onduidelijk zijn de positie en de afkomst van Philips van Duvenvoorde, die in een uiterst bescheiden huisje van 5 £ woondeGa naar voetnoot31.. Tot dezelfde kring van gefortuneerde, of in ieder geval welgestelde, grondbezitters behoorden vermoedelijk Lysbeth Cackers en joffrou Margriete (van Cleyburgh, weduwe van Boudewijn Willemsz van DrenkwaertGa naar voetnoot32.), die voor de telling overleden was en wier erfgenamen een huis van 15 £ bezaten, en de baljuw Jaspar van Treslong, die voor 16 £ woondeGa naar voetnoot33.. Enig inzicht in de voet waarop deze grondbezitters leefden, geeft een bepaling uit het privilege van het St-Franciscus- of kleermakersgilde van 1561. De baljuw, schout, rentmeester en ‘mannen van leenen 's landts van Voirne ofte allen den gheene die gewoenlick zijn een cleermaeckerknaep te houden’, zouden in hun huis een kleermaker op jaarloon mogen houden, maar deze zou alleen mogen maken wat zij in huis nodig haddenGa naar voetnoot34.. Naast de nu besproken families, die steunden op hun grondbezit en de door hen beklede soms zeer aanzienlijke overheidsambten, vinden we ook welgestelde burgers. Vier panden, getaxeerd op 18 £, stonden op de noordzijde van de Maerlantse haven, bewoond door Pieter Pauwelszoon Steur, Cornelis Piersz. Musschevanger, Cornelis Gerritsz en Jan Claeszoon. Bij drie van deze huizen hoorde een boomgaard, maar de welvaart van deze bewoners had een andere basis: Pieter Musschevanger en Pieter Steur werden genoemd als keurmeesters voor het pakken van de haring. Vermoedelijk waren deze welgestelde burgers vishandelarenGa naar voetnoot35.. Twee brouwers, Aernt Blaesbalch en Thon Eeuwouts, bewoonden huizen van 16 £. Bij het vergelijken van de huurwaarde van de huizen van deze brouwers en vishandelaren met die van de eerder besproken groep, dient men er mee te rekenen dat deze welvarende burgers in vele gevallen een deel van hun huis als bedrijfsruimte kunnen hebben gebruikt. Verscheidene van deze vishandelaren en brouwers vinden we in de stedelijke magistraat. Pieter Pauwelszoon Steur is minstens vier maal schepen geweest en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minstens driemaal burgemeester, Cornelis Pierszoon Musschevanger vinden we weliswaar niet in deze ambten, maar Pieter Corneliszoon Musschevanger, die twee huizen verder voor 12 £ woonde, kwam regelmatig bij de vergaderingen van oud en nieuw gerecht. De deelname aan het stadsbestuur was echter niet gereserveerd voor deze welvarende burgers; de meeste schepenen en burgemeesters woonden in huizen van 9, 10 of 12 £, cooman Crijn Huyges en Witte Ariaens woonden slechts voor 6 £ en waren toch schepen. Was het toeval dat zij nooit burgemeester werden? Een klein kijkje op de sociale afstand tussen de gegoede burgers en figuren als de rentmeester of baljuw krijgen we in 1566. Toen wilde niet de rentmeester, maar de ambteloze weduwe van de rentmeester het stadsbestuur spreken. Daarom ontbood (!) zij een burgemeester bij zich, die op haar verzoek (en natuurlijk ook gezien de dringende zaken die zij aansneed) oud en nieuw gerecht bijeenriep en haar daarna rapport kwam uitbrengenGa naar voetnoot36.. Ook als we verdisconteren dat vermoedelijk de hoge leeftijd van joffrou rentmeesterse en haar persoonlijke prestige hier een rol speelden, dan nog blijft het een opmerkenswaardig symptoom. Toch was er geen scherpe scheiding tussen de eerder genoemde grondbezitters, die als baljuw of rentmeester een rol speelden, en de aanzienlijke burgers, veeleer een geleidelijke overgang. Willem Heerman, de broer van joffrou rentmeesterse en jarenlang schout van Den Briel, had evenals zijn zuster een groot gezin, maar anders dan de kinderen van Marie Heerman huwden zijn kinderen in de Brielse burgerij: een van zijn dochters met Karel Gans, ontvanger van het gemene land van Voorne, de zoon van de stadssecretaris Jan Gans, die in 1545 een huis van 15 £ bewoonde; een andere met Eeuwout Corneliszoon, vermoedelijk de zoon van Cornelis Eeuwouts, die vele jaren burgemeester of schepen was; een derde met Bouwen Vincents, zeer waarschijnlijk de zoon van Vincent Bouwensz, die in 1545 voor 12 £ woonde, maar nooit enig ambt bekleed heeft. Zijn zoon Adriaen kwam in de magistraat, maar speelde helemaal geen opvallende rolGa naar voetnoot37.. Omstreeks 1560 was er een duidelijke spanning tussen de baljuw en de door deze aangestelde schout enerzijds en de stad anderzijds, en - merkwaardig genoeg - de stad kwam uit het conflict als overwinnaar te voorschijn. Als opvolger van Andries van Bronckhorst was Jaspar van Treslong in 1541 baljuw geworden. Het is niet duidelijk of deze al vóór zijn benoeming betrekkingen met Voorne had. Volgens sommigen is hij identiek met de Jaspar van Treslong die onder andere in 1527 schout van Haarlem was, maar dit sluit natuurlijk niet uit dat hij bezittingen op Voorne gehad kan hebbenGa naar voetnoot38.. Tot schout benoemde hij de ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds bekende Willem Heerman. Deze laatste trad in 1555 af, hoewel zijn pacht nog tot 1558 liepGa naar voetnoot39.. Kort na zijn aftreden werd hij tresorier van de stad en woonde regelmatig de vergaderingen van oud en nieuw gerecht bij. Dit lijkt er op te wijzen, dat de verhouding met de stedelijke magistraat niet verstoord was. Treslong stelde in zijn plaats Nicolaas van Sandijck, een zwager van Treslong, aan tot schout - ook hij was, voor zover wij weten, een vreemdeling op Voorne. Treslong overleed in 1558 en Sandijck werd in zijn plaats baljuwGa naar voetnoot40.. De 20e juni 1558 legde hij de eed af en twee dagen later benoemde hij Willem Heerman weer tot schout. Dit was kennelijk niet naar de wens van de stad. Oud en nieuw gerecht vergaderden, de stad zond boden naar Den Haag, raadpleegde advocaten... en deze wisten een compromis te vinden: Mr Gijsbrecht van Hogendorp en een ander advocaat werden betaald ‘als zij de stede mitten baljuw veraccordeerden’Ga naar voetnoot41.. Het resultaat was, dat de baljuw het schoutambt aan de stad verpachtte, die het op haar beurt in pacht gaf aan Servaes Corneliszoon. Financiële overwegingen speelden hierbij geen rol, want de stad verpachtte het ambt aan Servaes op dezelfde voorwaarden waarop zij het van de baljuw in pacht had gekregen. Was Willem Heerman toch persona non grata voor het stadsbestuur? Had zijn aftreden in 1555 toch politieke betekenis gehad? Het lijkt van wel, maar de reden hiervan ontgaat onsGa naar voetnoot42.. Servaes Corneliszoon is slechts betrekkelijk kort schout gebleven: op 11 februari 1560 doodde hij Aert Pouwels. Vermoedelijk was dit een incident zonder politieke betekenis, gevolg van opvliegendheid van Servaes, maar hij moest natuurlijk aftreden. Zijn opvolger werd Eeuwout Corneliszoon, vermoedelijk de zoon van burgemeester Cornelis Eeuwouts (overleden 1555). De nieuwe schout was een jonge man: in 1566 werd hij nog gekarakteriseerd als een ‘jonge dwaas’Ga naar voetnoot43.. Hij was gehuwd, of huwde later, met een dochter van Willem Heerman. In hetzelfde jaar 1560 was er weer een hevig geschil tussen de baljuw en de magistraat. Op 23 juli protesteerden burgemeesters en gerecht bij voorbaat tegen een tussentijdse verandering van de magistraat, die kennelijk dreigde. Zo ver is het niet gekomen, maar bij de normale jaarlijkse vernieuwing van de wet per 1 oktober kwamen zes nieuwe schepenen in de bank, die nog nooit eerder in de magistraat hadden gezeten. Zelfs deze toch vrij radicale ingreep zuiverde de atmosfeer niet. De 24e juli 1561 zwoeren 19 leden van oud en nieuw gerecht, waaronder vier van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de nieuwe schepenen, de stadszaken secreet te houden (voor wie is niet moeilijk te raden). De volgende dag vroeg baljuw Van Sandijck copie van het octrooi over de verkiezing van de magistraat, maar de stad wilde niet verder gaan dan hem het stuk ter lezing te geven. Van Sandijck weigerde daarop in september, zelfs ondanks een uitspraak van het Hof van Holland, om aan oud en nieuw gerecht de eed af te nemen voor de verkiezing van het veertiental waaruit het Hof de nieuwe schepenbank zou benoemen. Het resultaat was dat een burgemeester en de stadssecretaris - en niet de baljuw - de nominatie naar Den Haag brachten. De baljuw had aan het kortste eind getrokken, want kennelijk heeft het Hof de nominatie geaccepteerdGa naar voetnoot44.. Dit was nog niet het einde. De pacht van het baljuwschap door Van Sandijck zou aflopen met Sint-Jansmis 1564. Normaliter zou de Brusselse regering tegen die tijd met hem contact opnemen over de voorwaarden voor een nieuwe termijn. Lang voor het zover was kwam er echter een kaper op de kust: in december 1561 zegden de burgemeesters de steun van de stad toe aan Joost van de WerveGa naar voetnoot45., voor het geval deze zou streven naar de opvolging van Van Sandijck, mits hij tenminste ook de steun zou krijgen van een aantal van de breedstgeërfden van Voorne: aan een conflict met deze breedstgeërfden als blok had de stad kennelijk geen behoefte. De 18de maart 1563 verkreeg Joost van de Werve inderdaad van de Brusselse regering de toezegging dat hij in juni 1564 Van Sandijck zou opvolgenGa naar voetnoot46.. De achtergronden van dit geschil tussen Van Sandijck en de stad worden slechts gedeeltelijk duidelijk. Joost van de Werve moest de pacht voor de eerste vier jaar van zijn baljuwschap contant op tafel leggen, maar het ziet er niet naar uit, dat het financiële element een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Belangrijker lijkt de spanning tussen de stad en het platteland, die er al geruime tijd was. Het ging om de ook van elders zo goed bekende wens van de stad om de handel en nijverheid op het platteland te onderdrukken. In 1551 vaardigde Karel V een mandement uit tegen de brouwerijen op het platteland. Pieter Corneliszoon Gareel had 200 roeden buiten den Briel een brouwerij opgericht. Dit was kennelijk enige tijd geleden gebeurd, want hij had deze brouwerij inmiddels al weer uitgebreid. Nu werd hem bevolen deze af te breken. In 1555 werd de boete op de handel in vis buiten de stad aanzienlijk verhoogdGa naar voetnoot47.. In 1561 ontstond een geschil tussen de stad en de breedstgeërfden van Voorne over de verkiezing van een ontvanger-particulier van Voorne. Dit leidde tot een proces voor het Hof van Holland, dat in januari 1567 nog niet beslist wasGa naar voetnoot48.. In juni 1562 was de stad ontevreden over de baljuw, omdat deze de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
straffen op het verhandelen van koren buiten Den Briel niet streng genoeg had toegepast en ook over dijkzaken waren er moeilijkhedenGa naar voetnoot49.. Kennelijk had Van Sandijck bij de veelvuldige belangentegenstellingen tussen de stad en het omringende platteland het laatste te zeer begunstigd. Een kleine, verarmde stad, zo klein dat ieder iedereen kende, waar enige welgestelde grondbezitters en een aantal min of meer welvarende burgers, die over voldoende vrije tijd beschikten, het bestuur in handen hadden, dat was Brielle in het midden van de zestiende eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIDe stad was, als vrijwel alle middeleeuwse steden, rijk voorzien van kerken. Hoewel Brielle en het oude Maerlant waarschijnlijk sedert 1330Ga naar voetnoot50. voor het wereldlijk bestuur een eenheid vormden, bleven zij kerkelijk gescheiden. De kerk van Maerlant, aan Sint Pieter gewijd, was een eenvoudige parochiekerk, maar de Brielse kerk, de Sint-Catharina, was een grote collegiale kerk met een kapittel van 12 kanunniken en omstreeks 40 vicarieën en andere beneficies, rijk versierd, met 37 altaren en in het bezit van een kostbaar reliek, een stuk van het H. Kruis, bewaard in een verguld kruis, dat op Kruisverheffing plechtig werd rondgedragen. In de Maerlantse parochie lag het Noordeindse gasthuis, voor mannen, en een begijnhof, in 1541 samengevoegd met het oude vrouwenhuis. In de Brielse parochie lagen het zusterhuis van Sint-Catharina en een convent van Brigitten. De Clarissen gaven in hun klooster onderwijs aan meisjes en aan kleine jongens, de Cellebroeders en Cellezusters of Brootzusters zorgden voor de ‘wijkverpleging’. De meeste van deze instellingen hadden een eigen kapel, sommige zelfs een eigen pastoor. In de Maerlantse parochie was nog het Jan de Zadelaershofje of de huisjes voor arme vrouwen, in de Brielse parochie stichtte heer Engel Willems in 1552 een weeshuis. De Heilige Geest, een stichting belast met de armenzorg, beschikte over aanzienlijke bezittingen. Buiten de zuidpoort lag nog het leprooshuis en op kleine afstand het dorpje Rugge, waar een parochiekerk, een zusterhuis en een mannenklooster, beide van de Augustijnen, stondenGa naar voetnoot51.. Even ten oosten van de stad lag, vlak bij de wallen, de parochiekerk van Nieuwland. Al deze instellingen stonden ten dienste van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevolking die, met inbegrip van Rugge en Nieuwland, vermoedelijk de 4.000 weinig of niet te boven ging! Toch was de werkelijke toestand van het kerkelijke leven in Brielle minder gunstig dan deze beschrijving misschien zou doen vermoeden en dat niet alleen omdat vele van de genoemde instellingen arm waren. Het best zijn we ingelicht over de toestand van het kapittel. Van de twaalf kanunniken, namens Karel V en Filips II benoemd, resideerde slechts ongeveer de helft, van de vicarissen in 1571 slechts een vijftal, daar met name de laatste posten slechts zeer weinig opbrachten. Tot 1545 was de deken van het kapittel tevens pastoor van de parochie geweest, maar toen in dat jaar de deken Wilhelmus Geel overleed, kwam hier een eind aan. Het kapittel koos de 46-jarige kanunnik Dionys Heerman tot deken (een Bronckhorst was deken van het kapittel van Oostvoorne!) en verzocht de keizer de gekozene te benoemen. De keizerlijke regering zond Ghillain Zeeghers, een raadsheer uit het Hof van Holland, naar den Briel om advies uit te brengen over de benoeming van een nieuwe deken. Andries van Bronckhorst, door raadsheer Zeeghers geraadpleegd, meende dat geen van de residerende kanunniken in aanmerking kwam, ook heer Dionys niet, en beval de benoeming aan van Willem Janszoon van Delft, pastoor van Oudenhoorn, en niet-residerend kanunnik. Wie de benoeming kreeg is niet geheel duidelijk maar in ieder geval was het niet Dionys Heerman, die volgens vrijwel alle getuigen te veel dronk en ‘somwijlen wel viij ofte x dagen bij drancke zijnde hollen van deene herberge in de andere, sulcx dat zijne sustere, die huysvrouwe van Jan Cornelissen van Kerckwerve, rentmeester van den Briele ende slants van Voorne, dair af seer tonvreden es’.Ga naar voetnoot52. Op het eerste gezicht lijkt het of de keizerlijke regering streefde naar de benoeming van een geschikte deken, maar het resultaat van deze interventie doet vermoeden dat het eerder de bedoeling was een gunsteling van het Brusselse Hof aan een aantrekkelijke positie te helpen. De nieuwe deken zorgde er niet voor dat de zielzorg van de parochie naar behoren werd vervuld. Het stadsbestuur was hierover niet tevreden en vroeg in maart 1550 het kapittel zorg te dragen voor de benoeming van een pastoor en kapelaan, die de diensten in de kerk zouden waarnemen zoals vanouds gewoonte was. In juni was er echter nog steeds geen pastoor en opnieuw liet het gerecht de kanunniken bij zich komen. De deken verscheen met heer Dionys Heerman en de eveneens uit Brielle afkomstige kanunnik Jan Pot. Zij beweerden dat zij geen pastoor hadden kunnen vinden, zelfs niet in Leuven, ‘alsoe de pastoeren die predicken connen op dese tijt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
qualicken te gecrijgen zijn’. Zij noemden wel hun mede-kanunnik, de pastoor van Rockanje, als een mogelijke kandidaat, maar zeiden dat deze de functie niet op zich wilde nemen zonder de assistentie van een kapelaan, daar hij niet meer dan één maal per zondag wilde preken. Burgemeester Cornelis Eeuwouts had gehoord dat de pastoor van Goederede wel kapelaan zou willen zijn, maar ook deze suggestie leidde niet tot het gewenste resultaat. In 1571 heette het, dat sinds de dood van deken Geel twee vice-cureiten zonder noemenswaardige vaste inkomsten de zielzorg in de Brielse parochie waarnamenGa naar voetnoot53.. De deken en de kanunniken waren kennelijk te zeer op hun gemak gesteld om zich in te spannen voor de zielzorg en te zeer aan hun inkomsten gehecht om er een ander redelijk voor te betalen. De kanunniken woonden niet in een immuniteit, maar in gewone huizen in de stad. Rond de Catharijnekerk, aan het Brielse kerkhof, stonden in 1545 niet alleen de aanzienlijke huizen van Andries van Bronckhorst, joffrou Eeuwout van Bronckhorst en Machtelt van Bronckhorst, de weduwe van Frans van de Werve, maar ook die van de deken (12 £), van heer Dionys Heerman (10 £), en van mr Jeronimus, Balewini (10 £). Daar woonde ook heer Jacob Dircksz, nog wel in een huis van 15 £ hoewel hij slechts betiteld wordt als officiant in de Catharijnekerk. In de buurt van het Brielse kerkhof hadden ook heer Pieter Voerken en de heer Huyge Boonen een huis van 10 £. Mr Engel Willemsz bezat in die omgeving zelfs 2 huizen, van 10 £ en 12 £. Men zou vermoeden dat dit kanunniken waren, maar van heer Engel weten we dat hij pastoor van Heenvliet was en bij de verkiezing van de deken speelden ook de beide anderen geen rol. Daar staat tegenover dat andere kanunniken geen huis blijken te bezitten. Hadden deze misschien de huizen gehuurd van beide priesters? Het blijft onduidelijk. Veel eenvoudiger was het Maerlantse kerkhof. Daar woonde de pastoor in een zeer bescheiden huis van 2 £ en een andere priester in een huis van dezelfde waarde. Twee priesters woonden er voor 3 £ (een ervan Huych Drou, vicaris in de Sint-Catharina, was ‘geboren van de rijksten en treffelijksten van Den Briel’). Pieter Heynricksz, pastoor van het begijnhof en kapelaan van de Maerlantse kerk, bezat er twee huizen van samen 6 £. Hij had tot 1528 in Keulen gestudeerd en was deken en provisor van Voorne. In de stad verspreid woonden nog enige andere priesters voor 4½-6 £Ga naar voetnoot54.. Dit alles is niet voldoende om zich een beeld te vormen van de sociale positie van de priesters, maar enige aanwijzingen geeft het toch wel. De hevige gisting die vooral na Luthers optreden in 1517 de Kerk in Europa in beroering bracht, liet ook Voorne niet onberoerd. In 1525 zou in Den Briel een Augustijn gepreekt hebben in dezelfde geest als de ketterse kannunik van Geervliet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacob Neut, aan wie een preekverbod was opgelegdGa naar voetnoot55.. In de volgende jaren werden een aantal leken en de pastoor van Zwartewaal veroordeeld, omdat zij verboden boeken bezaten - een enkele keer werd uitdrukkelijk van boeken van Luther gesproken - of in verboden geheime bijeenkomsten waren geweest. In 1528 werd in dit verband speciaal gesproken over heimelijke bijeenkomsten in het Zuideindse gasthuis, waar de pastoor van het gasthuis zou hebben gepreekt. De betrokkenen waren op één na bereid zich aan het gezag van de Kerk te onderwerpen, zodat zij er met een lichte straf afkwamen: zij moesten openlijk in de kerk boete doen en hun dwalingen herroepen, met nog enige bijkomende straffen. Alleen Dymman Adriaens, de biervoerder, werd wegens het bezit van verboden boeken verbannenGa naar voetnoot56.. Catalijne Bouwens, uit Zuidland, werd in 1529 in Den Haag als relaps verbrand en enige andere inwoners uit Zuidland kregen lichtere vonnissenGa naar voetnoot57.. Een (ander?) Briels priester was niet vrij van ketterse denkbeelden, maar bleef voorlopig ongedeerd. Het was Engel Willemsz - later bekend geworden als Angelus Merula - in 1487 uit een welvarend Briels geslacht geboren. Hij had in Parijs gestudeerd, onder andere bij Faber Stapulensis, en was daar in 1507 en 1508 tot magister en licentiaat bevorderd. In Brielle bezat hij verschillende vicarieën en was waarnemend pastoor van de Maerlantse kerk. In 1532 benoemde Joost van Cruiningen, de heer van Heenvliet, hem tot pastoor van die plaats. Zijn afwijkende opvattingen trokken de aandacht en in 1533 kwamen twee commissarissen van het Hof van Holland een onderzoek doen naar zijn rechtzinnigheid. Hoewel die verre van onberispelijk was, werden er geen maatregelen tegen hem getroffenGa naar voetnoot58.. Kort na het vertrek van de heer Engel uit Den Briel plaatste de veel virulenter beweging van de Wederdopers deze voorzichtige ketters in de schaduw. We weten betrekkelijk weinig van Doperse activiteiten op Voorne. Op het einde van 1533 waren Jan Beukelsz en Gerrit Boekbinder in Den Briel en doopten acht of tien personen, in 1534 doopte Meynart nog enige anderenGa naar voetnoot59.. Cornelis Pietersz uit Den Briel speelde een belangrijke rol in de Doperse beweging en werd in 1535 in Den Haag onthoofd. We kennen verder uit de baljuwsrekening over 1534-1539 slechts de namen van twee herdoopten die terechtgesteld zijn en van 21 die gevlucht waren en verbannen werden. Sommigen hebben later alsnog elders de martelaarsdood | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondergaan. Omstreeks 1540 viel het laatste slachtoffer: Cornelis Jansz, ‘een arm scamel man’, werd bij vonnis van de ‘mannen van Voorne’ ter dood veroordeeldGa naar voetnoot60.. Na de onderdrukking in de dertiger jaren vernemen we geruime tijd niets meer over Dopers op Voorne. Pas in de zestiger jaren blijkt er weer een niet onaanzienlijke Doperse stroming te zijn. Over de tussenliggende tijd kunnen wij slechts gissingen maken. In 1564 zou de bekende Doperse voorganger Lenaert Bouwens, naar het Hof van Holland ter ore gekomen was, in Den Briel geweest zijnGa naar voetnoot61.. Toch was Brielle toen niet het centrum van de Dopers op Voorne. Dit was Zwartewaal, een vissersdorp met 140 huizen, enige kilometers ten oosten van Brielle. Het was een arm dorp. De polder waarin het lag, was calamiteus en ook de vissers waren arm. De pastorie was zo arm, dat het dorp in 20 jaar 9 pastoors hadGa naar voetnoot62.. Onrustbarende berichten bereikten in 1564 de landvoogdes Margaretha: niet alleen werden er heimelijke bijeenkomsten gehouden, ook ketters van buiten Zwartewaal zouden er hun toevlucht vinden en er zouden zelfs kinderen van vier of vijf jaar zijn, die niet gedoopt warenGa naar voetnoot63.. Dit laatste zou er op wijzen dat de Dopers vooral sinds 1559 of 1560 aanhang hadden gekregen en er zijn andere gegevens die dat bevestigen. Omstreeks 1557 was heer Jan Janszoon Wespelaer er drie of vier jaar pastoor en pas na zijn tijd was de verdeeldheid in Zwartewaal gegroeid. Enige jaren later waren de Dopers zo talrijk, dat de emolumenten van de pastoor daardoor zeer merkbaar terugliepenGa naar voetnoot64.. Ook over eventuele heterodoxe opvattingen binnen de Kerk vernemen we in de veertiger jaren weinig. We weten echter dat Engel Willemsz pastoor van Heenvliet bleef en ook het contact met Brielle niet verloorGa naar voetnoot65.. In het kleine Heenvliet volgde hij met aandacht de kerkelijke ontwikkeling van zijn dagen en zond de bisschop van Utrecht zelfs een geschrift met zijn bezwaren tegen de Formula Reformationis, die Karel V hier in 1549 wilde invoeren. De ruimte binnen de bestaande Kerk was nog zo groot, dat zelfs overwogen schijnt te zijn, om hem als lid van de Nederlandse afvaardiging naar de tweede zitting van het concilie van Trente te zenden, kennelijk als vertegenwoordiger van de ‘linkervleugel’ van de Kerk. Door ziekte zou hier echter niets van gekomen zijn. In dezelfde tijd werden de teugels in de Nederlandse Kerk, vooral op aandrang van de wereldlijke Brusselse regering, strakker aangetrokken. In 1552 begon een nieuw onderzoek naar Engels orthodoxie en het volgend jaar kwam de inquisiteur Sonnius zelf naar Heenvliet. Hij beluisterde een preek van de pastoor en overhandigde hem daarna een beschuldiging, kennelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebaseerd op de inlichtingen uit 1552, waarop Merula moest antwoorden. Merula heeft dus alle gelegenheid gehad om te vluchten, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Na een huiszoeking, waarbij allerlei belastende aantekeningen aan het licht kwamen, werd hij tenslotte gearresteerd en enige maanden later naar Den Haag vervoerd. Zijn verdere proces heeft zeer de aandacht getrokken, maar valt buiten ons onderwerpGa naar voetnoot66.. Vanaf het einde van de vijftiger jaren vinden we in Brielle, met name in de Maerlantse kerk, talrijke sporen van ketterij. We kunnen hier invloed van Merula vermoeden, eenmaal is deze ook aan te tonen. In juni 1558 was Huych Claeszoon in Brielle gevangen. De inquisiteur Nicolaas van der Borch (Nicolaus de Castro, later bisschop van Middelburg geworden) kwam 20 juni naar Brielle om het proces tegen Huych te openen, maar Huych ontsnapte uit de gevangenis. Daarmee was het werk van de inquisiteur echter niet afgelopen. Niet alleen deed hij nog een onderzoek naar Anne Joestendr. van der Does, die gevlucht was, ook de opvattingen van de rector van de school en van de pastoor van Maerlant trokken zijn aandachtGa naar voetnoot67.. De rector bleef ongemoeid, al zou deze zich in 1566 als een protestant ontpoppen, die de kinderen de catechismus ‘van Calvijn’ onderweesGa naar voetnoot68.. Ook de pastoor van de Maerlantse kerk schijnt het onderzoek doorstaan te hebben. In 1560 is er tenminste sprake van een heer Aelbrecht Cornelissoen, ‘eertijts pastoor te Maerlandt ende nu jegenwoordich pastoor tScheveningen’Ga naar voetnoot69.. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de verdachte pastoor van 1558 een ander zou zijn dan de ex-pastoor van 1560. Deze Aelbrecht Cornelissen van der HouffGa naar voetnoot70., een Norbertijn uit de abdij te Middelburg, zat in november 1560 in Den Haag gevangen en weer was het Nicolaas van der Borch die bij het proces betrokken was. Ook na dit onderzoek bleef hij pastoor, maar toen in 1564 de inquisiteur Lindanus een hernieuwd onderzoek deed, betekende dit het einde van zijn pastoraat. In 1566 vinden we hem terug als prediker van de nieuwe leer in Delft en RotterdamGa naar voetnoot71.. Tussen oktober 1561 en september 1562 was er weer een ‘kettermeester’ in Brielle, maar het enige wat wij over zijn verblijf weten, is dat het stadsbestuur bij zijn ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vangst vier stopen wijn liet schenkenGa naar voetnoot72.. De baljuwsrekeningen over deze jaren ontbrekenGa naar voetnoot73., zodat we zijn verdere activiteiten niet kunnen volgen. Verbazingwekkend is de onbevangenheid, waarmee de ketterse opvattingen in Den Briel getoond werden. Mr Frans Jacobsz, een chirurgijn, schreef aan het kapittel van de Sint-Catharijnekerk, dat hij zijn kind gedoopt wilde hebben ‘in der manieren als Cristus den doop innegeset hadde ende zoe die scrifture vermelde ende dat hij mit heurlieden zoudt ende smout niet te doen en hadde ende dat in de jonge kinderen peccatum originale niet en was ende dat zijluijden oick den duvel daer wilden bezweeren, die daer niet in en was’. Deze brief leidde tot zijn arrestatie, waarbij ook een boek van Luther gevonden werd, maar burgemeesters en schepenen vonden geen reden voor een veroordeling: mr Frans kwam vrij tegen betaling van de kosten, op voorwaarde dat men voortaan geen ‘quade opinien’ meer van hem zou horenGa naar voetnoot74.. Mr Frans hield zijn opvattingen niet voor zich, integendeel, hij gaf de Postillen van Luther te lezen aan heer Allaert, priester te Maerlant, met het gevolg dat deze op de preekstoel openlijk ‘tegen het katholiek geloof predikte’. Dit kwam het Hof ter ore en de substituut-procureur-generaal ging naar Brielle om mr Frans Jacobsz en heer Aelbrecht van Cuylenburch, de pastoor van de Maerlantse kerk, te arresterenGa naar voetnoot75.. Vermoedelijk is de pastoor tijdig gevlucht, wij horen althans niets over zijn gevangenschap, en in 1564 of 1565 kreeg de Maerlantse kerk een nieuwe (vice-)pastoorGa naar voetnoot76.. Mr Frans moest weer terecht staan voor burgemeesters en schepenen, die hem 9 januari 1565 op cautie ontsloegenGa naar voetnoot77.. In 1566 behoorde mr Frans tot de beeldenstormers. Frans Jacobsz had ook deelgenomen aan bijeenkomsten met Adriaen de Lantman, schuitenvoerderGa naar voetnoot78., Witte Corneliszoon, schoenmaker, en Willem Joachimsz, mandemaker, waar met name de laatste de bijbel uitlegde. Willem Joachimsz werd op 14 oktober 1564 gearresteerd, Witte Corneliszoon, krachtens een bevel van het Hof van 11 december, op 19 januari 1565Ga naar voetnoot79.; van een arrestatie van Adriaen de Lantman horen we helemaal niet. Burgemeesters en schepenen spraken bij gebrek aan bewijs Willem Joachimsz vrij (in 1567 preekten de protestanten te zijnen huize), Witte Corneliszoon kreeg het bevel voortaan naar de kerk te gaan en het sacrament | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te ontvangenGa naar voetnoot80.. De vonnissen over de verdachten waren licht, verbazingwekkend licht, en zij tonen hoe afkerig burgemeesters en schepenen van Den Briel waren van ketterjagerij. Omstreeks deze tijd kreeg een kapelaan van de Sint-Catharina, heer Andries Corneliszoon, een preekverbodGa naar voetnoot81., natuurlijk naar aanleiding van min of meer ketterse preken. Hoe mild de schepenbank ook oordeelde, toch vluchtten - wanneer precies weten we niet - sommige Briellenaren naar Emden. In 1566 verbleven daar Ariaen Janszoon Cuyper en een aantal stadgenoten, duidelijk om godsdienstige motieven: Cornelis Machgarius, de man van Lysbeth Hubrechtsdr, kon in Emden geen stuiver winnen, maar mocht van zijn vrouw niet naar Brielle terug, zolang daar de papisterij heersteGa naar voetnoot82.. Er was regelmatig contact met achtergebleven geestverwanten in Brielle, onder wie Marie Heerman, de rijke weduwe van de rentmeester-generaal Jan Corneliszoon van Kerckwerve, een eerste plaats innam, zodat zij de bijnaam kreeg van ‘de vrouwe van Emden’ en haar huis het ‘Hof van Emden’ genoemd werd. Marie's sympathieën voor protestantse opvattingen waren geen recente bevlieging: al van ‘haer jonge dagen’ zou zij ‘van de nieuwe religie’ geweest zijn, daarin onderwezen door Angelus Merula. Toen omstreeks 1538 Dionys Heerman in het begijnhof preken hield, die niet vrij van ketterij zouden zijn, ‘was die spraecke dat hij anders nyet en predicte dan hem die rentmeesters huysvrouwe zijne zuster leerde, die men seyde ter selver tijt suspect te weesen van lutherie’. Dat gerucht was echter verstomd - zo zei men althans - en Marie ging omstreeks 1545 ‘zeer wel te kercken’.Ga naar voetnoot83. Sommigen van de uitgewekenen in Emden hadden duidelijk radicalere opvattingen dan de achterblijvers - de boven geciteerde uitlating van Lysbeth Hubrechtsdr wijst daar wel op - maar ook Marie Heerman kwam steeds dichter bij een breuk met de gevestigde Kerk. In 1566 kwam zij nauwelijks meer in de kerkGa naar voetnoot84. en in de paasweek van 1566 ging zij ter communie bij heer Andries Corneliszoon, de kapelaan aan wie een preekverbod was opgelegd. Voor de dienst in de familiekapel in de Catharijnekerk liet de kapelaan nog wel een groot en een klein misbrood halen, maar het was niet duidelijk of de dienst volgens de orthodoxe regels verlopen was. In de stad gingen geruchten, dat in de Catharijnekerk ‘gemunnichd’ werd onder beide gestaltenGa naar voetnoot85., en al vóór pasen 1566 zou ten huize van Marie Heerman het sacrament bediend zijn, hoewel er niemand ziek was. Het vermoeden lag voor de hand, dat men ook toen van de katholieke gebruiken was afgeweken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heer Andries Corneliszoon en de vrouwe van Kerckwerve en hun geestverwanten waren verre van orthodox, maar zij hadden in april 1566 dus nog niet gebroken met de gevestigde Kerk, al leek het of een definitieve breuk niet meer veraf was. Het was de weerslag van gebeurtenissen buiten Den Briel, die hen er tenslotte toe bracht de beslissende stap te zetten. Twee wonderlijke berichten willen we hier niet onvermeld laten, ook al roepen zij vele vragen op. In of omstreeks januari 1565 wordt gesproken van ‘de compagnie en de gezelschappe van den straetschenders, die welcke men noemt de vliegende geuzen’; zij zouden kerken, kloosters en godshuizen beroven, geestelijke personen en functionarissen van Zijne Majesteit dood slaan. Andere burgers van Den Briel stalen gouden en zilveren voorwerpen uit de kapel te OostvoorneGa naar voetnoot86.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIEnige dagen voordat Marie Heerman bij heer Andries ter communie ging, hadden de verbonden edelen in Brussel het bekende smeekschrift aan de regentes aangeboden. Na het vage antwoord van Margaretha meenden de protestanten in Vlaanderen en Brabant dat voor hen betere tijden waren aangebroken en zij gingen steeds openlijker optreden. In mei begonnen de hagepreken, in juli namen Amsterdamse protestanten het initiatief voor enige hagepreken in Holland, 10 augustus begon in Vlaanderen de beeldenstorm, en 20 augustus werden in Antwerpen de beelden vernield. De 23e augustus gaf Margaretha in zoverre toe, dat zij Oranje, Egmont en Hoorne machtigde om de preken te tolereren waar deze tot dan toe gehouden waren. Berichten over dit alles drongen ook in Den Briel door. De 29e juli vergaderden oud en nieuw gerecht over een schrijven van het Hof van Holland dat de stad beval ‘scherpelijck te waecken’Ga naar voetnoot87.. Nog enige weken bleef het rustig, maar zaterdag 24 augustus waren de gemoederen kennelijk opgewonden. De ‘oude joncvrouwe van Kerckwerve’, Marie Heerman, voer tegen een van de kanunniken, Jan Pot, uit over de geestelijken, die zij dikwijls aan haar tafel ontvangen had, maar die haar en de haren om hals wilden brengen. Zij doelde hierbij op de (onjuiste) geruchten over een ‘bloedboek’, waarin de geestelijken (volgens sommigen met name de Minderbroeders) de namen van alle protestanten zouden hebben opgetekendGa naar voetnoot88.. Diezelfde zaterdag vroeg heer Andries via een van de burgemeesters, Cornelis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heyndricxz, om een certificatie van schepenen over zijn leer (!) en levenGa naar voetnoot89., kennelijk met de bedoeling de stad te verlaten en elders een zinvoller bestaan te zoeken dan dat van kapelaan-met-preekverbod. Dit was niet naar de wens van Marie Heerman. De volgende dag, op zondagmorgen, ontbood zij burgemeester Cornelis Philipsz bij zich en gaf hem de wens te kennen dat heer Andries die dag om één uur in de Sint-Catharina zou mogen preken. Volgens een van de schepenen, Yeman Huyghes, had zij deze preek voorgesteld als een afscheidspreek voor het vertrek van Andries Corneliszoon, maar volgens kanunnik Jan Pot had zij gevraagd of heer Andries ‘het oprechte woordt Gods’ zou mogen verkondigenGa naar voetnoot90.. Vermoedelijk is de preek inderdaad aangekondigd als afscheidspreek, maar was hij in feite vooral bedoeld als een proefballon, om de stemming in de stad tegenover prediking van ‘het oprechte woord Gods’ te peilen. De burgemeester riep het gerecht bijeen om het verzoek van Marie Heerman te bespreken; het gerecht ontbood op zijn beurt het kapittel en vroeg aan de deken en de vier kanunniken die op het stadhuis verschenen, waarom zij heer Andries het preken verboden hadden. Volgens het officiële memoriaelboek van de stad verklaarden deze dat zij van heer Andries geen kwaad wisten en hem slechts op bevel van de bisschop (bedoeld is de inquisiteur Lindanus, benoemd bisschop van Roermond) om hun onbekende redenen een preekverbod hadden opgelegd maar nu wel wilden dulden dat hij zou preken. Na dit antwoord van het kapittel gaven ‘burgemeesters ende regierders’ heer Andries verlof om ‘voor die reyse’ te prekenGa naar voetnoot91.. Yeman Huyghes beweerde later dat de kanunniken geantwoord hadden dat zij de preek niet konden verhinderen ‘mits dat 't stadthuys vol volcx was’Ga naar voetnoot92. Om één uur verscheen de voormalige kapelaan in wereldlijke kleren, in lange mantel met een hoed op het hoofd, op de preekstoel, binnengeleid door vier of vijf mannen. Onmiddellijk begon een aantal omstanders psalmen te zingen (die zij dus kenden!). Na de preek was er geen sprake meer van vertrek, heer Andries nam zijn intrek in het grote huis van Marie Heerman aan het Brielse kerkhof en het schijnt, dat hij in de volgende week enige malen heeft geprediktGa naar voetnoot93.. Wij weten niet waarover heer Andries die zondag gepreekt heeft en het is dus ook niet zeker of het een gevolg van deze preek was dat de volgende morgen om negen uur de beeldenstorm in volle gang was. ‘Het principael hooft, voorganger ende toestoecker’ was de schout (!) Eeuwout Corneliszoon. Deze beperkte zich niet tot het geven van leiding, maar werkte zelf mee. ‘Wij hebben tvolck in twerck geholpen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
siet hue zijn wij besweet’ zeiden hij en Willem Apteker tegen mensen die zij tegenkwamen. Ook twee klerken uit de secretarie, Jaspar en Heyndrick de Beauvoir, werkten zich in het zweetGa naar voetnoot94.. Gebroken werden de beelden in het St.-Catharina Zusterhuis, bij de Clarissen, de Broodzusters en in een klooster te Rugge, waar een nieuwe preekstoel het speciaal moest ontgeldenGa naar voetnoot95.. De beide grote kerken, de Sint-Catharina en de Maerlantse kerk, bleven gespaard. Zij waren kennelijk tijdig gesloten. Heyndrick de Beauvoir sloeg wel met een grote hamer op het slot van de deur van de grote kerk, maar zonder het gewenste resultaatGa naar voetnoot96.. Er zijn enige aanwijzingen dat het een min of meer georganiseerde beweging was. Niet alleen het optreden van de schout wijst in deze richting, ook werd verteld dat mr. Willem Rutgers, een van de schepenen, enige lieden voor dit werk gehuurd zou hebben. Bij de Clarissen gaf Pieter Michiels aanwijzingen wat men zou breken en wat niet. Na afloop van de beeldenstorm in de kloosters verschenen Marie Heerman en heer Andries ‘omme te beziene oft de bellestorminge te rechte geschiet ende volcommen was’. Zó dat de pater van het Catharinaklooster het kon horen zei zij: ‘God zij geloeft dat dus verre gecommen es, want het moeste aldus geschien’Ga naar voetnoot97.. Van het stadsbestuur horen we op deze maandag niets. Pas de volgende dag, dinsdag 27 augustus, lieten baljuw, oud en nieuw gerecht een verbod uitgaan om kerken en kloosters te molesteren ‘voor ende alleer van de Overheyt ofte van den Hove anders daerinne versyen ende geremedieeert sal syn’Ga naar voetnoot98.. Althans een deel van de aanwezigen rekende dus met de mogelijkheid dat maatregelen van hogerhand een voortzetting van de beeldenstorm zouden legaliseren. Na dit verbod vergaderden de beeldenstormers en ‘die van de nieuwe religie’... en gingen naar Nicolaas van Sandijck, de oud-baljuw, om hem te vragen of de stad een zo scherp verbod (er werd met de galg gedreigd) tegen de beeldenstormers wel mocht afkondigen. Toen Van Sandijck dit bevestigde, zag men af van verder geweld. De volgende dag ontstond voor de Maerlantse kerk nog een oploop. Men wilde de beelden uit de kerk hebben en sprak weer over het bloedboek. De baljuw en Willem Corneliszoon Brouwer, een oud-burgemeester die al meer dan twintig jaar magistraatsfuncties had bekleed, wisten echter met goede woorden de menigte in toom te houdenGa naar voetnoot99.. Op diezelfde dag vergaderde het stadsbestuur over een verzoek - natuurlijk van ‘die van de nieuwe religie’ - om de beelden uit de Maerlantse kerk te verwijderenGa naar voetnoot100.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rekestranten wilden dus niet de beelden uit alle kerken verwijderen, maar alleen uit de Maerlantse kerk, die daardoor geschikt zou worden voor de protestantse preek. Het stadsbestuur kon over dit verzoek een gedeeltelijke beeldenstorm toe te staan niet tot een beslissing komen en zond een burgemeester met de secretaris naar Den Haag om het advies van de president van het Hof en van de procureurgeneraal in te winnenGa naar voetnoot101.. Het stadsbestuur bleef de komende dagen even besluiteloos als die woensdag. Zaterdag 31 augustus ontving het een bericht van het Hof met een mededeling over het akkoord van 25 augustus tussen Margaretha en de edelen. Het stadsbestuur trok er geen consequenties uit, maar liet de missive in de vergadering voorlezen aan Andries Corneliszoon. Toen deze vroeg of dit betekende dat ‘men hem zyn predicaties ontseyde’, repliceerde men slechts dat hij moest doen wat hij zelf er uit begrepen had en verantwoord achtte. Enige dagen later gaven zij hetzelfde antwoord op een verzoek om de Maerlantse kerk ter beschikking te stellen voor de prediking van het heilig evangelie: de rekestranten moesten maar doen wat zij meenden te kunnen verantwoorden, maar toestemming gaf men nietGa naar voetnoot102.. Ondanks deze reactie vonden de protestanten het kennelijk niet verantwoord om de Maerlantse kerk in bezit te nemen, zij deden het althans niet. Op 10 september kwam het stadsbestuur echter op de zaak terug en besloot dat beide parochiekerken van de stad als vanouds dagelijks zouden worden geopend, zodat een ieder daar binnen zou kunnen gaan, mits men geen vernielingen aanrichtte, ‘ende indien yemandt hem vervorderde eenige dyensten ofte predicatiën daerinne te doen, sullen die vervorders hetselffde moeten verantwoerden ende tot haeren last ende pericule doen’, zonder dat de stad enige toestemming gafGa naar voetnoot103.. De protestanten namen hierop de Maerlantse kerk in gebruik, terwijl de katholieken in de Sint-Catharina de diensten hervatten. Zondag 15 november werd weer voor het eerst de mis opgedragenGa naar voetnoot104.. Het lijkt zeer waarschijnlijk, dat het besluit van het stadsbestuur van 10 september het resultaat was van ondershands overleg, zodat het stadsbestuur wist dat beide partijen in een van de kerken hun gang zouden gaan zonder de ander lastig te vallen. Ruim zes weken hebben de protestanten in de Maerlantse kerk gepreekt, terwijl de beelden er nog stonden. Toen het feest van Allerheiligen naderde, ging men de aanwezigheid van de beelden toch wel als een bezwaar voelen. Een ouderling en twee diakenen vroegen de koster om de volgende dag de kerk vroegtijdig te openen. De volgende morgen klopten Jan Commers, Andries de Wever en Pieter Chirurgijn de koster vroeg uit zijn bed en gingen - natuurlijk nadat de koster hen in de kerk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had gelaten - ‘de beelden afsetten’. Het crucifix borgen zij achter het hoofdaltaar, de beelden achter het Onze-Lieve-Vrouwenaltaar, en daar bleven zij liggenGa naar voetnoot105.. De protestanten in Den Briel handelden niet alleen op eigen gezag, zij hadden ook contacten met geestverwanten elders. Op 19 september vinden we een zekere Johannes Outraet in de stad. Deze Johannes Outraet was een jongeman van ongeveer 26 jaar, te Den Haag geboren, uitgeweken naar Emden, waar hij vermoedelijk conrector was geweest. Als modern man die het Grieks meester was, liet hij zich ook Gerobulus noemen. In september 1566 vinden we hem als predikant in DelftGa naar voetnoot106.. Op 15 en 16 september 1566 preekte hij in Heenvliet en uit Heenvliet trok hij, op een wagen, met de baljuw van die plaats, Floris Cornelisz, de pastoor en een kapelaan, beiden protestant geworden, alle drie met een rode geuzensluier om de hals, naar Den Briel, waar zij uitstapten bij de herberg de ZwaenGa naar voetnoot107.. De 19e september verscheen hij, begeleid door een grote menigte, op het stadhuis en vroeg toestemming om in de Maerlantse kerk een ‘vermanynghe ende leere’ te doen ‘ten eynde hy rekenschap mochte gheven van de nutheyt ende bequaemheyt van Heer Andryes Cornelisze, predicant, als by heurluyder collegie geapprobeert ende gesondt in zyn leere bevonden synde’. Het stadsbestuur las, volgens het langzamerhand gebruikelijke recept, een missive van het Hof voor, en besliste verder nietsGa naar voetnoot108.. We hoeven er niet aan te twijfelen of Gerobulus heeft in de Maerlantse kerk heer Andries ‘bevestigd’ als predikant. We zouden graag willen weten wat we ons moeten voorstellen bij ‘heurlieder collegie’, dat zich de bevoegdheid toekende om een predikant te erkennen. De Emdense kerkeraad? De Antwerpse kerkeraad? Een college in Holland? We weten het niet, we weten ook niet hoe dit college op de hoogte was van de orthodoxie van heer Andries. Het is in ieder geval curieus om deze Gerobulus hier te zien optreden als een soort kerkelijk inspecteur van de calvinisten. In dezelfde tijd kozen de protestanten in de Maerlantse kerk met stembriefjes vier ouderlingen, en vier diakenenGa naar voetnoot109.. Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat dit op advies, zo niet onder leiding, van Gerobulus gebeurd is. Heer Andries, die in de paasweek nog misbroden liet halen, misschien met het misbrood niet goed raad wist, maar toch ook geen gewoon brood voor het avondmaal gebruikte, was zo in het najaar de voorganger van een protestantse gemeente met duidelijk calvinistische signatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De houding van het stadsbestuur tegenover de vestiging van een protestantse gemeente in een van de parochiekerken was, zoals we gezien hebben, aarzelend. Dit was een gevolg van de sterke verdeeldheid in de magistraat, waar een minderheid duidelijk met de protestanten sympathiseerde, of protestant was. In februari 1567 ging heer Andries inwonen bij Cornelis Heyndricxsz, tot 1 oktober 1566 burgemeester, daarna schepen. Aert Daniels, tot 1 oktober schepen, was ouderling, en schepen. Willem Rutgers zou beeldenstormers betaald hebben. Lenaert Ghijsbrechtsz, vanaf 1 oktober 1566 schepen, was ook duidelijk protestant; men rekende hem tot de consistorialen, hoewel hij niet voorkomt op het lijstje van de ouderlingen en diakenen. Deze minderheid kon elk besluit ten nadele van de protestanten verhinderen, maar was niet in staat besluiten te hunnen gunste door te zetten. Het gevolg van deze verdeeldheid was, dat het stadsbestuur in de kritieke dagen zich zoveel mogelijk op de vlakte hield en, als het kon, zich beperkte tot het voorlezen van missives van het Hof van Holland, terwijl het aan de betrokkenen overliet er (al of niet) consequenties uit te trekken. De enige die consequent trachtte de protestanten zoveel mogelijk in te dammen, was de baljuw Joost van de Werve. Hij was het, die in september Lenaert Claeszoon verbood zijn vrouw op de wijze van de nieuwe religie te begraven; hij was het die in december het Hof liet berichten dat de protestanten het voornemen hadden het avondmaal te vieren en vroeg wat hij moest doenGa naar voetnoot110.. Hij nam dus een veel strakkere houding aan dan het stadsbestuur en het was dan ook geen toeval, dat zodra de zaken een keer namen, op 11 april 1567, bepaald werd dat het stadsbestuur voortaan geen missiven zou openen zonder dat de baljuw of zijn plaatsvervanger aanwezig wasGa naar voetnoot111.. Was de houding van het stadsbestuur bij het tot standkomen van de protestantse kerkdiensten in de Maerlantse kerk passief, de magistraat heeft het experiment wel verdedigd toen de modus vivendi eenmaal gevonden was en in de praktijk bleek te werken zonder dat de spanningen tussen protestanten en katholieken te hoog opliepen. De 27e september kwam er een bode uit Den Haag met een missive van het Hof, ‘dat zyluyden Heer Andries Cornelisze souden interdiceren zyne jegenwoirdige predicatien ende hem gebieden die te veranderen in de oude catholycxe leere’. De volgende dag vergaderde de magistraat hierover, maar het schijnt dat men niet tot een beslissing kon komen, althans de 30e vergaderde men weer. Men was niet van plan het bevel van het Hof op te volgen, maar besloot burgemeester Jan Joriszoon met de secretaris van de stad naar Den Haag te zenden om met de stadsadvocaat overleg te plegen over de vorm waarin men dat aan het Hof zou meldenGa naar voetnoot112.. Hoe het Hof gereageerd heeft weten we niet, maar de preken gingen onge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hinderd door en aan het eind van de maand werden de beelden in de Maerlantse kerk zelfs ‘afgezet’ zonder dat het stadsbestuur reageerde. Toen Kerstmis in zicht kwam, wilden de protestanten avondmaal vieren. Niet het stadsbestuur, maar de stedehouder van de baljuw reisde daarom ‘deur speciael bevel van den zelven bailliu’ op 9 december naar Den Haag om overleg te plegenGa naar voetnoot113.. Wat het Hof de stedehouder gezegd heeft, weten we niet, maar het lijdt geen twijfel dat het Hof dit als een nog ernstiger overtreding van de bepalingen van het akkoord van 25 augustus beschouwde dan de preken zoals die tot dusver gehouden waren. Dit was vermoedelijk ook de aanleiding, dat de magistraat op 21 december besloot een schepen met de stadsecretaris naar Delft en Den Haag te zenden ‘omme aldaer te vernemen hoe dat angaende die handelynge ende predicatien van de nyeuwe religie geuseert ende gebruyckt wordt’. Tevens zouden ze met de procureur-generaal moeten overleggen of het Hof inderdaad wilde dat men de preken zou verbieden. Dezelfde dag kwam er weer een missive van het Hof, die men heer Andries voorlas, nu echter niet vrijblijvend, maar met het bevel ‘dat hy hem naer den inhouden van dyen soude reguleren’. Heer Andries verzocht en kreeg copie van het stuk voor overleg met zijn gemeente, ‘van denwelcken hy seyde diener te zyn’. Helaas is de inhoud van de brief niet bekendGa naar voetnoot114.. De druk van het Hof op de Brielse magistraat om de preken te verbieden, heeft, voorzover we kunnen nagaan, geen resultaat gehad. Ook in januari preekte heer Andries in de Maerlantse kerkGa naar voetnoot115.. Den Briel gaf pas toe, toen niet alleen het Hof, maar ook Willem van Oranje eiste dat de preken in de stad gestaakt zouden worden. Oranje had met veel moeite het akkoord van 25 augustus tot stand gebracht. Wilde hij dat Margaretha zich aan dit akkoord zou houden, dan moest hij zorgen dat ook de protestanten er niet van afweken. In januari verbleef hij in Holland om daar de toepassing van het akkoord te regelen. Hij ontbood de Brielse magistraat bij zich in Delft en 24 januari trokken de baljuw en de beide burgemeesters er heen, om toe te lichten waarom de preken in de stad waren toegestaan. We weten niet wat de burgemeesters aan Oranje geantwoord hebben, maar Oranje hield vast aan het officiële standpunt, dat preken in de stad alleen geoorloofd waren wanneer deze ook al vóór 23 augustus hadden plaats gevondenGa naar voetnoot116.. Een rekest door Den Briel aan Oranje aangeboden, bracht hierin geen verandering en op 1 februari gaf de magistraat toe. Burgemeesters, oud en nieuw gerecht verzochten de aanhangers van de nieuwe religie zich althans twee of drie weken te houden aan de uitspraak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Oranje en de preken in de stad te staken. Mocht in deze tijd geen algemene regeling zijn getroffen, dan zou de stad op hun verzoek een gezant naar de prins of de landvoogdes zenden om hun belangen te bepleiten. Andries Cornelisz en de zijnen legden zich bij dit verzoek neerGa naar voetnoot117.. Merkwaardig is, dat sommigen in februari 1567 dus kennelijk nog hoopten op een voor de protestanten gunstige algemene regeling. De protestanten gaven de Maerlantse kerk op en preekten vanaf begin februari buiten de stad, op de kade van de haven, vermoedelijk wel in een loods of iets dergelijks. De nieuwe algemene regeling kwam niet en 19 februari trok, volgens de belofte van het stadsbestuur, een gezantschap naar Den Haag en acht dagen later een naar de prins. Natuurlijk heeft dit niets uitgehaald, ja zelfs de preken op de havenkade werden verbodenGa naar voetnoot118.. De preken waren voortaan geheel verboden, zowel binnen als buiten de stad. Maar wat is een ‘preek’? In de paasweek hield heer Andries in de herberg De Witte Zwaen een ‘collatie’, een stichtelijke toespraak. Het leverde hem een vermaning op door het stadsbestuurGa naar voetnoot119.. Inmiddels was de Maerlantse kerk al geruime tijd - bijna twee maanden - gesloten en werd wat muf. De koster vond nu uitgerekend de paasdagen (30 en 31 maart) de juiste dagen om de kerk te luchten en zette de deuren daartoe wijd open. Bovendien kon dan wie er devotie toe had de kerk bezoeken. De mensen liepen binnen, zongen enige psalmen, maar er werd geen kerkdienst gehouden. Wel hielden de protestanten op beide paasdagen in particuliere huizen bijeenkomsten. Toen het stadsbestuur ook daar een aanmerking op maakte, repliceerden zij, dat zij geen preek hadden gehouden, maar alleen een kapittel uit de bijbel hadden gelezen, met apostillen, en enige psalmen hadden gezongen om zich te oefenenGa naar voetnoot120.! Ondanks deze vermaning van de magistraat preekten zij begin april weer in de stad, maar nu toonden zij een attestatie dat zij al vóór het akkoord gepreekt hadden. Was dat valsheid in geschrifte? Wij geloven het niet; het was veeleer een slimme reactie op het gebeurde op tweede paasdag: als een kapittel uit de bijbel gold, en een psalm zingen door een groepje in een particulier huis als een preek lezen zoals het stadsbestuur beweerde, dan was er vóór 23 augustus in Den Briel stellig ook gepreekt! De baljuw ging 8 april naar Den Haag voor overleg over de nieuwe situatie, maar natuurlijk wilde het Hof ook nu de preken niet toestaanGa naar voetnoot121.. Wat deed het antwoord van het Hof er echter nog toe? Op de dag dat de baljuw thuis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwam, verliet Oranje Antwerpen, op weg naar de ballingschap. Margaretha had overwonnen, alle illusies van het wonderjaar gingen op in rook. Wanneer wij het gedrag van de protestanten in het afgelopen jaar overzien, valt op hoe trouw zij de bevelen van de magistraat opvolgden. De beeldenstorm van 26 augustus werd gestaakt toen de magistraat deze de 27e verbood, men vroeg om de Maerlantse kerk, maar nam deze niet met geweld. In februari gaven zij de Maerlantse kerk prijs en staakten weldra ook de preken op de kade. Telkens verklaarden zij dat zij geen oproer zouden maken. Hiermee bedoelden zij: geen oproer tegen de magistraat, die hun redelijk welgezind was, want het lijkt moeilijk te ontkennen, dat in Den Briel wel gedacht is aan de mogelijkheid dat de stad zich bij een opstand van Brederode zou aansluiten. De protestanten hadden al in september en oktober 1566 contacten met Brederode. Eind september 1566 hield Brederode te Vianen een vergadering, waar hij afgevaardigden uit de Hollandse steden had uitgenodigd. Alle steden behalve Dordrecht en Gouda waren hier vertegenwoordigd - natuurlijk niet officieel. Brederode hield de vergadering voor, dat de koning met een leger uit Spanje zou komen om de inquisitie in te voeren. Daarom wilde hij te Antwerpen Oranje een rekest aanbieden met het verzoek in Holland te komen en het land in zijn bescherming te nemen. Ook Den Briel was op de vergadering te Vianen vertegenwoordigdGa naar voetnoot122.. Verscheidene inwoners van Den Briel hebben Brederode - wanneer is helaas niet duidelijk - steun toegezegd. Nicolaas van Sandijck, de oud-baljuw, had bij Brederode in Den Haag getekend en toegezegd twee ruiters voor hem te zullen onderhouden. Ook Willem van Treslong en Bouwen Jansz (‘een uit de besten van de borgerie’) hadden bij Brederode getekend, Lenaert Benoyt de Wael en Aert Daniels zouden Brederode geld geschonken hebben (de eerste wordt ‘een van de principaelste geconfedereerde geuzen’ genoemd). De schout Eeuwout Corneliszoon droeg het geuzeteken. Jan Corneliszoon Musch zou met Aert Daniels namens de geconfedereerden naar Oranje of Brederode geweest zijn, en Pieter Janszoon Coninck was de ontvanger die de penningen voor Brederode indeGa naar voetnoot123.. Begin april 1567, toen er bijna openlijk burgeroorlog in Holland was, gingen in Den Haag geruchten dat Brederode contacten zou hebben in BrielleGa naar voetnoot124. en wat wij uit andere bronnen weten geeft gegronde redenen om aan te nemen dat dit zo was. In maart 1567 gaf het stadsbestuur opdracht de wallen te repareren en stelde het twee busschieters aan om het geschut in gereedheid te brengen. Het geschut werd op de wallen en in de poorten gebrachtGa naar voetnoot125.. De draagwijdte van deze besluiten wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duidelijk als we letten op degenen die met de uitvoering werden belast: Pieter Michiels, Jan Commersz en Aert Danielsz hielden het toezicht op de reparatie van de wallen. Alle drie waren ouderling, Pieter Michiels was bij Brederode ‘in ambassade’ geweest, Aert Daniels had Brederode ‘een geschenk’ gegeven. Eeuwout Corneliszoon, de schout die zo enthousiast had gebeeldenstormd, kreeg het toezicht op de busschietersGa naar voetnoot126.. De maatregelen waren dus stellig niet bedoeld om Brederode uit de stad te houden en de conclusie lijkt onvermijdelijk, dat althans sommigen het plan gehad hebben om zich aan de zijde van Brederode te scharen en de troepen van Margaretha zo nodig uit de stad te houden. Zover is het niet gekomen. De strijd bleef verre van Voorne en de stad heeft niet openlijk kleur behoeven te bekennen voordat de overwinning van Margaretha en de mislukking van al Brederode's plannen zo duidelijk was, dat niemand meer aan verzet dacht. Het is moeilijk zich een beeld te vormen van de omvang en de samenstelling van de protestantse gemeente waarvan Andries Corneliszoon van augustus 1566 tot april 1567 de voorganger was. Het enige cijfer waarover wij beschikken is het aantal Briellenaren dat vroeger of later, na april 1567, de vlucht nam en door Alva verbannen werd: 78 mannenGa naar voetnoot127.. Dit cijfer heeft echter een geringe waarde voor de beoordeling van de omvang van de protestantse beweging in 1566. Enerzijds vallen hieronder mannen als Nicolaas van Sandijck en Eeuwout Corneliszoon, die wel relaties met Brederode onderhielden, maar niet tot de gemeente van Andries Corneliszoon behoorden. Alles wijst er op, dat Van Sandijck sympathie had voor de priester Adriaen van LeeuwenGa naar voetnoot128. (hoewel hij Andries Cornelisz aan tafel ontvingGa naar voetnoot129.) en Eeuwout kennen we als enthousiast beeldenstormer, maar van meer positieve bemoeiingen met het kerkelijke leven horen we niets. En mogen we de rederijkers als protestant beschouwen, die in februari 1567 ‘opten vastenavonddach’ uit een miskelk dronken, en vier beelden van het Sint-Rochusaltaar, die uit de kerk in veiligheid gebracht waren op de kamer van de rederijkers, en het missaal met een houtje in de hand veroordeelden en onder plechtig gezang verbrandden?Ga naar voetnoot130. Mogen we dus enerzijds niet alle gevluchten als protestanten beschouwen, anderzijds zijn niet alle protestanten gevlucht. Lenaert Gijsbrechts werd genoemd als ‘een van de consistorie’Ga naar voetnoot131.. Nu behoorde hij niet tot de ouderlingen en diakenen die in september 1566 gekozen werden en het lijkt dus twijfelachtig of hij zelf lid van het consistorie geweest is, maar als een geestverwant van de ouderlingen mogen we hem toch zeker beschouwen. Toch vluchtte hij niet; in 1568 en 1570 vinden we | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem bij de vergaderingen van oud en nieuw gerecht. Wanneer een protestantse schepen in de stad kon blijven, hoeveel eenvoudiger lieden, die minder de aandacht van de autoriteiten trokken, zullen dan hetzelfde gedaan hebben? Lenaert Claeszoon, de stadsbode, was ook duidelijk protestant. Toen zijn vrouw in september 1566 overleden was, had hij haar willen begraven ‘op de manier van de nieuwe religie’. De baljuw had hem dit verboden en ook aan heer Andries verboden bij de begrafenis aanwezig te zijn. Toch had Lenaert zijn vrouw begraven zonder een priester te roepen en zonder haar te ‘beofferen’. Na de ommekeer in april 1567 bleef hij in functie en pas in december 1568 eiste de baljuw zijn ontslag. Lenaert nam toen zijn toevlucht tot smoesjes en leugentjes die hem niet baattenGa naar voetnoot132.. Tot de beginselvaste protestanten behoorde hij stellig niet, maar zeker wel tot degenen die zich rekenden tot de gemeente van heer Andries. Het aantal gebannenen, het enige getal dat enig houvast lijkt te bieden, geeft dus geen enkele zekerheid. Een van de kanunniken, Zeger Verbraken, deken van Oostvoorne, vertelde in 1571 dat velen, ja het grootste deel van de hele stad, steeds bij de preken van de ketters aanwezig was geweestGa naar voetnoot133.. Ook dit is een vage aanduiding, maar het maakt toch wel duidelijk, dat de protestantse preken ook buiten de kring van de latere ballingen veel belangstelling wekten. De moeilijkheid om de omvang van de protestantse beweging te schatten is echter niet alleen, en niet in de eerste plaats, een gevolg van de schaarste aan bronnen, maar veel meer nog van de vaagheid van de overgangen. Heer Andries had een zeer snelle ontwikkeling doorgemaakt, zo als zovelen die pas nadat ze de beslissende stap hebben gezet en gebroken hebben met hun oude geestelijk tehuis, zich realiseren hoe ver zij dit oude tehuis reeds ontgroeid waren. Van Marie Heerman, van de ouderlingen en diakenen kunnen we aannemen, dat zij deze ontwikkeling hebben meegemaakt, sommigen zijn misschien zelfs heer Andries voorgegaan. Rond deze kern kunnen we een kring van sympathisanten verwachten, die met al of niet verdeelde sympathie de preken van heer Andries volgden en, vooral in het begin een nog ruimere kring die uit belangstelling, soms ook uit pure nieuwsgierigheid, in de Maerlantse kerk kwam. De scheiding tussen de kern van bewuste protestanten en min of meer vage sympathisanten zal duidelijker geworden zijn toen de protestanten in december het avondmaal wilden vieren. Heer Andries won hiervoor advies in bij Gerobulus, die hem uitvoerige aanwijzingen gaf over de belijdenis die van de avondmaalgangers gevraagd zou moeten worden en het onderzoek naar hun geloof, waaraan zij zich zouden moeten onderwerpen. Een probleem vormde kennelijk de toelating van een schoolmeesterGa naar voetnoot134. die de jeugd ‘aliqua superstitione’ bedierf. De forse greep waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mee de jonge Gerobulus, voor wie kennelijk geen probleem te zwaar was, de schoolmeester buiten de gemeenschap der kerk plaatste ‘extra quam nulla salus est’, zoals hij zelf schreef, doet vermoeden dat hij de scheiding tussen de echte calvinisten en anderen scherp trok. Of zou heer Andries Corneliszoon iets voorzichtiger geweest zijn? Helaas weten we niet hoeveel avondmaalgangers er waren, we weten niet eens zeker of het avondmaal wel doorgegaan is, maar wel lijkt het waarschijnlijk, dat de belangstelling verminderd zal zijn toen de nieuwigheid er af was en het eigen karakter van de nieuwe gemeente duidelijk werd. De geheel nieuwe situatie in een godsdienstig verdeelde stad bracht onverwachte moeilijkheden. Op 1 januari 1567 overleed Marie Heerman en zij zou bij haar man in de Sint-Catharina begraven worden. In het sterfhuis waren niet alleen familie en vrienden genodigd, maar ook de leden van het stadsbestuur. Daar aangekomen vonden zij er - tot schrik van sommigen - ‘alle sectarissen’. Burgemeester Jan Pietersen Nicker wilde eigenlijk wel weggaan, maar durfde niet. Hij bleef daar toen heer Andries in wereldlijk habijt ‘een collatie ofte vermaeninghe dede van omtrent een halft ure’. Toen de stoet het huis verliet, liep heer Andries achter de baar, gevolgd door de familie en de magistraat. Burgemeester Jan Pietersz was echter, zo zei hij later, niet in de kerk bij de ceremoniën geweestGa naar voetnoot135.. Jan van Duvenvoorde, de schoonzoon van Marie Heerman, had dit alles graag anders gezien. Hij vroeg kanunnik Adriaen Willemsz. Terling of het kapittel naar ouder gewoonte in het sterfhuis de vigiliën wilde zingen, maar de kanunniken achtten dit niet geraden: de protestanten hadden laten weten dat wanneer de kanunniken in het sterfhuis kwamen om de vigiliën te zingen, zij daar zouden zijn om psalmen te zingen, en dat zij ‘alsoe luyde ende ras’ zouden zingen als de kanunnikenGa naar voetnoot136.. De tegenspelers van heer Andries, de katholiek gebleven geestelijken, gaven van weinig resoluutheid blijk. De pastoor van de Maerlantse kerk, Guilielmus Henrici Peregrini van Amersfoort, pas omstreeks 1565 benoemd als opvolger van heer Aelbrecht van Cuylenburch, verliet tijdens de troebelen de stad en trok zich terug in Amersfoort, waar hij een prebende bezat. Eerst begin 1571 keerde hij terug naar zijn kuddeGa naar voetnoot137.. De kanunniken van Sint-Catharina begonnen half september 1566 weer de mis te lezen, maar wachtten nog tot de tijd van Allerheiligen voor zij het zingen van de kanonieke uren hervatten. De memoriën lieten zij, uit vrees, voorlopig helemaal achterwegeGa naar voetnoot138.. Sommige kanunniken kwamen naar de protestantse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
preken, maar althans een van hen, Adriaen Terling, kwam daar alleen om te horen welke ketterijen de predikant verkondigde, zodat hij deze later in zijn eigen preek in de Sint-Catharina kon weerleggen. Vier nonnen uit het St.-Catharinaconvent verlieten gedurende de troebelen hun klooster. Eén vluchtte naar Emden, één naar Engeland, twee naar eldersGa naar voetnoot139.. De vice-deken van het kapittel, Jan Jacobszoon Pot, op elfjarige leeftijd tot kanunnik benoemd, was sinds 1563 tevens pastoor van de gasthuiskerk en woonde in het gasthuis. Uitgerekend in september 1566 kwam het stadsbestuur tot de conclusie dat hij eigenlijk ‘te duur’ was voor het gasthuis en beval hem het gasthuis te verlaten. Enige malen werd hem uitstel verleend, maar tenslotte moest hij toch het veld ruimen en werd een opvolger benoemd, die 2 £ per jaar minder verdiendeGa naar voetnoot140.. Was Pot inderdaad te duur? Was hij niet bereid met een lager salaris genoegen te nemen? Of was hij persona non grata bij het stadsbestuur? Het is niet duidelijk. Is de omvang van de protestantse beweging moeilijk te bepalen, dan wordt het wel zeer bezwaarlijk om de sociale samenstelling van de protestantse bevolkingsgroep na te gaan. Toch willen we de schaarse indirecte en soms nogal toevallige aanwijzingen die beschikbaar zijn verzamelen. Enige gegevens levert de rekening van de geconfiskeerde goederen van de ballingenGa naar voetnoot141., maar wij moeten deze met de uiterste voorzichtigheid hanteren. Nicolaas van Sandijck komt in de confiscatierekening voor als voormalig bezitter van een huis met erf in de Nobelstraat, een boomgaard en enige landerijen, hoewel deze oud-baljuw stellig gefortuneerd was. Alleen al het feit dat hij Brederode kon toezeggen twee ruiters te onderhouden wijst daar op. Lenaert Benoyt de Wael (voor een Briels burger een vreemde naam! Waar zou de man vandaan komen?) bezat volgens de rekeningen slechts een huis, een boomgaard en twee gemeten land, hoewel hij ‘een van de principaelste geconfedereerde geuzen’ genoemd wordt en Brederode geld gegeven zou hebben. Willem van Treslong zou geen bezit gehad hebben, hoewel zijn naam er op wijst dat hij uit de aanzienlijke kringen kwam. Misschien was hij een jonge man, die bij zijn ouders woonde, misschien hebben hij en de anderen hun bezittingen aan de confiscatie weten te onttrekken, misschien hadden zij bezittingen buiten het ressort van de rentmeester van Voorne, maar in ieder geval geven de rekeningen een onjuist beeld van hun sociale status. Toch maken de confiscatierekeningen één ding duidelijk, zeker als we ze leggen naast de gegevens over de welvaartsverdeling in 1545: de welgestelden zijn naar verhouding eerder oververtegenwoordigd. Noch de beeldenstorm, noch het protestantisme, noch de contacten met Brederode waren het werk van een proletariaat. Drie van de vier ouderlingen waren welgesteld: Aert Daniels, schepen in 1565-1566, was welgesteld, zo niet rijk; Jan Commersz, bakker, en Jan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lenertsz, korenkoper, mogen we eveneens tot de gezeten burgers rekenen; alleen Pieter Michielsz, schoenmaker, lijkt minder welvarend, al was hij toch kwartiermeester van de schutterij. Bij de diakenen vinden we dezelfde verhouding: Jacob Corneliszoon Musch is zeer waarschijnlijk de zoon van Cornelis Pierszoon Musschevanger die we uit 1545 kennen als een welvarend man; Huych de Vleyshouwer en meester Pieter Chirurgijn (= Pieter Barbier = Pieter van der Heyde) kunnen we, alleen al op grond van wat de rentmeester der confiscatie in handen viel, als welvarend bestempelen. Alleen Andries de Wever zal het minder welgestelde deel van de bevolking onder de diakenen vertegenwoordigd hebben. Tot de protestanten behoorde ook de rector van de stadsschool, mr. Dirck Cock. Vanouds kwam deze alle heiligedagen en heiligeavonden met de leerlingen van de stadsschool in koorkleed in de kerk, om in het koor te zingen bij missen en processies. Na de eerste preek van heer Andries verscheen hij niet meer in de Sint-Catharina, maar leerde zijn kinderen psalmen zingen en onderwees hun de ‘catechismus Calvini (?) met andere quade ende perverse leeringen’. Bij begrafenissen zong hij met de schoolkinderen op het graf een psalm. Volgens een van de getuigen waren ‘meest all die jonge luijden doer hem geinfecteert’. Op het stadhuis geroepen, weigerde hij uitdrukkelijk om op de oude wijze met zijn leerlingen in het koor te zingenGa naar voetnoot142.. Niet alleen in Den Briel bracht het jaar 1566 grote veranderingen, ook op enkele dorpen in de omgeving was de weerslag van de augustusgebeurtenissen duidelijk merkbaar. In Heenvliet, het dorp van Angelus Merula, was in 1566 pastoor heer Wollebrandus Nicolai, geboren te Schagen, met als kapelaans Jan Lauwenszoon, mr Gerrit Cornelisz en Jacob Florisz StuverGa naar voetnoot143.. De pastoor en de kapelaan Jan Lauwens handelden als heer Andries en preekten openlijk op de wijze der calvinisten. In september kwam Gerobulus op kosten van de kerk in Heenvliet en logeerde daar bij de pastoor. Nadat men reeds op 26 augustus, dezelfde dag waarop in Den Briel de beelden in de kloosters gestormd werden, de beelden in de kerk van Heenvliet gebroken had, werden op Allerheiligenavond ook de altaren in de kerk verwoest. Beide priesters vluchtten in het voorjaar van 1567, enige tijd nadat de preken waren opgehoudenGa naar voetnoot144.. In Zwartewaal was in 1566 een Friese pater vice-pastoor, ‘Volcherus ofte op syn Vries Tjarich’ Gerritszoon, een monnik uit de Cisterciënserabdij Klaarkamp bij Dokkum. Zijn monnikspij had hij reeds afgelegd, en hij trad op in de kleding van een wereldlijk priester. In 1566 verklaarde hij op de preekstoel, dat hij de gemeente verleid en kwalijk onderwezen had, maar dat hij van nu af de waarheid zou predi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken. Van dit laatste schijnt echter weinig gekomen te zijn, want elders heette het, dat de kerk te Zwartewaal gesloten was, terwijl de Geuzen in het openbaar predikten. Wie die geuzenpredikers waren, is niet duidelijk, maar als heer Tjarich had willen prediken, zou hij het toch wel in zijn eigen kerk gedaan hebben? In mei 1567 vertrok hij en werd pastoor te Schalsum bij FranekerGa naar voetnoot145.. De pastoor van Zuidland of Westenrijk zou eveneens zijn priesterschap hebben verloochend en de leer van Calvijn hebben aangehangen; die van Oudenhoorn zou, volgens de geruchten, de baljuw vergunning gevraagd hebben om psalmen te zingen op de wijze der kettersGa naar voetnoot146.. Minder spectaculair, maar niet minder belangwekkend is de houding van twee andere priesters: Adriaen van Leeuwen en Johannes Brouwer. Adriaen van Leeuwen was kanunnik te Oostvoorne. Volgens de deken van het kapittel was hij kloek van verstand, maar de deken vreesde, dat hij zijn verstand niet steeds ‘ten beste’ gebruikte, want hij had tegenover hem Zwingli's opvattingen verdedigd, dat de mens alleen door de verdiensten van Christus zalig zou worden, zonder goede werken, en dat Christus maar eens geofferd was en in de mis niet weer geofferd werd. Hij was in het bezit van een boek van Spangenberg en van een geschrift ‘van de examinatie van deghenen die te promoveren sijn tottet priesterschap in ecclesia hereticquorum’. Al een of twee jaar vóór de geuzentijd had Nicolaas van Sandijck hem uit Oostvoorne naar Den Briel laten komen om hem en zijn gezin met Pasen het heilig sacrament toe te dienen, hoewel er in Brielle toch priesters genoeg waren. Iedereen vermoedde dan ook, dat de bediening van het sacrament wel niet geheel volgens orthodoxe opvattingen zou zijn geschied. De koster wist mee te delen, dat heer Adriaen een boekje bezat over de wijze waarop in Duitsland de mis werd opgedragen. Hij had hem ook verteld dat volgens de Duitsers de introïtus, het Kyrie eleison, Gloria, epistel en evangelie wel goed waren, maar niet de canon; zij hadden echter gezegd - en dat was kennelijk een punt in hun voordeel - de canon te accepteren wanneer men met goede middelen bewees dat deze goed was. Tegen zijn collega's zou hij onder het zingen in het koor gezegd hebben, dat bij de getijden veel dromen waren, vooral bij de getijden ‘De inventione sancti Stephani’ en dergelijke. In de geuzentijd, en ook nog daarna, liep hij in Den Briel in een kleding die een geestelijke niet paste, ‘als draegende cousebanden beneden de knyen vuytgespannen ende gestrickt ende hebbende thayr geschoren ende den baert lanck’. Ook met Pasen 1567 had hij zijn dienst in de kerk te Oostvoorne verlaten om Sandijck in zijn huis het sacrament uit te reiken. Toen in 1567 de pastoor van Heenvliet gevlucht was, werd op aanbeveling van Van Sandijck Adriaen van Leeuwen tot zijn opvolger benoemdGa naar voetnoot147.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De orthodoxie van Johannes Brouwer was evenzeer aan gerechte twijfel onderhevig. Hij was pastoor van Nieuwland, vlak onder de rook van Den Briel, en provisor van Voorne. Vóór de troebelen had hij de mis zo snel afgeraffeld, dat het onmogelijk leek dat hij de canon gelezen had. Wekte dit reeds twijfel aan zijn rechtzinnigheid, in de troebele tijd citeerde hij Augustinus om te betogen, dat de mis geen zoenoffer is voor levenden en doden. Ook later, in de Paastijd van 1568, zou hij als pastoor van het leprooshuis in plaats van de eucharistie ongewijd brood hebben uitgedeeld. In datzelfde jaar liet hij op een avond bij zijn kerk heimelijk een Mennist begraven, hoewel het kapittel van Den Briel geweigerd had de man op het Brielse kerkhof te laten begraven. Hij zou concubinarius zijn en een dochtertje hebben, althans in de pastorie woonde een meisje dat hem vader noemdeGa naar voetnoot148.. In deze ‘vrije tijd’ konden ook de Dopers zich iets makkelijker bewegen. Ten tijde van de beeldenstorm in Heenvliet hielden de Mennisten daar in het openbaar een bijeenkomst en dezelfde voorganger preekte de volgende dag ‘int heymelicken’ in Zwartewaal, ten huize van Lenaert Lenaertsz Maethol. De pastoor van Zwartewaal, heer Volckaert, was in het donker mede in het huis binnen gedrongen, ‘droncken sijnde’ naar hij zelf zeiGa naar voetnoot149.. Ook in de vasten van 1567 was er in Zwartewaal gepreekt door de Mennisten, in het huis van Huybrecht Geerloffszoon (in 1569 secretaris van het dorp), maar zonder zijn goedvinden. Terwijl hij met zijn schuit naar Rotterdam was, waren er twee Mennisten, Pieter Adriaenszoon Schoenlapper en Eeuwout Ghijssen, bij zijn vrouw gekomen. De secretaris en zijn vrouw hadden vroeger herberg gehouden, en daarop doelend zeiden de Mennisten: ‘men heeft hyer soe dickwes gedanst ende gesprongen, wat soudt ghy seggen off ghy ons die (achterkamer) jegens den avont leende omme byeencompste te houden’. De vrouw vond het goed, mits zij er geen last van zou hebben. Toen de secretaris 's avonds in het donker uit Rotterdam thuis kwam, zei zijn vrouw ‘Huybrecht ick en weet nyet off ick goet off quaet gedaen hebbe’. Huybrecht wist het echter wel, ‘berispende syne voorsz huysvrouwe... sulcx dat noch hy deposant nochte oick syn huysvrouwe den selven avondt en konsten gegeten nochte den nacht geslaepen’Ga naar voetnoot150.. Duidelijk blijkt uit deze anecdote, hoe de Dopers aan één kant betrekkelijk openlijk konden optreden, terwijl men toch het gevoel behield, dat Doperse bijeenkomsten niet zonder risico waren. Het vermoeden ligt voor de hand, dat ook buiten Heenvliet en Zwartewaal wel Doperse bijeenkomsten zullen zijn gehouden, maar nadere gegevens hierover ontbreken. We vinden in 1566 op Voorne naast de katholieke kerk twee soorten dissenters: de Dopers, en de in 1566 ontstane protestantse, vrij duidelijk calvinistische gemeen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te van Andries Corneliszoon, terwijl we de pastoor van Heenvliet als zijn geestverwant kunnen beschouwen. Binnen de katholieke kerk bleven ook toen nog Johannes Brouwer en Adriaen van Leeuwen. Hun opvattingen waren verre van orthodox katholiek, maar zij pasten evenmin in het patroon van de calvinistische gemeenten van ‘inspecteur’ Gerobulus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IVDe ‘vrije tijd’ was in april 1567 voorbij. Margaretha was weer onbetwist meester van het land en alle concessies in augustus en september 1566 aan de protestanten verleend, waren reeds of werden alsnog ongedaan gemaakt. Velen verlieten vroeger of later Den Briel. Op 17 april bepaalden baljuw, oud en nieuw gerecht, in afwijking van een bestaande keur, dat de burgers die wilden vluchten hun goederen vrij en onbelast uit de stad zouden mogen voeren, mits in de certificatie van het stadsbestuur stond, dat zij ter wille van de religie de stad verlietenGa naar voetnoot151.. Werd dit besluit nog genomen door baljuw, oud en nieuw gerecht, al spoedig bleek, dat de baljuw Joost van de Werve een hardere lijn wilde volgen dan de meerderheid van het stadsbestuur. Tegen de 25e juni 1567 arresteerde de stedehouder van de baljuw een burger. Deze arrestatie was kennelijk niet naar de wens van burgemeesters, oud en nieuw gerecht, die de stedehouder ontboden en hem vroegen naar de reden van deze arrestatie. De stedehouder weigerde deze op te geven, beweerde zelfs deze niet te kennen. Vroeger of later werden nog twee andere Briellenaren gearresteerd, maar eind oktober 1567 ontkwamen alle drie uit de gevangenisGa naar voetnoot152.. In juli begon de baljuw, ondanks tegenstribbelen van het stadsbestuur, de bezittingen van de gevluchten te inventariseren, daar deze bij hun veroordeling stellig geconfisqueerd zouden wordenGa naar voetnoot153.. De 19e juli liet de baljuw Andries Corneliszoon (naar men zei was hij naar Emden gevlucht) en enige anderen dagvaardenGa naar voetnoot154., maar verder werden, voor zover wij weten, geen maatregelen tegen de gevluchten genomen. Het onderzoek naar de gebeurtenissen geschiedde niet door de baljuw, maar door commissarissen uit het Hof van Holland. In augustus 1567 verschenen Jacob van der Mersch en mr Dominicus Boot daartoe in de stad en verhoorden minstens der- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tien getuigen. Voordat het Hof van Holland op grond van deze inlichtingen maatregelen genomen had, trok Alva echter de bestraffing van de troebelen aan zich en aan de door hem voorgezeten Raad van Beroerten. In 1568 kwamen daarom twee nieuwe commissarissen: Boudewijn Jacobsz, raadsheer in het Hof van Holland, en Lieven van Arckel, en verhoorden op hun beurt namens Alva talrijke getuigen over het gedrag van de gevluchte personen. Deze werden nu gedagvaard en op 20 oktober 1568, op grond van de verzamelde gegevens, bij verstek tot verbanning met confiscatie van alle bezittingen veroordeeldGa naar voetnoot155.. Voor de veroordeelden veranderde er weinig: allen waren reeds gevlucht, maar de achtergebleven betrekkingen werden getroffen door de confiscatie. Het betrof een kleine tachtig inwoners van Den Briel (en dat op een stadje van in totaal 600 huizen!) en enigen uit Heenvliet. Niet alleen de levenden werden vervolgd, ook tegen ‘de memorie’ van Marie Heerman werd een proces aangespannen, kennelijk in de hoop haar fortuin te kunnen confisqueren. De Raad van Beroerten pakte de zaak serieus aan: hij ontbood getuigen naar Antwerpen, liet anderen die door ouderdom niet konden komen, in Brielle verhoren, de hele nalatenschap werd beschreven door de rentmeester-generaal van Voorne, Jan van Duvenvoorde,... haar schoonzoon en een van de erfgenamen. Vermoedelijk heeft het algemeen pardon van 1570 een eind gemaakt aan deze comedie.Ga naar voetnoot156. Terwijl de Raad van Beroerten de processen tegen de voortvluchtigen en de overledenen voerde, begon op Voorne ook de vervolging van de Mennisten met ongewone heftigheid. De 4e maart 1568 arresteerde de baljuw Cornelis Dircksz, Job Jansen en Maerten Pietersz op verdenking van mennisterijGa naar voetnoot157.. De eerste twee werden op bevel van Bossu naar Den Haag vervoerd en daar door het Hof ter dood veroordeeldGa naar voetnoot158.. Maerten Pietersz bleef echter om ons onbekende redenen in Den Briel, zonder dat de schepenen een vonnis wezen. De verhouding tussen baljuw Joost van de Werve en de schepenbank was kennelijk zeer slecht. Bij de vernieuwing van de wet op 1 oktober 1568 werden zeven nieuwe schepenen in de bank gebracht, die nog nooit eerder in de magistraat hadden gezeten, maar het vonnis over Maerten Pietersz liet desondanks nog op zich wachten. In februari 1569 behaalde de baljuw een kleine overwinning op de schepenbank: de stadsbode Lenaert Claeszoon werd ontslagen op grond van zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedrag in 1566Ga naar voetnoot159.. Een maand later arresteerde de baljuw Pauwels Pietersz, die in 1566-1567 zijn moeder en zijn vrouw ‘op geuzemanier’ begraven hadGa naar voetnoot160., en Michiel Jobsz, die enige jaren in Emden had gewoond ‘om te vrijelicker zijn religie te volbringen’, in of voor 1566 was teruggekeerd, namens het consistorie naar Brederode was geweest en, toen de pastoor in het Zuideindse gasthuis met de mis begon, met zijn vrienden stenen door de ruiten van de kerk had gegooid (op 26 augustus 1566?).Ga naar voetnoot161. De schepenen weigerden echter herhaaldelijk een vonnis over deze arrestanten te wijzenGa naar voetnoot162., en voorlopig wist de baljuw niets beters te doen dan hen maar gevangen te houden. In het voorjaar van 1569 kwamen de hertog van Alva onrustbarende berichten ter ore over de omvang van de Doperse beweging aan weerszijden van de Maasmond en vooral in Zwartewaal. De inwoners uit Zwartewaal zouden het gehele eiland met hun dwalingen besmetten, als er gepreekt werd zouden er van alle kanten mensen toestromen, zwangere vrouwen zouden naar het dorp komen voor de bevalling, om zo hun kinderen aan de doop te onttrekkenGa naar voetnoot163.. Op bevel van Alva ging een raadsheer uit het Hof van Holland een onderzoek doen; hij verhoorde talloze getuigen, maar niet de baljuw. Zou dit er op wijzen, dat het de baljuw was die Alva had gewaarschuwd? Nog voordat de raadsheer verscheen ging de baljuw op het oorlogspad. Jan Gerritsz, snijder, Adriaen Heyneszoon, wever, en Pieter Arentszoon, schoenlapper, stonden bekend als de leiders van de Dopers in Zwartewaal, en de baljuw liet de eerstgenoemde arresteren. Toen de dienaars van de baljuw met Jan Gerritsz op de dijk bij de laatste huizen van Zwartewaal liepen, ontstond er echter een rumoer, Jan Gerritsz ontsnapte, terwijl enige vrouwen de dienaars van de baljuw hinderden. Toch had de baljuw met deze expeditie nog enig succes: velen die steeds geweigerd hadden hun kinderen te laten dopen, gaven nu toe, anderen namen de vluchtGa naar voetnoot164.. Terwijl de raadsheer bezig was met de getuigenverhoren, werd op 9 mei Grietgen Jansdr, de vrouw van Adriaen Heynesz, gevangen genomen, en vijf dagen later Willem de Coninck, biersleper in Den Briel, die in de stad was teruggekeerd, hoewel hij in oktober 1568 verbannen wasGa naar voetnoot165.. De Brielse gevangenis raakte zo steeds voller met beklaagden die op een vonnis zaten te wachten. Eindelijk, op 28 juni 1569, velden burgemeesters en schepenen van Brielle vonnis over de gevangenen. Van twee van deze vonnissen weten we, dat ze pas gewezen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn onder druk van het HofGa naar voetnoot166.; het vermoeden ligt voor de hand dat het Hof zich met al de vonnissen van die dag bemoeid heeft. Ook Grietgen Jansdr, hoewel te Zwartewaal woonachtig, werd door burgemeesters en schepenen van Brielle en niet door leenmannen van Voorne veroordeeld. Grietgen werd verbrand, Willem de Coninck en Maerten Pietersz werden onthoofd, Pauwels Pietersz kreeg tien jaar galeienGa naar voetnoot167.. Twee andere vonnissen waren licht: Govert Pietersz had beelden gebroken, daartoe gebracht door zijn stiefouders, die inmiddels gevlucht waren. Hij werd in de grote school gegeseld en binnen de stad gebannen. De geseling in de school doet veronderstellen dat Govert nog een jongen was. Merkwaardiger is dan ook het vonnis over Michiel Jobsz. Hij was bereid de hoogmis te horen, te biechten, het sacrament te ontvangen en God om vergiffenis te bidden. Behalve deze en andere boetedoeningen, moest hij ook een jaar in de stad blijven. Wel was hij tijdens zijn proces gemarteldGa naar voetnoot168.. Vijf weken later werden Lenaert Adriaenszoon Jonge cooman (die vóór 1566 vele jaren in de magistraat had gezeten), Daniel Corneliszoon Tael en Balthen Jansz, eveneens een koopman, met hun vrouwen bij verstek verbannen. Zij waren - naar het schijnt al geruimte tijd geleden - uit de stad geweken omdat zij Dopers warenGa naar voetnoot169.. Een andere Mennist, Cornelis Lauweszoon uit Sommelsdijk, liet zich met de kerk verzoenenGa naar voetnoot170.. Ondanks de kennelijke tegenzin van de Brielse magistraat tegen de kettervervolging ging de ijverige baljuw Joost van de Werve verder. Veertig of vijftig Mennisten, vooral uit Zwartewaal, die allen gevlucht waren, liet hij dagvaarden, maar voordat hij de schepenbank tot een vonnis had kunnen brengen was zijn ambtstermijn verstreken. Joost van de Werve wilde geen nieuwe termijn aanvaarden en zijn opvolger liet de processen rusten,... zodat vele vluchtelingen zelfs naar hun woonplaatsen durfden terugkerenGa naar voetnoot171.. Deze nieuwe baljuw was Jan van Duvenvoorde, de schoonzoon van Marie Heerman en reeds lang, als opvolger van zijn schoonvader, rentmeester-generaal van VoorneGa naar voetnoot172.. De verhouding tussen hem en Joost van de Werve was al jaren slecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het voorjaar van 1567, na de vlucht van Eeuwout Cornelisz, was het schoutambt vacant. Op grond van een contract met Joost van de Werve meende Jan van Duvenvoorde nu recht te hebben op dit ambt, maar Van de Werve bestreed dit en wilde het schoutambt zelf waarnemen. De zaak kwam voor het Hof van Holland en de Grote Raad te Mechelen en Jan van Duvenvoorde won het proces. Hij was dus sinds 1568 schout en werd in 1570 baljuw, terwijl hij tevens rentmeester bleefGa naar voetnoot173.. De weerslag van de wisseling van baljuw menen we ook te zien in de bezetting van de burgemeestersposten. In 1558, 1560, 1562, 1564 en 1566 was Cornelis Jacobsz burgemeester geweest, de beide laatste malen tesamen met Jan Joriszoon van Velzen. Het was dus te verwachten, dat zij in 1568 weer gekozen zouden worden, maar ditmaal werden zij gepasseerd. In 1570, toen Jan van Duvenvoorde baljuw was geworden, werden zij wel weer gekozen. Ook na de Opstand bekleedden zij dit ambt nog: Jan Jorisz in 1573 en Cornelis Jacobsz in 1574 en 1576Ga naar voetnoot174..
De verhoren van Grietgen Jansdr en Maerten Pietersz en de getuigenverklaringen over Lenaert Lenaertsz Maethol geven een duidelijk beeld van het opgejaagde leven van de leiders der Mennisten, en zelfs van de eenvoudige Mennisten. Maerten Pietersz was afkomstig uit Maasland. ‘In de ruympte ende vryeheyt van de tyde doemen int openbaer predicte’ was hij begonnen in zijn geboortedorp naar de vergaderingen van de Mennisten te gaan, waar onder andere Jan Thielemanszoon een vermaning had gedaan. Meestal bezochten ongeveer 25 personen deze bijeenkomsten, die veelal in de duisternis gehouden werden. De laatste tijd vóór zijn arrestatie woonde de 22-jarige jonge man in Den Briel bij zijn geloofsgenoot Job JanszoonGa naar voetnoot175.. Lenaert Lenaertsz Maethol woonde aanvankelijk in Nieuwland, waar hij een landbouwbedrijf had. In 1565 trok zijn vrouwGa naar voetnoot176. naar Rotterdam om te bevallen. Het kind stierf daar ongedoopt. Zijn vrouw vluchtte daarna en haar goederen werden verbeurd verklaard. Lenaert kocht ze voor het niet geringe bedrag van 200 £ hollands van de rentmeester terugGa naar voetnoot177.. Hij verkocht nu zijn boerderij en ging naar Harlingen, waar hij handel dreef in paarden en runderen, die hij in Holland en op Voorne verkocht. In het najaar van 1566 vestigde hij zich weer met zijn familie in ZwartewaalGa naar voetnoot178., waar hij enige tijd bij een timmerman inwoonde, die ook verdacht werd van Doopsgezinde opvattingen. Het huis was echter te klein voor de twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezinnen en Lenaert ging wonen juist buiten de jurisdictie van Zwartewaal, op het grondgebied van Heenvliet. Sommigen zeiden dat hij dit deed uit vrees voor de baljuw Joost van de Werve, die wel in Zwartewaal, maar niet in Heenvliet rechtsmacht had. Hij was een welgesteld man die de laatste tijd handel dreef in granenGa naar voetnoot179.. Na de mislukte arrestatie van Jan Gerritsz moest hij weer vluchten. Grietgen Jansdr had een nauwelijks minder bewogen bestaan. Zij was afkomstig uit Middelburg, waar zij in de Menniste gemeente gedoopt was. Daar was zij ook met Adriaen Heijneszoon, linnewever, getrouwd. Met hem had zij een jaar in Koudekerke gewoond, waar volgens haar zeggen niemand van hun overtuiging was. Daarna (de volgorde van de verblijfplaatsen is niet helemaal duidelijk) hadden zij twee en een half jaar in Schoonderlo, een jaar in Zuidland en tenslotte de laatste twee jaar in Zwartewaal gewoond. Daar werd haar man tot de leiders van de Mennisten gerekendGa naar voetnoot180.. Het is niet zeker of zij zo dikwijls verhuisd waren uit vrees voor vervolgingen. In Zuidland konden zij zelfs een verklaring van de schepenen van Schoonderlo overleggen over hun goed gedrag, maar dat bewijst natuurlijk niet dat zij toen geen Mennist waren of niets te vrezen hadden. Zijn de berichten over de Mennisten schaars, van de calvinisten horen we helemaal niets. Andries Corneliszoon was in oktober 1571 aanwezig op de synode van Emden en hij tekende de acta als ‘Brielensis minister’Ga naar voetnoot181.. Vermoedelijk betekende dit, dat hij zich rechtens als predikant van Den Briel beschouwde, ook al verkeerde hij in ballingschap. Of zouden we moeten veronderstellen dat hij, evenals de door Joost van de Werve gedagvaarde Mennisten, onder Jan van Duvenvoorde naar Den Briel was teruggekeerd en daar als predikant werkzaam was? Niet alleen de bestrijding van de secten liet, vanuit Alva's gezichtspunt, veel te wensen over, ook de toestanden binnen de Kerk vroegen om verbetering. Zowel Georgius Vlierden, tot zijn dood in 1569 deken van het Brielse kapittel, als zijn opvolger Henricus de Beca, ja het gehele kapittel had zich tot de vicaris en de officiaal van de aartsbisschop gewend, en ook tot de aartsbisschop zelf, met klachten over de provisor van Voorne, maar er gebeurde niets. Tenslotte richtte de deken van Voorne, tevens vice-deken van het kapittel, Johannes Jacobi Pot, een geboren Brielse burger van omstreeks 48 jaar, zich in een schrijven van 4 april 1571 tot de biechtvader van de hertog van AlvaGa naar voetnoot182. met een uitvoerige klacht over de provisor, de ons reeds bekende Johannes Brouwer, pastoor van Nieuwland. Deze priester, zelf ‘concubinarius’ en verre van orthodox, was belast met het toezicht op leven en leer van de geestelijkheid en de aartsbisschop had hem, samen met een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weggelopen kloosterling, die pastoor was van Hellevoet, en met de pastoor van Maerlant gemachtigd om degenen die in de tijd der geuzen gedwaald hadden met de Kerk te verzoenen. Hadden alle klachten in Utrecht geen resultaat gehad, deze brief aan Alva's biechtvader trof onmiddellijk doel. De aartsbisschop kreeg een brandbrief en deed of hij zeer geschokt was door wat hij vernam over de toestanden op VoorneGa naar voetnoot183.. De fiscus (?) begon op grond van Pots aanklacht een procesGa naar voetnoot184., maar hetzij in dit proces hetzij bij een andere gelegenheid kwamen meer misstanden aan het licht, zodat Alva een uitvoerige lijst met te onderzoeken kwesties kon laten opstellenGa naar voetnoot185.. In augustus 1571 verscheen tenslotte de officiaal van het aartsbisdom voor een algemene visitatie van de kerken op Voorne, met inbegrip van het Brielse kapittel. Het merkwaardige is nu, dat hoewel het kapittel in het algemeen en de vice-deken Pot in het bijzonder, zelf op een onderzoek hadden aangedrongen, de kanunniken verre van vlekkeloos bleken. Pot dronk te veel, liep soms beschonken over straat en had enige tijd tevoren zelfs een huwelijk gesloten waarbij hij en de bruidegom zo dronken waren, dat zij niet wisten of het huwelijk wel gesloten was. Daarom had hij het echtpaar maar ten tweeden male in de echt verbonden. Er werd verteld dat hij concubinarius was. Hij gaf als deken - tegen beloning - gemakkelijk vergunning om op feestdagen te werken. Voor de talrijke beneficies die hij bezat las hij slechts zelden de missen.Ga naar voetnoot186. Ook de kanunnik Berwout Jansz dronk meer dan goed voor hem was, meer nog dan Pot. Cornelius Fabri was concubinarius, Adriaen Flamingius gedroeg zich in het koor onbehoorlijk met roepen, ruzie maken met de deken, en werd ongeduldig als een priester te lang bad. Voordat de visitatie begonnen was had hij de deken verlof gevraagd om weg te mogen gaan en had dreigend tegen hem gezegd: ‘indien ghy yet te veel van my segt!’ Bij de visitatie was hij afwezig. Zou hij later teruggekeerd zijn? Bepaalde legaten voor de armen werden onder de kanunniken verdeeld, ‘die het ieder voor zich aan de armen moesten geven’Ga naar voetnoot187.. Nog het best kwam magister Henricus de Beca er af, sinds omstreeks 1560 kanunnik, sinds 1569 deken van het kapittel. Pot noemt hem een devoteling (devotarius) die steeds in het koor was, maar wel wat vriendelijker en minder autoritair met zijn kanunniken mocht omgaan. Het is duidelijk dat zijn verhouding met het kapittel slecht was en dat hij geen overwicht had op de bijna tien jaar oudere Pot, die misschien meende dat hij zelf deken had moeten worden. Pot vond dat de deken zich beter moest houden aan de Utrechtse ordinarius. Op het eerste gezicht lijkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het of Pot hier op een tekortkoming wijst, maar het is de vraag of dit werkelijk zo is, of hij de Utrechtse ordinarius niet bewust vervangen wilde door de ‘usus Romanus novus’Ga naar voetnoot188.. Zodra hij deken geworden was, had hij allerlei hervormingen willen invoeren, maar de kanunniken verzetten zich en scholden hem voor hond en ezel. Telkens was er ook geharrewar in het koor over het tempo van de zang. De pogingen van de deken waren vermoedelijk goed bedoeld, maar de ruzies die er het gevolg van waren, zullen het aanzien van het kapittel niet verhoogd hebben. De toestanden bij het kapittel waren vrij representatief voor de toestanden in Brielle en op Voorne in het algemeen. Was het verwonderlijk, dat in Brielle het kerkbezoek zeer slecht was? Op vele dorpen waren de inkomsten van de pastoor zeer gering, enerzijds door de hoge dijklasten op het grondbezit - en de verwoestingen na de watersnood van Allerheiligen 1570 - anderzijds omdat de gelovigen zo weinig in de kerk kwamen. Heer Adriaen van Leeuwen, de pastoor van Heenvliet, was bij de visitatie als kanunnik van Oostvoorne aanwezig, maar Johannes Brouwer, de pastoor van Nieuwland en provisor van Voorne, was gevlucht; hij werd althans niet verhoord, al was hij kennelijk officieel nog in functie. In de jaren van Alva's landvoogdij groeide ook de materiële ellende in Brielle. Niet alleen omdat de financiële druk sterk verhoogd werd, onder andere door de afkoop van de 10e penning, maar ook omdat de toch al wankele economische basis van de stad door de activiteiten van de watergeuzen (of misschien ook van gewone zeerovers, dat blijkt niet duidelijk) nog verder ondermijnd werd. In maart 1570 moest de stad zelfs een schip uitrusten om visserij en scheepvaart te beschermenGa naar voetnoot189., terwijl ook de Allerheiligenvloed van 1570 grote schade aanrichtte, en bijvoorbeeld de bezittingen van de Heilige Geest zo zeer beschadigde, dat op 11 november de regelmatige uitkeringen aan de armen gestaakt moesten wordenGa naar voetnoot190.. Zeer zwaar drukte op de steeds verder verarmende stad de last van het garnizoen. De 17e april 1567 zond de magistraat een burgemeester en de secretaris met de baljuw naar Brussel om Margaretha een rekest te overhandigen over de houding van de stad in het afgelopen jaar. Het hielp niet. Hoewel burgemeesters en regeerders nog op 14 mei garandeerden dat er geen oproer zou komen, moest de stad enige dagen later een vendel onder kapitein Maltus binnenlatenGa naar voetnoot191.. Een afvaardiging naar Den Haag en een naar Brussel hadden tot gevolg, dat 27 mei een commissaris in de stad kwam ‘tot relaxatie van de knechten’Ga naar voetnoot192.. Voor het jaar voorbij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was, in november 1567, kwam er echter een nieuw garnizoenGa naar voetnoot193.. De bij de burgers ingekwartierde soldaten waren onvermijdelijk uiterst ongewenste gasten, maar dit werd nog veel erger, toen de betaling van de soldaten ging haperen. In maart 1568 was het zover, dat de baljuw op eigen naamGa naar voetnoot194., maar uit de kas van de tresorier, 300 £ Hollands aan kapitein jonkheer Wolf Sismund van Rotpergen moest lenen ‘tot onlasting van de schamele burgers’. Zodra de kapitein de gage voor de troep ontving, zou hij dit bedrag terugbetalenGa naar voetnoot195.. Dit was maar een begin en men vreesde, dat de stad elke week 300 £ op tafel zou moeten leggen. De baljuw en een burgemeester togen daarom naar Bossu, de waarnemend stadhouder van Holland, maar zonder resultaat. Bossu was niet in staat de troepen te betalen. De 6e april eiste de kapitein weer dat òf de stad 300 £ zou betalen, òf dat anders de burgers de bij hen ingekwartierde soldaten de kost zouden geven. Mocht geen van beide gebeuren, dan zouden de soldaten plunderend zorgen dat ze kregen wat ze nodig hadden. Men zond een nieuw gezantschap naar Bossu, besloot zelfs hem een paard ten geschenke te geven, maar de soldaten bleven. Tenslotte stonden de breedstgeerfden van Voorne 2000 £ toe voor het onderhoud van de soldaten, maar toen in mei 1568 de meeste soldaten vertrokken, wilden ze deze toezegging niet nakomenGa naar voetnoot196.. In juni was de kapitein met het grootste gedeelte van de troepen in Enkhuizen en het schijnt dat in de zomer ook de laatste soldaten de stad verlaten hebben. In oktober kon de kapitein zelfs de eerste 300 £ terugbetalen. Het was slechts een korte vreugde. In januari gingen alweer geruchten dat verscheidene Hollandse steden en ook Den Briel garnizoen zouden krijgen. Om dit te voorkomen stelde men een burgerwacht in die de stad tegen invallen zou kunnen beschermen. Voorlopig hielp dit en bleef de stad van verder garnizoen verschoond. In april 1571 versterkte men de wacht verder, maar in mei van dat jaar was er weer een garnizoen, ditmaal 250 man Spaanse infanterie, en alle gezantschappen naar Den Haag en Brussel ten spijt bleven zij. Hoewel Bossu zelf aan Alva schreef dat Brielle ‘une fort pauvre ville’ was, die van jaar tot jaar achteruitgingGa naar voetnoot197., was de stad te belangrijk om deze in de zomer zonder garnizoen te laten. De magistraat liet in leegstaande huizen 23 bedden plaatsen voor soldaten, maar dit zal wel niet voldoende geweest zijn om inkwartiering bij de burgers te voorkomen. Elke week liet men op stadskosten 40, en later zelfs 50 zakken meel tot brood bakken voor de soldaten. Eind oktober zond men weer een burgemeester met de secretaris naar Den Haag om te klagen over de ‘groete armoede, overlast ende cost van den Spaen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche soldaten’Ga naar voetnoot198.. Nu de winter naderde en daarmee het gevaar van een inval uit zee verminderde, gaf Alva eindelijk gehoor aan deze klachten en omstreeks 7 november verlieten de soldaten per schip de stad. Sindsdien werd in elke poort door twee wakers de wacht gehouden. Hun loon is uitbetaald tot en met 30 maart 1572Ga naar voetnoot199.. De eerste april lagen de geuzen in de Maasmond. Wanneer men zich de reactie van de Briellenaren tracht voor te stellen, dient men zich te realiseren wat men in april 1572 van de geuzen verwachten kon. Niemand, ook zij zelf niet, wisten dat zij de grondslag zouden leggen van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Onder de ballingen kunnen we drie groepen onderscheiden: de calvinisten, die in principe streefden naar een Staat waarin het calvinisme, ‘de ware godsdienst’, de enige godsdienst zou zijn; Oranje en zijn medestanders, die streefden naar een zo tolerant mogelijke Staat, waar protestant en katholiek vreedzaam naast elkaar zouden leven; en het bonte gezelschap van de watergeuzen, onder wie ‘papenvreters’ als Lumey de boventoon voerden. Beide eerste groepen stonden gereserveerd tegenover de geuzen, en Oranje's pogingen om hen in het gareel te brengen hadden slechts gedeeltelijk succes. Wat kon men van een landing van de geuzen verwachten? Zij opereerden niet alleen in volle zee, maar deden ook invallen in kustplaatsen, waar zij kerken en kloosters beroofden van hun (immers toch overbodige, zo niet afgodische) kerkschatten en waar ze soms personen, vooral min of meer ‘spaansgezinden’, gijzelden, om hun een losgeld af te persen. In mei 1571 waren zij zo geland bij Ooltgensplaat en hadden daar onder andere de kerk geplunderdGa naar voetnoot200.. Soms hadden zij zich ook op een waddeneiland genesteld om van daaruit de scheepvaart van Amsterdam te belagen. De bezetting van een eiland in het deltagebied zou - zij het ook met grotere risico's - soortgelijke mogelijkheden biedenGa naar voetnoot201.. Wàt de Briellenaren ook verwacht mogen hebben, het deed weinig ter zake, want voordat de magistraat een beslissing genomen had, hadden de geuzen de noordpoort geforceerd. Een poging van Bossu om Brielle onmiddellijk te heroveren, mislukte: voor een aanval op de stad had hij geschut nodig en dit kon hij niet naar het eiland brengen, zolang de geuzen de rivieren beheersten. Wanneer we er niet in slagen de macht over de rivieren te heroveren, zo schreef Bossu herhaaldelijk aan Alva, zullen wij de geuzen niet kunnen verslaan. Het is Alva niet meer gelukt de macht op het water te heroveren... Toen de geuzen eenmaal meester waren van Den Briel verloochenden zij hun oude aard niet. De 2e april werden de beelden in de kerken gestormd. Lumey's onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevelhebber Willem van Treslong (een zoon van de in 1558 overleden baljuw Jaspar) verklaarde aan de regering van Brouwershaven, dat zij niemand schade wilden doen, behalve ‘papen, monnycken ende andere papistische schelmen’Ga naar voetnoot202., Lumey gaf zijn kapiteins opdracht ‘alle papen en hun complicen te vanghen ende alhier in den Briel te brenghen’Ga naar voetnoot203.. Hun daden pasten bij hun woorden: de moord op de pastoor van Helvoet, op kanunnik Berwout Jansz en in juli op de ‘Gorcumse martelaren’ bewijzen dit ten overvloede. Ook als het waar zou zijn, dat de geuzen in naam van Oranje Den Briel hebben veroverd, dan hebben zij zich niet in de geest van Oranje gedragen. Wij weten niet hoe de bevolking hierop gereageerd heeftGa naar voetnoot204.. Vermoedelijk zal men niet getreurd hebben toen Lumey tenslotte moest zwichten voor de macht van Oranje. Bij de grote schaarste aan gegevens over de stad na 1572 loont het de moeite de bezetting van enige belangrijke posten na te gaan. Jan van Duvenvoorde ‘bleef onder het gouvernement van de Prins’, zoals de grafelijke rekenkamer noteerdeGa naar voetnoot205.. Andries Cornelisz werd predikant, Dirck Cock werd weer rector van de school, Cornelis Jacobsz, die schepen werd in 1572 en burgemeester in 1574, was vóór 1567 vele malen schepen en burgemeester geweest, en ook weer in 1570, ten tijde van het baljuwschap van Duvenvoorde. Cornelis Adriaensz, vóór 1567 minstens drie maal schepen, werd in 1575 burgemeester. Jacob Hijmans, in 1566 en 1571 schepen, werd in 1572 burgemeester. Meester Pieter Pietersz, vóór 1567 enige malen schepen, en ook weer in 1570, werd in 1572 burgemeester. Jan Joriszoon van Velzen, vóór 1567 schepen en burgemeester en in 1570 burgemeester, werd het weer in 1573. Twee burgemeesters kwamen van buiten de oude magistraat: Jan Lenaertsz (1573 burgemeester) en Jan Commers (1574). Beide waren in 1566 ouderling geweest. Helaas zijn de gegevens over de bezetting van de schepenbank te fragmentarisch om de antecedenten van de schepenen na te gaan.
Elke beschrijving van Den Briel voor de eerste april is een spectacle coupé, want op de eerste april handelden niet de Briellenaren, maar de watergeuzen. Het onderzoek naar de eerste april was dan ook niet het voornaamste doel van dit artikel. Veel meer hebben we getracht inzicht te verwerven in de sociale, politieke en kerkelijke structuur van een kleine stad in het midden van de zestiende eeuw. De merkwaardige positie van de baljuw, veel en veel aanzienlijker dan de burgemeesters, de vervanging van Van Sandijck door Van de Werve in 1561-'64 en van Van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werve door Duvenvoorde in 1570, suggereren dat verder onderzoek naar de positie van deze hoge functionarissen ook elders tot verrassende inzichten zou kunnen leiden. Op kerkelijk gebied viel op: de snelle groei van de Doperse beweging in Zwartewaal omstreeks 1560, het brede spectrum van ketterse opvattingen omstreeks 1565, het ontstaan van een calvinistische gemeente in augustus 1566, onder leiding van kapelaan Adries Corneliszoon (of moeten we zeggen onder leiding van Marie Heerman?) en het binnen de gevestigde kerk blijven van Adriaen van Leeuwen en Johannes Brouwer. De rol van Gerobulus als kerkelijk inspecteur stelt ons voor raadselen, die misschien opgelost kunnen worden door verder onderzoek naar zijn rol in andere plaatsen. |
|