Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 87
(1972)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Een Groninger Predikant op de Kust van Coromandel
| |
[pagina 206]
| |
Zoals zo veel van zijn stadgenoten vóór en na hem, studeerde hij theologie te Groningen van juni 1657 tot mei 1660Ga naar voetnoot4.. Op grond van latere uitlatingen mogen we aannemen dat hij vooral de invloed heeft ondergaan van de rechtzinnige hoogleraar Samuel MaresiusGa naar voetnoot5.. In november 1662 volgde het beroep tot predikant in Garsthuizen in de Groninger Ommelanden; na zijn bevestiging in het ambt, in april 1663, bleef hij op deze plaats staan tot april 1682 toen hij naar Indië vertrokGa naar voetnoot6.. Uit de acta van de classis Loppersum, waartoe Garsthuizen behoorde, krijgen wij een onaangenaam beeld van Ruiterus. Vanaf het begin had hij moeilijkheden met zijn omgeving. De classis ergerde zich aan zijn aanmatigend optreden en geringe kennisGa naar voetnoot7.. In de classicale notulen komt zijn naam vaker voor in verband met financiële dan kerkelijke zaken. Jaren lang bleef hij weigerachtig erkende schulden aan de ‘hospita’ van de classis te voldoenGa naar voetnoot8.. Met leugens en uitvluchten trachtte hij zich hieruit te redden. Waarschijnlijk heeft hij ook met de primaire collator financiële ‘questien’ gehadGa naar voetnoot9.. Na zijn vertrek naar Indië werd via de classis door hem en zijn opvolger getwist over ‘penningen’ die Ruiterus zou hebben voorgeschoten voor het onderhoud van de pastorie en het gedeelte van het tractement dat Ruiterus over 1682 zou moeten ontvangenGa naar voetnoot10.. Ook in dit geval waren zijn woorden niet in overeenstemming met de feiten. Veel contact met zijn collega's had hij waarschijnlijk niet, zijn vertrek naar Indië kwam voor de anderen zeer onverwacht. De classis heeft echter niet geweigerd hem, weliswaar ‘na ripe dileratie, een reputabele attestatie na merite’ te verlenenGa naar voetnoot11.. Financieel was het verblijf te Garsthuizen voor Ruiterus op de duur waarschijnlijk weinig aantrekkelijk meer. In het algemeen bestond het tractement van een predikant in Groningen uit de opbrengst van de pastorieboerderij. Bij zijn beroep was dit bedrag geschat op 700 car. gld. Het heeft echter alle schijn dat dit bedrag na | |
[pagina 207]
| |
1672 door allerlei oorzaken niet is gehaald en dat het veeleer 300 à 400 gulden is geweestGa naar voetnoot12.. Hij was hier echter niet geheel van afhankelijk: zijn vrouw erfde na 1671 een lijfrente van 150 gulden per jaarGa naar voetnoot13.. Doorslaggevend bij zijn overwegingen een andere plaats te zoeken en naar Indië te gaan, zijn voor Ruiterus waarschijnlijk de ervaringen van zijn schoonfamilie Junius geweestGa naar voetnoot14.. Vijf leden van deze Delftse familie, allen ooms en tantes van zijn vrouw, zijn in de zeventiende eeuw naar Indië gegaan, waar verschillenden van hen het tot belangrijke en lucratieve functies hebben gebrachtGa naar voetnoot15.. Het is dan ook voor de kamer Delft dat Ruiterus en zijn gezin in de zomer van 1682 naar Indië zijn vertrokkenGa naar voetnoot16.. Na zijn aankomst in Indië kreeg Ruiterus de stad Negapatnam op de Kust van Coromandel als standplaats aangewezenGa naar voetnoot17.. De Kust van Coromandel, meestal de ‘Kust’ genoemd, was voor de VOC vooral van belang voor de inkoop van kleden. In Negapatnam werd echter in vergelijking met andere plaatsen weinig omgezetGa naar voetnoot18.. Wouter Schouten beschrijft de stad als één met ‘veel lustige kerken, wijde straten en groote gebouwen’, met ‘ruyme zalen, naar de wijse van Portugael’Ga naar voetnoot19.. Bij de aankomst van Ruiterus had Negapatnam echter veel van zijn oude luister verloren door een zware overstroming in 1680, waardoor het grootste gedeelte der fortificaties en bijna alle huizen in de voorstad beschadigd warenGa naar voetnoot20.. Het geringe belang dat de compagnie aan de stad hechtte was er de oorzaak van dat er nog weinig aan het herstelwerk was gedaan. De bezetting was zelfs verminderdGa naar voetnoot21.. De vestiging bestond uit een fort met daarom heen een binnen- en een buitenstad. Het opperhoofd en enkele andere dienaren woonden om de ‘versche lucht’ in de binnenstad, de overige employé's in het ‘kasteel’Ga naar voetnoot22.. De bevolking van de buitenstad bestond voor de meerderheid uit Hindoes, Moren of Mohammedanen, en Rooms-Katho- | |
[pagina 208]
| |
lieken, deze laatsten veelal afstammelingen van Portugezen of van door hen bekeerde inlanders. De Nederlanders namen in getalsmatig en godsdienstig opzicht een minderheidspositie in zoals ook heel duidelijk blijkt uit een achttiende-eeuwse kaart waarop, naast zesendertig ‘jentijfsche’ pagoden vijf moorse tempels en één ‘paapekerk’, geen protestants kerkgebouw wordt gevondenGa naar voetnoot23.. Veel van de hogere en lagere bedienden woonden reeds lange tijd op de Kust, waar verscheidene van hen waren getrouwd met ‘mystyce dogters’, of ‘indiaense vrouwen, dog tot christinnen zijnde gedoopt, daer mede sy wel een gerustig en vreedsaem leven konden leyden’Ga naar voetnoot24.. De compagnie stond niet toe dat deze met inlandse of mestieze vrouwen getrouwde Nederlanders, bij het leven van hun vrouwen naar patria terugkeerden. In deze huishoudingen werd meestal verbasterd Portugees of krom Nederlands gesproken, Portugees was aan de Kust de lingua franca; ook de predikant moest zich hiervan bedienen in het contact met de inlandse christenen. Om indruk te maken op de inheemse gemeenschap was het voor de compagnie noodzakelijk op de Kust een grote staat te voerenGa naar voetnoot25.. De gelegenheid tot een al te uitbundig leven leidde er vaak tot dronkenschap en uitspattingen, hoezeer de compagnie ook trachtte aan deze misbruiken paal en perk te stellen. Het valt dan ook te begrijpen dat de rechtzinnigheid en ‘preciesheid’, die in patria al vaak moeilijkheden opleverden, op deze plaats nog veel moeilijker af te dwingen waren. Ruiterus verbleef te Negapatnam van september 1683 tot augustus 1685, toen hij op eigen verzoek naar Batavia werd gezonden wegens geschillen met het opperhoofdGa naar voetnoot26., Willem van Dielen, en de Raad van Negapatnam over het bijwonen van ‘heidense danserijen’. Hoewel deze conflicten mede veroorzaakt werden door het moeilijke karakter van Ruiterus, betroffen zij toch steeds zaken die nauw verband hielden met de positie van een predikant onder de compagnie in het algemeen. De VOC had de kerk in Indië stevig aan haar gezag onderworpenGa naar voetnoot27.; zij liet de predikanten echter in het algemeen de vrije hand in kerkelijke zaken en greep slechts in wanneer de theologische twisten te hoog liepen of wanneer haar gezag en belangen werden bedreigd. De vrijheid die een predikant genoot, was hierdoor en mede door het ontbreken van classicaal en synodaal toezicht in allerlei opzichten groter dan in patria. De compagnie steunde bovendien allerlei vormen van kerkelijk werk. De predikant aarzelde dan ook niet het gezag van de overheid, i.c. de compagnie in te roepen. Het merendeel der predikanten heeft zich aan de gebruiken in | |
[pagina 209]
| |
Indië aangepast: zij gedroegen zich als hoge compagniesdienaren, woonden in het fort, dreven particuliere handel, hielden slaven als huisbedienden en namen de uiterlijke tekenen van het gezag overGa naar voetnoot28.. Op de meeste factorijen omvatte hun taak weinig meer dan de geestelijke verzorging van de Nederlandse gemeenschap, aan zending werd weinig gedaan. In het algemeen waren er voor een predikant in dienst van de compagnie twee punten die tot eventuele moeilijkheden konden leiden: enerzijds de vraag naar de competentie van de overheid in kerkelijke zaken, anderzijds het tolereren van allerlei inheemse gebruiken. Het gezag der predikanten in Negapatnam is waarschijnlijk niet erg groot geweest, aangezien twee van de zes voorgangers van Ruiterus wegens moeilijkheden naar Batavia zijn opgezonden; zijn directe voorganger ds. Bosch had echter een goede indruk achtergelatenGa naar voetnoot29.. Vanaf het begin van zijn verblijf zat het Ruiterus niet mee. De aanpassing aan land en klimaat is hem waarschijnlijk niet gemakkelijk gevallen, de ‘geduurigh’ waaiende landwind kon het mens en dier ‘geducht benauwd’ makenGa naar voetnoot30.. Hij zal ook niet hebben verwacht een vervallen pastorie te verruilen voor een plaats ‘daar wij als eremieten tusschen vervallen puijnhopen ons leeven moeten verslijten’Ga naar voetnoot31.. Misschien waren deze bezwaren overkomelijk gebleken wanneer de houding der leidende ambtenaren anders was geweest of Ruiterus zich op een minder hoog voetstuk had geplaatst. Uit allerlei gegevens valt op te maken dat het Ruiterus niet gelukt is de ware aard van de Nederlandse gemeenschap te Negapatnam te leren kennen; zeer waarschijnlijk was de invloed van de welig tierende roddel hier mede debet aanGa naar voetnoot32.. Zijn ergernis begon al op het moment van aankomst, toen het niet de moeite waard werd geacht een ‘bootje’ te sturen om hem van boord te halen. Ook vonden allerlei verhalen over de positie die een predikant toekwam en hem niet werd verleend bij Ruiterus een gewillig oor. Veel van de wrijving die in de loop van het eerste half jaar van Ruiterus' verblijf is ontstaan, is hierop terug te voeren. In allerlei conflicten over persoonlijke kwesties, vermengd met ruzie over de competentie van de overheid in kerkelijke zaken, toonde Ruiterus zich van zijn meest onaangename kantGa naar voetnoot33.. | |
[pagina 210]
| |
De irritatie die zijn optreden wekte, bleef vooreerst beperkt tot de hoogste ambtenaren maar bemoeilijkte het sociale verkeer; zo nodigde het opperhoofd Van Dielen, om moeilijkheden in de tafelschikking te voorkomen, Ruiterus niet uit voor een feestelijke maaltijd waarbij een belangrijk inlands koopman de gastheer eer kwam betuigenGa naar voetnoot34.. Het werk in de gemeente scheen evenwel geen hinder van deze zaken te ondervinden, het aantal lidmaten nam toe van 62 tot 88Ga naar voetnoot35.. Ook de aanpassing aan de inheemse omgeving viel zeer moeilijk omdat Ruiterus de minderheidspositie van zijn kerk niet kon verdragen. Lijdelijk moest hij toezien dat de ‘papen’ een nieuwe kerk bouwden, waardoor zij niet alleen veel inlanders trokken, maar ook ‘onse natie’ in verleiding brachten. Er werd zelfs gezegd dat de ‘paap’ een maandelijkse toelage van de compagnie kreeg. Verder klaagde hij over de godsdienstvrijheid voor de ‘moren’, waaraan naar zijn mening paal en perk moest worden gesteld. Hij keurde het af dat de compagnie subsidie verleende voor de herbouw van de grote pagode in de stad en dat Van Dielen de ‘opperbramine’ in diens ambt installeerde en bevestigdeGa naar voetnoot36.. Het is niet na te gaan wat hiervan waar is. De vrijheid voor de katholieken was zeker niet zo groot als Ruiterus deed voorkomen, omdat het volgens Van Dielen ‘de intentie is dezelve in India tegen te gaan als immer mogelijk’Ga naar voetnoot37.. Als minderheid moesten de protestanten zich echter schikken. Slechts ter zee had de compagnie de alleenheerschappij maar op de Kust moest zij zich aan de plaatselijke omstandigheden aanpassen: ‘'t Is ook bekent dat des E. Comp. gewigtige handel op die plaatsen door de goedgunstigheid der heidenen en mooren en niet door geweld van wapenen gedreven en voortgezet’ wordtGa naar voetnoot38.. Het sociale contact met de inlandse vorsten en kooplieden van wie de compagnie afhankelijk was, was echter moeilijk te onderhouden, omdat zij op grond van hun kastebesef ‘van de Hollandre spijs of drank geensins sullen nuttigen’. De Nederlanders pasten zich aan en volgden het gebruik van het land om bij bezoeken van en eerbetoon aan belangrijke kooplieden dezen te ‘tractere’ op het optreden van zogenaamde deva-dasis of dansmeisjesGa naar voetnoot39.. Deva-dasis of ‘danshoeren’ zoals Valentijn en ook anderen ze noemden, waren als danseressen verbonden aan de pagodes, waar zij allerlei diensten verrichtten voor de godenbeelden. Zij waren gehuwd met één der goden en voorzagen in hun onder- | |
[pagina 211]
| |
houd door tempelprostitutieGa naar voetnoot40.. Voor Nederlanders was de verbinding van het heilige met de ‘zonde’ moeilijk te begrijpen. Valentijn, die over dit ‘gespuys’ liever niet wil schrijven, eindigt zijn verhaal erover met: ‘dus ziet men dan dat de pagoden maar dienen tot paleyzen der beelden en tot huizen van grote inkomsten der bramines’Ga naar voetnoot41.. In India namen deze vrouwen echter een vrij hoge sociale positie inGa naar voetnoot42.. Aanzienlijke lieden lieten hun bezoekers vaak bezighouden door de dansen van deze meisjes en lieten zich door een groep van hen begeleiden, wanneer zij een formeel bezoek aflegden. Toen de belangrijke Don Philip ChangarapillaiGa naar voetnoot43. dan ook besloot Van Dielen zijn gelukwensen aan te bieden met diens benoeming tot opperhoofd en hem tevens te bedanken voor de hulp die hij hem had geboden bij de verkoop van dertien olifanten, werd deze vorm gekozen. Van Dielen heeft dit gaarne aanvaard. Hij nodigde bovendien allerlei Nederlandse gasten uit de vertoning te zijnen huize bij te wonen. Aan weigeren zal hij niet hebben gedacht. Don Philip had zeer grote invloed, hij was het hoofd van de kaste der VellalanGa naar voetnoot44. in Jaffnapatnam; zonder hem was de handel in olifanten met de kooplieden uit Voor-Indië niet wel mogelijk. Vanwege een kwestie over de tweede rang met de secunde van de factorij werd Ruiterus niet uitgenodigdGa naar voetnoot45.. Deze krenking gevoegd bij het in de ogen van Ruiterus hoogst onbehoorlijke gedrag van de danseressen gaf aanleiding tot een langdurig conflict. Omdat het is uitgevochten tot voor Gouverneur-generaal en Raden van Indië beschikken wij over een groot aantal uitspraken over deze gebeurtenis, die een beeld geven van de mate waarin de Nederlanders bekend waren met inheemse gebruiken en van de wijze waarop zij er op reageerden. Ruiterus, die de dansen niet had bijgewoond, schreef nadat hij zijn aanvankelijk plan om deze te verhinderen door ‘midden tussen het volk te springen’ ‘had laten varen, de wel uitgenodigde ouderlingen een briefje waarin hij hen, op straffe van uitsluiting van het avondmaal, vroeg Van Dielen de zaak te doen afzeggenGa naar voetnoot46.. Dit had echter geen gevolg getuige Ruiterus’ beschrijving: | |
[pagina 212]
| |
ende maar 9 dagen overigh zijnde tot 't gebruyck van 't heilige avondmaal, dat't opperhoofd van Dielen ter presentie van de andere raadtpersonen met hare vrouwen, daartoe aanstellende een expresse belzazars maaltyt tot kaartspelen, dobbelen, suypen ende heeft ontboden ende toegelaten de heidense schandhoeren ende duyvelskonstenaars met trommelen schellen ende andere hare pagodische instrumenten klinkende, singende vervloekte liederen ende gelukwenschende gesangen, die sij den duyvel daags te voren opgeoffert hebben, vermengt met de vuylste hoeredansen, baletten, mascaraden en duyvelsche vertooningen.
Van Dielens versie geeft een veel eenvoudiger beeld: er zijn geen ‘onbehoorlickheeden’ gepleegd, noch ‘momaangezichten’ gebruikt, noch duivelse vertoningen of lelijke en aanstootgevende ‘posturen’ gemaaktGa naar voetnoot47.. Het waren ook maar enkele ‘jongens en meisjes’ die de dansen opvoerden, die volledig overeenkwamen met dansjes die enkele dagen te voren ten huize van de secunde Carpentier in aanwezigheid van de predikant, waren uitgevoerd. Bovendien waren deze dansen te Negapatnam en ook elders op de Kust meermalen uitgevoerd in het bijzijn van collega's van Ruiterus. Om zich te verdedigen heeft Van Dielen de getuigenissen van dertien Nederlanders en evenveel inlanders over de dansen laten lichten. Ruiterus heeft dit voorbeeld gevolgd door elf personen een verklaring te laten afleggen. Van de dertien Nederlandse compagniesdienaren, allen lidmaat van de kerk, die door Van Dielen waren opgeroepenGa naar voetnoot48., had niemand zich aan het dansen geërgerd. Verschillenden van hen die reeds lang op de Kust verbleven, verklaarden dat andere predikanten er nooit iets van hadden gezegd. De dertien inlandse getuigenGa naar voetnoot49. waren van mening dat het dansen was geschied op een zodanige manier als onder de ‘mallabaren’ gebruikelijk, ‘sonder dat er eenige vuijligheeden gepleegt, vuijle deuntjes gesongen, of mommerijen vertoond waren.’ De getuigen van RuiterusGa naar voetnoot50., verklaarden niet geweten te hebben dat het aanschouwen van de dansen zondig was; na de uitleg van de predikant hadden zij er spijt van en zagen zij de ernst van de zaak in. Anders was het oordeel van Pits, de gouverneur van de Kust, die een beroep deed op de zeden en gewoonten die aan de Kust heerstenGa naar voetnoot51.: alle ergernissen sijn niet van een en dezelfde natuijr maar besondere gelegentheden, zeden, plaatsen, tijden en volkeren koomen darin groote veranderinge te veroorsaken, welke wanneer men deselve niet met alle voorsigtigheit aenmerkt, soo gebeurt 't dickmaels dat 't word in plaats van een gegeven een genomen ergernisse. Dog en sijn niet | |
[pagina 213]
| |
alle recreatien ongeoorlooft, alsoo men daardoor de geesten somtijds een weynigh ontspant om na dato met des te helderder ziele godt te dienen ende met opender herte sijn bevelen waar te nemen.
In een brief aan Van DielenGa naar voetnoot52. weet Pits de ontstane moeilijkheden aan Ruiterus' niewelingschap in dit India, ende weijnige ommegang met de vreemde natie hier te lande, hoewel hij sulx met een christelijcken ijver soeckt te bewimpelen, die van wegens haare opregtigheijt te prijsen was, soo der anders geen eersuchtige passies onderspeelden, die we uijt verscheijden bewijsen vast stellen, dat in sijn Eerwaarde vrij sterck domineren.
De partijen kwamen niet nader tot elkaar met als gevolg dat Ruiterus in 1685 naar Batavia werd gezonden, waar de kwestie door de Raad van Indië en de kerkeraad van Batavia werd onderzocht. De Raden van Indië, Rijklof van Goens de JongeGa naar voetnoot53. en Maarten Pit, beiden bekend met het leven op de Kust, ontvingen Ruiterus ‘onder bose passien ende bedreiginge van slaen’Ga naar voetnoot54.. Van Goens snauwde hem niet alleen toe dat er te Batavia enige predikanten waren die wel onderscheid wisten te maken ‘tusschen pagoodts ende gemeijne baljaarshoeren’, maar ook dat Pit en hij meenden dat de ‘lustvaardige handelingen der gemeijne hoeren, welke sij ook veel maalen op Ceilon voor hen hadden laten plegen, onder Christenen te gedoogen’ waren. Ook de kerekraad van BataviaGa naar voetnoot55., waarvan verschillende leden de Kust uit eigen aanschouwing kenden, vatte het dansen niet zo zwaar op. Men wist welke rol de deva-dasis aan de pagoden speelden, en had ook geen werkelijke bezwaren tegen het gebruik deze danseressen op ‘bruiloften en andere vrolijkheden’ te laten optreden, tot ‘een borgerlijk vermaak der gasten’. Bij die gelegenheden werden geen duivelsliederen gezongen, maar de lof van de gastheer, om op deze wijze wat geld uit diens zakken te kloppen. Dankzij de goedgunstigheid van heidenen en moren was de handel mogelijk en kon het evangelie niet alleen gepredikt maar ook uitgebreid worden. Voor het contact met de inlandse vorsten en handelaren waren deze meisjes nodig. Aan het ‘lustvaardige’ en ‘licentieuze’ karakter van de dansen ging de kerkeraad volledig voorbijGa naar voetnoot56.. Onder de druk der omstandigheden moest de rechtzinnigheid wijken. Zo vond Ruiterus te Negapatnam en ook te Batavia weinig begrip voor zijn standpunt en moest hij ervaren dat de door hem afgekeurde gebruiken in zwang blevenGa naar voetnoot57.. Voor hem was in Indië geen plaats meer; Gouverneur-generaal en Raden | |
[pagina 214]
| |
zonden hem buiten gage naar patria terugGa naar voetnoot58.. Ook Heren XVII waren niet bereid hem tegemoet te komen, zodat de vele pogingen door hem en de Synodes van Noord- en Zuid-Holland tot zijn eerherstel ondernomen, vruchteloos blevenGa naar voetnoot59.. Ruiterus was door karakter en leeftijd ongeschikt voor de dienst in een kleine Indische gemeenschap, waar de onderlinge spanningen vaak veel groter waren dan in patria. Het klimaat, het andere voedsel, de slechte hygiënische toestand en de geïsoleerde positie waarin men verkeerde leidden in deze gemeenschappen vaak tot wrijving en onverwachte woedeuitbarstingen, waarbij soms een degen werd getrokken. Dit kwam te vaak voor of werd te onbelangrijk geacht om aan Batavia of patria te melden, zoals kan blijken uit de woorden van het opperhoofd van Negapatnam, wanneer Ruiterus een dergelijke ruzie tussen twee vrij hoge ambtenaren heeft overgebrieft: of dit nu een zake is, om daar soo lelijck op te geven, zal U Ed. le agtb. ligt kunnen apprehenderen, en of op een plaats in India wel voor te komen is dat geen degen zoude getrocken werden, ja al was het zoo verre gekomen, dat een neerlaeg geschiet was’, is toch niet its ‘om tot een onse kleijnagtinge overgebrieft te werdenGa naar voetnoot60..
De gegevens die de brieven van Ruiterus bevatten moeten omzichtig worden behandeld. Het merendeel van de aan laster grenzende beschrijvingen van personen en zaken is niet op waarheid te controleren. Als voorbeeld laat ik een gedeelte volgen uit de brief die Ruiterus na zijn terugkeer aan Heren XVII deed toekomenGa naar voetnoot61.. Hij verklaart er genoeg van te hebben om te prediken op een plaats, waar de ijver gering en de aandacht soo kort is dat veelmeer muijren ende banken van de hoofden van betelkauwerije tot schaemens toe worden besoetelt, als dat hare herten met 't woord godts worden besproeijt.
Men heeft zelfs de bijbel en de tafel ‘daer wij bij hen stonden en predigden’ bespuwd. Men bespiedde zijn huis en maakte het de lidmaten moeilijk hem thuis op te zoeken, terwijl hun slaven hem zelfs nafloten op straat. Een behoorlijke predikant, meent Ruiterus, wordt hier niet gewenst: sij willen hijr predicanten na haren sin hebben, die dat ongebonden leven, dat caarten, dobbelen, brassen, swelgen, dansen, springen, woekeren ende stelen komen oversien, een goede cierde meemaken ende een glaasje helpen drincken. | |
[pagina 215]
| |
Zelf heeft hij nooit ‘rijnse wijn of bier’ kunnen kopen, maar zich altijd verkwikt met ‘een dropje koud water’. Steun van de kerkeraad valt niet te verwachten aangezien deze bestaat uit compagniesdienaren, die het opperhoofd bij alle belangrijke zaken naar de ogen kijken. Ongetwijfeld is dit beeld gechargeerd en is het ook niet representatief voor elke Nederlandse vestiging in de tropen of op de Kust. Het succes van de compagnie en het optreden van de employé's, zoals dit blijkt uit de door hen geschreven brieven, geeft de indruk dat men met bekwame lieden te maken heeftGa naar voetnoot62.. Ook Gouverneurgeneraal en Raden hebben niet zwaar getild aan de klachten en aantijgingen van Ruiterus gezien de carrières van enkele personen die nauw betrokken waren geweest bij de moeilijkheden te NegapatnamGa naar voetnoot63.. De compagnie maakte zich niet druk om ‘wijvepraat’; zij was ook niet geneigd haar gezagsdragers buiten strikte noodzaak te laten vallen. Wel zag zij er op toe dat het op haar ‘comptoiren’ naar behoren toeging, echter met dien verstande dat er in Indië andere ‘maximen’Ga naar voetnoot64. golden dan in patria. |
|