Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 85
(1970)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Het Van der Meulen - archief c.a.Ga naar voetnoot*.
| |
[pagina 50]
| |
komen. Over de wijze van uitgeven liepen de meningen aanvankelijk uiteen: een indeling volgens correspondent, naar onderneming of een chronologische volgorde; een uitgave in regestvorm of ten dele in regest, of met volledige tekst? De voorkeur ging uit naar de methode volgens correspondent, met die gedeelten in regest, die meestal herhalingen van vorige brieven gaven. Jacques della Faille, Andries van der Meulen en Baptista Oyens, als grote correspondenten werden onder handen genomen. Kleinere collecties volgden. In vijf jaar tijds werden ca. 3000 brieven afgeschreven en geannoteerd uit de correspondentie. Het werk was zover gevorderd, toen Westermann geheel onverwacht stierf en zijn medewerkster alleen voor de gigantische taak kwam te staan. Inmiddels was reeds gebleken, dat de rubrieken familie- en particuliere brieven en gedeeltelijk de politieke correspondentie niet buiten beschouwing mochten blijven. Voor een goed begrip van de plaats van Daniël van der Meulen als veelzijdig ontwikkeld koopman zijn de particuliere brieven van zeer uiteenlopende aard van bijzondere betekenis. Hetzelfde geldt voor de politieke brieven inzake zijn diplomatieke werkzaamheid. Lag aanvankelijk een uitgave naar correspondenten in de bedoeling, steeds meer drong zich het chronologische element naar voren. Brieven uit dezelfde tijd, maar uit verschillende plaatsen, behandelden een zelfde gebeurtenis, belichtten een onderneming van meer dan één kant, waardoor de gang van zaken duidelijker aan de dag trad. Dientengevolge werd voortaan rekening gehouden met een chronologische uitgave met zo mogelijk vermelding van de datum van ontvangst en beantwoording der brieven, waarbij in zekere mate een caesuur viel in 1591, het jaar toen Daniël van der Meulen van Bremen naar Leiden verhuisde, waar zijn bedrijf een nieuwe vlucht nam gekenmerkt door een uitvoerig schriftelijk contact met familie- en zakenrelaties, geleerden en politici. De lijst van briefschrijvers telt niet minder dan een driehonderd namen! Wel kan men zeggen, dat voor de eerste periode (1584-1591) Jacques della Faille de beste bron voor informatie is, voor het tweede tijdvak (1592 en volgende jaren) verschaffen Andries van der Meulen en Baptista Oyens, financieel expert, de belangrijkste inlichtingenGa naar voetnoot2.. Bewoog in den beginne het werk van mej. Simon Thomas zich uitsluitend binnen de grenzen van het Leidse Archief, door allerlei omstandigheden voerde het onderzoek naar Antwerpen. De Collegiale Actenboeken, de resoluties van burgemeesters en schepenen van Antwerpen, en de Certificatieboeken, welke schriftelijke verklaringen bevatten afgegeven aan particulieren en kooplieden, die dit verzochten om juridische of commerciële redenen, leverden talrijke aanvullende gegevens op. | |
[pagina 51]
| |
Andries van der Meulen, 1549-1611, een der belangrijkste correspondenten uit het Daniël van der Meulen-archief, naar een schilderij door Daniël van den Queeckborne, omstreeks 1585, aanwezig in het Centraal Museum te Utrecht.
| |
[pagina 52]
| |
Nieuwe wetenswaardigheden putte zij uit het particuliere archief Della Faille te Brussel. Door zijn huwelijk met Hester della Faille was Daniël van der Meulen verwant met deze zeer aanzienlijke en vermogende koopmansfamilie. De Union familiale Della Faille bereidde een aantal biografieën en genealogieën voor van de oudste Della Failles tot nu aan toe. De verschijning daarvan heeft mej. Simon Thomas niet meer mogen beleven, evenmin de publicatie van het mooie boek van dr. Brulez over dit archief, maar vele gegevens heeft zij toch nog overgenomen en kunnen gebruiken bij haar voorbereidende werkzaamhedenGa naar voetnoot3.. In ons land bleken de archieven van Andries van der Meulen en De Malapert, beide sinds niet zo lange tijd in het Rijksarchief te Utrecht aanwezig, evenals dat van Antoine Lempereur in de Bibliotheca Thysiana te Leiden aanvullend materiaal te bevattenGa naar voetnoot4.. Laatstgenoemde Leidse collectie beschikt vooral over financiële bescheiden. Uit de boekhouding komt een verhouding van vier partijen naar voren, nl. die van Andries en Daniël van der Meulen, alsmede van hun zwagers François Pierens en Antoine Lempereur. Diverse journalen en grootboeken geven een overzicht van de goederenhandel. De voorraden zijn zonder uitzondering voor verkoop in handen van een factor of vennoot. Meermalen is sprake van paarden voor vertegenwoordigers op weg naar een jaarmarkt of de een of andere standplaats. De compagnie vertegenwoordigt geen Amsterdamse groothandel; deze handel is nog niet geconcentreerd in een bepaalde plaats of markt. De goederen worden niet tijdelijk bij een centrale markt opgeslagen, maar zijn in hoge mate beweeglijk. De posten hebben hoofdzakelijk betrekking op de overlandhandel. In allerlei oorden van Europa gekocht, zien we een grote verscheidenheid van artikelen op de Duitse ‘Messen’ aanbieden, vanwaar de meeste waren trouwens weer doorgevoerd worden. Partijen worden samengevoegd en gesplitst en wederom op transport gesteld. Dit soort vervoer stelt hoge eisen aan de goederenadministratie, temeer omdat de handelswaren soms weken of maanden lang onderweg zijn. De kooplieden houden voyagerekeningen aan en schrijven carnets bij, waarin op de jaarmarkten alle transacties nauwkeurig in debet en credit geboekt worden. Kostbaar materiaal dus, dat voor de kennis van het handelsverkeer in de laatste decennia van de zestiende eeuw een bijzondere waarde heeftGa naar voetnoot5.. | |
[pagina 53]
| |
Jammer genoeg zijn er van Daniël van der Meulen zelf weinig brieven in het Gemeente-archief te Leiden bewaard; enkele eigenhandig geschreven epistels en verder copieën in klerken-hand. Het geluk wil, dat in het archief van Antoine Lempereur verscheidene brieven van hem berusten en ook in het archief Della Faille de Leverghem te Brussel. Voor een oordeel over hem zijn wij dus vooral op de mening van anderen aangewezen en op hun reactie met betrekking tot zijn brieven. Zo doet zich het geval voor, dat de man die het middelpunt van het archief vormt, grotendeels indirect belicht wordt. Daarom is het ook waardevol, dat mevrouw E. van Hall-Nijhoff Daniël's handschrift heeft willen bekijken. Haar grafologische studie wijst op Van der Meulen's grote intelligentie, rusteloze ijver en een scherp inzicht van zaken. De wil tot actie heeft steeds een aanloop van overleg. Hij kan zich laten gelden, maar daarnaast zeer beminnelijk zijnGa naar voetnoot6.. Met een geweldig doorzettingsvermogen en grote bekwaamheid kweet mej. Simon Thomas zich van haar taak, totdat zij in 1955 ziek werd en op 22 november in hetzelfde jaar overleed. Dit verlies betekende voor het Historisch Genootschap opnieuw een zware slag, want het werk aan de uitgave zou thans geruime tijd stil komen te liggenGa naar voetnoot7.. Eerst in maart 1965 wist het Instituut voor Geschiedenis te Utrecht een kracht voor halve dagen aan te trekken, die zich in de persoon van mevrouw G.M.A. Jongbloet-van Houtte aan de voortzetting der bewerking van het Van der Meulen-archief ten behoeve van het Historisch Genootschap kon wijden. Toen in 1969 het Historisch Genootschap in zijn oude vorm ophield te bestaan, was voor de Van der Meulen-uitgave, die wat opzet en omvang uit de hand dreigde te lopen, een voorlopige - thans meer definitieve - regeling getroffen met de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis. Als le secretaris, resp. voorzitter van en toezichthoudend bestuurslid van het Historisch Genootschap heeft de heer Kernkamp veel met het project te maken gehad. Zijn wetenschappelijke medewerkers mevrouw drs. A.J. Klaassen-Meijer en drs. J. van Heijst hebben meegeholpen, dat de naam van Daniël van der Meulen niet in het vergeetboek is geraakt. In ‘De rekeningen betreffende de exploitatie-tocht van den Swerten Ruyter naar het Middellandse-zeegebied in 1589/1590’ werd aangetoond, dat de financiële bescheiden niet verwaarloosd mochten worden. Tot nu toe was hier weinig aan gedaan. Dit werk lag mej. Simon Thomas minder goed, maar mevrouw Klaassen des te beter. Het h.g. profiteerde dan ook vóór de | |
[pagina 54]
| |
Eigenhandig geschreven brief van Daniël van der Meulen aan Hester della Faille te Haarlem, 7 maart 1585, aanwezig in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage.
| |
[pagina 55]
| |
komst van mevrouw Jongbloet van de bereidwilligheid van mevrouw Klaassen om zich nog een tijd met deze materie te bemoeien, toen zij niet meer als medewerkster aan het Instituut voor Geschiedenis te Utrecht verbonden was. De publicatie ‘De brieven van Buzanval aan Daniël van der Meulen (1595-1599)’ belichtte hoe de koopman-diplomaat o.a. aan zijn informaties kwamGa naar voetnoot8.. De heer Van Heijst werkte intussen bij tijd en wijle in de Bibliotheca Thysiana, collationeerde brieven door mej. Simon Thomas afgeschreven en copieerde tevens nieuwe stukken. De nadere contacten met de Bibliotheca Thysiana versterkten de toezichthouder in zijn mening, dat het beslist noodzakelijk was de journalen en grootboeken van Van der Meulen c.s. voor het onderzoek te reproduceren. Dankzij de medewerking van het curatorium van genoemde instelling en geldelijke steun van het h.g. werd het mogelijk door middel van het xerox-procédé deze boekhouding aan mevrouw Jongbloet in Ottersum (L) voor haar annotatie ter beschikking te stellen. Op werkcolleges in Utrecht en Leiden hebben we in team-verband de eerste vijfenzeventig brieven van Jacques della Faille en zijn vrouw Josina Hamels geannoteerd. Dit leverde voor de studenten extra moeilijkheden op, omdat de toelichting ten dele uit het archief zelf moest komen. Toch kwamen interessante overzichten tot stand, waarvan hier een staaltje moge volgen. Na de dood van Jan della Faille de Oude in het jaar 1582 was er tussen diens zoons en schoonzoons onenigheid ontstaan over de verdeling van de erfenis, die behalve onroerende zaken en geld ook vele goederen omvatte, die niet alleen in Antwerpen, maar ook bij de factors in het buitenland aanwezig waren geweest. Omdat natuurlijk het meeste ervan al verhandeld was, gaf de taxering van de waarde grote moeilijkheden. De tweespalt in de firma Della Faille zien wij zich vooral manifesteren in het filiaal te Londen. Jacques della Faille verdenkt er Thomas Coteels, de factor van zijn broer Maarten della Faille in de Engelse hoofdstad, van, dat deze op slinkse wijze de gelden en goederen der firma zoveel mogelijk naar Maarten en diens partij toeschuift. Voor een goed begrip van zaken is het nodig te weten dat de katholiek gebleven Maarten in Antwerpen is blijven wonen, terwijl Jacques uitgeweken is naar Haarlem. Hij blijft daar metterwoon gevestigd ondanks het feit, dat hij een verhuizing naar Duitsland, neutraal gebied, heeft overwogen. De berichten uit Hamburg, een aantrekkelijke standplaats voor een koopman, zijn echter minder gunstig momenteel, daar de overheid zich met de godsdienstige opvatting van de vreemdelingen bemoeit: martinisten zijn welkom, calvinisten niet. Dit geeft Jacques de volgende merkwaardige ontboezeming in de pen: | |
[pagina 56]
| |
‘dat ick tot noch toe gheene religie verbonden ben geweest ende daeromme noch soo wijt mij niet en zoude willen verbinden ende alsoo tselve van boven comen moet, dat men in sulckx yeder sijnen vrijen wille hoorde te laeten hebben’Ga naar voetnoot9..
Jacques della Faille houdt zijn zwager Daniël trouw op de hoogte van de malversaties, die Coteels, zowel ten voordele van zijn zwager Maarten c.s. als van zichzelf, gepleegd blijkt te hebben. Vorderingen van het sterfhuis heeft Coteels geïnd, maar in eigen zak gestoken. Om Coteels te beletten nog meer contanten uit de firma-kas te nemen en om de omvang van de gepleegde fraude precies te kunnen nagaan, dringt Jacques er bij Coteels op aan, dat hij met zijn factor Wouter Aertsen de sleutels van de geldkisten zal uitwisselen. Coteels weigert: zijn meester, Maarten della Faille, zal nooit goedkeuren, dat hij de verantwoordelijkheid over kas en boeken met Aertsen deelt. Jacques kan Coteels echter enigermate onder druk zetten door te dreigen met openbaarmaking der malversaties. De moeilijkheden worden niet opgelost en Jacques treft uiteindelijk de meest krasse maatregel: hij dringt met enkele helpers Coteels' huis binnen en neemt de kas en de boeken van het sterfhuis mee. Het komt wel tot een flinke vechtpartij, maar Jacques is dan toch maar waar hij wezen wil: hij heeft de belastende bewijzen in handen. Met het oog op de handelszaken deelt Jacques zijn zwager alles mee wat in deze van belang kan zijn. Diverse geruchten blijken de graanprijzen omhoog te drijven, waardoor er kans is, dat de tarwe, die met bestemming Antwerpen langdurig op de Schelde heeft gelegen en daardoor muf is geworden, toch nog tegen een redelijke prijs verkocht zal worden - wat ook gebeurt. Een partij goederen afkomstig van een Straatvaarder op de terugreis uit Venetië gaat daarentegen bij een schipbreuk ter hoogte van Huisduinen gedeeltelijk verloren. Goederen, door de Duinkerkers gekaapt, worden door Parma geconfiskeerd; Jacques vreest eenzelfde maatregel t.a.v. zijn bezit te Brussel. Hij hoopt anderzijds echter, indien Drake's vloot Spanje zou aanvallen de Engelse kooplui in Spanje te vervangen; het zou voor Robert Noirot, de factor in Sevilla, wel eens een drukke tijd kunnen worden. Echte harde koopmans-mentaliteit blijkt uit de door Jacques als vanzelfsprekend beschouwde manipulatie, waarbij Leidse saaien door aanhechting van nagemaakte loodjes in Hontschootse worden veranderd om vrije invoer in Spanje te garanderen. Veel handel met Spanje wordt gevoerd via S. Malo en Hamburg en dankzij deze methoden blijft in oorlogstijd een contact met Spanje mogelijk. Jacques voert een regelmatige correspondentie met zijn factor Robert Noirot in Sevilla en hij is samen met Daniël belanghebbende in de lading van de Spaanse zilvervloot, omdat een Spaanse relatie, De Genarra, zijn schuld aan hen eerst kan voldoen na aan- | |
[pagina 57]
| |
komst van die vloot. Met een zekere opluchting meldt Jacques vanuit het opstandige Noorden, dat het Spaanse zilver veilig gearriveerd is. Met grote regelmaat komen allerlei huiselijke zaken ter sprake. Verhuisplannen, op komst zijnde babies, kleding e.d. zijn telkens terugkerende onderwerpen, vooral in de ‘damesbrieven’: die van Josina Hamels, een ware Kenau, aan Hester della FailleGa naar voetnoot10.. Hoe zeer Jacques en Daniël denken en handelen als kooplieden, tonen zij onverbloemd, wanneer zij spreken over het vinden van goede partijen voor hun vele neven en nichten, een lastig probleem, zoals in een latere periode o.a. blijkt uit het volgende geval: Neef Hans Schott te Middelburg, op wie Daniël een wakend oog houdt, bemoeit zich met alle familieaangelegenheden, w.o. de verloving van Moeyken Maria de Houst, de zuster van zijn moeder. In de brieven van Jacques della Faille wordt deze kwestie zeer geheimzinnig behandeld; ‘de persoone hij’ en ‘de persoone zij’ zullen elkaar bij een tuinbijeenkomst ontmoeten en over dat rendez-vous brengt Hans Schott ijlings aan Daniël van der Meulen verslag uit. Behalve de twee belanghebbenden waren aanwezig Magdalena de Houst, zijn moeder, Arnoutt Hooftman en zijn vrouw, en de Franse minister, d.w.z. de Waalse predikant in Haarlem. Hooftman trachtte het gesprek te onderhouden, maar de bewuste huwelijkscandidaat, de Amsterdamse koopman Jacques le Poyvre ‘gebruycte zeer lutter woorden ende gans gene met onse moeye int particulier ende bethoonden voorts in alles weynich conversatie ende daer beneffens soo haest als onse moeder hem sach, was ganschelijck verwondert ende liet haer duncken datt Uwer E. qualijck geinformeertt was van sijnen ouderdomme die naer hett uutterlijck aensien al omtrent de 60 jairen schijndt te wesen doordien hij geheel grijs werdt bevonden; welck alles aenschouwende heeft onse Moeije cleynen sinne ende gans gene beweginge tott hem gehadtt ende ronduut tegen onsen E. moeder verclaertt datt sij haer geensints tott den personen soude connen begeven ende seer instantelijck gebeden sooder eenich versoeck ofte voorder tractatie van quame te geschieden, datt mentt in alle manieren soude willen afslaen’.
Magdalena de Houst, de moeder van de briefschrijver, gaat hiermee accoord, maar Josina Hamels, de vrouw van Jacques della Faille, geeft het niet op en doet een goed woordje voor de verlegen pretendent, en als bij de kerkgang het nieuwtje al rond gaat, dat Maria de Houst de bruid is en er grondig geïnformeerd is naar 's mans humeur in zijn eerste huwelijk, komt de zaak uiteindelijk toch voor elkaar. In later jaren blijkt zijn financiële positie minder rooskleurig en beklaagt hij zich, | |
[pagina 58]
| |
dat hij voor de tweede keer een echtgenote aan zich verbonden heeft. Daniël krijgt dan de nodige moeilijkheden op te lossen. Het schrikt hem blijkbaar niet af, want bij iedere verloving of huwelijk wordt hij geraadpleegd en vaak gaat het initiatief van hem uitGa naar voetnoot11.. Als over Hans Schott zelf Daniël minder mooie berichten bereiken onderhoudt hij hem over zijn gedrag tegenover de jonge dochters van Middelburg in de vorm van een predicatie over tweeërlei soorten van uitspattingen. ‘De eene is een overgevinge tot alle ongeschictheyt sonder eenige eere ofte conscientie; de tweede is becleet met den mantel van eere, houdende het schijnsel der deugt, wort bewimpelt met den naem van courtoysie ende civilheyt’.... ‘De familiariteyt volgt, men vangt oft men wort gevangen waeruuyt volgt dat men eyndelijck bedrogen wort oft andere bedriegt’.... ‘De zekerste remedie hiertoe is ingetogenheyt ende vermijdinge van alle occasien die tot sulc strecken. Het gesichte bedrooch Eva ende sij haren man. Sij sach ende oordeelden wel dat den boom des levens schoone vruchten droech, maer de begeerycheyt dede haer vergeten des verbots ende dat den naesmaeck bitter was’. Ook was er aanmerking gemaakt op de kledij van Hans Schott en daarvan zegt Daniël: ‘De ander maniere van debauche is de quade maniere van de excessieve costelijckheyt in cleederen die daer grooter is als elders, waerinne jongmans van verstande een mate moeten houden. Puncticheyt ende een tamelijcke curieusheyt is voechelijck, maer den overvloet ende overmatige curieusheyt betaemt de vrouwen ende toont in jonge mannen gebreck van oordeel ende cleynmoedicheyt’.
Zijn pupil moet hem deze woorden niet kwalijk nemen, want juist zijn genegenheid voor hem doet hem aldus spreken. Hans Schott weet onmiddellijk, vanwaar de wind waait en wijst juffrouw De Malapert als roddelaarster aan, maar zo hij al met de dochters van zijn huisheer in de gemeenschappelijke hof een praatje maakt, zal Daniël begrijpen, dat de beleefdheid zulks eist. Hij weet heus wel, dat zijn beurs de staat van zulke juffrouwen niet kan verdragen en in plaats van voordeel nadeel zal brengen. Voor het huwelijk heeft hij bovendien geen tijd en als hij zich goed kleedt, gebeurt dit terwille van het aanzien van zijn patroonGa naar voetnoot12.. Een projectcollege economische geschiedenis over ‘De handel van Daniël van | |
[pagina 59]
| |
der Meulen c.s. in het bijzonder rond de jaren 1588-1592’, gedurende de cursus 1968-1969 aan de Rijksuniversiteit te Leiden gegeven, belichtte opnieuw in de werkstukken die ontstonden de grote betekenis en veelzijdigheid van het Van der Meulen-archief. R. Andriessen en H.F. Cohen gaven aan hun onderzoek de titel: ‘Op zoek naar een stapelmarkt’; P.M. Boortman schreef over ‘De handel op Spanje’, J.C. Vermeulen bekeek ‘De handelsbetrekkingen met het Middellandse-zeegebied’, R.F. Claassen bestudeerde ‘De overlandhandel’ en H.P. Lambooy gaf een ‘Verslag over de handelsbetrekkingen met Noord-Duitsland’Ga naar voetnoot13.. We kennen door Brulez en Roosbroeck de diaspora van rijke en arme Zuidnederlandse ballingen aan het einde van de zestiende eeuwGa naar voetnoot14.. De kleine man heeft het daarbij heel wat moeilijker dan de gefortuneerde koopman, die minder moet opbouwen omdat zijn contacten een Europese allure hebben. Heimwee naar het vaderland valt echter bij allen te bespeuren. De Duitse Noordzeesteden oefenen als neutraal gebied een sterke aantrekkingskracht uit op de kooplieden-emigranten. Naast Emden, Bremen en Hamburg is vooral Stade in trek, omdat de Merchant Adventurers, Engelse lakenkooplieden, hier tijdelijk vertoeven. Al deze havens vormen een geschikte verbinding voor overzee- en overlandhandel, een handel die een uitermate gedecentraliseerd beeld vertoont. Van een vaste stapelplaats is nog geen sprake. Men zendt de goederen naar de plaats waar men de beste prijs meent te kunnen maken, maar ook andere factoren, concludeert Claassen terecht, kunnen hier een rol bij spelen, zoals het voordeel dat men kan behalen uit een gunstige wisselkoers of het onverwacht uitbreken van een epidemie in een of ander land. De koopman leidt vanuit een bepaald punt de handelsoperaties. Dit is evenwel geen centrale ‘stapelplaats’, want de goederen, welke verhandeld worden, behoeven er helemaal niet te komen. Men maakt gebruik van tussenpersonen die op verschillende plaatsen de opdrachten uitvoeren: het inkopen, verkopen of doorzenden der goederen. Om deze reden is het niet zó bezwaarlijk de zetel van een firma te verplaatsen: de agenten krijgen in dat geval hun instructies van uit een andere plaats. De zestiende-eeuwse koopman kan uitsluitend voor eigen rekening handel drijven of zich telkens voor één onderneming associëren met andere kooplieden. Bij Jacques della Faille komt zulks in dit archief vooral voor. Soms worden langdurige contracten afgesloten. Uit 1585 dateert een ‘contract vanGa naar voetnoot15. | |
[pagina 60]
| |
compagnie’ tussen de gebroeders Van der Meulen en hun zwagers François Pierens en Antoine Lempereur. De genoemde heren hebben besloten om ‘aen te gaen met elcanderen ende te maken eene compagnie van coopmanschap’ voor zes jaren, waarvan het kapitaal zal bedragen 12000 pond Vlaams (Andries en Daniël samen 4000 pond, de anderen ieder 4000 pond). Met dit kapitaal zal ‘gehandelt worden op de missen van Frankfort ende Straesborch ghelijc in den ouden handel is ghedaen gheweest met ghemeynen advyse van malcanderen ende tot ghelijcke winninghe ende verliese’. Uit het contract blijkt, dat de Van der Meulens reeds een dergelijke samenwerking hebben gehad met Pierens, welke echter ophoudt bij het in werking treden van het nieuwe contract. Aangezien Pierens zal moeten reizen voor de compagnie, krijgt hij gedurende de eerste drie jaren een extra beloning van 1/12 van de zuivere winst. Merkwaardig is de bepaling, dat gedurende de looptijd van het contract, Pierens en Lempereur geen handel zullen mogen drijven voor eigen rekening, terwijl dit voor de Van der Meulens niet geldt. Hoewel er sprake is van handel op Duitse jaarmarkten, blijkt uit de correspondentie, dat de verhandelde goederen voor een deel uit Italië komen en dat men ook goederen naar Italië zendt, voor rekening van de compagnieGa naar voetnoot16.. Een en ander gaat echter met de nodige voorzichtigheid gepaard, getuige het advies van Andries van der Meulen: ‘Ick en vinde de avancen van den incoop in Italien niet soo advantagieux als van Duytslant, is mijn advys daeromme meer op den Duytschen handel welck onsen stijl is te passen, is niet sooveel tijtverlies ende meer winninghe’Ga naar voetnoot17..
Als in het begin van de jaren negentig deze compagnie in liquidatie is, denkt Andries anders en maakt in de loop van '93 plannen met zijn zwager Jean Vivien die tenslotte uitlopen op het vormen van een Nieuwe Napelse Compagnie; compagnons zijn Jean Vivien (op wiens naam het geheel staat), zwager Nicolaas de Malapert, Andries en Daniël van der Meulen. In later jaren gaat het vervoer per schip direct op Napels, maar de overlandroute blijft eveneens in gebruik. Eerst gaan de waren dan naar Venetië om daarna per schip langs de kust van de Adriatische Zee getransporteerd te worden en vervolgens per ‘condutto’ door de bergen naar Napels. Het spreekt vanzelf, dat avonturen als schipbreuk, overval van bandieten en diefstal voorkomen, maar over het algemeen arriveren de zendingen in goede ordeGa naar voetnoot18.. Behalve naar Europese landen varen de schepen, waarin Daniël van der Meulen | |
[pagina 61]
| |
aandeel heeft, o.a. naar Oost- en West-Indië en naar Guinea. Levendig stelt hij ook belang in de ontdekkingstochten, welke ten doel hebben China en Oost-Indië langs de noordwestelijke of noordoostelijke route te bereiken. De nagelaten brieven leggen hier getuigenis van af. Daniël heeft relaties met ds. Plancius en Hendrik Hudde, die de tocht om de Noord beramen, maar van het resultaat wordt niet gerept, hoewel Van der Meulen het plan heeft gekoesterd de tocht om de Noord mee te maken. Andries voelt niets voor een dergelijke waaghalzerij en raadt het zijn broer, die op zijn manier sportief is, aldus af: ‘Wat aengaet de Noortsche vaert is loflijck ende schoon darin als in alle loffelijcke nieuwe ondersoeckingen hem te gebruycken. Ick hebbe met lust oock ghelesen het discours dat u.l. daerop maeckt, dan mij dunkt vreemt soude wesen daffectie darin soo wijt te nemen om selver een reyse derwaerts te doen. De saecke is te rouw ende Uwe gheleghentheyt en latet geenssins niet toe ende en dunct mij niet dat u.l. zoo wel voeghen zoude als veel andere’Ga naar voetnoot19..
Geen wonder, dat Daniël ook in betrekking heeft gestaan tot Balthasar de Moucheron, die hem grote zwijgzaamheid oplegt over plannen in 1594 alsmede met Willem Barents, van wie zich een eigenhandig geschrift in de collectie Van der Meulen bevindt. Dit laatste bevat een door hem in 1594 vertaalde Engelse beschrijving van de kusten van IJsland en GroenlandGa naar voetnoot20.. Partenrederij kan slaan op schepen en goederen. Het gaat om de risicoverdeling evenals bij de verzekeringenGa naar voetnoot21.. Desondanks worden verliezen geleden, zoals bij de inbeslagneming in Spanje van de Eenhoorn en de Zwarte Ruiter. In december 1591 sturen Jacques della Faille en Daniël van der Meulen Steven van der Haghen, een man van ervaringGa naar voetnoot22. naar Spanje met alle bescheiden om Robert Noirot, de factor aldaar, bij zijn ‘sollicitatie’ om de schepen vrij te krijgen, te helpen. Van der Haghen blijkt voor verschillende firma's tegelijk te werken. Uit het contract met hem blijkt, dat zijn beloning afhangt van de resultaten, die hij boekt. Typisch voor de grondigheid waarmee men nu op eens alle papieren vervalst, is het feit dat dit contract, dat eerst op naam staat van de werkelijke uitreders van de gearresteerde schepen, later is veranderd, waardoor de opdrachtgever Samuël van Wingen te Emden wordt. In mei 1592 komt Van der Haghen te Madrid aan. Hij schrijft, dat de zaak er goed voor staat. Genua belooft druk op Spanje uit te oefenen, | |
[pagina 62]
| |
vooral omdat inmiddels ook op een schip van deze republiek embargo is gevallen. Ondanks al deze hoopvolle berichten komen de schepen niet vrij, Van den Haghen's slagvaardigheid ten spijtGa naar voetnoot23.. Naar aanleiding van de namen der bewuste schepen de Eenhoorn en de Zwarte Ruiter drukt een der Spaanse autoriteiten zijn verwondering uit bij het horen van deze namen: ‘maer watte Christenen zijn dit, alle huere schepen hebben al namen van eenhoorns, tigers, leuwen, catten, honden en serpenten, sij en kennen santen noch santinnen’. Gevat antwoordt dan de Nederlandse solliciteur: ‘datter in sijn lant wel duisent schepen waren: onder die waren alle die sancten ende santinnen van den almanack wel dubbelt vernaempt, die resterende moesten al andere namen soeken diese haer schepen gaven, daer hij (de Spanjaard) noch om lachte’. Op 3 februari 1593 keert Van der Haghen te Utrecht terug ‘Godt lovende dat hij van die moyelicke ende verdrietighe reyse ontslagen was... hebbende uutermate grote coude ende ongemack... geledenGa naar voetnoot24.. In dezelfde stad is thans ruim drie en driekwart eeuw later een pleidooi gehouden voor een royale uitgave van het voor Nederland - en ook in internationaal verband gezien - unieke zestiende-eeuwse koopmansarchief van Daniël van der Meulen. ‘God gunne er het beste van’, zou Jacques della Faille gezegd hebben! |
|