heeft de indruk dat deze beslissing de ontwikkeling die de bmhg de laatste jaren doormaakte, bevestigt.
Trouwens, de erfenis van de bgn dwingt haar tot deze opzet. De bgn was een tijdschrift. Ook de bmgn wil dat zijn. Daarom zal dit blad voortaan in jaargangen verschijnen; het nummer waarin dit geschreven staat, is nummer één van deel 85 (1970). Wij hopen elk jaar drie afleveringen te kunnen publiceren.
De bmgn is een tijdschrift dat zich bezig houdt met de geschiedenis van België en Nederland. Het zet de lijn voort van de bgn en één lid van de nieuwe redactie, J.A. van Houtte, representeert de continuïteit in zijn persoon; hij maakte ook deel uit van de redactie van de bgn. Misschien is het in dit verband nuttig op te merken dat wij onze samenwerking beschouwen als het natuurlijk gevolg van het feit dat wij dezelfde taal gebruiken en eenzelfde object bestuderen. Wij geloven tevens dat vooral sinds de Tweede Wereldoorlog de samenwerking tussen Belgische en Nederlandse historici heilzame en stimulerende resultaten heeft gehad en nog heeft en dat deze ook in een tijdschrift haar weerspiegeling kan en moet vinden, maar dit betekent niet dat wij allen een bepaalde interpretatie van de geschiedenis der Nederlanden voorstaan. Daarom menen wij ook dat de in de bgn verschijnende ‘Suid-Afrikaanse kroniek’ in dit nieuwe kader niet past, hoeveel respect we overigens voor dit werk voelen.
Het zal niemand verbazen dat de redactie haar arbeid met enige schroom begint. Zij heeft zich ernstig afgevraagd of er voldoende behoefte aan een tijdschrift van deze aard bestaat. Er zijn in Noord en Zuid andere tijdschriften die historische studies publiceren; het veelzijdige en voortreffelijke Tijdschrift voor Geschiedenis wordt bovendien wat de samenstelling van de redactie betreft gekenmerkt door dezelfde stijl als de bmgn omdat zij bestaat uit Belgen en Nederlanders. De enige originaliteit van de bmgn is de beperking van het onderwerp tot de geschiedenis van België en Nederland. Het is echter duidelijk dat een dergelijke beperking het de redactie niet gemakkelijk maakt om de copie te krijgen die zij nodig heeft. Overigens moet men deze niet al te dogmatisch opvatten, omdat wij het nhg, de uitgever van dit tijdschrift, gaarne dienen door, zoals al dadelijk in dit nummer, ook de op de jaarvergadering gehouden lezingen over ‘algemene’ geschiedenis te publiceren.
In de nota die de sectie geschiedenis van de Academische Raad in de herfst van 1969 onder de Nederlandse historici verspreidde en waarin zij de beoefening van de wetenschap der geschiedenis in Nederland bespreekt - in de Kroniek gaan we hier nader op in -, worden enkele ernstige lacunes in ons bedrijf aangewezen. De sectie schrijft zelfs dat Nederland op een groot aantal terreinen van historisch onderzoek sterk achterop raakt. Het zou niet moeilijk zijn allerlei redenen hiervan aan te geven. Een ervan is zonder twijfel eenvoudig gebrek aan tijd. Vooral de Nederlandse gemeenschap laat weinig ruimte voor wetenschappelijke bezinning.