Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 80
(1966)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brieven van A.G.A. van Rappard aan C.J. van Assen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het ministerie-Van Hall werd hij zo nauw bij verschillende beleidskwesties betrokken, dat de directeur van 's Konings Kabinet ‘eenigszins een integreerend deel van het ministerie (werd)’Ga naar voetnoot5. Het Levensbericht van Van Rappard is daarom zo belangrijk, omdat De Bosch Kemper gebruik kon maken van brieven en aantekeningen in dagboekvorm. Gerretson, die in zijn Groenuitgave een aantal brieven van Van Rappard kon opnemen, moest constateren, dat het belangrijke dagboek ‘op enkele bladzijden na op tragi-komische wijze in het ongerede geraakt’ wasGa naar voetnoot6. Op het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage bevinden zich in de collectie-Van Hogendorp een vierenveertigtal brieven, door Van Rappard in de periode 1831-1859 geschreven aan zijn Leidse vriend C.J. van AssenGa naar voetnoot7. Deze brieven, waarvan Gerretson er één heeft gepubliceerdGa naar voetnoot8, geven interessante en soms zeer belangrijke informatie over allerlei facetten van het politieke leven in de jaren 1840 en 1850. Van Rappard komt uit deze documenten te voorschijn als een man met conservatieve denkbeelden, die na 1848 echter niet behoorde tot de reactionaire conservatieven, die de klok wilden terugzettenGa naar voetnoot9. Tijdens de voorbereiding van de uitgave van deze brievenGa naar voetnoot10 kwam ik in schriftelijk contact met dr. E. van Raalte te Scheveningen, die in het bezit bleek te zijn van het archief-Van Rappard, waaruit Gerretson had kunnen putten voor zijn Groen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgaveGa naar voetnoot11. De Heer Van Raalte deelde mij mede, dat gezien de situatie, waarin zijn collectie zich nog steeds bevond, ter beschikking stelling van de brieven van Van Assen en De Bosch Kemper aan Van Rappard, waarom ik hem had verzocht, een feitelijke onmogelijkheid was. Omdat ik mij met een tussenoplossing niet kon verenigen, zag de Heer Van Raalte van medewerking aan mijn uitgave af. Door deze gang van zaken meende ik terug te moeten komen op mijn voornemen om in deze uitgave een aantal brieven van Van Rappard aan De Bosch Kemper op te nemen. De Bosch Kemper zelf publiceerde in zijn Levensbericht fragmenten uit deze brievenGa naar voetnoot12, die thans berusten op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Nu ik niet de beschikking kon krijgen over het complement van deze correspondentie, bleken de nog ongepubliceerd gebleven fragmenten bij nader inzien van te weinig belang om de brieven in hun geheel uit te geven. Wel heb ik aan deze uitgave toegevoegd fragmenten uit een drietal brieven van D. VeegensGa naar voetnoot13 aan De Bosch Kemper, eveneens berustend op het Internationaal Instituut voor Sociale GeschiedenisGa naar voetnoot14. Hoewel De Bosch Kemper in zijn Levensbericht uit deze brieven heeft geciteerd, geven zij toch een te aardig beeld van Van Rappard om ze hier achterwege te laten. Deze korte inleiding wil ik niet besluiten zonder mijn erkentelijkheid uit te spreken jegens hen, die mij bij het gereed maken van deze uitgave van dienst zijn geweest. Met name aan de Heer J. Steur, hoofdarchivist aan het Algemeen Rijksarchief, ben ik veel dank verschuldigd. Zijn grote belangstelling en onuitputtelijke bereidwilligheid zijn deze publicatie zeer ten goede gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Van Rappard aan van Assen1 januari 1834Ga naar voetnoot1 Het is den Heer ThorbeckeGa naar voetnoot2 bekend, welke genegenheid ik hem toedraag, en ZHgel. zoude dus, indien dit noodig ware, mijne verzekering kunnen bevestigen, dat ik uwe geëerde missive van den 31 der vorige maand met de meeste belangstelling heb ontvangen. Ik zoude reeds eerder aan den Heer Thorbecke over de gang der bewuste zaakGa naar voetnoot3 hebben geschreven, dan niet vóór gisteren heb ik met Z.Exc. den MinisterGa naar voetnoot4 op nieuw over dezelve kunnen spreken. Bij die gelegenheid heb ik mij al weder kunnen overtuigen, dat niemand meer dan de Heer Van Doorn gezind is, om daar, waar hij 't vermag, de belangen van den Heer Thorbecke te bevorderen. Maar UHEgestr. zal geredelijk inzien, hoe moeijelijk het is in oogenblikken, waarin met zoo veel nadruk op bezuiniging wordt aangedrongen, en zulks niet slechts van wege den Koning geschiedt, maar ook in het openbaar door onderscheidene leden van de Staten Generaal, eene gelegenheid als deze te laten voorbij gaan, zonder van bezuiniging te spreken. Het is de eerste maal sedert de noodlottige gebeurtenissen van 1830, dat een ordinaris professoraat te Leijden staat vervuld te worden. Zoo er ook al termen zijn, om aan het professoraat bij die Hooge School eene hoogere wedde te verbinden, dan aan de leerstoelen te Utrecht en Groningen, het blijft echter altijd een vraagpunt, of van dezen regel niet voorlopig zou kunnen en behooren te worden afgeweken, in een 'tijd, dat de toestand van 's lands geldmiddelen een bekommerend aanzien oplevert, en de meeste, immers de civiele traktementen, bij nieuwe vervulling, eene reductie hebben ondergaan. Het zijn dergelijke consideratien die zwaar bij den Minister wegen, en het inderdaad ook ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienen. Intusschen zal deze week de voordragt, ter vervulling van den openstaande leerstoel bij de regtsgeleerde faculteit, aan den Koning kunnen aangeboden worden. Daarbij, ik kan hiervan de verzekering geven, zullen de verdiensten van den Heer Thorbecke en zijne aanspraken in het volle licht worden geplaatst, en de beslissing van Z.Maj. zal dan het overige uitwijzenGa naar voetnoot5. Het zal mij eene eer zijn bij de eerste gelegenheid, welke mij naar Leijden zal voeren, UHEgestr. te komen bezoeken. Intusschen beveel ik mij in UHEgestr. welwillend aandenken, en heb de eer met alle hoogachting te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Van Rappard aan Van Assen27 augustus 1841 Uw HoogEdelGestrenge heeft bij advis van den 14 dezer maand aan den Koning aangeboden Uwe Overdenking op den 12 Augustus 11.Ga naar voetnoot1 Nog vóór Zijner Majesteits vertrek naar Zeeland heeft Hoogstdezelve mij den last opgedragen UHEgestr. daarvoor dank te zeggen, met betuiging van Hoogstdeszelfs verwondering over het sterke geheugen, waaraan zoo vele kleine bijzonderheden van vroegere jaren nog niet ontsnapt waren. Veelvuldige bezigheden hebben mij belet aan dien geëerbiedigden last, welken ik gaarne eigenhandig wenschte uit te voeren, vroeger te voldoen. Uw HEgestr. gelieve mij dit ten goede te houden, en te vergunnen, dat ik voor deze gelegenheid gebruik make, om de verzekering te vernieuwen der hoge achting, met welke ik de eer hebt te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2A Overdenking 12 Augustus 1841Ga naar voetnoot1Zoo zijn dan alrede tien nooit te vergeten jaren voorbijgegaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sedert het roemrijk tiental dagen van Augustus, toen de Prins van Orange zegevierend de Nederlandsche legervanen in het hart van Belgien plantte, waar weinige maanden te voren opstand en verraad ze uit één had gereten met heiligschennige hand; en - nog hoor ik het gejuich en de lofzangen ter eere van den overwinnaar en zie de opgewonden geestdrift, die alle gedachte aan het bange verledene en de onzekere toekomst vergat. Maar wat nooit dichter of geschiedschrijver kan vermelden, ofschoon het grooter is dan heldendaden, de noodwendige vrucht van aangeboren genie en krijgsgeluk, daar van heb ik het voorregt getuigenis te mogen geven, en mij klopt mij het hart van eerbiedig gevoel, als ik er aan denk. Bij het in geschrift brengen van het eenvoudige en onopgecierde legerberigt na de overgave van HasseltGa naar voetnoot2 riep de Prins van Orange, zonder een enkel woord van eigen lof te spreken, meermalen met kinderlijke dankbaarheid uit: O! wat zal nu mijn vader wel zeggen, hoe blijde zal mijn vader zijn! 'S morgens na den slag van Leuven zei ons de Prins van Orange met ongeveinsde blijdschap zie! nu kan ik nog heden avond op mijn Ter VuereGa naar voetnoot3 zijn! - Hoe beginzellooze staatkunde den overwinnaar stuitte midden in zijn zegevaart, hoe zij Hem angstvallig keerde aan den ingang van het paleis, dat de dankbaarheid des volks Hem gesticht hadGa naar voetnoot3, wie is zoo onwetend, dat hij het niet en weet? Maar - dat de diep gegriefde Vorst bij zoo bittere teleurstelling de kalmte bewaarde op het open gelaat, en de effenheid in het fier gemoed, dat geen enkel woord van wrevel uit zijn mond kwam en Hij met gelatenheid berustte in Zijn lot, hoe weinigen hebben dat opgemerkt en naar waarde geschat? Zijn schrandere blik zag door den nevel der gebeurtenissen heen. Zijn warme liefde voor het land Zijner vaderen zeide Hem: ‘Holland boven al! en beter is het, voorzigtig te bewaren, dan roekeloos te vragen’; en dit zag en zeide Hij niet alleen, maar staafde het slechts korte maanden daarna, door de edelmoedigste daad, die voor de geschiedenis geheim bleefGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat ging bij de terugkomst op den oud-Nederlandschen grond den Veldmaarschalk het meeste ter harte?, wat gaf Hem op dien stond de aangenaamste gewaarwording? Het was dat Hij in zijn dagorder aan het leger den juisten toon meende getroffen te hebben om de groote verdiensten in het licht te stellen van Zijn zedigen broeder, wiens beleid en krijgskunde in zoo kort een tijdsbestek zoo magtig een leger had vereenigd en ten strijde voorbereidGa naar voetnoot5. O Vorst!, begiftigd met de uitgelezendste gaven van geest en gemoed, beur U op bij de vernieuwde herinnering dier vreugde en smarte volle dagen door het vertrouwen op de Voorzienigheid, en de hope der toekomst! Niet altoos zal het onregt de plaats van regt behouden. Hij, die gezegd heeft: ‘mij is de wrake’Ga naar voetnoot6, vestigt met welgevallen het oog op Uwe vredegezinde handelingen, warsch en afkeerig van al die slinksche wegen, die kortzigtige staatkunde heimelijk inslaat; waar zij tweedragt zaayt, maar bedrogene hope oogst. Is het volk, dat Gods wijsheid stelde onder Uw' zachten schepter, niet uitgebreid in getal, het is magtig door zedelijken wil en krachten. Van Uwe mildadige hand o Koning! wacht het de behoedzame genezing der wonden, die de wangunst der tijden sloeg. Onvermoeid zij Uwe zorg, en wijs Uwe maatregelen, niet zoekende, wat vleyt en behaagt, maar wat eerlijk en regtvaardig is, en langs den eenigen weg van deugd en godsdienst leidt tot het hooge doel: ‘het onwankelbaar geluk van den Nederlandschen staat’. Terwijl liefde en trouw den troon onderschragen en verderfelijke meeningen weeren, zal het eensgezinde Nederland eerbied inboezemen aan het verdeeld Europa, en van berouw en schaamte doen bloozen, die in dertelen overmoed het volkenregt schonden, en het plegtig ingewijd gebouw om verre haalden, wiens hoeksteen wezen moest: eeuwigdurende vrede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Van Rappard aan Van Assen3 januari 1842 Het heeft den Koning leed gedaan uit het schrijven van UHEgestr. van den 18 December 11.Ga naar voetnoot1 te vernemen, dat Uwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezondheid zich in min gunstigen staat bevindt. De deswege gegevene berigten zijn echter aan Zijne Majesteit voorgekomen niet van dien aard te zijn, dat men aan de hoop op beterschap zoude moeten vaarwel zeggen. Zijne Majesteit wenscht dan ook van harte zich in die opvatting niet te hebben bedrogen, vermits Hoogstdezelve kent en waardeert de diensten, welke door UHEgestr. in deszelfs tegenwoordige betrekking worden bewezen; eene betrekking, voor welke, gelijk Zijne Majesteit zich uitdrukte, UwHEgestr. zoo volkomen berekend is, en waaraan Hoogstdezelve U ongaarne zou onttrokken zien. Eene andere uitkomst dan die, welke Zijne Majesteit opregtelijk wenscht, zou ook daarom te meer leed aan Hoogstdenzelven doen, omdat het verlangen van UHEgestr., bij de tegenwoordige inzigten van Zijne Majesteit omtrent dat onderwerp, niet kan vervuld worden, en Hoogstdezelve zich de geheel vrije keus der leden van de Eerste Kamer steeds begeert voor te behouden. Ik heb de eer mij door deze mededeeling van 's Konings bevelen te kwijten, en met de meeste hoogachting te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Van Rappard aan Van Assen22 januari 1842 Ik ben getroffen geweest door de vleijende beweegredenen, welke er UHEgestr. toe hebben geleid, om aan mij Deszelfs belangrijk schrijven van den 19 dezer te rigten; gelijk ik UHEgestr. niet minder erkentelijk ben voor de mededeeling der daarin vervatte bijzonderheden en van de hiernevensteruggaande brieven. UHEgestr. kan zich echter verzekerd houden, dat ik den stap, tot welken UHEgestr. is overgegaan, en op welken ik gelast werd de door UHEgestr. bedoelde mededeelingGa naar voetnoot1 uit te vaardigen, uit geen ander oogpunt heb beschouwd, dan dat, waaruit UHEgestr. Deszelfs handelwijze wenscht beschouwd te hebben. Het heeft mij dan ook persoonlijk leed gedaan, dat Uw verlangen niet heeft kunnen worden bevredigd, ofschoon ik tevens moet bekennen de overtuiging te hebben, dat Uwe tegenwoordige werkkring zoo geheel overeenstemt met de uitstekende gaven, welke in UHEgestr. worden gewaardeerd, dat het mij zou smarten, indien UHEgestr. dien werkkring met eenen anderen verwisselde. Ik wensch van ganscher harte, dat het herstel Uwer gezondheid eerlang een gelijken tred moge aannemen met Uwen ijver om nuttig te zijn en dat de Hoogeschool te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leijden, en met haar het vaderland, zich nog vele jaren in het bezit van UHEgestr. zullen mogen verheugen. Ook mij zoude het aangenaam wezen eens met UHEgestr. te kunnen spreken. Aan stoffe zou het zeker niet ontbreken; maar indien UHEgestr. niet eens hier komt, vrees ik, dat het niet spoedig zal gebeuren, want voor 's hands zie ik geene kans om de residentie te verlaten. Mijne betrekking is zeker vereerend en levert hare genoegens op; maar zij bindt mij geheel en onthoudt mij veel, waarop ik hoogen prijs stel. Het kost mij ook bovendien moeite van nabij te zien, hoe goede bedoelingen worden miskend of in een valsch daglicht geplaatst. Is het eene algemeene krankheid des tijds, of voor het tegenwoordige in het bijzonder van onze natie? Ik durf het niet beslissen, maar acht het in elk geval eene hoogst bekommerende kwaal, terwijl ik beducht ben, dat de geneesmiddelen, welke sommigen zouden willen aanwenden, onzen toestand veeleer zouden verslimmeren, dan beter maken. Maar ik zoude UHEgestr. te lang bezig houden en eindig alzoo hier, UHEgestr. de verzekering aanbiedende der hooge achting, met welke ik de eer heb te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Van Rappard aan Van Assen15 april 1842 Ofschoon UHEgestr. geen antwoord begeert op deszelfs belangrijken brief van den 7 dezer, kan ik echter mij niet weêrhouden bij een paar punten eenige oogenblikken stil te staan. Zonderling trof Uwe uitlating omtrent mijne benoeming tot Secretaris van den Raad der Ministers te zamen met overwegingen, met welke ik toen juist zwanger ging, om uit die betrekking mijn ontslag te vragen. Aan UHEgestr., gelijk aan zeer velen, blijkt het onbekend gebleven te zijn, dat ik sedert April 1839 de functien van Secretaris van den Raad der Ministers waarnamGa naar voetnoot1, en in Januarij 1841 bepaald als zoodanig ben benoemd gewordenGa naar voetnoot2. Aan dat besluit is trouwens nimmer eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
publiciteit gegeven, en alleen de Residentie-Almanak van 1841 maakt er melding van; echter ook al weder daarin fout hebbende, dat de Directeur van het Kabinet des Konings als Secretaris wordt opgegeven. Dat is zoo niet; mijne benoeming was personeel. - Ik heb die betrekking niet gevraagd en zelfs schoorvoetende aangenomen, doch de Koning was er op gesteld; misschien wel om de redenen, welke UHEgestr. die benoeming als wenschelijk deden beschouwen. Voor mij brengen echter die redenen juist het onaangename der positie te weeg, en hoezeer ik ten volle de gegrondheid Uwer opmerkingen beaam, wil ik echter wel bekennen mij niet bestand te gevoelen, om op den duur in die positie te blijven. - Hierbij komt de moeijelijkheid, welke er voor mij in gelegen is, om mij bij mijne overige bezigheden, welken mijnen tijd geheel weg nemen, ook nog met het stellen der rapporten te belasten. Ik besef zoo zeer als iemand hoe gewigtig die taak is, en wat er toe noodig is, om een grondig en onpartijdig rapport te stellen wegens beraadslagingen in een collegie, waar het uit den aard der zaak, zoo als overal, niet altijd zoo ordelijk met het beraadslagen toegaat als voor den Secretaris wenschelijk is. Wil men mij er uit hebben, er is geen beter middel te bedenken, dan mij de redactie der rapporten op te dragen, en ofschoon dit nog niet is voorgevallen sedert de nieuwe inrigting van zaken, kan het evenwel gebeuren, en dit wil ik liever vóórkomen. - Ik heb Z.M. dan ook reeds voorloopig over mijn voornemen gesproken, en Hoogstdezelve heeft de gegrondheid mijner bedenkingen niet ontkend, zoodat de aanvraag om ontslag welligt eerlang gevolg zal hebben. Kon ik op eenen anderen voet Secretaris worden, ik zou daar niet tegen hebben; in weerwil dat ik welligt gevaar zou loopen van getoest wordende aan hetgeen het Handelsblad van gisteren in den Secretaris vereischtGa naar voetnoot3, te ligt bevonden te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er is echter daaraan niet te denken; althans heb ik voor als nog bij Z.M. geene geneigdheid bespeurd om mij los te laten. Zoo veel de gelegenheid mij heeft toegelaten den nieuwen Minister van JustitieGa naar voetnoot4 te leeren kennen, ben ik zeer met hem ingenomen, en verwacht er veel goeds van. Ook ik had in zijne plaats den tabberd niet met den geborduurden rok verwisseld. Zijn Departement is een der gewigtigsten, en der moeijelijksten, omdat er zoo veel met personeel te doen valt. Hoe veel vijanden maakt zich de Minister niet voor de weinige vrienden, welke door zijne voordragt gelukkig worden! Ook dat was eene der klippen, op welke zijn voorgangerGa naar voetnoot5 heeft schipbreuk geleden. Ontvang mijnen dank voor de aanmerkingen wegens de correctie van het Staatsblad. De slordigheid daarvan is mij ook vroeger altijd eene ergernis geweest, en Griffier ter Staats-Secretarie wordende heb ik er mij dadelijk op toe gelegd, om er verbetering in te brengen, als toen zelf de correctie opvattende. Later heb ik dit wel moeten laten varen; doch ik geloof, dat het thans met zorg geschiedt. Mogt ik mij daarin bedriegen, gaarne zal ik mij dan gewaarschouwd zien. Het is echter eene moeijelijke taakGa naar voetnoota zaken te corrigeren naar een origineel, dat in vele opzigten dikwerf te wenschen overlaat. Ik stem toe, dat gebrek aan kennis van zaken, van taal en stijl daartoe medewerken; maar er zijn ook andere oorzaken, welker opsomming mij echter thans te verre zou heên leiden. Mijn voornemen was kort te zijn, en ik heb mijne pen den teugel gevierd, ten koste ook van stijl en van schrift! UHEgestr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houde mij een en ander ten goede, en beschouw deze letteren in allen geval als een bewijs van het belang, hetwelk mij deszelfs missive heeft ingeboezemd. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Van Rappard aan Van Assen8 april 1843 Reeds een en andermaal heb ik de pen opgevat, om UHEgestr. geëerde letteren van den 19 Maart ll. te beantwoorden; doch telkens ben ik verhinderd geworden daarmede voort te gaan. De aard mijner ambtsbezigheden geeft aanleiding tot gedurige stoornis, welke op zich zelve reeds lastig, ook voor het schrijven van brieven, waaraan men gaarne eens een rustig oogenblik zou besteden, niet gunstig is. UHEgestr. gelieve het om de aangevoerde reden te verschoonen, dat ik niet vroeger het belangrijk schrijven van den hooggeschatten Heer FalckGa naar voetnoot1 terugzond, voor welke mededeeling ik UHEgestr. dank betuig. Ik had gelegenheid om de meest belangrijke passage aan den Koning voor te lezen. Hoogstdezelve hoorde dit met veel aandacht aan, ofschoon de strekking van dat schrijven niet onbekend meer was door het gebruik, hetwelk de heer LuzacGa naar voetnoot2 er van heeft mogen maken, en waardoor zeker aan de zaak der wet, welke het tractaat van 5 November jl. heeft gesanctioneerd, geen ongewigtige dienst is bewezenGa naar voetnoot3. Het zal gewis niet gemakkelijk zijn voor een' man van den stempel van den Heer Falck een' waardigen opvolger te vindenGa naar voetnoot4. Aan zulke menschen hebben wij waarlijk geen' overvloed. Over het geheel is het niet te ontveinzen, dat het bezwaar in heeft menschen aan te wijzen, die voor de hoogere staatsbedieningen volkomene geschiktheid hebben. Ook in dit op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zigt weet ik niet, hoe of men het zou maken, indien hier op de Engelsche of Fransche wijze de ministeriën moesten worden gevormd. Met UHEgestr. betreur ik het, dat het verpligt collegiehouden over staats-wetenschappen zo weinig invloed schijnt te hebben. In het algemeen heeft de organisatie van 1815 niet die vruchten aan het Hooger Onderwijs doen dragenGa naar voetnoot5, welke men er zich van had voorgesteld. Ik voor mij vrees, dat het er niet op verbeteren zal, zoolang men het middel niet gevonden heeft om de examina krachtiger te maken. Naar mijn inzien echter kunnen geene bepalingen daarvoor helpen. Het middel daartoe moet van de examinatoren zelven uitgaan, en ik geloof, dat de universiteit, welke dit punt ernstig ter harte nam, misschien aanvankelijk toehoorders verliezen, maar op den duur zeker meerderen winnen zoude. Doch wat behoef ik zulks aan UHEgestr. te zeggen, van wiens denkwijze over dit punt ik genoeg weet, om niet overtuigd te zijn, dat UHEgestr. zich mede zoude verheugen, indien allen even gemoedelijk daarbij te werk gingen. - Veel van het gebrekkige, waarover wij te treuren hebben mag op rekening van den geest des tijds worden geschoven, wiens gestalte in mijn oog dagelijks lelijker wordt. Het weinige nationale, dat ons nog overgebleven was, slijt, dunkt mij, meer en meer af, en wij nemen een groot deel der gebreken van vreemde naburen over, zonder het talent te hebben om er den fraaijen schijn aan te geven, waarmede zij te weten te vernissen. Misschien maakt het voorjaar mij wat zwaarbloedig; maar ook zonder onze financiele en andere moeijelijkheden, zonder onze godsdienstige twisten en partijschappen, is er veel, dat mij toeschijnt eene min gunstige toekomst te voorspellen. Het discours van den Heer BlondeauGa naar voetnoot6, dat ik met genoegen en belangstelling las, zou doen denken, dat men in Frankrijk op een' goeden weg was geraakt. Mogten wij dit slechts navolgen! Met opregte hoogachting heb ik de eer te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plarenGa naar voetnoot1, is mij behoorlijk geworden, en ik heb mij beijverd om bij de eerste geschikte gelegenheid het exemplaar, voor den Koning bestemd, aan Hoogstdenzelven aan te bieden, onder mededeeling der bijzonderheden, welke Uw brief bevatte. Zijne Majesteit heeft dat exemplaar met genoegen aangenomen, en mij opgedragen UHEgestr. daarvoor, namens Hoogstdenzelven, dank te zeggen. Ik kwijt mij gaarne van deze aangename taak, en volbreng eenen schuldigen pligt, door gelijktijdig aan U mijne erkentelijkheid uit te drukken voor het exemplaar, hetwelk UHEgestr. mij heeft toegedacht. Van elk oogenblik dat mij overschiet maak ik gebruik, om met Uw belangrijk geschrift kennis te maken. Met buitengemeen genoegen las ik den brief aan den Heer LuzacGa naar voetnoot2, en heb daarop reeds in de eerste plaats de aandacht des Konings gevestigd. Het deed mij goed, te midden van het koortsachtig en onbestemd haken naar eene Grondwets-herziening, beschouwingen te lezen, welke geschikt zijn om op den weg van meer bedaard onderzoek terug te brengen, en de welgezinden, maar meê gesleepten te waarschuwen voor teleurstellingen. Dat UHEgestr. den Verduitscher der GrondwetGa naar voetnoot3 op eene gepaste, maar grondige wijze te regt zet, heeft alleszins mijn' bijval verworven. Het is niet te ontveinzen, dunkt mij, dat wij in eene eeuw van bedilzucht leven. Kunnen wij de werking daarvan niet ontgaan, dan is het toch wenschelijk, dat het niet los weg maar ernstig, en met kennis van zaken, geschiede, en alzoo, dat zij, die het konden doen, doch niet deden, op hunne beurt eene les ontvangen. De verdere lezing zal mij zeker nog meer dan eenmaal aanleiding geven, om de opmerkzaamheid van Z.M. op Uw belangrijk geschrift te vestigen, en alzoo mede te werken tot Uw nuttig doel. Ontvang bij deze, HoogEdelGestrenge Heer! de vernieuwde verzekering der meeste hoogachting, met welke ik de eer heb te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uwe belangrijke letteren van den 1 dezer. Niet alleen, dat de daarbij gevoegde nota mij allezins waardig scheen, om onder het oog des Konings te worden gebragt; maar ik heb ook de vrijheid gebruikt Uwen brief zelven aan Zijne Majesteit voor te lezen. Een en ander heeft Hoogstdenzelven veel genoegen gegeven: de brief, om onderscheidene daarin vervatte bijzonderheden en opmerkingen, de nota, omdat het hervormings-planGa naar voetnoot1 niet beter in deszelfs geheele, destructive strekking kan gekend en beoordeeld worden, dan door deze uiteenzetting. Toen het kind pas ter wereld was gekomen, had ik voor Zijne Maj. den voornamen inhoud gepuncteerd. Reeds die arbeid deed de verre gaande omkeerings-zucht zoo zeer uitkomen, dat ik bij Z.M. het denkbeeld opperde, of niet eene korte schets van den inhoud in het licht behoorde te worden gegeven, om de groote menigte, welke zich niet aan het lezen van zoo vele artikelen, en nog minder aan het vergelijken daarvan met de bestaande waagt, duidelijk te doen zien, waar men heên wil, en haar zoo doende terug te houden van onberadene wenschen en stappen. Het lezen van Uwen hoofdinhoud heeft dat denkbeeld op nieuw bij mij verlevendigd, en ik deel het aan UHEgstr. mede, omdat het welligt nog zijne nuttigheid kan hebben, ofschoon de groote menigte thans niet gestemd schijnt om door adhaesie of petitie de voorstellers te ondersteunen. De berigten, die hieromtrent inkomen, zijn alleszins gerust stellende, en dit is, wat dan ook het lot van het voorstel moge wezen, eene verblijdende zaak. Zelfs bespeurt men hier en elders eene soort van reactie. Lieden, die de Grondwets-herziening voorstonden, beginnen thans daarvoor huiverig te worden, nu zij zien, hoe ver men gaan wil. En inderdaad, wanneer men het voorstel leest, kan men zich niet zoo gemakkelijk verklaren, wat de eigenlijke bedoeling geweest is. Heeft men slechts willen overvragen, of heeft men den Koning schrik willen aanjagen, opdat Hoogstdezelve, zoo hooge eischen ziende, den voorstelleren de taak uit handen zoude nemen? In 1840 gebeurde iets dergelijks. - Indien het laatste bedoeld werd, is de mijn geheel verkeerd gesprongen, en ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorzie niet, dat er verandering zal komen in de gezindheid des Konings; doch ik heb niet noodig hierover te spreken, vermits UHEgestr. onlangs zelf in de gelegenheid is geweest, om zich hiervan te overtuigen. Hoe zou ook de Koning zulke lieden kunnen te vreden stellen! UHEgestr. oordeelt, naar mijn inzien, te regt, dat onderwerpen van herziening nooit van de Kamer moeten uitgaan. Maar gesteld ook, dat het anders konde zijn, zouden de Staten Generaal wel bevoegd wezen, om dergelijke, de regten der Kroon zoo zeer aantastende voorstellen te doen? Strijdt dit niet met hunnen huldigingseed (Artikel 53)?Ga naar voetnoot2 Zij hebben bezworen die regten te zullen bewaren en onderhouden, zouden zij dan mogen willen, zouden zij alles wat in hun vermogen is, kunnen doen om die regten te verkorten, zonder aan hun' eed ontrouw te worden? - Dit argument schijnt wel eenige overweging te verdienen. Maar ik moet, hoe ongaarne ook, afbreken. Mogt het voorafgaande, ofschoon in der haast ter neder geschreven, UHEgestr. overtuigen, dat Uwe mededeeling met genoegen en belangstelling is ontvangen, en dat ik mij voor verdere aanbeveel. Met bijzondere hoogachting heb ik de eer te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 Van Rappard aan Van Assen20 januari 1845 Uwe letteren van den 9, 16 en 18 dezer zijn mij achtereenvolgens wel geworden. Gaarne had ik reeds vroeger geantwoord, maar het is mij niet mogelijk geweest. Ik hoop, dat UHEgestr. zich door mijne trage beantwoording niet zal laten afschrikken van voort te gaan met het mededeelen Uwer beschouwingen en opmerkingen, welke mij belang inboezemen, en ook elders met genoegen worden vernomen. Mij is bijzonder opgedragen UHEgestr. te bedanken voor de bijlagen van Uwen brief van den 16 dezer, welke zeker een belangrijk overzigt geven. Het boekje, gevoegd bij Uwe missive van den 9 dezer, en hetwelk bij deze in dank teruggaat, was mij bekend. Het was bij deszelfs verschijnen uit Frankfort toegezonden. De inzender wist echter den naam van den auteur niet op te geven. Er komen eenige wenken in voor, welke mij toeschijnen behartiging te verdienen; maar het geheel der voorstellen is niet aannemelijkGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik lees in dien zelfden brief, dat de Koning zou beginnen in te zien, dat eene herziening onvermijdelijk wierd. Ik kan UHEgestr. het tegendeel verzekeren. Z.M. laat zich op dat punt telkens zeer stellig uit. Niet later dan gisteren avond was zulks nog het geval. Hoogstdezelve is niet overtuigd van de noodzakelijkheid, en deze vordert de Grondwet. En hoe zou Z.M. ziende wat velen willen, en hetgeen Hoogstdezelve niet kan toegeven, nu zelve de herziening beproeven kunnen met de hoop van de denkbeelden, die thans zoo zeer uiteenlopen, te vereenigen? Heeft Z.M. gedurende Hare regering, aanleiding gegeven, om eene herziening als noodwendig te beschouwen? Of is niet al het mogelijke gedaan, om door publiciteit en orde in de financien, en door zoo veel mogelijk de Grondwet in echt liberalen zin toe te passen, aan billijke wenschen te gemoet te komen? Ten opzigte van de regtstreeksche verkiezingen, (opdat ik dit in het voorbij gaan zegge) ware het wenschelijk, dat zij, die er naar hunkeren, vernamen, hoe gematigde en verstandige lieden in België en Frankrijk er over denken. Dáár zijn lieden van den bedoelde trant, overtuigd, dat men noodwendig een stelsel bij trappen behoeft, om iets bruikbaars te hebben. - Daarheên is hun streven gerigt, en nu zou men bij ons wenschen in te voeren, wat men elders verwerpt? De TijdgenootGa naar voetnoot2, zegt UHEgestr., is geen vriend van Th[orbeck]e. Nogtans is hij een groot voorstander van het herzienings-werk, en een echte drijver van die zaak. Ik dacht, dat De Bosch Kemper, (want die is immers de spil van dat tijdschrift), verstandiger zou zijn, en zich niet zou laten medeslepen, gelijk dit nu het geval schijnt. Mij is gezegd, dat de Heer Aart VederGa naar voetnoot3 niet onder de adhaerenten behoort. Overigens moeten sommigen te Rotterdam sterk opgewonden zijn. Toen de oude Heer De LaregnièreGa naar voetnootaGa naar voetnoot4, een franschman, die de fransche omwenteling heeft beleefd, en sedert jaren te Rotterdam woonachtig is, eenige jonge heet- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofden onlangs wees op het voorbeeld van dien vroegeren tijd, wilde men daarvan niets hooren. Als het zoo ver moest komen, was men ook voor die uitersten bereid! Scheveningen was digt bij Den Haag enz. enz. - Mogelijk heeft hierop de Rotterdamsche Courant in zijn nummer van 18 dezer het oog gehad, bij eene zeer gepaste herinnering aan de 50e verjaring van het vertrek van Prins Willem V; maar wat baten dergelijke herinneringen. Men zou geneigd zijn te zeggen: de geschiedenis kan leeren, maar haar onderwijs levert geene vruchten op. De Advocaat BlusséGa naar voetnoot5 heeft in zijn' brief in de Leijdsche CourantGa naar voetnoot6 een uithangbord uitgestoken, dat wijd genoeg zichtbaar is. De man, die de mannen van behoud beschuldigt ter kwader trouw te verspreiden, dat Th[orbecke] en L[uzac] niet gediend zijn van adhaesie en petitien, brengt geen bewijs voor die beschuldiging bij. Eenige regels verder echter, ergert hij zich geweldig, dat men geen bewijs heeft aangevoerd voor de soutenue, waartegen hij te velde trekt! - In Rotterdam in de groote Societeit wilde men nummer 3 der Staatkundige brievenGa naar voetnoot7 niet toelaten! Het heeft veel moeite gekost, om ze ter tafel te zien leggen. - Het is niet de eerste maal, dat het liberalismus zoo illiberaal is. Ten slotte nog iets over de recente keuzen in Vriesland. UHEgestr. beseft, dat zij genoegen hebben gegeven. Ik heb de Heeren JongsmaGa naar voetnoot8 en Koumans SmedingGa naar voetnoot9 van alle zijde hooren prijzen, en verheug mij, dat de Staten van Vriesland liever ten halve gekeerd zijn, als ten heele hebben willen dwalen. - UHEgestr. spreekt van den GouverneurGa naar voetnoot10; maar wat kan de reden zijn, dat ZHEgestr. deze keer wél invloed heeft gehad, en de vorige keer niet? Of zou men daaruit niet moeten opmaken, dat hij vroeger werkelijk niet gedaan heeft, wat hij kon, of dat de tegen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordige loop van zaken niet aan zijn invloed is toe te schrijven? Zou men in Vriesland niet welligt meer door de vrees voor het dreigend gevaar, dan wel door invloed van dezen of genen, in het goede spoor zijn teruggebragt? - De Kamer komt den 6 Februarij bij een. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 Van Rappard aan Van Assen23 februari 1845 Ik zal maar geene verontschuldigingen maken over mijne te trage beantwoording Uwer geëerde letteren van den 30 Januarij jl., en liever die van den 16 dezer niet zoo lang onbeantwoord laten liggen. Ik hoop, dat UHEgestr. overtuigd is, dat het niet aan mijn' goeden wil maar wel aan tijd en gelegenheid hapert. De eerste bevatten de mededeeling van een belangrijk gesprek, waarbij gewaarschuwd werd voor uitersten, en afgeleid uit benoemingen, het wegzenden enz., dat de nieuwe Regering in 1840 het werk der herziening voortzetten wilde. Ik weet wel, dat destijds blijken zijn gegeven, dat men het niet eens was met het vroegere stelsel van Regering; dat men vooral wilde: openbaarheid in de financien, en eene milde toepassing van de beginselen der Grondwet; maar niet, dat men deze Grondwet zou hebben willen veranderen. Ik geloof niet, dat Z.M. in openbare stukken eenig woord heeft geuit, dat de neiging daartoe zou hebben geopenbaard, veel min eene herziening toegezegd. De Heer Van Maanen kon moeijelijk het nieuw ingeslagen pad mede blijven bewandelen. Voor de aftreding van de Heeren De KockGa naar voetnoot1 en VerstolkGa naar voetnoot2 zullen ook wel redenen hebben bestaan; maar zeker is het, dat de Heer De Kock althans niet is afgetreden, omdat hij een tegenstander was van de herziening; ten minste zegt men, dat hij nog laatstelijk in de Eerste Kamer de herziening zeer voorstond. - Het is mogelijk, dat er onder de leden, die voor het adres stemden, zijn geweest, die de Regering niet afkeerig waanden van de herziening; maar dan waren deze het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
antwoord vergeten, dat de Koning in 1843 heeft gegeven op het adres van antwoord op de TroonredeGa naar voetnoot3. Hier aan werden zij intusschen gedurende de discussie herinnerd; doch men trachtte dit te doen vergeten. Wanneer men onder de Regering de Ministers wil verstaan, is het mogelijk, dat er geweest zijn wier woorden prise hebben gegeven; doch dan zouden hunne particuliere gesprekken niet strooken met hunne uitlatingen jegens Z.M. en dat kan en wil ik liefst niet gelooven. - Hetgeen onder het volk verspreid wordt, kan voorts moeijelijk eene beweegreden opleveren, om een of ander groot beginsel van Regering te kiezen of te verlaten. Het getuigt helaas! dat de vroegere hartelijkheid en toegenegenheid veel is verminderd, want indien die praatjes niet gretig werden aangehoord, zou derzelver verspreiding spoedig ophouden. Maar nog eens, moet de Regering zich daaraan storen? Zijn er niet zeer bedaarde en verstandige lieden, die eene herziening voorstaan ten einde het geschreeuw om herzieziening te doen ophouden? Even als of de heethoofden, die de schreeuwers zijn, tot zwijgen zouden worden gebragt, indien zij niet erlangden, wat zij begeerden: d.i. regtstreeksche verkiezingen, ja volksregering? De praatjes omtrent het gedrag en de houding der Roomsch-Katholieken zijn waarlijk niet verstandiger. Ik ben overtuigd, dat zij, niet om des Konings wille, maar uit eigen belang tegen de herziening zijn. Indien de massa's den toon moesten aangeven, zouden zij, enkele streken des VaderlandsGa naar voetnoota uitgezonderd, het onderspit delven. Dit zien zij in, en daarom zijn zij tegen. Zij begrijpen, dat de Tweede Kamer op den leest van het voorstel geschoeid, en met die magt bekleed, welke dat voorstel daaraan geeft, alles behalve hunne belangen zal zijn toegedaan. Daarom behouden zij liever wat zij thans hebben. Ik weet wel is waar niet, dat zij thans kloosters oprigten kunnen, of dat zij thans in den eigenlijken zin zouden begunstigd worden; alleen weet ik, dat de kloosters, die de oude Regering had vernietigd verklaard, zonder de kloosterlingen te verwijderen, weder zijn bevolkt geworden, en dat Roomsch-Katholiek te zijn nu geene reden van uitsluiting is, zoo als dit, laten wij het erkennen, vroeger wel eens was. - Het praatje, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de godsdienst der vaderen zou zijn afgezworen, acht ik een lasterlijk verzinsel van de ergste soortGa naar voetnoot4. - Intusschen wil ik wel bekennen, dat ik de wijze van handelen omtrent de Roomsch-Katholieke aangelegenheden geenszins in allen deele goedkeur. UHEgestr. gelooft niet, dat Th[orbecke] te Rotterdam en in Zeeland werkzaam zou zijn geweest. Intusschen wordt het vrij stellig verzekerd. Het is toch ook vreemd, dat juist zijne discipelen, naar ik hoor, dáár voorgangers zijn geweest. - Ik wenschte, dat men even min geloof hechtte aan de gerugten omtrent den invloed en de inwerking van De K[empenaer]Ga naar voetnoot5 en WapGa naar voetnoot6, of van den Bisschop van TilburgGa naar voetnoot7. Het praatje van De Kemp[enaer] zal nu wel eindelijk ophouden, want hij is dezer dagen naar Indië vertrokken. - Dat Wap aanbevolen zou zijn voor het professoraat in de philosophie, is eene volstrekte onwaarheid. Maar wat zal men doen, indien W[ap], De K[empenaer] en anderen de gaarne geloovige menigte diets maken, dat zij gezien zijn, dat zij invloed hebben? - Er zijn vroeger wel eens, naar mijn inzien, onvoorzigtigheden begaan, het uitvloeisel van groote vivaciteit en niet minder groote goedhartigheid; maar tusschen dien tijd en het tegenwoordige ligt reeds eene groote kloof. Met elken dag zal men omzigtiger en bedaarder handelen. - Dat Van SonGa naar voetnoot8 niet door de Noord-Brabander gewenscht zoude zijn betwijfel ik. Volgens mijne berigten, was die Heer dáár zeer gezien. Niet hij, maar de Heer LuijbenGa naar voetnoot9 was door den Bisschop en den Heer FerieriGa naar voetnoot10 aanbevolen. Dit is echt, ofschoon natuurlijkerwijze slechts vertrouwelijk medegedeeld. UHEgestr. ziet echter hieruit, wat van al die gerugten is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen UHEgestr. den 30 Januarij schreef, was de Memorie van toelichting nog niet bij U bekendGa naar voetnoot11; wat zegt UHEgestr. daarvan? Wat denkt U van hetgeen gezegd is wegens het inkomen der Kroon?Ga naar voetnoot12 Mij heeft het verontwaardigd. Men heeft den moed niet om rond weg te zeggen, wat men wilde, en wil nog de gedachte doen ontstaan, dat men, persoonlijk, niet voor eene verandering was! Des niettegenstaande geeft men allerlei gronden aan de hand, om een onderzoek dien aangaande te billijken; gronden, waarvan de een al meer perfide is dan de ander. Hier is het: ex ungue felim!Ga naar voetnoot13 Naar ik verneem, gaat het onderzoek in de afdeelingen stil voort. De voorstellers zijn echter niet aan 't spreken te brengen. Maar wat zal nu het praktikale gevolg van het onderzoek zijn? Indien de meerderheid wil, dat de herziening niet van haar, maar van de Regering uitga, waartoe zal zij dan aan de Regering doen kennen, wat haar verkieslijk voorkomt? Legt zij dan toch niet aan de Regering den moreelen dwang op om de door haar aangeduide, en geene andere herziening voor te dragen? Wordt zij daardoor niet de Constituante, welke zij zegt niet te willen wezen? En wat zal de Regering hechten aan een gevoelen, dat zij slechts officieus, niet officieel zal leeren kennen, en dat de Eerste Kamer niet gepasseerd is? Indien de Koning zich verder nu eens voegde naar de wenschen van eene zoodanige bedaarde, gematigde meerderheid, zonder al te streng te hechten aan het begrip van noodzakelijkheid, zal Hij daarmede de furien bedwongen hebben, waarvan de Heer WillemsGa naar voetnoot14 schrijft? Ik voor mij geloof het niet, en vrees, dat de Koning, de wetgeving liever, afwijkende van het voorschrift, dat er noodzakelijkheid moet aanwezig zijn om te veranderen en op eene gegevene wijze te veranderen, zich op eene gladde baan zou begeven. Maar kan er met grond beweerd worden, dat die noodzakelijkheid voor eene der voorgedragene veranderingen bestaat; althans indien men onder noodzakelijke verstaat, wat uit hoofde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der omstandigheden niet anders zijn kan? Mij komt het twijfelachtig voor. Doch het wordt, voor U niet minder dan voor mij, tijd, dat ik eindige. Ik heb dezen brief onder veelvuldige stoornis en bij tusschenpoozen moeten schrijven. Let dus s.p. niet op stijl en schrift; maar zie er in een bewijs van het genoegen, dat het mij geeft aan UHEgestr. te schrijven, en uwe mededeelingen te ontvangen. - Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 Van Rappard aan Van Assenmei 1845 Uwe missive van den 21 Maart en 19 April jl. zijn mij wel geworden. Ik moet wederom verschooning vragen voor de vertraging van het antwoord; doch ik vlei mij, dat ik die verschooning, ook zonder het aanvoeren van redenen, van Uwe welwillendheid zal verwerven. Er is sedert al wederom veel voorgevallen. Het lot van het herzienings-voorstel schijnt thans als beslist te kunnen worden aangemerkt. De beantwoording der bedenkingen heeft niet veel gunst in de Sectien ondervonden, en de meesten hebben er zich kort van afgemaakt. De toon van het antwoorden scheen mij ook toe niet geeigend te zijn, om de wederstrevige meerderheid te winnen. De stellerGa naar voetnoot1 is daarin niet gelukkig, en zal het, denk ik, in de Kamer ook wel nimmer wezen. Zijne manier is te doctrinair en te scherp; te veel uit de hoogte, en dat stuit zijne collega's, zoowel als anderen, die overigens groot respect hebben voor zijne schranderheid en bekwaamheid. Ik veronderstel met UHEgestr., dat het geschreeuw groot zal zijn bij de finale verwerpingGa naar voetnoot2; maar dit zal wel van geen' invloed kunnen zijn op de beoordeling van de zaak zelve. - De tegenwoordige staat van onze drukpers is waarlijk zeer bedroevend. Zij is grotendeels in handen van eene zekere partij; zij drukt de ware meening der natie niet uit, en als men weet, welke personen er de hand in hebben, dan kan men er inderdaad ook niet veel van verwachten en er weinig respect voor hebben. Moest men het geschreeuw van deze lieden ontzien, de wagen van Staat ware reeds lang aan het hollen! Erger is het, dat bladen van minderen stempel er zoo gedurig op uit zijn, om alle liefde en eerbied voor hooggeplaatste personen te ondermijnen en te onderdrukken. Dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan niet anders dan op den duur schadelijk werken, omdat de lezers der mindere klassen niet weten te onderscheiden, en gaarne gelooven, wat gedrukt staat. Men wil uit de Grondwet de zeker in eene wet minder passende sententie: dat de drukpers een doelmatig middel tot uitbreiding van kennis en voortgang van verlichting is, doen wegvallen. Men zou daarentegen mogen wenschen, dat elk dag- of weekblad genoodzaakt ware, om die sententie met groote letters aan haar hoofd te plaatsen. Zoo de schaamte den schrijveren dan ook al niet terughield de drukpers door hunne pen te bezoedelen en te doen ontwaarden, de lezers zouden vergelijken en vragen kunnen, wat zij aan kennis en verlichting bij zoodanige lectuur winnen. Maar de tegenwoordige maatschappij is nu eenmaal zóó, dat zij gretig opneemt al wat vuil en schandelijk is, en zoo lang deze staat van zaken voortduurt, zal de drukpers ook wel niet van toon veranderen, en zij werkt mede om dien staat te bestendigen. Het strekt niet tot eer van onzen volksaard, dat wij zoo gesteld zijn op vuile boekjes en bladen, en het wordt er, mijns inziens, niet beter op. - Vergeef mij deze ontboezeming; maar ik kan dit punt bijkans niet aanroeren zonder warm te worden. Laat ik liever overgaan tot andere punten. UHEgestr. is van gevoelen, dat er iets moet gedaan worden, want dat anders in October weder van voren af dezelfde vertooning zal beginnen. UHEgestr. heeft wijders het een en ander aan de hand gedaan, wat zou kunnen geschieden. Ik vrees, HoogEdGestr. Heer! dat Uwe middelen niet voldoende zouden zijn om dat kwaad af te keeren. Maar is het een kwaad? Of is het niet veel eer eene eigenschap van elken vertegenwoordigenden regeringsvorm, dat deze altijd, nu eens meer, dan eens minder, eene lutte doet geboren worden tusschen Kroon en volk - neen, oppositie? Zou die lutte geeindigd zijn, wanneer het voorstel van Th[orbecke] c.s. wierd aangenomen, zoo als het daar ligt? Neen, ik geloof veel meer, dat dan de strijd nog heviger zou worden, en dat de losgelaten geest van vooruitgang, wel verre van bedaard te zijn, nog andere stappen zou doen. Alzoo, wanneer men zich wilde toeleggen om te bedaren, om geschreeuw voor te komen, geloof ik, dat men niets zoude winnen met iets te doen. De bedaarde lieden, ja, zouden dan vrede hebben; maar deze bedriegen zich met te denken, dat dit met alle anderen het geval zoude wezen. Ik voor mij zie in de hervatting van den strijd ook zulk groot kwaad niet. Het zal slechts duidelijker worden, wat men wil, en de natie zal des te beter kunnen beoordelen, of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar zulks aanstaat. Veranderingen in eene Grondwet dienden eigenlijk nimmer anders te wezen dan het resultaat van een' langdurig, al ware het ook jaren voortgezet onderzoek. Engeland heeft meermalen het voorbeeld gegeven, hoe capitale punten niet worden losgelaten zonder het Parlement jaren achter een te hebben bezig gehouden. Dit is wel is waar tijdrovend, lastig, vervelend zelfs; maar het behoort tot de eigenschappen van den constitutionelen regerings-vorm, en met de lusten moeten wij de lasten dragen. Maar aangenomen, dat er iets behoort te geschieden, zoo twijfel ik, ik zeghet met alle bescheidenheid, of de door UHEgestr. voorgestelde middelen daartoe geschikt zijn. Ik wensch ten eerst te doen opmerken, dat de Regering, toegevende aan den wensch omtrent den Voorzitter en de openbaarheid der zittingen van de Eerste Kamer, daardoor zou toestemmen de noodzakelijkheid van die wijzigingen, immers het doelmatige daarvan; maar zou zij dan goedschiks kunnen blijven beweren, dat onder de overigen, niet zonder Grondwets-herziening te veranderen, geene waren, welke eene verandering behoeven? Ten anderen, acht ik het punt der benoeming door den Koning van den Voorzitter, naar vrije keuze, geenszins onverschillig. Ofschoon alle leden door den Koning benoemd zijn, kunnen er toch onder wezen, die aan Hoogstdenzelven minder aangenaam zouden zijn. Zouden alle leden door Koning W[illem] I benoemd, even aangenaam moeten zijn aan Willem II? Kunnen er onder de benoemden niet wezen, die later van denkwijze veranderen, of niet meer hetzelfde vertrouwen inboezemen? Het openbaarmaken der vergaderingen zou welligt de instelling geheel van strekking doen veranderen. Meent UHEgestr., dat de leden der 1ste Kamer, in het openbaar moetende spreken en stemmen, onverschillig zouden zijn omtrent het oordeel van dagbladen? Dat ook zij (die vast op het kussen zitten) ongevoelig zouden zijn voor volksgunst? Zou zulk een klein collegie zich niet veel meer laten intimideren dan eene grootere vergadering? Mogelijk dwaal ik; maar ik zou veel liever de 1ste Kamer geheel afgeschaft zien, en den Koning van dit waarlijk niet onverschillig bolwerk beroofd, dan dat de zittingen dier Kamer openbaar wierden. Het zou niet lang duren, of de Kroon zou ook het geschut van dit bolwerk tegen zich zien rigten. - Uw expedient omtrent de f 3000 zou, vrees ik, ook niet veel baten. Den afstand tot voorwaarde te maken van benoeming zou in mijn oog een voorbeeld zijn van de wet te ontgaan, hetwelk, al is het doel ook nog zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goed, aan de Regering niet kan worden aanbevolen. Maar ik houd mij overtuigd, dat het al zeer spoedig vruchteloos zou worden beproefd. Daar geld is, wil geld wezen. De eer om voor niet te richten in eene vergadering, waarvan de overige leden qua talis inkomen trekken, zou slechts voor weinigen iets bekoorlijks hebben. Bedoelt men de overigen daarmede te dwingen, om ook afstand te doen? Maar kan dit met de regelen der loijauteit worden overeengebragt? Zal men ze, zoo zij het niet kunnen of willen doen, niet aan verguizing en schimp prijs geven? Doch gesteld ook, de gewilde bezuiniging wierd daarmede volledig verkregen, houdt UHEgestr. zich overtuigd, dat hierdoor het anathema zou worden ingetrokken? Bleven niet alle redenen bestaan, door UHEgestr. zelven, uit anderen hoofde, tegen de 1e Kamer aangevoerd? Zeer zeker, en na de leden der 1ste Kamer van hunne f 3/mille te hebben beroofd, zou men stellig voortgaan aan de instelling zelve te tornen, en wat ware dan gewonnen? Te dezer gelegenheid nog een woord over Uwe eerste bedenking ten opzigte van de Eerste Kamer der Staten Generaal, te weten dat deze instelling niet nationaal is. Toen ik ze las, wil ik wel bekennen, dat de vraag bij mij ontstond: wat is in onze tegenwoordige instellingen nationaal te noemen? Maar ook: zijn instellingen per se verwerpelijk, wanneer zij haar bewijs van nationalen oorsprong niet met zich voeren? De schrijver van de Beginsels van Nederlandsch Staats-BestuurGa naar voetnoot3 levert, naar mijn inzien, en zeker zeer tegen zijn' wil, een overtuigend bewijs, dat de al of niet nationaliteit eener instelling een onzeker criterium voor hare deugdelijkheid is, omdat het, wanneer men de zaken wat meer van nabij beziet, veelal zeer moeijelijk te onderscheiden is, wat nationaal zij of niet, en voorts, dat men, van dat standpunt uitgaande, ligtelijk in verzoeking komt nationaal te noemen, wat wij gaarne zouden zien, dat nationaal ware. Met betrekking tot Uw voorstel omtrent een verbod aan de Gouverneurs om zich in te laten met de benoemingen van leden der Tweede Kamer, neem ik de vrijheid in bedenking te geven, of daartoe nog wel termen zouden zijn na de aanschrijving, welke in Maart 1841 aan de Gouverneurs door den Minister van Binnenlandsche Zaken gedaan is, en welke UHEgestr. zal ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meld vinden in De Geer's Antecedenten, Nieuwe toevoegsels bl. 293 artikel geloofsbrieven?Ga naar voetnoot4 Zeer belangrijk zijn de opmerkingen van UHEgestr. aangaande artikel 57Ga naar voetnoot5. Ik heb nota genomen van de vraag: welke besluiten Frankrijk heeft genomen ter toepassing van het Mentzer tractaat, en inzonderheid of er niet een dergelijk is uitgevaardigd als door de Nederlandsche Regering 9 Julij 1831 Staatsblad no. 22Ga naar voetnoot6. Ik zal trachten door het Ministerie van Buitenlandse Zaken die vraag beantwoord te erlangen. Het denkbeeld van een kolonialen raad is meer malen ter sprake gekomen; doch heeft tot dus verre geen beslissenden bijval gevonden. Als midden-term is aan te merken het besluit van 9 December 1843 (Staatsblad no. 61)Ga naar voetnoot7. Ik durf er echter niet voor instaan, dat het veel nuts heeft opgeleverd. Nu echter, HoogEdelGestr. Heer, wordt het meer dan tijd, dat ik mijne zeilen inhale! Reeds te lang hield ik U bezig. Door gedurige stoornis opgehouden, mag ik zeggen den tijd niet te hebben gehad om kort te zijn. Houd mij zulks ten goede, en neem mijne bedenkingen met welwillendheid aan. Met hooge achting heb ik de eer te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 Van Rappard aan Van Assen19 augustus 1845 Met dankzegging voor de mededeeling gaat hiernevens aan UHEgestr. terug het programma van den diplomatieken cursus van den Heer Von MiltitzGa naar voetnoot1. Mij was het niet bekend, maar wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan den Minister van Buitenlandsche ZakenGa naar voetnoot2. Aan diens ijver en belangstelling zal het zeker niet haperen, wanneer onze toekomstige diplomaten niet de noodige opleiding erlangen, om hunne betrekking met eere en nut te vervullen. De Generaal De La Sarraz is daarvoor bijzonder gunstig gestemd, en hetgeen hij heeft beloofd, zal hij zeker houden; maar hij is niet heer en meester, en niet ieder is even gemakkelijk te overtuigen van het nut en de noodzakelijkheid van goede studien en strenge examens voor elk ambtenaar van den Staat, maar in 't bijzonder ook voor diplomaten. Bijzonder is dit het geval, wanneer groote natuurlijke schranderheid en vlugheid het gemis vergoeden van vroegere grondige studien. Ik zal niet noodig hebben hiervan meer te zeggen. - Intusschen heeft een der attachés van het Departement, Van Dam van IsseltGa naar voetnoot3, zijn afscheid genomen, zoodat de schrik voor de nadere maatregelen reeds weldadig heeft gewerkt. - De Minister, niet onkundig, dat ik het genoegen heb met UHEgestr. in vriendschappelijke relatie te staan, heeft mij verzocht bij gelegenheid aan UHEgestr. te vragen, hoe de tegenwoordige attaché Mr. W.H. Baron van der DuijnGa naar voetnootaGa naar voetnoot4 het aan de Academie heeft gemaakt, en hoe UHEgestr. over hem denkt. Van een discreet gebruik Uwer informatie kan UHEgestr. zich verzekerd houden. Even zoo wenschte Z.E. Uw gevoelen te kennen omtrent de mérites van den tegenwoordigen Commies van Staat Jhr. W.A.C. de JongeGa naar voetnoot5, zoon van den Rijks ArchivariusGa naar voetnoot6, en aan de Leijdsche Hooge School gepromoveerd. Ik geloof, dat de Generaal De La Sarraz wel zoude wenschen nog iemand van studie en bekwaamheid aan zijn Departement te verbinden; echter niet met het oogmerk om er een diplomaat van te maken, maar om een ambtenaar te vormen, die lust en aanleg had in materie van volkenregt, handels-politiek enz. op de hoogte te zijn en daarop te blijven. Gemelde Heer De Jonge had onlangs zijne aandacht getrokken door een artikel in een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fransch wetenschappelijk tijdschrift (overgenomen in het Journal de la Haye) over ons tariefGa naar voetnoot7. - Ik zal mij verpligt rekenen, wanneer UHEgestr. de goedheid gelieft te hebben mij de verlangde inlichtingen te geven, om daarmede den Minister te gerieven. Sedert de sluiting der zitting van de Staten Generaal genieten wij hier eene gewenschte (betrekkelijke) rust. Ook elders schijnen de gemoederen kalmer geworden. Het onweder laat zich echter nog bij voortduring in dagbladen en brochures hooren, en na den derden Maandag van October zal het wel weder met nieuwe hevigheid komen opzetten. Ik heb echter altijd nog veel vertrouwen in de bedaardheid en het gezond verstand onzer natie, en hoop, dat zij zich niet zal laten medeslepen, noch door ijdele bespiegelingen, noch door vrees. - De tegenwoordige stemming der gemoederen in Duitschland, vooral in Pruissen en Saksen, is wel geschikt om bekommering te verwekkenGa naar voetnoot8. Wanneer het vuur dáár eenmaal ontbrandt, zal het niet gemakkelijk te blusschen zijn. - De uitkomsten der Staats-Commissie voor het examineren van toekomstige studentenGa naar voetnoot9 zijn van den eenen kant bedroevend, in zoo verre er velen worden teleurgesteld, en de weinige deugdelijkheid van het voorbereidend onderwijs daaruit blijkt; maar van de andere zijde moet het ieder, die het wel meent met het vaderland en met de grondige studien, verheugen, dat het kwaad zich in deszelfs volle naaktheid vertoont. Den 22 dezer vertrekt de Koning met de Koningin en de beide Prinsen naar Luxemburg, om in de eerste dagen van September weder terug te zijn. De Koningin alleen gaat naar Weimar. - Vele satisfactie heeft Z.M. gehad van het verblijf in Engeland. Hij is er, zeide mij de Heer BaudGa naar voetnoot10, op de handen gedragen. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 Van Rappard aan Van Assen9 januari 1846 Hiernevens met den meesten dank Uwe Aantekeningen terug. Ik heb ze met groot genoegen gelezen. De perzik smaakte naar meer. Doch ik onthield ze te lang aan U, en bid UHEgestr. mij dit, zoo wel als mijn lang gerekt stilzwijgen te vergeven. Reeds meermalen begon ik een brief aan U, doch telkens moest ik afbreken, en wierp dan pen en fragment verdrietig weg. Het is voor mij zelven eene ware plaag aangename relatien slechts gebrekkig te kunnen onderhouden, en den schijn daarenboven tegen mij te verwekken van ze te verwaarlozen. Ik benijd U in zeker opzigt het geluk van nog zoo veel tijd over te houden voor lectuur, voor aanteekeningen enz. Die, welke UHEgestr. op den 6 December aan den Koning zond, zijn niet in mijn handen gekomen. De feestdagen zijn juist niet de beste dagen om Z.M. iets in handen te voeren. Er is dan zoo veel te doen; er komen dan zoo vele schrifturen in, dat koren en kaf onder een gemengd raken en soms hetzelfde lot deelen. Hoe onaangenaam dit ook moge zijn voor hen, die het ingezonden gaarne een betere behandeling zagen ondergaan, zoo is het Hem, die de teleurstelling veroorzaakt, bijkans niet kwalijk te nemen, wanneer men van nabij ziet, hoe Hij dagelijks, maar vooral dan, als bestormd wordt. Vooral de beurs wordt dien dag aangesproken! Als hongerige wolven den reiziger bij wintertijd in de bosschen van het Noorden, zoo tasten grootere en kleinere behoeftigen bij zoodanige gelegenheid den Koning aan. De vergelijking is waarlijk niet overdreven. Denk eens, hoe Hij daaronder te moede moet worden! Gelijk Uw vroegere missivees, zoo bevatte ook die van 24 December een aantal punten, welke ik gaarne zoude opnemen; ik moet mij tot eenige weinige bepalen. Ik weet niet, waarom Gr[oen] v[an] Pr[insterer]Ga naar voetnoot1 op 17 NovemberGa naar voetnoot2 werd te huis gelaten. Komt hij wel immer ten Hove? Ik zag er hem nooit meer in de laatste jaren. - Kan het ook uit zekere delicatesse zijn geschied om niet hem te noodigen, aan wien misschien in de eerste plaats ware toegekomen bij die gelegenheid het woord te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voeren? Ik meen te weten, dat er aan Hem is gedacht; maar de bepaalde rigting zijner denkbeelden zal welligt in den weg hebben gestaan. Prof. D[es] A[morie] v[an] d[er] H[oeven]Ga naar voetnoot3 schijnt er ten uwent niet goed afgekomen te zijn met zijne redeGa naar voetnoot4. Het verblijdde mij te vernemen, dat ook UHEgestr. er veel voortreffelijks in heeft gevonden. Bedenkt men, dat hem slechts een ½ uur sprekens was vergund, en voor welk gehoor hij dáár moest optreden, dan geloof ik, dat men tevens zal moeten erkennen, dat hij zich goed van eene zeer moeijelijke taak heeft gekweten. Aan die, voor wie hij sprak, gaf hij algemeen genoegen. - Aan den Heer Frits v[an] H[ogendorp]Ga naar voetnoot5 zond de Koning op den avond van den 17 het eenige zilveren exemplaar der medaille, dat Hij toen had overgehouden. Het is jammer, dat die Heer zoo weinig van zich heeft laten hooren, sinds hij de Hoogeschool verliet. Hoe vele jaren zijn er sedert verloopen! Is hij blijven studeren? Waarom niets uitgegeven? Heeft hij wel iets gezocht? Ik ken ZHWgeb. niet dan van aanzien. Bij het Haagsch Veld Bataillon, in het Kamp te Reijen, aten wij aan dezelfde tafelGa naar voetnoot6; maar ik herinner mij niets meer daarvan dan het hooge air, dat hij destijds had. - Ik dacht stellig, dat de Heer WillemsGa naar voetnoot7 te Gent reeds door Koning Willem I was gedecoreerd. Ik zal dit laten nazien. Ik voor mij zou het gaarne bevorderen. Er ligt mij echter iets duisters voor den geest ten aanzien van zijn meer dan dubbelzinnig gedrag na het uitbreken der revolutie. Ik ben aan het lezen (zooveel ik eene fragmentarische lectuur zóó noemen mag) van R[utger] J[an] Schimmelp[enninck]Ga naar voetnoot8. Het bevalt mij uitmuntend. Ik wenschte met U, dat de begaafde schrijverGa naar voetnoot9 voor het Presidie der le Kamer de voorkeur had mogen hebben. Maar zijne wijze van zien is, geloof ik, zóó verschillend, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat dit niet kon, in weerwil van de persoonlijk hooge achting en zelfs genegenheid, welke Z.M. hem toedraagt. Tot zoo verre had ik dezen geschreven, en wel onder velerlei bezoek en stoornis, toen ik uwen brandbrief van heden ontving. Ik vraag thans dubbel om vergeving nu ik uwe ongerustheid bespeur. Het is waarlijk wat al te erg; maar nu houd ik dezen ook niet langer op, en de eerste spooortrein van morgen zal hem U overbrengen. Ontvang nogmaals mijne verontschuldiging, maar ook mijne dankbetuiging, en geloof mij steeds met opregte hoogachting
Van OpzoomerGa naar voetnoot10 hoorde ik reeds vroeger veel goeds. Zijne benoeming zoude mij zeer verheugen. Voor de afscheiding van het Onderwijs van Binnenlandsche Zaken zie ik, in de gegevene omstandigheden, geene de minste kans. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14 Van Rappard aan Van Assen30 mei 1846 Met veel dank voor de mededeeling ontvangt UHEgestr. hiernevens de bijlagen van Uwe brieven van 18 Maart en 22 dezer terug. De brief van ValckenaerGa naar voetnoot1 heeft mij bijzonder geinteresseerd. Dat stuk doet zich, in deszelfs geheel, gewis geheel anders voor dan het fragment in R[utger] J[an] S[chimmelpenninck] zou doen veronderstellen. Mij dunkt, dat hij, uit zijn standpunt, het kwaad juist peilde, en dat zijne middelen, van eene staatkundige zijde beschouwd, goed waren, ofschoon er onder was, dat ons gevoel pijnlijk aandoet. Uwe beide missives, gerigt of nog te rigten aan Heeren Curatoren, heb ik met aandacht gelezen. Heerscht in het laatste opstel niet wat al te veel de toon van persiflage? Verschoon deze vrijmoedige vraagsgewijze opmerking. UHEgestr. is zeer ingenomen tegen het besluit van Maart | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1826Ga naar voetnoot2. Ik kan mij voorstellen, dat deszelfs toepassing dikwerf groote moeite baart. Maar nu het er eenmaal is, zie ik in de afschaffing bezwaar. Ik meen te mogen aannemen, dat de distinctie's, wat men er ook van zegge, voor vele jongelieden een prikkel opleveren, welke niet te versmaden is, en vermits er reeds zoo veel verslapping en flaauwheid in de studien schijnt te heerschen, zou ik het bedenkelijk achten, dit opwekkings-middel, hoe gebrekkig overigens ook, weg te nemen. UHEgestr. zal mij ook wel willen toegeven, dat vele van de gebreken, welke men er aan toeschrijft, niet in de zaak zelve, maar daarbuiten liggen. Indien de Heeren Professoren allen slechts wel wilden, zou het zoo kwaad niet gaan; maar hier wringt, immers voor een groot gedeelte, de schoen. Uwe eerste missive ontledende, stuit men gedurig op gebreken, welke in den grond der zaak alleen toe te schrijven zijn aan gebrek aan goeden wil, of aan zwakheid van Heeren Professoren. Neem de graden weg, en na genoeg gelijke zwarigheden blijven er over ten aanzien van het al of niet verleenen der academische graden zelven. Kortom, behoudens al mijn eerbied voor Heeren Professoren, als geleerden beschouwd, en de goeden niet te na gesproken, die menschenkennis, tact, en een practischen zin in zich vereenigen, zoo twijfel ik, of men wel iets zou winnen met de academische verordeningen te verbeteren, indien de uitvoering aan het geheele of aan gedeelten van het ligchaan der Professoren moet opgedragen blijven. Men beschuldigt dikwerf de Regering, dat zij daaromtrent niet deed; doch wat zou zij doen bij het bewustzijn, dat hare verordeningen zoo weinig ondersteuning zouden ondervinden bij hen, die ze moesten uitvoeren? UHEgestr. vraagt bv. een' maatregel om de studenten te verpligten tot het meer geregeld terugkeeren na de groote en kleine vacantien. Wie zal dien maatregel moeten toepassen? Ik weet niet, dat het aan anderen dan de Professoren zou kunnen opgedragen worden; maar gelooft UHEgestr. inderdaad, dat het dan zal baten? Wanneer Professor A. er zich aanvankelijk streng aan houdt, zal Prof. B. er zich om deze of gene reden niet aan gelegen laten liggen enz. enz. en Prof. A. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet ten laatste ook toegeven, wil hij niet geheel in den ban gedaan worden. Naar mijn bescheiden inzien kan het creëren van een krachtig gezag buiten en naast het ligchaam der Professoren, en waaraan ook dit in betamelijke mate zou onderworpen moeten zijn, het eenige middel opleveren, om de universiteiten, van den kant des Staats beschouwd, te doen zijn, wat zij wezen moesten. Misschien dwaal ik; maar zoo als het nu gaat, voldoen zij niet aan de behoeften, ik zeg niet der wetenschap, maar van den Staat. Uwe klagten over sommige regterlijke benoemingen hebben mij zeer verontrust. Ik kan het mij van den Heer De J[onge]Ga naar voetnoot3 haast niet begrijpen. Hetgeen UHEgestr. schreef, dat vaderGa naar voetnoot4 en Minister hadden te bloozen bij hetgeen President en Officier der Regtbank bij de installatie van S[iewertsz] v[an] R[eesema]Ga naar voetnoot5 als Substituut Officier te Rotterdam hadden gezegdGa naar voetnoot6, heeft mij het rapport van den Minister nog eens doen nazien, en ik heb daarin gevonden, dat het voornamelijk op de aanbeveling van den Officier is, dat hij werd voorgedragen, en dat deze onder anderen ook had aangevoerd, hoe de jonge R[eesema] in 1844 de tweede had gestaan op de aanbevelingslijst der Regtbank voor het Kantongeregt te Schiedam, en daarna de derde op die voor Regter te Rotterdam. - Hoe moet ik dan verstaan, dat ook de Officier den vader en Minister had kunnen doen bloozen? Is bij de Regtbank te Rotterdam, die R[eesema] tweemaal aanbeveelt, ook eenige invloed van den vader te veronderstellen? Ik geloof, dat, indien de Heer L.Ga naar voetnoot7 de aanbevelingen of voordragten van Hoven en Tweede Kamer onbevooroordeeld naging, ZEd. ook daarin meenig blijk zou aantreffen, dat ook deze niet vrij zijn van den invloed van bij-consideratien. Het zijn bovendien in zekere mate nog nieuwe bezems; maar wij moeten nog eens zien, wat de toekomst zal opleveren. Overigens betreur ik het met UHEgestr., dat men zeker te weinig let op studien en gedrag aan de Academie; maar UHEgestr. weet wel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de berigten, welke men van daar ontvangt, niet altijd eensluidende zijn, en heeft dit misschien niet afgeschrikt om er naar te vragen? Uwe aanmerkingen op de benoemingen van zekere jonge menschen tot diplomaten geloof ik volkomen juist; maar wat zou UHEgestr. hebben gedaan, nu zij eenmaal attachés waren? Bovendien er zijn er onder, die waarlijk zeer bruikbaar zijn, en ik moet mij tusschen beiden verwonderen over de ontwikkeling van sommigen, die vroeger weinig of geene aanleg daartoe schenen te hebben. - De saletjonkerGa naar voetnoot8, dien de Heer R[ochussen]Ga naar voetnoot9 medenam, is niet medegegaan om hem raad te verschaffen. Zou de Heer WichersGa naar voetnoot10 ook kunnen gelden voor den regtsgeleerde, die den Romeinschen Propraetor vergezelde? Hetgeen UHEgestr., het onderwerp der Indische aangelegenheden ter sprake brengende, aanvoert van hetgeen deswege zoo al wordt rondgedragen en verhaaldGa naar voetnoota, verbaast mij niet meer. Ik ben hier langzamerhand zóó aan dergelijke praatjes gewoon geraakt, dat mij schier niets meer bevreemdt. Intusschen vind ik het een bedroevend verschijnsel, zoowel het rondventen van dergelijke bijzonderheden, als de onmiskenbare neiging, die er heerscht, om ze geloovig aan te nemen. Ik dacht, dat wij in de residentie alleen zoo gelukkig waren, maar ik zie, dat die soort van beschaving ook elders is doorgedrongen! Met dat al betreur ik, dat er aanleiding wordt gegeven tot zoo veel gepraat en berisping. Het zal echter wel bij het wenschen blijven, dat het daarmede beter moge worden. - Het wondert mij, dat UHEgestr. niets schrijft over de pogingen van Groen en EloutGa naar voetnoot11, en van een aantal andere requestranten uit onderscheidene plaatsen (ook uit Leiden), om vergunning tot het oprigten van scho- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len, naar hunne zienswijze ingerigtGa naar voetnoot12. Beide genoemden hebben afzonderlijk gerequestreerd, maar de overige requesten, op één na, waren allen volgens hetzelfde recept gereed gemaakt. Tot dus verre is er nog geene decisie. Het punt der gemengde scholen is een moeijelijk vraagstuk. In het afgetrokkene beschouwd, geloof ik, dat het stelsel: geen leerstellig onderwijs in de scholen, maar ruime gelegenheid daartoe van de zijde des Kerkgenootschaps, - veel heeft dat zich aanbeveelt, en een tijd lang zijn wij er wel bij gevaren, omdat roomsch en onroomsch er vrede mede had. Thans echter geloof ik, dat het, uit een protestantsch oogpunt (afgescheiden van, immers niet even steil als dat van G[roen] c.s) overweging vereischt, of het stelsel zoo uitsluitend gehandhaafd verdient te worden, als dit tot dus verre plaats had. Het niet aanstoot geven toch op den voorgrond geplaatst wordende, zoo als daarop meer en meer van de andere zijde wordt aangedrongen, zal daarvan het gevolg moeten zijn, dat het protestantsche in het lager onderwijs meer en meer prijs gegeven zal moeten worden. En hoe dan onze geschiedenis, onze volks-denkbeelden en overleveringen? Zullen zij niet meer en meer verzwakken, zoo niet verdwijnen? Zal daarentegen de verdraagzaamheid, welke men van eene andere zijde niet schijnt te willen, daaraan toch als 't ware opgedrongen kunnen worden? Neen, ik vrees, dat op den duur dat, wat ik bedoelde, zal wegkwijnen, en dat men, tenslotte, toch zal moeten toegeven; maar inmiddels zal men veel terrein hebben verloren. Ik beken echter gaarne, dat het verlaten van het tegenwoordige stelsel in de uitvoering veel moeijelijkheid zoude ontmoeten. En nu hebben wij een tweede interim voor Binnenlandsche Zaken! Ik vlei mij altijd, dat de Heer V[an]d[er] HeimGa naar voetnoot13 zich zal laten overhalen om nog eens, maar als werkelijk Minister op te treden. Het is waar, dat velen hem stroef vinden; maar er zijn er weinigen, die zijne bekwaamheid niet waarderen, en ik geloof dat hij op den duur in de Kamer veel zou aanwinnen. Hij vereenigt uitgestrekte kennis, met soliditeit, eerlijkheid en fermeteit. Groote gaven gewis, en die wel verdienen, in onzen tijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooral, op prijs gesteld te worden. Men zegt bij Binnenlandsche Zaken, dat zij nooit zijn wedergâ hebben gezien. Welk eene woedende recensie heeft Jonckbl[oet] van een product van Lulofs gegeven!Ga naar voetnoot14 Het is mogelijk, dat hij in alles gelijk hebbe, en dat ik verkeerd zie, wanneer ik dergelijken scherpen toon onbestaanbaar acht met de waardigheid der wetenschap; maar zeker is het, dat dergelijke flagellatiën moeten afschrikken, in plaats van opwekken om het beter te maken, hetgeen toch ook wel een der oogmerken van recensien behoorde te wezen. De vertegenwoordiging der wetenschap, door den Heer BakeGa naar voetnoot15 is mij bekend. Het door U bedoelde portret was mij niet ontsnapt. Het is onverbetelijk. Wat de zaak zelve betreft, het is een denkbeeld voor volgende tijden, wanneer er veel, dat nu nog op hechte fundamenten staat zal verouderd en vervallen zijn; maar thans komt het mij voor nog niet voor verwezenlijking vatbaar te zijn. Denkt UHEgestr. er ook zoo over? Doch het wordt tijd, dat ik de riemen binnen hale; vergeef het mij, zoo ik U te lang reeds bezig hield. Nog één woord ten slotte. UHEgestr. spreekt van heêngaan. Dat moet nog niet bij U opkomen! Ik weet wel dat in uwe betrekking ook veel distelen onder de bloemen opschieten; maar welke is daarvan vrij? Hoe veel nuttig zaad kan UHEgestr. nog strooijen, dat later vruchten zal dragen. Neen, de zucht om los te worden van hetgeen kwelt, kan wel eens levendig worden; maar bij mannen van uwe denkwijze wordt zij bedwongen door het besef van pligt. Geloof, HoogEdelGestrenge Heer, dat ik met de meeste hoogachting steeds ben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijken wensch: dat U een langer, ja duurzaam verblijf in Duitschland als pligt mogt worden opgelegd. Neen, HoogEdelgestrenge Heer! de goede, wel gezinde menschen moeten den vaderlandschen bodem niet verlaten; minder nog op een oogenblik als het tegenwoordige waarin de geest des kwaads meer en meer woelt en om zich grijpt, en velen met eene onverklaarbare verblinding treft. Die wel gezinden moesten zich meer en meer aan een sluiten, en zich, zoo mogelijk, krachtiger vertoonen, want anders loopen zij gevaar, indien zij onzijdige toeschouwers blijven bij den strijd, die er gevoerd wordt, ten laatste te worden overvleugeld door eene kleine, maar stoutmoedige, aaneengeslotenen minderheid. Dikwerf houd ik mij met de gedachte bezig, hoe zoodanige aaneensluiting van welgezinden, met gepaste demonstratien gepaard, zoude kunnen tot stand gebracht worden; maar helaas! tot dus verre heb ik het vraagstuk niet kunnen oplossen, en ik vrees, dat het niet op te lossen is, omdat men niet wel den aard der zaken kan veranderen, welke medebrengt, dat zij, die slechts zoeken te behouden, bewegingloos in hunne defensive houding blijven tot het uiterste oogenblik van gevaar; terwijl zij, die trachten te veranderen, tot beweging en aaneensluiting gedwongen zijn, willen zij iets uitrichten. Vergelijk slechts de geringe pogingen van ettelijke wel gezinde schrijvers, tegen over de massa van onruststokers, die de drukpers met hunne voortbrengselen afmatten. Intusschen, hoe weinig de eersten ook uitwerken, het doet goed te zien, dat de stem der waarheid niet geheel verstomd is. Het artikel in de Leeuwarder Courant heb ik in dat opzicht met waar genoegen gelezenGa naar voetnoot1. Zoo bevatte de Haagsche Nieuwsbode van vorigen Zaturdag een ingezonden artikel uit Rotterdam, dat mij zeer bevielGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Jammer, dat in datzelfde blad een, ofschoon welgemeend, artikel over de bouwplannen des Konings door overmaat van vleijerij eer kwaad dan goed zal doenGa naar voetnoot3.) Maar een product van de drukpers, zeer onlangs uitgekomen, heeft mijne aandacht bijzonder tot zich getrokken, en ik mag het ook aan U ter lezing allezins aanbevelen. Het is getiteld: de Grondwet van het Koningrijk der Nederlanden in betrekking tot de magt des Konings, beschouwd volgens haren oorsprong, ontwikkeling en tegenwoordig bestaan, door Th.V.H. v[an] d[e] GheynGa naar voetnoot4, 2den Luitenant bij de dienstdoende Schutterij te Nijmegen. Ik ontveins niet, dat op sommige redeneringen van dat geschrift aanmerkingen kunnen gemaakt worden, en dat de schrijver in zijne gevolgtrekkingen te ver gaat; maar overigens onderscheidt het zich door deszelfs betoogtrant, taal en stijl, en gezindheid, zoo zeer van alle overige jongste politieke geschriften, dat ik het met het uiterste genoegen heb gelezen, en zeer benieuwd ben te vernemen, wat UHEgestr. er van zal zeggen. Ik heb mijne oogen nauwelijks kunnen gelooven, ziende, dat het geschreven was door den zoon van een' manGa naar voetnoot5, die alles behalve dergelijke gevoelens toegedaan was of nog is. - Mogt het ook eene vrucht van sluwheid zijn, om zich aangenaam te maken bij Z.M., zeker is het, dat de schrijver thans bezwaarlijk terug kan: il a brulé ses vaisseaux! - Het heeft mij eenigzins bevreemd, dat UHEgestr. niet spreekte van de Utrechtsche Avondpost, een blad, thans van behoudende kleur, en waarin zeer goed geredeneerde artikelen voorkomen, ofschoon de stijl mij niet behaagt. Maar helaas! sedert het niet meer oppositie-blad is, wordt het weinig of niet gelezen. Men treft het zeldzaam in societeiten of koffijhuizen aan: het is dáár verworpen kost! Ik bid U tracht het te lezen te krijgen, en erlangt het uwen bijval, poog ook de verspreiding te bevorderen. - Heden zal er eene voortgezette Ooijevaar bij Mingelen alhier verschijnen!Ga naar voetnoot6 Naar men mij verzekert, zal de redactie zijn toevertrouwd aan zekeren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GerritsenGa naar voetnoot7, laatstelijk komende uit de Ommenschans!Ga naar voetnoot8 Vroeger weggejaagd van de Staats-Secretarie; onlangs veroordeeld wegens diefstal; vroeger gewikkeld in de procedure tegen MeeterGa naar voetnoot9 en BoltGa naar voetnoot10 te Groningen: hier dikwerf door dronkenschap voor schandaal door de straten zwierende! En zulk een wezen zal van de drukpers zich bedienen, van dat doelmatig middel tot verspreiding van kennis en verlichting! Het tot stand brengen van een examen voor toekomstige diplomaten heeft veel moeite gekostGa naar voetnoot11; maar het slimste is, dat men het bezwaarlijk zal kunnen volhouden, omdat... er geene aspiranten zijn, althans niet de zoodanigen, die men zoude wenschen. ZilckenGa naar voetnoot12, TestaGa naar voetnoot13 en misschien nog één, zijn de eenigen. Alle overigen, van goeden huize, hebben verzocht hunne vroegere sollicitantien als ingetrokken te beschouwen. - In België, hoor ik, ondervindt men hetzelfde, en ook dáár zou men er aan reconceren, of reeds hebben gerenonceerd. - Ik behoef niet te zeggen, dat dit koren op de molen zal zijn van hen, die er tegen waren, en ik moet bekennen, dat indien zekere klasse van jongelui, zich op den duur wil onttrekken, de zaak eene zeer moeijelijke zijde zal erlangen. Zoo ervaart men ook hierin, welke moeije- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijken strijd eene overigens goede theorie niet zelden tegen de praktijk heeft te voeren. - Bij het examen van admissie ondervindt men, schijnt het, hetzelfde, niet evenwel wat betreft het gemis aan examinandi. Het gezegde, te dier zake door U aangehaald heeft mij getroffen; maar op die koop mogen dan ook de faculteiten geene jongelieden laten druipen, indien zij zouden moeten acht geven op de toegenegenheid of gramschap der vaders. In het afgetrokkene luidt het zeker vreemd te willen weeren van de Hooge School hen die geen graad begeeren; maar als men toch de zaak op de keper beschouwt, is het toch ook waar, dat het in 't eigen belang ook van die jongelieden is, dat men hen weert, indien zij niet bekwaam zijn om op de Hooge School te kunnen leeren; voorts, dat het maken van uitzonderingen ten hunnen behoeve, van schadelijke gevolgen zou wezen. Hoe velen zouden er van gebruik maken, en dan later verzoeken tot de examens voor den graad te worden toegelaten; en zou men dan het hart hebben zulks te weigeren? - Neen, ik geloof, dat het staats-examen eene nuttige instelling isGa naar voetnoot14; misschien is de wijze hoe nog eenigszins te verbeteren, en het zal nog wel eenigen tijd aanloopen, eer dat de Gijmnasien op de hoogte zijn, om de juiste maat te vinden tusschen het afrigten voor het examen, en dat goede degelijke onderwijs, hetwelk den waren grondslag voor hoogere studien moet opleveren. Die afrigting, waaraan men zich nu reeds schijnt over te geven, zou eene verderfelijke zaak zijn; maar ik vlei mij, dat de tijd hieraan nog eene goede wending zal geven. Over het artikel onderwijs sprekende, doet het mij leed U te moeten antwoorden, dat ik geen exemplaar van het rapport over het Hooger OnderwijsGa naar voetnoot15 ter mijner beschikking heb. Ik heb er één exemplaar van ontvangen, en dat was, benevens eene officiële dankbetuiging, welke te gelijker tijd aan alle leden der Commissie gerigt werd, en van welke ik zoude zijn uitgesloten, indien ik er niet zelf voor had gezorgd!; de eenige belooning voor een' waarlijk zuren arbeid. UHEgestr. ziet hieruit, niet de eenige te zijn, wien niet altijd geregte dank wedervaart. - Het rapport is vroeger verkrijgbaar gesteld geweest voor f 4 of 5, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was te bekomen bij den Boekhandelaar Van Weelden op het Spui alhier. Het verscheen in een ongelukkig tijdstip in het licht en het had veel vooroordeel tegen zich omdat de Commissie, althans hier te lande, met geen gunstig oog was beschouwd, en de bekende vraagpunten van den beginne af velen in het harnas hadden gejaagd. Toen ik in 1832 aan het hoofd van de Afdeeling Onderwijs kwam, had ik wel lust om iets te beproeven; maar toen verhief zich van de eene zijde het bezuinigings-geschreeuw, en van den anderen kant, was de stemming bij het corps enseignant nog zóó conservatief, dat er niet veel aan te doen was. De Commissie van 1836Ga naar voetnoot16, onder presidie van Falck, en waarbij ik mede als Secretaris heb gefungeerd, was een uitvloeisel van het geroep om bezuiniging. Zij bragt eenige besluiten in de wereld, welke derzelver goede zijde hadden; maar ook deze zijn, meen ik, allen op één na reeds vervangen en ingetrokken. - De Commissie van 1828Ga naar voetnoot17 was niet te zamen gesteld, om er groote eenheid van te verwachten, en ik had moeite om al de onderscheidene, dikwerf zeer uiteenloopende gevoelens en stemmingen aan te teekenen. De dood van den Griffier Van der HeimGa naar voetnoot18 wordt algemeen betreurd. Men verwachtte nog veel van hem. De Heeren Vollenhoven Jr.Ga naar voetnoot19, LagemansGa naar voetnoot20, Vegens, worden als candidaten genoemdGa naar voetnoot21. Was dat niet eene goede betrekking voor den Heer F. van Hogendorp? Of ware hij beter voor den Staatsraad? Zou eene benoeming in de 1e Kamer niet wat forsch zijn? Misschien lachtte UHEgestr. om die vraag; maar ik ga daarvan uit, dat in die Kamer geene andere mannen behoorden te worden geplaatst, dan die de gelegenheid hebben gehad om iets te presteren. Dat staat wel niet in de Grondwet; maar de Regering mag, denk ik, de overige requisiten, in de Grondwet opgenoemd, in het oog houdende, zich tevens wel dien regel bij hare keuze stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het werkje van ArriensGa naar voetnoot22 is, naar ik verneem, deze dagen victorieus weêrsproken door X.Y.Z.Ga naar voetnoot23, een mij onbekend schrijver; maar de Heer RijkGa naar voetnoot24 is het niet. De brochure van MockGa naar voetnoot25 is mij niet onbelangrijk voorgekomen. Men wil echter, dat zij zeer gemakkelkk zou te refuteren zijn. Ik heb geraden, dat men het dan spoedig moest doen. De Gouverneur van LimburgGa naar voetnoot26 is een bedaard, en, naar ik hoor, verstandig man. Hij heeft evenwel nog niet veel gelegenheid gehad om zich te doen zien. - De geestgesteldheid aldaar is mij gezegd verbeterd te zijn. Een mijner neven, surnumerair der Registratie, die het kantoor te Venlo gedurende eenigen tijd heeft waargenomen, gaf mij deswege gunstige berichten, en verzekerde mij onder anderen, dat men, in weêrwil van aanvankelijke vooringenomenheid, over het geheel goeden dunk had van de Hollandsche ambtenaren, en hun een zeker respect toedroeg, dat gunstig werkte. Het traktaat met Belgie is voor dat gewest niet onvoordeligGa naar voetnoot27. - Hier wordt dat traktaat soms bitter aangevallen. Ik vlei mij nog altijd, naar al hetgeen ik onder de onderhandelingen dienaangaande vernam, dat de uitkomst meer bevredigend zal zijn, dan men zich voorstelt. Ik ben nieuwsgierig, welk verslag daarover in de Tweede Kamer zal worden uitgebragt, en wat men daar met dat verslag zal doen. Ten opzigte van de graanwetgeving zijn ook belangrijke discussien te wachten. Ik hoor, dat de landprovincien overtuigd zouden zijn, dat de schaalregten niet te handhaven zijn. Dit zou een groote stap tot bevrediging wezen. Het is dan ook een goed tijdstip om er iets aan te doen, vermits de aanzienlijke uitvoer onzer voortbrengselen den landman wel doet varen. Kon men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het belasting-stelsel eens herzien, en zich verstaan omtrent eene belasting op de inkomsten, dan zou er, dunkt mij, een goede schrede voorwaarts zijn gedaan. Die laatstgenoemde belasting schijnt in Engeland toch geen aanmerkelijk ongerief te baren. Ik schrik bijkans over mijn vervaarlijk langen epistel! Ik vrees tevens, dat dezelve U veel moeite zal baren te ontcijferen. Intusschen ik reken op Uwe inschikkelijkheid en vlei mij, dat UHEgestr. er het bewijs in zal vinden, hoe gaarne, als ik den tijd heb, ik mij met U onderhoude. Het komt mij voor (om U op dit punt geen antwoord schuldig te blijven), dat UHEgestr. over eenigen tijd zou kunnen beproeven, om uwe LeiddraadGa naar voetnoot28 in persoon aan te bieden. Ik zal U dan echter moeten verzoeken zich te wenden tot den Adjudant van dienst, daar ik niet gaarne in de attributen dier Heeren trede. En hiermede, HoogEdelGestrenge Heer! neem ik voor heden afscheid van U, er de vernieuwde verzekering bijvoegende van de hooge achting, met welke ik de eer heb te zijn P.S. Ik voeg het boekje van V[an] d[e] Gheyn, benevens het bedoelde nommer van den Nieuwsbode hiernevens, met verzoek om terugzending bij gelegenheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16 Van Rappard aan Van Assen30 maart 1847Ga naar voetnoot* Indien ik de belangrijke bijlagen, welke ik hiernevens aan UHEgestr. terug doe geworden langer onder mij heb gehouden, dan gepast is, het was alleen omdat ik wenschte ze met eenig antwoord te begeleiden. Ik ben echter in dit voornemen telkens verhinderd, en het is alleen ten gevolge der ongesteldheid van Zijne Majesteit, waardoor ik sinds een paar dagen van zelf meerdere vrijheid heb, dat ik eenige particuliere zaken kan afdoen, en daaronder ook in de eerste plaats heb gedacht aan de schuld, van welke ik mij jegens UHEgestr. heb te kwijten. Wil het mij niet euvel duiden, zoo ik uw geduld wat op al te zware proef heb gesteld. Ik zelf souffreer er het meeste onder, dat ik zoo vaak den schijn van achteloosheid op mij moet laden. De tijding van 's Konings ongesteldheid heeft mij even zeer verrast, als dit met alle anderen het geval zal zijn geweest. Wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was Hoogstdezelve reeds een paar dagen onpasselijk; maar nog Zaterdags te 2 uren bij Z.M. zijnde, zeide Hoogstdezelve mij zich beter te gevoelen, dan den vorigen dag, ofschoon dan nog niet geheel beter. - Eergisteren en gisteren waren wij niet zonder ongerustheid. Heden echter schijnen er teekenen van beterschap te komen, en de Heer BeckersGa naar voetnoot1, wien ik dezen middag sprak, heeft mij zeer gerust gesteld. Een eerste vereischte van herstel zal echter het observeren van rust wezen, en dit is eene remedie, waaraan de doorluchtige patient moeijelijk te onderwerpen is. Mogt men Hem tevens kunnen overhalen, om zich niet zoo aan weêr en wind bloot te stellen, en zich te herinneren, dat op zijn leeftijd het ligchaam niet meer zóó gehard is tegen koude en ruwen weder als op 25-jarigen ouderdom. Bovenal wanneer long en hartstreek uitermate gevoelig zijn, en spoedig het eerst aangedaan worden. De ongustigheid van Z.M. heeft hier en elders groote bekommering gebaard, en velen, die anders in den laatsten tijd den schijn aannamen van onverschilligheid, om het zacht uit te drukken, hebben thans hunne zorg niet kunnen verbergen, en hunne wenschen gepaard met die van alle weldenkendenGa naar voetnoot2. De gezondheids toestand van Prins AlexanderGa naar voetnoot3 heeft sinds eenigen tijd mede ongerustheid doen ontstaan. Hij is zeer vervallen, en, naar men zegt, zeer zenuwachtig geworden. Men vleit zich, dat de lucht van het Loo dezen jongen man, vroeger een toonbeeld van kracht en stevigen ligchaams-bouw, zoo niet op vroegere hoogte dan toch tot dien staat van gezondheid en sterkte zal terugbrengen, dat alle reden van bekommernis als geweken mag beschouwd worden. De nieuwe Minister van Binnenlandsche ZakenGa naar voetnoot4 heeft, naar het oordeel zijner vrienden, ook een rokje uitgetrokken, en het verontrust mij, dat de dagbladen der oppositie hem sinds eenigen tijd tot het point de mire hunner aanvallen kiezen. Op iemand van zijn leeftijd, en die nog nooit zoo in het vuur van den strijd gemengd is geweest, kan dit eene fatale uitwerking hebben. Hoe meer ik hem anders leer kennen, hoe meer ik zijne goede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaven en inborst waardeer, en hem beschouw als iemand, waarvan, vooral in rustige tijden, veel goeds te verwachten is. De Edel Mogenden zijn nu vooreerst naar hunne haardsteden teruggekeerd. De Ministers zullen inmiddels aan de aanmerkingen op de Begrooting, en het Strafwetboek de handen vol hebben, en dan zal de strijd eerst regt aanvangen. De wet op het stem- en kiesregt, zoo die wordt ingezonden, zal, hoe ook ingerigt, eer het effect van olie op het vuur, dan van olie op de verbolgen zee hebben. Kortom ik vrees, dat in het staatkundige de zomer ons nog vele Maartsche buijen zal aanbrengen. Welke gewaarwording moeten de auteurs van het arrest der Hooge Raad in zake Thieme hebben gehad, toen zij het Vivat lazen, dat Arnhemsche burgers aan den courantier hebben gebracht!Ga naar voetnoot5 Leve Th[ieme]; leve de Arnhemsche Courant; leve de oppositie; leve de Hooge Raad! Eene fraaije climax. Ik merkte in uwe jongste letteren op: ‘de Regering moest niet toelaten, dat de Kame voor Hof van Cassatie en voor authentieke intrepris speelde’. Hoe echter dit belet? Gaarne zal ik bij gelegenheid hierop het antwoord vernemen. Ik voor mij betuig er geene solutie op te zien. - Indien er eene nieuwe Grondwet te maken ware, zou de materie van hare interpretatie wel eene nadere bepaling vereischen. Ik ben nieuwsgierig te vernemen, wat de heer HofmannGa naar voetnoot6 van zijn voorstel zal maken, en of de Heeren Van DamGa naar voetnoot7 en Luzac het op nieuw zullen ondersteunen, nadat de Utrechtsche Avondpost heeft herinnerd, hoe ongelijk zij daardoor aan zich zelven zijn gewordenGa naar voetnoot8. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31 maart 1847 Ik heb deze letteren gisteren avond niet ten einde kunnen brengen, en heden morgen ben ik reeds vroeg gestoord. Tot mijne vreugde behoorde onder de aanleiding daartoe ook die van geroepen te worden bij Z.M., hetgeen eene aanmerklijke verbetering aanduidde. En inderdaad is dit heden het geval. Z.M. zat op, gekleed als altijd, en de kleur van het aangezicht beviel mij volmaakt wel. Ook gevoelde Hoogstdezelve zich veel beter, doch nog zeer slap; maar sprak desniettegenstaande er van om Vrijdag ter kerke te gaan, hetgeen ik heb afgeraden, er het algemeene verzoek bijvoegende om zich toch wat meer in acht te nemen; maar daarvan zal helaas! wel niet veel komen. Hadde ik niet bijgaande brieven terug te zenden, ik zoude deze nog gaarne voortzetten; maar ik moet heden in de vergadering van den Raad van Ministers zijn, en ik vrees, dat daardoor, of door andere beletselen de voortzetting zou kunnen verhinderd worden. Ik sluit alzoo met de hernieuwde verzekering der hooge achting met welke ik de eer heb te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17 Van Rappard aan Van Assen7 januari 1848 In uwe laatste letteren van den 30 December rigt UHEgestr. eene vraag aan mij, welke eene eenigzins spoedige beantwoording vordert. Ofschoon alles, wat het werk der Grondwetswijziging aangaat, met de meeste geheimhouding, (zoo ik geloof te regt), wordt behandeld, geloof ik echter aan UHEgestr., in vertrouwen, en met het oog op het doel uwer vraag, te kunnen mededeelen: dat dit onderwerp weldra bij den Raad van State ter behandeling zal komen. Het werk der Regering is af. Gisteren is de laatste Kabinets-raad gehouden. Hetgeen overgeschreven moest worden, is in handen der schrijvers, en aangezien deze tot de meeste diligentie zijn aangespoord, en hetgeen nog over te schrijven valt, niet zeer uitgebreid is, zoo denk ik, dat alles morgen, of uiterlijk overmorgen, ter verzending gereed zal zijn, en ik kan niet denken, dat het dan nog lang zal opgehouden worden. - Hoe gaarne klapte ik nu bij UHEgestr. wat uit de school, of had ik U over deze en gene punten geraadpleegd, maar noch 't een, noch 't ander is mij vergund. Zoo zou ik ook gaarne zien, dat men, bij zoodanige gelegenheid, de buitengewone Staatsraden, die blijken hebben gegeven van met ons staatsregt meer nabij bekend te zijn, in de vergadering van den Staatsraad riep, om aan de deliberatien over de Grondwets-verandering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel te nemen. 't Verlangen echter is, dat de zaak zoo min mogelijk vertraagd worde en dit zou dan geene plaats kunnen hebben: 't zou uit den aard der zaak voortvloeijen, dat de tegenwoordigheid van vreemde leden, van specialiteiten, den voortgang der deliberatien eenigzins stremde, of althans moeijelijker maakte. Zoo ergens 't festina lente aan te bevelen is, 't zou in deze althans moeten wezen; want de fouten, welke in deze wetten insluipen baren gewis de wrangste vruchten. Maar van den anderen kant moet ik toestemmen, dat er geen tijd te verliezen valt, wil men vóór de volgende zitting gereed raken. Bij de Regering is met onverpoosden ijver gearbeid. Eene geheele week lang waren er elken dag Kabinets-raden van eenige uren. Ik heb daarin met 't meeste genoegen Prins F[rederik] bijgewoondGa naar voetnoot1 Goed doorzigt, puntigheid in advies, en daarbij eene aanminnige bescheidenheid bij 't doen gelden van zijn gevoelen, zijn gaven, die in elk, maar bovenal in zoo hoog geplaatst persoon van uitstekende waarde zijn. Het heêngaan van den Heer Van H[all] heeft velen met UHEgestr. leed gedaan. Zeker is het dat hij uitstekende hoedanigheden in zich vereenigt. Hij is als voor Minister geboren; maar hij moest zich op eene grootere schouwplaats kunnen bewegen. Persoonlijk heb ik het altijd perfect wel met ZEd. kunnen vinden. Ik heb het bovenal betreurd, dat zijne aftreding juist nu plaats vond, daar zij, in verband met het tijdstip waarop zij voorviel, dubbele aanleiding moest geven tot allerlei veronderstellingen en gerugten. Zijn opvolgerGa naar voetnoot2 zal eene moeijelijke taak te vervullen hebben, en ik beklaag hem wel, die eene zoo aangename positie, als de zijne, heeft moeten verruilen met eene, welke hem schier niet dan verdriet kan opleveren. Ik ben dan ook getuige geweest, hoe lang reeds hij geworsteld heeft tegen eene gebeurtenis, welke thans onvermijdelijk wierd, of hij had moeten vergeten, wat hij den Koning verschuldigd was. Dat het hem aan ijver en goeden wil niet onbreekt, geloof ik te kunnen verzekeren. Van zijne bekwaamheden durf ik, als zijn bloedverwant, niet spreken; maar ik vlei mij, dat hij ook daar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van bewijzen zal geven. Kortom, afgezien van 's mans persoonlijk belang, acht ik 's Konings keus niet ongelukkig. - Omtrent V[an] d[er] H[eim] koester ik goede gedachten. Men zegt wel, dat hij te veel in details treedt; maar misschien zal dit verbeteren, naarmate hij langer op ruimer toneel zal werkzaam zijn. - Voor den Heer V[an ]R[andwijc]k acht ik het gelukkig, dat hij bij tijds een Departement verlaat, waar hij moeijelijk voldoening zou gegeven hebben. Zoo veel ik hem mag beoordeelen, ontbreekt 't hem niet aan bekwaamheid en goed oordeel; maar mist hij nog die tact, welke voor 't aanvatten der zaken, in dergelijke betrekking, noodig is, en tevens die wilskracht en vastberadenheid, welke, in 't bestuur der Binnenlandsche Zaken althans, niet kunnen worden ontbeerd. --- Hoe ongaarne ook, moet ik echter hier afbreken. Een menigte van stukken roept mij, en daaronder hoe velen, die de aandacht weinig boeijen! Hoe gelukkig zij, die zich alleen behoeven bezig te houden met datgeen, wat hun geest ook zonder dat zou opzoeken! Ik dank UHEgestr. voor de, in het afgeloopen jaar, aan uwen zoo tragen correspondent betoonde inschikkelijkheid, en beveel mij ook in deze nieuwen jaarkring aan uwe welwillendheid met dien aandrang aan, welke mij wordt ingeboezemd door de graagte, waarmede ik uwe letteren ontvang. Blijf voorts verzekerd van de hoogachting en vriendschappelijke gevoelens, met welke ik steeds de eer heb te zijn
P.S. Nog een enkel woord. De Kanselier der Orde doet geene voordragt ter benoeming. Meestal geschiedt dit door de respective Departementen. De benoeming van DelftGa naar voetnoot3, door UHEgestr. bedoeld, geschiedde op speciale aanbeveling van een zeer hoog geplaatst persoon, aan wiens wenschen men in dit geval niet gaarne geen gunstig gevolg wilde geven. Op J. v[an] d[er] H[oeven]Ga naar voetnoot4 heb ik reeds vroeger de aandacht gevestigd; doch, tot mijn leedwezen, zonder resultaat. Ware Pr[uijs] v[an] d]er[ H[oeven]Ga naar voetnoot5 niet benoemd, ik zou 't weder ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waagd hebben zijn naam te herinneren. Ook KaiserGa naar voetnoot6 telt mij onder zijne bewonderaars; maar ik kan slechts spaarzaam op 't bedoelde gunstbetoon inwerken, dat ik liefst veel beperkter zag toegepast! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18 Van Rappard aan Van Assen19 februari 1848 Uwe letteren van den 12 dezer zijn mij op haren tijd geworden. Hartelijk dank ik UHEgestr. voor het daarbij toegezonden vervolg van Uw werk: de Taal der GrondwetGa naar voetnoot1. Ik heb mij in het eerste het beste vrije oogenblik aan het lezen gezet, en continueer daarmede met het meeste genoegen. Tevens heb ik bij eerste gelegenheid het ander exemplaar aan den Koning aangeboden, en Hoogstdenzelven op het belang van dit werk nader opmerkzaam gemaakt. Met de meeste welwillendheid werd het aangenomen, en mij verzocht UHEgestr. voor de aanbieding dank te zeggen. - Hoezeer wenschte ik, dat alle geschriften van denzelfden aard als het uwe in gelijken toon waren gesteld! Wat zou dat de lecture veraangenamen, en een bezadigd onderzoek bevorderen. - Hier en daar ben ik op eene enkele bijzonderheid gestuit, welke ik UHEgestr., met vraag of toelichting zal opgeven. UHEgestr. wenscht mijn toestemmend antwoord op de vraag: of het met uwe boekskens niet het best zij te wachten tot dat de dubbele Kamer het groot werk zal verrigt hebben? Bedoelt UHEgestr. de uitgaaf van dit vervolg-stuk of ...? Regt heb ik de vraag niet begrepen. - Ik voor mij zou U gaarne in de dubbele Kamer zien. UHEgestr. zou daarin veel goed kunnen doen door het kwaad af te weren, dat, vrees ik, ons dáár zal bedreigen. Intusschen zal dit grootendeels afhangen van den indruk, welken de voorstellen zullen maken. Ik vlei mij nog al dat die goed zal zijn, ofschoon de toon der liberalen zeker wat hooger gestemd zal wezen, dan dit vóór de bewegingen in Italie het geval zou geweest zijn. Het zou mij niets verwonderen, dat wij eerlang hoorden, dat te Rome de constitutie was beloofd of afgekondigd. Welken invloed zou zoo iets op de kerk van Rome, en daarmede op de wereld-gebeurtenissen kunnen hebben! Welk een wijd veld voor gissingen! Hier te lande deelt zich de oproerige geest in rijke mate mede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan sommige bladen, voornamelijk aan die van V[an] BevervoordeGa naar voetnoot2 en van GorcumGa naar voetnoot3. Wanneer de Justitie daarop niets heeft aan te merken, zal het kwaad onafzienbare gevolgen hebben. En welke aterlingen zijn het, die dus de drukpers misbruiken! Ik ken ze van nabij en koester de diepste verachting voor hen, en het zou mij, geloof ik, niet moeijelijk vallen dit gevoel aan UHEgestr. mede te deelen, wanneer ik U deze en gene bijzonderheden deed kennen. En zulke menschen vinden bescherming! en de Raad van Ministers put zich uit in fijnigheden, om hun geschrijf aan de verdiende straf te onttrekken! De zaak van het onderwijs in het algemeen zie ik nog duister in. De Heer FerrandGa naar voetnoot4 wil zich retireren, en de Heer V[an] d[er] Heim zal moeite hebben een ander in zijne plaats te vinden. Toen de Heer Van Randwijck mij over een opvolger van F[errand] sprak, kwam mij de Heer RauGa naar voetnoot5 te Nijmegen voor den geest, maar zijn neef zeide mij niet te gelooven dat die dergelijke betrekking zou begeeren. Ontvang dit haastig geschrijf met toegevendheid, en neem tevens de verzekering aan mijner bestendige en opregte hoogachting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ooit, en ben ik van Grondwets-onderwerpen geheel doortrokken. Mogt deze brief UHEgestr. in welstand geworden. Ontvang de verzekering der meeste hoogachting, met welke ik de eer heb te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 Van Rappard aan Van Assen28 juli 1848 --- Ik wensch ook UHEgestr. sterkte en lust om de moeijelijke taak, welke U wacht, te volvoerenGa naar voetnoot1. Voor U, die altijd zoo veel belang steldet in het onderwijs en vooral in dat, voorbereidend voor de Hooge Scholen, kan het eene zeer belangrijke zijde hebben, een zoo groot getal jongelieden, uit alle streken van het vaderland, op de proef te zien gesteld. Ik ben nieuwsgierig te weten, hoe UHEgestr. na dit examen, over de instelling op zich zelve zal denken. - Alvorens van dit punt af te stappen moet ik nog aanroeren uwe vraag omtrent Uwe opwachting bij Z.M. Ik meende, dat ik hierop had geantwoord; doch ik zie uit uwen brief, dat ik mij hierin bedrieg, en vraag dringend verschooning voor mijne nalatigheid. Evenwel, ik zou UHEgestr. toch hebben afgeraden om, bij gelegenheid der benoeming, eene audientie te vragen, vermits Z.M. het in die dagen zóó bijster druk had en met zoo veel zorgen bezwaard was, dat er van de audientie waarschijnlijk niet veel zou zijn gekomen. Tevens geef ik in overweging, of het niet misschien eigenaardiger zou zijn, dat UHEgestr., na afloop van het examen, aan Z.M. een bezoek bragt, en verslag gaf van de uitkomst. - Ik wil niet eens zeggen, dat ik de benoeming niet tot diegenen reken, voor welke men den pligt der dankbaarheid schuldig is; want, ofschoon ik de onderscheiding zeker zeer groot acht, zoo is het echter niet minder waar, dat zij eene opoffering van tijd en moeite vergt, welke den pligt der erkentelijkheid eer op kiezer dan op den gekozenen doet rusten. Verder heb ik UHEgestr. nog verschooning te vragen voor het onder mij houden van den brief aan Heer L.Ga naar voetnoot2 Het geduld, hetwelk UHEgestr. met mij heeft, wordt, ik beken het, wel wat zwaar op de proef gesteld; maar geloof mij, dat het dubbel gewroken wordt door de pijnlijke gewaarwording, welke ik ondervind, telken male dat ik mij op dergelijk verzuim betrap. Ik noem het misschien verkeerdelijk een verzuim, want het is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geene eigenlijk gezegde slofheid, die er mij toe verleidt om UHEgestr. niet dadelijk te antwoorden; maar veeleer de hoop, dat ik spoedig de gelegenheid zal vinden om U te schrijven; eene hoop, die nogtans herhaaldelijk wordt te leur gesteld, want doorgaans ben ik het minst zeker van mijn' tijd, en het is mij al meermalen gebeurd, dat ik een brief aan U aanving; maar dat ik dien eenige dagen moest laten liggen, en dan was het mij niet doenlijk aan het oud geworden kleed eene nieuwe lap toe te voegen, en het geschrevene ging in de papiermand. Woonden wij in dezelfde stad, hoe aangenaam zoude het mij zijn mij dikwerf met UHEgestr. te kunnen onderhouden! Welk een moeijelijke, duistere tijd! Naar binnen en naar buiten niets dan wolken, die het tegenwoordige en de toekomst benevelen. Of wij nu nog niet genoeg hadden aan al de zorgen, waarin Nederland in Europa gewikkeld is, komt nu nog de manifestatie op Java, welke, naar mijn inzien, van hoogst bedenkelijke aard is. Ik hoor, dat de Amsterdamsche Courant van heden deswege bijzonderheden meêdeelt en daarheên verwijs ik alzoo, want officieels weet ik er niet veel anders van dan mij gezegd is, dat dáár te lezen staatGa naar voetnoot3. Ook deze gebeurtenis geeft de overtuiging, dat de politische bewegingen van den tegenwoordigen tijd eene soort van ziekelijke aandoening van het verstand is, want hoe is het anders mogelijk, dat mannen, als bv. de Predikant Baron V[an] HoëvellGa naar voetnoot4 zich laat meêslepen, om dáár beweging te maken, waar alleen eensgezindheid, rust en orde de Europesche bevolking tegen de groote overmagt kunnen beschermen. Mijns bedenkens heeft de Heer Rochussen eene groote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwakheid begaan. Hij, die vis-á-vis den BisschopGa naar voetnoot5 zoo krachtig was, heeft thans geene veerkracht gevonden, om de liberale beweging te onderdrukken. Intusschen, 't zal billijk zijn af te wachten, hetgeen hij tot uitlegging van zijne handelwijze zal voorbrengen. Onze Duitsche broeders te Frankfort hebben den knoop fiksch doorgehaktGa naar voetnoot6. Wat blijft er, na dat alles van traktaten, van regt over! - Het is een moeijelijk vraagstuk: de zaak zóó te dirigeren, dat men zich maar niet alles wat men belieft, laat aanleunen, en tevens alle hooger loopende twist te vermijden. Ik geloof, dat Duitschland niets liever zou zien, dan dat wij ons compromitteerden; want bij de tegenwoordige marinemanie der Duitschers, moet Nederland met zijne vloot en havens en kolonien een waar land van belofte voor Duitschland zijn. Het is trouwens zigtbaar genoeg, dat zij begeerige oogen naar ons rigten. De benoeming van H. Vollenhoven tot Referendaris heeft mij veel genoegen gedaan. Hij krijgt eene zware last te torschen, want de regeling van het onderwijs, een der gewigtigste onderwerpen, is bij ons gewis niet het minst moeijelijk. Uw vriend De WalGa naar voetnoot7 zal, zegt men, uw collega worden. Dit zal zeker UHEgestr. bijzonder verheugen. Ik moet bekennen dat ik mij van hem niet heb kunnen begrijpen, dat hij een ambt als dat van Secretaris-Generaal bij Binnenlandsche Zaken ambitioneerde. Die dergelijke posten aaneemt, moet tevens de boeken maar op zijde schuiven. Die arme ambtenaren; behalve dat de meesten zich met zieldoodenden arbeid moeten ophouden, mogen zij nog dubbel betalen, als of hun traktement eene gunst was! Maar het papier gaat mij ontbreken. Ontvang, HoogEdelgestrenge Heer, de vernieuwde verzekering mijner bijzondere hoogachting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21 Van Rappard aan Van Assen2 october 1848 Ik vind in uwen brief van 27 September ll. twee punten, welke ik meen vóór alles te moeten beantwoorden. In de eerste plaats tref ik de vraag aan: wat de Koning zelf wenscht? Zoo veel ik heb kunnen hooren en opmerken, wenscht Z.M. niets liever, dan dat de Grondwets-herkiezing haar beslag krijge. Met eene verwerping der daartoe betrekkelijke wetten zouden twee gevolgen noodwendig verbonden zijn: 10. dat wij zouden voortleven in dien provisionelen toestand, waarin wij nu verkeeren, en welke, vooral voor onze financiele belangen, hoogst schadelijk is; 20. dat de tegenwoordige Ministers zouden aftreden; terwijl het moeijelijk zou wezen plaatsvervangers te vinden; want wie in of buiten de Kamer zal het varken (vergeef mij deze triviale uitdrukking!) begeeren te wasschen? Het tegenwoordig Ministerie heeft buitendien zijne aanhangers en volgelingen nog niet verloren, en die behooren juist tot diegenen, welke in de gegevene tijds-omstandigheden veel te zeggen hebben, omdat zij steun vinden in den algemeenen toestand van Europa. Die aanhangers zullen dadelijk hunne stem verheffen, en door manifestatien en adressen er op aandringen, dat de Ministers blijven. Ook buiten den kring dier lieden zijn er velen die beducht zijn voor reactie; deze zullen meer of minder de pogingen der eerstgenoemden ondersteunen, en zoo zullen de tegenwoordige bewindslieden wel genoodzaakt zijn zich weder op het kussen te plaatsen, en er vaster op zitten dan ooit te voren. Ik voor mij betuig niet te weten, wie hen zou willen of kunnen vervangen, ten ware men Uwen collega Th[orbecke] uitzondere; want van OlivariusGa naar voetnoot1 geloof ik, dat hij wel zou willen; maar acht zijne terugkomst thans onmogelijk. - Naar mijn inzien is onze eerste behoefte in dezen oogenblik, om de staats-hulk, welke thans op de helling staat, in vlot water te brengen; al is zij dan ook minder fraai en goed uitgerust, dan wel kon of behoorde, mits zij maar niet lek zij; want ik voorzie nog veel beroering in Europa, en vrees, dat wij nog geweldige orkanen hebben door te staan, en dan is het beter dat wij tegen dien tijd in volle zee zijn, dan dat wij nog aan strand zitten te delibereren, hoe of wij het scheepje zullen inrigten. - Ik zal mij wel niet behoeven te expliceren over de vraag: of ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan die nieuwe Grondwet zoo fraai vind?; maar naar mijn inzien is het beter eene half goede, dan geene grondwet te bezitten. - Ik bespeur echter dat ik uit den koers raak, en eindig dus dit punt met te herhalen, dat Z.M. niets liever zal zien, dan dat het Grondwets-werk ten einde loope. --- Ik moet zeggen, dat ik gevreesd had den onaangenamen indruk, dien het staats-examen bij UHEgestr. heeft te weeg gebragt; maar dat die indruk zóó sterk zou geweest zijn, had ik mij niet voorgesteld. Het moet een regt moeijelijke tijd voor UHEgestr. zijn geweest en onaangenaam de gewaarwording bij de verpligting om af te wijzen. Hoe veel leed gevoel ik daarover te uwen aanzien heb, nog meer smart mij uw oordeel over de instelling zelve, want uwe kwade oogenblikken zijn nu voorbij, maar het staats-examen en deszelfs werking blijft, en ik zie het oogenblik nog niet geboren om daarin verandering te brengen. En waartoe zou het ook baten? Met de tegenwoordige menschen is er waarlijk niets aan te vangen, en ik vrees hard, dat een Directeur Generaal voor het Openbaar Onderwijs ten slotte even weinig zou kunnen uitrigten, als tegenwoordig, en ook reeds vroeger, de Minister van Binnenlandsche Zaken, ja de Koning. - Ik zou U intusschen gaarne bezorgen de rapporten en adviezen over het staats-examen in der tijd uitgebragt; maar mijne instructie verbiedt mij die mede te deelen zonder speciale voorkennis en vergunning van Z.M. Die wil ik evenwel zonder Uw medeweten niet vragen; ook omdat ik niet zeker ben hoe die vraag soms zal worden opgenomen. - UHEgestr. kent het terrein ook! Kan echter vriend Vollenhoven U daaraan niet helpen? Aan zijn kant bestaat niet dezelfde zwarigheid. Integendeel het is zijn pligt de voorlichting van zaakkundigen in te roepen. --- Ik heb dezen brief niet zonder horten en stoten kunnen ten einde brengen. Onder anderen ook door een bezoek bij Z.M., van wie ik mij bij vernieuwing heb kunnen overtuigen, dat Hoogstdezelve prijs stelt op de aanneming der wets-ontwerpen, waarover de groote bataille heden is aangevangen. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uw adres van den 25 Januarij 11.Ga naar voetnoot1; maar thans Uwe benoeming tot lid van den Raad van State als niet wel mogelijk beschouwt, in verband met de bestaande voornemens en toezeggingen, als met welke het moeijelijk zou kunnen zamengaan het thans aanwezige getal door eene nieuwe benoeming te vergrooten. Zijne Majesteit hoopt, dat UHEgestr. dit zal inzien, en zich hierdoor zal laten bewegen, om den werkkring, waarinUHEgestr. reeds zoo veel nuts gesticht heeft, en nog stichten kan, niet te verlaten. Ik kwijt mij door deze van 's Konings bevelen en ben met de meeste hoogachting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22A Van Assen aan de Koning25 januari 1849Ga naar voetnoot* Eerbiedig wend ik mij tot Uwe Majesteit en doe Haar eene bede, waarvan de inwilliging mij eene weldaad zou wezen. Sire, zeven en twintig jaren heb ik nu den zwaren post van Hoogleraar in de regten bekleed, en nader den leeftijd, waarop het voorzigtig is zich een min vermoeijenden en meer beperkten werkkring te kiezen. Toen ik in 1831 aan U.M. als veldmaarschalk verbonden werd, opende wijlen Z.M. de Koning mij het uitzicht op eene plaats in den Raad van State, en Uwe Majesteit stelde als Prins van Orange mij meer dan eens voor aan HD. hoofdkwartier te blijven, en na de regeling van zaken HD. naar den Haag te volgen. Tijd en plaats staan nog voor mijn dankbaar geheugen. Sedert mijn terugkeeren van het hoofdkwartier heb ik in de ledige uren van mijn drukken post ijverig voortgewerkt, in mijne geliefde studien: burgerlijk regt en staatsregt in de Nederlandsche taal en geschiedenis. Met die verkregen kennis zou ik van goede dienst kunnen zijn bij de vele en belangrijke wetten en besluiten, die eerlang in den Raad van State zullen gebragt worden. Mogt het U.M. behagen mij te verkiezen tot gewoon lid van dien Raad! Uwe Majesteit heeft mij in der tijd den eerenaam gegeven van fidêle jusqu'au besace. Wijlen de Koning Uwer Majesteits geeerbiedigde vader heeft mij tot het laatste zijns leven met bewijzen vereerd van HD. toegenegenheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is U.M. bekend, dat ik nog meer dan anderhalf jaar na het verlaten van Tilburg op alle de krijgsraadzaken heb geadviseerd, en verder vlijtig elke taak verrigte, die mij tot op den dood van den Secretaris van StaatGa naar voetnoot1 van wege Z.M. werd opgedragen blijkens de veelvuldige missiven, die nog onder mij berusten. Ik heb nooit sedert 1832 eenige belooning genoten, of declaratien ingediend. Sire, ik ben nog één van die weinigen, die reeds in 1814 bij het Huis des Konings geplaatst werden. In 1815 viel bij de eerste benoeming van Ridders van den Nederlandschen Leeuw ook mij die eer ten deel op aanbeveling van de leden van het Algemeen Bestuur van November 1813; - en reeds gedurende den eersten winter dien de Regering te Brussel doorbragt, werd ik dikwijls bij U.M. toegelaten om met HD., even als met Mevrouw de KoninginGa naar voetnoot2 de Nederlandsche taal en letteren te behandelen. Ik vermeld deze bijzonderheden Sire ter ondersteuning van mijne bede. Bij het vooruitzicht dat zij zou mogen verhoord worden zou ik nieuwen moed verkrijgen om tot Julij (het einde van het academische jaar) den post waar te nemen die mij onaangenaam en moeijelijk valt. Met aanbeveling en eerbied teeken ik mij, Sire, van Uwe Koninklijke Majesteit den zeer getrouwen onderdaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23 Van Rappard aan Van Assen26 augustus 1849 De Koning te kennen gegeven hebbende, dat Hij heden geene zaken wilde behandelen (hetgeen Willem III des Zondags meestal niet doet), wil ik Z.M. voorbeeld volgen, en van deze vrije oogenblikken heden avond gebruik maken en mijne schuld bij UHEgestr., ik zeg niet aan te zuiveren, want dat zou wel niet mogelijk zijn, zoo groot helaas! is zij geworden; maar ten minste vóór te komen, dat zij niet verder oploope. Ik had UHEgestr. de hiernevens in dank teruggaande brochure van Mr. H. CockGa naar voetnoot1 reeds vroeger toegezonden; maar ik wilde ze niet laten heêngaan, zonder eenige regelen ten geleide, en daarin ben ik telkens belemmerd. Dat geschrift schijnt mij toe zoo te zijn, als men het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van C[ock]Ga naar voetnoot2 mogt verwachten. Ik betreur slechts, dat alleen zóódanige hem de pen in handen geeft, en, in het algemeen, dat die Huiszitten-oorlogGa naar voetnoot3 nog maar geen einde schijnt te nemen. Er zal nog een Prins van Pruissen noodig zijn, indien partijen het niet eens worden, om aan deze twist een einde te maken; maar al wierd ook het verschil beslecht, de zaden van tweedragt zijn gestrooid, en zullen, vrees ik, nog langen tijd den Leidschen akker verderven. Uit uwe brieven heb ik bespeurd, waaraan ik trouwens niet twijfelde, dat UHEgestr. voortgaat alle gebeurtenissen, bijzonder die in ons vaderland, met opmerkzaamheid gade te slaan. En hoe veel is er sedert Maart van dit jaarGa naar voetnoot4 niet voorgevallen! Het is mij nog somwijlen als een droom, en wel een droom met zeer benaauwende oogenblikken; maar ook in den volkomen ontwaakten toestand gevoel ik mij niet behagelijker, en zie ik de toekomst zeer donker in. Ik had mij in den aanvang gevleid, dat zekere persoonlijkheid als met een nieuw leven zou zijn bebezield geworden, door het besef van het hoog belang der positie, waarin zij als door een' plotselingen schok werd geplaatst; maar ook deze illusie is, met zoo vele anderen, reeds verstoord. Het naturam expellasGa naar voetnoot5 is ook hier weder bevestigd geworden. Men houdt zich goed, zoo veel men kan; maar op den duur zal het, vrees ik, niet gaan. Het physieke werktuig voert den boventoon. Het intellectuële leven is zoo zonderling gecomponeerd, als ik nog immer aantrof, en het hart! wat valt daarvan te zeggen, als het eert uwen vader en uwe moederGa naar voetnoot6 bevonden wordt, daarin geen wortel te hebben geschoten! Ik kan en mag er niet meer van zeggen; maar het is bedroevend. Voor mij zelven heb ik mij niet te beklagen. Ik ondervind persoonlijk, dat men groot vertrouwen in mij stelt, en dat men naar mij wil hooren; maar de gelegenheden om mij te hooren, worden zeldzaam. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dagelijksch beleid der zaken geschiedt, ik verhaal U dit in vertrouwen, zonder mijne tusschenkomst. Alleen wanneer er botsingen ontstaan, of wanneer er hoogere belangen te bespreken zijn, word ik geraadpleegd. Men ziet echter niet in, dat men, ook in gewone zaken, het paard den toom moet laten gevoelen, zal het den ruiter blijven eerbiedigen, en dat het weinigje invloed, dat het koninklijk gezag heeft behouden, allengs moet verloren gaan, wanneer men zich de gewone dingen niet aantrekt. UHEgestr. zal gevoelen, dat er, onder zulke omstandigheden, aan geene impulsie van boven te denken is, en, ofschoon ik, vroeger, het bestaan van een vast Raads-presidentschap steeds heb afgekeurd, begin ik nu te gelooven, dat het, op den duur, niet zal te vermijden zijn. Waar zal men echter den daarvoor geschikten man vinden, die er niet alleen het vereischt talent voor bezit; maar ook de autoriteit, welke kleine jalousien, waarvan ons land vol is, tot zwijgen brengt? Ik heb er tot dus verre te vergeefs naar rond gezien. Meer en meer geraak ik tot de overtuiging, dat een representative regerings-vorm alleen dáár mogelijk is, waar partijen zijn, welke zich beurtelings opwegen. Dáár kan een Ministerie gedurende eenigen tijd staande blijven, omdat het gesteund wordt door de meerderheid, waaruit het zijn' oorsprong nam. Ik acht zoo'n toestand wel niet gelukkig; maar hij maakt het gebruik van de constitutionele staats-machine mogelijk. Hier, vrees ik, zal er nimmer iets goeds door tot stand komen. De weinig bruikbare mannen, zullen telkens al spoediger en spoediger versleten raken, en wat dan, indien het culminerend punt geen steun hoe genaamd oplevert? De eenige troost, die overblijft, en die inderdaad groot is, is de overtuiging, dat alles door Hooger hand bestuurd wordt. Deze heeft ons vaderland tot dus verre krachtig geholpen: hopen wij, dat Zij haar werk niet zal laten varen! De werkzaamheden der Commissie van boedel-vereffening van W[illem] IIGa naar voetnoot7 heeft mij ook reeds menige pijnlijke gewaarwording bezorgd. Maar het is tijd, dat ik eindige, en het papier kan niet alles verdragen. Bewaar mij, HoogEdelGestrenge Heer! uw welwillend en vriendschappelijk aandenken, en geloof mij steeds met de meeste hoogachting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 Van Rappard aan Van Assen8 maart 1850 Ofschoon ik niet in de gelegenheid ben geweest in persoon Uwe AdnotatioGa naar voetnoot1 aan Z.M. te overhandigen, zoo zal UHEgestr. echter uit mijne, op last geschrevene missive blijkenGa naar voetnoot2, dat Uw hulde-betoon met welgevallen is aangenomen. Het heeft mij verheugd iets te kunnen bijdragen, om UHEgestr. ditmaal de grievende teleurstelling te besparen, welke vroeger stilzwijgen bij U te regt moest veroorzaken. Ik zou mij nog meer verheugen, wanneer ik in de gelegenheid wierd gesteld, om U andere bewijzen te leveren, dat UHEgestr. niet vergeten wordt; maar ik kan, in den tegenwoordigen loop der dingen, mij niet voorstellen, dat dit spoedig het geval zal wezen. Nu elk koninklijk eerbewijs de medeonderteekening van een Minister vordert, en deze niet verleend wordt, zonder dat dit in den Minister-raad is besproken, en nu dáár tot beginsel is gesteld, dat alleen hoogst dringende redenen het uitdeelen van zoodanig bewijs kunnen wettigen, - zal er in den eersten tijd wel niet aan te denken zijn, dat de verzuimen hersteld worden, welke vroeger, te midden van eene, ook door mij zoo dikwerf beklaagde prodigaliteit, zijn gepleegd. Maar ik kan ook niet denken, dat de approbatie van den tegenwoordigen Minister van Binnenlandsche ZakenGa naar voetnoot3 U aangenaam zoude wezen. Dit zou mij zelfs kunnen nopen, er niet van te reppen, al ware de gelegenheid gunstig. --- Mag ik bij deze gelegenheid, met dank voor de mededeeling, terugzenden: la foire aux idéesGa naar voetnoot4. Zeker een verbazend verschijnsel, wanneer men bedenkt, hoe kort het is gevolgd op de gebeurtenissen, welke het stukje zoo aardig doorhaalt. De Mémoires van ChenuGa naar voetnoot5, welke UHEgestr. zeker ook bekend zijn, zijn wel geschikt, om het helsch gebroed, dat er in geschilderd wordt, in de opinie van alle weldenkenden den genadeslag te geven; maar als men van elders hoort, hoe groot de immoraliteit is ook in den hoogere kringen van Frankrijk, dan moet men schier wanhopen, om aldaar eene betere orde van zaken te zien geboren worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik moet verschooning vragen, dat de dankbetuiging des Konings UHEgestr. later in handen komen zal, dan behoorde. Ik wilde ze echter niet laten vertrekken zonder eenige regelen ten geleide, en in het ten einde brengen daarvan ben ik more solito gestoord. Ontvang de vernieuwde verzekering der hooge achting, met welke ik steeds ben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25 Van Rappard aan Van Assen27 juli 1851 Ik heb U duizendwerf verschooning te verzoeken voor het verzuim, dat ik jegens UHEgestr. heb gepleegd, en waaromtrent ik al uwe toegeeflijkheid behoef. Ik zeg verzuimd; want ofschoon ik menigerlei reden zou kunnen aanvoeren, waardoor het stilzwijgen, dat ik heb bewaard, eenigermate zou kunnen worden verklaard, mag ik echter niet ontveinzen, dat ik in culpa ben, en ik voeg er met opregtheid bij, poenitet me peccâsse. Om te herstellen, zoo veel hersteld kan worden, geef ik mij de eer UHEgestr. kennis te geven, dat het bewuste cachet mij te zijner tijd wel geworden is, en door mij bij het Kabinet des Konings is gedeponeerdGa naar voetnoot1. Verder laat ik hierbij teruggaan den anonijmen brief (omtrent wiens auteur ik, in het voorbijgaan, mededeel, dat hij eerstdaags weder in active dienst zal treden)Ga naar voetnoot1. Eindelijk berigt ik, met de meeste dankzegging, de successive ontvangst der onderscheidene geschriften, welke UHEgestr. mij wel wilde toezenden; iets, waarop ik altijd veel prijs stel, niet slechts om den inhoud, voor zoo veel ik, die schier een leek in de wetenschap ben geworden, dien inhoud kan waarderen, maar ook, en vooral omdat ik daarin zie een bewijs van uwe voortdurende welwillendheid, welke zich niet laat ontmoedigen, al maak ik het soms wat boos. Uwe brieven zouden mij onderscheidene punten kunnen opleveren tot mededeeling van berigten of beschouwingen. Ik wil mij echter liever bepalen tot de mededeeling mijner zienswijze over onzen tegenwoordigen toestand, voor zoo veel zich die in weinige woorden laat zamenvatten. - A JoveGa naar voetnoot2 beginnende, geloof ik het daarvoor te mogen houden, dat die over het algemeen in den laatsten tijd veel gewonnen heeft. Dit is deels een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevolg van eigene houding, maar ook deels daarvan, dat JunoGa naar voetnoot3, die vroeger de aangebedene was, van haar prestige veel verloren heeft. Er is daarvoor dan ook misschien wel reden. - Die toestand zou intusschen nog beter zijn, indien men zich met de naaste raadslieden wilde verstaan, en ook pogingen aanwenden, om zich vrienden te maken onder hen, die op het Binnenhof troonen; maar noch het een, noch het ander heeft plaats. En dit is toch, dunkt mij, voor een constitutioneel Koning het essentiele. - Het ergste is, dat naar mate Th[orbecke] gekrenkt wordt, en zich te gelijker tijd sterker gevoelt, zijn overmoed met moeite wordt tegengehouden. En dat de groote man zich thans sterk gevoelen kan, wie zou dit durven betwisten? Evenwel, het slimste is hij nog niet te boven. De wetten op het onderwijs en het armwezen kunnen afgronden voor hem worden. Maar zoo veel is zeker, dat niemand hem de taak zal willen of durven afnemen. Zoo lang die wetten er niet zijn, of zoo lang hij niet getoond heeft, wat hij er van kan en zal maken, zit hij zeer vast in het zaal, en domineert hij met gemak niet slechts zijne collega's en de Kamers, maar onzen geheelen toestand. Hem met geweld de plaats te doen ruimen, zou hoogst ongeraden zijn, want hij zou al de kracht behouden, die hij nu heeft, en wel als hoofd der oppositie; terwijl die kracht zoo mogelijk nog zou toenemen, omdat men hem als slagtoffer van een Hof-kabaal of van de partij van het behoud zou aanzien, en dit de sijmpathie voor hem zou doen toenemen. Alles wel bezien, zullen dus zij, die zouden wenschen, dat deze zon onderga, geduld moeten hebben. Zij is den middag, naar mijn gevoelen, reeds gepasseerd; maar zij staat nog hoog aan den hemel. Overigens moet men erkennen, dat de tegenwoordige bewindslui veel geluk hebben. Wanneer men de opbrengst der middelen ziet, en de staat der schatkist vergelijkt met dien van vroeger, dan staat men verbaasd over den tegenwoordigen voorspoed. Nu brengen de omstandigheden weêr mede de aansluiting van den Rhijn-spoorweg; een evenement waarvan de gevolgen, ook wegens onze positie jegens het buitenland, groot kunnen zijn. Zoo voegt zich het een bij het ander om met grond te kunnen zeggen, dat het tegenwoordig bewind onder een gelukkig gesternte geplaatst is. - De tegenwoordige oppositie daarentegen bevindt zich niet op zoo voordeelig terrein. Groen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met zijne beide medestandersGa naar voetnoot4 hebben meer invloed buiten dan binnen de Kamer, en zoo lang deze zamengesteld blijft zoo als nu, zal het wel zóó voortduren. Ik twijfel er aan, of het driemanschap wel ooit kracht genoeg zal erlangen om beslissende slagen te slaan. De overige opposanten hebben nog minder invloed, omdat zij geheel op zich zelven staan. Zij sluiten zich niet aan een, en ik betwijfel, of zij het zouden kunnen, indien zij het ook wilden. - Dat de Kamer niet wars is om zich als het regerende Parlement te beschouwen, dit is vooral in de laatste dagen sterk in het oog gevallen, toen zij, zonder overleg met de Regering, bepaald heeft wanneer zij uit een zou gaan. De Haagsche Nieuwsbode, van gisteren, tikt haar daarover geducht op de vingersGa naar voetnoot5; maar bij ons is de drukpers nog geene magt; en dus zal deze stem, hoe krachtig ook aangeheven, zich verliezen in het niet, en de ci-devant Edel Mogenden, die nu meer de daad dan den naam hebben, zullen er zich niet aan storen. UHEgestr. moet nu eens het verblijf van de 2e Kamer komen zien; hoe de Heeren thans breede gematelasseerde zittingen innemen, en alzoo nu met regt kunnen gezegd worden op het kussen te zitten. Van onzen tegenwoordigen toestand sprekende, mag ik niet verzwijgen twee punten, welke juist niet als lichtende zijn aan te merken. Ik bedoel de wirwarren met den Frieschen edelmanGa naar voetnoot6, die niet ophoudt de koninklijke familie, thans ook buiten 's lands te vervolgen. Hoe en wat men ook daarvan moge denken, het is en blijft eene penible omstandigheid, waarvan het einde nog niet te zien is. Het eenige goede er in is, dat de nieuwsgierigheid op den duur verflaauwt, en dat de overdrevenheid, waartoe hij vervalt, hem groot nadeel doet, daar zij wantrouwen wekt, omtrent zijne veraciteit. - Het 2e punt is de aanstaande verkoop van de geliefkoosde stichting van W[illem] II, het Park enz.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het uit elkander raken van dat zamenhangend geheel, eerst zoo kort geleden in het aanzijn geroepen, mag waarlijk wel een evenement genoemd worden, vooral voor 's Hage. Aldus voortkeuvelende, ben ik tot een nieuw blaadje genaderd. Ik vrees echter dat mijne politieke speculaties U weinig zullen geven, dat U zoude kunnen interesseren, en ik zal er dus ook een punctum bij stellen. Het geschrevene zij UHEgestr. echter een bewijs, dat ik het genoegen om mij met U te onderhouden, wel weet te waarderen, al maak ik er ook wat te zeldzaam gebruik van. Het zal mij verheugen, wanneer deze letteren U in gezondheid, en onderhet volle genot van het heerlijke buiten-leven mogen aantreffenGa naar voetnoot8; dat zij door U met welwillendheid en indulgentie mogen worden aangenomen, wensch ik niet minder, en tevens dat UHEgestr. zal blijven gelooven aan de betuiging mijner opregte en duurzame hoogachting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26 Van Rappard aan Van Assen5 juli 1852Ga naar voetnoota,Ga naar voetnoot1 Terwijl de halve Residentie in beweging is om feest te vierenGa naar voetnoot2, weet ik mijne oogenblikken niet beter te besteden dan met eene schuld af te doen, welke zwaar bij mij weegt. Ik heb UHEgestr. nog te bedanken voor de belangrijke brieven, mij in Februarij en Maart geschreven, en tevens aan U te retourneren de hiernevens gevoegde bijlagen, welke ik insgelijks met veel intrest las. Toen ik het werk van BosschaGa naar voetnoot3 las, heb ik ook eenige der indrukken ondervonden, welke het bij UHEgestr. schijnt gemaakt te hebben. Vooral ben ik ook gestuit op de tegenstelling tusschen vader en zoon, waarvan mij de eerste insgelijks wat te hard behandeld schijnt. Nu, wanneer eens eene levens-beschrijving van W[illem] III zal vervaardigd worden, denk ik dat diens vader er niet minder ongenadig zal afkomen, en dat de grootvader op die wijze zal gewroken worden. Zonderling dat deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongelijkheid tussen vader en zoon zich in de verschillende geslachten zoo voortplant. - Ik wensch intusschen dien zoon, (indien het ooit daartoe moge komen!) een historicus toe, die even bedreven is, en even wegslepend schrijft als Bosscha. Hoe er toch over zijn werk moge gedacht worden, niemand zal betwisten, dat hij zich, over het geheel, meesterlijk van zijne taak heeft gekweten, en dat zijn boek ook om den fraaijen stijl en levendige voorstelling gezocht en geroemd zal blijven, en zoo inderdaad een gedenkboek zal wezen. - Het ware te wenschen, dat B[osscha] in de gelegenheid wierd gesteld om zijn werk te verbeteren en aan te vullen, ten einde een tweede uitgaaf (welke niet onmogelijk schijnt te zijnGa naar voetnoot4) in historische waarde toename. In dit opzigt zou ik kunnen wenschen, dat UHEgestr. op uw vroeger besluit terugkwameGa naar voetnoot5. Aanvankelijk, ik kan het mij goed voorstellen, moest het UHEgestr. gewaagd toeschijnen de met waarheid gevulde hand te openen. Het was U niet bekend, wat er van deze levensgeschiedenis worden zou. Nu zij er echter is, verandert, dunkt mij, de zaak. Het is thans in het belang der waarheid, haar, waar dit mogelijk is, regt te verschafien, en de dwaling, waar men ze onderscheidt, niet langer te laten voortduren. Zoodra B[osscha] besloten had de taak te aanvaarden, voor welke ik dacht, dat hij zou zijn teruggedeinsd, heb ik begrepen, dat men hem moest te regt helpen, gelijk ik hem dan ook omtrent een en ander, wat onder mijn bereik viel, inlichtingen heb verschaft. De uitkomst heeft bewezen, dat het aan hem wel was toevertrouwd, en dat hij de waarheid weet in het licht te stellen, zonder dat zij het oog des beschouwers zijner schilderij pijnlijk aandoe. - Gaarne had ik van de bijgevoegde stukken het een en ander aan B[osscha] medegedeeld; maar ik heb, natuurlijk, uw besluit geëerbiedigd, en van uwe goedheid geen misbruik gemaakt. Mogt UHEgestr. zelf er thans anders over kunnen denken, ik houd mij verzekerd, dat B[osscha] er dankbaar voor zou zijn. De jongste verkiezingen hebben geene aanmerkelijke verandering in den staat van onze zaken te weeg gebracht. Th[orbecke] zit hierdoor, naar mijn inzien, weêr vaster in den zadel. Hij blijft bij voortduring bedaard weg zijn' gang gaan. Nimmer ontmoette ik iemand, hem gelijk, met wien men zoo weinig kan sijmpathiseren, en die toch te gelijker tijd zoo veel bewondering afperst. Wat men ook van zijn dominanten geest moge zeggen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en 't welk ik ook in het geheel niet wil tegenspreken, betreur ik het nogtans, dat men in hooger kring niet beter partij heeft gekozen. Men gevoelt, dat men hem niet los kan worden, en echter handelt men alsof men hem los wilde zijn. Dit kan een tijd lang gaan; maar op het laatste kan het geduld opraken, en dán zou de positie van Z.M. ondragelijk worden, want dan zal men hem nog moeten verzoeken te blijven. Weet UHEgestr. ook een Minister van Justitie? Ik zeg het in zoo verre in ernst, als men hierover ook nog aan het tobben is. Ik vrees even wel, dat het UHEgestr. zal gaan als mij, namelijk, dat ik wel goede namen weet, b.v. Kemper, maar die niet passen in het tegenwoordig kader. Ik bejammer het dat het met N[edermeyer] v[an] RosenthalGa naar voetnoot6 zoo ver geloopen is, dat eene toenadering tusschen hem en Th[orbecke] niet meer mogelijk toeschijnt. Hij had goede hoedanigheden, en hij had wat kunnen worden, als hij van den beginne aan niet te veel aan den vrede had geofferd. Dit eenmaal opgemaakt zijnde, was hij het kwijt. - Intusschen, bezadigde lieden krijgen de koorts op het lijf, als men hen van eene portefeuille spreekt. En ten slotte moet men wel met de ambitieusen en intriganten voor lief nemen. UHEgestr. heeft zoo dikwerf de goedheid mij belangrijke lectuur te verschaffen, dat het mij verheugt U op mijne beurt een proefje te kunnen aanbieden van een brief, geschreven uit Belgie over den toestand der zaken in FrankrijkGa naar voetnoot7. Ik verbeeld mij, dat U dat verslag insgelijks zal voorkomen opmerkzaamheid te verdienen. - Na lectuur verzoek ik dien terug. De mededeeling is vertrouwelijk. Met den wensch, dat deze UHEgestr. in welstand moge aantreffen, en onder aanbeveling in uw welwillend aandenken, heb ik de eer mij met de meeste hoogachting te noemen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26A Van Assen aan Van Van Rappard22 februarij 1852Ga naar voetnoota,Ga naar voetnoot1 Zoo heeft dan toch de moedige Bosscha zijn taak volbragt. Het is in mijne oogen een meesterstuk van taal en stijl, en van schilderachtige voorstelling van veldslagen en feesten, maar ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben blijde hem in der tijd geantwoord te hebben wat ik U toen mededeelde, en ook de goedkeuring van Prins Fr[ederik] en van den generaal TripGa naar voetnoot2 verwierf. - Zijn lang vertoeven in Spanje (tot bl. 216 is bijna het derde gedeelte des geheelen werks) waar de rijk begaafde man menige schoone bladzijde uit zijne Nederlands HeldendadenGa naar voetnoot3 kon herhalen en zijne strategische kundigheden ten toon spreiden, doet mij bijna vermoeden, dat hij met zekere verlegenheid zijn held uit het romantische land voet laat zetten op den lagen bodem van Nederland. De vader wordt te dikwijls in de schaduw gezet, om al het licht op den zoon te werpen. In naam van mijnen onvergetelijken Van HogendorpGa naar voetnoot4 ontken ik onder vele andere bladzijden ook wat geschreven staat op bl. 232, bl. 239. Het is rhetorisch schoon, maar historisch onwaar. Het is er zoo verre van af, dat de Prins v[an] O[ranje] onder de bestendige voogdij zijns vaders heeft gestaan, dat deze veel eer den opgewonden jongeling te groote en gewichtige zaken toevertrouwde. Mij heugen als de dag van heden, de jaren 1815 toen den braven Generaal Graaf Van Goltz Minister van OorlogGa naar voetnoot5 de officieren werden opgedrongen die bij Quatre-Bras in de vijandelijke legers stonden; en 1817, toen de Prins, ‘die van geen tripoteren hield, gelijk zijn vader’, wat hij mij meermalen zeide, heimelijk het oor leende aan de intrigues der régicides en welgevallig de Sirenen zangen hoorde: ‘les orangers du Parc vont être transplantés aux Tuilleries’. Geef ik mijne verbeelding den teugel, dan maak ik elke fout tot een deugd en de ridderlijke Prins wordt mij een Rodrigue, die heden met leeuwen moed strijdt tegen dezelfde zaak, waar hij gisteren met leeuwen moed het leven voor waagde, individuele kracht en de prikkel der glorie is alles, zedelijkheid is niets! In 1817 had ik de eer met den Prins van Oranje te lezen ‘La | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vie du Prince Eugene’Ga naar voetnoot6. Van het lezen kwam niet veel, maar van het spreken te meer. Ik hoorde toen veel, even gelijk dagelijks van Prins Fr[ederik], wat ik in trouwe geheugenis bewaard heb. Aangaande 1830 is veel onvolledigs. Ik heb dien Prins van WaterlooGa naar voetnoot7 met zijne jaarwedde van f 20.000 en zijn engelsch baatzuchtig ‘no intervention’ nooit kunnen lijden. Ik heb het ook niet verzwegen in mijne ‘Taal der Grondwet’, waar ik zoo vele diplomatische vraagstukken aanraakte, die Bosscha onvermeld laat. - Wie leest mijn geschrijf? De intogt van Brussel met den moed van een Richard Leeuwenhart is verwonderlijk schoon, en naar het leven geteekend, maar de kalme schrijver moest betoogen, dat deze intogt nuttig en noodig was. Ik bevond mij twee dagen na de treurige gebeurtenis te Vilvoorden en waagde mij eenige uren in Brussel, veel kwam mij toen ter ooren. Wat ik na het beruchte ‘Je me mets à la tête du mouvement’Ga naar voetnoot8 ter eere-redding van den Prins in eene der Duitsche bladen liet drukken zou ik nog durven herhalen, maar hoe Bosscha dat onzinnig adres van Januarij 1831 uit London aan het Brusselsche Congres heeft durven mededeelen (bl. 498) is mij een onoplosbaar raadsel. Hoe geheimzinnig ben ik er steeds mede geweest! ik hield het langen tijd voor onecht tot dat Prins Fr[ederik] mij zeide: helaas! het is een Talleyrands en Grey'sGa naar voetnoot9 intrigue, zij hebben misschien ‘inter pocula’ enz....Ga naar voetnootb Om dat adres en andere dergelijke moest ik B[osscha] weigerend antwoord geven en schrijven ‘al had ik de hand vol waarheden, ik zou ze niet altijd openen’. Indien het waar is gelijk B[osscha] zegt, dat de Prins van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oranje in de stilte van zijn kabinet in Mei 1831 het plan de campagne ontwierp, hoe ben ik dan in het bezit van een dagorde van Mei die Prins Fr[ederik] mij naar het Fransche brouillon van den Generaal De Constant ter paraphrasering ter hand stelde?Ga naar voetnoot10 Ik zal ze zoeken en U eerstdaags als bijlage zenden met de bede van het spoedig terug te mogen ontvangen. En nu de Pellenberg waar de Prins v[an] O[ranje] zijn Lord Russel in de armen sloot, terwijl de biederman Saxen WeimarGa naar voetnoot11 voetstampende uitriep ‘allez dire à votre Roi, que j'ai honte de l'appeler beaufrère’. De Prins las mij later den brief voor, waar in de Hertog verschooning vroeg. Uit praalzucht werden onze prachtige regementen voor Leuven gedéployeerd en een Saragossa-vuur, gelijk mij door iemand die er van heugde werd verzekerd, verbrijzelde uit de wallen van Leuven menigen braven krijgsman zonder noodzaak. De mesures coercitives en de val van Antwerpen, wiens schuld zijn zij geweest? O! o! elke geschiedenis, die geboekt wordt, heeft nog een afzonderlijke geschiedenis, waarom zij zóó geboekt is. Als ik stilsta bij bl. 578 dan zou het zwijgen mij moeijelijk worden, had ik den Prins, in weerwil van alle smaad die mij toen werd aangedaan, niet trouw gehouden. Neen! de vuist vol waarheid liever gesloten, en aan B[osscha] niet medegedeeld dat ik ruse contre ruse heb gespeeld en den tweeden inval in Belgien september 1832 dolo bono afgeweerd. Ik durf Prins Fr[ederik] tot getuige roepen en de schim van onzen onvergetelijken De MeiGa naar voetnoot12; maar reeds te veel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27 Van Rappard aan Van Assen6 mei 1853 Ik waardeer het, dat UHEgestr. de goedheid heeft gehad mij Uwe indrukken mede te deelen ter gelegenheid van de jongste gewichtige gebeurtenissen. Het is mij altijd belangrijk te vernemen, hoe UHEgestr. over onze zaken denkt, daar zeker weinigen den loop daarvan met zoo veel aandacht gadeslaan als UHEgestr. UHEgestr. vraagt mij: of ik geraadpleegd ben? Ik antwoord: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neen. Men heeft mij in de zaak betrokken, toen zij beslist was en de middelen van uitvoering werden beraamdGa naar voetnoot1. - Van den eenen kant regretteer ik, dat het Ministerie Th[orbecke] zóó is gevallen. Ik had altijd gewenscht, dat het, gelijk zoo vele anderen, zijn tijd zou hebben uitgediend en zou zijn versleten geraakt, omdat dan de kans op een terugkeer aanzienlijk lager daalt. Van de andere zijde moet ik echter erkennen, dat de uitzigten op een dergelijk heêngaan nog zeer onzeker waren, zoolang Th[orbecke] middelen had en, gelijk ik veronderstel, aanwendde, om die van zijne partij overal in te helpen, en daardoor wederkeerig zijn' invloed uit te breiden en te bevestigen, en zijn rustpunt te verzekeren. In weêrwil, dat hij vele vijanden telde, kon hij toch ook rekenen op vele bewonderaars. De fascinatie, waardoor deze gebonden waren, kon niet gebroken worden dan door een indruk, sterker dan de indruk van bewondering voor den grooten man. Die indruk is geboren, is zeer sterk en algemeen geweest, en in zoo verre was er geen oogenblik gunstiger om hem te laten zakken, dan nu. Dit is in mijn oog zóó waar, dat ik, vóór het ontstaan van dien indruk, geen anderhalven dag levens zou hebben toegekend aan de ministeriële combinatie, welke thans de landsregering (zie adres der Thorbeckianen uit Enschede) uitmaakt, en welke ik nu geloof, dat zal, immers voor 's hands, gesouteneerd worden. Mijn klagt is altijd geweest, niet, dat er geene andere Ministers te vinden waren; maar dat het ontbrak aan een' man, die aan Th[orbecke] kon worden tegenovergesteld, en ik beschouwde V[an] H[all], en nog veel minder D[onker] C[urtius]Ga naar voetnoot2, als zoodanig een. Zij zijn nu, door de kracht der gebeurtenissen en der opinie, de zoodanigen, immers voor het oogenblik, geworden. Overigens twijfel ik er niet aan, of Th[orbecke] zal gekozen worden. Ware ik in zijne plaats, ik zou mij voor het oogenblik niet verkiesbaar stellen. Ik liet de nu ontstane indrukken voorbij gaan, zoo mogelijk de armen-wet en die op het onderwijs tot stand komen, en maakte, langs anderen weg, b.v. door goede en bezadigde geschriften, dat men weder naar mij verlangde. Met UHEgestr. betreur ik het, dat Z.K.H. Prins F[rederik] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in dit alles niet gekend is of wordt. Wat zal ik U daarvan zeggen! Het is UHEgestr. genoeg bekend met welke niet minder betreurenswaardige zaken dit zamenhangtGa naar voetnoot3. Daarin zie ik geene verandering mogelijk, zoolang de daarbij betrokkene personaadjes in dezelfde stemming blijven. Het is bedroevend te zien, hoe men onder zich verdeeld is; even als waren er niet genoeg uitwendige omstandigheden, welke voor het Huis als gevaarlijke vijanden te beschouwen zijn. Maar het is moeijelijk hierover schriftelijk uit te weiden; ook heb ik UHEgestr. misschien reeds te lang bezig gehouden. Ontvang met de vriendelijke groeten van mijn' broeder, de vernieuwde verzekering mijner opregte hoogachting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28 Van Rappard aan Van Assen31 oktober 1853 Het kost mij moeite de interessante bijlage van Uwe brieven van 23 Junij en 22 October 11. terug te zenden, alleen vergezeld van een woord van dank voor de mededeeling daarvan, en niet minder voor die brieven zelven; maar het is mij niet mogelijk geweest het voornemen ten uitvoer te brengen, hetwelk ik na Uwe vriendelijke sommatie van 22 dezer had opgevat om door een meer uitvoerig schrijven te toonen, hoe zeer ik Uwe briefwisseling op prijs stel. Ik moet mij thans bij de herhaalde verzekering daarvan bepalen. UHEgestr. bezit de gaaf om van Uwe brieven eene Rundschau te maken, waarbij men telkens op interessante punten stuit, waarover men den vriendelijken schrijver gaarne dadelijk antwoorden zou, of nog liever mondeling onderhouden. Na verloop van eenigen tijd echter wordt het beantwoorden bezwaarlijk. - Ik hoop intusschen, dat UHEgestr. zich door mijn stilzwijgen niet zal laten afschrikken, en dat ik bij voortduring, wanneer uwe werkzaamheden het gedoogen, zal begunstigd blijven met uwe mededeelingen. Nog een paar woorden voeg ik bij, om UHEgestr. te zeggen, dat ik uwe vrees voor het ontstaan van een' meer algemeenen oorlog minder deel. Mij dunkt dat alle Kabinetten, geen uitgezonderd, te veel belang hebben om den vrede te bewaren, dan dat zij niet alles daarvoor zullen opofferen. Geen troon is er, die niet voelt de schuddingen, welke de wel bedwongene, maar niet onderdrukte revolutie-geest te weeg brengt. En die smacht naar het oogenblik, waarop de Kabinetten het onderling oneens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zullen worden. Dàn zullen de vlammen alom uitbarsten. Dat ziet elk gewijde en oningewijde zelfs in, en de vrees daarvoor zal magtiger werken, dan elke andere drijfveer, omdat het de beduchtheid is voor zelfbehoud. Voor den Heer Bakhuizen v[an] d[en] B[rink]Ga naar voetnoot1, om er ook nog dit bij te voegen, zal ik doen wat ik kan. Ik kan echter niet denken, dat hem de benoeming tot Archivarius zou kunnen ontgaan. Voor Jonckbloet zie ik minder kans. Hij, die den Koning persoonlijk veel verschuldigd is, heeft zich ondankbaar getoond. Dit althans meent men zeker te weten, en kan men nog niet vergevenGa naar voetnoot2. Maar nu moet ik eindigen. Verschoon het vlugtige dezer regelen, met uwe gewone goedwilligheid, en geloof mij bestendig met ware hoogachting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29 Van Rappard aan Van Assen18 november 1853 Ik ontving straks uwen brief. Van dien aan Z.M. heb ik nog niets vernomenGa naar voetnoot1. Alvorens in de zaak van Professor J[onckbloet] iets verder te doen (en ik deed reeds onderscheidene pogingen) moet ik UHEgestr. deze tegenwerping mededeelen, waaromtrent de brief vanJ[onckbloet] geene opheldering geeft. Het zal U bekend zijn, dat bij het aftreden van het Ministerie Th[orbecke] onderscheidene ingezetenen van Deventer een adres aan Th[orbecke] hebben aangeboden, ter betuiging van hun leedwezen en van hunne adhesie. Anderen hebben daarna, en als om tot tegenwigt te dienen, een adres aan den Koning gepresenteerd. Men verzekert, dat J[onckbloet] op het eerste heeft geteekend. Op het laatste wordt zeker zijn naam niet gevonden. Is dit nu, vraagt men mij, partij kiezen voor Th[orbecke] tegen den Koning, of niet? Wat zal ik hierop antwoorden? Men voert mij verder te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemoet, en wat zal ik daarop zeggen?, dat J[onckbloet] voor Th[orbecke] heeft gestemd. UHEgestr. gedooge, dat ik mij voor 't oogenblik hiertoe bepale, en met de meeste hoogachting betuige te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30 Van Rappard aan Van Assen26 november 1853 De receptie accuserende van uwe beide brieven van 20 en 23 dezer, haast ik mij aan UHEgestr. terug te geven de mij toevertrouwde brieven, en UHEgestr. te verzoeken van Professor De Vries mijne erkentelijkheid te betuigen voor het mij toegezonden exemplaar zijner redeGa naar voetnoot1. Ik heb de vrijheid genomen uit den brief van J[onckbloet] van 13 dezer breede uittreksels te nemen, en dien van 19 dezer te laten afschrijvenGa naar voetnoot2. Ik hoop, dat UHEgestr. zulks ter wille van mijn doel zal billijken. Ik heb, namelijk, daarmede eene poging gedaan om den man in een beter licht te plaatsen dan waarin men hem tot dus verre had doen voorkomenGa naar voetnoot3. Of het zal baten, weet ik niet. J[onckbloet] had beter gedaan in zijn brief van 13 November niet te zwijgen van het adres. Wat hij daaromtrent in zijn brief van 19 dezer schrijft, zal weinig bevrediging geven. Welke ook de beweegredenen waren, te ontkennen valt het niet, dat het geven van eene dusdanige adhaesie, op dat oogenblik, niet rijmt met veel eerbied voor den Koning. Dat het stuk niet bestemd was om publiek gemaakt te worden, maakt het niet beter, en hoe kon iemand verwachten, dat het niet aan de publiciteit zou worden overgeleverd? En dan de goede opinie omtrent den ambtenaar, wien de Koning kort te voren het Kommandeurs kruis Zijner Orde had geschonken! Zou waarlijk J[onckbloet] de eenige zijn geweest, die de kaart | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het land zoo weinig kende? - Maar genoeg hiervan. Mogt hetgeen nu plaats heeft, J[onckbloet] voorzigtiger maken, en zijne zaak eene gunstige wending nemen. Wil echter niet gelooven, HEgestr. Heer! dat daarvoor de voorspraak van Jacob Gr[imm]Ga naar voetnoot4, of van Prins F[rederik] iets zal baten, of zelfs, dat uwe gemoedelijke toespraak en de evocatie van eerwaardige herinneringen grooten indruk zal maken. Ik zeg dit niet zonder leedwezen, maar echter het is zoo. Zoodanige verwachtingen baren slechts teleurstellingen, en deze wensch ik U althans te besparen. Zoodra ik iets naders van de zaak hoor, zal ik U berigt geven. Neem voor het oogenblik met het medegedeelde genoegen, en geloof mij met de meeste en bestendige hoogachting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31 Van Rappard aan Van Assen29 januari 1854 Ik gevoel, dat ik uwe bijzondere toegevendheid noodig heb, wegens het langdurende stilzwijgen, dat ik op onderscheidene uwer brieven heb bewaard; vooral daarvoor, dat ik nog niet heb geantwoord op uwe alleszins verpligtende letteren van den 15 dezer. Maar voor UHEgestr. zal het begrijpelijk zijn, hoe bij een overgang van het eene ambt tot het andereGa naar voetnoot1, vooral wanneer men daarbij met Hoven en hoofsche vormen te doen krijgt, duizendvoudige bezigheden van allerlei aard den tijd ontstelen, dien men zoo gaarne zou hebben toegewijd aan het beantwoorden van zoo vriendelijke toespraak als ook uw brief bevatte. Die toespraak heeft mij in velerlei opzigt bemoedigd en gesterkt, en dat heb ik wel noodig. Ik heb het ambt, dat thans op mijne schouders rust niet gezocht; ik heb integendeel den ministerielen zetel vroeger steeds geschuwd, en indien ik mij thans heb laten overhalen, om er op plaats te nemen, het is alleen door dat ik de overtuiging had verkregen, dat het, na dertien jaren Directeur van het Kabinet des Konings te zijn geweest, tijd voor mij wierd op eene eervolle retraite bedacht te zijn. Ik kon dáár niet meer zoo nuttig wezen als voorheên, omdat mijne verhoudingen niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer dezelfde gebleven waren, welke zij moesten zijn. Ofschoon nog geenszins verstoken van zekere mate van vertrouwen des Konings, en ook nog blijken van Zijner Majesteits welwillendheid ontvangende, bestond er echter niet die vertrouwelijke aanraking tusschen ons, welke tusschen den Koning en Zijn Kabinets-Directeur bestaan moet, zal deze laatste waarlijk nuttig kunnen zijn. Hij moet zijn de man, met wien de Koning zóó omgaat, als dit tusschen een' Koning en een onderdaan slechts mogelijk is. Dat viel de Heeren HofmannGa naar voetnoot2 en De Meij onder W[illem] I te beurt; dit vertrouwen bezat ik, ofschoon in vorm gewijzigd, onder W[illem] II; maar dat heb ik onder W[illem] III, ik kan niet zeggen: niet behouden, want ik weet niet, of ik het wel immer heb bezeten. - Maar reeds meer dan te veel van mij zelven. Houd mij deze zwakheid thans ten goede. Hartelijk heb ik mij verheugd over den goeden afloop der zaak van J[onckbloet]. Het is 't laatste van dien aard, dat ik heb kunnen doen, en, zonder er mij op te verheffen, mag ik toch wel zeggen: zonder mij was hij er niet gekomenGa naar voetnoot3. Uwe onderscheidene mededeelingen hebben mij zeer geinteresseerd. 't Geen zich onder mijn bereik bevindt, gaat hiernevens terug. De bijlagen van Uw adres worden door mij niet uit het oog verloren. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te onderteekenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32 Van Rappard aan Van Assenmaart 1855 (?)Ga naar voetnoota Ik zit reeds sedert een veertien dagen te huis wegens gevatte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koude, met tusschenpoozen de koortsen. Meermalen greep ik reeds naar de pen om UHEgestr. te antwoorden, dan de lusteloosheid, welke aan de griep of de specie van dien, eigen is, liet mij telkens de pen uit de hand glijden. Heden gevoel ik mij iets opgewekter en van dit gunstig oogenblik wil ik profiteren. In de eerste plaats zeg ik UHEgestr. dank voor de hiernevens teruggaande aanmerkingen op taal en stijl van Bosscha's Leven van Willem II. De juistheid van vele dezer aanmerkingen heeft mij getroffen. Bij anderen dacht ik wel eens onwillekeurig aan het zwaard zonder genade. Het geheel gaf mij echter een' treurigen indruk van 's menschen onvolmaaktheid. Indien in het werk van een B[osscha], wiens stijl en taal door zoo velen hoog gewaardeerd worden, nog zoo veel gebrekkigs te vinden is, hoe moet het dan bij anderen, in welke het min kundig oog zelfs feilen ontdekt, van fouten wriemelen. - Ik herinnerde mij bij die gelegenheid, hoe ik zelf vroeger in Van der Palm'sGa naar voetnoot1 schriften lezende, nu en dan op ongelijkmatigheden van schrijfwijze en spelling stuitte. - Dat uwe aanteekeningen op de zaken nog talrijker zijn, smart mij ter liefde van de waarheid, welke toch in alles, maar vooral in een geschiedkundig werk op den voorgrond behoort te staan. Als eene bijdrage tot die aanteekeningen verzoek ik U nevensgaande kleine nota te beschouwen, door welke UHEgestr. het raadsel wegens het besluit van 17 Maart [18]48 zoo ik hoop, zal worden opgelostGa naar voetnoot2. - Tot opheldering moet ik bijvoegen, dat ik tijdens het leven van W[illem] II geene aanteekeningen heb bijgehouden. Alleen in het jaar 1848 gewerd mij een exemplaar van een werkje, door Kruseman te Haarlem uitgegeven, bestemd om herinneringen van dat jaar op te teekenen, en dit heeft mij verleid, van toen nu en dan eene aanteekening te maken, welke echter, bij gebrek aan ruimte, slechts zeer kort en met abbreviaties moesten geschreven worden, en hierdoor soms voor mij zelven reeds onverstaanbaar zijn geworden. Hieruit ontleende ik het fragment in fine. Dat W.v.R.d beteekent mijn neef WillemGa naar voetnoot3, toen Minister van Financien, zou misschien door UHEgestr. ook zonder deze toelichting, begre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen zijn. - Z.M. stelde veel vertrouwen in hem, en zag hem in die dagen nog al eens. En nu zou ik tot het overige van uwe letteren dienen over te gaan; maar ik gevoel, dat ik het niet zóó zou kunnen doen, als ik begonnen ben, vervuld als ik ben, en zoo als wel veelen het met mij zullen zijn, UHEgestr. niet het allerminst, met den indruk van de treffende tijding, welke de telegraaf ons gisteren uit St. Petersburg aanbragt. Zij heeft mij als verbluft. De dood van Keizer NicolaasGa naar voetnoot4, zóó onverwacht, en onder omstandigheden als de tegenwoordige, is eene gebeurtenis, waarover men in de eerste dagen schier niet uitgesproken zal zijn. Is de indruk hier, en voorzeker in geheel Europa groot, welke zal die in Rusland wezen! Welk een aanvang van de regering voor een' opvolger! Wie zal die opvolger zijn? - Maar ik zou van lieverlede te veel over dit immense feit gaan zeggen. Misschien doe ik beter, op 't gevaar af van UHEgestr. bekende zaken te verhalen, hier te melden, dat Prinses F[rederik]Ga naar voetnoot5 reeds eenige dagen geleden moet hebben geweten, dat de Keizer niet wel was. Het schijnt echter dat de kwaal, de griep, zich op de longen heeft gezet en eene verlamming daarvan heeft te weeg gebracht. Men voegt er bij, dat de Keizer zeer bedaard alle noodige beschikkingen genomen heeft, vervolgens kerkelijk bediend en daarna zeer kalm ontslapen is. - Dat het hier niet ontbreekt aan allerlei vreemdsoortige geruchten, zal ik UHEgestr. niet behoeven te zeggen. Er is veel, dat dit onvermijdelijk maakt, en zelfs zal het moeite in hebben algemeen te doen gelooven, dat de dood hier op den natuurlijken weg een slagtoffer heeft gemaakt. Wie had kunnen denken, dat deze krachtige man zijne zwakke, ziekelijke gemalinGa naar voetnoot6 niet zou overleefd hebben. Voorzeker zal het deze sterk aantasten. - Ook onze Koningin-moeder is diep bedroefdGa naar voetnoot7. Het is voor Haar een zware slag. Het ligt, dunkt mij, in hare bijzondere geaardheid om door dit verlies, thans vooral, sterk getroffen te worden. - Deze maand leverde reeds treurige herinneringen voor de Keizerlijke familie op (23 Maart 1801)Ga naar voetnoot8; dit sterfgeval vermeerdert ze in hooge mate. - Welk een beweging zal deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebeurtenis door geheel Europa veroorzaken! Maar ik mag niet verder gaan. Waar zou ik ophouden? Ook gevoel ik mij, dus voortschrijdende, meer vermoeid, dan ik mij had voorgesteld. Gedoog alzoo, HoogEdelGestrenge Heer, dat ik het voor dit maal hierbij late. Alleen wensch ik U nog te melden, dat ik mijn' broederGa naar voetnoot9 op uwe slotperiode heb opmerkzaam gemaakt. Hij had het request nog niet gezien, doch zou er, zoodra het in zijne handen kwam, alle aandacht aan schenken. Ontvang bij deze mijne minzame groeten en de verzekering der bijzondere hoogachting, met welke ik de eer heb steeds te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33 Van Rappard aan Van Assen31 januari 1857 Onder de vele bewijzen van deelneming en van goedkeuring, welke ik dezer dagen mogt ontvangen, ter gelegenheid van mijne benoeming tot den gewigtigen post, waartoe Zijne Maj. mij heeft gelieven te roepenGa naar voetnoot1, heeft mij bijzonder getroffen het aanmoedigend schrijven, hetwelk ik van UHEgestr. onder dagteekening van den 25 dezer ontving. Mogt ik ook maar gedeeltelijk kunnen beantwoorden aan het in mij gesteld vertrouwen, ik zou mij zeer gelukkig rekenen; maar onvergetelijk zullen mij steeds blijven de welwillendheid en genegenheid, welke waardige mannen mij ook nu weder hebben betoond. Ook UHEgestr. breng ik hiervoor mijnen bijzonderen dank toe. Ik ben er te meer gevoelig voor, naarmate ik mij niet kan vrijspreken van, al is het dan ook onwillekeurig, verzuim ten Uwen aanzien. Ik vlei mij, dat UHEgestr. het mij heeft vergeven. Wil verzekerd zijn, dat velerlei beslommeringen er meestal de schuld van zijn, waardoor men dikwerf genoodzaakt is goede voornemens uit te stellen, welke dan dikwerf geheel op den achtergrond geraken. Dat ik het thans drukker dan ooit heb, en nog meer krijgen zal, behoef ik UHEgestr. niet te zeggen, Ik bid God dagelijks, dat Hij mij sterke en steune. Meer dan ooit gevoel ik behoefte aan Zijne hulp. Ik dank UHEgestr. voor de mededeeling der belangrijke bijzonderheden, vervat in de nota, welke Uw schrijven vergezelde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe groot moet de schat van aanteekeningen wel zijn, door UHEgestr. bij een verzameld. Ik moet hier afbreken. Ontvang nogmaals mijn dank. Blijf mij Uwe welwillendheid bij voortduring schenken, en zijt steeds verzekerd HoogEdelGestrenge Heer! van de opregte hoogachting, met welke ik de eer heb te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
34 Van Rappard aan Van Assen17 januari 1859 Uwe deelneming in mijne benoeming tot Curator der Utrechtsche HoogeschoolGa naar voetnoot1 was mij wel niet onverwacht, daarvoor ondervond ik steeds te veel blijken van Uwe belangstelling, maar de uitdrukking er van in Uw schrijven van den 8 d. gaf mij toch groot genoegen, en ik ben er UHEgestr. zeer dankbaar voor. Begeerd heb ik die betrekking niet, en hadde ik mij, vóór de benoeming, deswege kunnen verklaren, onderscheidene redenen zouden mij vermoedelijk hebben doen besluiten om te verzoeken van op mij geen acht te slaan. Nu de benoeming geschied is, mag ik ze niet afwijzen. Ik zou der waarheid ook geene hulde doen, indien ik niet erkende er door gestreeld te zijn; maar dat gevoel van voldoening wordt zeer getemperd door het weemoedig bewustzijn, dat mij die eer en onderscheiding ten deel vallen ten gevolge van het verlies van een' man, dien ik hoog schatte en lief had, en aan wien ik zoo veel verschuldigd ben. Hoe zeer had ik gewenscht, dat Van EwijckGa naar voetnoot2 nog lange, lange de plaats hadde bekleed, welke ik nu ga innemen! In het vervullen van mijne nieuwe pligten hoop ik zijn beeld steeds voor oogen te houden, en zijne nagedachtenis te eeren door zijne voetstappen te drukken. Ik ontveins mij het gewigt der betrekking niet, vooral wat betreft de keus van Hoogleeraren. --- En nu is ook voor UHEgestr. het tijdstip eener eervolle rust aangebrokenGa naar voetnoot3. Moge het voor U al dat goede opleveren, waarvoor het genot daarvan vatbaar is. Een tijdvak van werkeloosheid zal het voor U niet zijn, daarvan ben ik overtuigd, en ik verheug mij al vast in het vooruitzigt, dat UHEgestr. nu de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Scholien op de GrondwetGa naar voetnoot4 gaat voortzetten. Ook ik zoude geneigd zijn U aan te raden Uwe politieke en andere adnotatien te regelen. Ze nu reeds uit te geven, is eene andere zaak. Ik ben verzekerd, dat zij onder Uwe hand geene Memoires à la Van der DuynGa naar voetnoot5 zullen worden; maar dat zij hoogst belangrijk zouden wezen, hiervan ben ik ook overtuigd. Aan Uwen opmerkzamen geest kan weinig ontsnapt zijn, dat niet voor de kennis der gebeurtenissen van de laatste 50 jaren zeer belangrijk zoude zijnGa naar voetnoot6. --- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlagen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gestadige onrust hem verteerde, geen moeijelijkheid voor, waarover de directeur van het Kabinet niet geraadpleegd moest worden. Ik heb Van Rappard wel eens hooren klagen over de tallooze malen, die hij destijds dagelijks, uit zijne gewone werkplaats op het Binnenhof naar het paleis in het Voorhout geroepen werd. Dat moet hem, die zich niet zoo gemakkelijk bewoog, zwaar zijn gevallen. Van daar misschien, dat hij zich de klagt veroorloofde. Anders geleek het volstrekt niet naar hem, iets over zijnen persoonlijken omgang met den Koning te laten uitlekken. Zelfs in den meest vertrouwden vriendenkring bleef hij omtrent zulk een kiesch onderwerp een gesloten boek. Wat Van Rappard had kunnen zijn, heeft hij bij de verdediging der wet op het lager onderwijs van 1857 getoond. Men had toen een man noodig als hij, bij alle partijen geacht, te godsdienstig om aan de antirevolutionnairen, te gematigd om aan de liberalen aanstoot te geven. Hij nam de hem opgedrongen betrekking van Minister van binnenlandsche zaken zijns ondanks aan, onder uitdrukkelijke voorwaarde van na de verdediging der onderwijswet weder af te treden. Zijn ministerschap was een offer, dat hij aan de rust des vaderlands bragt. En hoe heeft hij dat ministerschap vervuld? Naar aller oordeel uitstekend. Bij de verdediging der wet in de Tweede Kamer toonde hij o.a. voor het debat over ingewikkelde amendementen bijzonder geschikt te zijn. Niemand had dit van hem in die mate verwacht. De beste tijd zijns levens was voorbij. Zijne gezondheid liet reeds te wenschen over. Jaren waren voorbijgegaan, zonder dat hij immer als redenaar in 't openbaar was opgetreden. Maar hij kende de zaak, die hij te behandelen had, door en door. Zijn hoofd was helder en hij kon nooit iets zeggen, wat wanluidend klonk. Onder zijne eigenschappen behoorde dan ook bijzondere keurigheid en netheid van stijl. Staatsstukken, waarin hij de hand had gehad, waren altijd, wat den vorm betreft, onberispelijk. Men beweert, dat de kunst om uit de uiteenlopende bijdragen der Ministers eene troonrede zamen te stellen, die een goed geheel vormt, verloren is gegaan, sedert V[an] R[appard] daarin de hand niet meer heeft. In zijnen tijd werd de betrekking van Secretaris van den Raad van Ministers door den Directeur van het Kabinet des Konings waargenomen. V[an] R[appard] hield in die betrekking notulen van het in elke vergadering voor gevallene. Menig Minister vond daarin de slotsom van zijn advies beter uitgedrukt, dan hij zich herinneren kon gesproken te hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dezelfde netheid en keurigheid heerschte in al wat V[an] R[appard] omringde, in al wat hij deed. Niemand schreef duidelijker dan hij. Misschien hing dit zamen met zijn kunstgevoel. In zijne latere levensjaren begon hij kunstplaten of prachtwerken te verzamelen. Mij heugt de opgetogenheid, waarmede hij ons naar KaulbachGa naar voetnoot1 vervaardigde gravures of stenographien vertoonde. V[an] R[appard] was een waardig lid van de Vereeniging ter beoefening der geschiedenis van 's Gravenhage; eene vereeniging, die wel haar hoofddoel nooit geheel uit het oog verliest, maar toch aan vriendschappelijk, gezellig verkeer is gewijd. Misschien had Anton oorspronkelijk zich voor dezen kring laten werven om zijn broeder FransGa naar voetnoot2 genoegen te doen. De laatste was meer oudheidkundige, meer navorscher dan hij. Eenmaal in den kring opgenomen, was A.G.A. v[an] R[appard] een der ijverigste leden. De tweede aflevering der door de vereeniging uitgegeven Mededeelingen, in 1862 uitgekomen, is geheel gevuld door een stuk over de 's Gravenhaagsche buurten of buurtvereenigingen. Ik acht het niet onbescheiden te openbaren, dat dit met buitengewone zorg uit buurtbrieven en andere bescheiden bewerkt stuk, geheel en al van de hand van Anton v[an] Rappard isGa naar voetnoot3. Ik sprak daar van de beide broeders, die, zoo als gij weet, de laatste jaren van hun leven zamen gewoond, zamen gereisd (naar Zwitserland o.a.) zamen geleefd hebben. Hartelijker overeenstemming, dan tusschen deze achtenswaardige mannen heerschte, laat zich niet denken. Frans de oudste was deftiger, boezemde nog meer eerbied in dan zijn broeder, maar zag toch op tegen de meer omvattende geleerdheid van diens broeder, riep gaarne bij wetenschappelijken arbeid zijne medewerking in. In regtschapenheid, vaderlandsliefde en zucht voor al wat wel luidt werden de beide broeders door niemand hoegenaamd, die ik gekend heb, overtroffen. Ik zou hier nog meer willen bijvoegen; maar ik ben eenigzins beperkt in mijn tijd. Misschien lever ik nog een vervolg, en voeg dan daarbij het boekske over PruimersGa naar voetnoot4, als ik dat magtig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan worden. Het levensberigt van F.A. van Rapp[ard]Ga naar voetnoot5 gaat hiernevens. Gij vindt daarin op bladzijde 8 en 9 nog iets over de 's Gravenhaagsche Vereeniging. --- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 16 september 1869Het verheugt mij U een vervolg te kunnen zenden op mijne mededeeling omtrent den voor mij onvergetelijken Anton van Rappard. Ik wist, dat de oud-rector van het Haagsche Gymnasium, C. BaxGa naar voetnoot1, met Anton gestudeerd had en steeds in naauwe vriendschapsbetrekking tot hem en zijn broeder heeft gestaan. Ik wist tevens dat die achtenswaardige grijsaard sedert maanden ziekelijk en ontoegankelijk was. Heden echter is het mij gelukt, tot hem door te dringen. Volgens zijn verhaal was Anton v[an] Rappard, toen hij te Utrecht studeerde, aldaar hoofd van het studentencorps. Dat corps was, ten gevolge van een twist over het vraagstuk van het ontgroenen, in twee partijen gesplitst, die hevig tegenover elkander stonden. V[an] R[appard] legde groote eer in door eene welgelukte poging tot verzoening. Geheel het studentencorps werd in eene openbare vergadering bijeengeroepen. V[an] R[appard] hield eene redevoering, die allen wegsleepte en eene geestdrift wekte, waarvan de herinnering bij tijdgenoten nog niet is uitgewischt. Na zijne promotie bleef V[an] R[appard] nog eenigen tijd te Utrecht, en zette zich toen te 's Gravenhage als advocaat neder. Nagenoeg gelijktijdig begon Groen v[an] Pr[insterer] daar zijne advocaatsloopbaan. Beide stonden reeds toen als mannen van zeer buitengewonen aanleg aangeschreven. Zij waren een tijd lang zeer vertrouwde vrienden en bleven elkander genegen, ofschoon de gematigde V[an] R[appard] op staatkundig en godsdienstig terrein andere begrippen voorstond dan de uitgever der Archives de la maison d'Orange-NassauGa naar voetnoot2. V[an] R[appard] schijnt reeds spoedig eenige practijk te hebben gehad, zoo zelfs dat hij naderhand zich wel eens beklaagd heeft, te vroeg aan het beroep van pleitbezorger te hebben vaarwel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezegd. Hij werd, zoo als gij weet, reeds spoedig onder Van Ewijck ambtenaar bij de afdeeling kunsten en wetenschappen van het Ministerie van binnenlandsche zaken. Indien hij onder de regering van Willem II moeijelijke dagen als Directeur van het Kabinet heeft doorgebracht, wist die beminnelijke Vorst zijne verdiensten en deugden te erkennen. Bax verhaalde mij, dat Willem II, te Utrecht audientie gevende, daar Karel van RappardGa naar voetnoot3, maar ik meen den oudsten der broeders, ontving. Willem II vroeg, of deze aan den directeur van zijn Kabinet verwant was. Hoorende dat hij diens broeder voor zich had, zeide hij: ‘Dat doet mij genoegen. Hij is de beste van ons allen’. Die eenigszins zonderlinge, doch in den mond van Willem II zeer begrijpelijke lofspraak werd dadelijk naar 's Gravenhage overgebriefd. Van het ogenblik af dat Anton v[an] Ra[ppard] zich te 's Gravenhage nederzette, woonde hij bij zijnen broeder Frans. Na eenigen tijd echter begreep hij, dat een jong mensch als hij ook in zijne levenswijze zekere zelfstandigheid moest hebben. Hij huurde kamers en had een paar maanden eene eigene, kleine huishouding. Toen echter verklaarde hij, dat dit alleen wonen niet was uit te houden en keerde in zijns broeders huis terug. Voortaan, tot den dood van Frans, bleven zij onafscheidelijk. Ofschoon zeer onderscheiden in aanleg en karakter geloof ik niet, dat hunne onderlinge hartelijke vriendschap ooit eenige ernstige stoornis geleden heeft. Zij waren beide, in den vollen zin des woords, goede, regtschapene menschen. Ik acht mij gelukkig bij deze weinig beteekendende mededeelingen nog de twee nevensgaande boekjes te kunnen voegenGa naar voetnoot4. Zij behooren aan Bax, die er grooten prijs op stelt, ze, na gemaakt gebruik, terug te ontvangen. Wees dus zo goed mij die twee boekjes, als ge ze niet meer noodig hebt, terug te zenden. - De dissertatie was misschien reeds in uw bezitGa naar voetnoot5. Karakteristiek komen mij de theses IXGa naar voetnoot6 en XIGa naar voetnoot7 voor. De vreedzame V[an] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rapp[ard] moest wel een doodvijand van het duel zijn. Ook in anderen dan in regtsgeleerden zin hield hij zijn leven lang aan den regel vast: ‘la forme emporte le fond’. Niemand was meer dan hij naauwlettend op den vorm. Elk geschrift, dat ik van zijne hand heb gezien, draagt daarvan blijken. De hulde aan Vos de Wael en Pruimers is in ander Hollandsch geschreven, dan mannen van smaak thans gebruiken, doch munt toch mijns inziens uit door zekere keurigheid van uitdrukking. In weerwil dier kieschheid van uitdrukking zijn de beide personen zóó geschetst, dat men zich hen kan voorstellen. --- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 15 april 1870Het verheugt mij zeer, dat uw levensberigt van den mij onvergetelijken A.G.A. van Rappard eerlang het licht zal zien. Ik ben zeer verlangend dat stuk te lezen. Als dat in uw redebeleid te pas komt, zie ik er geene de minste zwarigheid in, dat mijn naam bij de waardering der verdediging van de Onderwijswet genoemd worde. Die verdediging was inderdaad uitstekend en verdiende te meer lof, omdat V[an] R[appard] aan het spreken in 't openbaar geheel ongewoon was geworden en die soort van brutaliteit miste, in eene parlementaire vergadering, helaas, maar al te dikwijls vereischt. Hem kwam de achting, die hij genoot, de zekerheid dat hij zich niet aan den ministeriëlen zetel zou vastklemmen, zeer te stade. Niemand, van welke partij ook, zou hem ligt een onaangenaam woord hebben toegevoegd. Intusschen ging hij, gedurende het vervullen dezer taak, dagelijks met een zeer beklemd hart naar het Binnenhof. Zijne huisgenooten verheugden zich, evenzeer als hij zelf, toen hij van dit ‘lastig pak’ bevrijd was. - Liefst word ik niet genoemd waar het op eene beoordeling der politieke beginsels van V[an] R[appard] aankomt. --- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Register op de biografische annotatie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|