Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 79
(1965)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grondbezit in de Gelderse Polder te Zevenbergen 1574-1609
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mombaer ende voogt’ de belangen van Daniëls weduwe en haar kinderen, ook die in de Gelderse Polder en zo berustten de stukken betreffende dat land toen onder hen. Drie jaar na de dood van Nicolaas Malapert in 1615 zijn de stukken weer aan Hester terugbezorgd, zoals zij eigenhandig heeft aangetekend (stuk 22). De Gelderse Polder lag in ‘het land van Zevenbergen’, een tot het graafschap Holland behorende heerlijkheid. Bij de Elisabethsvloed (1421) sloeg het alluviale Zevenbergen bijna geheel weg. Wat overbleef heette voortaan het Oude Land van Zevenbergen. Van 1530 af werd het overstroomde gedeelte stukje voor stukje opnieuw bedijkt, eerst met een kadijk, dan met een zomerdijk, tenslotte met een ‘zeedijk’. In 1558 verkocht Cornelis van Bergen, heer van Zevenbergen, 250 bunder aanwassen aan Lenaert van Driel, koopman te AntwerpenGa naar voetnoot1. De zuidelijke grens van deze gorzen liep over de Kleine SchenkeldijkGa naar voetnoot2. Ten noorden van deze dijk lag, ingesloten tussen de Grote Schenkelpolder en de inpoldering van de heer van Elderen, een toen nog niet bedijkt stuk land van ongeveer negentig bunderGa naar voetnoot3 (zie schetstekening 1 en stuk 3Ga naar voetnoot2). Deze inham heeft genoemde Lenaert van Driel vóór 1565Ga naar voetnoot4 verkocht aan Gerard Gramaye, ontvanger van de stad Antwerpen. Mogelijk was het land toen nog onbedijkt, want na 1568 kocht Gramaye er van Margaretha, gravin van der Marck en van Aremberg, die na het sneuvelen van haar man bij Heiligerlee in moeilijkheden was geraakt, 11½ bunder bij. Met dit stuk land erbij kon men de dijk van de Gelderse Polder goed doen aansluiten bij de zeedijk van de Grote Schenkeldijkse Polder en van ElderenslandGa naar voetnoot5. Opmerkelijk is, dat deze nieuwe dijk - die toch de waterkering was voor de ingelanden van de Gelderse Polder en van de daarachter gelegen Kleine Schenkelpolder (zie stuk 3) - eigendom van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schetstekening 1. De Gelderse Polder temidden van de bedijkingen bij Zevenbergen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoëvengenoemde gravin wasGa naar voetnoot1. Ook elders te Zevenbergen werden dijken los van het door die dijken beschermde land in bezit gehouden of verkocht. Had men deze soms nodig als aanvoerwegen voor nieuwe inpolderingen? Gerard GramayeGa naar voetnoot2 nu werd aangesproken voor schulden, en 2 december 1574 werden zijn landerijen onder Zevenbergen in kopen van vijftig tot honderd en meer bunder bij decreet van de Grote Raad van Mechelen verkocht. De gravin van HoochstratenGa naar voetnoot3, Karel della FailleGa naar voetnoot4 en Gerards broer JacobGa naar voetnoot5 namen ieder een koop voor hun rekening; de Gelderse Polder kwam op naam van Jan della Faille de Oude, een zwager van Lenaert van Driel en door zijn zoon Karel schoonvader van Cecilia Gramaye, oomzegsterGa naar voetnoot6 van Gerard en Jacob Gramaye, alsmede op naam van Robert van Eeckeren, schoonzoon van Jan della Faille de Oude, en op naam van Anthonie Malapert, broer van Louis Malapert, een andere schoonzoon van Jan della Faille de Oude (stuk 1). Enige in de grond gevestigde renten werden afgelost (stuk 2). De gehele polder werd in drie nagenoeg gelijke delen verdeeld: Robert van Eeckeren werd eigenaar van het zuidwestelijk deel tegen de Grote Schenkeldijk, Anthonie Malapert van het middelste gedeelte en Jan della Faille van de noordoostelijke kavel tegen de Eeuwoutsdam (zie schetstekening 2 en stuk 4). Alles was nog weiland en Peter Rutgersz. van der Vleuten te Breda trad als rentmeester en gemachtigde van de drie grondheren op. Als zodanig besloot hij samen met de ingelanden van de Kleine Schenkeldijkse Polder de dijk van de Gelderse Polder te verhogen ‘om te vervolgen die dijckagie van de Heeren Elderen ende boven eene voet hoogher te bedijcken dan die van den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schetstekening 2. De Gelderse Polder. In het rechtse gedeelte, het land van Jan della Faille de Oude, is de verkaveling van 1609 ingetekend.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grooten Schenkeldijck’ (stuk 3). Maar Robert van Eeckeren visiteerde een maand later, mei 1578, met twee dijkgraven ‘onsen dijck’ en gedrieën gaven zij als hun mening, dat het niet nodig was enige kosten daarvoor te makenGa naar voetnoot1. Anderzijds werd in februari 1581 door de ingelanden van de Gelderse Polder en de Kleine Schenkeldijk verklaard dat men op elk bunder 6 gl. 4 st. verdijkt had, wat overeenkomt met de in 1578 gemaakte schattingGa naar voetnoot2. Zo de Gelderse Polder al een zomerdijk had, dan heeft de polder toen een betere dijk gekregen, althans een hogere dan de Grote Schenkelpolder, en werd die dijk op één hoogte gebracht met de dijk van Elderensland. Langzamerhand werd het mogelijk, de polder als bouwland te exploiteren en kon er gedacht worden over oprichting van bedrijfsgebouwen. Die waren noodzakelijk voor een doelmatige winning van de mest, die uitputting van de grond moest voorkomen. In 1587 werd de pachter met de oprichting ervan belast (zie stuk 8). Kort na het overlijden van Jan della Faille de Oude (1582) stierf zijn jongste dochter Cornelia (1583), aan wie hij de dertig bunder in de Gelderse Polder had vermaakt. Zo erfden haar acht broers en zusters dit land ab intestato. Door uitwisseling verwierf Hester della Faille, die op kerstmis 1584 met de eveneens uit Antwerpen afkomstige koopman Daniël van der Meulen was getrouwd, de achtste delen van Maarten en Steven alsmede van Robert van Eeckeren, de man van Anna della Faille. Zo was Daniël van der Meulen bij zijn overleden in 1600 eigenaar van de helft van het Della Faille-deel van de Gelderse Polder. In 1603 werd het deel van Jacques verworven, tenslotte verkochten enkele jaren later Louis Malapert jr. en Cornelia Malapert het deel van hun vader als weduwnaar van Maria della FailleGa naar voetnoot3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hester della Faille en haar kinderen, die zo zes van de acht delen verworven hadden, deden deze 22 bunder 297 roeden op 14 juli 1609 voor 12.507 gulden van de hand aan jhr. Philippus de Soete, gezegd van Lake, heer van Villers enz. (stuk 21). Ook Karel della Faille verkocht zijn deel, 3 bunder 314½ roeden weiland, en wel op 21 september 1609 aan Van Stijll, de dispensier van de gravin-douairière van HohenloheGa naar voetnoot1. In verband met deze transacties had eerder in genoemd jaar een verkaveling van de grond plaats gehad. Bij loting was vastgesteld, welke parten Karel en Johan della Faille jr. hun eigendom mochten noemen. Het lot was Hester della Faille ongunstig gezind geweest: zij verkreeg geen aaneengesloten stukGa naar voetnoot2 (zie schetstekening 2).
Nadat Peter Rutgersz. van der Vleuten vier jaar als rentmeester had gefungeerd en voor de drie eigenaren van de Gelderse Polder de weilanden had verhuurdGa naar voetnoot3, was hij in 1579 nog korte tijd pachter van Robert van EeckerenGa naar voetnoot4. Vanaf het jaar 1580 traden Laureys en Christiaan Mus als zodanig op voor Robert van Eeckeren en Jan della Faille de Oude (stuk 4)Ga naar voetnoot5: zij pachtten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dus zestig bunder en verhuurden ze weer aan diverse Zevenbergse boeren. Laureys Mus wordt al spoedig niet meer genoemd, Christiaan daarentegen domineerde dertig jaar lang in de polderGa naar voetnoot1, althans in de stukken erover. Deze Bredase poorterGa naar voetnoot2 was een ware makelaar in huurland: voor Godevaart Montens en familie ca. zestien bunderGa naar voetnoot3, verder land in Schuddebeurze bij Fijnaert en in de Heiningen bij Willemstad. Hij pachtte ook de tienden van de Gelderse Polder (zie stuk 5). Hij kocht in 1580 twintig bunder van jr. Jan van AssendelftGa naar voetnoot4, in 1600 de dertig bunder van Robert van Eeckeren, in 1601 die van de Malaperts; in resp. 1609 en 1608 ging dit bezit weer van de hand, maar nog in 1609 leidde hij voor Andries van der Meulen het bedrijf in de nieuwe polder Prinsenland te Dinteloord en had hij een poldertje bij Lage Zwaluwe in huur van koning Philips III (zie stukken 17-20). De pachtcontracten, op het eerste na alle met Mus gesloten, kunnen in het volgende overzicht worden samengevatGa naar voetnoot5: Naast de betaling in geld was er soms de betaling in natura (een os, een hamel), die dan als toepacht bij pachtcontract werd bedongen. Ook diensten konden geconditioneerd worden, zo in het contract van 1603 het diepen van de sloten. Een andere dienst waardoor de waarde van het grondbezit aanzienlijk werd verhoogd, was het plaatsen van gebouwen; met het oog daarop betaalde Mus voor de dertig bunder van het deel van Daniël van der Meulen c.s. van 1587-1594 tweehonderd gulden per jaar minder, waartegenover de pachter de verplichting op zich | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nam, een schuur van minstens 800 gulden te bouwenGa naar voetnoot1. De in 1596 bij de taxatie opgemaakte specificatie der afmetingen (stuk 7) heeft een reconstructie van deze schuur mogelijk gemaakt (zie schetstekening 3 bij dat stuk). Betaling in geld geschiedde dikwijls door overwijzing, zo reeds in 1588 een bedrag van 2550 gulden voor graan, aan de bezetting van Breda geleverdGa naar voetnoot2. Ook dijkagekosten in 1580 (23-9-11 gl.) en onkosten aan de Eeuwoutsdam (159-10-0 gl.) werden op de pachtschuld in mindering gebracht, alsmede de grondcijns (24-12-11 gl.)Ga naar voetnoot3. Een betaling in natura was de levering van twee paarden (100 gl.)Ga naar voetnoot4, 24 achelen (ca. 9,6 hl.) gerst voor 21-15-0 gl.; 64 viertels (50,95 hl.) tarwe voor £ 40 of 240 gl.Ga naar voetnoot5. Omgekeerd werd acht gulden in rekening gebracht voor een niet geleverde, als toepacht bedongen hamelGa naar voetnoot6. In juli 1600 beloofde Mus verse wol te zendenGa naar voetnoot7, maar een week later stierf Daniël van der Meulen; de wol bleef uit. In 1605 verkocht men te Leiden 7 hoet 30 achelen (ca. 80 hl.) koolzaad voor hem voor 325 guldenGa naar voetnoot8. In 1608 betaalde Mus met een wissel van 500 gulden op beenhouwer Gerrit van Rijn te Den HaagGa naar voetnoot9. Pachtschuld was er eigenlijk altijd. Reeds in 1587 was die al bijna 3400 guldenGa naar voetnoot10. De schuld werd voor het grootste deel in het volgende jaar afbetaald door overwijzing van de vergoeding, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die Mus voor het door hem aan de bezetting van Breda geleverde graan kreeg. Toen Mus tegen 1594 weer danig in de klem zat, schilderde hij Malapert uitvoerig, hoe moeilijk het voor hem was, voldoende inkomsten uit de Gelderse Polder te verwerven (stuk 5). Vooral het feit, dat hij maar een gering gedeelte van de grond mocht bezaaien, zag hij als een grote handicap. De eigenaars waren duidelijk bang voor achteruitgang van de vruchtbaarheid, voor uitputting van de bodem. Tot het scheuren van weiland waren zij maar zelden bereid. De mededeling in 1596 van Van der Meulens vertrouwensman te Zevenbergen, de burgemeester Jan Claasz. Pijl, als zou Mus in plaats van de éne toegestane bunder twee blokken hebben omgeploegd, baarde de Leidse koopman bepaald zorgenGa naar voetnoot1. Het volgende jaar liet deze ter plaatse onderzoeken of Mus gewassen had verbouwd (stuk 10). Bij het nieuwe pachtcontract (1597) werd nog eens uitdrukkelijk bedongen, dat Mus het land tot een ‘bekwame ossenweide zou bereiden’, maar tevergeefs: Mus, die in 1598 meer dan één deurwaarder achter zich aan hadGa naar voetnoot2, kon onbekendheid met deze voorwaarde voorwenden, omdat hij de pachtceel nog niet ontvangen hadGa naar voetnoot3. Mus' kaspositie bleef slecht. In 1599 dreigde zijn bezit in Assendelftsland gerechtelijk te worden geveild; hij kon een overwijzing van slechts 200 gulden aanbieden, trachtte de procureur om te kopen en kwam niet opdagen toen hij zich in de Haagse herberg ‘De Witte Molen’ moest laten gijzelenGa naar voetnoot4. Tenslotte voegde de Delftenaar Jan van Steelant, die al een rente in dit land gevestigd had, maar die de grond aldaar wel 400 gulden per bunder waard vond, nog eens ca. 1000 gulden toe aan de 6393 gulden, die reeds op dit land drukteGa naar voetnoot5, waarvoor hij 861 gulden van Mus' schuld aan Daniël van der Meulen overwees (stukken 11-14). Met dit soort manipulaties en met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toepachten kwamen de eigenaars wel aan de hun toekomende pachtsommen. Begrijpelijk is overigens, dat Van der Meulen reeds in het begin van januari 1600 - in welk jaar Mus met 800 gulden ineens op tafel moest komen als aanbetaling van de schuur - zijn pachter op zijn verplichtingen wijst (stuk 15). Met deze zorg is Daniël van der Meulen enkele maanden later ten grave gegaan. Mogelijk heeft Mus door grondspeculatie zijn precaire financiële situatie willen redden; hij kocht eind 1600 de dertig bunder van de Van Eeckerens tegen 466⅓ gulden per bunder en twee maanden later het bezit der Malaperts voor 100 gulden meer per bunder. Geen van beide stukken kon hij betalen: in 1608 en 1609 moest hij de koop ongedaan maken. Al kwam de pacht dan moeizaam binnen, toch wisten de Van der Meulens, dat hun landbezit waardevol was. De grondprijzen stegen immers gedurig. In 1603 telde Hester della Faille dan ook 425 gulden per bunder neer voor het deel in Gelderse Polder van haar broer JacquesGa naar voetnoot1. Het land werd, o.a. door het uitdiepen van de slotenGa naar voetnoot2, in goede staat gebracht of gehouden. Zo kon Mus in 1609 met recht een goede prijs bij verkoop voorspellen: inderdaad kreeg Hester della Faille 550 gulden per bunder (stukken 19 en 21). Zelfs de pacht kwam geheel binnen, zij het ook o.a. door overwijzing van 452 gulden, die Mus tegoed had van Andries van der Meulen voor het ploegen van diens land onder Dinteloord (stuk 18).
Welk rendement heeft deze grond de eigenaren opgeleverd? Als men uitgaat van de betaalde prijs per bunder in 1574, de gedurende 35 jaar gemiddeld per bunder ontvangen pacht en de in 1609 ontvangen bunderprijs, en daarbij de in die tijd geldende rentevoet in acht neemt alsmede het rendement van geld, belegd in huizen of in koophandel, komt men tot het volgende overzicht: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De conclusie moet luiden, dat de eigenaren van de Della Faille-kavel een behoorlijke rente (ruim 6,1%) van hun kapitaal hebben gemaakt en bovendien, met een verkoopsom die 120% hoger lag dan de inkoopsom, succesvol grondspeculatie hebben bedreven. De belegging in deze nieuwgewonnen grond in plaats van in huizen door de familie Della Faille en de vele andere Antwerpse kooplieden, die in de omgeving van Zevenbergen bezittingen verwierven, is een zaak van wijs beleid geweest, zeker als men de aankoop in 1574 van Antwerpse huizen als alternatief stelt. De gegevens van BrulezGa naar voetnoot2 zijn hier welsprekend. Vergelijkt men de winst met het profijt, dat de firma Della Faille in de handel behaalde, en verdeelt men de in 1609 behaalde winst over de gehele periode van 35 jaar, dan steekt het financiële resultaat van de Gelderse Polder niet sterk af bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat van de handel: de pacht in procenten van de koopsom was gemiddeld ruim 6,1%, de winst bij verkoop per jaar berekend bedroeg ruim 3,4%, zodat de totale winst over het in 1574 belegde kapitaal iets meer dan 9,5% was. De firma Della Faille maakte in 1574-1578 op eigen geld 13,5%, op het totale kapitaal 10,1% winst; in de jaren 1579-1582 waren deze cijfers resp. 9,4% en 7,6%; in de jaren 1582-1594 bedroeg de handelswinst 19% per jaarGa naar voetnoot1. Helaas ontbreken vooralsnog de gegevens omtrent de handelsresultaten van Daniël van der Meulen. Twee opmerkingen mogen hier niet ontbreken. Op de eerste plaats moet men in aanmerking nemen, dat de grond in 1600 reeds 466 gulden, in 1601 566 gulden per bunder had kunnen opbrengen; dus was de pacht jarenlang te laag en zou sneller verkoop voordeliger zijn geweest. Anderzijds moet worden opgemerkt, dat het aangrenzende land in 1624 1061 gulden per bunder opbrachtGa naar voetnoot2; had men dus nog vijftien jaar gewacht, dan had de grond 420% gemaakt of over vijftig jaar omgerekend met de pacht erbij ca. 14,5% rendement per jaar.
Hier zien wij dus, hoe het winstbejag van een zestiende-eeuws koopman ook door middel van speculatie in grond succes had. Daniël van der Meulen en zijn familieleden hebben samen met vele andere Zuidnederlandse kooplieden, maar ook met velen uit de magistratuur, tijdens de bevolkingsgroei - die sinds het midden van de zestiende eeuw optrad en die tot het midden van de zeventiende eeuw gepaard ging met hoge graanprijzenGa naar voetnoot3 - inpolderingen ondernomen, die de boeren zelf niet aan konden. Later is dit grootgrondbezit versnipperd en in boerenhand gekomen, wat met het bezit der Malaperts in de Gelderse Polder reeds in 1624 geschieddeGa naar voetnoot4. Zonder de inzet van het risicodragend kapitaal van de ‘heren’ zouden de boeren financieel niet in staat zijn geweest, de bedijking ter hand te nemen en er grond te verwerven. Van de honderdzes stukken, die tezamen inventaris-nummer 203 van het archief-Daniël van der Meulen uitmaken, zijn er in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze uitgave tweeëntwintig geheel of gedeeltelijk opgenomen. Een groot deel kon worden weggelaten, omdat het daarin gaat om buiten de Gelderse Polder gelegen bezittingen; de inhoud van verscheidene andere stukken kon beter tot haar recht komen in de twee hiervóór afgedrukte overzichten van pachtbepalingen en -opbrengsten, en deze behoefden dus evenmin afgedrukt te worden; het publiceren van weer andere stukken kon achterwege blijven, omdat zij het landbezit in de Gelderse Polder misschien wel zijdelings ter sprake brengen, maar toch geen nieuwe gegevens leveren. De opgenomen stukken geven een goed beeld, hoe Jan della Faille de Oude en zijn familieleden deze negentig bunder hebben verworven, beheerd en afgestoten. Zij doen de zorgen van de eigenaars om de bedijking, de bodemgesteldheid, de wijze van exploiteren duidelijk uitkomen. De moeilijkheden, die de pachter - juist in deze door de oorlogsomstandigheden vaak onrustige streek - bij het aantrekken van arbeidskrachten en bij het op tafel brengen van de pachtsom ondervond, vindt men er telkens in terug.
De regestenlijst bestaat uit vier gedeelten: de diverse stukken, de correspondentie met de pachter Mus, de correspondentie met de procureur van Daniël van der Meulen c.s. Leseur, en de correspondentie met Van Steelant, de man die in 1599 een deel van Mus' schuld met de eigenaars vereffent. In de regestenlijst is aangegeven, welke tweeëntwintig stukken hierachter zijn afgedrukt. De spelling is in een aantal stukken, vooral in de brieven van Mus, eigenaardig. Deze pachter geeft de w-klank weer met een v en schrijft zelden dubbele klinkers, maar des te meer dubbele medeklinkers; voor ‘vorden’ moet dus ‘woorden’, voor ‘vetten’ moet ‘weten’ gelezen worden. De titels der geraadpleegde werken worden bij de eerste vermelding volledig beschreven en in volgende gevallen slechts met de auteursnaam aangeduid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Kwitantie van de Grote Raad te Mechelen aan Jan della Faille, 30 december 1574Ga naar voetnoot1Jan de la Faille, coopman residerende t'Antwerpen, heeft op huyden geconsigneert in de Griffie van den Grooten Rade te Mechelen de somma van driedusent sevenhondert drietzestich ponden ses schellingen acht penninghen arthois, tpont teghen twintich stuvers gerekent, over tfurnissement van zijn derdendeel in den coope bij hem met Robert van Eeckere ende Anthonis Malapert gedaen in den voorsz. Grooten Rade op den tweeden dach deser maent decembris van zekere partie van goederen toebehoort hebbende Gerard Grammaye, leggende bij Sevenberghe, te wetene van den Gelderschen Polder, groot omtrent tnegentich bunderen, op henluyden gebleven voor tweehondert ende vijftich gulden tbunder (afgerekent voor de capitale penninghen van seshondert vijfentachtentich gulden erffelicker rente uut den voorsz. Gelderschen Polder gaende de somme van thiendusent negenhondert tzestich guldenGa naar voetnoot2), naer zijn rekeninghe elffdusent tweehondert tnegentich gulden, welcke rekeninghe de voorsz. Jan de la Faille zeyde gedaen te hebben teghen negenentachtentich bunderen, protesterende, indien tvoorsz. goet bevonden wordt bij den metinghe, ten besprokenen tijden te doene, minder te zijne, dat hem gerestitueert zal worden tgunt hij te vele betaelt zal hebben, ende presenterende te suppleren naer rate, indien daer bij dezelve metinghe meer lants bevonden wordt van de voorsz. neghenentachtentich bunderen. Gedaen te Mechelen den naestlesten dach van decembri voorsz. vijftienhondert vierentzeventich. 1574. Guy Petersz.[?] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Jacques Gramaye aan Robert van Eeckeren. Memorie van de betalingen en renten van het land in de Gelderse Polder, 3 september 1575Ga naar voetnoot1Samenvatting betr. deze gedecreteerde goedingenGa naar voetnoot2 van Gerard Gramaye onder Zevenbergen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Ingelanden van de Kleine Schenkeldijkse Polder en van de Gelderse Polder overleggen over de dijkage, 7 april 1578Ga naar voetnoot1Op ten 7de april anno 1578 zoo hebben de ingelanden van den Cleijnen SchenckeldijckGa naar voetnoot2 bij malcanderen geweest bij Peter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rutgers van der Vleuten als gemechtich[t] en uuyten name van Sr. Joan de la Faille, Robbrecht van Eeckeren ende Anthony Malapert, om te overleggen die dijckagie, wat die voor d'jaer 78 bedragen soude, ende anderssins om te vervolgen die dijckagie van de Heeren Elderen ende boven eene voet hoogher te bedijcken dan die van den Grooten Schenckeldijck, buyten aen te leggen, van beneden tot boven opte cruyn met een goede zoye overset ende overzoyt, ende beneden zooveel eerden te storten als die hoochten beloopen zouden, ende te maken de roede tot vyer carolusgulden bij estimatie, ende is lanck 413 roeden, compt ter zomme van 1652 car. gl. Aldus gedaen ten dage, maende ende jare voorsz. In presentie Heer Peter Daemssen priester, Cristiaen Back, Deyman Mathijssz., Christiaen Frans Beens ende Peeter Rutgers van der VleutenGa naar voetnoot3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Huurceel van Robert van Eeckeren en Jan della Faille de Oude met Laureys en Christiaan Mus, 22 december 1579Ga naar voetnoot1[Voor Lieven van Rokeghem, notaris te Antwerpen, verschenen de verhuurders, die aan Laureys Mus van Breda voor hemzelf en voor zijn broer Christiaan, verhuurden van de Geldersche Polder] 60 buynderen 328 roeden 34 voetenGa naar voetnoot2.... wesende het derdendeel van den voorsz. Sr. Robert van Eeckeren die yerste cavelinge naest den SchenckeldijckGa naar voetnoot3 gelegen, ende het derdendeel des voorsz. Sr. Jean de la Faille gelegen nae de Blauw SluysGa naar voetnoot3 toe, elck buyndere tsjaers voer 24 guldenen van 20 stuyvers stuck [voor vier jaar, m.i.v. Kerstmis naastkomende, de huur te betalen op 1 oktober of binnen veertien dagen daarna te Antwerpen]. Voirts zoe selen de voorsz. huerlingen opt voorsz. verhuert lant voer hen verhuerders moeten weyden zonder minderinge oft recompense twee ossen, zoe groot oft cleyne alst den voorsz. verhuerders gelieven zal, ende dezelve twee ossen hier t'Antwerpen te leveren zonder cost oft last der voorsz. verhuerders, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item is noch ondersproken ende expresselick geconditioneert mits desen, dat de verhuerders den voorsz. huerlingen tvoorscreven verhuert landt zelen bevrijen van alle omslagen ende hondertste penningen oft anderssins, hoedanich die omslagen zouden mogen wesen, sonder dat de huerlingen met eenige diergelijcke imposten oft anderssins belast zelen wesenGa naar voetnoot4,.... dat de heurlingen op heurlieder cost ende last zelen moeten van stonden aen doen ruymen ende zuyveren alle de bermslooten van wedersijden ende de andere slooten, als dat behoirt, ofte men sal tselve mogen doen doen tot der voirsz. heurlingen coste; ende selen insgelijcx moeten onderhouden die schouwen, ryoolen ende waterlaten ofte waterslooten, zoe dat behoirt, Ende dat dit voirsz. verhuert landt wordt alleenlicken verhuert om geweyt ende gehoydt te wordene ende nyet gesaeyt, geschuert ofte gebroken in geender manieren, Ende en selen de huerlingen oick nyet meer moghen hoyen dan t'elcken jaere een derdendeel ende alle jaere een andere derdendeel, ende zelen telcken den toemaetGa naar voetnoot5 moeten laeten affweyen sonder dien te hoyen, ende dit al op pene van hondert gulden eens te betaelen, d'eene helfte tot behoeve van den armen tot Zevenberghen ende d'andere helft tot behoeve van den armen tot Breda, Ende oft gebeurde, dat het voorsz. landt binnen de voirsz. vier jaeren inundeerde ende dat doer inbrekinge oft overloopinge van den dijcke, oft dat daerinne eenige schade geschiede oft gebeurde eenige he[e]rcracht van ruyteren ofte knechten oft anderssins, hoedanich die schade wesen mochte ende in wat manieren de schade zoude moghen gebeuren, eegeene uytgescheyden, zoe condicioneren ende bespreken de voirsz. verhuerders expresselicken mits desen, dat zij heurlingen daeromme nyet en sullen mogen quereleren ofte hen daeromme moghen beclagen noch gehoir noch actie hebben, om ter oirsaecken vandien eenigen affslach aen heurlieder huere ende huerpenningen te hebben ofte moghen heyschen, maer zelen dusnyettemin gehouden zijn heurlieder huere ofte pachtinge te vollen te gebruycken al oft de inundatie oft andere schade nyet geschiedt en waere noch gebuert, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maer indien datter eenige gaten in den dick vielen, zoe selen de heurlingen tselve den verhuerders terstont adverteren, die tzelve terstont zelen moeten doen repareren ende bij faulte der voorsz. verhuerders zoe zelen de heurlingen tselve mogen doen doen tot der verhuerderen coste ende laste, Voirts meer is ondersproken, dat de heurlingen daerinne nyet en zelen mogen weyden eenige ruydigeGa naar voetnoot6 beesten, schapen, ossen ofte peerden; noch anderssins weyden eenige verckenen, om te verhueden de groote schade int landt ende tgene dat daer neffens gelegen is. Item en selen de voirsz. huerlingen tzelve verhuert landt in heele noch in deele nyemanden voirts moghen verhueren ofte overlaten zonder wille ende consent van de voorsz. verhuerders, [Bij overtreding van een van deze condities] zelen de voorsz. verhuerders de voorsz. huere ende landt van twee jaeren tot twee jaeren tot hen mogen nemen, Ende dese huere sal uyt wesen gelieve den verhuerders ende anders nyet. [Comparanten verbinden persoon en goederen wederzijds, en Cornelis Symoens voor huurders. Getuigen waren Lansloot van Halmale, Jacob van der Mast en Guillaume Zagaruts]. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Christiaan Mus uit Zevenbergen aan Louis Malapert te Aken (?), 10 december 1593Ga naar voetnoot1Eersame besonderen heere ende vryent Sr. Louyes Mallepart. Uwe eerverdycheyt sal belyeven te veeten, als dat ick noch vel te passe ben, als dat hope met der Godts hulpe, dat met U ende Uw ock is. Vorts sal Uwer eerverdycheyt gelyeven te veeten, als dat ick mijn rekenynghe gedaen hebbe UL. dyenar Jan Godijn ende Sr. van der Muellen. Sulck bevonden vorde, dat ick benne cort comme 272 gl. Maer UL. sult veeten, dat ick UL. in meynnen dyenste hebbe eerlyke gedyent, gelijck ick tselve voir Godt beghere te vertastenGa naar voetnoot2, alset schijnnen soude, dat daer soevelle lans ledych geleghen heft ende toudogte mer schade dan bate af gecomen is. Maer alset in tleste jaer vas van mijnnen dyenst, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soe hebbe ick den dyenar van Cryecken int lant van den Gheldersen Polder gevonden met sekere boerren om het lant te verhueren. Soe hebbe ick MartensGa naar voetnoot3 op hetselve pas op het lant geleyt in platse van foortyfecasyeGa naar voetnoot4, ofte het noot varre, dat sij noch daer op saghen lygghen het tselfte hoy, afgemeyt vas gevest in het voergaende jaer, tsPasens daeran, velck nyet te vervonderen en is, vant hoe ick nou vonne in den Gheldersen Polder, is mij over drie jarren duer den grooten regen het tselfte geburtGa naar voetnoot5, afgemeyt sijnde vel ses buynder tenyet gegaen is. Maer Sr. Malpalt can vel consedyreren, dat ick mijnselven noyt gesocht en hebbe, dat ick het lant brochten tot alsulcken prijs, als UL. bevonden heeft bij de rekenynghe, ende mijn twee bloken daerinne betalt hebbe als alle anderen boeren. Maer den dank, dye ick hebbe gehort naerderhant van de boeren ende van de magghystraten van Sevenberghen, is nyet groot gevest. Dan ick gaf uwt, dat mij selve costen 24 gl. ende eenen stuyver van rantsonGa naar voetnoot6, maeck 25 gl., ende ick seyde, dat ick nyet en behorden te voirlyesen. Soe namen somyghe boeren een blocke, ende vorts een ander ock een blocke, alsoe van langherhant brocht ickt het lant tot alsulleken hoghen prijs, ende het en soude anders nyet, dat duer een rentmeester hadde connen verhueren over 12, 13 ofte 14 gl. nyet gegonnen hebben, ende vorum, Heer, moet UL. veeten: Alsoe daernaer den tijt arregar ende arregar vorden, jae dat de boeren mosten vluchten naer Sevenber[ghen], de maghystraten naerdat syt tot Sevenberghen nyet en dorsten houden, ende de huysluyden mosten hare huysen verlaten ende mostent int stat met gevelt houden. Eer sij dat deden, vorden daer gevanghen van de Guesen, hore gerantsoent voir al soevel sij in de verelt hadden, haer perden gestollen, geslaghen, vermort, alsoe vijanttelyken al ofte het naeturlyken vijanden gevest hadden, boven alle contrebuysyen, dye sij allevel nyettemyn aen veder- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seijden mosten geven: aen de Hollanse sijde alle jaer 10000 gl.Ga naar voetnoot7 ende aen de Malcontente sijde 800 gl. ter mant, alsoe dat ick de betallynghe svarlyck hebbe becomme ende nyet sonder groote schade. Vant ick en denke nyet, dat ick daer oyt af ontfanghen hebbe in ghelt 100 gl., dat ick over schult hebbe moeten nemen besten, perden ende ander comanschappe hoedanygh sij varren, al omme te inten. Ende hebbe met groote var dycvijls om moeten rijden ende vel dyckvijls de boeven ontreden. Jae dat ick niet alsulck manyer toegegaen en hadde, vaer noch vel mest onbetalt, vant men in vier jaeren tot Sevenberghen geen recht en dede. Ende Uwe dyenar Cryeck crech sijn betallynghe vel van mijn lant int SchuddeborseGa naar voetnoot8 als ock van mijn lant in de Heynynge creck alle jaer, sulck dat Sr. Cryeck sijnen ontfanck ende mynnen tsegel als afgerekent hebbe oversulcks, dat ick an Uwer eerverdycheyt te cort comme de somme van 272 [gl.], vaervan dat Uwer eerverdycheyt mij vylt toevoeghen van alsulck admystrasye in alsulck benauden ende ongehueyghden tijt op de betalynghe gevallen. Ick ben garne bereet op te leggen ende te betallen. Nopende de pacht van 93 sal ick ock gereet maken ofte salt UL. bevijssen an Sr. Antony Cryeck. Vorts, Sr. Mallepart, alsoe Uwe dyenar Sr. Jan Godijn uut Willemstat te schepe gonck, vermanden hij an mij van het lant te sayen, daerop dat ick hen antvorden: Ick en soude mijn daghen nyet meer mijnnen mont om opgedan hebben voervar. Dan alsoe ick mijn thyende hadde gehurt voer 1700 [gl.] gereets gelts den gehelen Gheldersen Polder ende mijn twintich buynderen mijn eijghen lant int lant van Zevenberghen, velcke alnou geexyrert is anno 93, soe seijde mij Jan Godijn: Uwe dyenar belyeft UL. het lant te sayen, mocht an Sr. Mallepert scrijven; ghij sult mogelijck gehor hebben. Ende alsoe ick van synne ben van mijnne thyendeGa naar voetnoot9 vedromme inne te hueren, alvar ick vast met de Gravynne van Aremberch harre dyenars bynnen Sevenberghen mede in vorden ben, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omme de thyende van den gehellen Gheldersen Polder als van mijn twintich buynder int lant van Sevenberghen, soe soude ick mij daernaer regulleren, ende Uwer eerverdycheyt van synne sout weesen om te laten besayen, om de thyen[de] vyllen, laet mij daervan antvort terstont veten met brenghe[r] dese[s], als ock om het lant daertoe te effenen van sgryppels, sloteGa naar voetnoot10, comter af te vorsz. Ende daer legt doer het lant een ouden dijck. Most ock de vrechten gecoert vorden, ende daer sijn veltkens in, om dye te vollenGa naar voetnoot11. Dat vij nou in den vynde souden doen, vaer vech geven. Ende alsoe omdat UL. soude dunck, dat ick maer begheren en soude dan voer een jaer drie ofte vyerGa naar voetnoot12, ben vel te vreden voer thyen ofte twaelf jaer, alsoe dat UL. dat belyeven sal, mynder ofte merder. Sr. Malpart, het gheft alle de vierelt alsoe grote vonde[r] daervan, dat UL. het lant nyet en verhurt om te besayen, dat sij segghen: Dat moet vel een rijck machtych man veesen, dye en vracht daer nyet naer, ofte hij profijt van sijn lant heft ofte nyet - overmyts dat het vaylant van Sevenberghen alsock onse naegeburren tot alsulcken sevyellenGa naar voetnoot13 prijs vel jarren gevest sijn. Ende om dat met redenen te beantvorden, (de) varom dat de veylanden in het lant van Sevenberghen geen goeden cop sijn ende sijn gevest: De redenen sijn desen, dat de vaylanden ende de saylanden al eevenvel in contrebuesye gheven ende alle lasten. Vij moeten jaerlycks voer het lant van Sevenberghen alle tot last eens ghelt, bij accort gemaeckt voir de Staten van Hollant, geven ende opbrenghen de somme van 12000 gulden, behalven de sij van den conynck; sulcks vort gemarckt [ende] de repartysye gemaeckt over het vaylant daer soovelle in moeten conterbuueren als de saylanden ende de saylanden vermoghent beter als de vaylanden, gemarckt dat men ghen vette besten en conne gemacken, overmyts den volf in het lant van Sevenberghen soe grotelycks rengenert, dat vij alle nacht onse besten ende jonghe perden in ons huys moeten hallen, ofte hij sou se doet bijten. Als de besten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in den sommer snachs ende savons souden best veijden overmyts dat soe heet is, soe moeten sij naer huys gan: tsulcks mackt bij ons een groot officie van het vaylant. Ende ick sye noch corts ghen beterschap, overmyts dat vij met de platte heij gemen legghen: men can hem uwt onse cortyerren nyet verjaghen. Vij en durven om onse huysen nyet een varreken int cort buyten thuys laten, hij en hevet vech; sij moetent in huys sluyten, sulcks dat hij ons seer schadelyck is. Bij alsoe varre dat Uwer eerverdycheyt begheret te verhueren, al[s] ickt daernaer mach bedynghen, sal UL. vrij gheltGa naar voetnoot14 geven van dijckasyen, sluysen, lasten, conterbuyssyn ende herensijs, al vat daerop soude moghen comen ende voer alsoe vel tijts als het U belyeft, ende alle jarre eens te betallen sonder vorder, zoelang jaer, Heer, UL. dunckt. Dat UL. vat tecort soude geschyden, dat UL. lant gebroken varre ende gesayt vorden, soe verclarre UL. bij der varheijt, dat Sr. Robberecht lant int openbaer verchoft vorden, dat soude teghenvordych altehans alsoe velle ghelden al[s] U lant, jae alsoe vel ock mogelyck mer lant. Ick en hebbe haer lant nyet voirarreghert, maer verbetert, gemarckt dat ick vel [d]aer houde hondert van perden, besten, schapen, ende dye moeten alle avont op de mysson commen, dat ick dyt jaer 1400 voyeren myssen op het lant gevort hebbe, op elcke hoefGa naar voetnoot15 vel 700 voyers, dat haer lant in medeestyme is als U lant. Moet ock veeten UL. rechter maet? Ende is de gehelle Ghelderse Polder maer groet 87 buynder, 3 quortyer, maer al[s] men veet met een peynck, dat men soude gheven voer den heelen hop, dan en var daervan ghen arregament. Alsoe mach UL. U beraden met UL. compayn ende mij antvort laten veeten. Anders nyet op dyt pas, dan sijt Godt den Heere bevollen. Uwt den Gheldersen Polder dese 10 desember 1593. Bij mij Corstyan Mussen, Uwen gonstrijcken vryent ende dyenar, vat ick voermach. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Maarten della Faille en Jan van den Borne uit Antwerpen aan Daniël van der Meulen te Leiden, 22 april 1595Ga naar voetnoot1[Over geschillen binnen de familie Della Faille]. De brieven van den lande van Sevenberghe, de goedenisseGa naar voetnoot2, sie ick heb | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ick vergeten te seinden; sij sin nochtans gedaen; tensij ick nu t'Antwerpen come, en sal se UL. nu niet eer connen seinden, mar salt pro memorie houden dan te doene, ende hebbe de principael brieven oock gevonden, die ick UL. oock al mede sal overgeven. Cristian Muysen, sien ick, is noch in Den Haghe niet geweest. Ick dede hem t'Antwerpen aresteren ende in rechten anspreken; hij is gecondanneert ons te betalen ende is boven arest vertrocken. Hij wilde sin huysinghe gepresen hebben, ende sin jaren waren van sin pacht noch niet uut. Ick seyde hij moeste sin pacht eerst betalen ende dan besien, oft hij int maken van de huysinghe sin contract voldaen hadde, want moet maken als hij gedaen heeft op ons swager van Equerens goet, ende tot 800 guldens moet men hem te goede comen. Nu het UL. aengaetGa naar voetnoot3, moogt van de huysinghe acorderen, als UL. goetdunckt, oft hem laeten afbreken, ende ontfanghen ons pacht die Kersmisse lestleden verschenen is, ende mij dan van de pacht aviseren. Sin pacht is min dan ick gemeent hadde, de brieven van de pacht die hij heeft wijsent uut. Compt hij t'Antwerpen, ick sal wel maken, datti niet meer sonder betalen en sal vertrecken, wilt God. [Daniël van der Meulen zal volgens Maarten della Faille nog wat geld willen steken in de aankoop van landerijen; nu er sprake is van ‘trèves oft pays’, kan tijdige koop zeer profitabel zijn; de prijzen stijgen met de dag. Mededelingen omtrent diverse familieleden. Maarten della Faille hoopt op vrede en op de gelegenheid, te profiteren van het buiten, dat hij in gereedheid brengtGa naar voetnoot4. - Jan van den Borne schrijft hieronder, dat hij zal informeren naar de twee heerlijkedenGa naar voetnoot5, dat hij Van der Meulen dankbaar is voor zijn bemiddeling bij het verkrijgen van het paspoort, enz.]. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Taxatie van de schuur in de Gelderse Polder, 7 augustus 1596Ga naar voetnoot1Tauxatie, gedaen bij Cornelis Houtemont ende Anthonius Janss., timmerluyden t'Zevenbergen woonende, int bijwesen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gielis Vrancken, Willem Hermanssen ende Jan Claess. Pijl, hiertoe gerequireert zijnde bij den dienaer van Sr. Daniel Vermoelen Wijnant Linclaen ende Corstiaen MusGa naar voetnoot2, desen 7en augusti 1596, van den schuere bij mine gestelt. Ierst bevint men de wormenGa naar voetnoot3 van dese schuere lanck te zijn 5 roeden 6 voeten Zevenbergsche mate van 20 voeten de roedeGa naar voetnoot4; dan zes gebinten zijn diep totten buytencant 23 voeten; den dorsvloer breet 11 voeten 4 duym; den affhanck buytten den dorsvloer 13 voeten breet; den oversteeck gemeten buyten wolfsbalk 8 voeten; het rieten dack aen de noortzijde 2 roeden derde halfvoeten, aen de zuytzijde diep 35 voeten; het dack tsamen gemeten op 6 roeden 3 voeten; de balcken zijn van 10 ende 11 duymenGa naar voetnoot5; de stijlen van 10 ende achtste half; de lijsten van 9 ende 4 [duymen]; ribben over den piedserGa naar voetnoot6; posten, platen, inlogen, wintbanden, crombielen, haensbalcken, etc. Alle dese bovengestelde parthijen van houtwerck, mitsgaders noch 200 groote delen, aen de schuere zoe buyten als binnen geslagen - behalven het ijserwerck, latten, dack, teenen, luthroyen, mitsgaders de metselrije aen den piedser hier nyet inne gerekent - hebben de bovengescreven timmerluyden nae langher overlegginghe geestimeert nae heuren besten weten op de somme van £ 690 tot 40 grotenGa naar voetnoot7. Dierick de metser verclaert de metselrije aen den piedser ende andersins gedaen, zoe aen steen, clinckart, calck, tirasGa naar voetnoot8 aen de vloer van den piedser, tsamen op de somme van £ 72. De naegelen, waermede de dielen buyten ende binnen aengeslaegen zijn, yerst 1000 dubbele ende 2000 enckele kunnende ijsers, de enckele elck 100 tot 14 st. ende de dobbele tot 28 st. 't 100: £ 28. Aen ijseren gehengen totte mondeurenGa naar voetnoot9 ende cleyne deuren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schetstekening 3. Reconstructie van de schuur.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met crammen, haecken, mette grendelen, zoe groet ende cleyn, d'ene deur d'ander genomen, tsamen op £ 22. Latten, latnaegelen, geerden, teenen, riet ende arbeytsloon van decken, in als 27 roeden viercants, waeraff elcke roede Zevenberche wordt geestimeert mette materialen ende arbeyt daerinne mede gerekent de roede op 10 gl 7 st: £ 290-5. Somma £ 1102-5 tot 40 groten. Noch isser gemaect een houten schore oft brugge met een staende hecken om van den dijck in den lande te comen ende om met wagen ende perden vuyt ende inne te rijden, twelck geestimeert wordt op £ 72. Het verhoogen van de werff, daerop de schuer staet, bevint men ontrent tweede half voeten hoeger te zijn als het gemene lant, welcke werff wel zoude dienen aen de noortzijde opgehoocht, overmits de stijlen metten affhanck zijn gesoncken, waeraff hier geen tauxatie en wordt gedaen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 Vertoog van Daniël van der Meulen tegen Mus inzake de in de pachtceel neergelegde condities betreffende het bouwen van een schuur, vóór 4 juli 1596Ga naar voetnoot1[Daniël van der Meulen heeft namens de erfgenamen van Jan della Faille de Oude met Christiaan Mus als pachter van dertig bunder land in de Gelderse Polder een geschil over de volgende woorden in de pachtceel, te Antwerpen in 1587 voor notaris Lieven van Rockeghem gepasseerdGa naar voetnoot2:] Item noch soo is tusschen de voorsz. partijen overcomen ende veraccordeert, dat de voorsz. Cristiaen Mussen tsijnen laste, coste ende peryckele opt voorsz. landt sal oprechten een schure van drye ofte vier gebinten, naer sijn goetduncken, met eenen berch van vijf ofte sesse royen, midtsgaders oock een bequame woonhuys, daertoe employerende 600 of 800 gl. sonder meerGa naar voetnoot3, welcke voorsz. schure, berch, woonhuys ende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stallinge te coste, laste ende pericule des voorsz. Cristiaens gemaect sijnde soo voorsz. is, sullen ter expiratie van den lesten termijn getaxeert worden bij twee fijne mannen hen des verstaende, van wedersijden te kiesen, ende tgene dat bij deselve also sal getaxeert worden, tselve sal de voorsz. Cristiaen uytgereict ende gerembourseert worden. [Mus wil een zeker bedrag van zijn pachtbetaling inhouden, omdat de schuur (meer heeft hij niet op het land gezet) volgens hem veel meer dan 800 gulden waard is]. Daerentegen verstaet Daniël van der Meulen, dat de scattinge van den baw, bij Cristiaen Mus opt lant gestelt, nyet en behoort noch en mach hooger gemaect noch gestelt worden als 600 oft 800 guldens, bij de pachtcedule ende tot eenen seeckeren prijs gerestringeert, maer dat de fijne mannen tot de taxatie te verkiesen, alleenlijck selen inspectie nemen vant gebaw dat de voorsz. Mus opt lant gemaect, ende sien, oft achtervolgende het contract eene bequaem wooninge, schuere, berch ende stallinge daerop sijn gestelt, dewelcke, naer den eysen ende beloften gebawt sijnde, den eygenaer souden toecomen, mits cortende 800 gl., sonder in eenige voerdere tauxatie oft recompentie gehouden te zijn; maer aldan bij consessie ende verclaeringe van den voorsz. Mus blijct, datter nyet anders als een schuyre, sonder eenich woonninge, berch oft stallinge gemaect en is, soe selen de goede mannen tauxeren den interest van den eygenaer, ende hoevele min als 800 guldens den voorsz. Mus sal toegevoecht worden uyt oorsaecke, dat hij niet en heeft volbracht tgene, daerinne hij bij contrackt was gehouden. De redenen, den voorsz. Van der Meulen moverende, sijn dat de landen weylanden sijn, aen Cristiaen Mus voor eenige lange jaeren ende tot cleyne pachte toegelaten te breecken ende te besijen, met laste, dat hij tot sijnen coste ende peryckel daerop soude stellen alle de gebauwen int contract vermelt, die t'eynde van den pacht voor de somme van 600 oft 800 gl. aen den eygenaer souden blijven; dat de cleyne prijs ende limitatie van 800 gl. te verstaen is als recompentie van den cleynen pacht ende groote proffijten, die de voorsz. Mus soovele jaeren geduerende uyt de nyewgebroocken landen getrocken ende genoten heeft, opt hetwelck de timmeragie neer geset sijn; tes op het vast aenhouden van den voorsz. Mussen [meer dan] als proffijte des eygenaers, de weynich oft nyet met de huysinge ende schure gedient can wesen, als sijnde sijn lant weylant, welck, langer besijt wordende, geheel soude bedeckt ende uytgemargelt worden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welck oorsaecke is, dat de voorsz. Van der Meulen hetselvige nyet langer en heeft willen laeten besijen, maer heeft met den voorsz. Mus een beworp van nyewen pacht gemaect voor den tijt van seven jaeren, van dewelcke de twee yerste jaeren alleen het lant soude mogen breecken ende allenskens tot weylant effenen ende bereyden, om het derde jaer alleen met haver besijt sijnde, de vier resterende jaeren tot weylant gebruyct te worden, waervoren hij jaerlijx alleen soude betaelen de somme van 370 gl., waervoren hetselvige lants besijen geerne 600 gl. soude mogen hebben, in welcken gevalle de schuyre den eijgenaer weynich oft nyet soude te nutte oft proffijte comen. [Na voorlezing van de clausulen van de pachtceel en de redenering dienaangaande mogen arbiters uitspraak doen]; ende oft geviel, dat sij souden verstaen (welck hij wel hoopt mede) dat de voorsz. Mus voor het default van sijne geloften nyet en soude van de 800 gl. gecort of affgetrocken worden, dat sij in dien gevalle dencken, dat het gebruyck der schuyre hem nyet meer als 800 gl. weert en is, ende liever heeft deselvige te laeten afbreecken als den gelimiteerden prijs int minsten te excederen. Daniel van der Meulen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 Opdracht aan arbiters en uitspraak door dezen in het geschil tussen Daniël van der Meulen c.s. en Chr. Mus inzake de schuur, 20 september, resp. 26 november 1596Ga naar voetnoot1[Stuk 8 in grotendeels gelijkluidende bewoordingen, waarna nog volgt:] Ende alsoo zij onder de interpretatie ende verstant van de voorsz. clausule over wedersijden questieux blijven, zoo ist dat zij haer submitteren midts desen in de uutspraecke ende decysie van Mr. Willem de Cock, Mr. Reynier van AmsterdamGa naar voetnoot2, Mr. Cornelis van Cuyck ende Mr. Jan VermeerenGa naar voetnoot3, alle advocaten 'sHoffs van Hollandt, dewelcke de voorsz. questie onder haerlieden niet en connende decijderen, macht zullen hebben om eenen vijffden te assumeeren,.... Alsdus gedaen ende ghepasseert ten comptoire mijns notaris, staende opt Binnenhoff, in presentie van d'eersaeme mannen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacques Dittre, adelborst onder de guarde van Zijn Excellentie, ende Wijnandt Lyncklaen, ghebooren van Coelen, als gelooffwaerdighe getuyghen. J. Hamerstede, not. publ. [De uitspraak van genoemde arbiters luidt,] dat de schuer ende getimmert, bij Christiaen Mussen gestelt op de landen van Daniel van der Molen ende consorten, getaxeert zellen werden bij twee goede mannen hen des verstaende, ten wederzijden te kiesen, zulcx als altzelve in zijn geheel staende jegewoordelicke waerdich es, welverstaende, indien de voirsz. taxatie gedaen wert ter somme van 800 gl. oft daerbeneden, dat de voirsz. Van der Molen de voirsz. schuer ende getimmert daervoor zal behouden, ende indien de voorsz. taxatie excedeert de voirsz. 800 gl, dat alsdan sal staen tot optie van de voirsz. Van der Molen, de voirsz. schuer ende getimmert voir de taxatie aen te nemen ende te behouden, off altzelve den voorsz. Christaen Mussen te laten affbreken ende naer hem nemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 Daniël van der Meulen aan een agent naar Zevenbergen, 7 augustus 1597Ga naar voetnoot1Memorie voor gaende op Sevenbergen. Te vernemen, oft Cristiaen Mus dese naeste dry weecken herwaerder eenige vrachten, het sij garste, rontsaetGa naar voetnoot2 oft diergelijck, gehaelt heeft van het lant gelegen in den Gelderschen Polder, eertijts toegehoort hebbende saliger Sr. Jean della Faille ende nu toebehoorende voor het meeste part Daniel van der Meulen. Hetselvige vernomen hebbende, te beleyden voor de wetGa naar voetnoot3 oft notaris [ende] twee getuygen, te attesteren wel te weten, dat de voirsz. Cristiaen Mus vant voirsz. lant eenige vrachten gebloot ende affgehaelt heeft. [Wat te doen, als er geen getuigen te vinden zijn.] De voirsz. attestatie terugge brengende ende leverende in handen van Peter Hermansen, wert in den Witten MolenGa naar voetnoot4, sal hij daeraene betaelen voor sijn belooninge vier gl. tot 20 st. ende tgene verscoten heeft om de versochte attestatie te beleyden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 Huurceel voor Christiaen Mus en hypotheekstelling van Assendelftsland, 15 oktober 1597, resp. 6 juli 1599Ga naar voetnoot1[Na onenigheid over de verpachting en over het bouwen van een schuur op het land in de Gelderse Polder hebben Daniël van der Meulen en Christiaen Mus dit accoord bereikt:] Dat d'voorsz. Cristiaen Mussen deselve dertich bunderen sal in pachte houden voor den tijt van zeven jaren, innegaende Kersmisse anno 1594 ende expirerende Kersmisse 1601, van dewelcke hij de drie eerste jaeren besaeyt heeft, ende het aenstaende jaer van Kersmisse anno 97 tot Kersmisse anno 98 zal het voorsz. lant effenen ende tot weyde bequaem maecken ende daer geen ander saet in sayen als haver oft boonen, ende voorts sal hij het lant behoorlick met slooten ende grachten laten doorgraven gelijck hetselvige geweest is aleer het tot zaeylant is gebruyct worden, ende de resterende drie jaeren besetten ende beweyden laten met schapen ende cleyn vee, ten meesten oorboore van den lande, ende het lant met de mest die vant voorsz. vee comt te beteren ende wederomme tot bequaeme osseweyde bereyden, zonder dat hij sal mogen tselve mes int geheel oft in deel van den lande te vervoeren. [Onderhoud van sluizen en slooten tot last van de huurder, evenals van de dijken]. Hierenboven zal tot zijnen laste alleen nemen ende betaelen alle lasten, impositien ende contributien, die vanwegen des conincxs oft der Staten sijde oft oick bij eenige ander van Brabant oft Hollant op het voorsz. lant hiervoren geset oft oick in toecomende tijden. [De pacht bedraagt 310 gl.Ga naar voetnoot2 op kerstmis te Leiden te betalen]. Welverstaende, dat de schuer die den voorsz. Mussen opt voorsz. lant heeft gestelt, zal sijn eygen blijven ende opt lant voorsz. moeten tot zijnen peryckel ende laste blijven staen, tot expiratie van de pachte toe, t'eynde van dewelcke hem geoorloft zal zijn deselvige aff te breecken ende te vervoeren tsijnder gelieften. Ende aengaende alsulcke 1200 gl. als de voorsz. Mussen voor de schuere innegehouden heeft, deselvige sal hij gehouden zijn te betaelen, namentlick 100 gl. met de pachte van den jaere 97 Kersmisse toecomende, ende voorts 100 gl. jaerlicx tot het jaer 1600 ende de resterende 800 gl. t'eynde van de pach[t] Kersmisse anno 1601; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sal noch tot een gratuiteyt geven ende binnen Leyden leveren alle jaren eenen goeden vetten hamel; ende alsoo Cristiaen Mussen voorsz. hiervooren tot laste gebrocht heeft van de erffgenaemen van Sr. Jan della Faille de somme van 2550 gl., bij hem aen den Raetsheere Ingelbert Vereycken in graenen betaelt, van dewelcke Sr. Marten della Faille maer en stelt 2374 gl. 10 st., stellende de resterende 175 gl.Ga naar voetnoot3 tot laste van Sr. Robert van Eeckeren, die tot de betaling aen handen voorsz. voor zijn paert oick last hadde gegeven, zoo sal hij binnen de naeste drie maenden bescheet brengen van voorsz. Marten della Faille, dat hij tevreden es de voorsz. somme van 175 gl. 10 st. tot laste vant sterffhuys te passeren oft bij gebreecke van dien deselvige 175 gl. alsdan sellen opbrengen ende betalen. [Mus verbindt zijn persoon en goederen, speciaal zijn helft van twintig bunder land, genaamd Assendelftsland, dat voor de andere helft van zijn schoonvader Corn. van Baerle is. Desgewenst zal hij dat land voor het gerecht van Zevenbergen opnieuw verbinden en hij belooft tot meerdere verzekerdheid van verpachter zich in de inhoud van het contract te laten condemneren bij het Hof van Holland. Volgt op hetzelfde blad de verbinding voor het gerecht van Zevenbergen d.d. 6 juli 1599.] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 Deurwaarder Cornelis van Weerdt aan het Hof van Holland, vóór 8 april 1599Ga naar voetnoot1[Exploictier Corn. van Weerdt heeft ten verzoeke van Daniël van der Meulen te Leiden Mus gesommeerd te betalen, waarop Mus, met het oog op de acte van willige condemnatie bij het Hof van Holland, aanwijzing heeft gedaan van Assendelftsland. Supplicant heeft dat land 3 april 1599 in handen van de overheid te Zevenbergen gesteld en op zondag 4 april d.a.v. het eerste zondagse kerkgebod gedaan]. Ende naerdyen hij supplicant bevindt, datter althans in den voorsz. lande van Sevenbergen seer periculoos es | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omme te reysen, overmits den viant aldaer dachelicx es graisserende, ende de vordere proclamatie[n] requireren op den seeckere vier [sondagen] naer voorgaende clockegeslach van den stadshuyse aldaer gedaen te sijn, ende den viant sonder groete moeyten hem supplicant deur advertentie van eenighe quaetwillighe soude connen attrapperen, twelck soude tenderen tot sijn supplicants eewige ruwynneringeGa naar voetnoot2, versouckt hij supplicant aen UL. Mochende Heeren van den Raede auctorisatie, omme de vordere kerck- ende marckdachse geboden ende de vercopinge bij de bernende wasschen keersse ist noot te moegen doen binnen der stede van Dordrecht [mits gecondemneerde bericht krijgt van het eerste marktdagse gebod en copie van dit verzoekschrift, opdat hij geen onwetendheid kan voorwenden]. [In margine van voorgaand stuk staat de inwilliging d.d. 8 april 1599 van het verzoek, ‘sonder dat nochtans tselve sal moegen getrocken worden in consequentie’ en ‘Midts copie van dese ende oock billetten tot Sevenbergen van de marckdachsche gebodenGa naar voetnoot3 sal doen affigeren’]. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 Jan van Steelant uit Delft aan Johan Leseur te Den Haag, 22 september 1599Ga naar voetnoot1Monsieur La Seur. Ick heb noch gisteren tijdinghe gecreghen, dat Christiaen Mussen sal overcomen, om Van der Molen te contenteren; dan het mochte wel opt laetste zijn, als men de tien bunderen soude meennen te vercoopen. Mijn rent[meester spr]Ga naar voetnoota eeckt [van de]Ga naar voetnoota geheele twintich bunderen, doch al waert maer op de tien bunderen, soo sallen deselve tien bunderen wel soo veel in coope gelden als mijn capitael van de rente ende Sr. van der Molens schult is bedragende, want het goedt landt is wel 400 guldens het bunder weerdich. De voirdere lasten boven mijner rente die mach hij affgedaen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, want die eensdeels met Paezen al verschenen te betaelen zijn geweest. Ick sal UL., in den Haghe comende, noch spreecken. Hiermede U wenschende goeden dach. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14 Jan van Steelant uit Delft aan Daniël van der Meulen te Leiden, 11 november 1599Ga naar voetnoot1Monsieur van der Molen. Mij verlanckt te weetten, oft Christiaen Mussen aen Uwer oick heeft gesonden de vier viertelen teruwe ende den vetten haemele, in welcken gevalle sal UL. mij gelieven te laetten weetten, waarop de 40 gulden bij mij betaelt den voorsz. Mussen voor betaelinghe sullen strecken, oft dat UL. mij daeraff wederom sal rembourseren, want Mussen nyet wel tevreden sal zijn, dat ick soo haestich ben geweest om te betaelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 Daniël van der Meulen te Leiden aan Christiaan Mus te Zevenbergen, 8 januari 1600Ga naar voetnoot1Besondere gunstige vrient Cristiaen Mus. Naer groetenisse dient dese om UL. te verwittigen, dat de jaerlyxsche pachte van mijn goet nu verschenen ende dat over sulx mijn begeren is, dat men mij mijne betaelinge naer behoorenGa naar voetnoot2 laete toecomen, opdat U selven in egeene vergeeffsche oncosten ende schaede en brenge, welck ick UL. wel hebbe willen adverteren, ende bidde bij desen door egeene naerlatendicheyt oft sluyeringe de saecke in onnachtinge te laeten henen gaen, want alsoo tegens het eynde van desen jaere een groote paeje van omtrent 1200 guldens verschijnt, soo en ben ick geentsints gesint dese tot dien tijt te laeten aenstaen, ende d'een payement int ander te laeten comen. Sal oyck voor UL. gemackelycker sijn allenskens te betaelen ende bij tijde sorghe te draegen. Hierop ben ick Uwe antwoord bij den yersten verwachtende, dat ick weten mach, waernaer mij sal hebben te reguleren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16 Kwitantie van Johan Leseur aan Hester della Faille voor een bedrag ten behoeve van griffier Duyck, 14 oktober 1607Ga naar voetnoot1Ontfangen uuyt handen van Joffrauw Hester della Faille, weduwe van heer Daniël van der Meulen, de somme van 250 carolus gl.Ga naar voetnoot2, omme d'selve te behandigen aen den heere Greffier Duyck ten eynde hij daermee betaele d'oncosten gevallen int doen van decreet, daeraff d'voornoemde Joffrauw della Faille is geweest impetrante van decreet, ende eenen Cristiaen Musse tot Sevenberge geëxecuteerde, ende bij t'afftrecken deszelfs d'selve Joffrauw deur mij onderschreven gebleven is coopster, te weten een schuyr voor 120 gl., mitsgaders zeecker huysinge ende boomgaert voor 220 gl., ende belove ick ondergeschreven, d'selve Joffrau Van der Meulen hiervan te doen hebben de reeckeninge van dezelve penningen, mitsgaders de quitantie van de dobbele rantsoenen ende de decreetbrieven. Actum den 14en octobris 1607 ende was onderteeckent Johan Leseur. Gecollationeert dese copie tegens zijne principaele ende daermee bevonden accorderende bij mij, J. Wterwaell, notarius publicus. 1612. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17 Christiaan Mus uit Zevenbergen aan Andries van der Meulen te Utrecht, 2 maart 1609Ga naar voetnoot1[Schr. is drie weken in Antwerpen en Brussel geweest om verlenging van pacht van een ‘door ons bedijkt’ poldertje van de koning te Zwaluwe te vragen; hij heeft het PrinsenlandGa naar voetnoot2 voor Andries geploegd en wegens gebrek aan voer voor de paarden het ploegen van het volgerland uitbesteed; de secretaris van SteenbergenGa naar voetnoot3 heeft na een brief van Andries het ploegen weer toegestaan; schr. zal gerst inzaaien; het vochtige weer is voor nieuw land juist gunstig en maakt het graan zó duur, dat de koopsom en alle kosten er wel ineens uit kunnen komen; bij de oogst moeten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel Andries' personeel of gezin aanwezig zijn]. Vorts soe heb ic een deisdach oft een vonsdach tot Breda te doen. Int leste van dese wecke hoep ic tot Uutrecht te commen, om vorts met malcanderen te sprecken van eens ende anders, oeck van de huer van de weide te sprecken, wandt het wordt voordaen teidt om te wetten. Vorts mij vervondert, dat ghijluiden UL. soe feul moeiten aen doet, om borch te stellenGa naar voetnoot4. Wadt leidt UL. aen dye wetten? Want ghijluiden sijet daer mans genoch toe; UL. borch, dat was onnoddich. Vorts, waerom gheeft ghij haerluyden toe, gelick ic [uit] UL. contrackt gesien hebbe, dat ghij mij tot tacsasie mijn ploeghen ende saetcorren soudt betallen ende nempt dat over UL.? Wat leidt UL. aen de moeiten daermede te doen te hebben? Ic heb dat landt veel deuchden gedaen om ten halven te saeien ende de hellift van de schoeffGa naar voetnoot5 te strecken. Dye suelcks begerren te doen, connent genoch gekreighen. Dan aldaer wessende hadt ic mij voor suelcks gewacht, ic sout wel anders gemaeckt hebben; dan ic hebt gedaen tot UL. eer ende proffeidt, dan het zou mij ondanck van UL. ende alle de verrelt gesprocken soudt hebben vorden. Dat ic het landt desolaet soudt heb[ben] laetten ligghen in zijn wyentterbedden als anders [?] ende heb darenbowen mijn eighen landt latten ligghen, anders soudt ic het t'ennemael opgeseiet hebben. Ic en hebbe mijn daeghen noiet om gelt geploecht, dan alteidt selver ploeghen gehuertGa naar voetnoot6. Behouvens dat mij den borgemester Wyellim Hermans, ist door mij tanders, gelick UL. wel wet, alteidt voor haer ten besten gesprocken hebben, ende nou dat sij dat voort van UL. hebben, mijn besaeide vruchten sij selver te behouven ende aen haer te trecken, ende ic sal de lasten betalen tot nyeuver jaer toe: ic hadt beter in stoppelen laten ligghen ende hadder mijn schaeppen liever [?] op fet gemaeckt tot Kerssemis toe ende alsdan de laste betalt; maer een ander het gebruick hebbende, ende mij wt het landt te stotten ende het selver te aenverden, mij en gebeurt daerin geen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelick. Ic hadde beter mij[n] hoeff daer ic op woonGa naar voetnoot7 geploecht ende altemael op gesaedt ende mijn perden verkocht ende mijn knechs orloff gegeven met desen scherpen teidtGa naar voetnoot8 ende mijn gemack gehouden dan dat ic gedaen hebbe. Soe wyel ic, dat Godt aen mijn syel doet, maer het wort mij quallick gelouet ommers ten halven te seien, en conne geen mensen geweigeren, want men compt daer teidt[?] genoch toe, dyet begerdt, als sij goede luyden hebben, dye het begert te doen. Ic haddet beter in stoppelen latten ligghen ende hadder schaeppen op geweiet, maer zij bevinden haer nou beter, sij bevinden het landt nou gesaet ende alle geploecht op vyer oft vijff buynder; dat bevinden zij nou goedt, nochtans sij mij toeseiden, dat ic het lant ten halven saeien sou voor dyet jaer maer. Maer bedenckende eens, hoet mij al gelovet wordt de deucht dye ic hoer gedaen hebbe, gelick UL. bekent is, hetgene ic voer haer gedaen hebbe. [Schr. roept de voorspraak van burgemeester Corn. Huighen in, dat men hem niet van het land stoot; hem geeft hij dit request mee; hij vraagt Andries van der Meulen Johan Leseur te schrijven, dat die zich door de beenhouwer Gerrit van Rijn te Den Haag moet laten betalen uit Mus' tegoed bij die slager]. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18 Christiaan Mus uit Zevenbergen aan Andries van der Meulen te Utrecht, 22 april 1609Ga naar voetnoot1[Rentmeester Johan Corput heeft in Strijen een echtpaar gevonden om zetboer in Prinsenland te worden; als er nog een knecht bij komt, kan het bedrijf draaienGa naar voetnoot2; Mus begint er niet meer aan; voor het zaaien van de veertien gemet volgerland krijgt hij 14 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gl., evenals de schapen van MalapertGa naar voetnoot3 te verrekenen met de prijs van de schuurGa naar voetnoot3]. Belangende de last, die UL. mij gaft vant lant in den Geldersen Polder, om met Caerl de la Faelle te handelen, sal UL. gelyeven te wetten: van Uutrecht comende heb ic het Cae[r]l de la Faelle aen den seckret[aris] aengedynt mijnen last die ic hadde ende seydde, dat ic haer aenweissen doen soude aen eenen hoeck dye goet was om het gehel lant nyet te sippa[reren?]. Soe sij mij voor antwort gaff, dat sij het gaen besien soudden, gelick sij gedaen hebben. Soe ist, dat ic het haer wel twee ofte dryemael geseyt hebbe en dan quampt haer nyet te pas oft dan waer ic van huis, soe dat wij bij malcander quamen sanderdaechs nae Paesdach, om hetselven lant te gaen besien, om Cae[r]lle te gaen besien van sijn achte part. Zoe wij bij malcander quamen, soe toende Jan Pil sijn prockera[sie] van UL., hetwelck ic seer verwondert waerre, want ic mijn nersticheyt alom gedaen hadde, gelick ic UL. geseydt hadde te doen. Soe heb ic mijnen waeghen gesonden ende benne tsamen op het lant gegaen ende rontom. Soe hebben sij aen bevonden de aenweiss[inge], dye ic haer wes ende oeck teghen UL. geseidt hadde, hetwelck sy nyet onbiellich en vonden, ende oeck den ander dye tot Leidden vontGa naar voetnoot4, daerneffens aen malcanderen, en omdat UL. lant vyercant soudde blijven aen malcanderenGa naar voetnoot5; ende den seckre[taris] ende Caerl soude haer daer metten hoeck gesegt gehouden hebben. Soe tertont tonde Jan Pil sijn procker[asie] ende seide, dat hij nyet en vermoch Caerl allen sijn cavel te leussen[?], maer den anderen sijn broer mede, alwaer Caerl nyet [mede] te doen en wyel hebben. Ende Pil begerde daerop advis van UL. te hebben. Soe bleft als daer staen, anders zout geslotten gewest hebben ende metten hoeck tevrede gewest hebben tot mijnen ten huisse. Ic hadde ser gerne gesien, dat Cae[r]l sijn part daeraff hadde gehadt. Men sou Jan de la Faelle wel neffens aengewessen hebben ende UL. lant al vyercant gebl[even] hebben. Hij was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als huidden den 22sten april Cae[r]l de la Faelle tot mijnen ende seidden, dat Caerl sijn broeder nyet te doen en begert te hebben. Ic hoer wel, dat Caerl sijn broeder seer opgehist heft, dat lant mer werdich isGa naar voetnoot6. Dan hebbe Hans Pil horren segghen, dat sijn mesters tot Antwerpen wonnende hem last hadde[n] gegeven om naer een goede partie lants te sijn om voor haer te coppen. Mij dunckt, dat is een Loujes PertsGa naar voetnoot7 oft eenich van sijn cosins, dye hem last gegeven hebben. Soe laet eens besien, wat Pil daermede sal wyellen wtriechten ende alles gehort hebben zijn advis. Dan suelt UL. mij eens horren sprecken ende mij eens bij UL. te ontbyeden, soe wet ic noch diverse coplieden soe tot Breda als elders ende het lant tot eenen hoeghen preis te helpen, soe dat het UL. noch wel op ellick buinder baten sal wel vijffhondert gl. Dan sal UL. eens besien gelick ic UL. segghen sal ende nemen den besten raet. Dan UL. suelt aen Jan Pille screiven, dat best is, dat Caerl sijn achste part affwijst oft anders sou hij sijn cavel moetten verwachten. Want Caerl sou mede den hoeck tevreden sijn, ende mij dunckt, dat beste voor UL. soudde wesen. Ic wet wel, dat UL. Pil een brieff daeraff geschreven heft. [Naschrift:] Ic hebbe J. Peille horren segghen, de dertich buinder bij haer gekochtGa naar voetnoot8, dat sij de overmaet ende de 40e penninck ende de coste daeraen gedaen hebben, souden wyellen daervoor houdenGa naar voetnoot9. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19 Christiaan Mus uit Den Haag aan Andries van der Meulen te Utrecht, 16 en 18 mei 1609Ga naar voetnoot1[Schr. hoorde lang niets van Andries van der Meulen over het bebouwen van het land in Prinsenland, zodat hij dacht, dat erin voorzien was, en hij zijn paarden was gaan verkopen; nu blijkt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij nog op hem rekent, is het nog niet te laat, maar dan moet er bij de oogst een schip met een dorsknecht en een dorskleed uit Utrecht komen; het beste is het land twee jaar zelf te exploiteren en het dan te verkopen. Procureur Leseur is zelf een wanbetalerGa naar voetnoot2: het geld dat hij van schr. ontving voor Hester della Faille heeft hij achterovergedrukt en moet hij nu in termijnen aanzuiveren; Leseur haalt bij Gerrit van Rijn, aan wie schr. overwijzing heeft gedaan ten behoeve van Hester della Faille, vlees voor zichzelf. Andries van der Meulen heeft aan Pijl niet de beste verdeling gelast, dat weet Pijl wel beter, maar uit vijandschap jegens hem, Mus, wil Pijl het niet met Mus eens zijn]. Ende ghij en sult ghen schade hebbenGa naar voetnoot3 ende nyet eennen voere eerden myssen, gemerckt de helft van den vech ende het lant ten veedersijden in de cavelyngh angemeten sal vorden int verhurren als int vercopen. Ende elck sal aldan sijn helft van den vegh met vyllen bepoten. Ende en behorren de sloten ock nyet eer gemackt te vorden voer omtrent synter MertenGa naar voetnoot4, vant men het hel lant schanden soude maken met slooten, gelijck ghij vel cont mercken. Vant elcke sloot moet vijt veesen acht voetenGa naar voetnoot5 ende vyer voeten dyep ende vyer voeten in den bodem blijvende, ende de eerde twee voeten van de cant blijvende, opdat sij daer nyet vederom in en calft. D'velck alnou in den sommer soude gescheyden, soude voer den hurder en groote schade veesen, vant het lant soude met alle de eerde grootelijke bestort vorden tot mijnder grote schade van den pacht. Maer, Sr. Van der Muellen, houuer mij ten besten: dyt alsoe verdelt sijnde en gheft gennen last soe lychtverdych vertueft tot synter Merten toe. Ende vylt ghijt vel ende dyer vercopen ende latet den lantmeter maer aftekenen al dan den vech ende de sloote al vyer spytten, ick salt hem vel vijssen, ende elck sijn rechte achtste part, soe en valt ghij in gheen costen van sloten noch graven. Het en sal nyet mynder ghelden, nyet een stuyver te myn ofte te meer. Ende vercopet dan te Breda ende lecht daeraf enen sytdach, op twee p[a]ymmenten, de helft gereets ende de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ander helft tsjaers daernaer met rente de pennynck sestyen. Daer syn te Breda veel benhouders, dye synte Merten de borse vol ghels hebben van hare vercofte ossen, ende ock seker borghers, dye ock Usvegens ensgesynt sijn, oversulcks dat ick vel veete, dat ghij altijt sekerlijklijk 600 gl. van het buynder sult maken. Ende verveylt ghijt eer, sal U schade veesen, hout U gevarschuut. Vorts dat Jan Pijl sc[r]ijft, dat Carl qualyck tevreden is van dat lant verhurt is, sal men alsoe dertich bunder laten lyggen vogelvrij stroms gemeit, ofte het ghen mesters en hadde? Vat reden sijn, datter, hadde Carl met sijn porsye al vech gevest, hem hadde al goet gevest, ende ghij sout te beter rust gehat hebben. Dan ick hebbe haer altemael geseytGa naar voetnoot6, dat ickt van UL. gehurt hebbe: voer 500 gl., gelijck varachtych is, vant sij mijt afvrachden; ende UL. sc[r]ijft an Jan Pijl van 600 gl., ende soe schijnt, dat ick een luegner ben, dat ick nyet garne en soude horren. Daerom sij UL. gebeden te scrijven, gelijckt geburt is: 500 gl., gelijck Sr. Malepart vel veet ende varachtych is. Ende hebbe ock Carl geseijt, dat ghij hem uwtgescheyden hebt, ende Jan, UL. broederGa naar voetnoot7. Dan sy saghen vel, dat het lant nyet met vee beslaghen vorden int gehel, vant daer gheen scheysloten in en sijnGa naar voetnoot6; men moste se daer datelijck aftekenen ende afsloten; ick sous genoch an UL. porsye gehat hebben. Ende vylt mij toch met affslotynghe ofte met corlen[?] nyet belasten. Maer cont ghij met hem heel lycudasye gemaken, ick hope hem vel al af te betallen, als hij.... ofte met den hant hebbe. Lat Jan Pijl vel vast toehorren, maer scrijft hem, dat hijt om 550 gl. nyet en gheft ende dat hijt noch vat insyet, maer vat hij hort, dat hij UL. altijt advortere. [Twee dagen later vervolgt schr. de brief. Lof voor Van Rijn en blaam voor Leseur]. Secht Sr. Malpart, dat hij sijn lant nyet en breck ende tselve lat tot veyde legghen. Het is altijt een verborghen schatGa naar voetnoot8. Heft hij nou 6 gl., tjar ent sal hij vel hebben 8 gl., het naste jaer vel 10, vant in dat lant en sal nyet dan veydegebreck veesen, soe langher soe meer, jae mogelijck vel 12 gl. in drye oft vyer jaren tijts, vant sij en sal dan in lesten om gheen ghelt te becomen sijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijft Godt bevollen. Ghij vylt toch bemercken, dat ick de 200 gl. van den 40sten pennynck af ontfangen mach sijn voer alle nertsycheyt, dye ick gedan hebbe tot het vercopen vant lant. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 Christiaan Mus uit Zevenbergen aan Andries van der Meulen in Prinsenland, 7 juni 1610Ga naar voetnoot1Eersamen besonderen gonstighen vryent Sr. Andries van der Meullen. Ick hebbe den U[we] van den 6den juni ontfanghen dor UL. knecht, ende UL. hebt daer langhe gewest, soe ic verstae dor UL. knecht, ende ic hetselfte nyet en heb gewetten. Mij verwondert, dat UL. mij nyet eens een boeiken en hebt gesonden, ic sou daer bij UL. gecommen hebben, hoe wel dat ic quaellick te been ben. Soe ist dat UL. morghen mendt te vertrecken, soe en souuen wij ons dingghen quaellick aff konnen gedoen, soe ist best dat wij touven; over drye wecken als UL. daer weer kompt, ontbiet mij dan eens. Ten eersten soe moeghen wij onse saeck affdoen. Ic sal daer ondertussen in Den Haech reissen, hoewel dat Lesseur schreift, dat hij nyet ontfanghen en heeft, hetwelck ander[s] sal bleicken. Ic sal alle beschet medebrenghen ende van Lesseuren oeck, soe moeghen wij onsen dingghen suiver affdoen. Ende dat ic nyet eer tot Uuttrecht gecommen en ben, wij en souuen ghinder nyet uutgeriecht hebben ende dat ompt ploeghen vant landt; daerom ist best, dat wij int Prinsselandt bijeen kommen, soe moeghen wij tussen ons beide latten onderriechten van goeie mannen. Ic verstae wel, dat Lesseur de penninghen onder hem houdt ende dat hij UL. nyet en gheeft; hij heeft mij aldeurs bedroghen ende hij sal mij noch int dyet stuck bedrieghen. Ic verstae dor UL. knecht, dat UL. wyentterga[r]st nyet goet en is, hetwelck aldus teghen mijn hardt geweest is: ic hadder liever terve in gesaet. Ic sal UL. komste verwachten, als UL. wederom kompt. [Naschrift:] Mens den backer, als UL. compt, sal mij den brief vel bestellen tot mijnen costen. Ick ben vel tevreden dat bij mijnnen leven suyverlyck afgerekent vort. Ende brenckt ock mede alle dockementen dye ghij hebt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21 Kwitantie van Hester della Faille aan Jhr. Philippus de Soete, 10 juli 1611Ga naar voetnoot1Ick Hester de la Faille, weduwe wijlent heer Daniel van der Meulen, voir mij selven ende als oppermombersse mijner kinderen, geprocreert bij den den voorsz. Van der Meulen, bekenne mits desen ontfanghen te hebben uut handen van jonckheer Philippus de Soete, gheseyt van Laecke, heere van Villers, Bosque ende in Evertsberghen, etc., de somme van vijfhondert twee guldens, derthien stuyvers, over den laetsten termijn ende in volle betaelingh van de somme van twelfduysent vijfhondert seven guldens, spruytende uut den koop van soodaenighe 22 bunderen 296 roeden landsGa naar voetnoot2, gheleghen in den Ghelderssen Polder onder de jurisdictie van Sevenberghen, als hem op den 10den Octobris anno 1609 bij de Heere Andries van der Meulen, mijnen swagher, van mijnentweghen ende in sijn leven beneffens Heer Nicolas Malapert, Heere van Jutfaes, als voighden mijner voorsz. kinderen aen de voorsz. Jonckheer Peter [sic] de Soete, etc., vercocht sijn ghewordenGa naar voetnoot3, welcke betaelinghe ghelijck mede alle voorgaende ick Hester de la Faille in der qualite voorsz. ghelove den voorsz. Sr. Philippus de Soete, sijnen erven ende naekomelinghen te doen strecken soo voor mij selven als jeghens d'vorsz. mijne kindren ende allen anderen, mitsgaders te presteren, dat den koop der voorsz. landen bij de voorsz. mijne kindren, wanneer tot haere mondighe jaeren ghekomen sullen sijn, voir soo vele hun dienaengaende, sal worden gheaprobeert ende voor goet ghehouden, ende soo alle molestien, processen ofte andere swaricheden te dien aensiene gheprevenieert sullen blijven, mijnen persoon ende goederen daertoe verbindende. [Volgt dezelfde belofte van Nicolaas Malapert als voogd van dezelfde kinderen]. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 1618 oct. Aantekening van Hester della Faille nopens de herkomst van deze brieven, oktober 1618Ga naar voetnoot1Adi october 1618. Ontfangen dese brieven door mijn schoonsone Hochepied, die se uut den sterfhuyse van saliger Nicolas Malapert van Pletsenbeurch gecregen heeft door Michiel van Eeckeren oft Louys Malapert. Dient pro memorie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RegestenlijstDiverse stukken
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De correspondentie met Mus
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De correspondentie met Leseur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De correspondentie met Van Steelant
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Register van Persoonsnamen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|