| |
| |
| |
[Verslag]
Verslag van de Algemene Vergadering van de Leden van het Historisch Genootschap gehouden op maandag 2 november 1964 in Esplanade te Utrecht
Volgens de presentielijst zijn aanwezig de leden en introducé's:
W. Jappe Alberts |
A.J.M. Alkemade |
J.A. van Arkel |
M.M. de Bakker |
P.J.W. Beltjes |
E. van Beusekom |
H. Binnendijk |
K.W.L. Bezemer |
J.C. Boogman |
W.J. de Boone |
N.A. Bootsma |
J.W. Bosch |
C.D.J. Brandt |
J. Brandt-van der Veen |
E.A.B.J. ten Brink |
J.M.G.M. Brinkhoff |
J.G. Bruggeman |
J.R. Bruijn |
M.G. Buist |
M.P. van Buijtenen |
A.C. Carter-Le Mesurier |
J.A. ten Cate |
A.E. Cohen |
W.Ph. Coolhaas |
C. Dekker |
A.Th. van Deursen |
J.G. van Dillen |
Z.R. Dittrich |
J.D. Dorgelo |
B. Dorsman |
J.A. van Dorsten |
H.W. von der Dunk |
E. van Dijk |
H. Dijkstra |
J.L. van Essen |
D.J. Faber |
J.A. Faber |
C.N. Fehrmann |
G.J. Gerbscheid |
D. Grosheide |
C.F. Gülcher |
J. Haak |
H. Hardenberg |
S. Hart |
M. Hartgerink-Koomans |
H.F. Heerkens Thijssen |
J.G. Hegeman |
H. van Heiningen |
C.G. van den Hengel |
H. Heijnen |
J. van Heijst |
W.J. van Hobokem |
J.H. van den Hoek Ostende |
J. Holleman |
H. van Hoogdalem |
J.A. van Houtte |
F.W.N. Hugenholtz |
O.C.D. Idenburg-Siegenbeek van Heukelom |
P.W.A. Immink |
J.F. Jacobs |
L. Jansen |
O.J. de Jong |
G.J.W. de Jongh |
J.A.F. de Jongste |
M.W. Jurriaanse |
C.A. van Kalveen |
W.J. Karssen |
| |
| |
T.J. Kastelein |
J.H. Kernkamp |
F. Ketner |
C. van de Kieft |
A.J. Kölker |
N. Kolff |
R.J. Kolman |
E.H. Korvezee |
J.R. van der Leeuw |
L.S. Meihuizen |
W.J.F. Meiners |
H.J. Mijjer |
G. de Nie |
J.F. Niermeyer |
M.E. Nolte |
B. Oestreich (intr.) |
G. Oestreich |
D.P. Oosterbaan |
M.E. van Opstall |
J.K. Oudendijk |
J. Platteel |
E.P. Polak-de Booy |
R.R. Post |
J.W. Postma |
W.A. van Rappard |
H. Riemens |
M.P.H. Roessingh |
D.J. Roorda |
A.J.C. Rüter |
P. Sarolea |
J.M. van Schaik (intr.) |
I. Schöffer |
H.B.Th. Schot |
P. Schot-Saikku (intr.) |
G. van Schravendijk-Berlage |
J. Sibinga Mulder |
F.S. Sixma van Heemstra |
B.H. Slicher van Bath |
C. Smit |
J. Steur |
J.G. Stork-Penning |
J.E.A.L. Struick |
F.B.M. Tangelder |
J. den Tex |
F. Tichelman |
L. van Tongerloo |
M.Th. Uit den Bogaard |
A.J. Veenendaal |
A.J. van de Ven |
G.H. Verbist |
W.J.Th. Verhoeven |
P. Verhoog |
W. Vinkhuyzen van Maarssen |
C.W. van Voorst van Beest |
H. de Vries |
Joh. de Vries |
M. de Vroede |
E. Vroom |
E.L. Waardenburg |
S.L. van der Wal |
H. Wansink |
E.H. Waterbolk |
F.J. van Wel |
J.M. Welcker |
C.B. Wels |
J.F.A.N. Weijling |
J.S. Wigboldus (intr.) |
A.W. Willemsen |
J.M. van Winter |
P.J. van Winter |
C. Wiskerke |
J.J. Woltjer |
A.M. van der Woude |
S.B.J. Zilverberg |
A. Zijp |
Eén handtekening was onleesbaar.
De voorzitter, prof. dr. C.D.J. Brandt, opent te kwart voor elf de vergadering met de volgende rede:
Dames en Heren,
De traditie getrouw - want het is sinds kort na de oorlog gewoonte geworden om de Algemene Vergadering van het
| |
| |
Historisch Genootschap te houden in de herfstvakantie van de scholen, dus op een van de dagen ter weerszijden van 1 november - begin ik na er mijn vreugde over uitgesproken te hebben, dat Uw grote opkomst bewijst, dat deze jaarlijkse vergadering voor onze leden iets betekent, met het uitbrengen van het verslag van de werkzaamheden van het bestuur en de stand van de uitgaven van het Genootschap.
Ik zou mij echter aan grove onwellevendheid schuldig maken, wanneer ik niet eerst een woord van hartelijk welkom richtte tot U allen en tot de beide sprekers van vandaag zeer in het bijzonder. Herr Kollege Oestreich, es freut dem Vorstande und den Mitgliedern unsrer Genootschap sehr, dass Sie bereit und imstande gewesen sind, unsrer Einladung, in dieser Zusammenkunft für uns einen Vortrag zu halten, Folge zu leisten. Seien Sie davon überzeugt, dass wir Ihrem Vortrage mit seinem vielversprechenden Titel mit dem grössten Interesse entgegensehen. Ook U, collega Slicher van Bath, roep ik van deze plaats een welgemeend welkom toe; wij verheugen er ons over, dat het U deze keer mogelijk is geweest, wat vorig jaar niet mocht lukken, om voor ons als spreker op te treden.
Het verheugt mij, dat ik ook dit jaar weer ons erelid prof. dr. J.A. van Houtte in ons midden mag begroeten.
Toen ik vanmorgen mijn huis verliet, dacht ik, dat ik U nu zou gaan zeggen: in de samenstelling van ons bestuur is dit jaar geen verandering gekomen. Maar na de vergadering van ons Algemeen Bestuur, die aan deze bijeenkomst is voorafgegaan, kan ik dit, jammer genoeg, niet meer zeggen. In die vergadering heeft collega Post nl. te kennen gegeven, dat hij het beter vindt om, nu hij als hoogleraar is afgetreden, zijn plaats in ons Algemeen Bestuur ter beschikking te stellen voor een jongere kracht. Wij hebben niet anders kunnen doen dan dit besluit eerbiedigen.
Collega Post, U bent vele jaren lid van het Algemeen Bestuur geweest; ik meen, dat ik de enige van de zittende bestuursleden ben, die Uw entrée daar heeft meegemaakt. In al de jaren bent U een van de trouwste bezoekers van onze bijeenkomsten geweest. Nooit hebben wij tevergeefs een beroep op Uw medewerking, op Uw adviezen gedaan. Namens bestuur en leden wil ik U heel hartelijk danken voor alles wat U voor ons Genootschap hebt verricht.
Het aantal leden van ons Genootschap heeft dit jaar in de verschillende categorieën, met één uitzondering, een meer of minder sterke stijging vertoond. Die ene uitzondering is de
| |
| |
groep van de ereleden, die door het overlijden van prof. dr. G.M. Trevelyan en van prof. dr. L. van der Essen van 11 op 9 is teruggebracht. De sterkste toename heeft het aantal gewone leden vertoond; dit is maar liefst met 63 vermeerderd en van 734 vorig jaar nu op 797 gekomen. De buitenlandse leden zijn met 11 vermeerderd tot 83, terwijl ons Genootschap aan ledeninstellingen er nu 25 (23 vorig jaar) telt. Hierdoor heeft het getal onzer leden de 900 met 14 overschreden, wat o.a. betekent, dat we de oplage van onze publikaties hebben moeten vergroten. Ware ons Genootschap een ander soort vereniging, U zoudt mij vandaag waarschijnlijk de leuze ‘op naar de duizend’ horen aanheffen, al dan niet vergezeld van het voorspiegelen van fraaie geschenken voor het werven van x leden. Ik kan dit echter niet doen, daarom volsta ik met er mijn voldoening en mijn blijdschap over uit te spreken, dat de doelstellingen van ons Genootschap en de wijze, waarop wij die in het belang van de Nederlandse historische wetenschap trachten te verwezenlijken, de instemming, de belangstelling en vooral ook de actieve en passieve medewerking van zovelen hebben.
En nu de hoofdschotel: de stand van de uitgaven van ons Genootschap. Zoals U begrijpen zult is het mijn eerste werk om, zodra het tijdstip voor het opstellen van deze verantwoording is aangebroken, mijn verslag van het vorig jaar ter hand te nemen om te zien, wat van de toen door mij uitgesproken verwachtingen en veronderstellingen is terecht gekomen.
Dat wilde ik dit jaar ook weer doen en ik had mijn hand al uitgestoken naar de plank in mijn boekenkast, waar de rij van de Bijdragen en Mededelingen van ons Genootschap staat, toen ik mij bedacht, dat de B. en M. 1964 daar nog niet hun plaats hadden gevonden. Ja, dames en heren, het spijt mij wel, maar het is ons voor de derde maal in successie niet gelukt om U vóór deze vergadering in het bezit van de B. en M. te stellen, ondanks de moeite, die onze eerste secretaris zich gegeven heeft om dit wel te bereiken. Het is voor hem - en voor ons allemaal - een grote tegenvaller geweest, dat, terwijl hij dacht, dat de kopij voor de Bijdragen en Mededelingen dit jaar nu eens bijtijds gereed zou zijn, er de laatste weken van die onverwachte tegenslagen zijn geweest, die de afwerking van de Bijdragen en Mededelingen net zoveel hebben vertraagd, dat de rondzending ervan vóór vandaag niet meer mogelijk is geweest. Bij wijze van schrale troost kunt U er zich onder de koffie of tijdens de middagpauze,
| |
| |
net als vorig jaar, van vergewissen door een blik te werpen op of in het exemplaar, dat de secretaris naar onze vergadering heeft meegebracht, dat de Bijdragen en Mededelingen 1964 wel klaar zijn en dat U dit deel dus deze of volgende week kunt verwachten.
Mijn misgreep naar mijn boekenkast heeft mij intussen niet belet om de tekst van mijn vorig verslag in te zien. Ik heb daarbij bevonden, dat ik mij toen onthouden heb van het uitspreken van verwachtingen over de verschijning in dit jaar van een deel van onze Werken. Deze terughoudendheid toen had natuurlijk een goede reden: ik verwachtte niet, dat de mogelijkheid bestond, dat een van beide uitgaven, die de prioriteit hebben op onze lijst, de Kroniek van Melis Stoke en het derde deel van het Thorbecke-archief, laat staan allebei, dit jaar van de pers zouden kunnen komen. Ik heb wel, wat de Thorbecke-uitgave betreft, de hoop uitgesproken, dat voor de verschijning van het derde deel hiervan de door het bestuur gedachte termijn van voorjaar of zomer 1965 niet al te veel overschreden zou hoeven te worden. Vandaag durf ik deze hoop niet opnieuw uit te spreken. Zowel van Melis Stoke als van Thorbecke III is de tekst nog niet geheel gereed. Als alles gaat, zoals de bewerkers op dit ogenblik verwachten, zullen beide manuscripten begin 1965 ter perse kunnen worden gelegd. Maar of het onze drukker mogelijk zal zijn om vier delen van onze Werken plus een deel van Bijdragen en Mededelingen in één jaar voor verschijning gereed te hebben - vergeet U niet, dat Melis Stoke uit drie delen bestaat, die we tegelijk willen laten verschijnen - zal de toekomst moeten leren. Ons bestuur zal alles doen om dit mogelijk te maken, maar wij noch de bewerkers kunnen ijzer met handen breken.
Ten aanzien van het Archief-Van der Meulen moest ik vorig jaar het sombere geluid laten horen, dat de bewerker hiervan, onze eerste secretaris, per 1 december zonder vaste assistentie kwam te zitten en dat er wel niet zo gemakkelijk iemand zou worden gevonden om deze plaats in te nemen. Deze verwachting is inderdaad bewaarheid, helaas, en dit is een van de redenen, waarom er met deze publikatie het afgelopen jaar zo goed als geen vooruitgang geboekt is kunnen worden. Er is daarvoor echter nog een andere reden. Een eerste verkennend onderzoek dat de heer J. van Heijst, wetenschappelijk ambtenaar bij de afdeling van prof. Kernkamp, instelde naar het archief van Van der Meulen in de Bibliotheca Thysiana te Leiden, bracht aan het licht, dat zich daar veel meer materiaal bevond
| |
| |
dan waarop prof. Kernkamp en ons bestuur hadden gerekend, materiaal, waarvan geen behoorlijke inventaris bestaat. Daarom heeft prof. Kernkamp ons voorgesteld en het bestuur heeft zich hier vanzelfsprekend mee verenigd, om eerst door de heer Van Heijst een gedetailleerd rapport te laten maken over de omvang en de aard van dit materiaal. Dit rapport is nog niet in ons bezit - de heer Van Heijst kan slechts een bescheiden deel van zijn tijd hieraan besteden - en zolang dit niet het geval is, zal de verdere bewerking van deze uitgaven moeten blijven rusten.
In mijn vorig verslag heb ik melding gemaakt van het verheugende feit, dat prof. dr. A.J.C. Rüter de mogelijkheid zag om het werk aan de uitgave van de Gouverneursrapporten, een uitgave die lang, al te lang, had stilgelegen, te hervatten of te laten hervatten. Vandaag moet ik, helaas, weer een domper zetten op deze opgewektheid. Prof Rüter heeft ons nl. meegedeeld, dat er dit jaar geen voortgang van enige betekenis met deze uitgave gemaakt is kunnen worden. Ik behoef U wel niet te zeggen, hoezeer het bestuur dit betreurt; wij kunnen alleen maar hopen, dat wij U op onze volgende Algemene Vergadering beter nieuws kunnen brengen over deze uitgave, waarvan wij de voltooiing en met name ook het gereed komen van de index zo graag zouden zien.
De beurt is thans aan deel II van de Bentinckpapieren, ook een uitgave, die al lange jaren op ons program prijkt, zo lang, dat wij wel eens de gedachte hebben gehad, dat de vermelding ervan zuiver pro memorie geworden was. Het ziet er echter op het ogenblik naar uit, dat deze gedachte toch te pessimist is geweest. Drs. W.J. Meiners, die zich onder leiding van de oorspronkelijke bewerker, prof. dr. P. Geyl, gezet heeft aan het voor de druk gereed maken van deze uitgave, heeft aan onze eerste secretaris per schrijven van 18 september meegedeeld, dat de tekst ervan persklaar was op het typen van de annotaties na. Nu is de heer Meiners, zoals verschillenden van ons bestuur weten, van nature een optimist, zodat wij nog geen ‘hee’ durven roepen. Prof. Geyl zal trouwens, neem ik aan, deze annotaties nauwkeurig willen bekijken. Maar goed, het heeft er toch alles van, dat wij de kopij voor deze uitgave in afzienbare tijd in handen zullen hebben. Dit betekent intussen niet, dat wij haar ook onmiddellijk naar de drukker zullen kunnen zenden; na wat ik over ons drukprogram voor het volgend jaar gezegd heb, zult U dit kunnen begrijpen.
| |
| |
Over het Dagboek van J.L. Heldring, de publikatie, waarmee onmiddellijk na onze vorige Algemene Vergadering een begin is gemaakt, kan ik kort, maar krachtig zijn. Dr. Joh. de Vries, die de zorg hiervan op zich genomen heeft, is dadelijk met volle kracht aan het werk gegaan; ik ben ervan overtuigd, dat hij alles op alles zal zetten om dit omvangrijke en voor wat de annotatie aangaat zeer tijdrovende uitgave, die in beginsel op twee delen is gesteld, na ommekomst van de geraamde tijd van twee jaar, dat is dus per 1 januari 1966, in handschrift gereed te hebben. Onzerzijds is toegezegd, dat dit dan zo spoedig mogelijk naar de drukkerij zal worden gezonden.
Goed nieuws heb ik van de Bronnenpublicatie betreffende de geschiedenis van Nederlands-Indië 1900-1942, een uitgave, die niet door ons Genootschap rechtstreeks geschiedt, maar wel onder auspiciën ervan. De commissie, die met het toezicht op deze uitgave is belast, waarin twee van onze bestuursleden zitting hebben, heeft aan ons meegedeeld, dat het tweede deel dezer dagen van de pers zal komen. Het is gewijd aan de Volksraad en de staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië over het tijdvak 1891-1926. De commissie verwacht, dat in de loop van 1965 een derde deel van de pers zal komen, waarin de bronnen over ditzelfde onderwerp uit de jaren 1927-1942 zullen worden opgenomen. Voor Uw voorzitter is de voortvarendheid, waarmee bewerker en commissie hier te werk blijken te kunnen gaan om van te watertanden. Juist daarom voelt hij zich geroepen om de bewerker, dr. S.L. van der Wal, met de verschijning van dit tweede deel heel hartelijk geluk te wensen.
Tenslotte moet ik - schrikt U niet - nog melding maken van een nieuwe uitgave, waartoe ons bestuur in zijn vergadering, die aan deze vlak is voorafgegaan, heeft besloten. Het betreft hier een deel voor onze zogenoemde kleine reeks, dat zal bevatten: 1. een journaal van Michiel de Ruyter; 2. een dagregister van vice-admiraal Isaäc Sweers; 3. een journaal van kapitein Engel de Ruyter; 4. enkele familiebrieven van Michiel de Ruyter; 5. een ongepubliceerde vlootlijst van vlak voor de slag bij Kijkduin, alles uit het jaar 1673.
Deze uitgave, die licht zal werpen op de zeeslagen op Schooneveld en bij Kijkduin uit dit jaar en de lezer een beeld zal geven van de interne gang van zaken op de vloot en van het contact met de overheden op de wal gedurende de gehele zeetocht, is in bewerking bij drs. J.R. Bruijn - een leerling van wijlen prof. dr. T.H. Milo en later van prof. dr. J.H. Kernkamp -,
| |
| |
die ons heeft meegedeeld, dat hij de kopij in de maand december a.s. gereed hoopt te hebben. Dan zal ook dit gedrukt moeten worden.
Ik wil er maar liever niet aan denken wat ons de komende twee jaren op het gebied van drukken allemaal te wachten staat. Gelukkig is de financiële toestand van ons Genootschap gezond, maar zonder subsidies voor bepaalde publikaties, Thorbecke III en het Dagboek van Heldring bijv., zie ik dit programma van uitgaven nog niet verwerkelijkt, helemaal afgezien nog van de mogelijkheden van onze drukker.
Tenslotte rest mij nog U de verblijdende mededeling te doen, dat er nu al kopij genoeg is binnengekomen om de volgende Bijdragen en Mededelingen, die we werkelijk vóór de volgende Algemene Vergadering hopen uit te brengen, mee te vullen. Dit is wel eens anders geweest; dikwijls genoeg hebben we de Bijdragen en Mededelingen in de loop van het jaar van verschijning niet dan met moeite vol kunnen krijgen. Ik kan niet anders dan van harte hopen, dat de in dit opzicht ingetreden kentering een blijvende zal zijn.
Met dit hoopvolle vooruitzicht verklaar ik deze Algemene Vergadering van het Historisch Genootschap voor geopend.
De voorzitter geeft hierna het woord aan prof. dr. W.Ph. Coolhaas, de secretaris van de ‘Commissie voor bronnenpublicatie betreffende de geschiedenis van Nederlands-Indië 1900-1942 van het Historisch Genootschap’. Bij verhindering van de voorzitter der commissie, prof. dr. I.J. Brugmans, biedt prof. Coolhaas het bestuur van het Historisch Genootschap het eerste stuk aan van ‘De Volksraad en de staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië’, dat de jaren 1891-1926 behandelt en de tweede der onder het toezicht der commissie verschenen publikaties vormt. Prof. Coolhaas spreekt zijn grote erkentelijkheid uit jegens de ter zake zeer kundige bewerker, dr. S.L. van der Wal, die zo bewonderenswaardig nauwkeurigheid aan voortvarendheid weet te paren. In zijn dank betrekt spreker de staf van dr. Van der Wal en ook de firma Wolters, die beide verschenen delen keurig heeft verzorgd.
De voorzitter bedankt de commissie voor het tot dusver door haar verrichte en sluit zich gaarne aan bij de woorden van waardering, ten aanzien van dr. Van der Wal gesproken.
Na een korte koffiepauze verleent de voorzitter het woord aan prof. dr. Gerhard Oestreich (Hamburg).
|
|