| |
| |
| |
[Verslag]
Verslag van de Algemene Vergadering van de Leden van het Historisch Genootschap gehouden op zaterdag 2 november 1963 in Esplanade te Utrecht
Volgens de presentielijst zijn aanwezig de leden en introducé's:
W. Jappe Alberts |
J.W. Andriessen |
J.A. van Arkel |
J.N. Bakhuizen van den Brink |
G.A.M. Beekelaar |
E. van Beusekom |
K.W.L. Bezemer |
J.C. Boogman |
W.J. de Boone |
J.W. Bosch |
Ph.M. Bosscher |
C.D.J. Brandt |
J. Brandt-van der Veen |
J.J. Buurman |
M.P. van Buijtenen |
M. van der Bijl |
A.C. Carter-Le Mesurier |
W.Ph. Coolhaas |
W.A.H. Crol |
J.G. van Dillen |
J. Dommisse |
B. Dorsman |
H.W. von der Dunk |
H. Dijkstra |
M.G. Emeis Jr. |
J.L. van der Essen |
J.A. Faber |
G.J. Gerbscheid |
C.E. Gerretson-Harmsen |
W.J. Goslinga |
D. Grosheide |
C.F. Gülcher |
E. van Gulik |
J. Haak |
M. Hartgerink-Koomans |
H.F. Heerkens Thijssen |
P. van Hees (intr.) |
J.G. Hegeman |
J. Heringa |
J.F. Heijbroek |
H. Heijnen |
J. van Heijst (intr.) |
W.J. van Hoboken |
B. van 't Hoff |
J. Holleman |
D. de Hoop Scheffer |
J.A. van Houtte |
F.W.N. Hugenholtz |
P.J. Idenburg |
O.C.D. Idenburg-Siegenbeek van Heukelom |
P.W.A. Immink |
J.F. Jacobs |
H.P.H. Jansen |
L. Jansen |
M.J. Jochems C.M. |
G.J.W. de Jongh |
M.W. Jurriaanse |
J.H. Kernkamp |
F. Ketner |
C. van de Kieft |
C. 't Kint (intr.) |
O. 't Kint (intr.) |
A.C.F. Koch |
L. Kok |
N. Kolff |
E.H. Korvezee |
H. van Lambalgen |
| |
| |
J.R. van der Leeuw |
J. Meilof Yben |
W.J.F. Meiners |
P. van der Meulen |
J. Meijer |
F.E.J. Milo-van Everdingen |
W. Miltenburg-Racké |
A.Th. Mous |
H.J. Mijjer |
N.F. Noordam |
J.K. Oudendijk |
R. Philips |
L.P.L. Pirenne |
J. Platteel |
L.J. Plemp van Duiveland |
J.W. Postma |
E. van Raalte |
A.E. Revers |
J.H.A. Ringeling |
J. Rogier |
A. Romein-Verschoor |
G. van Roon |
D.J. Roorda |
A.J.C. Rüter |
C.A. Rutgers |
P. Sarolea |
A. Schaper |
H. Schmitz |
I. Schöffer |
G. van Schravendijk-Berlage |
R.J. Schuursma |
J. Sibinga Mulder |
F.S. Sixma van Heemstra |
B.H. Slicher van Bath |
J. Steur |
Th.H.J. Stoelinga |
J.G. Stork-Penning |
J.E.A.L. Struick |
J.J. van Stuyvesant Meyen |
C.A. Tamse (intr.) |
J. den Tex |
L. van Tongerloo |
M.Th. Uit den Bogaard |
A.J. Veenendaal |
A.J. van de Ven |
G.H. Verbist C.J. |
H. Voorn |
Joh. de Vries |
G. de Vroede (intr.) |
M. de Vroede |
E. Vroom |
S.L. van der Wal |
H. Wansink |
E.H. Waterbolk |
J.M. Welcker |
IJ.P.W. van der Werff |
E.J. Werkman |
W.M. Westerhuis |
J.M. van Winter |
P.J. van Winter |
C. Wiskerke |
J.J. Woltjer |
A.M. van der Woude |
J.S. Wijne |
S.B.J. Zilverberg |
S.H.A.M. Zoetmulder |
A. Zijp |
Eén handtekening was onleesbaar.
De voorzitter, prof. dr. C.D.J. Brandt, opent te kwart voor elf de vergadering met de volgende rede:
Dames en Heren,
Ik heet U welkom op onze Algemene Vergadering; ik ben verheugd, dat wederom zovelen van onze leden de weg naar Utrecht, waar ons Genootschap gevestigd is, hebben gevonden. Dit woord van welkom geldt U allen, zonder onderscheid, maar in het bijzonder de beide sprekers van vandaag, waarvan de een,
| |
| |
dr. M. de Vroede, van bezuiden onze staatsgrenzen tot ons is gekomen om een onderwerp voor ons te behandelen uit de jaren dat Noord en Zuid verenigd waren en de ander, prof. dr. I. Schöffer, ons bestuur en U een grote dienst heeft gedaan door zijn bereidheid om een voordracht te houden, toen wij door twee teleurstellingen dreigden vast te lopen.
De traditie getrouw richt ik mij ook graag met een extra verwelkoming tot ons jongste erelid, prof. dr. J.A. van Houtte, daarmee onze leden tegelijk in kennis stellend van het feit, dat ons bestuur na onze vorige Algemene Vergadering besloten heeft om deze geleerde uit het Zuiden in de lijst van onze ereleden op te nemen. Ik twijfel er niet aan, of dit besluit zal Uw aller instemming hebben. Tot zijn en onze spijt heeft prof. dr. H. van Werveke, een van de trouwste bezoekers van deze bijeenkomsten, laten weten, dat hij ook ditmaal verstek moest laten gaan. Ik spreek de hoop uit, dat de stoornis in zijn gezondheidstoestand, die hiervan de oorzaak is, spoedig tot het verleden zal behoren.
In de samenstelling van ons bestuur is dit jaar geen verandering gekomen. De plaats, die opengekomen was door het aftreden van prof. dr. E.J. Dijksterhuis, waarvan ik in mijn vorige verslag melding heb gemaakt, is niet gevuld; de Utrechtse leden van het bestuur hebben gemeend, dat de werkzaamheden vooralsnog door de zittende bestuursleden konden worden uitgevoerd. Onze penningmeester, dr. A.J. van de Ven, heeft weliswaar zijn ambt als rijksarchivaris in de provincie Utrecht dit jaar neergelegd wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd - Uw voorzitter heeft het Genootschap vertegenwoordigd bij het afscheid in kleine kring, dat de scheidende archivaris werd aangeboden - maar tot onze vreugde heeft hij zich bereid verklaard om zijn plaats in ons bestuur te blijven bezetten.
Het aantal gewone leden van ons Genootschap bedraagt, volgens de gegevens mij door onze eerste secretaris verstrekt, 746 (734), 23 (23) leden-instellingen en 77 (72) buitenlandse leden, terwijl 10 (11) namen op de lijst van ereleden prijken.
Thans kom ik tot de hoofdzaak van dit verslag: de stand van de uitgaven van ons Genootschap.
Om redenen van chronologische aard begin ik met de Kroniek van Melis Stoke. Vorig jaar heb ik U gezegd, dat er hoge eisen gesteld zouden worden aan de bewerker, ons medebestuurslid, prof. dr. F.W.N. Hugenholtz, wilde deze omvangrijke uitgave
| |
| |
in 1963 gereedkomen. Toen ik dit zeide, wist ik niet, hoe hoog die eisen zouden blijken te zijn. Met name heeft het probleem, welke tekst uiteindelijk aan de druk ten grondslag zou moeten worden gelegd met de praktische gevolgen daarvan, bijv. wat betreft het typen, veel meer tijd gevergd dan aanvankelijk gedacht was. Bovendien heeft ook collega Hugenholtz te lijden van het euvel, ons allen zo goed bekend, dat hem steeds minder tijd ter beschikking staat voor wetenschappelijke arbeid als deze.
Ook de voorbereiding van het derde deel van het Thorbeckearchief heeft het afgelopen jaar vertraging ondergaan. Hier was het niet de materie van de uitgave, die de vertraging veroorzaakte, maar de omstandigheid dat de bewerkster een operatie heeft moeten ondergaan, die met de nasleep ervan haar een half jaar van haar tijd en energie voor deze uitgave gekost heeft. Gelukkig is zij nu weer met zo goed als volle kracht aan het werk en als zij daarmee kan doorgaan ziet het er naar uit, dat de door ons bestuur gedachte termijn van verschijning van deze publikatie in het voorjaar 1965 niet of nauwelijks overschreden zal hoeven te worden. De kans dat dit lukken zal is des te groter, omdat dr. J.H.A. Ringeling, die de bewerkster bij de collatie en de annotatie assisteert, gedurende de tijd dat mevrouw dr. J. Brandt-van der Veen was uitgeschakeld, rustig heeft kunnen doorwerken. Niet onmogelijk is echter, dat het gereedkomen van de Kroniek van Melis Stoke in de loop van het komende jaar ons bestuur zal noodzaken om financiële en/of technische redenen de verschijning van Thorbecke III wat later te doen plaatsvinden.
Een uitgave die van het begin af aan de ene tegenslag na de andere heeft opgeleverd, is die van het Archief-Van der Meulen. Kon ik in mijn vorige verslag een - alleen door de ervaring nog wat getemperd - opgewekt geluid laten horen, toen ik kon mededelen, dat de bewerker, onze eerste secretaris, geslaagd was in het verkrijgen en vinden van wetenschappelijke assistentie voor deze uitgave, thans moet ik berichten, dat deze assistente, mevrouw drs. A.J. Klaassen-Meijer, zich door de voor haar verheugende omstandigheid van aanstaande gezinsvermeerdering vorige week genoodzaakt heeft gezien er prof. dr. J.H. Kernkamp van in kennis te stellen, dat zij haar werk aan deze uitgave per 1 december zal moeten staken. Dit feit stelt de bewerker en ons bestuur opnieuw voor het netelig probleem van het omzien naar nieuwe hulp, waarvoor niet gemakkelijk
| |
| |
een oplossing te vinden zal zijn. Intussen wil ik niet nalaten te getuigen van mijn grote waardering voor de wijze, waarop zij haar werk voor deze uitgave heeft verricht; het verlies, dat wij door haar gedwongen afscheidnemen gaan lijden, wordt er slechts te groter door.
Na deze ietwat sombere klanken doet het mij goed voor de afwisseling eens een wat opgewekter geluid te kunnen laten horen en wel ten aanzien van de Gouverneursrapporten, een uitgave die lange tijd, te lange tijd, heeft stilgelegen. Kon ik vorige maal niet anders meedelen dan dat prof. Rüter zon op middelen om deze publikatie weer op gang te brengen en daarbij de hoop uitspreken, dat het hem zou lukken deze middelen binnen afzienbare tijd te vinden, vandaag mag ik zeggen, dat hem dit gelukt is en dat er reeds een begin is gemaakt met de afwerking van deze uitgave. Ik behoef U wel niet te zeggen, hoezeer ons bestuur zich erover verheugt, dat deze belangrijke publikatie weer voortgang zal kunnen vinden en hopelijk in afzienbare tijd tot een goed einde gebracht zal kunnen worden.
Anders dan de commissie, aan wie de herziening voor de Regels voor het uitgeven van bronnen is opgedragen, gedacht had, is het haar niet gelukt om de resultaten van haar arbeid dit jaar aan het bestuur voor te leggen, laat staan dus dat het mogelijk is gebleken, zoals ik in mijn vorige verslag met lichtvaardig optimisme meende te mogen veronderstellen, om de nieuwe Regels in 1963 in druk te laten verschijnen. Dit zal op zijn vroegst in 1964 kunnen gebeuren.
Wanneer ik tenslotte nog gerapporteerd heb, dat betreffende deel II van de Bentinckpapieren bericht is ontvangen, dat er een mogelijkheid is, dat de copij hiervan in 1964 persklaar zal zijn, dan heb ik over de delen van de reeks der Werken van het Genootschap, die reeds onderhanden zijn, gezegd wat erover te vertellen valt.
Ik ga nu over naar de Bijdragen en Mededelingen. Helaas is ook daarmee niet alles in orde, want net als vorig jaar is het onze eerste secretaris tot zijn en onze grote spijt niet gelukt om U deze vóór de vergadering van vandaag te doen toekomen. Als U mij vraagt, wanneer zij komen, dan is mijn antwoord: ze zijn naar U onderweg. Ik weet wel, dat is het vaak gehoorde antwoord, wanneer U een zaak opbelt om te vragen waar een bestelling blijft, maar in dit geval is het - net als in sommige andere gevallen trouwens - nog waar ook: de B. en M. zijn bij de firma Wolters in de expeditie, U zult dit deel begin vol- | |
| |
gende week, de een wat vroeger, de ander wat later, in huis krijgen. Om U aan te tonen, dat het werkelijk zo is, heeft de eerste secretaris het exemplaar, dat hij reeds heeft ontvangen, meegebracht; U kunt zich tijdens de koffie of later, ervan vergewissen, dat de B. en M. inderdaad klaar zijn en U zodoende tevens op de hoogte stellen van wat dit deel zo al aan interessants bevat.
Wanneer U dit laatste doet, dan zult U daar onder meer in aantreffen een bijdrage van de heer J. van Heijst, bevattende 88 brieven van Robert Fruin, die niet voorkomen in de in deel IV van de vierde serie van onze Werken uitgegeven Correspondentie van Robert Fruin. In zijn inleiding maakt de heer Van Heijst melding van nog andere brievencollecties van Fruin, die in die uitgave van de correspondentie niet tot hun recht zijn gekomen. Ik wil U niet verhelen, dat het bestuur geschrokken is van de bevindingen ten deze van de heer Van Heijst. Onze eerste secretaris heeft prof. dr. W.J. Wieringa, de enige van de bewerkers van het bewuste deel van onze Werken die nog in leven is, van een en ander op de hoogte gebracht.
De vraag voor ons was: wat moeten wij hier nu mee doen? Een supplementdeel uitgeven? Een lijst van niet opgenomen brieven en de collecties, waarin zij zich bevinden, publiceren, eventueel met voor de belangrijkste ervan een korte inhoudsopgave? In beginsel neigen wij het meest tot het laatste, alleen de praktische uitvoering hiervan zien wij nog niet; de aangewezen man om dit moeizame en tijdrovende werk op zich te nemen, de heer Van Heijst, heeft hiervoor geen tijd en een ander te vinden zal niet gemakkelijk vallen. Maar het bestuur blijft diligent in deze verdrietige zaak.
Tot zover over de in bewerking zijnde, resp. gereedgekomen uitgaven. Ik kan U echter ook nog iets vertellen over een nieuwe uitgave, die door ons op touw is gezet; hiervan is trouwens in mijn vorige verslag reeds sprake geweest. Deze betreft het Dagboek van J.L. Heldring, lopend over de jaren 1917-1948, dat tal van interessante gegevens over het politieke, economische en sociale gebeuren in Nederland en daarbuiten bevat, afkomstig als het is van een man, die middenin dit gebeuren heeft gestaan en een zeer persoonlijke kijk op dit gebeuren heeft gehad. Vorige keer kon ik niet verder gaan dan het uitspreken van de principiële bereidheid van ons bestuur om deze uitgave op ons program te plaatsen; ik heb er U toen op gewezen, dat allereerst de kwestie van subsidie in orde diende te zijn, aangezien het Ge- | |
| |
nootschap uit zijn eigen middelen deze uitgave, in het bijzonder het honorarium voor de bewerker, niet kon bekostigen.
Thans is het zover. Mr. D.A. Delprat in Amsterdam, die grote belangstelling heeft voor deze uitgave, heeft ons bericht, dat hij het door ons bestuur als voorwaarde gestelde subsidie bijeen heeft gebracht. Voor de grote moeite, die hij zich hiervoor heeft gegeven, is ons bestuur hem bijzonder dankbaar. Aan dr. Joh. de Vries, die door ons als bewerker was aangezocht en zich vorig jaar, eveneens in beginsel, daartoe bereid heeft verklaard, zal thans door het bestuur gevraagd worden om deze uitgave op zich te nemen; van zijn bereidheid hiertoe zijn wij zeker. Met hem is reeds overeengekomen, dat hij gedurende twee jaar al zijn werktijd beschikbaar zal houden voor deze uitgave, die dan, naar onze berekening geheel persklaar zal kunnen zijn. Er is hierbij gedacht aan een publikatie in twee delen, die tegelijkertijd zullen verschijnen. Ook van de toestemming van de bezitters van dit dagboek zijn wij zeker - dit waren wij al, toen de eerste maal over een uitgave ervan door ons Genootschap gesproken is.
En hiermee ben ik aan het einde van mijn verslag gekomen. U hebt kunnen merken, dat het bestuur met nogal wat moeilijkheden te kampen heeft gehad en nog heeft; het wordt er echter niet somber van. Want in de vijfendertig jaar die ik in het bestuur van het Historisch Genootschap zit, zijn moeilijkheden als ik vandaag heb gesignaleerd er steeds weer geweest en - wat wel zo belangrijk is - ook steeds weer te boven gekomen. Die zijn nu eenmaal annex aan wat de voornaamste taak van ons Genootschap is: het uitgeven van bronnen. Het bestuur twijfelt er dan ook niet aan, of het zal ook ditmaal wel lukken. En met dit blijmoedig slotwoord open ik deze Algemene Vergadering van het Historisch Genootschap.
Na de korte koffiepauze krijgt dr. M. de Vroede (Lier) het woord voor zijn voordracht over: Het openbaar lager onderwijs in België onder koning Willem I: de katholieke school.
|
|