Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 77
(1963)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Robert Fruin in brieven en andere stukken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelden - misschien wel: nooit - is de vaderlandse historische wereld meer in rep en roer gebracht dan door de serie opstellen van deze niet-vakgenoot. Als een dramatische fantasie, een keurcollectie gevleugelde woorden geschikt voor een Byvanck-scheurkalender, een reeks van persdelicten werden zij gebrandmerkt. De toen nog niet tot hoogleraar benoemde dr. G.W. Kernkamp, die deze kwalificaties gebruikte in zijn rede op de algemene vergadering van het Historisch Genootschap in december 1900Ga naar voetnoot1, verwekte daarmee onder de verzamelde historici een zo uitbundige stemming, dat hilariteit en minachtend gejoel aan het adres van Byvanck niet van de lucht waren en men, ook wanneer de spreker op het belangrijke en waardevolle in Byvancks voorstelling wees, slechts ironie bij hem verondersteldeGa naar voetnoot2. Fruins vrienden waren er zózeer van overtuigd dat elk weldenkend mens de fantasterij van Byvanck doorzag, en zij achtten de toon der artikelen zó ver beneden peil, dat zij een weerlegging van de heiligschennis, tegenover hun meester gepleegd, een te grote eer voor Byvanck en een verspilling van energie vonden. Mr. S. Muller Fz. volstond dan ook met namens de intimi omtrent de Byvanck-Fruin te verklaren: ‘Wij kennen dezen mensch niet’Ga naar voetnoot3. Toen na de publikaties van prof. Z.W. Sneller (1949) de discussie rond Robert Fruin eerst goed op gang kwam, werd, naast en in samenhang met andere punten, opnieuw de vraag naar de persoonlijkheid van Fruin gesteld. Verwonderlijk was het niet, dat het antwoord op deze vraag vaak gegeven werd in de vorm van een beoordeling van de opstellen van Byvanck. Dat deze zich in zijn speculaties en vooral in zijn toon meer dan eens vergaloppeerd had, niemand ontkende het. Maar toen Byvanck ‘met al zijn exaltatie en zijn wilde psychologische fantasieën’ als ‘een kokette poseur’ werd afgeschilderdGa naar voetnoot4, klonk protest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en werd meer waardering opgeëist voor de man, wiens opzienbarende artikelen ‘al te heftig gelaakt’ warenGa naar voetnoot1. In de door Sneller uitgelokte discussie bleek kennis van Fruins karakterologische ontwikkeling en van zijn levensbeschouwelijke en politieke achtergrond onontbeerlijk te zijn voor een juiste beoordeling van zijn geschiedtheoretische denkbeelden en zijn praktische werk. Meer dan eens werden leemten in deze kennis aangegeven en met veronderstellingen aangevuldGa naar voetnoot2. In dit verband was de publikatie in 1957 van de Correspondentie van Robert Fruin een belangrijke gebeurtenis, maar wie in zijn optimisme gedacht had, in deze brieven een scherp Fruin-beeld aan te treffen, kwam bedrogen uit; ‘de scheiding tussen officiële verschijningsvorm en intieme dessous van de persoonlijkheid, die door de Victorianen tot zo hoge graad van perfectie was gebracht’Ga naar voetnoot3, had immers ook Fruin zorgvuldig gecultiveerd. Om de persoon van de grote vaderlandse historicus der vorige eeuw beter te leren kennen, maar ook om een beter inzicht in zijn werk te verkrijgen, is een bijeengaren van de spaarzame gegevens noodzakelijk, waarmee het beeld van Fruins persoonlijkheid kan worden opgebouwd. Niet alleen zullen de Verspreide Geschriften en de niet vaktechnische brieven uit de Correspondentie nauwkeurig moeten worden nagegaan, ook zal het beeld, dat de tijdgenoten van Fruin hadden, zo goed mogelijk moeten worden vastgesteld. In het bijzonder verdienen Fruins maatschappelijke activiteiten - het leven dat hem telkens uit zijn cel tevoorschijn brachtGa naar voetnoot4, om het in de gezwollen taal van Byvanck te zeggen - de aandacht. Veel meer dan de studie van Huussen over het leraarschap van FruinGa naar voetnoot5 is op dit terrein immers nog niet verschenen. Goeddeels onbekend is daardoor nog steeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fruin als lid van de faculteit en de senaat, als lid (enige tijd zelfs voorzitter) van de Leidse liberale kiesvereniging, als redacteur van De Gids, als filantroop van burger en student; ook zijn activiteit als lid van allerlei geleerde genootschappen (zie bijlage I, slot) is nog niet bekeken. Het resultaat van een psychologische doorlichting van de gegevens, die bij dit uitgebreide onderzoek zullen worden verkregen, zal zeker niet onbelangrijk zijn. Meer dan als mijn voorlopige mening te geven, dat Byvancks beeld van Fruin - uiteraard mèt de daarin o.a. door Kernkamp aangebrachte retouches - wel eens heel wat reëler zou kunnen blijken te zijn dan de verontwaardigde loochening van S. Muller c.s. en de publikaties van sommige latere schrijvers doen vermoeden, zou een miskenning zijn van de beperkingen waaraan de inleiding van een bronnenuitgave is gebonden.
In het najaar van 1960 is, ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de leerstoel der vaderlandse geschiedenis, op initiatief van het Leids Historisch Dispuut ‘Robert Fruin’ in de universiteitsbibliotheek van Leiden een Fruin-tentoonstelling gehouden. Tijdens het inrichten - waarbij de directeur-bibliothecaris mr. J.R. de Groot en dr. P.C. Boeren, toen conservator der westerse handschriften, de hulp van mijn vrienden J.R. Bruijn en W.A. Wassenaar en mij niet afsloegen - bleek een groot aantal van de in die bibliotheek bewaarde brieven niet in de Correspondentie te zijn opgenomen. Een later door mij verricht onderzoek - de uiterst summiere en meer dan eens ook onjuiste vermelding der vindplaatsen maakte het controleren overigens tot een tijdrovende bezigheid - bracht aan het licht, dat dit slechts zeer ten dele mocht worden toegeschreven aan de keuze, die door Sneller gemaakt en door dr. H.J. Smit en prof. W.J. Wieringa geëerbiedigd was. Wel waren de belangrijke brieven uit de inventaris-nummers 1827 en 1828 van de handschriften-afdeling der Leidse bibliotheek (B.P.L.) afgedrukt, maar de honderden brieven die in de manuscriptenverzameling van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde de collectie-Fruin vormen (Ltk. 1555-1565), waren, naar mij duidelijk werd, nauwelijks bekekenGa naar voetnoot1. Een van de gevolgen die dit verzuim met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich heeft meegebracht, is reeds door dr. J.W. Smit gesignaleerd: een brief uit 1888 van Fruin aan J.C. Naber is niet, het antwoord erop wèl in de Correspondentie te vindenGa naar voetnoot1. Desastreus is een en ander niet, omdat deze brieven, die samen met de talloze notities van Fruin onderwerp bij onderwerp in meer dan driehonderd enveloppen zijn geborgen, in overgrote meerderheid een zuiver vaktechnische inhoud hebben; de werkelijk belangrijke elementen eruit zijn dus, even goed als dat met veel van de in de Correspondentie gepubliceerde brieven het geval is, reeds als details van de in de Verspreide Geschriften opgenomen studies bekend. Een klein aantal brieven uit deze collectie van Letterkunde meende ik evenwel hier te moeten afdrukken, omdat zij licht werpen op de persoon van Fruin, op zijn verhouding tot enkele vrienden, of op het beeld dat de tijdgenoten omtrent hem hadden - en dus binnen het kader van deze publikatie vallen. Het pièce de résistance van de hier geboden aanvulling op de Correspondentie wordt gevormd door de brieven, die eertijds bij de Zutphense notaris Th.A. Goddard, een van Fruins executeurs testamentair, berustten en nu in het bezit zijn van mr. J.R. Goddard te Epe. De ontmoeting tijdens de bovengenoemde tentoonstelling met deze achterneef van Robert Fruin en zijn echtgenote, mevrouw C.M. Goddard-Lingbeek, betekende het begin van een uitgebreide briefwisseling en een zeer inspirerend contact met beiden. Dank zij hun bemoeienissen is het mogelijk, hier een aantal brieven van Fruin aan zijn ouders en naaste verwanten te publiceren. De andere brieven die zich nu bij mr. Goddard bevinden - vnl. reacties op de brochures waarmee Fruin zich in de politieke strijd van 1853 en 1854 mengde - zijn óók opgenomen, omdat zij niet het lot van vele niet in open- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bare verzamelingen bewaarde brieven verdienen: op den duur zoek te raken of vernietigd te worden. De weinige brieven, die van de zeer uitgebreide, tussen de leden van het gezin Fruin onderling gevoerde correspondentie bewaard zijn gebleven, worden eveneens gepubliceerd; bekendheid met het ouderlijke huis van Robert Fruin is immers in hoge mate belangrijk. Bij de stukken die de beheerder van het familie-archief-Fruin, mr. Th.A. Fruin Rz. te Zeist, voor de tentoonstelling in de Leidse universiteitsbibliotheek beschikbaar stelde, bevonden zich enkele documents humains, die voor een beter begrijpen van de mens Robert Fruin en voor een juistere kennis van zijn omgeving van groot belang zijn: het door Fruin bijgehouden verjaardagenboekje en zijn olografisch testament, die beide hier als bijlagen zijn afgedrukt. Toen de familie-archivaris mij ook de brieven ter beschikking stelde, die Robert Fruin aan zijn neef mr. Th.A. Fruin J. Az. heeft geschreven, bleek mij, dat Sneller wel uit elk van deze brieven enkele alinea's voor de Correspondentie had geselecteerd, maar dat hij vaak juist die passages had weggelaten, die de mens Fruin het duidelijkst openbaarden. De hierna afgedrukte nummers 54 en 58 leveren er het bewijs van. In de herinneringen die de zoëven genoemde mr. Th.A. Fruin J. Az. op schrift heeft gesteld, wordt een zo karakteristieke kijk op diens oom Robert Fruin gegeven, dat opneming ervan als derde bijlage bij deze publikatie mij alleszins verantwoord voorkwam. Mevrouw C.W. Fruin-Loder te Wassenaar verleende bereidwillig toestemming, dit gedeelte van de memoires van haar echtgenoot te laten drukken. De heer J. Steur was zo vriendelijk, mij te wijzen op correspondentie van Fruin, aanwezig in de op het Algemeen Rijksarchief berustende collecties-De Savornin Lohman, -Röell en -Schimmelpenninck van der Oye. De meeste van deze brieven zijn opgenomen, omdat zij een duidelijk bewijs leveren van de activiteit, die Fruin in verband met de door Tak en Van Houten voorgestelde kieswetten heeft ontwikkeld. De algemene rijksarchivaris had tegen het publiceren ervan geen bezwaar. Uit het depot van de handschriftenafdeling der Leidse universiteitsbibliotheek droeg drs. P.F.J. Obbema een nog niet geïnventariseerd bundeltje ‘Stukken betreffende het rectoraat van R. Fruin’ aan. Behalve verschillende officiële stukken bleek het een aantal tussen Fruin en mr. H. Vollenhoven, het hoofd van de afdeling onderwijs van het ministerie van Binnenlandse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zaken, gewisselde brieven over de uitvoering van de door Fruin verfoeide Hoger Onderwijswet van 1876 te bevatten. Juist in deze ‘zakelijke’ brieven komen enkele karaktertrekken van Fruin duidelijk naar voren. Het onderzoek in het Gids-archief, dat bij de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde is ondergebracht, was niet zonder resultaat. Het oordeel dat Fruin tijdens zijn redacteurschap van De Gids (1865-1874) over de binnengekomen artikelen moest geven, is in een aantal gevallen zeer karakteristiek, bijv. zijn afwijzing van het in 1872 door S. van Houten ingezonden opstel ‘De staatsleer van Mr. J.R. Thorbecke’, dat de schrijver daarom nog in hetzelfde jaar afzonderlijk uitgaf. Het aantal redactionele rondzendbrieven dat uit de genoemde periode - dank zij ByvanckGa naar voetnoot1 - bewaard is gebleven, is zó groot, dat over opneming van Fruins beoordelingen in dit deel van de Bijdragen en Mededelingen niet te denken viel. Hier wordt slechts de correspondentie gepubliceerd, die Fruin vóór 1865 en na 1874 met de Gids-redacteuren heeft gevoerd, met dien verstande dat ook de tussen de genoemde jaren geschreven brieven aan Quack, waarin Fruin enkele meer persoonlijke opmerkingen maakt, zijn opgenomenGa naar voetnoot2. Het sluitstuk van deze uitgaveGa naar voetnoot3 wordt gevormd door de brieven, waarin verschillenden kort na Fruins overlijden ingaan op het verzoek van Byvanck, hun mening over de Leidse oudhoogleraar kenbaar te maken; deze stukken zijn van belang om de mededelingen die er in worden gedaan, maar ook om het gebruik dat Byvanck er in zijn artikelen van heeft gemaakt, te kunnen controleren. Het leek mij goed, ook de correspondentie, die Fruin en Byvanck met elkaar hebben gevoerd, op te nemen: de brieven van Fruin zullen op Byvancks oordeel over hem zeker invloed hebben gehad. Dank zij de speciale toestemming van mr. J.R. de Groot was het mij mogelijk, van de Byvanck-collectie kennis te nemen en er de voor deze uitgave relevante brieven uit te publiceren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bewerker van brieven, die de kennis van Fruin enigermate bedoelen te verruimen, zou zijn taak verkeerd opvatten, wanneer hij in zijn inleiding een uitgebreid commentaar leverde op alle passages die daarvoor in aanmerking zouden komen. Even onjuist zou het echter zijn, geheel te verzwijgen welke indruk hij omtrent de persoonlijkheid van Fruin uit diens correspondentie heeft gekregen. Die indruk nu zou goeddeels weergegeven kunnen worden in dezelfde bewoordingen als waarmee S. Muller Fz. meteen na het overlijden van de ‘grote meester’ in een Handelsblad-artikel de mens Robert Fruin heeft geschetstGa naar voetnoot1. Dit opstel moet van bijzondere waarde worden geacht, omdat deze scherpziende mensenkenner een goed vriend van Fruin - maar weer niet een adept als bijv. Blok - was geweest, ook omdat Muller iemand was die zelfs in necrologieën eerlijk wenste te zijn, maar bovenal omdat hij nog niet kòn schrijven vanuit de anti-Byvanck-houding, die hem later belet heeft, de minder aangename kanten en dus ook het totaalbeeld van Fruin te geven. Na het licht te hebben laten vallen op de wetenschappelijke grootheid van de ‘meester’ en op diens onovertroffen voorstellingsvermogen, waardoor kleinigheden - ‘hij hield van kleinigheden; het was zijn zwak en hij wist het wel’ - brokjes leven werden van voorbijgegane geslachten, kwam Muller te spreken over de persoonlijke kant van Fruin: ‘Zeldzaam voorspoedig was zijn leven: hij had het geluk, dat hij wenschte. Alleen dan viel daarover eene schaduw, als het hun niet welging, die hij lief had. Sterk waren zijne affecties: hij kon geen kwaad zien in hen, die eenmaal zijne genegenheid hadden gewonnen. En hij, dien Nederland eerde als den onpartijdige bij uitnemendheid, erkende het wel in het vertrouwelijk gesprek, dat het hem bij het beoordeelen van de handelingen der menschen niet gelukte aan de stem van zijn hart het zwijgen op te leggen. Met teere, met ziekelijke zorg zelfs ging hij de lotgevallen na van hen, aan wie zijn hart hing; hij wilde, dat het hun zou welgaan, en, imperieus als hij was, kon hij zich nauwelijks denken, dat het hun ook anders kon welgaan dan op de wijze, die hij voor hen had begeerd. En als dit niet gelukte, als tegenspoed hen trof, dan was hij dagen, weken lang bezorgd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terneergeslagen, diep ongelukkig. Zéér sterk sprak bij hem de stem van het bloed; maar sterk waren ook de banden, die hem, den ongehuwde, verbonden aan de mannen, met wie hij geleefd had en gewerkt. Het heengaan van die allen, die toenemende eenzaamheid om hem heen, omfloerste zijn levensavond met stillen weemoed. Op zijne dagelijksche wandelingen langs de grachten van dat Leiden, dat hem zoo bekend was en zoo lief, leefde hij weder geheel in de herinneringen van dat rijke verleden. Dan telde hij met droefgeestige zorg de huizen, thans voor hem gesloten, waarbinnen eenmaal trouwe vriendenhanden de zijne hadden gezocht, waar hij een gewenscht gast was geweest op de stille studeerkamer en aan den gezelligen disch. Van dat alles was niets hem overgebleven; het geheele geslacht was voorbijgegaan... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van wat Muller neerschreef, is veel in de hierna afgedrukte brieven terug te vinden. Enkele opmerkingen wil ik daarbij nog maken. Hoe uiterst gevoelig, zelfs teerhartig Fruin eigenlijk is, blijkt, wanneer zich in zijn omgeving moeilijkheden en ziekten voordoen; ook wanneer deze beslist niet ernstig zijn, raakt hij er - de voorbeelden zijn voor het grijpen - door uit zijn evenwicht. De band met zijn verwanten is werkelijk zéér sterk; hij verkeert graag met hen en stelt een frequente briefwisseling op bijzonder hoge prijs. Hij vindt het heel onaangenaam wanneer zijn broer Jacques Leiden voor enkele dagen heeft verlaten en bij diens terugkomst is hij zeer in zijn schik (brief 13); het valt hem lang bijna acht dagen alleen te zijn, zonder bericht van zijn moeder (brief 10). De gebondenheid van ‘den tot hoogen rang opgeklommen zoon’ aan deze ‘nederige moeder’ - de identificatie met Tromp (brief 72) is overduidelijk - blijkt op verschillende plaatsen, o.a. waar Fruin zegt, dat hij het niet betreurt voor een hoogleraarschap in Groningen gepasseerd te zijn: het zou een kwade ruil zijn voor ‘het drukke verkeer met mijn beste Ma en mijn waarde famille’ en de scheiding zou, vanzelfsprekend wederzijds, een goed deel van het levensgeluk wegnemen (brief 24). Straalt het geluk van Moeder Fruin niet door in het beleefdheidsbriefje dat een van de Leidse curatoren na de benoeming van Robert Fruin tot hoogleraar van diens broer Jacques - die eerst dàn van zijn eigen professoraat genieten kan! - ontvangt (brief 32)? Zijn de banden van het bloed ook niet te herkennen in de pijnlijke nauwgezetheid waarmee Fruin allerlei gebeurtenissen uit het leven van zijn geliefden in zijn verjaardagenboekje heeft opgetekend? Is het dikke kruis daarin achter de 23e augustus niet veelzeggend? Het karakter van Fruin is m.i. in hoge mate door innerlijke onzekerheid, een zekere tweeslachtigheid, bangheid, levensangst soms, bepaald. Aan vele voorbeelden zou gedemonstreerd kunnen worden, hoe het tekort aan zelfvertrouwen hem er steeds toe brengt, zich in kleinigheden en zekerheden op te bergen. Geborgenheid en vastigheid zoekt hij altijd en overal, vandaar het ‘Jantje-Secuur-achtige’Ga naar voetnoot1 van Fruin. Risico wil hij niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lopen, zelfs niet bij het kopen van een stoel (brief 9). De positivistische benadering van zijn studieobjecten moet dan ook eer uit zijn karakter worden verklaard dan als een door bestudering der grote positivisten verworven theoretisch uitgangspunt worden aangemerkt. Het geloof in zijn ik staat of valt met het geloof van de buitenwereld in hem. De onbegrensde bewondering van zijn moeder, zijn broer Jacques, zijn zuster Betsy, het merendeel van zijn neven en nichten Goddard, enkele vrienden ook, heeft Fruin nodig. Zonder stimulansen van buiten komt hij niet tot prestaties: was hij geen lid geweest van een actieve Leidse liberale clubGa naar voetnoot1, de geschriften tegen Groen waren vermoedelijk niet verschenen; de doffe berusting waartoe het overlijden van zijn broer ‘Jacques-lief’Ga naar voetnoot2 hem gebracht had, kwam hij pas te boven door het huldebetoon bij de viering van zijn 25-jarig professoraat in 1885, waardoor hij lust en moed tot nieuwe arbeid kreegGa naar voetnoot3. Verscheidene keren lijkt het weg willen schrijven van hem overkomen leed zulk een prikkel te zijn geweest. S. Muller Fz. en BlokGa naar voetnoot4 hebben dit al gezegd met betrekking tot een aantal latere publikaties van Fruin, maar evenzeer kan het gelden voor de geschriften uit zijn leraarstijd: de Tien Jaren, Hugo de Groot en Maria van Reigersberch en het Voorspel. De overbekende passage in het tweede van deze opstellenGa naar voetnoot5 wijst er op en in noot 3 bij brief 85 is m.i. de sleutel gegeven. De vraag rijst daarbij, of de verloren gegane brieven uit de jaren 1854-1859 van Opzoomer aan Fruin mogelijk door laatstgenoemde zelf zijn weggedaan, omdat zij hem herinnerden aan het grote leed dat hem was aangedaanGa naar voetnoot6 - Opzoomer schroomde immers niet, ook het privéleven van de ander te commentariëren. Hoezeer Fruin gehecht is aan de goedkeuring van anderen, hoe bang hij is een figuur te slaan en iets te doen waarom hij uitgelachen zou kunnen worden, blijkt op verschillende plaatsen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de brieven van Fruin zelf, maar ook zijn neef, de latere algemene rijksarchivaris, wijst op deze karaktertrek (brief 80). Gelukkig is Fruin als zijn vrienden roepen over de ‘nette’ kamer die hij heeft betrokken, en een cadeau in de orde van grootte die hem eigenlijk aanstaat, durft hij de huwende Opzoomer niet te geven: men mocht het eens een ‘prul’ vinden (brief 10). Diep gewond is hij, wanneer de senaat zijn voorstel tot het verlenen van een eredoctoraat niet overneemt (brief 51). In woede barst hij los, wanneer hij op zijn preciese, z.i. zeer dringende vragen over enkele punten uit de nieuwe Hoger Onderwijswet van de kant van het departement ten antwoord krijgt, dat op de door hem voorgelegde gevallen láter wel een beslissing kan worden genomen: nu hij de studenten geen afdoende inlichtingen kan geven en dezen een bepaalde maatregel als een ‘kolossale dwaasheid’ zien, voelt Fruin de ‘vroolijkheid’ der ‘jongelui’ aan als een belachelijk-zijn van hemzelf (brieven 47-49). In de houding van Fruin tegenover de weduwe en de kinderen van zijn broer Jacques (brieven 54 en 58, bijlage III) komt zijn karakter duidelijk uit: diep wil hij in de beurs tasten om de studie van de jongens mogelijk te maken, bezorgd is hij om een goede maatschappelijke positie van zijn neven, maar ‘imperieus’Ga naar voetnoot1 probeert hij zijn wil op te leggen - zelfs door met financiële consequenties te dreigen - wanneer zijn schoonzuster haar eigen denkbeelden over de opvoeding der kinderen niet wenst prijs te geven. De manier waarop Fruin schrijft over een van deze neven, Robert, die een ongeregeld leven is gaan lijden, doet goed uitkomen, hoe onverdragelijk voor hem de wetenschap is, dat in bepaalde Utrechtse kringen de naam van zijn neef - zijn eigen naam! - over de tong gaat. Op een ballingschap in Oost-Afrika laat Fruin het dan ook uitdraaien. De meningsverschillen met hun oom kwamen overigens de neven en nichten Fruin op een aanzienlijk kleinere erfenis te staan dan de Goddards kregen. Wat de laatsten als vriendelijkheid en zorgzaamheid van hun oom uitlegden - en zo bedoelde deze zijn bemoeienissen, die zich zelfs tot hun effectenbezit uitstrekten (brief 70), beslist - zagen de neven en nichten Fruin aan voor een te ver gaande bedilzucht; en ook dat valt te begrijpen. Byvanck heeft het raadselachtige van Fruins weigering in oktober 1864 om zijn medewerking aan De Gids uit te breidenGa naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zijn intreden in de redactie van dat tijdschrift in het begin van 1865 wel aangevoeld, maar er geen opheldering over kunnen verschaffen. Zijn zeggen, dat plichtsbesef Fruin daartoe dreef, of liever nog dat het ‘leven’ hem uit zijn cel, uit zijn studiewerk, tevoorschijn bracht, kan immers geen verklaring genoemd worden. De oplossing ligt m.i. voor de hand, wanneer men zich indenkt wat de hier afgedrukte brief 12 - waarin Potgieter Fruin meedeelt, diens opstel ‘Over onzen tijd, vergeleken met dien der Sophisten’ niet in De Gids te willen opnemen - voor Fruin heeft betekend. Met de man die in 1849 hem zó vernederd, hem zelfs van partijdigheid beschuldigd heeft (het onderwerp van de inaugurele rede van 1860 was daarmee gegeven!) wenst Fruin niet aan één redactietafel te zitten. Wanneer echter tijdens de bekende crisis van december 1864 Potgieter en Busken Huet aftreden, neemt Fruin, de secundair reagerende, die wel kan wachten maar niet kan vergeten, in zekere zin op eerstgenoemde wraak door diens plaats in de redactie in te nemen. Uit de hier gepubliceerde antwoorden op Byvancks verzoek om inlichtingen over Robert Fruin valt op te maken, dat de directeur van de Koninklijke Bibliotheek een bijzondere belangstelling heeft gehad voor de reizen die Fruin in 1871 en 1872 naar Zwitserland gemaakt heeft. De autobiografie van Fruins vriend Daniël HarteveltGa naar voetnoot1 deelt er enkele bijzonderheden over mee. De vraag waarom Byvanck zulk een interesse in deze reizen toonde, vindt mogelijk in verhalen die erover in Leiden de ronde dedenGa naar voetnoot2 haar ontstaan en in de samenstelling van het reisgezelschapGa naar voetnoot3 haar beantwoording. De strijd om de in 1678 geleverde slag bij Saint Denis is nu wel gestreden en daarmee Fruins bijzondere genegenheid voor de stadhouder-koning erkend. Geyl en J.W. Smit hebben immers Byvancks voorstelling van zaken - die reeds een jaar nadat de beruchte Gids-artikelen verschenen waren, door P.L. Muller, de oudste leerling en na 1883 collega proximus van Fruin, was gewaarmerkt - voorzover het de feiten betreft als juist erkendGa naar voetnoot4. Brief 44 laat zien hoe de vaak zo traag reagerende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fruin nog op dezelfde dag als waarop de generaal Knoop zijn verhandeling gehouden heeft, ‘om de eer van Willem III’ de secretaris der Koninklijke Akademie voorschrijft wat deze moet notuleren (het onbescheidene ervan ziet Fruin goed in!); het is een bewijs te meer van de hartstocht die zich van de eerste historicus van den lande had meester gemaakt. Dat Fruin na zijn discussie met Knoop (1877) er nooit meer toe kon komen, het jaar 1678 te behandelen - méér dan dat heeft Byvanck niet beweerd, al wil SmitGa naar voetnoot1 zijn lezers doen geloven, dat Byvanck geschreven heeft dat Fruin na 1877 de figuur van Willem III heeft gemeden - valt moeilijk tegen te spreken: juist dat jaar 1678 vormt de drempel, die Fruin in zijn Maria, de gemalin van Prins Willem III niet kon overschrijdenGa naar voetnoot2. De moeite die Fruin met het schrijven van dit, voor de kennis van zijn persoonlijkheid zeer belangrijke opstel over de ‘door hem innig vereerde vorstin’ - woorden niet van Byvanck, maar van de redacteuren der Verspreide Geschriften!Ga naar voetnoot3 - heeft gehad, komt uit in de hier gepubliceerde brief 50. Uiteraard was het een vriend van wie hij veel hieldGa naar voetnoot4, de merkwaardige Alexander Sillem, aan wie hij toevertrouwde dat het hem maar niet lukte zijn opstel rond te krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe weinig is er eigenlijk bekend omtrent de vrienden van Fruin, de mannen, met wie hij, de ongehuwde, zo zeer verbonden is geweestGa naar voetnoot1! Naast de zoëvengenoemde Sillem moeten vooral Pluygers, Hartevelt en Acquoy genoemd worden. Aan de ‘meer dan broederlijke liefde’, die tussen Fruin en de hoogleraarbibliothecaris PluygersGa naar voetnoot2 bestond, kwam met de dood van laatstgenoemde in 1880 een einde. Aangrijpend is het, Fruin bij dat sterfbed te zien schreien; roerend, hem te horen verzekeren dat hij zijn oudere vriend zal missen tot hijzelf naar het kerkhof zal worden gebracht (brief 83; Corr., nr. 247). Fruins vriendschap met de zeer bijzondere man die Daniël Hartevelt is geweest, is in het Leiden van de jaren '80 en '90 voor velen een bron van grote verbazing geweest. Terecht heeft ByvanckGa naar voetnoot3 aan deze, door hem niet bij name genoemde ‘wereldwijze vriend’ en trouwe wandelkameraad van Fruin een grote plaats in diens latere leven toegekend. Helaas zijn Hartevelts dagboeken verloren gegaan; zijn autobiografische aantekeningen zijn bewaard gebleven - zijn zeer hulpvaardige achternicht mej. Ag. A. Hartevelt, te Velp, stelde ze te mijner beschikking - maar eindigen reeds bij het jaar 1890. Slechts sporadisch heeft Hartevelt daarin iets meegedeeld over zijn vriend Fruin: ‘een knap en verstandig man, die met practische ontdekkingsgeest in alle zaken het eenvoudige opmerkt en enkel het uitvoerbare of het raadzame onderneemt’ (p. 129), ‘een man van warm en fijn gevoel, tot medelijden voor mij gestemd en die mij vereerde door vertrouwelijken omgang’ (p. 133); de droefheid, die het overlijden van Jacques Fruin bij diens broer Robert veroorzaakte, was zó groot, dat ook Hartevelt er ongelukkig door werd (p. 144). De levensbeschrijver van laatstgenoemde heeft een aantal persoonlijke ontboezemingen uit diens autobiografie gebruikt om enigermate te laten zien wat voor man deze Hartevelt is geweest; zo heeft hij gewezen op een ‘zekere meisjesachtigheid..., waartoe wellicht ook zijn natuurlijke aanleg kan hebben medegewerkt’; naar zijn zeggen heeft de omgang | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Fruin voor Hartevelt zeer veel betekendGa naar voetnoot1. Het aan ‘mijn allerbeste Fruin’ gerichte briefje (nr. 52), dat eenzelfde soort gekeuvel bevat als Fruin zelf doorgaans in de correspondentie met zijn moeder ten beste geeft, doet vermoeden van welke aard de conversatie tussen de beide vrienden is geweest. Van bijzondere aard is ook de vriendschap van Fruin met zijn collega Acquoy, de kerkhistoricus, geweest: ‘wij hadden elkander waarlijk lief’, zo getuigde Fruin na het overlijden van zijn vriendGa naar voetnoot2. Gerretson is zo ver gegaan, in de binding met Acquoy de ‘verborgenheid’ van Fruins intieme leven te zoekenGa naar voetnoot3. Wat daarvan ook waar mag zijn, een feit is dat, toen op de le februari 1899 de begrafenis van Robert Fruin plaats had, dàt graf geopend bleek te zijn waarin, behalve Fruins broer Thomas, reeds Acquoy te rusten was gelegdGa naar voetnoot4.
Van zó velen uit de familie van Robert Fruin, van zó vele anderen ook, vooral in bibliotheken en archieven, heb ik hulp ondervonden, dat ik ervan moet afzien, hen allen hier te noemen - slechts voor drs. L.M. Akveld, die mij een ware vriendendienst bewees door de drukproeven na te zien, wens ik een uitzondering te maken -. Het is evenwel meer dan een voldoen aan de vorm, wanneer ik op deze plaats een ieder mijn welgemeende dank betuig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Robert en Thomas Fruin aan hun oudersLeiden, 2 Juni 1843Ga naar voetnoot1 Hartelijk geliefde Ouders. Voor de derde maalGa naar voetnoot2 zet ik mij neder om U geluk te wenschen met het door ThomGa naar voetnoot3 volbragte. En niet met het minste genoegen thans. Want even als de vorige keeren hebben zijne professoren ook deze keer hunne goedkeuring aan zijn werk gehecht. Ik zal even eens als bij de eerste preekGa naar voetnoot4 opschrijven wat proff. v. Oordt op de crisis gezegd heeft. Z.Ed. vond het een voortreffelijk stuk en, als hij zijne meening voluit zeggen mogt, een stuk zooals hij zeldzaam van iemand in het begin van zijn carrière gehoord had, zoowel om den inhoud als de verdere uitvoering: stijl, taal, voordragt. Vervolgens melde [!] hij eenige aanmerkingen, die hoewel kleinigheden, over het geheel dienen kunnen om de preek nog doeltreffender te maken. Z.E. eindigde met nogmaals geluk te wenschen en zijne blijdschap te betuigen dat zijn leerling het was die die leerrede had gehouden. Thom heeft met genoegen en gepaste vrijmoedigheid gesproken voor eene niet zeer talrijke schaar. Mevr. v. Oordt, mej. v. Hengel, Mevr. Blom, Mevr. Morees en Fracinet ziet daar de bloem en het grootste deel der hoorders van het vrouwelijk geslacht; verder proff. J.v.d. Hoeven, ds. Berkhout, v.d. Boon, Matthes, Reetermeyer enz. Vooral speet het ons dat niet GoddardGa naar voetnoot5 en Betsy tegenwoordig waren, wij hadden ons gevleid hen te zullen zien, doch wij hopen dat Thom spoedig ook voor U, geliefde Ouders, en de verdere familie te Delfshaven zal optreden en dat alsdan alles zoo goed zal afloopen als nu. Wij hebben tot onze blijdschap gisterenavond uwe beide brieven ontvangen en danken U, en Betsy en James voor brieven en het zich in het koffertje bevindende; verder schrijf ik U thans niet. Tijd en ook lust om daar over te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijven beletten dit, groet allen hartelijk van mij en zijt gij vooral gegroet van uwen R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thomas Fruin vervolgt:Geliefde Ouders. Een paar regeltjes slechts, want de tijd ontbreekt mij voor meer, voeg ik aan Rob's brief toe. Alles is dezen morgen naar wensch afgeloopen: ik was vrij op mijn gemak en werd noch door zinking, noch iets dergelijks verhinderd: alleen speet het mij dat ik de preek niet beter in het hoofd had. En al had ik dan ook geene groote schare van hoorders en hoorderessen, juist diegenen, die ik had, deden mij veel genoegen, want het was toch wezenlijk eene bloemlezing. Ook mij speet het dat ik een' hoorder en eene hoorderesse mistte[!] die ik er gaarne gezien had en half verwacht; dan ik kan niet anders zeggen dan dat de rede voor Pa bijgebragt allezins afdoende is. Overigens zal ik hier niets bij voegen, want de diner wacht mij, en gold het mij alleen, ik kon wel wat wachten, maar van Oort, Krol en Robby mag ik dit niet vorderen. Morgen moet ik opponeeren op het dispuut van Pr. van Oordt, ik zal echter trachten te ruilen, daar ik uitgenoodigd ben om Zondagmiddag alhier voor de armen te preeken, hetgeen ik misschien doe. Daar de crisis van Pr. v. Oordt op deze preek zoo gunstig was en tevens het oordeel van vele jongelui als Opzoomer en Burger daarmede instemde, weet ik nog niet welke ik te Delfshaven wensch te doen maar dit heeft ook nog tijd. En nu Gel. Ouders, Zondagochtend s.v.p. aan Rob's adres wenschten wij een' brief, met goede tijding hopen wij omtrent alle dingen en bepaling wanneer gij een brief van ons verwacht, zij het echter niet Dingsdagochtend om ons uitstapje naar Haarlem, waartoe wij een rijtuig besteld hebben (niet met een spoortrein om mij pleizier te doen). En nu na U hartelijken dank gezegd te hebben voor het ons gisteren gezondene en U het berigt van onzer beider volmaakten welstand te hebben gezonden, eindig ik dezen. Groet allen ook Goddard hartelijk van mij en weest Gij vooral gegroet van Uwen liefh. Zoon Ths. A. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Robert Fruin aan zijn oom George FruinLeiden, 7 December [1843]Ga naar voetnoot1 Waarde Oom. Tot mijn leedwezen moet ik U melden dat de naspooringenGa naar voetnoot2 van heden tot niets geleid hebben. Van morgen om 8 ure ben ik reeds naar den Haag geredenGa naar voetnoot3 en van mijne aankomst tot van middag vier ure heb ik te vergeefs overal gezocht. In het roode hartGa naar voetnoot4 was in geen weken iemand van Jans ouderdom gelogeerd geweest; evenmin was er iemand van zijn uiterlijk of kleeding in de toelastGa naar voetnoot5 of in het hotel de l'EuropeGa naar voetnoot6 bekend. De Heer Dirksen, dien ik na lang zoeken eindelijk gevonden heb, had niets van Jan gehoord. Ook in het café francaisGa naar voetnoot7 hadden zij in de laatste dagen niemand gezien die met zijn signalement overeenkwam. Ten overvloede ben ik nog een paar maal in het café francais en de twee stedenGa naar voetnoot8 tusschen 12 en 3 ure wezen zien, en heb ik aanhoudend het beste gedeelte van den Haag doorgekruisd, er was niets van hem te vinden. Ik geloof dus zeker te zijn dat hij daar niet is. Intusschen was het te laat geworden voor Amsterdam. Ik slaap dus van nacht in Leyden en ga morgen met de eerste trein verder. Ik vrees evenwel dat ik, door het groot aantal logementen, niet zoo gemakke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk met zekerheid zal kunnen bepalen of hij er al dan niet is. In allen gevalle schrijf ik morgen avond den afloop. Komt U misschien nog een andere plaats in de gedachte, waar hij zijn kan, dan wil ik er met genoegen heen gaan. Intusschen noem ik mij met achting Uw liefhebbenden neef Robert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Robert Fruin aan zijn vaderPernis, 7 November 1844Ga naar voetnoot1 Hartelijk geliefde Pa. Op verzoek van Ma en Tante schrijf ik U uit Pernis. Heden ochtend ben ik onder faveur van het fraaiste weder van Leyden op de gewone manier naar Overschie gereden waar ik dus kwartier over twaalf ure aankwam. Daar is een zijtak van de diligence dienst naar SchiedamGa naar voetnoot2 waar ik dus op eene zeer gemakkelijke wijs ben aangekomen. Na eenigen tijd besteed te hebben om den weg naar het hoofd te vinden ben ik met goed weder, hoewel tegen wind en stroom naar Pernis gekomen, waar ik tegen 2 ure aankwam en de familie aan tafel vond, zeer in haar schik met mijne komst. Mijn plan was morgen tegen den avond naar U in Rotterdam te gaan om dan gezamelijk ZaturdagGa naar voetnoot3 naar Pernis terug te keeren, maar Ma en Tante hebben mij overreed dat het beter is, dat ik maar hier blijf: ik hoop U dus Zaturdag hier te ontvangen. De van BellenGa naar voetnoot4 zullen niet komen op de bevestigingGa naar voetnoot5 en bedanken dus Betsy voor hare vriendelijkheid. Ik heb in Leyden de rekeningen betaald, en nog f 1,50 gekort van inpakking bij de weduwe Landa, de quittanties liggen in het koffertje dat Nicht wel kan openen. De bazen bedankten U voor de spoedige betaling. Alles is hier in de perfecste order zoo wel wat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezondheid als wat het ameublement betreft. De pastory is zoo veel opgeknapt, dat ik ze haast niet zou herkennen. Wij wachten U, den domineGa naar voetnoot6 en de verdere familie met verlangen en hoopen dat Gij even goed weer en goeden reis hebben zult, als ik vandaag. Van Vlaardingen, vertelde mij de schipper die mij overzette, zou een schuit met Vlaardingers komen, en hier hebben zij zestig plaatsen in de kerk besproken. Alles zal Zondag feestelijk zijn. De regering heeft besloten en doen publiceeren, dat de straten geboend moeten worden, en de Pernissers slachten voor onderlinge rekening een os, om eens feestelijk dien dag te vierenGa naar voetnoot7. Het verdere, zal ik, om U geen verrassing te ontnemen, maar niet schrijven. Ik heb aan de schrijnwerkers beloofd dat Maandag zij de pakmatten door de Leyderdorper schipperGa naar voetnoot8 zullen krijgen. Zou Altera daar voor mogen zorgen. De vracht van Goddard's canape zal de schrijnwerker betalen, maar GlucksteinGa naar voetnoot9 weet ik nog niets van af. En nu beste Pa, tot Zaturdag; honderd groeten van Ma en Tante maar vooral van Uwen R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Thomas Fruin aan zijn moederPernis, 13 November 1845Ga naar voetnoot1 Malief. Ben ik de eenige van onze naaste betrekkingen, die op Rob's verjaardag niet kan tegenwoordig zijn, ik wenschte toch een blijk te geven dat ik daarin hartelijk deel, mijn brief zij er de getuige van. Aan den wensch dien ik aan Rob zelven rigtte voeg ik dien aan U en alle de onzen en bid van ganscher harte, dat hij nog een reeks van jaren onzer aller vreugd en blijdschap wezen mag. Wekt ook weêr de dag van morgen nieuwe droevige herinneringenGa naar voetnoot2 op, o mogt de indruk dier herinneringen bij ons die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, dat wij zoeken [den band der liefde die wij tot]Ga naar voetnoota elkander hebben slechts inniger te maken en [te verstevigen;]Ga naar voetnoota dat toch was het doel dat onze goede vader beoogde met de [intieme]Ga naar voetnoota huisselijke viering dier dagen en op die wijs handelen wij gewis het best in zijnen geest. En nu, Malief, voor dit maal genoeg; met Janne schrijf ik, hoop ik, Zaterdag nader. Ondervind vooral in deze dagen van droefheid sterkte en ondersteuning van boven en laat het zoet wat ons geschonken wordt het bittere matigen en verminderen. Groet de geheele familie hartelijk van mij, waarmede Nicht zich vereenigt en wees gij vooral gegroet van Uwen liefh. Zoon Th.A. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Robert Fruin aan zijn moeder[Leiden, 4 juni 1846]Ga naar voetnoot1 Beste Ma. In een allerplaisierigste stemming ga ik U eenige letteren schrijven, die in de eerste plaats het aangename berigt zullen behelzen dat ik doctorandus in de letteren ben. Gisteren van 12 tot 1½ en van morgen van 10½ tot 11½ heb ik zeer naar mijn genoegen en zooals ik hoop naar dat mijner professoren mijn examen gedaanGa naar voetnoot2. Gij kunt begrijpen dat ik bijzonder opgemonterd ben, en mijne blijdschap zou volkomen zijn, zoo ik de tijding niet aan U alleen te schrijven had; maar het gemis van Pa gevoel ik nu dubbel nu ik hem eene aangename verrassing zou verschaft hebben. Maar wat is er volkomen gelukkig op de wereld. Nu rest mij alleen eene dissertatie te verdedigen en mijne studie is voltooid; ik kan dus, wanneer ik zelf maar wil, en de gelegenheid zich aanbiedt naar een rectoraat of praeseptoraat solliciteeren. Met mijne gezondheid gaat het ook perfect; hoewel ik van geene neusbloedingen meer geprofiteerd heb; ik gebruik druk Uw sodapoeder. Om 2 ure promoveert UylenbroekGa naar voetnoot3, en bij hem ga ik van avond mijn doctoraal tegelijk met zijne pro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
motie als iemand die hoofdpijn heeft zeer bedaard vieren. Naar Rachel hoop ik natuurlijk Zaturdag te gaan, en van daar kom ik Zondag te een of ander uur bij U in Rotterdam. Morgen hoop ik krijg ik het koffertje liefst niet omdat ik U zoo spoedig terug ziet [!]. Voor de broek zult Gij gezorgd hebben en voor de laarzen zult Gij wel zorgen, nu Gij hiernevens de eene ontvangt, die ik in abuis door een verkeerde heb laten remplaceeren. Gij zult mijne goede tijding met mijne groeten wel aan de belanghebbenden doen toekomen, en ik durf U tevens te verzoeken mij morgen met de eerste post een brief te zenden. Meer voeg ik hier niet bij, groet allen hartelijk van mij en geloof mij, Uw liefh. en in zijn schik zijnde R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Robert Fruin aan zijn moeder[Leiden, 15 Mei 1847]Ga naar voetnoot1 Beste Ma. Met genoegen begin ik alweer aan U te schrijven met het oude referein: ik ben volkomen gezond, en was gisteren regt in mijn schik dit ook van U te mogen vernemen. Hartelijken dank voor hetgeen Uwe goedheid mij weder in het koffertje gezonden heeft, en hetgeen ik reeds gedeeltelijk met smaak gebruikt heb, en gedeeltelijk nog hoop te gebruiken. Het spijt mij razend dat het Woensdag met dat pakje alweer verkeerd is uitgekomen; ik stel U voor om voortaan maar alleen de post, en de pakschuit te gebruiken. Ik had er, en met grond geloof ik, op gerekend dat Gij het pakje ten minste om 6 à 7 ure ontvangen zoudt hebben. Aangenaam was het mij dat Gij Hemelvaartsdag [!]Ga naar voetnoot2 zoo genoegelijk hebt doorgebragt. Hij was mij minder prettig. Ik ben den ganschen morgen tot 3½ te huis geweest; heb toen gedineerd, en ben verder met v. Vloten uit verveling wezen wandelen tot 7 ure en toen weder aan het werk gegaan. Evenwel berouwt het mij niet, want ik ben in de vorige week nog al opgeschoten. Ik behoef ook niet over afleiding te klagen, want al mijne intiemere kennissen waren uit de stad of ziek. Ook van de Haagsche kermisGa naar voetnoot3 heb ik niets gezien. Op het oogenblik is het hier kermisGa naar voetnoot4, maar ik heb nog geen orgel gehoord; tot nog toe is er letterlijk niets te doen. Gij begrijpt dat ik daarom niet veel te schrijven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heb. De overluiGa naar voetnoot5 zijn gisteren weer geretourneerd en hebben mij verteld dat zij bij Thom geweest waren, enz. en dus weet Gij van hun examen alles even goed als ik. Ik ben zeer benieuwd Thoms verfraaide pastory te zien, en ons huis, met al de veranderingen. Ik verbeeld mij dat Gij aan die doodetertjes van Kapt. de BoerGa naar voetnoot6 niet veel hebben zult, ik wenschte dat hij ze maar voor zich gehouden had. Ik feliciteer de jongelui Goddard met het verhuren van hun huisGa naar voetnoot7; zij hadden er onmogelijk op kunnen rekenen dat dit zoo spoedig gebeuren kon. Zij zijn dus naar alle waarschijnlijk[heid] met de kermisGa naar voetnoot8 reeds op stel. Wat is het voor Jaques plaisierig dat hij alleen een declamatieGa naar voetnoot9 houden mag. Het wordt nu van belang den eersten prijs te hebben. Nevensgaand boek is voor hem. De Aelianus kan ik hem niet zenden, omdat ik maar ééne editie in 40 heb; hij kan hem evenwel gemakkelijk krijgen en anders zal Schwabe hem wel hebben. Een Latijnsche Quintilianus bezit ik niet, maar wel Thom, en mogt hij een anderen willen gebruiken dan zal ik er een van de bibliotheek halen; en heeft hij uit beide die boeken maar een paar plaatsen noodig, hetgeen ik haast zou gelooven, dan kan ik ze wel voor hem naslaan en uitschrijven. Zoo dit het geval is, schrijve hij mij morgen met den eersten trein (van avond nog bij KoensGa naar voetnoot10 te bezorgen) omdat de bibliotheek Maandag open isGa naar voetnoot11. - Ik bedank hem vriendelijk voor zijne moeite met de proefGa naar voetnoot12. Echter waren die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fouten reeds gecorrigeerd bij de volgende afdruk. Uylenbroek is zoo vriendelijk de tweede proef na te zien en die is nog al accuraat. - En wanneer zal ik U allen nu weer eens zien? Dat hangt van mijn werk geheel af. Zoo ik eenigszins kan, en ik verbeeld mij dat het wel lukken zal, kom ik Zaturdag om 9 ure 's avonds bij U en houd de pinksterdagen in Rotterdam. Zoo niet dan schrijf ik het U per tweede post af; dan weet Gij het om 6 ure. Ik zend in dit pakje maar de vuile boordjes die ik leggen [!] heb, dat kan te pas komen. En verder Mama wensch ik u alle mogelijke voorspoed met de verwerij enz. Groet allen hartelijk van mij ook de familie Goddard en geloof mij Uwen liefhebbenden R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Robert Fruin aan zijn moederLeiden, 25 Juni 1847Ga naar voetnoot1 Beste Ma. Ik hoop dat deze U in gezondheid geworden zal hetzij Gij U in Rotterdam bevindt, hetzij Gij op het feest te PernisGa naar voetnoot2 zijt. In goeden welstand ontving ik van morgen Uwe lieve letteren, en beklaagde U over al de last die het verwen U bezorgt. Ik begrijp ligt dat daarom mijn verhuizenGa naar voetnoot3 noodzakelijk uitgesteld dient. Ik zal daarom onze afspraak maar voor ongemaakt houden, en zeggen aan Labree dat hij niets zendt voor ik hem nader schrijf. Blijft het dan op Dingsdag bepaald dan is alles nog in orde want zoo ik geen verhindering krijg, kom ik Maandag voor het dineeren te huis. Wees zoo goed het diner een ½ uur later dan gewoon te zetten, want om 2 ure denk ik eerst bij U te zijn. Mijn groote boekenkast is reeds afgebroken en het begint dus op mijn kamer hoe langer hoe treuriger er uit te zien. Met JanGa naar voetnoot4 gaat alles nogal goed, ik houd hem onder den naam, en zorg dat hij ordentelijk en niet al te blufferig is, zoodat hij nog al te verdragen valt. Zondag per een of ander treinGa naar voetnoot5 komt hij naar Rotterdam. Van middag heeft hij het niet al te vrolijk want ik moet bij Lecomte eten, die vandaag promoveert. Hij zal zich dus alleen moeten amuseeren. Zondag avond ga ik bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leemans een broodje eten en dus zou hij alleen zitten, daarom rukt hij voor den avond op. Terwijl ik dit schrijf, is het te Pernis met de meesters zeker al druk aan de gang. Het is voor Thom een zeer drukke en onaangename week en hij zal, verbeeld ik mij, wel in zijn schik zijn als dit alles afgeloopen is. In de volgende week hoop ik hem weer eens te zien. En meer voeg ik bij mijn laatsten brief uit Leyden niet, ik vertel er liever de rest bij; groet allen ook de Pernissers hartelijk van mij, ook den ouden heer Goddard, zoo hij reeds in de stad is, dank Jaques voor Bekker en geloof mij als altijd Uw R. P.S. Jan groet al die ik groet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 Robert Fruin aan zijn moeder[Leiden, tussen 1843 en 1847]Ga naar voetnoot1 Beste Ma. Ik meende uit het p.scr. van Uwen brief te moeten opmaken dat het beter was in mijn antwoord niets te laten blijken van die ongelukkige geschiedenis waarover gij schrijft. Ik kon noch wilde er evenwel geheel op zwijgen en daarom schrijf ik U nu nog eenige regelen in het bijzonder. Hoe ik te zien stond van hetgeen gij schrijft kunt gij ligt begrijpen, daar ik hoopte dat alles in de rozen was. Ik weet te weinig van de zaak om eene bepaalde mening te hebben, zooveel evenwel heb ik tot mijn spijt uit uwen brief gezien dat gij tegen haar ingenomen om haar gedrag Thom opmerkzaam hebt gemaakt, ik vrees haast, heb opgezet. Neem mij niet kwalijk, beste Ma, maar gij zijt niet genoeg met haar karakter bekend om alles naar waarheid te kunnen uitleggen, dat gij U haar anders voorstelde dan zij inderdaad is, daarover verwonder ik mij niet, doch zie eens in hoe verre hetgeen gij aan koelheid en romaneske inbeelding toeschrijft, aan haar karakter of aan haar hart ontspringt. Het komt mij hoogstonwaarschijnlijk voor dat zij, na zich te huis onder hare familie gedurende geruimen tijd te hebben gedragen zoo als het behoort, juist die twee weken dat zij onder Thoms familie is, die zij wel begrijpen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan dat haar naauwkeurig gadeslaat, haar gedrag verandert en koel en onverschillig zou zijn. Op deze gronden hoop ik dat gij haar niet geheel juist zult beoordeeld hebben. Daarom, lieve Ma, ben ik zoo vrij U in bedenking te geven of het niet beter ware Thom in dezen niet te praeoccupeeren, maar hem stil met haar te laten omspringen en voor U zelve haar naauwkeurig in het oog te houden, dan kunt gij later nog altijd uwe meening zeggen. Het speet mij ook dat Gij Th. hadt aangeraden het trouwen vooreerst uit te stellen. Ik vrees dat zulk een raad hem melancholiek moet maken en daar hij toch geen plan had voor April te trouwen, had het nog eenigen tijd kunnen loopen. Ik hoop dat gij het mij vergeven zult, dat ik niet geheel van uw gevoelen ben, doch ik geloof dat gij mij de hoofdzaak zult toestemmen: en verder moge ik gelijk hebben en MinaGa naar voetnoot2 geen gebrek hebben aan liefde en achting voor Thom; anders is het ten minste een groote zegen dat het niet te laat is om een verbindtenis te verhinderen die tot geen geluk zou kunnen lijden. Mogt reeds een volgende brief van U opgeruimder geschreven zijn; want niet alleen dat het mij voor Thom zeer aan het hart zou gaan, ook voor U en ons allen zou het een schrikkelijk iets zijn. Wij willen er het beste van hoopen. En nu beste Ma ga ik zien te slapen: ik vrees evenwel, dat die nare historie mij nog wel eenigen tijd hier in lastig zal zijn. Hartelijk gegroet van Uwen R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 Robert Fruin aan zijn zwager en zuster[Utrecht, 1 October 1848]Ga naar voetnoot1 Beste Goddard en Betsy. Alles is hier volkomen in orde, dus schrik niet. Maar ik schrijf om een geheel andere reden, namelijk om U hartelijk te bedanken voor het vriendelijke en zoo gansch onverwachte cadeau. Gij hadt nooit iets kunnen bedenken dat mij aangenamer was dan juist zulk een klassieke zetel. Verbeeld U: mijn kamer anders van alle gemakken en cieraden goed voorzien is zonder fauteuil. Ik snakte dus naar een stoel waardig de mooie lessenaar, die in de volgende week arriveert, en ik had zelfs bij den schrijn- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werker reeds geinformeerd, maar de prijs, f 49.50, was mij natuurlijk te hoog, en nu zal ik hem door Uwe vriendelijkheid kunnen koopen, en behalve het gemak nog de aangename gedachte hebben dat ik hem van mijne geliefde broeders en zuster gekregen heb. Vindt Gij het niet aardig dat het met de prijs zoo juist uitkomt. Opzoomer's stoel kost hem f 45.00, maar die de schrijnwerker heeft staan heeft een ornament van boven dat 2 guldens kost en is van achter met goed als op de zitting bekleed hetgeen 2½ gulden duurder is. Ik heb hier een goed voorziene beurs en wil dus liever het waarde geld aan geene onzekerheid wagen. Ik zend U ingesloten een brief aan Ma, daarin schrijf ik alles wat ik mij verbeeld dat zij en Gijl. gaarne weten zult, ik zwijg over die onderwerpen in Uw brief om niet in noodelooze herhaling te vallen. Hartelijken dank, Betsy lief, voor Uwe moeite omtrent mijne platen. Ik berust in alles wat Gij daaromtrent onverbeterlijk gedaan hebt. Maar ik ben het met den lijstenmaker oneens dat vergulde lijsten niet bij platen harmonieeren zouden. Ik zou daarom zoo Uwe onderhandelingen niet al te ver gevorderd zijn, praefereeren hier in Utrecht lijsten naar mijn zin te laten maken. Vindt Gij dit goed, zend mij dan de platen, door Oosterzee goed in te pakken, per diligence van v. GendGa naar voetnoot2, en laat nicht aan Pieters verzoeken mijne platen (Müller enz.) goed in een kistje te pakken, en Woensdag met de schuitGa naar voetnoot3 aan mij te adresseeren. De koffers zend ik van de week, maar ik wenschte ze voor eerst nog niet terug omdat ik voor de boeken die ik hier heb zelfs nog geen goede berging heb. Wat zal mijn kamer, als zij geheel op orde is, keurig net zijn. Komt ze toch eens te zamen zien. Mijn bed weet Ge is ruim genoeg voor U beide, en zoo Gij dit beslapen wilt, ga ik bij Opzoomer slapen. Zoodra BetsyGa naar voetnoot4 gespeend is verwacht ik U. Opzoomer teekent reeds aanstaanden Zaturdag aan, maar daarover in Ma's brief nader. Vaartwel, en denkt en schrijft dikwijls aan Uwen liefhebbenden broêr Robert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 Robert Fruin aan zijn moeder[Utrecht, 1 October 1848]Ga naar voetnoot1 Beste, waarde, lieve Ma. Dat Gij haast een week vóór den bepaalden tijd een brief van mij ontvangt, daarvan zijn Uwe kinderen de oorzaak. Het lieve overfraaye en rijke cadeau, daar zij mijn kamer mee vercieren, en mijn gemak bevorderen, liet niet toe dat ik met mijne hartelijke dankzegging een geheele week wachtte. Nooit hadden zij iets kunnen kiezen, waarmeê zij mij grooter genoegen deden. Alles is hier op mijn kamer gemakkelijk en net behalve juist de stoelen; er is niet eens ééne fauteuil. Zonder de goedheid der jongelui had ik dus op een gewone stoel moeten zitten. Maar nu zal ik het makkelijker hebben dan ooit. Reeds nu roept ieder over de nette kamer maar wanneer er nu nog de stoel en de lessenaar bijkomen, zal ieder er jaloersch op wezen. Gij ziet uit het voorgaande dat Uwe letteren mij goed geworden zijn. Reeds had ik de moed opgegeven toen eindelijk tegen 11 ure de brief eindelijk arriveerde. Of hij mij welkom was. In een jaar wendt [!] men zich veel af, en ik was het alleen leven gansch verleerd. Het viel mij dus lang bijna acht dagen zonder eenig berigt van U alleen te zijn. Maar dubbel aangenaam was de brief mij omdat alle tijding goede tijding was. Ik ben hoogst tevreden dat Gij Dingsdag met Thom zijt vertrokken, en vindt het regt hupsch dat de kinderen U het heengaan van mij zoo hebben verligt. Wat is het toch een zegen wanneer ouders en kinderen onderling zoo volkomen harmonieeren. Ik leer dit voorregt dubbel waardeeren, als ik van tijd tot tijd zie hoe anders dit in andere huisgezinnen isGa naar voetnoot2. - Ik hoop en vertrouw dat Gij, wanneer Gij weer in Rotterdam terug komt, Gij Uw woord zult houden, en Betsy een halve maand zult logeeren; tegen dien tijd kom ik al weer haast over. En nu wilt Gij zeker gaarne weten hoe het mij hier verder gegaan is. Het laatst schreef ik U dat Vrijdag morgen mijne kisten en kast gearriveerd zijn. Zaturdag heb ik alles ontpakt, en alles ongebroken en ongeschonden bevonden. Zoo goed hadt Gij en ik alles ingepakt. Gij kunt U niet begrijpen hoe lief mijn kamer wordt nu ik alles geregeld heb. De canapé en secretaire heb ik verplaatst, zoo als ik U gewezen had. Tegenover de secretaire | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegen het penant, onder een der spiegels, staat een speeltafeltje waarop inktkoker en cigarentoestel, waarbij mijn jufvrouwGa naar voetnoot3 een tabaksdoos van wit porselein met goud heeft gevoegd die daarbij uitmuntend past. Het boekenkastje, met het een weinig te smalle gordijn, staat allerliefst naast de schoorsteen, en het boekenhangertje met de pracht banden hangt boven de canapé te blinken. Ik heb voor een gulden een fiksche ballon bij mijn lamp gekocht zoodat ik ook daarmee uitmuntend ingespannen ben. Jammer dat het kastje van Capelle zoo klein is. Geen derde van de boeken die ik hier heb kunnen er in. Ik heb ze nu overal tot zelfs in mijn chiffonnière en in de wijnkast, en boven op het kleerkastje moeten wegbergen. Ik moet dus er iets anders op verzinnen. Wanneer Gij het mij niet afraadt heb ik plan eens met den schrijnwerker te spreken hoeveel het kosten zou als ik nog twee kasten, gezamelijk iets grooter dan de kast die ik aan Jacques gegeven heb, liet maken. Gij begrijpt hoogst eenvoudig, maar goed. Ik heb ze dan voor altijd, en daar zij dan niet zoo groot zijn, kan ik ze overal plaatsen. Schrijf mij eens hoe Gij hierover denkt. Van morgen (Zondag) ben ik bij Ackersdijk een visite wezen maken, die beide allervriendelijkst waren. De oude heer heeft mij zeer aangeraden van de winter op het leesmuseum alhier eene lezing te houdenGa naar voetnoot4, hij dacht dat mij dit goed zou kunnen doen, als de lector in de historie, een hoogbejaard man, Dorn Seiffen als Gij hem kent, kwam te overlijden. Ik inclineer hier wel toe. Een paar dagen geleden heb ik het huis van OpzoomerGa naar voetnoot5 wezen zien. Niet groot, maar lief en gemakkelijk. Men zegt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer koud. Ik weet nog niet wat ik hem geven zal in het huishouden, wat denkt Gij van een kroon, zij verlangen daar zoo naar. Het zou om en om 40 guldens kosten. Ik vind dit wel veel, maar qui faire, met een prul kan ik niet volstaan, en ik weet anders niets. Jaques heeft mij een langen en goeden brief geschreven. Ik zal hem eens naar Leyden schrijven, Gij behoeft dus den dezen niet op te zenden. Zoo straks ga ik naar Donders waar ik een broodje ga eten. Gij ziet ik leef hier nogal gezellig. Doe dat ook, beste Ma, maak U het leven zoo genoegelijk mogelijk, het is toch zoo kort. Groet tante KooGa naar voetnoot6 hartelijk van mij en geloof mij Uwen liefhebbenden R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 Robert Fruin aan zijn broer Thomas[Utrecht, 1 October 1848]Ga naar voetnoot1 Beste Thomasvaêr. Dank, driewerf dank, voor de liefderijkheid waarmee Gij mijner gedenkt. Ik kan U niet zeggen hoe aangenaam mij zoowel Uw aller attentie, als het gemakkelijke present is. Zoo dikwerf ik er mij in nedervlij zal ik aan de beminde gevers denken. Kom eens spoedig zien hoe goed een figuur ik met die stoel maak, en hoe fashionable het hier in het geheel er uitziet. - Zoo het niet al te veel van Uwe eerwaarde bezigheid gevorderd is, schrijf mij eens een lettertje hoe het U gaat, en hoe het met het preeken en het verdere herderswerk gaat, in één woord schrijf mij wat wij anders bepraten. Zie ik maar eens dat Gij niet onwillig zijt een correspondentie te voeren, dan schrijf ik U op mijn beurt veel en dikwijls de omnibus rebus et de quibusdam aliis. Nog eens hartelijk bedankt en vale. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 De redactie van De Gids (E.J. Potgieter) aan Robert Fruin[Amsterdam,] Maart 1849Ga naar voetnoot1 WelEdelen Zeergeleerden Heer! De Redactie van de Gids neemt de vrijheid U nevensgaande bijdrage terug te zenden. Zij brengt gaarne hulde aan de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leerdheid des schrijvers, maar acht zich geregtigd te twijfelen of hij zich, zoowel bij de beschouwing van het tijdperk der oude geschiedenis, dat deze bijdrage behandelt, als bij die van de gebeurtenissen onzer dagen, op het standpunt eener onpartijdige, voraussetzungslose kritiek heeft weten te plaatsen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 Robert en Jacques Fruin aan hun moeder[Leiden, 7 mei 1850]Ga naar voetnoot1 Beste Ma. Tot mijn overgroot genoegen is Jacques mij zoo even komen zeggen dat Uwe ligte ongesteldheid geheel over is. Hoewel ik mij over zijn berigt van gisteren niet verontrustte omdat ik wist dat hij nog al gewoon is de zaak niet te verminderen, zoo was ik toch zeer in mijn schik dat ik officieel berigt van Uwe beterschap kreeg. Ik was alweer zeer in mijn schik toen Jacques mij gisteren morgen weer kwam bezoeken. Wij zijn zoo aan elkanders gezelschap gewend dat het heel onaangenaam is als wij alleen en van elkaar af zijn. De onaangename dagen van Zaturdag en Zondag (ik meen onaangenaam wat het weer betreft) heb ik met het maken van visites en met genoegelijk studeeren doorgebragt. Zij zijn mij niettegenstaande Jacques' afwezendheid omgevlogen. Dat Gij zonder vuur op het zeetjeGa naar voetnoot2 huizen moet is mij waarlijk een onaangename gedachte. Ik stook nog als in het midden van den winter en zou niet dan zeer ongaarne mijn vuur missen. Als het U maar geen kwaad doet. Uw brief van Zaturdag bevatte verscheidene berigten die ik niet aan Jacques verteld had en mij eerst herinnerde toen hij naar Rotterdam op weg was. Hartelijk neem ik deel in het ongeluk van Mie. Het was zoo'n lief kind, heb ik altijd gehoord; zij is toch niet gelukkig met haar kinderen. Van Koos van der LeeuwGa naar voetnoot3 doet het mij veel genoegen. Misschien doe ik hier nog een enkel lettertje voor hem bij. Vooral is het goed dat het tractement nog al groot is. In N. Holland kan hij wel van f 900 leven. De reis er heen is ook gemakkelijk en van Amsterdam af niet duur. Van v. Bell zult Gij de ondertrouwGa naar voetnoot4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de krant gezien hebben. Ik weet nog niet wanneer het receptie is, maar ik denk er heen te gaan. Ik ben tegenwoordig weer aan het visiten maken. Elken avond gaat mijn zwarte rok aan. Gisteren ben ik bij van Assen geweest, die uiterst vriendelijk was, en Jacques bijzonder prees. Dat zal dus met dat mannetje ook wel goed gaan. Wat een gerustheid toch voor U, lieve Ma, dat al Uw kinderen min of meer geld verdienen, of spoedig zullen verdienen, zoodat zij des noods ook zonder inkomsten en rente de kost zouden hebben, en voor U kunnen zorgen. En met Uwe verwerij gaat het niet al te vlug. Dat viel wel vooruit te zien, en ik zou U raden de geheele bovenverdieping maar voorloopig in gebruik te nemen. Ik was half bang dat Gij mij Zaturdag zoudt gewacht hebben en het deed mij plaisier van Jacques het tegendeel te hooren. Van hem hoorde ik ook dat Gij het goed keurt, dat ik ook aanstaanden Zaturdag hier blijf, en eerst een week later bij U kom. Het is nog niet vast bepaald, maar waarschijnlijk eindigen wij WoensdagGa naar voetnoot5, dan kom ik nog dien dag bij U en blijf tot Zaturdag middag in Rotterdam, dan ga ik naar Utrecht, en kom Dingsdag daaraan volgend weer terug, om Woensdag ten 8 ure weer present op school te zijn. Vindt Gij dit plan niet goed? Gij herinnert U dat tweede pinksterdag de dag van het engagement van OpzoomerGa naar voetnoot6 is en zij verzoeken mij dringend dien herinneringsdag bij hen te komen vieren. Den Hemelvaartdag blijf ik hoogstwaarschijnlijk stil in Leyden, en 's avonds ga ik Bake een visite brengen. Gisteren morgen om 11½ ure heeft GuslofGa naar voetnoot7 een oratie gehouden, waarvan ik het begin gehoord heb. Ik vond het aangenaam dien beruchten man eens te zien. Zijn spreken viel mij zeer mee; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij sprak voor een vreemdeling duidelijk en verstaanbaar, maar anders beviel hij mij niet. Hij scheen meer slim dan eerwaardig, en hij had in mijn oogen meer van een opligter dan van een zendeling. Hoe ik U dezen brief en het linnen zenden zal weet ik nog niet. Zoolang ik kan stel ik de verzending uit om te zien of ik ook nog een koffertje krijg dat ik terug zenden zal. Want ik ben bang om in een mandje al het linnen te pakken. Zend mij het koffertje zoo spoedig Gij kunt want om fijn linnen ben ik nog al verlegen. U schrijf ik nog voor Zaturdag want ik zal commissies bij Bazendijk hebben op te geven. Reken dus op een brief tegen Zaturdag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier eindigt Robert Fruin zonder ondertekening en Jacques Fruin vervolgt:Beste Ma! Robert heeft mij slechts weinig plaats gelaten om u te schrijven, maar het spreekt wel dat ik, die u nog pas verlaten heb, niet veel belangrijk nieuws heb. Alleen dit dan, dat ik blaak, en niet weinig genoegen deed het mij, dezen morgen uit uwen lieven brief, ook omtrent u zoovele geruststellende berigten te mogen vernemen. Neem uw drankje nu maar trouw in, opdat gij zelf er gaauw geheel van af zoudt zijn. Hoe gaat het Betsy en Goddard? Zijn die weêr geheel hersteld? Mij gaat het goed en stil: werken is de deun, die ik uur aan uur zing. Mijne maskerade schoenenGa naar voetnoot8 zijn te huis en kosten mij f 3,00. Hebt gij het 12-tal van LeeuwardenGa naar voetnoot9 gezien? Boven aan Vinke van Delfshaven en onderaan Vorstman van Wijk aan Zee. Mijne verkoudheid is gelukkig veel beter: ik hoest bijna niet meer. Er zijn tegenwoordig bijna dagelijks Examina, en ik kan u niet zeggen, hoe zeer ik naar den tijd verlang, waarop ook ik er af zal zijn. Dezen morgen heb ik den Ds. van WormerGa naar voetnoot10 gesproken, die regt in zijn schik was, en nog al een beetje pedant. Zoo straks ga ik weêr naar huis, om dan weêr den geheelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
avond door te werken. Enfin, lang zal het niet meer durenGa naar voetnoot11. Regt verlangend ben ik weêr naar de koffer, die, hoop ik, vol zal zijn van goede berigten omtrent allen en alles. Uiterlijk Zaturdag morgen per post krijgt gij dan weêr een brief van ons. En nu Malief, vaarwel: zorg toch voor u zelf, groet Betsy, Goddard, Tante, Nicht en kleine BeppieGa naar voetnoot12 doch vooral u zelven van Oome Jaques. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Robert schrijft daar nog, zonder ondertekening, onder:Let er s.v.p. op, dat er bij het vuile goed 2 paar garen handschoenen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14 S. Vissering aan Robert FruinZeist, 13 Juli 1853Ga naar voetnoot1 Amice. Ik dank u zeer voor het boekjeGa naar voetnoot2 dat ge mij gezonden hebt; in de eerste plaats omdat gij het mij gezonden hebt; in de tweede om het groot genoegen dat de lezing, waarmede ik heden mijnen dag nuttig besteed heb, mij heeft verschaft. Gij hebt dunkt mij een goed werk verrigt. Zeker hebt gij nog niet alles gezegd wat er gezegd kon en mocht worden. Want behalve de uitkleeding van het antirevolutionnaire beginsel (zoo 't beginsel heeten mag) ware het niet minder noodig, naakt bloot te leggen, door welke oneerlijke middelen het voet zoekt te winnen en werkelijk ook (schijnbaar?) wint. Maar deze opzettelijke en naauwgezette bestrijding van het beginsel, door u aangevangen, is een belangrijk feit. Het kan de eerste alarmkreet worden van eene degelijke, doortastende en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overwinnende oppositie tegen de rigting der ‘heeren dezerzijds’. Uw boekje zal de grondslag worden van het werk dat nu aangevangen en opgetrokken moet worden, en waartoe nu elkeen zijn steentje kan aandragen zonder te vreezen dat het in 't water vallen of in den modder verzinken zal. Maar ik raak geheel verward in de beeldspraak. Genoeg, om u te doen zien dat ik blijvende waarde aan uw werk hecht...Ga naar voetnoota Vale a t.t.S.V[issering]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 L.Ph.C. van den Bergh aan Robert Fruin's-Gravenhage, 24 Juli 1853Ga naar voetnoot1 Amice! Onlangs is mij Uw stukjeGa naar voetnoot2 tegen den Heer Groen en zijne school geworden, waarvoor ik U dank zeg en voor het geschenk zelf, en voor het genoegen dat mij de lezing verschaft heeft; nog aangenamer zou het mij geweest zijn, waart ge het zelf komen brengen, doch dit schijnt niet te schikken. Uw vertoog komt mij zeer logisch voor en ik kan er mij zeer goed mede vereenigen, zelfs zou ik eenige grieven wel in het algemeen tegen de Protestantsche Kerk willen aanvoeren en ik geloof dat Uw betoogtrant zoo duidelijk is dat ook het groote publiek er genoegzaam door ingelicht zal worden; het zal mij verwonderen of de Heer Groen of zijne partij repliceeren zullen, al was het maar in hun blad tegen het artikel van het HandelsbladGa naar voetnoot3. Op het punt van de Marsof Maart- en MeiveldenGa naar voetnoot4 hebt ge hem op den goeden weg geholpen, hij was verdwaald. Mag ik U wel verzoeken Uwen collega te Winkel voor mij uit de bibl. van Letterkunde te leen te vragen: [volgen enkele titels]. Met de toezending daarvan zal hij mij verpligten. Met alle vriendschap steeds t.t.L.Ph.C.v.d. Bergh. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16 J. Bake aan Robert FruinKoblenz, 22 Augustus 1853Ga naar voetnoot1 Amicissime. Eerst vóór 10 of 12 dagen ontving ik uw lettergeschenk, te Heidelberg zijnde, door mijn zoonGa naar voetnoot2, die het van huis had meegenomen, en mij toen eerst ontmoette. Ik dank er u zeer voor; en ofschoon ik aan Cobet schrijvende, dezen verzogt heb u dadelijk meetedeelen, dat gij mijn volkomen assentiment hadt, wat de hoofdzaak betreft, wil ik u toch zelf nader schrijven hoe ik er over denk. Uwe methode is juist, en ik bewonder daarbij uwe naauwkeurige historische studie. Zoo als gij het systema van mijn ouden vriend Groen van PrinstererGa naar voetnoot3 voorstelt, moet gij zonder twijfel gelijk hebben; of dat systema evenwel rigtig voorgesteld is, zou van mijne zijde een onderzoek vereischen, waartoe ik noch tijd, noch lust, noch roeping heb; ik onthoude mij derhalve van uw vonnis omtrent hem te onderschrijven. Eéne gewaarwording, die mij bij de lectuur bijna onophoudelijk bijbleef, wil ik u niet verbergen. Ik kon geen genoegen nemen met de eenigszins leste manier, waarmede gij uwen tegenstander behandelt; ik vond zelfs hier en daar iets personeel-taxeerends, zeker tegen uwe bedoeling! Mij dunkt ook (duidt het mij niet ten kwade) dat een weinig meer wellevendheid uw stuk geheel niet ontcierd zou hebbenGa naar voetnoot4. Omtrent mijzelven voeg ik er bij, dat ik noch Groeniaan, noch Thorbeckiaan ben. En evenwel hebben beiden somtijds (niet altijd) mijn assentiment, wanneer zij zich tot het negatief terrein bepalen; maar met de abstracte theorien van geen van beiden kan ik mij vereenigen. Ik ben, in die zaken, niet meer dan dilettant, maar heb evenwel mijne tamelijk gefixeerde denkbeelden, waarin geen van die beide systema's, voor zoo verre ik ze ken, past. In de eerste dagen van September hoop ik u spoedig te ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten, en, als er tijd is, praten wij er wel eens over. Houdt u intusschen verzekerd, dat ik steeds opregt ben t.t.J. Bake. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17 J.H. Gebhard aan Robert Fruin[Amsterdam,] 14 October 1853Ga naar voetnoot1 WelEdele Heer! Volgens Uw verlangen blijft Uwe zaak, tot dat dit niet meer noodig is sub rosa. Ik moet U echter onder hetzelfde verband mededeelen, dat eenigen tijd geleden ook Mr. Opzoomer mij van het oprigten van een Dag- of Weekblad sprak. Is Uw plan nu ook in overeenstemming met het zijne? Ik raadde hem het eerste denkbeeld optegeven om de moeijelijkheid der oprigting in dezen tijd, en de uitgave, zoo hij het plan wilde volbrengen, in ieder geval, ten minste om te beginnen, tot maandelijksche uitgave te bepalen. Het zou, als ik mij niet geheel vergis, politiek en economie-politique omvatten, doch de behandeling van andere takken van wetenschap en kunst niet uitsluiten. Is het Uwe nu in denzelfden geest, of alleen letterkundig? Ik meld U dit vrij uit omdat ik weet hoezeer U met Mr. O. bevriend is. Om nu meer in 't bijzonder tot Uwe vraag te komen, moet ik U vooral zeggen dat mijne opgave moeijelijk anders dan globaal kan zijn. --- Aan de ‘behalve's’ ziet U zelve hoe moeijelijk het is, een juistere berekening te maken zonder bepaalde basis. Kan U mij een of ander werk tot model aanwijzen, waarnaar Gij U wilt rigten, mijne opgave zal zeker daardoor in juistheid winnen. Wat het zegel betreft: de vraag is of het zegelen der bladen zoo bepaald noodzakelijk is. De wet spreekt er wel van voor Weekbladen, maar of de toepassing daarvan altoos plaats heeft, meen ik te moeten betwijfelen. Een teregt. Bevordering van wetenschap, beschaving, ontwikkeling van het volk zou daardoor méér belemmerd worden dan eene regeering die het volksbelang in zijn geheelen omvang goed begrijpt wenschelijk zou achten. Het Nederlandsch Magazijn, het blaadje getiteld ‘Vriend voor armen en rijken’ zijn niet gezegeld, en ik heb reden om te vermoeden dat dit niet zonder, al is het dan ook niet met directe toestemming geschiedt. Ik geloof echter dat, om van die transactie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruik te kunnen maken, inachtneming van een paar vormen vereischt wordtGa naar voetnoota. Ze zijn naar mijn inzien: uitgave met doorloopende paginering als een boekwerk, dat in afleveringen verschijnt; uitgave niet op een bepaalden dag, maar afwisselend. Ik geef die meening nu niet voor de geheel juiste, maar ze zou toch misschien in aanmerking kunnen komen bij de raadpleging wegens dit punt met een jurist. Prof. Vissering, Mr. Olivier b.v.b. zullen er wel meer van weten dan ik, die alleen oordeel als handelsman en naar hetgeen ik om mij heen zie. Mogt het U wenschelijk voorkomen mij nadere inlichtingen omtrent een en ander te vragen, ik ben gaarne bereid ze U te geven. Volgens Uwe missive moet de uitgave te Leiden geschieden, zal de inhoud dan van zóó plaatselijken aard zijn, dat de uitgave niet ook hier of elders kan plaats hebben? Dr. van Vloten was gisteren bij mij en vroeg naar de nummers van de Nederlander. Juist had ik, na door tusschenkomst van mijn correspondent wat gesukkeld te hebben, aan Kemink zelve geschreven, om mij de heele collectie waarin Mr. Groens antikritiekenGa naar voetnoot2 staan te zenden en daarmeê voorttegaan. Ik ontving die heden en zend ze hierbij. Zoodra ik de vervolgen ontvang zal ik ze U zenden. 'T komt mij voor dat die beschouwingen, met alle eerbied voor Mr. G. niet veel om 't lijf hebben, doch zeer slim de totaalindruk die Uw werk mogt te weeg gebragt hebben tracht te verzwakken, door 't behandelen van zaken, die slechts van ter zijde met de hoofdkwestie in verband staan. Dr. van Vloten's recensieGa naar voetnoot3 las ik met meer belangstelling. Zijn verschil met U omtrent Vrijheid als beginsel bij de revolutie en gevolg alleen bij de Reformatie wil er bij mij niet in; ook niet na zijne mondelinge verklaring. 'T zal echter wel aan mij liggen, die gedwongen ben iedere meer afgetrokken lectuur tusschen facturen, rekeningen, drukproeven enz. bij grootere of kleinere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doses intenemen. Ik meen dat op die aanmerking van U een antwoord gekomen is, wees zoo goed mij het nummer der Letterbode aantewijzen waarin ik het kan vinden. Het debiet van het Antirev. Staatsregt gaat thans langzamer, maar toch worden er van tijd tot tijd gevraagd. Hoogachtend teekent zich de Uwe J.H. Gebhard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18 Robert Fruin aan de redactie van De Gids (E.J. Potgieter)Leiden, 23 December 1853Ga naar voetnoot1 WelEdele Heeren. Ik heb de eer U hiernevens het boekje van Mr. ReesemaGa naar voetnoot2 terug te zenden. Het doet mij leed dat ik Uwe vereerende uitnoodiging om in Uw geacht tijdschrift er verslag van te geven niet kan aannemen. Vooreerst ben ik in den strijd, waarop het geschrift van den heer Reesema betrekking heeft, zelf te veel betrokken om onpartijdig te kunnen schrijven, en daarenboven zou mijn oordeel in menig opzigt verschillen van hetgeen in Uw tijdschrift de heer Heemskerk over dit onderwerp geschreven heeftGa naar voetnoot3. Ik vlei mij dat Gij deze redenen van verschooning zult laten gelden, en mij mijne weigering niet ten kwade zult duiden. Ik heb de eer mij met de meeste hoogachting te noemen, Wel-Edele Heeren, Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19 De redactie van De Gids (E.J. Potgieter) aan Robert FruinAmsterdam, 8 Januari 1854Ga naar voetnoot1 In antwoord op uwe geachte letteren van 23 pto. nemen wij de vrijheid u nogmaals de brochure van den Heer Reesema ter beoordeeling toe te zenden. Wij hechten er groote waarde aan, eene aankondiging van uwe hand te ontvangen en vinden het feit dat UEd. over deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaak zelf geschreven hebt juist een spoorslag te meer om u het boekje toe te vertrouwen, terwijl de tweede reden, door u bijgebragt, is vervallen door het uittreden van den Heer Heemskerk uit de Redactie van de GidsGa naar voetnoot2, zoodat een verschil van gevoelen met ZEd. thans geen bezwaar tegen het opnemen van uwe beoordeeling zoude opleveren. Wij stellen er prijs op, u onder onze medearbeiders te mogen rekenen en ons vleijende, dat UEd. aan ons verzoek zult willen voldoen, bieden wij u de verzekering aan van onze hoogachting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 W. Siewertsz van Reesema aan Robert FruinRotterdam, 19 Februari 1854Ga naar voetnoot1 Amice! Hierbij gaat, met zeer veel dank, terug het stukje van Groen, Vrijheid enz., benevens StahlGa naar voetnoot2, welke gij zoo goed waart mij voor eenige dagen te leenen. Ik heb nu ook deze tweede uitgave geheel doorgewerkt, en, voor zooveel noodig, geexcerpeerd. Hoewel zij oneindig beter bewerkt is dan de eerste, moet men toch verbaasd staan over de ongeloofelijke sophismen, waarvan het boek krielt. Nu de partij naar Stahl begint overtehellen - want de brochure van RochussenGa naar voetnoot3 is een abrégé - wordt het zaak zich meer met hem te bemoeijen. In Varia XVIIGa naar voetnoot4 zult gij de vrucht van de kennismaking met de tweede editie reeds gezien hebben. Het is mijn plan daarmede voorttegaan, en hem van verschillende zijden te beschouwen. Als dit niet geschiedt, blijven de Heeren victorie kraaijen, en dat moet niet. Ik heb de uit den Nederlander overgedrukte artikelenGa naar voetnoot5 nog eens overgelezen. Very poor stuff! Woordenvitterij, chicane, en weinig meer. En welk een toon! Ik maak U echter op blz. 45 attent. Het punt der theoretische ontwikkeling, waarop dáár gewezen wordt, is ook m.i. het πϱώτον ψεῦδος der partij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van eene vereeniging te AmsterdamGa naar voetnoot6 zal wel niet komen. Ik hoor er niet meer van. Men vindt ons misschien te koel. Enfin. Ik beaam zeer, wat Rijke zegt. Zijn de ‘eerlijkheden van den Nederlander’Ga naar voetnoot7 van U? Groet s.v.p. van VlotenGa naar voetnoot8, wien ik veel succes wensch, en geloof mij met de meeste achting t.t. van Reesema. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21 C.W. Opzoomer aan Robert FruinUtrecht, [ca. 10 Juni 1854]Ga naar voetnoot1 ... Gut, had je een vrolijke bui, een flesje ‘est est’ geknapt, toen je op den zotten inval kwam, om Thorbecke met Franklin te vergelijken?Ga naar voetnoot2 Men zou 't haast geloven want dat is toch een wijnig erg; nu, wie weet of je niet in je vrolijkheid reeds in 't verschied een orgelliedje ‘de twee democraten’ hoordet uitgillen b.v. Wie Neerlands bloed door de ad'ren stroomd, Mind Franklin en Thorbeck! enz. Waarlijk je hebt mijn lachlust gaande gemaakt, jammer echter dat uwe schoone beoordeeling door deze ...Ga naar voetnoota ontsierd wordt maar wat is er ook volmaakt op aarde? ... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 J. Bake aan Robert Fruin[Leiden,] 11 Juni 1854Ga naar voetnoot1 Amicissime. Dank voor uw geschenk. Ik heb dit uw tweede stuk even doorgelezen, of liever doorgeloopen; want de materie is mij te zwaar, en ik ben eenigszins van 't humeur van Burke, zoo als ge dat vermeldt op bl. 44Ga naar voetnoot2. Voorshands zou ik zeggen, dat de strijd minder bestaat, of ten minste minder belangrijk is, tusschen de verschillende beginsels, dan tusschen de personen, die èn aan de eene, èn aan de andere zijde, de toepassing der beginsels overdrijven; en ik zie aan beide zijden idéologen! Dit tweede stuk bevalt mij, vooral wat toon en vorm betreft, oneindig beter dan het vorigeGa naar voetnoot3. Maar is, hetgeen gij over den Heer Groen uitspreekt, bl. 3 midd.Ga naar voetnoot4, wel bewezen door eenige uitdrukkingen van zijne tegenstanders? Ik schreef gisteren nog aan een oud vriend, dat somtijds het karakter de overhand heeft op 't verstand; eene reflexie die van weerszijden hare toepassing vindt. Omdat ik mij tegen dat gevaar tracht te hoeden, kan ik mij met geen der beide partijen, zoo als zij zich thans voordoen, vereenigen, en houd mij al meer en meer van alle bemoeijing af. Ik acht die debatten over Staat en souvereiniteit zeer onvruchtbaar, terwijl men er de maatschappij geheel bij uit het oog verliest; en even min voldoet aan mijne behoefte (om eene vergelijking te maken) l'histoire bataille. Geloof mij steeds t.t.J. Bake. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23 W. Siewertsz van Reesema aan Robert FruinRotterdam, 17 Juni 1854Ga naar voetnoot1 Amice! Ik moet U en de Leidsche vrienden mijnen hartelijken dank betuigen voor de ten mijnen behoeve aangewende pogingen bij Letterkunde. Met de meeste onderworpenheid zal ik tot een volgend jaar wachtenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is mij regt duidelijk, hoe gij, mishandelde Leidsche liberalen en huiszittenden, u in den afloop der verkiezingen verheugtGa naar voetnoot3. De triumf is volkomen. Wij hebben het nu in onze hand, om weder voor goed er boven op te komen, zoo wij ons slechts bedaard weten te houden. Zulk eene overwinning mag vervrolijken, maar moet niet naar het hoofd stijgen. Gaan wij bluffen, dan zijn we het in een volgend jaar zeker kwijt. Surtout pas de zèle. Zoo gij Olivier en Fremery spreekt, zeg hun dan, dat de Grondwet zich in 's Hemels naam bedaard houde. Wij moeten eenvoudig doen, als of het zoo zijn moest. Niets meer. Geen triumf over gevallen vijanden, maar ook geene gedéplaceerde barmhartigheden, bijv. over Groen. Deze heeft zijn lot ten volle verdiendGa naar voetnoot4. Wij zijn nu bezig BlusséGa naar voetnoot5 er door te helpen. Er is veel kans. De tegenpartij is, natuurlijk, zeer ontmoedigd. Er zijn hier heel wat lange gezigten. Maar de burgerij verheugt zich. De middelstand heeft er HoynckGa naar voetnoot6 in geholpen. Dáár ligt onze kracht. De premiers hier zijn zoo als overal. Gij schrijft mij over mijne Varia. Ik aarzel ze uittegeven. Zijn zij niet verouderd, door 't geen nu geschied is? Zal men het de bonne guerre vinden, nu Groen gevallen is? En bovendien: zijn zij interessant genoeg? Ik verklaar U opregt, dat ik niet weet, wat te doen. Overweeg mijne vragen eens, en spreek er met mijne oude vrienden Olivier en van Vloten over. Ik vertrouw, dat gijl. mij met conscientie raden zultGa naar voetnoot7. In de maand Julij ga ik met vrouw en kinderen naar Velp. Ik hoop daar den goeden van Assen te vinden, en hem betere gedachten aangaande den bestrijder van zijnen vriend Groen inteboezemen, dan hem zeker nu vervullen. Geloof mij hoogachtend en opregt t.t. van Reesema. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 Robert Fruin aan zijn moeder[Leiden, 6 November 1855]Ga naar voetnoot1 Mijn allerbeste Ma. Uit mijn brief, dien Gij met het koffertje zeker al gekregen zult hebben, hebt Gij kunnen zien dat ik te klokke half een nog van den prins geen kwaad wist; ik mag wel zeggen: van den Koning geen kwaad wist, want Willem III is het die het mij gebakken heeft. Juist toen ik te twee ure naar school zou gaan kreeg ik van de Vries een condoleantie visite, en van dien hoorde ik het het eerstGa naar voetnoot2. Bij mijne thuiskomst vond ik Uwe lieve letteren, en die van Jacques, die mij veel pleizier deden. Wat mij betreft, ik ben tamelijk wel te troosten. Liever had ik de zaak anders gehad, maar mij is geen onregt geschied; niet meer dan aan Hecker, toen hem de Curatoren beneden mij plaatsten. En voor hem is de plaats meer waard dan voor mij. Want, hoe volgaarne ik ze had aangenomen, toch is dikwerf de gedachte bij mij opgekomen of ik geen kwade ruil deed met voor wat wereldsch goed het drukke verkeer met mijn beste Ma en mijn waarde famille op te geven. En Gij hebt U eens een uitdrukking uit de pen laten glippen, die zeer veel zal toebrengen om mij tevreden te stellen: dat mijn afzijn een goed deel van Uw levensgeluk zou wegnemen. Die gedachte hinderde mij, en in zoo verre kan ik mij verblijden dat wij nu zoo veel dichter bijeen blijven. En voor Jacques kan het goed zijn te zien dat een ieder zijne teleurstellingen heeft, en dat het dus van een ieder pligt is ze te dragen zonder neerslagtigheidGa naar voetnoot3. De bezoeken die mij worden beloofd, hoe zeer ik voor de bedoeling wezenlijk dankbaar van, zag ik liever nog wat uitgesteld. Troost of gezelschap behoef ik waarlijk niet, en morgen eet ik bij Geel en ben dus niet lang te genieten. Buitendien Zaturdag zien wij elkander. Dan hoor ik eveneens de condoleantie van mijne broeders en zuster en verdere familie, die ik mij toch best kan voorstellen, uit de hartelijke deelneming die zij in mijne betere kansen betoond hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nogmaals, beste Ma, houd U overtuigd dat de teleurstelling mij niet ter neer slaat. Gij zult het zien als wij bijeen zijn. Dus ontrust U niet door al te groot medelijden, en slaap maar zeer gerust; het zal bij mij ook zeer goed gaan. Er zijn inderdaad zoo veel kwade kanten aan dat verre professoraat dat het meer nabijgelegen praeceptoraat er nog heel goed naast mag staan. Groet ze allen regt hartelijk van mij, bedank Jacques in het bijzonder voor zijne deelneming en zijt Gij vooral gegroet van Uwen R., die nu in de buurt blijft. P.S. Gij zult wel aan Thom schrijven dat ik voor Zaturdag niets van hem verlang te hooren. Adieu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25 W.J.A. Jonckbloet aan Robert FruinGroningen, 18 Februari 1860Ga naar voetnoot1 Waarde Fruin. Ik weet wel dat de laatste formaliteitGa naar voetnoot2 nog ontbreekt, en dat ge dus officieel nog geene felicitaties kunt aannemen, maar toch geloof ik niets te wagen als ik u nu reeds feliciteer, want gij staat bovenaan en naast u schijnt een homme de pailleGa naar voetnoot3 te staan. Ik doe het dan ook recht hartelijk, want ik verblijd mij er over zoo om u als om de zaak: om u, want ik weet dat die positie uwe wenschen bevredigt; om de zaak, want wie kan zulke aanspraken als gij doen gelden? Gij kendet mijne denkwijze vóór de beslissing; houd u verzekerd dat zij niet in 't minst veranderd is, en vooral dat mijn gelukwensch oprecht is, en zonder eenigen bitteren nasmaak voor mij zelf. Ik beken dat het een anderen indruk op mij maakte toen ik te Utrecht werd voorbijgegaan, omdat ik meende op die plaats recht te hebbenGa naar voetnoot4, en nog niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan inzien dat ik daar volgens den dikken (niet grooten) Bakhuizen van den Brink niet the right man in the right place zou geweest zijnGa naar voetnoot5. Maar hier is het anders, en ik kan u dan ook schrijven als of zich in mijne droomen nooit een Leidsche catheder had afgespiegeld, want hier gaven uwe antecedenten u recht, en mijne aanspraken konden eigenlijk maar door praesumptie van geschiktheid worden gesteund. Zoo heb ik de zaak van den beginne af aan ingezien, dat kan de Vries getuigen, en daarbij kwam sedert lang de zekerheid dat de CuratorenGa naar voetnoot6 het ook zoo inzagen, zoodat ik in geene verwachting teleurgesteld ben, en u gelukwenschen kan zoo geheel sans arrière-pensée als of ik nooit in de geheele zaak gemengd was geweest. Dit staat bij mij vast, dat uwe benoeming niets zal veranderen aan onze vriendschappelijke betrekking, en dat ik met dezelfde innigheid als altijd mij noem geheel de uwe Jonckbloet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26 J. Bake aan Robert Fruin[Leiden,] 22 Februari 1860Ga naar voetnoot1 Van ganscher harte geluk, amicissime, met het berigt dat u, zoo als ik vernam, gister geworden is. Met die uitkomst is mijn innige wensch vervuld. Ik doe aan de regering en de hoogwijze Kamers alle wetten en reglementen op 't Hooger Onderwijs present, maar men moet begrijpen dat onze reputatie enkel en alleen van het personeel afhangt; en nu krijgt Leidens Universiteit in u een krachtigen steun voor een hoogstbelangrijk vak van studie. God schenke u jaren lang de krachten om met even veel lust voorttegaan met uw reeds zoo voortreffelijk aangevangen werk. Niet lang meer zal ik getuige kunnen zijn van uwe triumfen; maar toch gevoel ik, dat de blijde uitkomst mij inderdaad verjongt. Zeer opregt t.t.J. Bake. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27 L.Ph.C. van den Bergh aan Robert Fruin's-Gravenhage, 22 Februari 1860Ga naar voetnoot1 Amice! Een woord in haast om U geluk te wenschen en U te zeggen hoeveel genoegen mij het berigt van Uwe benoeming gedaan heeft. Ik geloof dat ieder die de zaak kent de keus van curatoren ditmaal zal toejuichen. Ook Bakhuizen en de Jonge nemen er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hartelijk deel in en laten U gelukwenschen. Vriendschappelijk steeds t.t.L.Ph.C. van den Bergh. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28 W.G. Brill aan Robert FruinUtrecht, 22 Februari 1860Ga naar voetnoot1 Waarde Vriend! Van harte geluk met de benoeming, waarnaar uwe vrienden en zoo velen, wien de eer onzer Nederlandsche geleerdheid en geschiedenis lief is, reeds lang hebben uitgezien, en die ook gij zeker met voldoening ontvangt. Ik ben wel een van degenen, die het meeste recht hebben om u geluk te wenschen. Immers weet ik bij ondervinding, welk een heerlijk vak u te doceren gegeven is. Voor mij is èn de voorbereidende studie met de ontdekkingen, die zij mij de gelegenheid geeft te doen, op een veld, dat zoo oppervlakkig of scheef bekeken is, èn de mondelinge mededeeling op het collegie eene bron van waarachtig genot. Ik heb een aanvang gemaakt met het moment van de eerste aanraking tusschen Romeinen en Germanen om den stam te leeren kennen, waaruit ons volk is ontstaan, en den bodem, waarop het is opgewassen, - en thans ben ik reeds tot hertog Albrecht van Beijeren gekomen. Gij begrijpt dus, dat ik meer de beteekenis en de strekking dan de détails der gebeurtenissen in het licht tracht te stellen. Nevens dit collegie gaat parallel een cursus over de geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de middeleeuwen, en het is niet te gelooven, hoe de geschiedenis de letterkunde, en wederkerig de letterkunde de geschiedenis verklaart. Ik merk maar al te zeer, hoe het Jonckbloet in zijn werk Geschiedenis der Middelnederlandse DichtkunstGa naar voetnoot2 niet alleen aan degelijke gronden van aesthetiek, maar ook aan historiekennis ontbroken heeft. En dien man heeft men hier zoo onbescheiden durven aanbevelen! Kende men hem niet, of gunde men Utrecht niets beters?Ga naar voetnoot3 Doch dit in het stiptste geheim tusschen ons. Gij merkt, op welk een voet van vertrouwen ik met u wensch om te gaan. U te zeggen met hoe veel nut en genoegen ik uwe laatste opstellen in de Gids gelezen heb, zal wel overbodig zijn. Het laatste stuk evenwel heb ik wegens mijne vele drukten den tijd nog niet gehad geheel te lezenGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu nog iets. Ik stel mij voor, Deo volente, bij uwe oratie tegenwoordig te zijn. Dan ziet gij mij met uwen broeder uit Utrecht arriveren. Groet onze vele gemeenschappelijke kennissen. Wensch vooral uit mijnen naam te Winkel en om zijn persoon en om de zaak geluk, en geloof mij t.t.W.G. Brill.Ga naar voetnoot5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29 E.J. Kiehl aan Robert FruinDeventer, 22 Februari 1860Ga naar voetnoot1 Amice. Zoo even lees ik uwe benoeming tot het ordinariaat te Leyden en wensch u daarmeê van harte geluk. Ge blijft in uwe gewone omgeving en zult na den eersten tijd misschien evenveel of meer tijd voor studie over houden dan thans; rang en honorarium zijn veel beter en me dunkt dat ook de werkkring u veel aangenamer zal wezen, misschien behalve het spreken in een groot en hol locaal - zoo ge 't auditorium krijgt - en het bijwonen van die examens waar uw aandeel klein is. Twee broeders van drie, en dat binnen 't jaar, in eens ordinarissen, komt zelden voorGa naar voetnoot2; ook van dien kant zal het u aangenaam wezen. Geloof mij steeds t.t.E.J. Kiehl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30 F.W.B. van Bell aan Robert FruinAmsterdam, 23 Februari 1860Ga naar voetnoot1 Amice. Het doet mij genoegen U van ganscher harte geluk te kunnen wenschen met Uwe benoeming. Zoo dikwerf als ik mij in vorige levensjaren verplaats - een dergelijk terugzien naar het verledene zal een Professor in de geschiedenis wel niet afkeuren - vind ik in mij de standvastig terugkeerende gedachte en verwachting, dat gij in de toekomst een catheder zoudt innemen, maar ik stelde mij U toen niet voor als Prof. in de Vaderlandsche geschiedenisGa naar voetnoot2. Toch zijn al uwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorafgaande en omvattende studiën zeker dienstbaar geweest aan de tegenwoordige rigting Uwer wetenschappelijke werkzaamheid. Het moet en mag Uw gevoel aangenaam aandoen, dat gij letterlijk met algemeene stemmen van het geletterde Nederland zijt aangewezen als de historicus, die wij noodig hebben op den lang gewenschten nieuwen leerstoel. Vergeet nu maar niet te lang het groote publiek, bij de uitdeeling van de vruchten Uwer wetenschap allereerst en allermeest aan de studerende jeugd. Ik deel in de vreugde welke er zijn zal in Uwe waardige Moeder, nu zij reeds den tweeden harer zonen met de Professorale waardigheid bekleed ziet. Hebt beide den meest voorspoedigen en vruchtbaren Academischen loopbaan; het is de hartelijke en welgemeende wensch van t.t.F.W.B. van Bell. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31 A.L.G. Bosboom-Toussaint aan Robert Fruin's-Gravenhage, 23 Februari 1860Ga naar voetnoot1 HoogGeleerde Heer! Nu Uwe verwachte benoeming tot het Hoogleeraarsambt zekerheid is geworden, zullen velen aan wie onze Vaderlandsche Geschiedenis en Letteren lief zijn, zich zeker haasten U hunne blijdschap te betuigen over die benoeming; meerderen nog zullen deze blijdschap deelen zonder haar opzettelijk aan U te doen kennen. Veroorloof mij de bescheidenheid der laatsten niet natevolgen en mij te voegen bij de eersten. Zie daarin toch niet aanmatiging van mijne zijde, of ik waande dat mijne stem onder die allen eenige beteekenis zoude hebben voor U; zie er in de levendigheid en de opregtheid mijner blijdschap die het mij tot behoefte maakt haar uittespreken, in het diep besef van de belangrijkheid dezer benoeming die mij dringt haar als eene gebeurtenis te beschouwen, wel dubbel eene gelukwensching waard. Gelukwensching die allereerst de Leydsche Hoogeschool geldt, en daarnevens het gansche Vaderland. Reeds zijt Gij met zoo veel kracht en met zoo veel zeldzame onpartijdigheid tevens, aangevangen te toonen wàt Gij vermoogt, voor onze rijke en eerwaardige Geschiedenis, dat er waarlijk geen zienersblik voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noodig is om haar met alle hare aanverwante wetenschappen van nu aan eene schoone toekomst te voorspellen en met gewisheid aantekondigen dat zich voor haar onder Uw invloed, voorbeeld en werkzaamheid een nieuw tijdperk gaat openen van frisschen krachtigen bloei en dat hier eene winst is gedaan niet slechts voor het opkomend geslacht maar ook voor alle volgende tijden. De zegen van Hem van wien alle kragt des geestes, alle sterkte des ligtstrooms uitgaat zij daartoe met U en schenke U vele, vele lange jaren van gezondheid en geschiktheid tot Uw omvangrijken arbeid. Sta mij toe met dezen opregten wensch te eindigen, mij noemende met zeer Hooge Waardering en volkomene Achting Uwe dienstwillige dienares A.L.G. Bosboom-Toussaint. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32 Jacques Fruin aan L.C. LuzacUtrecht, 26 Februari 1860Ga naar voetnoot1 HoogEdelgestrenge Heer! Ik gevoel mij bijzonder vereerd door Uw vriendelijk schrijven van den 23sten dezer, waarvoor ik U bij deze mijn opregte erkentelijkheid betuig. Uw welgemeende gelukwensch met de benoeming van mijn Broeder was mij te aangenamer, omdat ik daarin eene lang gewenschte aanleiding heb gevonden om U mijne innige dankbaarheid te toonen voor al wat door U gedaan is om mijn' goeden Broeder zoo gelukkig te maken als hij thans is. Ik weet zeer goed, dat hij het voorregt heeft van door velen in den lande geapprecieerd te worden, maar ik weet er bij, dat hij niet alleen daaraan het vervullen zijner wenschen verschuldigd is. Wees verzekerd dat de welwillendheid, hem door U betoond, niet alleen hem gelukkig heeft gemaakt. Onze goede Moeder ziet door zijne benoeming al hare wenschen bekroond, en ik zelf kan eerst nu onverdeeld genieten van den werkkring, waarin ik met zooveel genoegen voor mij zelven geplaatst ben. Het denkbeeld dat ik reeds een ambt bekleedde, dat tot nog toe aan mijn' Broeder, die er zooveel meer aanspraak op mogt maken dan ik, niet was ten deel gevallen, vergalde mij mijn eigen geluk. Ik heb er daarom behoefte aan gevoeld (en Uw vriendelijk schrijven gaf mij moed) om U de erkentelijkheid en opregte hoogachting te betuigen, waarmede ik de eer heb te zijn, Hoog-Edelgestrenge Heer! Uw dw. dien. J.A. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33 Thomas Fruin aan Jacques FruinLeiden, 17 April 1861Ga naar voetnoot1 Amice Jaques. Gij zult U moeten behelpen met een regeltje van mijne hand; Ma zou gaarne zelve U schrijven, maar zij heeft gisteren hare oogen vergeten en hoewel wij naar Rotterdam hebben geschreven is tot dus verre de bril nog niet naar hier gezonden. Weet echter dat Uwl. brieven gisteren en heden in orde ontvangen zijn en Ma veel pleizier hebben gedaan. Zij was gisteren zeer geagiteerd, maar erg blij en natuurlijk aanstonds gereed meê te gaan naar Leiden. Wij vonden Broêr Bob al heel welGa naar voetnoot2, zonder eenige koorts, met ietwat maar niet veel pijn; bij het slapen echter hinderde deze hem volstrekt niet. Wij hebben een paar zeer gezellige dagen met elkaâr doorgebragt en zijn vanavond nog dubbel verheugd, nu van wege Boogaard berigt is dat ‘het zeer goed was dat het gezwel is weggenomen, daar het van zoo danig karakter was dat het ligt kanker had kunnen worden en het zoo diep is uitgesneden dat hij niet dacht dat het recidive geven zou’. Morgen denk ik per trein van één ure naar Rotterdam terug te keeren en 's avonds naar Dordt. Ma blijft hier voorloopig tot ZondagGa naar voetnoot3 en hoopt u spoedig van hier te schrijven. Broêr Bob heeft de catalogussen ontvangen en zal ze inzien. Ontvang van Ma, Bob en mij voor uzelven en Lina en kleinen Robbidob de hartelijke groeten. Vele kusjes aan BeppetietieGa naar voetnoot4. Geloof mij t.t. Thom. P.S. Weet gij wel wat gij gisteren en heden vóór vijf jaren gedaan hadt?Ga naar voetnoot5 Vale. P.P.S. De bode van het stadhuis te Leiden is in eigen persoon wezen informeeren of Jacobus Antonie Fruin woonachtig is te Utrecht en in welke straat!Ga naar voetnoot6 Hoewel wij de bedoeling met deze vraag niet doorgronden, hebben wij ons in gemoede verpligt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gerekend de waarheid te zeggen. De gevolgen zijn voor Uwe rekening. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Robert Fruin schrijft hieronder:De complimenten aan J.A. en aan L.Ga naar voetnoot7 van R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
34 Robert Fruin aan zijn moeder[Leiden, ca. 1863?]Ga naar voetnoot1 Lieve Ma. Ik heb mijn schrijven al gedurig uitgesteld in de hoop van U eindelijk eens wat beter tijding te kunnen geven. Maar tot nog toe blijft het hier even zorgelijk. Na een tobbigen nacht hadden wij van morgen wat hoop. Er was werking in de ingewanden gekomen, een lavement was er een half uur in gebleven. Doch later is het weer onveranderd terug gekomen. Ik vrees het ergste. Het eenige goede verschijnsel is het uitblijven van alle koorts. Maar de oude ziel is afgetobt van de pijn en van het gemis van slaap. Zoo straks komen de zoons uit den Haag en uit Rotterdam. De meisjes passen bij afwisseling haar moeder op. Krieger is, uit delicatesse voor den dr. niet gekomen, doch deze doet al wat hij kan, en ik geloof dat de ziekte heel goed behandeld wordt. Ongelukkig is de patient zeer zenuwachtig en beangst, hetgeen ook al niet ten goede werkt. Ik behoef U niet te zeggen dat ik moeite heb mij zelf goed te houden. Wat guur onaangenaam weer. Neem U toch vooral goed in acht lieve Ma, vooral morgen bij de terugreisGa naar voetnoot2. Denk dat Gij ook niet jong meer zijt en niet meer verdragen kunt wat Gij vroeger kondt doen. Laten zij ook met kleine Beppie voorzigtig wezen. Zij hebben voor haar ook leergeld betaald. Ik ben blij dat Gij het bij de Goddards in tamelijken welstand gelaten hebt. - Duid het mij ten goede dat ik hier thans niet meer bij voeg. Morgen avond of uiterlijk Zaterdag morgen hoort Gij te Rotterdam weer wat van mij. Vele groeten aan allen, en aan U zelve van Uwen R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P.S. Bedank Jaques voor de spoedige terugzending der gecorrigeerde proef. Hij heeft mij daarmee zeer verpligt. Adieu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35 Robert Fruin aan de redactie van de gids (E.J. Potgieter)Leiden, 11 October 1864Ga naar voetnoot1 WelEdele Heeren. In den brief, dien ik de eer had in de afgeloopen week van U te ontvangen, komt een zinsnede voor, die mij bevreemdt: ‘Tot ons leedwezen ontvingen wij op ons vertrouwelijk schrijven van den 8en July tot nog toe geen antwoord’. Ik kan mij niet herinneren ‘eenig vertrouwelijk schrijven’ van de Redactie van den Gids onder de oogen te hebben gehad, en dewijl ik de maand July van huis ben geweest is het wel mogelijk dat de brief weggeraakt is. Ik neem dus de vrijheid te vernemen wat de strekking van dit schrijven geweest mag zijn. De beide mij toegezonden werkjes van den heer Ter GouwGa naar voetnoot2 acht ik niet belangrijk genoeg om in het Bibliographisch Album beoordeeld te worden. Met de meeste achting heb ik de eer te zijn, WelEdele Heeren, Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36 Robert Fruin aan de redactie van de gids (E.J. Potgieter)Leiden, 24 October 1864Ga naar voetnoot1 WelEdele Heeren. Het is mij zeer aangenaam dat het misverstand aangaande Uw brief van 8 July 11. zich heeft opgehelderd. Ik zou niet gaarne schuldig zijn gehouden aan een zoo grof verzuim als een opzettelijk stil zwijgen op zulk een vertrouwelijk schrijven wezen zou. Maar eerst moet de brief ontvangen zijn, eer het antwoord volgen kan. Daarom komt eerst thans mijn antwoord. Uw plan lacht mij zeer toe, want het komt overeen met mijn eigen lust. De eischen der historiographie te bespreken, naar aanleiding der eigenaardige verdiensten van onze hedendaagsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschiedschrijvers, zietdaar een onderwerp om van te watertanden. Maar om dit te behandelen zoo als het hoort wordt veel studie gevorderd. Men moet beginnen met gezet te herlezen wat er van historische meesterwerken in de laatste vijftig jaar verschenen is. Men moet ze beschouwen, niet zoo als vroeger uit het oogpunt der geschiedenis, maar uit dat der historische kunst. Ik erken dat ik, te midden van andere bezigheden, tegen het aanvaarden van zulk een taak opzie. Ik zit druk in middeneeuwsche kronyken en charters, en ik kan er niet toe besluiten, om die ter zijde te leggen voor ik ze naar mijn zin heb uitgeput. Misschien kan er toch wel langs een omweg aan Uw verlangen worden voldaan. De heer Dozy leest tegenwoordig Froude's geschiedenis van Hendrik VIII, en schijnt voornemens daarover in Uw tijdschrift te handelen. Dat zou al een begin zijn van het groote werk. Ik wil gaarne, zoodra het 2e deel van Löher's Jacoba van Beyeren het licht ziet, dat werk onder handen nemen. Misschien geef ik ook nog wel verslag van David's Nederl. geschiedenis, bepaaldelijk van het pas uitgegeven 10e deel. Het is curieus de geschiedenis van onzen opstand door een modern katholiek te hooren verhalenGa naar voetnoot2. Maar behalve dit alles, houd ik gaarne Uw voorstel aan. Als ik eens van onze eigene historie en haar bronnen genoeg heb, wil ik gaarne weer tot de lectuur van Thierry en Guizot en Thiers en Ranke en Macaulay en zoo veel anderen terug keeren. Neemt daarom aanvankelijk den wil voor de daad, en houdt mij de bezwaren ten goede, die voor als nog tegen Uw uitnodiging bij mij bestaan. Met de meeste achting heb ik de eer te zijn, WelEdele Heeren, Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37 Robert Fruin aan zijn moeder[Leiden, ca. 1869]Ga naar voetnoot1 Lieve Ma. Ik begin den dag met een lettertje aan U dat U, hoop ik, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goede gezondheid geworden zal, zoo als ik het gelukkig alweer gezond en wel mag schrijven. Ik verheug mij dat Gij het nog zoo redelijk met het weer hebt getroffen, doch ik vind het koud en stel mij daarom van Uw togtje geen beterschap van Uwe verkoudheid voor. Ik zal blij zijn als Gij weer op Uw gemak thuis zijt, maar in alle geval overhaast U niet met schrijven; het heeft al den tijd. Ik hoop dat Gij ook uit Dort goede berigten zult meebrengen. Al die kleine ongesteldhedenGa naar voetnoot2, al doen zij ook tot de groote zaak niet af, zijn op zich zelf hoogst onaangenaam en bederven de pret van het leven. Uit Utrecht kreeg ik daar zoo even een brief met goede tijding, het jonkieGa naar voetnoot3 blijft zoet en tevreden, en dan doet de verkoudheid en de heeschheid weinig af. Met mij gaat het goed. Ik heb gisteren bij Cobet nog al prettig gedineerd, meest met kennissen. Straks ga ik mij voor mijn collegie voorbereiden, en morgen is alweer de laatste werkdag van de week. Meer heb ik waarlijk niet te schrijven. Zoo er in het koffertje de noodige ruimte is doe ik er boeken voor Jaques in, die Gij dan wel bij gelegenheid zult willen opzenden. Adieu, beste Ma, vele groeten aan allen en zijt Gij vooral gegroet van Uwen liefh. R. N.B. Gij zult ook nog een boek voor Petri in het koffertje vinden, laat hem dat s.v.p. bezorgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38 Robert Fruin aan H.P.G. QuackLeiden, 20 November 1871Ga naar voetnoot1 Amicissime. Ik verheug mij zeer in de beterschap van Uw vrouw. Jaques had mij reeds geschreven dat hij haar bij zijn terugkomst uit Leiden beter had gevonden dan bij zijn vertrek. Gelukkig dat het herstel geregeld voortgaat. Dank voor Uw bericht aangaande den onvergetelijken dag, waarvan de proeven door niemand minder zullen worden nage- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien dan Agatha, anders gezegd: mej. de Goeje, Hooigracht te Leiden. Ik hoop haar straks door Ulieder gunstig oordeel over den arbeid van haar vriend en mede-modern-theoloog He[e]ring te verkwikkenGa naar voetnoot2. Wie weet of zij het thans niet waagt iets van haar eigen hand aan de redactie aan te bieden. Laat van Kampen in alle geval de revisie maar aan haar adresseeren. Hierbij een stukje van Tiele, dat hij gaarne in het December nommer geplaatst zag. Mij dunkt aan dit verzoek kan wel voldaan worden zonder dat de recensie vooraf rondgaat. Is zij niet heel interessant, zij is toch zeer plaatsbaar en het slot is recht gepastGa naar voetnoot3. Nog vraagt Tiele zijn recensie van Baudet's BlauwGa naar voetnoot4 voor een paar dagen terug, eer zij gezet wordt. Hij heeft er van Kampen te vergeefs naar gevraagd. Mag ik U verzoeken er voor te zorgen. Ten slotte nog een verzoek voor mij zelf. Kunt Ge mij misschien een stel verslagen van de Exploitatie MaatschappijGa naar voetnoot5 en een prospectus van haar oprichting bezorgen. Ik heb eindelijk mijn plan uitgevoerd en aandeelen gekocht, en had nu gaarne de geschiedenis bijeen. Aan het bureau zijn zeker nog exemplaren in menigte voorhanden. Aangenaam voor U om thans weer een zaak te helpen drijven, wier opkomst Gij zoo van nabij kent. Spijtig van Opzoomer!Ga naar voetnoot6 Het zal hem eerst goed gaan als hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier gevestigd en den overgang voorbij is. Wat heeft hij Spruyt beet gehad. Die had zich ook meer bloot gegeven, dan ik vroeger had gedacht. Ik ben benieuwd naar zijn antwoord. Van het strijdschrift van v.d. Wijck heb ik nog geen mensch hooren gewagenGa naar voetnoot7. Adieu, amice, het beste met Uw vrouw. Groet haar s.v.p. vriendelijk van mij en geloof mij t.t.R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39 Robert Fruin aan H.P.G. QuackLeiden, 4 April 1873Ga naar voetnoot1 Amice. Van Buys hebt Ge reeds vernomen dat ik aarzelde of ik ter vergaderingGa naar voetnoot2 zou opkomen of wegblijven. Het lot heeft beslist en ik kom niet. Vriendelijk bedankt voor Uwe invitatie. Amuseer U met de vrienden kostelijk en tref goed weer. Spoedig kom ik eens te Utrecht zien hoe het U allen gaat. Ge weet dat het met mijn zuster's vaderGa naar voetnoot3 te Rotterdam thans treuriger dan ooit gesteld is. Dat belooft voor Jaques een sombere vacantie. Ge hebt zeker de bijdragen voor de Gids ontvangen die ik U al eenige dagen geleden heb toegezonden. Nu zullen toch immers in het Mei-nommer de Goeje en van Oordt verschijnen? De laatste vond zich zeer teleurgesteld en mij was het zeer onaangenaam dat ik zijn plaats ingenomen scheen te hebbenGa naar voetnoot4. Maar zooals alle stormen is ook deze gestild. Na vriendelijke groeten aan U en Uw vrouw t.t.R.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40 Robert Fruin aan H.P.G. QuackLeiden, 3 September 1873Ga naar voetnoot1 Amice. Ik maak U mijn compliment over Uw Gidsnommer. Thijm in zijn genre en Baron van Verschuer in het zijne maken geen kwade figuurGa naar voetnoot2. Hierbij voedsel voor volgende nommers. Ik had gedacht daarmee te brilleeren op de vergadering, maar die schijnt deze maand niet gehouden te worden, en nu zend ik ze maar regelrecht aan U. Er is hier nog niemand in de stad, en met één der drie stukken, dat van Hartevelt over Malaga, wenschte ik wel wat haast gemaakt. Het heeft actualiteit, nu Spanje zoo opspeelt en van zich laat sprekenGa naar voetnoot3. Ik heb het verhaal met veel genoegen gelezen en zou denken dat, als Gij van het zelfde gunstige oordeel zijt, dat Ge het dan wel in het volgende nommer zoudt kunnen opnemen. In de proef zal het nog eens onder andere oogen moeten komen, want het is niet vrij van taalfouten. - Het HeringiaantjeGa naar voetnoot4 komt mij voor van dezelfde waarde als het eene dat wij hebben aangenomen en het andere dat wij hebben afgewezen. Fade maar los geschreven. - Eindelijk Land!Ga naar voetnoot5 Ik heb getracht, maar het is mij niet gelukt. Misschien hebt Gij meer voorspoed op de lectuur. De emballage is netjes en het schrift ook; meer weet ik er voorloopig niet van te zeggen. Adieu, amice. Het ga U en Uw vrouw, aan wie mijn vriendelijke groeten, naar wensch, t.t.R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
41 Robert Fruin aan H.P.G. QuackLeiden, 31 Augustus 1874Ga naar voetnoot1 Amicissime. Onmiddellijk antwoord ik U op Uw no. 2, omdat ik verzuimd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had no. 1 te beantwoorden, waarvoor ik U vriendelijk om verschooning vraag. Het was mij recht aangenaam dat Uw tweede weer met Uw eigen hand was geschreven, een bewijs dat Uw herstel goed is gevorderd. Gelukkig dat Jaques mij bijna te gelijk met den brief, dien (meen ik) Uw vrouw geschreven had, vertelde wat er eigenlijk aan schortte en dat in dit geval de naam van de ziekte erger was dan de wezenlijkheid. Toch grijpen zulke keelaandoeningen sterk aan en het treft goed dat Ge nog vacantie genoeg over hebt om te gaan uitzieken in de gezonde lucht van GelderlandGa naar voetnoot2. Wat de Gids betreft: het is mij niet mogelijk voor October iets te doen, om reden van den 3en. Ik zit met twee zaken daarvoor te gelijk, zoo als de Spectator U kan leeren, en ik weet niet hoe ik er mee klaar komGa naar voetnoot3. Ik schrok dan ook op het gezicht van al die lijvige stukken die beoordeeld moeten worden: ik hoop er spoedig inzage van te nemen. De vergaderingGa naar voetnoot4 had ik wat mij betreft liefst omstreeks den 13en, want als ik eens door het stellen en het corrigeeren der proeven heen ben, wenschte ik nog een dag of wat van huis te gaan. Maar aan den anderen kant is het waar dat een vergadering niet baat als de vergaderenden ontbreken. Handel dus en ik zal gehoorzamen. Adieu, amice, heb het goed bij Uw vaderGa naar voetnoot2. Vele groeten aan Uw echtgenoote. Steeds t.t.R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
42 Robert Fruin aan H.P.G. QuackLeiden, 2 november 1874Ga naar voetnoot1 Ik heb altijd geweten dat Ge een poetische man zijt. Het blijkt op nieuw uit Uw brief van gisteren, die dichting zonder werkelijkheid bevat. Van Kampen had mij reeds over de mythe geschreven en ontkennend antwoord terug gekregen. Al wat ter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tafel was geweest en op den grond beland was is nog den eigen dag zorgvuldig ingepakt. Bij mij is niets blijven liggen, maar, zoo ik mij niet vergis, was er reeds op de vergadering naar een verloren schaap rondgevraagd. Mijn beste wenschen voor het terugvinden. Adieu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
43 Robert Fruin aan H.P.G. QuackLeiden, 29 Januari 1877Ga naar voetnoot1 Amice. Hierbij een stuk voor de Gids, indien Gij het wilt plaatsen. Het is zoo als de vorige zeer degelijk en een beetje taai. Met andere schotels, die de Gids opdischt, kan het echter de vergelijking, dunkt mij, wel doorstaan. Wees zoo goed en meld mij, zoodra Gij kunt, het vonnis dat Gij er over zult vellen. Met innige deelneming heb ik vernomen dat de slag, dien wij vreesden, gevallen is. Ik kan mij, vooral na ons laatste gesprek te Utrecht, geheel in Uw toestand verplaatsen. Al is ook het heengaan voor Uw zusterGa naar voetnoot2 zelf geen ongeluk en al was haar leven niet ingeweven in het Uwe, toch zal haar verscheiden U smartelijk hebben aangedaan. Hoe men voor en na redeneeren mag, op het oogenblik voelt men alleen, en het afbreken van een band, zoo nauw als die tusschen broeder en zuster, doet zeer. Ook voor Uw ouders is het voorgaan van hun eenige dochter treurig. Het is het gewone lot van den ouderdom alleen te blijven, maar juist op het behoud van een dochter rekent men toch. Gelukkig dat Gij zoo in de buurt woont en zoo vaak eens een kort bezoek kunt brengen. Met genoegen hoor ik dat Uw gestel door al deze bekommeringen niet geleden heeft. Adieu, amice, mijn vriendelijke groeten aan Uw vrouw. Steeds van harte t.t.R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
44 Robert Fruin aan J.C.G. BootLeiden, 12 Februari 1877Ga naar voetnoota,Ga naar voetnoot1 Waarde Collega. Misschien zult Gij bij het stellen Uwer NotulenGa naar voetnoot2 niet ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
smaden gebruik te maken van het overzicht dat ik hierbij de vrijheid neem U toe te zendenGa naar voetnootb van hetgeen ik tegen onzen Generaal in het midden heb gebracht. Om de eer van Willem III stel ik er prijs op dat mijn tegenwerping wat krachtig uitkomt. Vindt Gij dat ik zoodoende onbescheiden ben, wil mij dan verschoonen en mijn geschrijf als niet bestaande aanmerken. Na vriendelijke groeten t.t.R.F.Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
45 W.J. Knoop aan Robert Fruin's-Gravenhage, 9 Maart 1877Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Collega! Bij mij bestaat volstrekt geen bezwaar tegen uw voornemen om, in eene zitting der Akademie, nogmaals het onderwerp te behandelen, dat verleden maand door mij is ter sprake gebragt. Integendeel: het doet mij groot genoegen, dat mijne onbeduidende bijdrage eene arbeid van U uitlokt, die - daaraan valt niet te twijfelen - uitmuntend en meesterlijk zal zijnGa naar voetnoot2. Het is dan ook mijn voornemen om, als niets mij daarin verhindert, U te komen hooren; niet om ‘als gij dwaalt U te wederleggen’, daarvan zal wel geen sprake zijn, maar om door U, misschien, tot juistere inzichten te komen. Zoo veel is zeker, dat wanneer gij mij al niet overtuigt, gij mij toch zult overreden; want, natuurlijk, dat een dilettant zooals ik, niet opgewassen is tegen onzen uitstekendsten geschiedkundige - tegen wien ik geen anderen grief heb dan alleen deze, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij zijne uitnemende kennis en bekwaamheden te weinig gebruikt om, als geschiedschrijver, zich een roemvollen naam te makenGa naar voetnoot3. Met betuiging van hoogachting en vriendschap, heb ik de eer te zijn uw dv. dienaar W.J. Knoop. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
46 Robert Fruin aan H.P.G. QuackLeiden, 22 April 1877Ga naar voetnoot1 Hierbij, amice, het boek van NippoldGa naar voetnoot2. Bij nader inzien ben ik tot niet doen besloten. Ik zag bij het overleggen van wat ik schrijven zou, dat ik noodzakelijk in oppositie zou moeten komen met een oud vriend, wiens naam Gij wel zult raden, dien ik in alle opzichten wensch te ontzienGa naar voetnoot3. Volvoer dus Uw plan van verleden week en zend het naar X of wien Gij wilt. Na vriendelijke groeten t.t.R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
47 Robert Fruin aan H. VollenhovenLeiden, 27 September 1877Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Het is mij aangenaam de kennismaking van voor zoo veel jarenGa naar voetnoot2 te vernieuwen en bij dezen met U in correspondentie te treden. Ik had echter wel gewenscht dat ik U over andere onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpen dan Academie-zaken van administrativen aard te onderhouden had. Ik behoef U niet te zeggen dat mijn benoeming tot Rector mij verrast heeft, ik kan er bij voegen dat ze mij onaangenaam heeft verrast. Ik had de zorg om de nieuwe wet in te voeren en toe te passen liever gegund aan mijn voorganger, die er reeds eenige voorbereidende maatregelen toe genomen hadGa naar voetnoot3. Maar het spreekt van zelf, dat nu de taak mij eens is opgelegd, ik er mij van wensch te kwijten zoo goed ik kanGa naar voetnoot4. Ik ben daarom terstond begonnen mij met de bepalingen der wet vertrouwd te maken en mij voor te stellen hoe de gevallen die zich al spoedig zullen voordoen dienovereenkomstig behandeld moeten worden. Bij die overweging hebben zich eenige zwarigheden voorgedaan, die ik niet uit den weg kan ruimen, en waarover ik de vrijheid neem U te raadplegen. Misschien zal het noodig zijn dat de MinisterGa naar voetnoot5 althans sommige door zijn decisie uitmaakt. Dat laat ik gaarne aan Uw prudentie over. Art. 89 der wet zegt, dat voor de examina (op enkele uitzonderingen na) f 50 betaald wordt. En art. 10 van het Besluit (StaatsbladGa naar voetnoot6 no. 87) schrijft voor dat de faculteit niemand tot het examen toelaat voor hij het bewijs van de som betaald te hebben, heeft overgelegd. Quaeritur: Bij wien moet dat geld betaald worden? Wiens kwitantie moet de faculteit vorderen? Art. 121 laat toe, dat de studenten die vóór 1 October het laatste examen hebben afgelegd, nog gedurende twee jaren promoveeren overeenkomstig de bepalingen van het organiek besluitGa naar voetnoot7. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Quaeritur: Volgt daaruit dat zij ook betalen wat overeenkomstig dat besluit gevorderd werd? En zoo ja, zal dan dat geld ook nog verdeeld moeten worden volgens Besluit 18 21/3 15, zoodat Rector en secretaris daarvan hun deel trekken? Dit schijnt het gevoelen der verschillende faculteiten te zijn. Maar ik zou, zonder goedvinden van den Minister, niet zoo durven beslissen. Decideert Z.Exc., dat de promotie of kosteloos zij of dat hetgeen er vroeger voor stond, nog betaald maar in de schatkist gestort wordt: dan zal aangewezen moeten worden, hoe de kosten van den bul, dien de secretaris vroeger leverde, behooren gevonden te worden. Aan deze vraag knoopt zich een andere vast. In het besluit (StaatsbladGa naar voetnoot6 no. 159) worden twee aanvullings examina verordend, een in de plaats van het oude mathesis examen, een ander in de plaats van het propaedeutisch. Van het eerste wordt in art. 11 gezegd dat het kosteloos is. Dus is het andere niet kosteloos. Maar moet er nu f 50 voor betaald worden, overeenkomstig art. 89 der wet, of wel, overeenkomstig art. 127 van het organiek besluitGa naar voetnoot7 f 30 plus de latere verhooging? En in dat geval, wat moet er dan met dat geld geschieden? Moet het als van ouds onder de faculteit worden verdeeld? Het is wenschelijk dat spoedig een beslissing in deze zaken valt, want reeds in de eerste week zullen promotiën en examina plaats hebben. Van minder dringenden aard zijn de volgende punten [betr. prijsvragen en gelijkstelling van niet in Nederland behaalde getuigschriften]. Ten slotte nog een verzoek. Ik heb het budget voor het volgend jaar nog niet gezien, en weet niet of er ook een som is uitgetrokken voor hetgeen voorheen de Rectorale reekening genoemd werd. Mag ik U opmerkzaam maken dat er dit jaar een vrij hoog crediet zal geopend dienen te worden, want zoowel de drukloonen zullen bijzonder hoog loopen, als de kosten van Academische plechtigheden, nu zooveel nieuwe professoren hun intree doenGa naar voetnoot8. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
48 H. Vollenhoven aan Robert Fruin's-Gravenhage, 29 September 1877Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer! De Minister vond het niet vrij van bedenking nu reeds, zonder dat de kwestie zich had voorgedaan en bij wijze van casuspositie uittemaken hoe het staat met de verdeeling der gelden voor de promotie, gesteld dat voor die handeling betaald moet worden. Dit punt zal zorgvuldig moeten worden nagegaan wanneer het officieel ter kennis van de Regeering zal zijn gebragt. Welligt zullen dan ook Curatoren of de Senaten te raadplegen zijn. [Hoe werd eigenlijk tot nu toe in deze gehandeld?] Met gevoelens van vriendschappelijke hoogachting Vollenhoven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
49 Robert Fruin aan H. VollenhovenLeiden, 30 September 1877Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Het is waarlijk geen casuspositie, die ik de eer had U voor te leggen: het is een geval, dat met volkomen zekerheid te voorzien is, en waaromtrent men een besluit dient te nemen voor het zich opdoet. Aanst. Zaterdag, 6 October, promoveeren een jurist en een medicusGa naar voetnoot2, die doctoraal hebben gedaan en dus vallen onder art. 121 der wet. Zij promoveeren dus overeenkomstig de bepalingen van het Organiek Besluit. Zullen zij nu ook volgens de bepaling van dat Besluit moeten betalen? Het komt mij voor, dat dat voor en niet na 6 October overwogen en uitgemaakt dient te worden. De faculteiten hebben voor zich de zaak uitgemaakt. Zij oordeelen dat er betaald moet worden wat het Organiek Besluit vordert. Zij hebben in dien geest de pedellen gelast. De tweede vraag is: zoo er betaald wordt, welke bestemming moet er dan aan dat geld gegeven worden? De faculteiten oordeelen: dezelfde bestemming die het Organiek Besluit er aan geeft en die nog nader omschreven staat in het Besluit 18 21/3 15. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zooals ik de eer had te zeggen, ik vind dat oordeel aannemelijk en dus niet boven bedenking. En, daar ik gaarne naar de interpretatie van den Minister wilde handelen, heb ik mij tijdig tot U om een voorschrift gewend. Ontvang ik dit echter niet voor den 6en, dan zal ik mij eenvoudig gedragen naar het goedvinden der faculteiten. Een officieele vraag is dan uit Leiden niet te wachten. De wijs waarop tot nog toe het geld, dat voor ‘de onkosten der graden’Ga naar voetnoot3 verschuldigd was, werd voldaan, is geheel overeenkomstig het door mij aangehaalde besluit van 18 21/3 15. Drie vijfden der som worden betaald bij het doctoraal. De twee overige vijfden bij de promotie na aftrek der 7 gl. voor het diploma. Het doet mij ook leed dat ik op mijn vraag, bij wien het examen-geld voortaan betaald moet worden, geen antwoord heb gekregen. Den 4en October zullen examina worden afgelegd. De jongelui komen mij vragen, bij wien zij moeten betalen. Ik antwoord: dat weet ik nog niet zeker, ik denk bij den betaalmeester in den Haag; ik heb daarover naar den Haag om inlichting geschreven, maar geen antwoord ontvangen. Gij hebt zelf gestudeerd en kunt begrijpen tot hoeveel vroolijkheid dat aanleiding geeft. Evenzoo acht ik het spijtig dat er niets op te vinden is geweest om het geld der studiekosten te Leiden te doen innen. Ik twijfel niet, of als men alles weet, zal men erkennen dat het een verstandige maatregel is die gelden elders dan te Leiden te laten betalen, maar voor de oningewijden, het moet erkend, heeft het een gansch anderen schijnGa naar voetnoota. Zoo nemen het natuurlijk de studenten op, en in den last, dien men hun er mee veroorzaakt, zien zij een daad van willekeur, die hen meer ontstemt dan men in den Haag wel weet. Ik meen mijn plicht te vervullen met U op den staat van zaken opmerkzaam te hebben gemaakt. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn, WelEdelGestrenge Heer, Uw dienstw. dien. R. FruinGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50 J.A. Sillem aan Robert FruinAmsterdam, 28 Maart 1881Ga naar voetnoot1 Amice. Ontvang mijn dank voor de toezending van uw echt-hollandsch woord over de Transvaal-quaestieGa naar voetnoot2. Dat deze u tot schrijven genoopt heeft, reken ik zeker niet tot haar minste verdiensten. Wat uw vrienden wel weten, heeft nu ook eens het publiek kunnen zien, dat namelijk het stilzwijgen waarin Ge u hult niet uit indifferentisme voortspruit. Het doet mij ook bijzonder veel genoegen, dat uw stuk in het engelsch vertaald wordt, want ik vond het zeer noodig dat men in Engeland tegenover het perfide betoog van Sir Barth Frere een krachtiger protest onzerzijds te hooren kreeg dan Beaufort, ‘door het hevigste moderatisme’ aangevuurd, gemeend heeft te mogen pennenGa naar voetnoot3. Zelf heb ik er een oogenblik aan gedacht, de bijdrage van Veth in de GidsGa naar voetnoot4, die na het lauwwaterbad van Beaufort verfrissend op mij gewerkt heeft, voor een engelsch tijdschrift te vertalen; doch die stukken waren te lang voor dit doel, en de toon waarin zij geschreven waren op vele plaatsen te bitter, om niet in Engeland kwaad bloed te zetten. Uw opstel treft juist den goeden toon, en zal zelfs als mosterd na de maaltijd, zooals Ge 't noemt, in Engeland zeker indruk maken. Maar is die maaltijd wel afgeloopen? [Schr. ziet voor de Zuidafrikaners nog tal van gevaren, ook nu sinds kort de wapenen rustenGa naar voetnoot5.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte nog een kerkgenootschappelijke opmerking: van uw oprecht Calvinisme, dat u belet voor de Gids een stuk over de brieven van Koningin Maria te schrijven eer God het willen bij u heeft bewerktGa naar voetnoot6, ben ik thans ten volle overtuigd. Op mijn luthers standpuntGa naar voetnoot7 is uw opstel voor mij het bewijs dat Gij, uit eigen vrije verkiezing, alleen dan schrijft als de steilste Calvinisten, uwe geloofsgenooten, in de verdrukking komen. Ik ga in Augustus of September waarschijnlijk naar Amerika. Gaat Ge mee? Na vriendschappelijke groeten steeds t.t.J.A. Sillem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
51 Robert Fruin aan A. Schimmelpenninck van der OyeLeiden, 27 November 1882Ga naar voetnoot1 Hoogwelgeboren Heer. Ik stem gaarne met U in in den lof van den heer Noordziek en ben met U van oordeel dat een doctoraat honoris causa, bij voorkeur in de rechtsgeleerdheid, een niet ongepaste erkenning van zijn verdiensten wezen zou. Maar ik twijfel zeer of de meerderheid van den Akademischen Senaat van Leiden dat gevoelen zou deelen. Zeer invloedrijke leden wenschen die eer uitsluitend aan mannen van buitengewone geleerdheid - zooals de heer Noordziek niet bezit - te verleenen. Ik heb dit eenige jaren geleden tot mijn spijt ervaren, toen ik wijlen Hooft van Iddekinge voor gelijke vereering aanbeval. Naar mijne meening had hij daar gegronde aanspraak op. Toch heb ik na langdurige discussie mijn voorstel terug genomen om mijn candidaat niet aan een waarschijnlijk échec bloot te stellen. Na deze ondervinding geloof ik niet dat voor den heer Noordziek kans bestaat om, van Leiden althans, den doctorstitel te verwerven. Te Utrecht schijnt men minder zware eischen te stellen. Terecht, naar het mij voorkomt, want voor die alleruitnemendsten heeft zulk een vereering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigenlijk geen waardeGa naar voetnoot2; voor mannen van meer bescheiden verdienste daarentegen is de onderscheiding werkelijk een hooge eer. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn, Hoogwelgeboren Heer, Uw dienstwillige dienaar R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
52 D. Hartevelt aan Robert FruinLeiden, 3 December 1883Ga naar voetnoot1 Mijn allerbeste Fruin. Ik zal maar met no. 1 beginnen. Gister was ik in Rotterdam, vond de vriendenGa naar voetnoot2 al wel wat geresigneerd en kwam te 10 ure in Leiden terug. Kou, sne[e]uw, storm, ellende, enfin, zoodat ik den ganschen nacht koortsig was en slapeloos en mij nu slapjes gevoel, juist zooals men zijn moet om de Maartsche buien onder 't verlangen naar bed langs de ramen te zien dwarrelen. GijsjeGa naar voetnoot3 heeft allerlei attenties voor mij. [Schr. deelt mee, wat hij te Rotterdam heeft afgesproken omtrent de verscheping van de boeken naar Zuid-AfrikaGa naar voetnoot4.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53 Robert Fruin aan J. TidemanLeiden, 18 Mei 1888Ga naar voetnoot1 WelEd. ZeerGeleerde Heer. Indien Gij naderhand de correspondentieGa naar voetnoot2, die ik met dezen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wensch te besluiten, nog eens in Uwe herinnering terugroept, zult Gij, naar ik vertrouw, zelf erkennen, dat Gij allengs de perken, binnen welke de eigenliefde zich weren mag, te buiten zijt gegaan. Zoodra Gij er mij opmerkzaam op gemaakt hebt, dat de Vereeniging die ik (zeer terloops) had vermeld als door Jonckbloet en De Vries gesticht, inderdaad door nog vier anderen nevens hen was opgericht, heb ik U, onder dankbetuiging beloofd de fout te zullen herstellen in de nieuwe uitgaaf. Op tweeerlei wijs kon ik deze belofte nakomen: op een eenvoudige en gepaste door geen namen van oprichters te noemen waar zij eigenlijk niet te pas kwamen, en op een omslachtige en ongepaste door alle zes de oprichters te vermelden. De keus was dus niet twijfelachtig, maar zij voldeed U niet. Gij verlangt dat ik in plaats der twee oprichters die ik had genoemd, twee andere noemen zal, waarvan Gij er een zijt. Dat gaat werkelijk niet aan, hoezeer ik verlangen zou U genoegen te geven. Ik zou dan met opzet een soortgelijke fout begaan als ik onwillekeurig en niet beter wetende begaan hadGa naar voetnoot3. Als ik ooit over de oprichting der Vereeniging schrijven mocht, zal ik U gaarne de eer geven die U toekomt; maar meer aan U toe te kennen dan U toekomt bij een gezochte gelegenheid, mag ik niet en wil ik niet. Met de meeste hoogachting Uw dienstw. dien. R.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
54 Robert Fruin aan zijn neef Th.A. Fruin J. Az.Leiden, 28 Februari 1894Ga naar voetnoot1 Waarde Tom. Ik zal maar beginnen met een onaangename zaak. Ik heb mij weer aan het gedrag van Uw moeder schrikkelijk geërgerdGa naar voetnoot2. Ik zou U dat niet vertellen, als ik niet wist dat Gij er van haar kant toch van hooren zult, en als ik er niet prijs op stelde dat Gij de zaak weet gelijk zij is. Toen ik de laatste maal te Utrecht was, legde ik Uw moeder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit, wat ik met de tweede gift van 10.000 gl.Ga naar voetnoot3 aan Betsy voorhad. Ik zei, wanneer Gij onverhoopt ontijdig komt te sterven neemt Gij 1250 gl. 's jaars mee in het grafGa naar voetnoot4. Nu heeft Betsy vooreerst genoeg aan de 400 gl. die zij reeds trekt. De andere 400 gl. wensch ik dat rente op rente zal loopen tegen het oogenblik dat, hoop ik, nog ver verwijderd is maar zeker komen moet. Toen kreeg ik een antwoord dat mij verbaasde en bedroefde: ‘Mij dunkt (zei Ma) dat Betsy, die toch niet sterk is, nu maar alvast van de rente moest genieten’. De bedoeling kon ik makkelijk raden: wij moesten er maar den zomer voor naar buiten gaanGa naar voetnoot5. Er waren bij dat gesprek, dat sotto voce gevoerd werd, getuigen en ik eindigde het dus met een kort maar stellig dementi. Bij dezelfde gelegenheid had ik gezegd en herhaald dat, nu de kamer van R[obert] leeg stond, ik het betreurde dat Jacques buiten 's huis was gegaan; dat dit geld nuttiger te besteden zou zijn geweestGa naar voetnoot6. Wat gebeurt nu? Jacques raakt toevallig van de huur ontslagen. Er moet weer gekozen worden of hij nieuwe kamers zal zoeken dan in huis terugkomen. Wel voorziende dat ik daarover van een ander gevoelen zal zijn als zij, verzwijgt Ma in haar brief of misschien meerdere brieven die zij mij schrijft, dat geval, en spreekt er eerst van nadat zij Jacques weer heeft laten huren. Dat zou - vooral na hetgeen reeds vroeger gebeurd is en nadat Ma ondervonden had hoezeer mij zulk een stellen voor een fait accompli ergert - onbetamelijk zijn geweest. Maar er komt nog bij dat ik het ben die de huur betaal. Over mijn geld te beschikken voor een uitgaaf die zij wist dat ik niet goedkeurde, dat is een handelwijze die ik niet wil qualificeeren. Er komt bij dat ik de vaste overtuiging heb, die door al wat ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoorGa naar voetnoot7 versterkt wordt, dat Jacques een repetitor zal moeten hebben om klaar te komen voor zijn examen, en dat het werken met R[obert] te hooi en te gras meer kwaad dan goed doet omdat het Jacques een aanleiding geeft om intusschen vacantie te nemen. Had Ma mij dus gezegd: we moeten weer bepalen of Jacques op kamers zal blijven leven, dan zou ik haar geproponeerd hebben hem weer bij zich te nemen en het vrijkomende geld voor repeteeren te besteden, bij voorkeur met R[obert] tegen betaling, maar bleef die in gebreke, bij een ander. Uit een en ander is weer een onaangename briefwisseling voortgekomen. Eerst heeft Ma mijn aanmerking maar stilzwijgend opzij geschoven en het beantwoorden aan Betsy overgelaten. Toen ik deze echter schreef, dat ik niet met haar maar met Ma de zaak behandelen wilde, heeft Ma, met een leuk zeggen: ‘van achteren spijt het mij dat ik u niet eerst geraadpleegd heb’ er zich van af trachten te maken. Maar daarop heb ik haar onbewimpeld de waarheid gezegd. Zie daar den gang en den staat van zaken. Dat Jacques iemand noodig heeft, die hem aan het werk houdt en gaandeweg leert werken is voor mij niet twijfelachtig. Dezer dagen kreeg ik een brief van hem, als van een lief kind, maar die van zijn studie al bitter weinig verwachting gaf. Nu is weer het plan dat hij dezen zomer mee naar buiten gaat. Het buiten 's huis slapen, om zelfstandigheid te leerenGa naar voetnoot8, komt daarbij niet te pas. En wat zal er daarentegen in een klein optrekje van het voorbereiden voor het examen komen? Onlangs heeft Ma, toen er over R[obert] gesproken werd, tegen mij beweerd, dat eigenlijk de opvoeding niet afdoet, dat het alles afhangt van den ingeboren aard. Ik vatte zeer goed hoe haar eigenliefde aan die stelling kwam. Het komt mij voor dat zij ze ook op Jacques in toepassing brengt. Een en ander, ik kan het niet ontkennen, heeft mij weer danig ontstemd. Ik heb een antwoord op zijn brief aan Jacques geschreven. Vraag hem, als Ge te Utrecht zijt, dien brief eens af en bespreek Gij dan den inhoud nog eens met hem. Ook heb ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan R[obert] geschreven, kort en alleen om hem te zeggen dat ik dikwerf aan hem en aan zijn toekomst denk, dat ik dat steeds met welwillendheid doe, en, al wil ik hem niet voorthelpen op den weg dien hij gaat, steeds bereid ben om te helpen als hij zelf inziet op een dwaalweg te zijn. Alleen dus om hem niet van mij te doen vervreemdenGa naar voetnoot9. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En daarmee genoeg van familiezaken. U stel ik mij voor als druk in de zaken, want van Ma hoorde ik laatst dat de heer Knottenbelt nog steeds ongesteld is. Die groote drukte is mij maar half naar den zin. Vooreerst omdat te veel van wat ook schaadt, doch ook omdat ik begrijp dat bij zoo veel werk en zoo velerlei quaesties de noodzakelijke studie wel eens onmogelijk moet worden. Gaarne zal ik dus vernemen dat de patroon weer zijn aandeel op zich kan nemen.Ga naar voetnoot10 Het papier is vol, en ik heb ook eigenlijk niets meer te zeggen. Na vriendelijke groeten Uw liefh. oom R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
55 Robert Fruin aan J. RöellLeiden, 3 April 1894Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Wat spijt het mij dat ik Uw bezoek weer heb gemist. Ik was er op uit om voor de kiesvergadering van heden avond nog een en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ander voor te bereiden. Van den afloop is nog niets te zeggen. Van der Kaay, die ook candidaat is gesteld, komt zelf Bool aanbevelenGa naar voetnoot2. Maar gesteld zelfs dat wij de candidatuur van den laatsten er door halen, als ons dan de Katholieken niet helpen, valt hij toch als het op stemmen aankomt. Wel moogt U zeggen dat de onverstandigheid der kiesvereenigingen en haar besturen de zaken in de war brengt. Ook hier worden de dwaaste plannen opgevat. Zoo veel is althans verkregen dat, indien de kiesvereeniging DruckerGa naar voetnoot3 proclameert, Bool door een goed getal liberalen bij advertentie zal worden aanbevolen. Maar er is heel wat aan vast om de onverschilligheid en de besluiteloosheid van den grooten hoop te overwinnen. Aan onze zijde althans is de apathie treurig om bij te wonen. Met groot genoegen zag ik heden ochtend den uitslag van het Utrechtsche tournooiGa naar voetnoot4. Maar ook daar zal het zonder medewerking der Katholieken moeilijk vlotten. De hoofden der partij zijn zoo kloek, het manifest der aftredende ledenGa naar voetnoot4 is zoo bondig, maar het schijnt dat de menigte al even wankelmoedig is als bij de protestantsche liberalen. En toch houd ik nog moed. Mijn dunkt het blijkt dat Kuyper zijn invloed overschat heeft. Op vele plaatsen stellen de antirevolutionaire kiesvereenigingen toch de mannen die hij in den ban heeft gedaan. Als de Tien MannenGa naar voetnoot5 er door kwamen, de vijfentwintig Katholieken zijn tamelijk zeker: dat zou 35 zijn + 15 (?) liberalen van de droite. Dan was Tak ingerekend. Als er maar samenwerking van de rechterzijden bestond, zou de kans nog zoo slecht niet staan. Misschien dat bij de herstemmingen nog wel wat te recht komt. Althans we willen het hopen en doen intusschen wat wij vermogen. Ik hoop U morgen den afloop der vergadering van heden te melden. Met de meeste hoogachting Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[P.S.] Ik zou in der haast verzuimen te betuigen, hetgeen ik toch zeer gevoel, hoe ik het waardeer dat U U tot liefde van ons, Leidenaars, zoo veel moeite, nu weer van een reis herwaarts, wilt getroosten. Meminisse juvabit, als het einde het werk nog eens mag bekroonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
56 Robert Fruin aan J. RöellLeiden, 4 April 1894Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Tot mijn genoegen kan ik op mijn schrijven van gisteren een gunstig postscriptum laten volgen. Bool is gisteren met 93 tegen 55 (op Drucker uitgebrachte) stemmen tot candidaat onzer vereeniging gesteldGa naar voetnoot2. De hoofden der Druckerianen zijn ook geen personae gratae hier ter stede. Alleen prof. Fockema Andreae is gezien en gewild. Ook begin ik op onze Katholieken iets vaster te rekenen. De Zuid-Hollander heeft zich tegen Drucker verklaardGa naar voetnoot3 (zoodat die gemeend heeft er tegen op te moeten komen) en bij die gelegenheid met een zijn afkeer betuigd van Tak en van de Liberale Unie. Bij overstemming zal hij dus in alle geval niet tegen ons kunnen werken. De waarschijnlijke candidaat der Antirevolutionairen, zekere PiraGa naar voetnoot4, is niet ernstiger dan zijn naam luidt. Zij die beter dan ik met de stad bekend zijn, hebben allen moed. Nogmaals dank voor Uw vriendelijke bemoeiingen. Kan ik weerkerig iets doen, ik blijf bereid. Met de meeste hoogachting Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
57 Robert Fruin aan J. RöellLeiden, 28 April 1894Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Welk een schitterende overwinning! De voorspelling der optimisten, waarvan U zoo goed was mij op den dag der verkiezingen te schrijven, werd nog overtroffenGa naar voetnoot2. Om een banale phrase te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruiken: de afloop laat niets te wenschen over. U in de eerste plaats maak ik daarover mijn compliment, want ik weet welk een groot aandeel eraan Uw beleidvol optreden gehad heeft. Het heilrijkste gevolg dat ik mij van de behaalde overwinning voorstel, is dat wij ons onze macht bewust zijn geworden. Jaren lang heb ik het moedeloos zeggen van velen mijner vrienden tegengesproken, dat er toch niets aan te doen was, dat de stroom ons te sterk was. Thans hebben wij ondervonden dat wij heel wat vermogen zoo wij maar vastberaden willen. Van haar kant zal ook de tegenpartij wel iets van haar overmoed afdoen. Zij heeft een les gekregen om te heugen. Moge de regeering nu maar in vaste krachtige handen overgaanGa naar voetnoot3. U persoonlijk gunde ik gaarne een tijd van ontspanning, maar ik denk niet dat hij U beschoren zal zijn. De op meer dan ééne plaats gekozenen zullen toch immers voor Amsterdam opteeren. Het daar behaalde succes moet mijns inziens om geen prijs in de waagschaal worden gesteld. Op de dan openvallende plaatsen zag ik gaarne een paar oud-leden van de niet-liberale rechterzijde, Huber bijv. en Reekers, candidaat gesteld. Aan de bondgenooten, die niet schâloos uit den strijd zijn gekomen, zijn de liberalen wel eenige genoegdoening verschuldigd. Bovendien is voor het tot stand brengen van een deugdelijke kieswet ongestoorde eendracht van alle rechterzijden een onmisbaar vereischte. Maar ik wil U met mijn tinnengieterij niet langer bezig houden. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te blijven Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
58 Robert Fruin aan zijn neef Th.A. Fruin J. Az.Ruurloo, 31 Juli 1894Ga naar voetnoot1 Waarde Tom. Dank voor Uw brief, die mij zeer welkom was. Ik verlangde naar bericht van U. Uw tegenwoordige stemming kan ik mij best begrijpen, het gaat mij al evenzoo. De angst is bedaard voor telkens wat nieuws aangaande R[obert], maar een onvoldaanheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met zijn ballingschapGa naar voetnoot2 kwelt mij voortdurend. Ik tracht mij die zooveel mogelijk uit het hoofd te zettenGa naar voetnoot3. Ik kan U geen ongelijk geven dat Gij Uw aanstaande vacantie voor een bezoek aan Antwerpen bestemt, waarbij goed weer geen dringend vereischte is, liever dan een reisje of buitenverblijf, dat door Margriet in het water kan vallen. Op dit oogenblik valt de regen weer in stroomen. De mooie dagen zijn uitzonderingen op een overigens zeer constanten regel. Te Bussum treffen zij het ook al heel slechtGa naar voetnoot4. Ik neem mijn thuisreis over Bussum om er over ernstige zaken met Betsy en met Ma te spreken, naar aanleiding van gewisselde brieven. Ik denk echter nog tot geen eindbesluit te zullen komen. Ik wensch dit te nemen in een latere samenkomst, waaraan Gij en Moll, hoop ik, deel zult nemenGa naar voetnoot5. Intusschen wil ik U reeds zeggen, dat ik Uw voornemen om als vertegenwoordiger van R[obert] bij zijn schuldeischers op te treden niet kan goedkeuren. Toen het gevaar naderde dat ons thans overvallen is, heb ik ten stelligste ontraden ons met het betalen van zijn schulden in te laten en dat hebt Gij allen toen onvoorwaardelijk toegestemd, en tot meerdere zekerheid de effecten der familie aan mij in bewaring gegeven. Nu treedt Gij als zijn zaakgelastigde op, betaalt uit zijn naam, sommige groote schulden geheel, andere bij eerste paiement. Zoo zal gebeuren wat ik voorspeld en Gij allen voorzien hebt: eerst gaat R[obert]'s matrimonium den weg van zijn patrimonium op, en verliest Uw moeder al vast de rente van dit deel van haar kapitaal. Vervolgens zal al de rest denzelfden weg opgaan. Ik behoef U dat niet te betoogen, want Gij erkent zelf van mijn gevoelen te zijn dat de hoop op beterschap ten aanzien van R[obert] zoo goed als nul is. En onderwijl hebt Gijlieden, onder voorgeven dat mijn financiën minder gunstigGa naar voetnoot6 en de Uwe gunstiger staan dan voorheen, mij bedankt voor de 400 gl., die ik boven de rente van het hem door mij geschonken kapitaal aan Jacques' studie ten koste leg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mij dunkt, indien Uw motief meer dan voorgewend was geweest, zoudt Gij nu, nu de ervaring zoo duidelijk spreekt, op Uw eigendunkelijk besluit, waarover ik mijn misnoegen zoo duidelijk getoond heb, al terug zijn gekomen en mij verzocht hebben voor Jacques, die nu natuurlijk niet buiten zijns moeders zin mag blijven wonen, met 1 Augustus het gewone bij te dragen. Maar neen, dat doet Gij niet. Gij moet het weten, evenals ik weten moet, hoe mij in het vervolg dienovereenkomstig te gedragen. Ik voeg hier slechts bij dat ik den 14en November mijn gavenGa naar voetnoot7 niet heb uitgedeeld in het vooruitzicht op zulk een gebruik ervan. Aan U de overweging of Gij er U op deze wijs van moogt bedienen. In alle geval, mijn gemoedsrust vordert dat wij tot een definitieve schikking komen. Ik zal in dien geest werkzaam zijn. Geloof mij steeds Uw liefh. oom R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
59 G.L. van der Hoeven aan Robert FruinRotterdam, 22 September 1895Ga naar voetnoot1 Waarde Oom. Vriendelijk bedankt voor de toezending Uwer brochureGa naar voetnoot2, die ik met veel genoegen en instemming gelezen heb en nu aan enkele mijner kennissen ga uitleenen. Mijn bezwaar tegen zoo groote uitbreiding van kiezers was altijd de vrees dat de rumoerige sociaaldemocraten er allen van zouden gebruik maken, maar de vele lauwen der andere partijen niet, zooals gewoonlijk, zoodat de eerste een onevenredig groot aandeel in het Staatsbestuur zouden krijgen. Als hetgeen U daarin aanprijst in de wet opgenomen wordt, vervalt mijn bezwaar, zoodat U mijn ingenomenheid er meê wel zult begrijpen. Met satisfactie lazen wij dat wij U onlangs niet te veel vermoeid hebbenGa naar voetnoot3. Vriendelijk gegroet, ook van Tonia, Gijs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
60 A.F. de Savornin Lohman aan Robert FruinAmsterdam, 23 September 1895Ga naar voetnoot1 Hooggeleerde Heer! Vriendelijk dank voor de toezending van uwe brochure, waarmee ik het wat het beginsel aangaat geheel eens benGa naar voetnoot2. Alleen bestaat bij mij het dubium, of het wenschelijk is reeds nu het groote aantal nieuwe kiezers te dwingen. Zou niet een van de natuurlijke ‘correctieven’ - bij hoe groote uitbreiding - zijn, dat zeer velen, die zich toch enkel door de zeer kleine, gemeenlijk misleide en misleidende blaadjes kunnen laten inlichten, maar thuis blijven? Hoogachtend Uw dv. A.F. de Savornin Lohman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
61 Robert Fruin aan A.F. de Savornin LohmanLeiden, 29 September 1895Ga naar voetnoot1 Hoogedelgestrenge Heer. Uw briefkaart was mij zeer aangenaam. Dat we het in beginsel eens zijn is mij, voor mij persoonlijk, genoeg. Over de opportuniteit der toepassing onderwerp ik mijn gevoelen gaarne aan het oordeel van U en anderen, die met de tijdsomstandigheden meer van nabij bekend zijn. Maar is het toch niet een consideratie van gewicht, dat, nu het kiezerschap haast algemeen staat te worden, de menigte niet gelaten dient te worden in de meening, dat zij een recht krijgen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun tot nog toe onthouden, om daarvan in het voordeel van hun stand gebruik te maken? En zal wel geschieden hetgeen U met het uitstellen der hervorming bedoelt: zullen bij de eerste algemeene verkiezingen waarlijk zij wegblijven die het wenschelijk is dat niet mee stemmen, de misleiden der kleine blaadjes? Zullen niet integendeel juist die opkomen, en de lijdzamen slechts thuis blijven? Nog een andere bedenking. Is het ook hier niet: nunc aut nunquam? Nu bestaat nog de mogelijkheid om ‘het correctief’ aangenomen te krijgen. Maar in een Kamer, na de nieuwe wet gekozen, zal de mogelijkheid dan nog bestaan? De wijs, waarop de Standaard het voorstel op zij' tracht te schuiven, omdat het het brandmerk der revolutie zou dragenGa naar voetnoot2, en zonder verder onderzoek, en waarop het CentrumGa naar voetnoot3 onbepaald uitstel bepleit, versterkt mij in het gevoelen dat wij thans op het beslissend oogenblik staan, en als we het verzuimen, later achter het net zullen visschen. Ik zie het aanstaand debat met groote belangstelling tegemoet. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
62 A. Kuyper aan Robert FruinAmsterdam, 11 October 1895Ga naar voetnoot1 HoogGeleerde Heer, Vergun mij U vriendelijk dank te zeggen voor de welwillende toezending van Uw jongste vlugschrift - een toezending, die ik te meer op prijs stel, omdat al licht mijn afwijkende opinie U bekend kon zijn. Juist dezer dagen veroorloofde ik mij enkele opmerkingen op uw gedachtengang. Van de nummers van mijn blad waarin die opmerkingen voorkomen, zal ik mij veroorloven U een exemplaar toe te zendenGa naar voetnoot2. Mag ik opmerken, dat ik Uw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exemplaar eerst heden ontving, en U daardoor niet eer kon bedanken. Met gevoelens van bijzondere hoogachting Uw steeds dankbare oud-leerlingGa naar voetnoot3 Kuyper. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
63 Robert Fruin aan A.F. de Savornin LohmanLeiden, 28 October 1895Ga naar voetnoot1 Hoogedelgestrenge Heer. Ik heb mij vanochtend het genoegen gegeven de door U genoemde boekenGa naar voetnoot2, die ik zelf niet bezit, op de Bibliotheek, waar zij voorhanden zijn, te vergelijken, en de negatieve uitkomst, waartoe ik ben geraakt, wil ik U nu maar dadelijk mededeelen. Het boek van Schäffner verdient, althans over dit onderwerp, niet het minste vertrouwen. Hij volgt doorgaans Rathery, Histoire des Etats-Généraux de France, en schrijft diens citaten na, maar alles zoo onverstandig en slordig, dat hij nu en dan iets geheel anders vertelt dan zijn zegsman leert. Er is bij Rathery geen spoor van burgers, die men dwingen moest om gedeputeerden te kiezen. [Verdere verschillen.] Wij moeten dus Schäffner ter zijde schuiven en houden ons aan Rathery, maar die zwijgt over den stemdwang. Dat verhindert echter niet dat in de Middeneeuwen de opkomst tot het waarnemen van een functie van staatswege gegeven, verplichtend werd gesteld en het wegblijven werd gestraft, doorgaans met een boete. Ik heb daar in mijn brochure geen melding van gemaakt en mij bepaald tot een vergelijking van onmiddellijk voor en na de revolutie van 1795Ga naar voetnoot3. Maar nu de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Standaard het stelsel als revolutionnair in discrediet wil brengenGa naar voetnoot4 zal ik, in een antwoord op de gemaakte tegenwerpingen dat ik hoop uit te geven als de zaak in staat van wijzen isGa naar voetnoot5, aantoonen, dat al in de 14e eeuw te Utrecht het opkomen ter verkiezing aan alle bevoegden onder strafbedreiging werd voorgeschreven. Mijn bewijsplaatsen staan in het placcaatboekGa naar voetnoot6 van Van de Water, III, blz. 68 (Gildenbrief van St. Agnietenavond 1341) en ibidem, blz. 80-81 (Gildenbrief van Palmdag 1455), aangevuld door de Overdracht van 1376 (ibidem, p. 70). Uit deze laatste verordening kan blijken dat toentertijd niet slechts de representatie in de Staten maar elke openbare bediening in het algemeen als een lastpost werd geschuwd. Hetzelfde trouwens getuigt Philippus a LeidisGa naar voetnoot7. Het verheugt mij dat de quaestie Uw belangstelling blijft trekken. Ik geloof dat zij het verdient. Dat er aan het invoeren van de nieuwigheid geen geringe bezwaren verbonden zijn, zal ik niet ontkennen; de vraag is echter wat overweegt: het voorof het nadeel. Dat dunkt mij behoort ernstig overlegd te worden voordat een beslissing wordt genomen, want gaat deze gelegenheid ongebruikt voorbij, dan zal zich niet licht een andere weer opdoen. Hoogachtend heb ik de eer te zijn Uw dienstw. dien. R. Fruin. [P.S.] Het artikel in de Nederlander, over den stemdwangGa naar voetnoot8, ken ik slechts uit het uittreksel in de N. Rotterd. Courant. Als U dat nommer mij kunt doen geworden, zou ik zeer gaarne het ontvangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
64 Robert Fruin aan zijn neef Th.A. GoddardLeiden, 15 Februari 1896Ga naar voetnoot1 Waarde Tom. Dank voor Uw vriendelijk schrijven. Ja, dat is een treurige week, die Gij en wij allen hebt doorgemaakt. Gelukkig dat wij thans weer geruster kunnen zijn. Sedert ik hoorde dat de miltGa naar voetnoot2 zoo was opgezet twijfel ik niet of de koorts is van den aard der malaria. Ik heb dat Rosensteyn eens met veel fiducie hooren zeggen dat die toestand van de milt een zeker bewijs van malaria is, en de patient, van wien hij sprak, de jonge AcquoyGa naar voetnoot3, is beter geworden toen hij met zijn vader van Leiden, een broeinest van die ongesteldheden, naar Hilversum was gegaan. Ik vlei mij dus dat als Jacqueline zich ook maar voor den zomer kan verplaatsen, bijv. naar die familie Van SuchtelenGa naar voetnoot4 (geloof ik) die haar gevraagd heeft, de koorts wel verdwijnen zal met de andere kwalen, die er aan vast zijn. Dat dient dan ook zoo spoedig mogelijk gedaan. De feestelijkhedenGa naar voetnoot5 zijn Zondag uitmuntend gelukt, maar van het oogenblik af dat Uw telegram kwam was bij mij het genoegen verdwenen. Gedeeltelijk door mijn eigen schuld, door niet te gelooven wat Gij seindet. Ik begreep natuurlijk dat Uw misloopen van de boot een voorwendsel was en ik vermoedde hetzelfde van het uitstellen van het consultGa naar voetnoot6. Ik dacht dat Gij om niet te verontrusten het resultaat van het consult verzweegt en Uw verzoek dat Pa den volgenden dag zou overkomen duidde genoeg aan wat dat resultaat moest zijn. Ik sliep dien nacht heel slecht en stuurde mijn telegram naar Werkendam zoodra ik meenen kon dat Verhagen (op U kon ik niet rekenen) bij de hand zou wezen. Zijn of liever Uw antwoord, weldra door het tweede gevolgd, stelde mij al wat meer gerust en de brieven van V.d. HoevenGa naar voetnoot7, van Pa en van U bevestigden mij in mijn betere op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vatting. Als nu maar niet de min aan de beurt moet komen. Blijft die gezond en het kindGa naar voetnoot8 insgelijks, dan vlei ik mij dat het ergste geleden is. Het spijt mij ook dat wij daardoor elkander niet hebben ontmoet en gesproken. De schep Haagsche benoemingen had ik ook opgemerktGa naar voetnoot9. Van der Kaay had meteen nog wel een man voor Zutfen kunnen aanstellen. Zulk een benoeming zou thans voor U aannemelijk zijn geweestGa naar voetnoot10. Uit de doodsadvertentie van den vader zag ik dat Vollenhove getrouwd schijnt te zijnGa naar voetnoot11. Een bekende Hioolen is ook deze week in het huwelijk getreden met mijn bekende juffr. Macleod: beide zijn zonder noemenswaardige fortuin, dus een bedenkelijke stapGa naar voetnoot12. Voor het eerst van dezen winter ben ik op mijn ouderwetsche manier verkouden en met al wat daaruit pleegt voort te vloeien aangehaald. Ik heb dat niet te Rotterdam opgedaan maar den dag te voren te Leiden onder de oratie van prof. MartinGa naar voetnoot13. In de koude tochtige zaal blootshoofds voelde ik het mij bekruipen, maar er was niet aan te doen, ik kon niet weg. Hoe spoedig zal het een jaar zijn dat Jacqueline trouwde, Woensdag aanst. geloof ik, ook een kouden dagGa naar voetnoot14. Hoe weinig vreugde heeft tot nog toe dat huwelijk opgeleverd. Moge onze uitspraak een jaar later heel verschillend kunnen zijn. En vader houdt zich voortreffelijk. Hij was op zijn feest zoo flink als men wenschen kon. Die reis heen en weer den volgenden dag was voor een 80-jarigen geen kleinigheid, maar hij heeft ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als een kleinigheid opgenomen en zonder nadeel. Hij wilde spoedig nog eens gaan, misschien dat hij het reeds gedaan heeft. Zijn appartement is ook al bijzonder geschikt, ik hoop dat hij er nog eenige voorspoedige jaren zal mogen beleven. Ook voor U wensch ik en hoop ik dat de naaste toekomst vreugdiger moge zijn dan het laatste verleden. Wees overtuigd dat ik in Uw lief en leed zoolang ik mij zelve blijf hartelijk deelen zal. Uw liefh. oom R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
65 Robert Fruin aan A. Schimmelpenninck van der OyeLeiden, 22 Maart 1896Ga naar voetnoot1 Hoogedelgestrenge Heer. Het is niet zonder schroom dat ik mij ditmaal tot U wend: het is niet over een zaak van wetenschap maar over een van persoonlijken aard. Ik wensch U namelijk den heer Mr. J. Acquoy, zoon van een collega en vriend van mij en thans werkzaam aan het stadsarchief onder leiding van Mr. S. Muller, aan te bevelen als sollicitant naar de betrekking die aan de provinciale griffie vaceertGa naar voetnoot2. Ik doe dit op zijn verzoek en met alle bescheidenheid. Misschien zijn er mededingers, die beter aanspraak hebben, en in dat geval heb ik niets te zeggen. Maar anders getuig ik gaarne van hem dat hij bij mij sedert lang bekend staat als een zeer degelijk en fatsoenlijk jongmensch, van geen schitterende talenten, maar van een goeden aanleg, dien hij door methodisch studeeren behoorlijk ontwikkeld heeft, zoodat ik geen oogenblik twijfel of hij is voor den werkkring, dien hij wenscht in te gaan, volkomen geschikt. De reden, waarom hij het archiefwezen waarbij hij thans tot tevredenheid zijner superieuren werkzaam is, wenscht te verlaten, is omdat de verdiensten en de vooruitzichten in dat vak zoo bijzonder gering zijn, hetgeen vooral in aanmerking komt, nu hij onlangs, met een juffrouw Nairac, getrouwd isGa naar voetnoot3. Uit dien hoofde en met het oog op de toekomst zou hij aan een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loopbaan de voorkeur geven, waarin hij, zij het ook nog zoo langzaam, zou kunnen opklimmen indien hij dit wegens trouwe plichtsbetrachting mocht schijnen te verdienen. In de hoop dat U mij de vrijheid die ik neem ten goede zal willen houden, heb ik de eer met de meeste hoogachting te zijn Uw dienstwillige dienaar R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
66 Robert Fruin aan A. Schimmelpenninck van der OyeLeiden, 25 Maart 1896Ga naar voetnoot1 Hoogedelgestrenge Heer. Ik gevoel mij ten zeerste verplicht voor de welwillende en vereerende wijze waarop U mijne aanbeveling van den jongen Acquoy heeft willen opnemen en ik betuig U daarvoor mijn oprechten dank. Meer mocht ik niet wenschen en heb ik ook niet bedoeld. Het spreekt van zelf dat consideratiën van algemeen belang den doorslag bij de benoeming geven en dat de keus zich op den meest geschikten vestigt. Voor mijn protegé is het toch van belang dat hij ten gevolge van deze sollicitatie bij U bekend is geworden. Dat kan hem misschien in het vervolg te stade komen. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
67 Robert Fruin aan W.G.C. ByvanckLeiden, 3 April 1896Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Toen ik gisteren de Gids in handen kreeg was ik juist bezig met het lezen van Meinsma's boek, en uit dien hoofde waren mij Uw opmerkingen naar aanleiding daarvan dubbel aantrekkelijkGa naar voetnoot2. Het kon wel niet anders of onze bevindingen kwamen vrijwel overeen. Beiden waardeeren wij den lust en het aansporen en den ijver van den jeugdigen schrijver en sympathiseeren met de naive ingenomenheid, waarmee hij ons zijn vondsten en zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
combinatiën en gevolgtrekkingen voordraagt, al wordt ons door een en ander de persoon van Spinoza niet veel juister dan tot nog toe geteekend. Maar niet om U dit te zeggen heb ik de pen in de hand genomen. Ik wilde U meedeelen wat de eerste, Parijsche, editie van La religion des Hollandois, die U niet schijnt gezien te hebben en die ik bezit, ons leert omtrent de chronologie van haar uitgaaf. Toevallig is zij hierover bijzonder precies. Zij is, naar haar zeggen, achevé d'imprimer pour la première fois ce 23 aoust 1673, en haar privilège du Roy dateert van 20 Juli. Zijn Majesteit verhaalt daarin, hoe nostre aimé Pierre Aubouin, marchand libraire, un petit manuscrit heeft bekomen intitulé la religion des Hollandois, dat hij wenscht uit te geven enz. De uitgaaf zelf toont dat het drukken verder buiten den auteur om is gegaan, want zij steekt vol fouten. Zoo heet de philosoof Spinola en zijn boek Tractatus theologo-positivus. Het handschrift is dus wel, gelijk wij het gedrukt voor ons hebben, uit Utrecht verzonden voordat Spinoza daar aankwam. Er bestaat dan ook eigenlijk niet de minste grond voor het vermoeden dat Stoupe op het ontbieden van den ketter door Condé eenigen invloed heeft gehad. Dat hij hem echter toen hij eens te Utrecht was, heeft ontmoet en als een curiosum gefrequenteerd laat zich licht begrijpen. Jammer dat Meinsma de twee broers Stoupe verward heeft. Maar als hij die fout niet begaan had, zou het mij verwonderd hebben. Zij zijn moeilijk uiteen te houden. Te recht hebt Gij hem naar Brun's préface en naar Burnet verwezen, maar ook naar Rousset, die, als ik het wel heb, alleen over den commandant van Utrecht uitweidt. Die latere commandant is het immers die in Zwitserland is wezen werven, met zijn broer, den auteur, en zijn gevolg. Booth onderscheidt ze goed met hun titels, maar zoo nauw ziet Meinsma niet. Na vriendelijke groeten Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
68 W.G.C. Byvanck aan Robert Fruin's-Gravenhage, 3 April 1896Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer! Hoe dankbaar ik U ben, en hoe verplicht ik mij aan U gevoel voor Uw vriendelijk en vereerend schrijven kan ik U moeilijk zeggen. Ik weet maar al te goed wat er aan mijn haastig, te midden van groote drukte, samengesteld opstelletje ontbreekt, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des te meer stel ik het op prijs dat U het wel heeft willen opmerken en 't niet beneden U heeft geacht mij zulk een belangrijke bijdrage te zenden die het probleem van Spinoza's komst naar Utrecht nader preciseert. Het is mijn ideaal om van de Koninklijke Bibliotheek een instelling te maken waar onderzoekers op verschillend gebied hun materiaal zoveel mogelijk geordend zullen vinden. Daarom breng ik bijeen, vul aan en laat als de tijd het toelaat, zeldzame stukken copiëeren. Een onderzoek naar wat wij van Lisola's (of door hem geinspireerde) vlugschriften hadden - en dat onderzoek had een verrassend rijk resultaat - bracht mij tot het nauwkeurig nagaan van onze Elseviers en pseudo-Elseviers. Daar kwam dan La religion des Hollandois voor den dag, maar in P. Marteau's uitgaafGa naar voetnoot2; ik kende het niet en was er zeer door getroffen, omdat ik er zooveel van Aitzema's redeneering in terugvond. Toen ik verleden week Meinsma las, frappeerde mij zijn vrij kinderlijke voorstelling en de rest van mijn artikeltje volgde vanzelf. Maar ik heb daarbij nog iets achtergehouden, omdat ik geen geleerden schijn aan mijn stukje wou geven, en 't niet wou laten voorkomen alsof ik in speurgeest met den schrijver wou gaan wedijveren. Ik vond namelijk door een toeval, toen mijn stukje reeds begonnen was, eene Hollandsche vertaling van La religion die bij Pieter Meerting te Keulen was uitgekomen, en die bij WillemsGa naar voetnoot3 niet genoemd wordt. Zij verschilt geheel en al van de bekende Hollandsche vertalingGa naar voetnoot4, is gemaakt door iemand die blijkbaar slecht met het Hollandsch om kon, maar door een zeer verstandig man. Aan enkele wijzigingen van uitdrukking meende ik te kunnen opmaken dat de vertaling gemaakt was toen Spanje en Oostenrijk reeds meer gedecideerd tegen Frankrijk waren. De oneffenheid van het enfin bij de ketterlijst was weggestreken, en met grooten zorg waren de uitdrukkingen over Spinoza gekozen, zoodat hij nergens atheïst genoemd werd. Alleen in den tweeden passus werd er, zoo ik mij wel herinner, gesproken van ‘dien godtloosen man’. Ik weet maar al te goed hoezeer men zich vergissen kan bij het aannemen van inlasschingen in een text - men ziet op een oogenblik iets heel duidelijk en eenige maanden later begrijpt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men zelf niet meer hoe men vroeger zoo gezien heeft. Daarom zou ik in mijn stukje ook geen gissing gewaagd hebben, wanneer ik door de kennismaking met deze nieuwe vertaling niet in mijn vooroordeel eenigszins bevestigd was, dat aan deze passages omtrent Spinoza iets meer was dan er oogenschijnlijk in lag. Ik heb daarom verleden Maandag en Dinsdag (want ik had den Zondag gebruikt om mijn stukje te schrijven) naar Bern geschreven om inlichtingen, zoo mogelijk, over de Duitsche vertaling en over HommelGa naar voetnoot5 enz., verder aan een kennis te Parijs, die met den hertog van Aumale in relatie is om hem te vragen eens door den archivist te ChantillyGa naar voetnoot6 te laten nagaan of er in Juli en Augustus tusschen Condé en Utrecht is gecorrespondeerd, en of Spinoza daar vermeld wordt. Dit natuurlijk alleen om onze verzameling Spinozana en pamfletten te completeeren en niet om er nog eens op terug te komen. Antwoord kreeg ik nog niet, en kan ik in dezen tijd van Paaschvacantie ook nog moeilijk hebben. Ik had misschien beter gedaan mij tot U om uitsluitsel te wenden, en met de vraag of de Duitsche brochure bestond. Maar ik waagde dit niet. Wil mij, hooggeachte Heer, mijn haastig schrijven vergeven; ik moet mijn Goeden Vrijdag-vacantie gebruiken om een plan te organiseeren voor het bekend maken van wat het Museum Meermanno-Westreenianum bezitGa naar voetnoot7. Ook daaromtrent zou ik zoo gaarne Uw raad eens komen vragen, en waag het nu 't te doen. Aanvaard, Hooggeachte Heer, de betuiging mijner onveranderlijke gevoelens van eerbied waarmede ik de eer heb mij te noemen Uw dienstw. dienaar W.G.C. Byvanck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
69 Robert Fruin aan W.G.C. ByvanckLeiden, 7 April 1896Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Uit Utrecht, waar ik de Paaschdagen heb doorgebracht, thuis komende vind ik Uw verplichtend en aangenaam schrijven, waarvoor ik U terstond wil bedanken. Met veel belangstelling vernam ik Uw plannen om de Bibliotheek, onder Uw beheer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo bruikbaar mogelijk voor het weetgierig en onderzoekend publiek te maken, en tevens de leemten, die zoo veelvuldig zijn over bijna elk onderwerp, aan te vullen. Welk een moeite en tijdverlies kost doorgaans het bijeenzoeken van de boeken die men noodig zal hebben, en wel bepaaldelijk van die boeken, die ten slotte weinig of niets opleveren. Ik heb eens op een vergadering van Letterkunde de paradox verdedigd dat een publieke bibliotheek vooral nietsbeteekenende boeken moest bevatten, omdat de goede, de gewone, doorgaans in het bezit der particulieren zijn. Had Uw bibliotheek bijv. de eerste uitgaaf van de Religion des Hollandois bezeten, U zou op Uw gissing niet verder zijn doorgegaan. En zoo gaat het ieder onzer op zijn beurt. Eerst onder de directie van den heer Petit zijn wij begonnen met de boekerij van Letterkunde eenigszins stelselmatig te completeeren. Nu ik toch, naar aanleiding van Meinsma's boek, weer in Spinoza verdwaald ben, hoop ik mij eerlang eens bij U aan te melden om inzage te nemen van hetgeen bij U voorhanden is. Meinsma heeft ijverig nagespoord, maar met niet veel oordeel des onderscheids. Hij heeft mij den eenzamen eenling wat al te veel geencanailleerd. Wat heeft Spinoza met Galenus Abrahamsz. en consorten, met CoorbachGa naar voetnoot2 en diergelijken te maken? En waartoe die verdichtsels van LucasGa naar voetnoot3, gelijk hij den Anonymus noemt, in de biografie opgenomen. Als bij instinct hebben zijn voorgangers die leelijke ornamenten afgewezen, die hij nu, om breedvoerig te kunnen zijn, met beide handen aangrijpt. Daarentegen laat hij de geschriften van den wijsgeer, met uitzondering der brieven, ongebruikt, en deze geven immers nu en dan de redenen van zijn doen en laten. Na vriendelijke groeten, hoogachtend, Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
70 Robert Fruin aan zijn neef Th.A. GoddardLeiden, 4 Juli 1896Ga naar voetnoot1 Beste Tom. Toen ik gisteren avond Uw brief ontving, dacht ik dat Ge een andere aanleiding om te schrijven hadt gehad en dat Ge, evenals ik, 's ochtends reeds den uitslag der Gorcumsche sollicitatie vernomen zoudt hebbenGa naar voetnoot2. Uit Uw schrijven kon ik echter reeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opmaken, dat die geen diepen indruk op U zal hebben gemaakt. Inderdaad is het ook moeilijk te zeggen of Gij daar een gewenschte standplaats gevonden zoudt hebben. Ik geloof met U dat het kantoor, hetgeen toch al den naam had niet florisant te zijn, in de lange tusschenpoos der vacature nog wel verder verloopen zal zijn. Liever had ik U een der drie nieuwe notarissen van Rotterdam zien worden. Met Uw naam en Uw relaties zoudt Ge dan misschien wel praktijk hebben gekregen. Maar daar viel geen solliciteeren naar en buitendien gelijk Gij zegt alleen de Katholiek was jonger van dienst dan Gij: Gij zoudt toch achter het net hebben gevischtGa naar voetnoot3. In den Haag schijnen ook nieuwe kantooren gecreëerd. Daaronder is er een, een Van den Berg geloof ik, die de carrière al had opgegeven en op het platteland was gaan rentenierenGa naar voetnoot4. Het gaat met die benoemingen wonderlijk. Ik kan mij begrijpen hoe gezellig het voor U was Uw vader weer een poosje bij U te hebben en hoe wonderlijk, na de ervaring van zoo kort geledenGa naar voetnoot5, hem bij te wonen volkomen gezond en betrekkelijk krachtig. Maar ik begrijp niet wat Gij bedoelt als Gij hem op end op een oud man noemt. Dat zal waarschijnlijk op zijn manieren slaan, want aan opgewektheid ontbreekt het hem zoo min als aan kracht. Ik hoop morgen te hooren hoe hij het bij JacquelineGa naar voetnoot6 maakt, want ik ga den dag te Rotterdam doorbrengen en MarieGa naar voetnoot7 en Frick zijn verl. Zondag op Rijzenburg geweest. Vooral verlang ik van hen te hooren hoe het met de verontrustende symptoomen staat, die bij Jacqueline waren waargenomen; ik vlei mij dat ik nog al geruststellend bericht zal krijgen. Over het kindje blijf ik ongerust; allen die het zien, en Gij nu ook weer, spreken er van als volstrekt niet aankomend. Het beste is nog wat Gij aan Uw beschrijving toevoegt, dat de laatste berichten iets gunstiger luiden. Met mijn vriend Hartevelt is het niet zoo dreigend gesteld als Gij schijnt te meenen. Als hij zich weinig beweegt en in het alge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen in acht neemt is zijn toestand redelijk, en, hoewel er natuurlijk licht iets noodlottigs gebeuren kan, laat het zich niet aanzien dat zoo iets spoedig plaats zal hebben. Evenzoo is het met prof. AcquoyGa naar voetnoot8; die blijft even zwak en even slecht ter been, maar zijn hoofd is helder en hij heeft zelfs eenige weken voor de vacantie college kunnen geven. Gij begrijpt dat ik aan beide vrienden heel wat tijd toewijd en hen haast dagelijks bezoek. Anders begint het hier stil te worden: de een voor en de ander na verlaat de stad en de huizen gaan leeg staan met gesloten luiken, wat de vroolijkheid niet bevordert. In de volgende week heb ik in den Haag examen af te nemen van een diplomaatGa naar voetnoot9 maar dat is vooreerst ook de eenige bezigheid die mij wacht. Ik feliciteer U met Uw hypotheek, en ik wenschte wel dat Gij ook voor de rest van Uw kapitaaltje een soortgelijke plaatsing kondt vinden, want de Russen hebben wel hun toppunt bereikt, en, zoo zij niet vallen door onvoorziene Europeesche verwikkelingen, zullen zij eerlang wel een rente-reductie ondergaanGa naar voetnoot10. Gij of Uw vader hebt immers ook nog Portugezen? Ik heb de mijne weggedaan, hoewel het te voorzien is dat zij in October een heel mooi superdividend zullen uitkeeren. Maar dat lijkt meer dan het is; de vlottende schuld, die reeds aanmerkelijk is, neemt nog altijd toe, omdat de uitgaven de inkomsten steeds vrij aanzienlijk te boven gaanGa naar voetnoot11. Denk daar eens over. Adieu, mijn waardste, ik ben voor ditmaal uitgepraat. Het ga U goed. Moge spoedig een plaats openvallen die U aanstaat en moogt Ge dan eens niet te leur gesteld wordenGa naar voetnoot12. Geloof mij steeds van harte Uw liefh. oom R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
71 Robert Fruin aan zijn neef Th.A. GoddardLeiden, 2 Augustus 1896Ga naar voetnoot1 Waarde Tom. Van harte geluk met den dag, dien Gij morgen zult beleven, Uw twee en dertigsten verjaardag. Gij zult hem, vrees ik, doorbrengen gelijk ik den mijnen pleeg te doen, alleen, maar met de wetenschap en met het gevoel dat velen in hun gedachten bij U zijn en U liefde betoonen. Gij kunt niet meer betreuren dan wij allen het doen dat het afgeloopen jaar niet gebracht heeft wat wij U zoo gaarne zouden gunnen en nu weer in het jaar dat Gij intreedt U zoo vurig toewenschenGa naar voetnoot2. Ook in andere opzichten is het verleden jaar een bijzonder droevig geweest. Voor Uw vader hebt Gij in doodelijke angst verkeerd doch de vreugde over zijn volkomen herstel heeft daarvoor volle vergoeding gegeven. Niet zoo de vrees voor Jacqueline en haar kind; die is wel veel verminderd en heeft de actueele scherpte verloren, maar blijft toch vooreerst nog voortduren. Moge die nu in het aanstaande jaar ten minste verdwijnen. Ik ben nog altijd van plan om eens zelf te gaan zien, hoe het te Rijzenburg gaat, ik heb opzettelijk gewacht totdat ik vermoeden kon dat zij alleen zijn, zonder logées, en hoop nu eerstdaags belet te vragen. Jacqueline schrijft zelden en haar laatste brief was nog neerslachtig zoowel over haar eigen zwakte als over die van haar kind. Zijt Gij er in lange geweest? Van Pa kreeg ik daarentegen juist heden morgen bericht. Over zich zelven was hij volkomen tevreden, hij ondervond dat hij nog in alle vermoeienissen mee kon doen met de jongeren, maar over Jacqueline toonde hij zich integendeel bezorgd. In de Utrechtsche familie bestaat voor de gezondheden ook steeds bezorgdheid. Nu het met Betsy wat beter gaat is Antoinet weer steeds in de mandGa naar voetnoot3. Gij weet waarschijnlijk dat zij door haar moeder naar Zwitserland vergezeld is, waar zij bij haar Parijsche vrienden een poosje blijven zal in de bergen beoosten het Rhône-dal. Tante keert al spoedig terug en wordt door TomGa naar voetnoot4 en Betsy onder weg ontmoet om samen ergens een poosje te overzomeren. Tom is met ander reisgezelschap niet geslaagd: zijn eene compagnon is verhinderd door ziekte, de ander door tegenspoed met een examen voor Indië. Jammer, want hij heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den laatsten tijd hard gewerkt, zoodat hij er in mijn oog vermoeid uitziet, en een ontspanning zou hij waarlijk noodig hebben. Is het al bepaald wanneer Gij vacantie neemt en waarheen Gij U dan begeeft? Ook Gij zult behoefte hebben en gevoelen aan afleiding. Gaat Gij misschien naar Valkenburg? De Van der Hoevens schijnen daar zeer tevreden. Natuurlijk zult Gij de Verhagens ook wel een poosje gezelschap houden. Ik denk hier te blijven, bij uitzondering op den algemeenen regel, want al wie kan is weggevlogen. Ik blijf alleen met de zieken en de oudjes. Maar ik verveel mij volstrekt niet en verkies het leven op mijn studeerkamer boven het leven in een druk hôtel in welke mooie streek ook. Mijn vriend Hartevelt, die een hartkwaal heeft, kan zich niet zoo goed naar zijn noodzakelijk thuis zitten schikken en is er op uit getrokken, maar om na twee dagen reeds ontmoedigd terug te keeren. Acquoy daarentegen doet als ik en zoekt zijn troost in de studie thuis. Vandaag voor acht dagen heb ik een uitstapje naar Dordt gemaakt om aan Tante Bets mijn jaarlijksch bezoek te brengen. Zij schreef mij ook dat zij verdrietig gestemd was, wegens de voortdurende ongesteldheid van haar eenig overgebleven zuster en den dood van haar nicht Van Loon en gaarne eens met mij over andere zaken wat praten wildeGa naar voetnoot5. Dat is heel goed gelukt, wij hebben gezellig over allerlei gekeuveld, zij heeft veel van haar RobertGa naar voetnoot6 en zijn gezin uitgehaald en dat heeft haar waarlijk goed gedaan. Ik vond ze sedert verleden jaar niet verder vervallen. Adieu, mijn waarde neef. Laat eens spoedig van U en van Uw zomerplannen hooren. Als ik verneem dat Gij van daag hetzij te Valkenburg, hetzij te RijzenburgGa naar voetnoot7 geweest zijt, bij anticipatie op morgen, zal mij dat verheugen. Geloof mij steeds van harte Uw liefh. oom R. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
72 Robert Fruin aan Joh. H. Been[Leiden, tussen 1895 en 1897]Ga naar voetnoot1 ... Gaarne geef ik mij het genoegen om u nog op één bericht opmerkzaam te maken, dat ook onzen gemeenschappe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijken vriend De JagerGa naar voetnoot2 ontgaan is, als ik mij niet bedrieg, en dat den mensch [Tromp] van een gunstige en innemende zijde doet kennen. In de (ongedrukte) Resolutiën Staten-Generaal van 1648 vond ik op 2 Dec., dat Tromp, die met zijn schip in het Goereesche gat lag, verzocht een keer te mogen maken naar Rotterdam, omdat zijn moeder ‘door indispositie soo verre is geraeckt ende verswackt, dat sij naar 't oordeel der doctoren wel een cort eynde mocht maken, ende alsoo sij seer verlangende is haer soon noch eens te spreecken’. Dat geeft een goede gedachte van de verhouding tusschen den tot hoogen rang opgeklommen zoon en zijn nederige moeder. - Ge herinnert u ook, dat de moeder bij het sluiten van het derde, voorname huwelijk geassisteerd hadGa naar voetnoot3. - De Staten besluiten, dat hun president, Clant, hierover met Z. Hoogh. zal spreken. Den volgenden dag heeft de president dat gedaan en nu wordt conform diens advies besloten het verzoek toe te staan!!... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
73 Robert Fruin aan J.N. van HallLeiden, 2 Januari 1898Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Houd het mij ten goede dat ik U nu eerst antwoord op de vereerende vraag, die U in de vorige maand tot mij hebt gerichtGa naar voetnoot2. Juist toen Uw brief mij gewerd, had ik een kleine operatie ondergaanGa naar voetnoot3 ten gevolge waarvan zich bezigheden en briefwisseling hebben opgehoopt en vertraging ondervonden. Eerst thans beijver ik mij om mij van de achterstallige schuld te kwijten. Wat nu Uw vraag zelve betreft, ik heb reeds betuigd dat ik er mij door vereerd gevoelde, maar aan den anderen kant zie ik bezwaar in het nog eens bespreken van reeds zoo vaak bespro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken stoffen. Er is mij slechts één onderwerp in de gedachte gekomen, dat ik nog opgewekt zou gevoelen te behandelen, maar ik twijfel of U dat voor Uw bedoeling geschikt zult achten. Ik zou willen handelen over de houding van onze katholieke landgenooten tegenover ons Koningshuis en zijn voorzaten, zoowel over de houding waarin zij zich plaatsen als die zij naar mijn meening behoorden aan te nemen. Natuurlijk zou de toon en strekking van het stuk niet polemisch maar integendeel zoo veel mogelijk verzoenend zijn. Wat dunkt U daarvan? Als U het niet afkeurt, zou ik mij nog slechts voorloopig en voorwaardelijk wenschen te verbinden. Op mijn leeftijd mag men niet op zich zelf vertrouwen. En vooreerst ben ik met studie van gansch anderen aard bezig, die mij belet nu reeds met het voorbereiden van een artikel, gelijk ik op het oog heb, te beginnen. Maar bij het herlezen van Uw brief zie ik tot mijn voldoening dat U ook niet meer dan zulk een voorloopige toezegging van mij verlangt. Die geef ik gaarne, indien namelijk het door mij geopperde onderwerp door U niet wordt afgewezen. Na vriendelijke groeten met de meeste hoogachting Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
74 Robert Fruin aan J.N. van HallLeiden, 26 Mei 1898Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Ik dank U voor Uwe herinnering die mij aanleiding geeft om tot een beslissing te komen. Ik was al eens begonnen aan een artikel over de houding door onze katholieken tegenover de vroegere prinsen van het huis van Oranje en nu tegenover het Koninkschap aangenomen, maar het wilde niet lukken. Ik kon er niet uithouden wat toch vermeden moest worden in een artikel voor deze gelegenheid bestemd. Ik heb toen naar een ander onderwerp omgezien, maar ik vond er geen of het leidde tot herhalingen van hetgeen reeds meermalen gezegd of geschreven was. Ik zou dus gaarne zien dat een ander de taak van mij overnam, die ik naar ik vrees zonder opgewektheid en dus slecht zou afwerken. En de medewerkers aan de Gids zijn zoo talrijk dat ik niet bevreesd behoef te zijn of U een plaatsvervanger bij de hand hebtGa naar voetnoot2. Daarom verzoek ik U met vrijmoedigheid mij van de voorwaardelijk aanvaarde opdracht nog te willen ontslaan. Om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen overbodig antwoord van U te vergen, wil ik maar onderstellen dat U mijn verzoek inwilligt, tenzij van het tegendeel mocht blijken. Met de meeste hoogachting, Uw dienstw. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
75 Robert Fruin aan W.G.C. ByvanckLeiden, 29 November 1898Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Ik ben U en den Heer Directeur van het Penningkabinet bijzonder verplicht voor het fraaie geschenk waarmee Gij mij vereerd hebtGa naar voetnoot2. De gedachte om uit den overvloed van handschriften en boeken, die de Koninklijke Bibliotheek bezit, af te zonderen wat van de Vorsten uit het Huis van Oranje-Nassau afkomstig is, en dit op zich zelf te beschrijven komt mij zeer gelukkig voor, en niet minder gelukkig de uitvoering van het denkbeeld. Zonderling toeval, maar vooral het portret van Koning Philips is uitstekend uitgevallen. Wil mijn vriendelijken dank aannemen en insgelijks aan den heer Chaufepié betuigen. Mag ik hieraan nog een verzoek toevoegen? Ik zag dezer dagen uit de couranten dat uit de collectie Royaards het exemplaar van de uitg. 1581 van het Geuzenlied-boek in de Kon. Bibl. is overgegaanGa naar voetnoot3. Gelukkig, want dat unicum behoorde in een openbare boekerij te berusten, waar het door belangstellenden kan worden gebruikt. Ik heb tevergeefs er naar gezocht en mij tot nog toe moeten behelpen met de (blijkbaar niet geheel juiste) beschrijving, die de heer Beger er van gegeven heeftGa naar voetnoot4. Daaruit heb ik opgemaakt dat er nog twee uitgaven ten minste aan die van '81 vooraf zijn gegaan, de eerste, die ik in '77-'78 stel, en tusschen deze en die van '81 nog één of mogelijk meerdere. Gaarne zou ik thans die vermoedens aan het exemplaar zelf toetsen, en daarom veroorloof ik mij het eens voor enkele dagen ter inzage te verzoeken, wanneer het voor het publiek beschik- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baar zal wezen. Met de meeste hoogachting en vriendelijke groeten t.t.R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
76 Robert Fruin aan W.G.C. ByvanckLeiden, 23 December 1898Ga naar voetnoot1 Ik heb de eer U te gelijk met dezen in een postpaket het Nieuw Geuzenliedenboek terug te zenden, met veel dank voor het gebruik. Ik blijf na de bezichtiging van gevoelen dat het een exemplaar van een derde uitgaaf is, en dat de eerste van het najaar van 1577 zal dagteekenen. Eveneens dat Uw uitgaaf alle drie representeert, omdat zij een vermeerderde uitgaaf van de 2e is, gelijk de tweede dat geweest zal zijn van de eerste. Met veel genoegen vernam ik van den heer Scheurleer dat hij denkt over een facsimile herdrukGa naar voetnoot2; daarmee zou hij naar mijn smaak een goed werk verrichten. Na vriendelijke groeten met de meeste hoogachting Uw dienstv. dien. R. Fruin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
77 J.N. van Hall aan W.G.C. Byvanck[Amsterdam, ca. 20 Januari 1899]Ga naar voetnoot1 Amice. De couranten vertellen mij dat Fruin ernstig ziek ligtGa naar voetnoot2. Zijt gij geprepareerd om, wanneer de man nog deze maand mocht sterven, een ‘in memoriam’ over hem te schrijven voor het Februari-nummer? Of meent ge dat het beter is dit c.q. aan een ander (en zoo ja, aan wien?) te vragen? Schrijft gij misschien later een dieper ingaande studie over hem? Of kan, Uws inziens, het een en het ander geschieden? Ik hoop nog, dat de werkzame man er ook ditmaal bovenop moge komen - maar, àls wij hem verliezen, moet De Gids, van wien hij een trouwe medewerker was, met een warme hulde aan zijne nagedachtenis niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dralen. [Schr. betreurt de bepaling in het testament van Sophie Potgieter, dat de brieven van Cd. Busken Huet aan haar broer tot 1925 gesloten moeten blijvenGa naar voetnoot3.] Is uw hoofdartikelGa naar voetnoot4 in aantocht? Geloof mij t.t.J.N. van Hall. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
78 H.P.G. Quack aan J.N. van Hall[Amsterdam, 1 Februari 1899]Ga naar voetnoot1 Amice. Ik geloof niet dat het voor Byvanck de moeite zou loonen om eens over te komen ten einde mij voor Fruin te interviewen. Ik weet zoo weinig van zijn intiem denken en voelen af. Ik kende hem in de Redactie van de Gids en later door zijn broeder te Utrecht. Maar hij verborg zijn diepste leven; en voor mij - die buiten zijn vertrouwelijksten kring stond - schoot niet veel anders over, dan mij te verbeelden wie hij was. Wat ik wel merkte was dat hij veel invloed had, veel zelfs in ons staatsleven beduidde. De Nieuwe Rotterdammer gehoorzaamde aan zijn wenkenGa naar voetnoot2. Tot de val van de kieswet en beweging van Tak heeft hij in de eerste plaats veel bijgedragen. Röell gaf hem ook daarvoor het Commandeurs-kruis der Ned. Leeuw, dat hem bijzonder veel genoegen deedGa naar voetnoot3. Bij verkiezingen voor de Eerste Kamer in Zuid-Holland vroeg men allereerst zijn raad. Hij wees ook Faure aan, nadat hij zelf had bedanktGa naar voetnoot4. De koningin-regentes - ik merkte dat bij toeval - raadpleegde hem bij sommige benoemingen en keuzen. Achter de schermen beduidde Fruin veel in ons politiek leven. Een enkel woord in 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
openbaar (in de N.R.C.) gaf dan het parool aan 't publiek. Dit werd natuurlijk sterker toen hij ouder werd. Gij weet dat Buys bijna onvoorwaardelijk zijn oordeel vertrouwde. Wederkeerig hechtte hij veel aan Buys. Fruin waardeerde ook Busken Huet en heeft veel moeite gedaan om hem professor te Leiden te maken in de plaats van Jan ten BrinkGa naar voetnoot5. Zijn beste vriend is Pluygers geweest. Met zijn intiem leven is geheel en al vervlochten de ontwikkeling en latere uiteenrafeling van Opzoomer's prestige. Voor dien man heeft hij meer gedaan dan bijna geoorloofd is. De uwe H.P.G. Quack. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
79 H.P.G. Quack aan W.G.C. ByvanckAmsterdam, 2 Februari 1899Ga naar voetnoot1 Amice. Gaarne, zeer gaarne, ontvang ik U Zaterdag a.s.Ga naar voetnoot2 Maar kom dan vóór twaalf uur, want ten half één ure moet ik naar de kantoren der Nederlandsche BankGa naar voetnoot3. Van tien tot twaalf uur ben ik echter geheel ten uwen dienste. Doch ik kan over Fruin bitter weinig vertellen. Hij sloot zich af; knoopte zich toe. Van de jongere, toen jongere, redacteuren hield hij 't meest van SillemGa naar voetnoot4. Hij waardeerde Buys zeer, en Buys geloofde hem onvoorwaardelijk. Ik kende hem sinds 1864. Toen ik in 1868 naar Utrecht verhuisde en de ambtgenoot van zijn broeder Jacques werd, zag ik hem nog meer. Doch de veeleischende vriendschap van OpzoomerGa naar voetnoot5 bedierf het naieve en onbewuste van den omgang met hem. Toen ik hem voor 't eerst leerde kennen, was hij niet uitgepraat over Geel, over Cobet en over Bakhuizen. Een puntige anecdote was zijn grootste genot. Van de Fransche auteurs las hij 't liefst Mérimée. Voor de beoordeeling van de sterkte en zwakte van zijn kritisch talent is zijn behandeling en beoordeeling van Willem III | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de slag van St. Denis het culminatiepuntGa naar voetnoot6. De vulgaire generaal Knoop had 't toch (ten slotte bleek het) bij 't rechte eind. Al de overweldigende scherpzinnigheid van Fruin bleek een luchtkasteel gebouwd te hebben. Fruin had - achter de schermen altijd blijvende - zeer veel invloed, ook in de politiek. De Nieuwe Rotterdammer gehoorzaamde hem, zelfs tegen Fransen v.d. Putte, toen deze Tak in 1894 geen ongelijk wilde geven. Hij was op-en-top Rotterdammer. Het streven van Amsterdam waardeerde hij maar ten halve. Opmerkelijk was zijn zuurzoete rede als Rector van Leiden, toen hij de geboorte der Amsterdamsche Universiteit mocht verwelkomenGa naar voetnoot7. De uwe H.P.G. Quack. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
80 R. Fruin Th. Az. aan W.G.C. ByvanckMiddelburg, 7 Februari 1899Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Gaarne voldoe ik aan Uw verlangen om U in verband met het overlijden van mijn oom het een en ander omtrent onze familie mede te deelen. [Robert Fruins grootvader bezat te Wootton Wawen een molen, maar hij kon de concurrentie met de stoomwerktuigen niet aan en trok als een gebroken man, die bijna nooit sprak, naar Rotterdam. Toen hij stierf wist men door zijn zwijgzaamheid niet eens de familienaam van zijn moeder: Jenkins werd opgegeven i.p.v. WardGa naar voetnoot2. - Robert en Jacques Fruin hebben indertijd in Engeland een onderzoek laten instellen naar hun familie.] Mijn oom te Leiden nam als vaststaande aan, dat de familie afstamde van het nog in Engeland bloeiende geslacht Frewen, dat gij in Burkes Landed gentry kunt vinden. De glorie van dat geslacht is zekere Accepted Fruinus, die aartsbisschop van York was en in 1660 stierfGa naar voetnoot3. Mijn oom geloofde ook aan de identiteit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen een George Frewen, die in de genealogie bij Burke voorkomt, en Joris Fruin, die blijkens Van Vloten tijdens het beleg te Leiden woondeGa naar voetnoot4. Ik voor mij ben op al die punten eenigszins sceptisch. Mijne grootouders leefden zeer teruggetrokken, mijn grootvader was een zuinig man, ik geloof niet dat er veel menschen aan huis kwamen. Huisvriend was een zekere ds. GreevenGa naar voetnoot5 van Delfshaven, ook andere predikanten bezochten de familie (mijne grootmoeder en de kinderen waren Nederl. Hervormd), maar dat zijn tradities, die ik van mijn vader, die zelf predikant was, heb gehoord. Geen dier bezoekers heeft, geloof ik, een bijzonderen invloed op de karaktervorming van mijn oom gehad. Mijn grootvader stierf in 1845, en zoo heeft vooral mijne grootmoeder veel invloed op mijn oom geoefend. Haar huis, een eind verder op de LeuvehavenGa naar voetnoot6, is voor mijn oom, zoo lang zij leefde, het ouderlijke huis geweest. Trouw kwam hij om de veertien dagen Vrijdags naar Rotterdam, en bleef er tot Dinsdag of Woensdag. Hij had er ook altijd zijne eigene kamer, en haar dood is een groot leed voor hem geweest. De andere drie kinderen waren allen gehuwd, en dat werkte zeker die innige verhouding tusschen moeder en zoon in de hand. Toen hij te Leiden kwam, sloot hij zich eerst aan bij den kring van mijn vader (die vijf jaren ouder was), de Rotterdammers, zooals zij genoemd werden, waartoe ook Opzoomer behoorde, met wien mijn oom vele jaren op vertrouwelijken voet heeft gestaan, totdat ook daarin verandering is gekomen. Ook Van Vloten, die hem later een wanhebbelijken morspot of zoo iets zou noemen, kende hij door mijn vaderGa naar voetnoot7. Later, nog als student | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is hij in een anderen kring gekomen, maar ik weet daar weinig van. Misschien interesseert U het volgende: mijn oom heette eigenlijk Robert Jacobus naar zijn vader (Robert) en naar eene ongehuwde zuster zijner moeder (Jacoba Antonia Perk). Toen later nog een zoon geboren werd, werd deze naar die tante alleen genoemd (Jacobus Anthony, later hoogleeraar te Utrecht). Dat is de reden, dat mijn oom zijn tweeden voornaam Jacobus in den regel wegliet. Veel moeilijker is Uwe tweede vraag te beantwoorden, en het beste zal zijn, dat ik U enkele eigenaardigheden van mij zelf opnoem, die in mij als familietrekken zijn geprezen of verontschuldigd; gij kunt dan parva componere magnis, en nagaan of enkele trekken misschien ook bij mijn oom herkenbaar zijn. De eerste karaktertrek is verlegenheid, d.w.z. vrees om iets belachelijks te doen, vrees om uitgelachen te worden. Vandaar, dat de Fruins zich moeilijk bewegen, hun genoegen bij voorkeur zoeken in den huiselijken kring en niet gaarne visites maken, op diners gaan enz. Naarmate wij ouder worden, gaat die verlegenheid in eene zekere stijfheid over. Die verlegenheid sluit echter geenszins uit, dat de Fruins zich in een kring, waarin zij zich thuis gevoelen, vermaken; mijn oom is b.v. als student corpspraesesGa naar voetnoot8 geweest, en was dus zeker niet, wat men noemt, obscuur, maar hij zal toch eenigen tijd hebben noodig gehad, eer hij zich in de studentenwereld thuis gevoelde. Deze verlegenheid openbaart zich overigens niet enkel in den omgang; maar ook bij publicaties op wetenschappelijk gebied kenmerkt onze familie zich, geloof ik, door een zeker gemis aan zelfvertrouwen. Eene tweede eigenschap der familie is liefde tot kleinigheden, gepaard met een goed geheugen. Niet slechts op wetenschappelijk gebied openbaart zich die eigenschap, ook elders. De kennis van data van voor de familie en hare omgeving min of meer belangrijke gebeurtenissen was bij mijne ooms en mijn vader opmerkelijk groot. Tal van brieven heb ik gezien, waarin zij elkaar b.v. schreven: ‘weet gij wel wat er gisteren voor 35 jaren gebeurde?’ En dan was het antwoord: ‘toen zaten wij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samen op de promotiepartij bij X’, of: ‘toen werd tante geopereerd’ enz.Ga naar voetnoot9 En meer ernstige familiegebeurtenissen werden altijd trouw herdacht, op de sterfdagen mijner grootouders werden b.v. tusschen de broeders altijd brieven gewisseld. [Schr. rekent op een met reserve gebruik maken van de verstrekte gegevens.] Met de meeste hoogachting Uw dw. dnr. R. Fruin Th. Az. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
81 B.H.C.K. van der Wijck aan W.G.C. ByvanckUtrecht, 8 Februari 1899Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Zoo trouw mogelijk wil ik Uwe vragen trachten te beantwoorden. Zelfs zend ik U een paar brieven, die ik, wijl zij karakteristiek waren, bewaard heb. Aan U durf ik ze confidentieel mededeelen, want gij zijt niet in staat er een verkeerd gebruik van te makenGa naar voetnoot2. Werkelijk gevoelde R. Fruin zich zeer veel verschuldigd aan DondersGa naar voetnoot3. Toen ik F. voor den eersten keer ontmoette, was hij geheel vervuld van Donders en spoorde hij mij aan om, gelijk hij zelf op aanbeveling van Donders had gedaan, de ‘Mental Physiology’ van Sir Henry HollandGa naar voetnoot4 te bestudeeren. Opzoomer en R. Fruin, eens de trouwste vrienden, zijn later geslagen vijanden geweest. J.A. Fruin, die door O. professor in Utrecht was geworden en met wien O., om hem voor zijne colleges te praepareeren, geruimen tijd werkte, schijnt de eerste aanleiding tot verkoeling te hebben gegeven. O. verweet aan J.A. met zijn veeren in het publiek te pronken, nieuwe denkbeelden, die J.A. van hem had te hooren gekregen, als zijne eigene vinding in geschriften ontvouwd te hebben. Een kleingeestig gehaspel, zooals gij bespeurt. Later kwam de vacature in LeidenGa naar voetnoot5. De benoeming bleef lang uit, zooals meestal geschiedt, maar O. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbeeldde zich, dat Thorbecke hem niet hebben wou; hij werd zeer onrustig, ten slotte zelfs ziek, zwaar ziek. Toen O. eindelijk benoemd was, ging hij bij R. Fruin logeeren, die hem zeide: ‘verbeeld u niet, dat gij hier, gelijk in Utrecht, primus inter pares zult zijn’; voorts: ‘een droog huis en een goeden dokter hebt gij noodig voor uw vrouw en zwakke dochter, maar geen van beide zult gij in Leiden vinden’. Bij het vertrek heeft O., zoo verzekerde mij later R.F., zijn gastheer dank gezegd voor de hartelijke ontvangst. Maar tot zijn vrouw teruggekeerd schijnen die twee har[t]stochtelijke menschen elkander te hebben opgewonden, totdat O., nu fel verbitterd tegen R.F., de pen nam en R.F. een beleedigenden brief schreef, die de groote oude vriendschap in wederzijdschen haat deed verkeeren. Zooals gij met Uw scherpen blik gezien hebt, O. was toen ziek naar geest en lichaam. Hij zeide mij ongeloofelijke dingen, b.v. dat R.F. hem en zijn gezin in het ongeluk had willen storten. Natuurlijk was dat waanzin, gelijk ik O. zelf rond gezegd heb. Eerst de dood van J.A. Fruin heeft O. en R.F. weder in zoover tot elkander gebracht, dat zij de burgerlijke beleefdheid tegenover elkaar in acht namen. Maar de groote oude vriendschap werd, gelijk van zelf spreekt, niet meer aangeknoopt. Toch was R.F. aanwezig, toen ik in de Akademie van Wetenschappen over Opzoomer sprakGa naar voetnoot6 en na afloop van mijne rede zeide F. mij met een hartelijken handdruk: ‘O. zou tevreden zijn geweest, als hij u had kunnen hooren’. Hebt gij het mooie stuk van onzen Dr. S. Muller over R.F. in het ‘Handelsblad’Ga naar voetnoot7 gelezen? Ik geloof, dat de daar gegeven karakteristiek van R.F. zeer juist is. O. was in zijn leven veel minder philosoof dan zijn oude vriend. Kan ik nog iets opsporen, dat U misschien zou kunnen dienen, dan zal ik het U zenden. Neem voorloopig dit weinige voor lief en geloof, dat ik met ware hoogachting ben Uw bereidwillige dienaar Van der Wijck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
82 B.H.C.K. van der Wijck aan W.G.C. ByvanckUtrecht, 8 Februari 1899Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Zonder te vertellen met welk doel ik kwam, heb ik ten Uwen behoeve een bezoek gebracht aan Mevrouw Wed. J.A. Fruin en aan Kolonel Dr. FlesGa naar voetnoot2. Laatstgenoemde zei mij: ‘Toen ik met Opzoomer in onmin geraakte, was dat de schuld van zijn vrouw. Ook Donders was van oordeel, dat Mevrouw Opzoomer, die haar man adoreerde, maar dan ook door anderen hem nooit hoog genoeg geschat rekende, de oorzaak was van alle onaangenaamheden èn met mij èn met R. Fruin èn met de Fruins alhier’. Mevrouw Fruin vertelde mij, dat haar man en Opz. weder eenigszins verzoend waren geworden door den gunstigen afloop van het doctoraalexamen van O's oudsten zoon en diens daarop gevolgde promotie in de rechtenGa naar voetnoot3. Zelfs heeft J.A. Fruin het bij die gelegenheid gegeven promotiediner bijgewoond (Die oudste zoon, Mr. Emile O., wordt thans verpleegd in het krankzinnigengesticht te Ermelo, terwijl de jongste zoon een paar jaar geleden als burgemeester van Hellevoetsluis overleden is. Dus nu is er enkel een dochter overgebleven, de beroemde Wallis, met Dr. von Antal in Hongarije gehuwdGa naar voetnoot4). Ook vertelde mij nog Mevrouw Fruin, dat aan de vriendschapsbreuk tusschen O. en de twee gebroeders Fruin verkoeling was voorafgegaan, daaruit voortspruitende, dat O. het kwalijk nam, wanneer Robert bij een bezoek aan Utrecht zijn anker uitwierp bij J.A., zijn broeder, en niet, gelijk vóór de vestiging van dezen alhier, bij zijn ouden vriend Opzoomer. Kleine misères, zooals gij bespeurt, en die mij doen denken aan een essay van Emerson: ‘Nominalist and realist’, waar ik lees: ‘great men or men of great gifts you shall easily find, but symmetrical men never’Ga naar voetnoot5. Men kan, zonder direct dom te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, oud worden, vóórdat men de juistheid dier woorden leert verstaan. Mij althans is het zoo met O. gegaan. Hoogachtend Uw Van der Wijck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
83 H.W. van der Mey aan W.G.C. ByvanckLeiden, 11 Februari 1899Ga naar voetnoot1 Amice! Omtrent de verhouding tusschen Fruin en zijn leerlingen aan het gymnasium heb ik alleen dit vernomen, dat hij hen wist te dwingen om te leeren wat hij onderwees en dat hij hen boeide door zijn verhaaltrant. Toen een jaar of vijf geleden de hr. Groeneveldt, die in 1855 op het gymn. kwam, met verlof uit Indië over was, bracht hij zijn ouden leermeester een bezoek en vroeg al spoedig: ‘zal ik nog eens alle staten van Oud-Griekenland voor u opzeggen, precies in de voorgeschreven volgorde?’ De tegenwoordige professoren v. Iterson en Franchimont echter zijn altijd boos op hem gebleven, omdat hij bewerkt had dat zij - ik weet niet in het hoeveelste jaar - bleven zitten. Om hem hebben zij het gymn. verlaten. Fruin zelf dacht met genoegen aan zijn gymnasialen tijd terug, zooals blijkt uit hetgeen hij mij schreef in Oct. 1882: ‘ik heb het genoegen u hierbij in uw qualiteit van Rector van het Leidsche Gymnasium voor zijn Bibliotheek een exemplaar aantebieden van de nieuwe uitgaaf mijner “Tien jaren”, die het eerst in de Programma's van het Gymnasium het licht zagen. Met veel genoegen denk ik aan den tijd terug toen ik ze schreef en aan het Gymnasium als docent werkzaam was. Ook als een herinnering aan die dagen en aan mijn persoon vraag ik voor het boek een plaats in uwe boekerij’Ga naar voetnoot2. Andere verhoudingen. In den kring mijner schoonoudersGa naar voetnoot3 heb ik meermalen gehoord dat Fruin in zijn jonge jaren geëngageerd was geweest met een meisje uit Utrecht, en dat vooral de bejegening van die zijde ondervonden hem genoopt had celibataire te blijvenGa naar voetnoot4. Eéns in zijn leven, zoo vertelde hij mij verleden jaar, heeft hij het erg met zijn zenuwen te kwaad gehad, wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee jaren lang. Ik voor mij heb verband gebracht tusschen het een en het ander. Het verdriet van 1870/71 is naar alle waarschijnlijkheid grootendeels, zoo niet geheel, toeteschrijven aan den dood zijner moeder, voor wie hij een buitengewone pieteit had, die hij later op zijn broeder Jacques, hoogleeraar te Utrecht, en familie heeft overgebracht. Zoolang de oude Mevrouw leefde, ging hij elken Zaterdag naar Rotterdam en bracht hij alle vacanties in hare woning door. Vandaar dat hij al bijna vijftiger was toen hij zijn eerste buitenlandsche reis maakte, naar ZwitserlandGa naar voetnoot5. Met Pluygers. Ik voeg er het laatste bij om de volgende reden. Gij zegt: ‘hij was zeer timide, en omringde zich daarom graag met minderen die tegen hem opzagen’. Let wel, ik breng hier niets tegen in, ἐπέχω, maar ik moet er toch op wijzen dat Pluygers bij al zijn collega's en tijdgenooten hoog stond aangeschreven en dat Fruin bij zijn sterfbed heeft geschreid. Ook de strijd tegen Groen wekt bij mij eenigen twijfel aan groote timiditeit. Verder moet ik herinneren aan Acquoy, Bakhuizen v.d. Brink, Buys, Cobet, Boneval Faure, Hamaker, de Vries, en vooral Rijke, die op zijn 85ste jaar zijn vriend nog moet overleven. Mijn schoonvader hoorde, geloof ik, niet tot de intimi, al was hunne verstandhouding zeer goed. Toen ik in October van het vorige jaar hem terugzag, zeide hij: ‘al mijn oude vrienden heb ik langzamerhand zien heengaan, maar gelukkig de allertrouwste blijven, en dat zijn de boeken’. Daarna liep het gesprek over de Brieven van Plinius, die hij juist gelezen had. Fruin hield de lectuur zijner ouden geregeld aan. Boven allen stonden Horatius en Plautus. Als hij eens op zijn manier over Cobet wilde brommen, was het: ‘ik wou dat Cobet ons het een of ander stuk van Plautus in het Grieksch had vertaald’. Met groote kennis van zaken en met opgetogenheid en bewondering sprak hij over Herodotus. Ook Thucydides, Polybius en Tacitus kregen hun beurt. Homerus had hij steeds bij de hand. Aristophanes trok hem niet aan. Met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den weder opgedoken HeroondasGa naar voetnoot6 was hij al spoedig vertrouwd. Onze onderwerpen van gesprek bepaalden zich tot de oude literatuur en de Oude Geschiedenis, afgewisseld door herinneringen aan mijne vroegere leermeesters, Burger, Engelbregt, Kiehl, van Vloten en Cobet. Een enkele maal over politiek. Nooit echter over den politicus, zijn vroegeren vriend, Mr. W.C.D. Olivier, met wien hij in 1860/61 gebroken had. Olivier had zijne intreerede aangevallen, zonder voorkennis, anoniem zelfs meen ik, waar weet ik niet meer, ofschoon ik indertijd het stuk gelezen heb. Denkelijk in ‘de Gids’, maar het kan ook wel zijn in de Arnhemsche Courant, want hierin schreef O. hoofdartikelen van politieken en van letterkundigen aardGa naar voetnoot7. In 1865, toen ik te Leiden kwam, leerde ik hem kennen. Wij trokken elkander aan, doordien ik in het staatkundige met de melk der Arn. Cour., geleverd door Boissevain en hemGa naar voetnoot8, was gevoed en diepen eerbied aan den dag legde voor Thorbecke. Wij keuvelden over alles en nog wat, en ik leerde veel. Hij was een gezellige prater en verteller, zooals hij getoond heeft in de ‘Herinneringen aan Thorbecke’Ga naar voetnoot9. Ik hield hem voor zeer menschkundig. Toevallig had ik vóór mijne komst te Leiden vernomen dat hij met Fruin zeer bevriend was, en zoo lag het voor de hand dat wij op een keer ook over Fruin kwamen te spreken. Bij die gelegenheid vertelde hij mij van zijn breuk met Fruin en van de aanleiding. Hij had er spijt van. Wel was zijn opvatting over de behandeling der geschiedenis niet veranderd, maar hij had Fruin moeten waarschuwen van zijn voornemen om hem te bestrijden. Sedert heb ik met hem geen woord meer over F. gewisseld, evenmin als met F. over Olivier. Ik heb hier wat langer bij stil gestaan, omdat het denkelijk de moeite waard zal zijn, dat de kritiek van Olivier er nog eens op nagelezen wordt. En Opzoomer? Gij zegt dat F. met Opzoomer heeft gebroken, maar ik geloof het omgekeerde. In 1871 werd Opzoomer naar Leiden geroepen om Stuffken optevolgen. Het had lang geduurd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eer de zaak beklonken was, en zie, pas had de benoeming in de Staats Courant gestaan of Opzoomer trok zich terug en verkoos te Utrecht te blijven. Hij had zich in het hoofd gezet dat Fruin hem had tegengewerktGa naar voetnoot10. Over v. Vloten sprak F. nog al dikwijls, in aanmerking genomen de weinige keeren dat ik hem bezocht. Want tijdens de behandeling der Brieven van Cobet aan GeelGa naar voetnoot11, toen ik dagelijks op zijne kamer kwam, spraken wij uitsluitend over de uitgave en over Cobet en Geel. Fruin had eenige jaren met v. Vloten en Kiehl samengewoond in het zoogenaamde ProfessorenhuisGa naar voetnoot12, waar tegenwoordig v.d. Hoek zijn boekhandel drijft. In dien tijd had v. Vloten o.a. het vrije gebruik van Fruins bibliotheek, en hij trok toen reeds de grenzen van het mijn en het dijn op die zonderlinge manier waarop hij later met het verschil tusschen publieke en private aangelegenheden te werk ging. Om iets te noemen. Toen Pluygers hem verbood de boeken der Rijksbibliotheek met kantteekeningen te voorzien, werd hij een ‘bekrompen boekbeheerder’Ga naar voetnoot13. Bij den verkoop van zijne bibliotheek, een paar jaar geleden, is o.a. een precieus boek voor den dag gekomen dat hij uit de bibliotheek van Tisius ter leen had gekregen en altijd hardnekkig had volgehouden niet onder zich te hebben. Albert Verwey, zijn schoonzoon, wiens aandacht er op gevestigd was, heeft het gekocht en op de meest gracieuse wijze aan de Tisiana teruggegeven. Fruin echter nam die vreemde dingen heel kalm en leuk op en bleef tamelijk wel met hem, totdat - ja, hoe moet ik het uitdrukken? - totdat v. Vloten als een fanaticus begon rondteslaan. Hij begon in 1862 met den ‘Ponsch-god en zijne trawanten’: Bakhuizen v.d. Brink en zijn SpectatorvriendenGa naar voetnoot14. In Januari 1864 (of 1865?) pakte hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in ‘de Dageraad’ het ‘Kathederboefje’ aan, die aan Moltzer het professoraat te Groningen had bezorgdGa naar voetnoot15. En in 1876 - toen d'achtbare Raad
het kreeg met prof. v. Vloten te kwaad;
toen Deventer stond op zijn pooten
door v. Pesch en door v. Vloten,
Deventer ging op de flesch
door v. Vloten en v. PeschGa naar voetnoot16 -
toen de ‘doopziekte’ van Burgersdijk en de modernenGa naar voetnoot17 zijn stokpaardje waren geworden en allen die naar zijn zin te zachtmoedig waren ervan langs kregen - toen liet hij ook Fruin niet onaangetastGa naar voetnoot18. Waarschijnlijk zijn de aanvallen te vinden in de ‘Levensbode’. Ik heb dit tijdschrift geregeld gelezen, maar het behoort nu al tot de mythen. Van Vloten had het ongeluk dat hij dikwijls wel een beetje gelijk had, maar door zijn persoonlijken, plompen, ongemanierden schrijftrant alles bedierf. Naar mijn gevoelen had het hem betaamd ten aanzien van Burgersdijk, Fruin en Eelco VerwijsGa naar voetnoot19 het stilzwijgen te bewaren. Zoo gij in het medegedeelde iets vindt dat van uwe gading is, zal het mij genoegen doen. Letterkundig leef ik meer in den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroegeren dan in den tegenwoordigen tijd, doch mijn geheugen vindt geen steun in aanteekeningen. Ἡμεῖς (γὰϱ) ϰλέος οἶον ἀϰούομεν οὐδέ τι ἴδμενGa naar voetnoot20. Op den dag der begrafenisGa naar voetnoot21 was het mij te koud en te nat, en ik ben erg bang geworden voor koorts en influenza, al is mijn lichaam volkomen gaaf. De OranjetentoonstellingGa naar voetnoot22 hield ons tot bij éénen bezig en toen trok ons de maag naar een café en de heerlijke buitenlucht naar een wandeling. Ik kon den hr. Vürtheim niet alleen laten. Na vele groeten t.t.H.W. van der Mey. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
84 R.P.J. Tutein Nolthenius aan W.G.C. Byvanck[Zutphen,] 21 Maart 1899Ga naar voetnoot1 Amice. Uw brief schrikte mij op, en uit de nederige schuilplaats waar de ci-devant wijnkist met de Gidsbrieven stond, zijn thans de kostbaarheden weer aan 't licht gebracht. Blindelings heb ik een greep gedaan in de portefeuilles en pakketten. Fruin's oordeel is in den regel te laconiek - vóór, tegen - om veel voor u te beteekenen; ik heb alles bij elkaar gebracht wat ten minste iets isGa naar voetnoot2. [Enkele bijzonderheden uit de oude Gids-correspondentie; het weer.] Adieu t.t.N. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
85 J.H.L. van der Schaaff aan W.G.C. Byvanck's-Gravenhage, 7 April 1899Ga naar voetnoot1 WelEdelZeerGeleerde Heer! [M. de Vries had niet Bakhuizen van den Brink, maar Jonckbloet beschouwd als de meest geschikte candidaat voor de te stichten leerstoel in de vaderlandse geschiedenis. Vooral omdat de president-curator Luzac zeer voor Fruin geporteerd was geweest, was Jonckbloet echter afgevallen en Fruin benoemdGa naar voetnoot2.]... in later jaren, toen De Vries er zich zeker over heen gezet had, waren Fruin en Vriesius (zooals Fruin De Vries vaak noemde) zeker goede maatjes. Ad pag. VII, noot 1, van Uw 2e stuk: die persoonlijke ervaring van groote droefheid was eene liefdesgeschiedenis; Fruin heeft een meisje gehad, die [!] hem echter voor een ander bedankte. Voor 't publiek van geen belang, enkel voor de kennis van den mensch FruinGa naar voetnoot3. Met alle hoogachting heb ik de eer te zijn, WelEd.ZeerGel. Heer, U.E. dienstw. J.H.L. van der Schaaff. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
86 H.P.G. Quack aan W.G.C. ByvanckAmsterdam, 9 Mei 1899Ga naar voetnoot1 Amice. Den preciesen datum der reizen van Fruin naar Zwitserland kan ik maar, helaas, niet te weten komen. Mijn vrouw schreef daarover aan zijn schoonzuster, de weduwe van prof. Jacques | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fruin te Utrecht; doch deze was uit 't land, en haar dochter Betsy antwoordde met de twee bijgaande briefkaarten, die niet veel licht geven. Haar broeder, de advocaat te Rotterdam, was voor een paar dagen bij ons, doch wist ook geen jaar te noemen. Hij zeide echter dat zijn oom tweemaal in Zwitserland was geweestGa naar voetnoot2. Ik heb uw derde fragment weder zeer gewaardeerd. Had Gij op pag. XXIV niet H. Heine moeten zetten in plaats van of naast Alfred de Musset?Ga naar voetnoot3 Men noemt thans uw stukken over Fruin Figaro-achtigGa naar voetnoot4. Nu, dat woord kunt gij accepteeren. De uwe H.P.G. Quack. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
87 J.H.L. van der Schaaff aan W.G.C. Byvanck's-Gravenhage, 13 Juni 1899Ga naar voetnoot1 WelEdelZeerGeleerde Heer! [Schr. herhaalt enkele mededelingen uit zijn brief van 7 april. Was het soms Mr. Olivier die, onder de letters C.R., Fruins inaugurele rede in de Nederlandsche Spectator critiseerde?Ga naar voetnoot2 Omtrent het jaar van de buitenlandse reis die Fruin met Pluygers maakte, kan schr. geen inlichtingen geven.] Als ik lust en tijd er voor had zou ik van mijn herinneringen aan Fruin ook een klein boekje kunnen schrijven, zoowel van zijn goedheid en goedhartigheid, als van zijn stijfheid. Hoe stijf zag ik hem b.v. niet zitten toen die Fransche priester Loyson in de Leidsche gehoorzaal er een conférence hieldGa naar voetnoot3, en hoe goedhartig toonde hij zich niet door op het éérste verzoek direct aan Bolhuis van Zeeburgh f800 te leenen! Bolhuis, met wien ik zoo intiem omging, heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het me nóóit meegedeeld, Fruin zeide het me later eens post obitum Bolhuis. De slagen die hem door overlijden zijner moeder en van zijn broeder troffen, deden hem geweldig aan. Hoe lang liep F. niet in zwarte jas en met witte das langs Leiden's straten! Uit een briefje door hem me geschreven na het overlijden van zijn broeder sprak felle smart. Ik had hem geschreven dat zich onder de boeken zijns broeders, die Beyers zou verkoopenGa naar voetnoot4, nog allerlei papieren, verdedigde theses versierd met sarcastische aanteekeningen van zijn broeder, enz., bevonden, en schreef hij toen zoo ongeveer, voor het nazien dier boekerij niet geschikt geweest te zijn, of zoo iets. Die malle geschiedenis met Opzoomer zal er ook wel toe bijgedragen hebben. Viel in die tijden niet de bestrijding van Opzoomer door Spruyt in De Gids?Ga naar voetnoot5 Dat toen ad valvas is aangeplakt geworden dat reeds betaalde college-gelden voor Opzoomer's lessen bij den pedel konden terug ontvangen worden, heeft Fruin ook zéér geergerd, zóó'n droef einde van zijn in 1860 al zóó vurig uitgesproken wenschGa naar voetnoot6 nooit hebbende kunnen voorzien. Met alle hoogachting heb ik de eer te zijn, WelEd. ZeerGel. Heer, U.E. dienstw. J.H.L. van der Schaaff. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
88 B.H.C.K. van der Wijck aan W.G.C. ByvanckUtrecht, 8 Juli 1899Ga naar voetnoot1 Hooggeachte Heer. Uw laatste stuk over Fruin heb ik gelijk de voorgaande met groote belangstelling gelezen. Ik zag het slotGa naar voetnoot2 aankomen. Want gij hebt er voortdurend op losgestuurd. Ook ik ben van oordeel, dat Fruin een compleeter mensch ware geweest, indien de omstandigheden hem hadden veroorloofd met de vreugde en de bitterheid van het leven op ruimer schaal kennis te maken. Ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik meen, dat dat aan zijn werk zou zijn ten goede gekomen. Ook ik ben overtuigd, dat hij hartstochtelijker was dan hij zich voordeed, dat hij erg partijdig kon zijn. Uwe karakteristiek van dezen merkwaardigen man schijnt mij voortreffelijk. Ik maak mij gereed om voor geruimen tijd op reis te gaan. Wees dus zoo goed mij de brieven niet vóór October terug te zenden [Enkele andere zaken]. Uw U toegenegen dienaar Van der Wijck. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I
|
january | ||
1 | 1879 Elisab. Maria v.d. Hoeven (Goddard) | Ten rechte: Elizabeth Anna van der Hoeven |
3 | 1864 Geb. van Georgine Antoinette | G.A. Fruin |
1829 Acquoy | ||
7 | 1759 geboortedag van Antonie Perk | |
10 | 1801 juff. Bommezijn | |
1855 Blok | ||
12 | Mietje Goddard te Gouda | M.A. Goddard |
1807 Ramp van Leiden | ||
12-13 | 1871 dood van Hk. Burger | |
15 | 1847 Sterfdag van Robert John Goddard | |
22 | 1848(?) S. Muller Fz. | Het jaartal is juist |
22-23 | 1891 v.d. Loeff † | H.C. Verniers van der Loeff |
23 | 1845 † | Overlijdensdatum van de vader van Robert Fruin |
26 | 1794 Geb. van Ma | E.M. Fruin-Perk |
29 | 1871 Wilh. Pluygers, Bentheim | |
1896 Brill overleden | ||
31 | 1787 Eykemeyer († 20 Dec. 1875) | |
february | ||
4 | 1850 Entrée aan het Gymnasium te Leyden | Vgl. Huussen, p. 6 |
5 | 1774 Admissie van Thomas Fruin van Warwick te Rotterdam | |
6 | 1814 Sterfdag van Thomas Fruin | |
8 | 1816 Verjaardag van Q.J. Goddard | |
11 | 1850 Verjaardag van Emile Opzoomer | |
12 | 1818 Verjaardag E. Fruin (Dort) (A.E.M. Veltman) - 1898 15 Febr. † | A.E.M. Fruin-Veltman |
16 | Verjaardag Rogge | |
1847 Sterfdag van J.W.C. Blanchenay |
17 | 1810 Verjaardag N.B. | Nicht Bet (E.P. Fruin) |
18 | 1812 Pluygers | |
1861 Sterfdag van L.C. Luzac | ||
1891 Sterfdag van De Vries | Jer. de Vries | |
19 | 1895 huwlijk van Jacquelien | J.C. van Bleyswijk |
Tierens Verhagen-Goddard | ||
20 | 1860 Benoeming tot prof. | Zie hierboven, brief 252 |
1854 Promotie van J.A. Fr. | J.A. Fruin | |
21 | 1820 R. Dozy | |
21-22 | Acquoy ziek | Vgl. Corr., p. 4401 |
23 | W. Terpstra | |
23-24 | 1884 Jaques logeert voor het laatst bij mij | |
25 | 1875 Sterfdag van mevr. Kingma | M.C. Hoekema Kingma-van der Hoeven |
26 | 1816 Koosje Olifant | J.C. Oliphant |
26-27 | 1875 Sterfdag van Mevr. Rijke-Hamaker | |
27 | 1857 Geboortedag van Maria Anna Goddard | |
maart | ||
2 | 1870 Sterfdag van Maria Donders | M.A.Th. Engelmann-Donders |
3 | 1883 oudste Terpstra, gestorven | J.L.A. Terpstra |
4 | 1886 Sterfdag van Jan van Heukelom | |
5 | 1849 Beroep van Thom te Dordt | |
1891 huwlijk van Quirijn en Nelly | Q.J. Goddard en P.J. Goddard-Haverkorn van Rijsewijk | |
8 | 1824 Mevr. De Vries-Gockinga | |
1878 Begin van het einde van Thom's ziekte | ||
10 | 1845 Geboortedag en sterfdag tevens van G's eerste kind | Zie genealogie-Goddard, IIIa |
14 | 1857 Mevr. Blok | |
17 | 1882 Goudsmit † | |
20 | 1877 Chris van Bell †. Was den 14en nog in het concert van Diligentia geweest, den 15en ziek geworden | |
1883 C.A. Emeis †, geb. 23 Maart 1810 | ||
23 | 1850 Geboortedag van Robert Goddard, getrouwd 26 Aug. '79, † 15 Nov. '96 | |
24 | 1889 kwart over tienen 's ochtends Donders † (zijn wede hertrouwd 21 April 1892) | |
25 | 1852 Geboortedag van John Goddard |
26 | 1864 Sterfdag van prof. Bake | |
27 | 1850 Gijsberta Neuteboom | |
1870 Ma spreekt ons voor het eerst over haar naderend einde | ||
31 | 1890 Mevr. Moll † | A.E.H.T. Moll-Voet |
april | ||
1 | 1846 Geboortedag van Robert John Goddard | |
6 | 1824 Sterfdag van Anna Morrel, wede Ths Fruin | |
8 | 1778 Teyler † (ik lid van het 2e Genootschap 28 Oct. 1870) | |
9 | 1884 Jaques naar Zwitserland | |
10 | 1824 Begrafenis van Anna Morell, wede Ths Fruin | |
1898 Mevr. Scholten † | ||
11 | 1848 Sterfdag van N.H.v. Charante | |
12 | 1861 Operatie aan de wang | Zie hierboven, brief 33 |
16 | 1856 Huwelijk van Th.A. Fr. en E.V. | Th.A. Fruin en A.E.M. Fruin-Veltman |
22 | 1819 Verjaardag van mevr. Hamaker | |
1885 Verhuizen van de N. naar de O. gracht | Na het overlijden van J.A. Fruin verhuisde diens gezin van Nieuwe Gracht 94 naar Oude Gracht 313bis. Adresboeken van Utrecht | |
24 | 1883 Cobet op college licht geraakt | |
29 | 1864 Verhuisd naar de Steenschuur | Zie hierboven, br. 8312 |
1879 Bet teruggekeerd naar Dordt | A.E.M. Fruin-Veltman; in 1877 had Th.A. Fruin († 1878) zich met zijn vrouw en zijn zoon, die toen ging studeren, te Leiden gevestigd (Vischmarkt 17) | |
1883 Dozy † | ||
30 | 1878 Thom † | |
1880 W.G. Pl. † | W.G. Pluygers | |
mei | ||
1 | 1897 Juff. de Ru vervangen door Gijsje Neuteboom | |
7 | 1867 Robert Fruin (Utrecht) |
9 | 1824 D. Hartevelt | |
11 | 1892 promotie van R.F. Jz. | Robert Fruin J. Az. |
12 | 1862 Geboortedag van Th. Ant. Goddard († 9 Dec. '62) | |
13 | 1852 Betsy Hamaker († 11 Mei 1893) | |
14 | 1893 's avonds Buys † | |
16 | 1881 sterfdag van juff. Bommezijn (geb. 10 Jan. 1801) | |
20 | 1823 sterfdag van Elis. Delfos, wede Ant. Perk | |
21 | 1885 Olivier overleden | |
23 | 1886 Ranke † | |
1886 Reesema † | ||
24 | 1869 Thomas Fruin (Utrecht) | Th.A. Fruin J. Az. |
1883 E.M. Frick | Ten rechte: E.A. Frick | |
28 | 1896 F.W.B.v. Bell †. Zijn wede † 10 Nov. | |
29 | 1862 Hulleman † | |
juny | ||
1 | 1860 Entrée als prof. te Leyden | Vgl. Corr., p. 1185 |
1804 Bommezijn | ||
1-2 | 1877 Boogaard † | |
2 | Walter Opzoomer | |
3 | 1852 W. Moll | J.W. Moll. Geboortejaar ten rechte: 1851 |
1877 Koningin † | Zie Register, i.v. Sophia | |
4 | 1872 's avonds half zeven Thorbecke † | |
6 | 1800 oude Heer Schneither | G.A. Schneither |
Marie Cobet | M.L. Staal-Cobet | |
7-8 | 1829 Geboortedag van Jaques Fr. | |
10 | Mevr. Dozy | |
11 | 1863 Geb. van Jacoba Caroline Goddard | J.C. van Bleyswijk Tierens Verhagen-Goddard |
1879 's ochtends 11 uur † Kroonprins, oud 39 jaren | Zie Register, i.v. Willem | |
12 | 1848 Engagement van Opz. (zeldzaam bij Utrechters) | Zie hierboven, brief 136 |
14 | 1880 † John Goddard | |
16 | 1819 Dr Hamaker | |
17 | Staal | |
1877 J. Schneither † te Cairo | ||
18 | 1859 Geboortedag van E.M. Fr. (den Haag) | E.M. Fruin |
21 | 1884 Prins Alexander † |
23 | 1818 Mr. Vissering | |
24 | 1849 Intree van Thom Fr. te Dordt | Th.A. Fruin |
25 | 1865 Lina Fruin (Utrecht) | A.C. Moll-Fruin |
29 | 1872 Mevr. Schneither † te Remagen | |
1878 (tusschen 8 en 9 uren 's avonds) Johanna Hartevelt bij Kronestein verdronken | ||
1892 's middags half drie v.d. Schalk en dochter | ||
30 | 1890 Moll te Groningen benoemd | |
july | ||
1 | 1877 Dr G.A. Schneither † | |
3 | 1844 Huwelijk van Q.J.G. en E.M. Fr. | Q.J. Goddard en E.A. Goddard-Fruin; zie hierna, i.d. 7 december |
5 | 1881 's ochtends 5 uren † Bommezijn (geb. 1 Juni 1804) | |
1888 Willem Moll geb. in duizend vreezen | ||
6 | 1859 Benoeming van J.A. Fr. tot prof. | Vgl. Corr., p. 993 |
1892 Tom's promotie | Th.A. Fruin J. Az. | |
10 | Staal en Cobet huwelijk | |
11 | 1812 prof. Rijke | |
12 | 1815 Huwelijk van mijn ouders | |
13 | 1879 N.B. door een beroerte geraakt | Zie hierboven, i.d. 17 februari |
15 | 1865 Bakhuizen v.d. Br. † | |
19 | 1894 Vertrek van R. naar Afrika, afscheid te Rotterdam | Zie hierboven, brief 582 |
21 | 1856 Geboortedag van Adèle Opz. | A.S.C. Antal von Felsö Gellér-Opzoomer |
1881 Trouwdag van Terpstra en B. Goddard | ||
25-26 | 1891 S. le Poole † | |
30 | 1874 Jacques Fr. (Utrecht) | J.A. Fruin J. Az. |
1898 Bismarck † | ||
augustus | ||
3 | 1864 Geb. van Thom. Anth. Goddard | |
5 | 1886 trouwdag van W.M. en Lien | J.W. Moll en A.C. Moll-Fruin |
8 | 1885 Hugo Fruin † | |
9 | 1892 's avonds elf uur M. de Vries † | |
17 | 1871 sterfdag van Schneevoogt | |
21-22 | 1857 sterfdag van Oom George Fr. (geb. 14 Aug. 1782) | G. Fruin |
22 | 1888 † Vissering | |
1892 † Opzoomer | ||
23 | 1870 | Overlijdensdatum van de moeder van Robert Fruin; Fruin heeft hier slechts een buitengewoon dik kruis getekend |
25 | 1880 Alida Josina v.d. Hoeven (Goddard) | |
26 | Mina Buys | |
27 | 1884 Jaques uit Zwitserland thuis | |
september | ||
1 | 1854 Sterfdag van J.A. Fr. (Melbourne) | Joan Adriaan Fruin |
1895 Otto Verhagen | Fruin maakt hier een vergissing; zie hierna, i.d. 2 november | |
2 | 1854 Geboortedag van Antonia Johanna Goddard | A.J. van der Hoeven-Goddard |
3 | 1843 Sterfdag van tante | Meyer Mary Meyer-Fruin |
1870 Sterfdag van Oom | Jan John Fruin | |
1890 N.B. † | Zie hierboven, i.d. 17 februari | |
4 | 1840 O.W. Star Numan | |
9 | 1858 Huwelijk van J.A. Fr. en A.C. Schn. | J.A. Fruin en A.C. Fruin-Schneither |
17 | 1887 L.Ph.C.v.d. Bergh † | |
20 | 1821 Verjaardag van C.W. Opzoomer | |
21 | 1783 huwelijk van Antonie Perk en Elisabeth Delfos | |
1883 v. Vloten † | ||
23 | 1842 Vrijdag. Komst te Leiden als student (ingeschreven den 24en) | |
24 | 1765 huwelijk van Th. Fruin en Anna Morell | |
1894 Mart. Nijhoff † | ||
27 | 1819 Wilha Pluygers | W.M. Pluygers |
28 | 1880 † Mr. Dirk Nijman, oud 55 jaar | |
29 | 1757 geboortedag van Elis. Delfos | E. Perk-Delfos |
1884 Ik bij prof. Snellen | ||
30 | Zimmerman † | |
october | ||
10 | 1891 † Zuster Betsy | E.A. Goddard-Fruin |
1833 juff. De Ru | ||
12 | 1859 Intree van J.A. als prof. te Utrecht | Vgl. Corr., p. 1045 |
13 | 1805 Rector Suringar, 1895 † | Op zijn verjaardag overleden |
14 | 1893 C. Leemans † (Geb. 28 April 1809) | |
17-18 | 1889 Mietje Goddard † | M.A. Goddard |
19 | 1848 Huwelijk van C.W.O. en A.A. | C.W. Opzoomer en A.C.J. Opzoomer-Ackersdijck |
1888 Neef Dirk † | D.J. Fruin | |
22 | 1860 Geboortedag van Q.J. Goddard jr. | |
24 | 1869 Begin van de ziekte van mijn moeder | |
25 | Gijs van der Hoeven | |
1889 's avonds elf uur Cobet † | ||
27 | 1863 Sterfdag van Uylenbroek | |
30 | 1896 Hartevelt † | |
31 | 1843 J. Bommezijn | |
1891 Dijs Burger † | ||
november | ||
1 | 1884 Jaques † | |
2 | 1895 ('s nachts te twee uren) Geboorte van Otto Verhagen | O. van Bleyswijk Tierens Verhagen |
2/13 | 1740 Geboortedag (doopdag) van Th. Fruin te Wootton Wawen | |
4 | 1823 Louise d'Aumery | |
1877 In plaats van de Bommezijns: de Ru | ||
5 | 1892 Hamaker † | |
9 | 1820 M. de Vries | |
10 | 1818 Geboortedag van Th.A. Fr. | Th.A. Fruin |
1892 Louise d'Aumery-Lutgert † | ||
11 | 1862 Sterfdag van prof. Geel, was geboren 12 Nov. 1789 | |
12 | 1779 v. Hengel | |
14 | 1823 Geboortedag van R. Fr. | Robert Fruin zelf |
15 | 1826 W.B. Bergsma | |
1896 Rob. Goddard † | ||
18 | 1813 sterfdag van Antonie Perk | |
22 | 1857 Geboortedag van Robert Fruin (Dordt) | R. Fruin Th. Az. |
25 | 1863 Sterfdag van Mevr. Pluygers | |
26 | 1873 Sterfdag van E.J. Kiehl | |
27 | 1865 Sterfdag van tante Perk | J.A. Perk |
28 | 1813 Cobet | |
29 | 1890 Constant Rijke † |
december | ||
1 | 1858 Gonne de Vries, overleden 1 Dec. 1881 | |
E. Frick | E.E. Frick | |
1-2 | 1885 † Mina Pluygers | |
3 | 1834 Geboortedag van Lina Fr.-Schn. | A.C. Fruin-Schneither |
1890 Mevr. De Vries † | ||
1894 Gen1 Tullingh | ||
1898 Operatie aan het achterhoofd | Ten rechte: 1897; vgl. Corr., nr. 506, en hierboven, brief 73 | |
7 | 1821 Geboortedag van E.M. Fr. (Goddard) | Elizabeth Anna Goddard-Fruin. Robert Fruin noemt blijkens een aantekening voorin dit verjaardagenboekje zijn zuster ook wel Elizabeth Marianne |
9 | 1796 Geboortedag van J.A. Perk en van | Ten rechte: 1795 |
1847 E.M. Goddard en | E.M. Terpstra-Goddard | |
1820 C.M. van Hees | ||
1862 Sterfdag van Th.A. Goddard | ||
10 | 1891 Kuenen | |
14 | Nelly Havercorn van Rijswijk | P.J. Goddard-Haverkorn van Rijsewijk |
15 | 1896 Acquoy † (nacht tusschen 14 en 15, kwart voor 1 uur) | |
16 | 1879 juff. M. Veltman | W.F. Veltman |
18 | 1847 Promotie van R. Fr. | Robert Fruin zelf |
Dina Veltman | B.G. Veltman | |
19 | Geboortedag van Adelheid Opz.-Ackersd. | A.C.J. Opzoomer-Ackersdijck |
20 | 1875 's avonds † Eykemeyer | |
21 | 1896 Du Rieu † | |
29 | 1849 Benoeming tot le praeceptor te Leyden | Ten rechte: 2e praeceptor. Vgl. Huussen, p. 5, 6 |
14 Nov. | 1823 R.F. | Geboortedatum |
24 Sept. | 1842 Ingeschreven als student | |
18 Dec. | 1847 Gepromoveerd | |
29 Dec. | 1849 Benoemd te Leiden tot 2e praeceptor | |
4 Febr. | 1850 (Maandag) Eerste les | |
15 Mei | 1851 tot 1e praeceptor | |
30 Dec. | 1858 tot prorector | |
20 Febr. | 1860 tot professor | |
1 Juni | 1860 Oratie | |
1 Juli | 1860 In functie gesteld | |
1 Oct. | 1877 Rector Magnif. | |
1 Juni | 1894 Afscheidsrede | |
18 Sept. | 1894 Ontslagen | |
April | 1851 Lid van Letterkunde | |
29 April | 1859 Koninkl. Akad. | |
20 Jan. | 1862 Histor. Genootsch. | |
4 Nov. | 1862 Zeeuwsch Genootsch. | |
18 Mei | 1861 Holl. M.d.W. te Haarlem | Na 4 Nov. 1862 bijgeschreven |
2 Juli | 1867 Overijs. Vereen. | |
20 Juni | 1868 Bair. Akad. | |
Friesch Genootsch. | Met potlood tussengevoegd | |
20 Oct. | 1870 Teyler's 2e Genootschap | |
11 Juni | 1878 Batav. Genootsch. | |
18 Dec. | 1889 Vlaamsche Akad. | |
7 Mei | 1894 Acad. de Bruxelles | |
20 Sept. | 1860 Tien Jaren bekroond | Vgl. Corr., p. 1232 |
Mei | 1885 Eerevoorzitter Histor. Genootsch. | Vgl. Corr., nrs. 302 en 304 |
22 Juni | 1886 Dr. juris honoris causa | Van de Utrechtse universiteit; zie hierboven, brief 512 |
5 Mei | 1874 Officier Eikekroon | Vgl. Corr., p. 2454 |
13 Mei | 1880 Ridder Nederl. Leeuw | |
29 Aug. | 1894 Commandeur Nederl. Leeuw |
Bijlage II
Het olografisch testament van Robert FruinGa naar voetnoot1
[1. Ondergetekende, Robert Jacobus Fruin, heeft vermaakt:]
a. | aan zijn neef Thomas Antonie Goddard, de som van f 75.000. - en dat wel f 15.000. - om aanstonds naar eigen goedvinden te gebruiken en f 60.000. - om uit de rente die zij afwerpen, uit te reiken:
aan Mej. de Ru, geb. de Jong, zijn gewezen huishoudster, f 260. - 's jaars (f 5. - 's weeks) levenslang en wanneer haar man door den dood ontvalt of tot arbeiden buiten staat geraakt, nog gelijke som bovendien (totaal f 10. - 's weeks) en bij haar vóóroverlijden aan haar weduwnaar Arie de Ru f 260. - 's jaars of zooveel minder als hij naar omstandigheden raadzaam zal achten; aan Mej. Gijsberta Neuteboom, zijne tegenwoordige huishoudster, f 200. - 's jaars; aan Mej. Elisabeth Turnhout, zijne tegenwoordige dienstbode, indien zij bij zijn overlijden nog in zijn dienst is, f 50. - 's jaars; aan Mej. Jansje Bommezijn, die eertijds met haar ouders in zijn dienst is geweest, f 200. - 's jaars, zoolang zij ongetrouwd blijft; aan Mej. van Trotsenburg, gewezen huishoudster van wijlen zijn vriend Prof. Acquoy, f 200. - 's jaars; aan zijne nicht Elisabeth Petronella Noot f 200. - 's jaars, zoolang zij ongetrouwd blijft; aan zijn vriend Louis D. Petit, 2den bibliothecaris aan de Universiteitsbibliotheek te Leiden, tot het maken van een zomerreisje of tot eenige andere ontspanning die hem gewenscht schijnt, f 300. - 's jaars. Alles in zulke termijnen te betalen als zijn neef in overleg met belanghebbenden zal goedvinden te bepalen. Wat de overschietende rente van gemeld kapitaal betreft, daaromtrent heeft hij den wensch uitgedrukt, dat zijn neef er zoo mede zal handelen in het belang van zich, zijn vader, broeders en zusters als hij in gemoede zal oordeelen, dat de erflater zelf gehandeld zou hebben. |
b. | aan zijn neef Mr. Th.A. Fruin, advocaat te Rotterdam, de som van f 10.000. - om de renten van dat kapitaal, wanneer hij meent dat er aanleiding toe bestaat te besteden ten behoeve van zijn oudsten broeder Mr. R. Fruin J. Az. en anders voorloopig rentegevend te beleggen in afwachting eener gelegenheid om er ten nutte van gemelden zijn broeder gebruik van te makenGa naar voetnoot2; eerst na diens eventueel vóóroverlijden staat het aan hem met |
het kapitaal dier f 10.000. - alsmede de gekapitaliseerde renten naar eigen behagen te handelen. | |
c. | aan de kinderen van wijlen zijn neef Mr. Robert Goddard en Mej. Joanna Landberg, allen te zamen en ieder voor een gelijk gedeelte, de som van f 25.000. - met bepaling dat de rente hiervan, zoolang de wet het toelaat, ten goede zal komen van de moeder van gemelde kinderen. |
d. | aan zijne nicht Elisabeth Maria Goddard, echtgenoote van notaris Terpstra, de som van f 15.000. -. |
e. | aan zijne nicht Antonia Johanna Goddard, echtgenoote van den Heer Gijs van der Hoeven, de som van f 15.000. -. |
f. | aan zijne nicht Maria Anna Goddard, echtgenoote van den Heer Emil Frick, de som van f 15.000. -. |
g. | aan zijne nicht Jacoba Carolina Goddard, echtgenoote van den Heer Jaap Verhagen, de som van f 15.000. -. |
h. | aan zijn neef Mr. R. Fruin Th. Az., rijksarchivaris in de provincie Zeeland, de som van f 10.000. -. |
i. | aan de Maatschappij van Weldadigheid te FrederiksoordGa naar voetnoot3, de som van f 25.000. -. |
j. | aan Nederlandsch Mettray op RijsseltGa naar voetnoot4, ter opvoeding en verzorging van hulpbehoevende knapen, de som van f 25.000. -. |
k. | aan de Leidsche Maatschappij van Weldadigheid ter voorkoming van verval tot armoedeGa naar voetnoot5, de som van f 5.000. -. |
l. | aan de Vereeniging tot voortdurende ondersteuning der nagelaten betrekkingen van verongelukte visschers der reederijen te Katwijk en te Noordwijk aan ZeeGa naar voetnoot6, de som van f 5.000. -. |
m. | aan het Nederlandsche Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders, gevestigd te UtrechtGa naar voetnoot7, de som van f 10.000. -. |
n. | aan de Inrichting voor het doofstommen onderwijs te RotterdamGa naar voetnoot8, de som van f 5.000. -. |
o. | aan het Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht, de som van f 10.000. -. |
p. | aan de Maatschappij der Nederl. Letterkunde, gevestigd te Leiden, de som van f 1.000. -. |
Al deze legaten vrij van successierecht.
2. heeft vermaakt wat er tenslotte van zijne nalatenschap mag overschietenGa naar voetnoot9 (uitgezonderd zijn graf aan de Groenesteeg te Leiden en zijne meubelen en boeken) aan zijne neven en nichten, kinderen van zijne beide overleden broeders en zijne overleden zuster (twee hunnerGa naar voetnoot10 uitgezonderd), te weten: Mr. R. Fruin Th. Az.; Elisabeth Maria Terpstra, geb. Goddard; de gezamenlijke kinderen van wijlen Mr. R. Goddard; Antonia Johanna van der Hoeven, geb. Goddard; Maria Anna Frick, geb. Goddard; Thomas Anthonie Goddard; Jacoba Carolina Verhagen, geb. Goddard; Elisabeth Maria Fruin; Georgine Antoinette Fruin; Anna Carolina Moll, geb. Fruin; Mr. Thomas Anthonie Fruin en Mr. Jacobus Anthonie Fruin en bij vóóroverlijden van één of meer hunner, des of der overledene wettige afstammelingen bij plaatsvervulling, en gewild dat twee van deze, namelijk Thomas Antonie Goddard en Mr. Thomas Anthonie Fruin elk 1/7-de en de overigen elk 1/14 zullen trekken.
3. heeft verzocht zijn meergenoemden neef Thomas Antonie Goddard en Mr. Thomas Anthonie Fruin het executeurschap van zijn uiterste wilsbeschikking op zich te nemen en aan hen beiden gegeven de inbezitneming zijner gansche nalatenschap voor zoo langen tijd als zij dat bezit tot de uitvoering zijner beschikkingen noodig zullen achten en hun verzocht voor de moeite aan hun taak verbonden elk van hen beiden eene som van f 500. - aan te nemen.
4. heeft ter hunner beschikking gesteld ook zijne boeken en meubelen, doch met den wensch, dat zij van de werken van wetenschappelijken, niet van belletristischen aard, aan de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden zullen afstaan al de zulke, die nog in de boekerij der Maatschappij ontbreken en door haar bestuur geacht worden daar op hun plaats
te zullen zijnGa naar voetnoot11 en dat zij de overige van wetenschappelijken aard zullen aanbieden voor de Universiteitsbibliotheek van Leiden om daaruit door den Heer Bibliothecaris de werken te laten aanwijzen, die hij voor de boekerij begeerlijk acht en die er nog ontbreken; verder uit de tenslotte overschietende wetenschappelijke boeken, alsmede uit die van belletristischen aard, de meest voor dit doel geschikte aan zijne overlevende vrienden te schenken, de overige onder hen en hunne mede-erfgenamen te verdeelen en de rest ten gemeenen bate van den boedel te verkoopenGa naar voetnoot12, evenzoo gewenscht dat zij met de meubelen zullen handelen, geven sommige aan vrienden van hem, verdeelen andere onder de erfgenamen en verkoopen de door niemand begeerde tot hun aller bate; dat alles naar der executeuren goeddunken en zonder dat uit deze zijne wenschen eenig recht tegenover hen aan derden voortvloeit.
5. heeft vermaakt aan Teyler's Stichting, voor haar kabinet, de gouden medalje die hij in 1860 van de toenmalige Maatschappij van Fraaie Kunsten ontvingGa naar voetnoot13.
6. heeft den eigendom van zijn graf toegewezen aan den eerstgenoemden executeur.
[Was ondertekend: R. Fruin.]Ga naar voetnoot14
Bijlage III
De herinneringen van Mr. Th.A. Fruin J. Az. aan zijn oom Robert FruinGa naar voetnoot1
... Een tweede zorg van mijne jeugdGa naar voetnoot2 was van geheel anderen aard; het was die betreffende de verhouding van ons gezin tot Oom Robert, dat is den nog steeds beroemden geschiedschrijver R. Fruin. De moeilijkheden uit die verhouding voortvloeiende zijn niet gemakkelijk te beschrijven. Oom Robert was een zeer eigenaardige man. Omtrent zijn kennis, zijn arbeidskracht, zijn meesterlijken stijl behoef ik niet te schrijven. Die zijn aan ieder bekend. Hij had een sterk karakter, maar eene behoefte om te overheerschen. Hij was ongetrouwd en zeer intiem met mijn vader en hij bracht zoowat al zijne vacanties tijdens het leven van mijn vader als logé ten onzen huize door. Hij was krachtiger van karakter dan mijn vader en overheerschte dezen, al waren beide broeders zeer op elkaar gesteld. Hij was uiterst royaal. Ofschoon niet rijk, had hij van hetgeen hij van zijne ouders had geerfd en van zijn inkomen als hoogleeraar overgespaard, zoodat hij een klein kapitaaltje had, waarop hij trotsch was. Maar hij hielp daarmee geregeld mijn vader, die met zijn groote gezin van zijne inkomsten niet altijd kon rondkomen. En later hielp hij diens kinderen.
Toch was hij bij ons niet populair. Hij miste allen slag om met jongeren om te gaan en wij hadden ook den indruk, dat mijn vader hem wel wat vreesde. Toen mijn vader, zijn jongere broer, stierf, was hij aanwezig en diep bedroefd, maar daarna zijn de moeilijkheden begonnen. Hij vond, dat hij, ten aanzien van ons, onzen vader had te vervangen, al was mijne moeder voogdes en hij slechts toeziende voogd. Om nu die vaderplaats te kunnen innemen, wenschte hij, dat onze moeder met ons te Leiden zou komen wonen. Gelukkig heeft mijne moeder dat niet gedaan. Deze had vijf en twintig jaren te Utrecht gewoond en zich daar een vriendenkring, een milieu, verworven. Zij kon niet besluiten om die te verlaten en in het haar vreemde Leiden te gaan wonen. Zij achtte dat, terecht, ook voor hare kinderen niet wenschelijk. De zusters - BetsyGa naar voetnoot3 was reeds vijf en twintig jaar - hadden eveneens kringen van vrienden en kennissen en zagen er heel erg tegenop die te zullen missen. Maar bovendien zag mijne moeder in, dat dagelijksch toezicht van Oom op de kinderen tot moeilijkheden zoude leiden. Want Oom miste, als gezegd, daarvoor ten enenmale het talent. Zijn broeder Tom, de dominé, was al geruimen tijd overleden. Deze had één
zoon, Robert, den lateren rijksarchivaris; met dezen was Oom al langen tijd gebrouilleerdGa naar voetnoot4.
Oom heeft die weigering van mijn moeder om met haar gezin naar Leiden te komen nooit vergeven en hij heeft haar dat immer getoond. Mijn moeder had ook een krachtig karakter; zij heeft steeds aan Oom erkentelijkheid getoond voor wat hij voor hare kinderen deed, nooit onaangenaamheden zijnerzijdsch gereciproceerd en zoo de verhouding immer zoo goed als dat mogelijk was gehandhaafd. Oom werd ook nu nog in vacanties te logeeren gevraagd en kwam dan en ook soms bij andere gelegenheden bij ons. Nooit gebeurde er iets belangrijks of ernstigs in ons gezin, waarin hij niet werd gekend. Toen ik eindexamen-gymnasium gedaan hadGa naar voetnoot5 en mijne oratie hield was hij aanwezig. Ik vermeldde al, dat ik, toen zuster LienGa naar voetnoot6 hare ernstige operatie had ondergaan, den geheelen nacht was opgebleven en per eersten trein naar Leiden spoorde om Oom in te lichten en naar Utrecht mede te nemen. Ik zeide ook reeds, dat ik ten aanzien van Robert met hem overleg pleegde. Ik deed dat niet alleen bij de gelegenheid, waarvan ik dat vermeldde, maar altijd.
In de zomervacantie ging ik tot het einde van mijn studententijd steeds ongeveer veertien dagen bij Oom logeeren, aanvankelijk met mijn broer Robert, later alleen. Dat waren taaie weken! Na het ontbijt ging Oom aan zijn werk; ik ging dan naar de logeerkamer, tevens zitkamer en bleef daar 's morgens en een tijd na den gemeenschappelijken koffiemaaltijd. Ik nam steeds schoolwerk of ander werk mede naar Leiden of boeken, die ik lezen wilde, maar het was toch wel vervelend elken morgen en een deel van elken middag zoo opgesloten te zitten. Tegen het einde van den middag kwam er dan een gemeenschappelijke wandeling langs de Witte of andere singels, soms naar Leiderdorp enz. Dan gemeenschappelijk eten en 's avonds zaten wij bij Oom te praten of te lezen. Zondags en soms nog een enkele keer meer was er een uitstapje, meest naar Katwijk (Noordwijk bestond toen als badplaats nog nauwelijks). Er was te Katwijk een restaurant, ‘Badhuis’ geheeten, en daar was dan soms muziek. Natuurlijk waren er met Oom vaak aardige en leerzame gesprekken, maar toch was ik steeds dankbaar als zulk een logeerpartij ten einde was. Ook toen ik in het maatschappelijk leven getreden was bracht ik geregeld nu en dan Zondagen bij Oom door, terwijl ik onafgebroken met hem in geregelde correspondentie geweest ben.
Ik zeide al, dat Oom ons financieel hielp. Toen Robert en ik gingen stu-
deeren zou mama dat niet hebben kunnen bekostigen. Oom gaf ons toen studie-toelagen en toen ik, na voleindigde studie, bij Mr. Rahusen te Amsterdam onbezoldigd medewerker werd, deed hij desgelijks; ook aan mijne zusters gaf hij toelagen. Toen hij in 1893 zeventig jaar werd gaf hij op zijn verjaardag aan elk zijner neven en nichten, als vooruitbetaling op zijn erfenis, f 10.000. Die neven en nichten - de Goddards en wij -, die bevoordeeld werden, zullen wel ruim tien in getal geweest zijnGa naar voetnoot7.
Maar nu de crisis, waarop ik zooeven doelde. Oom haatte mijne moeder. Hij was van het oogenblik van het sterven van mijn vader af steeds onvriendelijk tegen haar geweest en dat werd steeds erger. Zij zou steeds ten aanzien der kinderen anders handelen dan hij wenschte, zij zou te dien aanzien de waarheid voor hem verzwijgen, hem bedriegen enz. Telkens en telkens hadden wij broeders en zusters overlegd hoe wij daaraan een einde zouden kunnen maken. Wij meenden, dat wij van Oom niet langer geld zouden kunnen aannemen, indien dat doorging. Al eenige malen was aan Oom vriendelijk gevraagd om mama anders te behandelen, maar zonder succes; hij weigerde dat uitdrukkelijk.
Eindelijk na zeer ernstige overweging schreef ik hem namens allen - het was in 1894 - dat wij ons verplicht zouden zien verdere omgang met hem te staken en voor elke verdere financieele hulp te bedanken, indien hij jegens onze moeder voortging te handelen, zooals hij sinds geruimen tijd deed. Ik weet nog goed hoe ik aarzelde met het nemen van dien stap; dat Oom liefde voor ons koesterde was buiten twijfel; hij had dat door zijne financieele hulp wel duidelijk getoond, maar ik vond, dat kinderen niet konden toelaten, dat hunne moeder behandeld werd als dat door hem geschiedde. Op zijn verzoek had tusschen hem en ons toen eene bespreking plaats, waarin ik namens mijne zusters, broeder Jacques en zwager WillemGa naar voetnoot8 onze opvatting uiteenzette. Hij vroeg tijd voor overweging en gaf daarna bij brief toe en beloofde zich van onaangename uitlatingen tegen mama te zullen onthouden. Oom Robert heeft ons dat optreden nooit vergeven.
De verhouding is uiterlijk goed gebleven, maar nu en dan zijn verwijten aan ons niet uitgebleven. Bij mijne souvenirs ligt nog een brief van mij aan Oom; ik denk dat ik dien na zijn dood tot mij heb genomen; die briefGa naar voetnoot9 is van 1897; het blijkt daaruit, dat hij zich toen tegenover ons nog hoogst onbehoorlijk over onze moeder uitliet en wij hem daarom hebben voorgesteld de van hem ontvangen bedragen aan hem terug te geven of aan een door hem aan te wijzen instelling van weldadigheid te schenken. Ook dat heeft hij natuurlijk niet aangenomen.
Tot Ooms dood ben ik met hem in geregeld verkeer gebleven en heb ik hem geregeld bezocht en mijne correspondentie met hem voortgezet. Op 29 Januari 1899 is hij aan eene beroerte gestorven. Eenige dagen lag hij,
van spraakvermogen beroofd, te bedGa naar voetnoot10; wij waren bij hem gekomen en ik zag toen bij hem nu en dan buien van woede opkomen, die hij niet in woorden uitdrukken kon, maar die blijkbaar in de herinnering aan de door hem geleden nederlaag hun oorzaak vonden. In zijn testament bleek hij ons van zijne nichten en neven, die elk een praelegaat van f 10.000 ontvingen, te hebben uitgezonderd. Toch had hij mij met zijn neef den candidaat-notaris Th.A. Goddard tot executeurs-testamentair gemaakt. Na aftrek der legaten leverde zijn nalatenschap slechts een gering bedrag op, ik meen ongeveer f 2.000 per erfgenaam.
Ik wil niet onvermeld laten, dat ik die feitelijke onterving van mijne zusters en mij ten aanzien van de ongetrouwde Betsy en Antoinette onaangenaam vond. Zij leefden met mama voornamelijk van het weduwenpensioen van deze. Zij zouden na den dood van mama dus geen behoorlijk inkomen meer hebben. En was ik, die ten slotte het optreden tegen Oom had doorgezet, daarvoor niet moreel aansprakelijk? Van mijn eerste overgespaarde geld kocht ik dus voor Betsy en Antoinette eene lijfrente tot het bedrag van het pensioen van mama, ingaande bij haar overlijden. Betsy is mama voorgegaan, maar Antoinette heeft die rente geruimen tijd ontvangen.
Ter kenschetsing van Oom Roberts eigenaardige psychologie vermeld ik voor de curiositeit nog het volgende voorval. Gelijk ik reeds schreef hielp hij mij gedurende het jaar, dat ik Advocaat te Amsterdam was - van Juli 1892 tot Juli 1893 - met financieelen steun. Ik wist in dat eene jaar zooveel te verdienen, dat ik al mijne Amsterdamsche uitgaven daaruit bestrijden kon, zelfs nog eene studentenschuld van een paar honderd gulden kon afdoen en met mijne vrienden nog een voetreis in Tyrol kon maken. Dat kwam door mijn repeteeren met studenten, doordat Rahusen mij, toen ik vertrok, eene gratificatie gaf, ik meen van f 500, doordat ik een goed faillissement had gehad en door eenige heel kleine Advocaten-zaakjes. Begrijpelijk, dat ik niet weinig trotsch was. Ik zond dus met een recht dankbaren brief aan Oom Robert terug wat hij mij, naar van achteren bleek, onnoodig had verstrekt. Vol verwachting zag ik zijn brief met erkenning van zulk een verdienstelijk eerste jaar van maatschappelijk werk tegemoet. Maar wat kwam? Eene enveloppe met daarin alleen deze quitantie - ik herinner mij den tekst nog woordelijk -: ‘Ontvangen van mijn neef Tom Fruin de somma van...Ga naar voetnoot11, die ik hem niet geleend maar geschonken had’. Oom was dus beledigd! Later toen ik hem mijne handeling, die uit zelftevredenheid en plichtsbetrachting voortspruitte, psychologisch had uitgelegd, schreef hij mij het nu wel te kunnen begrijpen!
Na het overlijden van Oom Robert wist ik door overleg met Mr. S. Muller, den bekenden rijksarchivaris te Utrecht, Prof. P.L. Muller te Leiden en Prof. P.J. Blok te Leiden te bewerken, dat de firma Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage de door die heeren te verzamelen verspreide geschriften van R. Fruin zoude uitgeven. Deze uitgave is een waar succes geworden...
Index op de brieven
N.B. De getallen geven de nummers der brieven aan
Brieven van Fruin aan:
zijn ouders - 1 |
zijn vader - 3 |
zijn moeder - 5, 6, 7, 8, 10, 13, 24, 34, 37 |
zijn broer Thomas Fruin - 11 |
zijn zwager en zuster Goddard - 9 |
zijn oom George Fruin - 2 |
zijn neef Th.A. Fruin J. Az. - 54, 58 |
zijn neef Th.A. Goddard - 64, 70, 71 |
Joh. H. Been - 72 |
J.C.G. Boot - 44 |
W.G.C. Byvanck - 67, 69, 75, 76 |
Gids-redactie (E.J. Potgieter) - 18, 35, 36 |
J.N. van Hall - 73, 74 |
A.F. de Savornin Lohman - 61, 63 |
H.P.G. Quack - 38, 39, 40, 41, 42, 43, 46 |
J. Röell - 55, 56, 57 |
A. Schimmelpenninck van der Oye - 51, 65, 66 |
J. Tideman - 53 |
H. Vollenhoven - 47, 49 |
Brieven aan Fruin van:
J. Bake - 16, 22, 26 |
F.W.B. van Bell - 30 |
L.Ph.C. van den Bergh - 15, 27 |
A.L.G. Bosboom-Toussaint - 31 |
W.G. Brill - 28 |
W.G.C. Byvanck - 68 |
J.H. Gebhard - 17 |
Gids-redactie (E.J. Potgieter) - 12, 19 |
D. Hartevelt - 52 |
G.L. van der Hoeven - 59 |
W.J.A. Jonckbloet - 25 |
E.J. Kiehl - 29 |
W.J. Knoop - 45 |
A. Kuyper - 62 |
A.F. de Savornin Lohman - 60 |
C.W. Opzoomer - 21 |
W. Siewertsz van Reesema - 20, 23 |
J.A. Sillem - 50 |
S. Vissering - 14 |
H. Vollenhoven - 48 |
Brieven over Fruin en zijn ouderlijk huis, van:
Jacques Fruin | aan zijn moeder - 13 |
Jacques Fruin | aan L.C. Luzac - 32 |
Thomas Fruin | aan zijn ouders - 1 |
Thomas Fruin | aan zijn moeder - 4 |
Thomas Fruin | aan zijn broer Jacques Fruin - 33 |
R. Fruin Th. Az. | aan W.G.C. Byvanck - 80 |
J.N. van Hall | aan W.G.C. Byvanck - 77 |
H.W. van der Mey | aan W.G.C. Byvanck - 83 |
H.P.G. Quack | aan W.G.C. Byvanck - 79, 86 |
H.P.G. Quack | aan J.N. van Hall - 78 |
J.H.L. van der Schaaff | aan W.G.C. Byvanck - 85, 87 |
R.P.J. Tutein Nolthenius | aan W.G.C. Byvanck - 84 |
B.H.C.K. van der Wijck | aan W.G.C. Byvanck - 81, 82, 88 |
Register van persoonsnamen
●: | de naam komt voor in de Index op de brieven (zie de vorige pagina). |
*: | de personalia zijn te vinden in de Correspondentie van Robert Fruin. |
Inl.: | de naam komt voor in de Inleiding. |
Inl.n: | de naam komt voor in een of meer noten bij de Inleiding. |
Br. 53: | de naam komt voor in brief 53. |
Br. 536: | de naam komt voor in noot 6 bij brief 53. |
Br. 53, 6: | de naam komt voor in brief 53 en in noot 6 bij die brief. |
Verj. 20-6: | de naam komt voor in het Verjaardagenboekje (bijlage I), i.d. 20 juni. |
Test.: | de naam komt voor in het Testament (bijlage II). |
Her.: | de naam komt voor in de Herinneringen (bijlage III). |
Auteursnamen zijn in klein kapitaal gezet.
Van de referentie-literatuur, die in de annotatie zo beknopt mogelijk is aangegeven, is in deze index de volledige titel beschreven.
Ackersdijck, prof. dr. J., 1790-1861 * - Br. 10. |
Acquoy, mr. J., 1866-1935, zoon van J.G.R. Acquoy - Br. 64, 65, 2, 3, 66. |
Acquoy, prof. dr. J.G.R., 1829-1896* - Inl.; Br. 64, 65, 2, 3, 70, 8, 71, 83; Verj. 3-1, 21-2, 15-12; Test. |
Acquoy-Nairac, E.A.A., 1868 - na 1916, echtg. van J. Acquoy - Br. 65, 3. |
Aelianus - Br. 6. |
Aitzema, Lieuwe van - Br. 68. |
Akveld, drs. L.M. - Inl. |
Alberdingk Thijm, J.A. - Br. 40, 2. |
Alexander, prins, 1851-1884, zoon van koning Willem III - Verj. 21-6. |
Alfonso XII, 1857-1885, koning van Spanje sedert 1870 (1874) - Br. 403. |
Alphen, J.A. van, notaris te Rotterdam - Br. 703. |
Altera, tweede bediende in de apotheek van de vader van Robert Fruin (Sneller, Ouderlijk huis, p. 198) - Br. 3. |
Amadeo, 1845-1890, hertog van Aosta, koning van Spanje 1870-1873 - Br. 403. |
Ameyden van Duym, ds. H. van, pred. te Kedichem - Br. 141. |
Antal von Felsö Gellér-Opzoomer, Adèle S.C. (ps.: A.S.C. Wallis), 1856-1925, dochter van C.W. Opzoomer - Br. 81, 82; Verj. 21-7. |
Aristophanes - Br. 83. |
Assen, prof. mr. C.J. van, 1788-1859* - Br. 13, 164, 23. |
Aubouin, Pierre, uitgever-boekhandelaar te Parijs 1666-1701 - Br. 67. |
Aumale, Henri Eugène Philipped'Orléans, hertogvan, 1822-1897, groot verzamelaar van manuscripten, bibliofiel, eigenaar van het kasteel Chantilly - Br. 68. |
Aumerie-Lutgert, Maria Louisa d', 1823-1892, eerste echtg. van mr. M. d'Aumerie (1831-1919, griffier en kantonrechter te Leiden 1865-1879 en 1892-1901) - Verj. 4-11, 10-11. |
● Bake, prof. dr. J., 1787-1864* - Br. 13, 163, 4, 223; Verj. 26-3. |
Bake, Joh., 1834-1866, theol. cand., zoon van J. Bake - Br. 16. |
Bakhuizen van den Brink, dr. R.C., 1810-1865* - Br. 163, 25, 27, 79, 83, 14, 85; Verj. 15-7. |
Barger, ds. G., 1817-1877, predikant (1852-1855 te Delfshaven) - Br. 172. |
Baudet, P.J.H. - Br. 38, 4. |
Bazendijk, P.M., boekhandelaar aan de Leuvehaven te Rotterdam - Br. 13. |
Beaufort, mr. W.H. de, 1845-1918*, redacteur van De Gids 1876-1894 - Br. 50, 551; Test. 3. |
● Been, Joh. H., 1859-1930, onderwijzer, schrijver van veel jongensboeken (vnl. over historische onderwerpen), archivaris van Brielle 1895-1930 - Br. 721. |
Beets, prof. dr. N., 1814-1903* - Br. 137. |
Beger, G.W. - Br. 75, 4. |
Bekker, Balth. - Br. 7. |
Bell, mr. Chr. J. van, 1830-1877, studiegenoot van Jacques Fruin - Br. 34; Verj. 20-3. |
Bell, mr. Corn. van, geb. 1820 - Br. 3, 4. |
● Bell, prof. dr. F.W.B. van, 1822-1896* - Br. 3, 4, 13, 4; Verj. 28-5. |
Bell-Brown, J.N.I. van, 1826-1896, echtg. van F.W.B. van Bell - Br. 134; Verj. 28-5. |
● Bergh, dr. L. Ph. C. van den, 1805-1887* - Br. 532; Verj. 17-9. |
Bergh, S.J. van den, geb. 1854, notaris te 's-Gravenhage - Br. 70, 4. |
Bergsma, mr. W.B., 1826-1900* - Verj. 15-11. |
Berkhout, ds. N., 1784-1854, predikant (1823-1854 te Leiden) - Br. 1. |
Betsy - zie: Goddard-Fruin, Elizabeth Anna. |
Beyers, boekhandelaar te Utrecht - Br. 753, 87. |
Bismarck, Otto von, 1815-1898 - Verj. 30-7. |
Blanchenay, Jan W.C., 1824-1847, jur. stud., overleden toen Robert Fruin praeses collegii was - Verj. 16-2. |
Bleyswijk Tierens Verhagen, Jacob van, 1863-1933 (zie genealogie-Goddard, IIIj), burg. van Werkendam 1894-1897 - Br. 64, 2, 71; Test. |
Bleyswijk Tierens Verhagen, Otto van, 1895-1945 (zie genealogie-Goddard, IIIj) - Br. 64, 8, 70, 71; Verj. 1-9, 2-11. |
Bleyswijk Tierens Verhagen, Jacoba Carolina van, 1863-1936 (zie genealogie-Goddard, IIIj) - Br. 64, 2, 8, 70, 71; Verj. 19-2, 11-6; Test. |
Blok, prof. dr. P.J., 1855-1929* - Inl., Inl.n; Verj. 10-1; Her. |
Blok, P.J., Levensbericht van Robert Fruin, in: Jaarboek van de Kon. Akademie van Wetenschappen, 1899, p. 101-151. |
Blok-Felix, M.D., 1857-1908, echtg. van P.J. Blok - Verj. 14-3. |
Blom-Lisman, J., 1775-1848, wed. van A. Blom, eerder van ds. W. Schintzel (Ned. Patr., 15, p. 47) - Br. 1. |
Blussé van Oud-Alblas, mr. P., 1812-1887* - Br. 23, 5. |
Boele van Hensbroek, P.A.M. (ps.: Flanor), 1853-1912 - Inl., Inl.n. |
Boer, kapitein De - Br. 6, 6. |
Boeren, dr. P.C. - Inl. |
Boissevain, Charles, 1842-1927*, redacteur van De Gids 1872-1888 - Br. 421. |
Boissevain, mr. J.H.G., 1817-1870, advocaat te Arnhem, redacteur der Arnhemsche Courant - Br. 83. |
Bolhuis van Zeeburgh, dr. J., 1836-1880* - Br. 87. |
Bommezijn, E.J., 1804-1881, huisbewaarder bij Robert Fruin 1860-1877 (G.A. Leiden, Bevolkingsregisters) - Verj. 1-6, 5-7, 4-11; Test. |
Bommezijn, Johanna Alida (Jansje), 1843 - na 1898, dochter van E.J. Bommezijn - Verj. 31-10; Test. |
Bommezijn-de Graaf, J., 1801-1881, echtg. van E.J. Bommezijn - Verj. 10-1, 16-5, 4-11; Test. |
Boneval Faure, prof. mr. R. van, 1826-1909* - Br. 78, 83. |
Boogaard, prof. dr. J.A., 1823-1877* - Br. 33; Verj. 1-6. |
Bool, H.J., 1828-1898* - Br. 55, 1, 56, 2. |
Boon Mesch, dr. A.L. van der, 1793-1852* - Br. 1. |
Boonzajer, M.F., notaris te Gorinchem - Br. 702. |
● Boot, prof. dr. J.C.G., 1811-1901*, secr. van de Kon. Akademie van Wetenschappen 1863-1893 - Br. 443. |
Booth, Everard - Br. 67, 2. |
● Bosboom-Toussaint, A.L.G., 1812-1885* - Br. 137. |
● Brill, prof. dr. W.G., 1811-1896* - Br. 254, 283; Verj. 29-1. |
Brink, prof. dr. J. ten, 1834-1901* - Br. 78. |
Brouwer-Noot, Elizabeth Petronella, 1846-1925 (zie genealogie-Fruin, IVh), verpleegde vele jaren haar tante E.P. Fruin, maar profiteerde niet van het daarom door Fruin haar nagelaten jaargeld door 15 dec. 1898 met W. Brouwer te huwen (Th.A. Fruin, p. 17) - Test. |
Bruen, Joris - Br. 804. |
Brun, J. - Br. 67, 2. |
Bruijn, J.R. - Inl. |
Burger, dr. D., 1820-1891*, studiegenoot van Thomas Fruin - Br. 1, 83; Verj. 31-10. |
Burger, mr. Hendrik J., 1821-1871*, achterneef van D. Burger en gehuwd met een zuster van A.C. Fruin-Schneither (Ned. Patr., 21, p. 38) - Verj. 12-1. |
Burgers, J., geb. 1798 - Br. 103. |
Burgers-Lambooy, P., geb. 1798 - Br. 103. |
Burgersdijk, dr. L.A.J., 1828-1900* - Br. 83, 16, 17. |
Burke, E. - Br. 22. |
Burke: Burke's Genealogical and Heraldic History of the Landed Gentry, 17th ed. (Londen, 1952); voor de familie Frewen p. 933-935 - Br. 80, 3. |
Burnet - Br. 67, 2. |
Buys, prof. mr. J.T., 1826-1893*, redacteur van De Gids 1863-1893 - Br. 39, 78, 79, 83; Verj. 14-5; Test. 5, 6. |
Buys-Arntzenius, Wilhelmina J.M., 1832-1924, echtg. van J.T. Buys - Verj. 26-8. |
Byvanck, prof. dr. A.W. - Br. 842. |
● Byvanck, dr. W.G.C., 1848-1925 (zie Corr., p. 3746, en Oversteegen, p. 1-34) - Inl., Inl.n; Br. 672, 685, 7, 752, 774, 78, 1, 812, 835, 21, 842, 853, 872, 881, 2. |
Byvanck, W.G.C., R. Fruin, in: De Gids, 1899, I, p. I-XXII; II, p. I-L; III, p. I-XX; herdrukt met een aanzienlijke uitbreiding in zijn bundel Literarische en Historische Studiën (Zutphen, 1918; VIII + 401 p.), p. 215-401. |
Capelle - zie: Kappelle, J.P. |
Charante, dr. N.H. van, 1820-1848, studievriend van Thomas Fruin, |
sedert 1846 lector in de kruidkunde aan de Klinische School te Rotterdam - Verj. 11-4. |
Chaufepié, H.J. de Dompierre de, 1861-1911, sedert 1893 directeur van het Kon. Kabinet van munten, penningen en gesneden stenen te 's-Gravenhage - Br. 75, 2. |
Clant, Adriaan, 1599-1665, lid van de Staten-Generaal voor de Ommelanden 1643-1651 - Br. 72. |
Cobet, prof. dr. C.G., 1813-1889* - Br. 16, 1, 37, 79, 83; Verj. 24-4, 25-10, 28-11. |
Coebergh, mr. J.A.F., 1841-1922, notaris te Leiden 1869-1911 - Test. 1. |
Colenbrander, prof. dr. H.T., 1871-1944, 1906 lid, 1916 secr. van de Gids-redactie, 1918 hoogleraar te Leiden in de kol. gesch., 1925 in de vaderl. gesch. - Br. 842. |
Colenbrander, H.T., Beredeneerde lijst van Gids-redacteuren 1837-1936, in: De Gids, 1936, IV, p. 263-301. |
-, Politiek in de Gids 1837-1936, in: De Gids, 1936, IV, p. 320-371. |
Condé, Lodewijk II, prins van, 1621-1686, Frans veldheer - Br. 67, 68. |
Correspondentie van Robert Fruin 1845-1899, uitg. door H.J. Smit en W.J. Wieringa (Gron.-Djak., 1957), XV + 518 p. (Werken Hist. Gen., IV, 4). |
Crol, mej. W.A.H. - Test. 8. |
David, Jean Bapt. - Br. 36. |
Dirksen - Br. 2. |
Doesschate, G. ten - zie: Fischer, F.P. |
Donders, prof. dr. F.C., 1818-1889* - Br. 10, 81, 3, 82; Verj. 24-3; Test. 7. |
Donders-Hubrecht, A.A.L., 1855-1913, tweede echtg. van F.C. Donders, hertr. met de arts dr. A.M.A. Grandmont (1837-1909) - Verj. 24-3. |
Dorn Seiffen, dr. G., 1774-1858, docent, 1832-1849 rector van het gymnasium te Utrecht, sedert 1820 lector (privaat-docent) aan de Utrechtse universiteit - Br. 10. |
Dozy, prof. dr. R.P.A., 1820-1883* (ten rechte: 1850 buit., 1857-1883 gew. hoogl. middeleeuwse en nieuwe gesch. te Leiden) - Br. 36, 2, 83; Verj. 21-2, 29-4. |
Dozy-van Goor den Oosterlingh, M.C., 1821-1901, echtg. van R.P.A. Dozy - Br. 83; Verj. 10-6. |
Drion, F.J.W., Levensbericht van Dr. W.G.C. Byvanck, in: Levensberichten van Letterkunde, 1926-1927, p. 63-85. |
Drucker, prof. mr. H.L., 1857-1917 * - Br. 55, 3, 56, 2. |
Duyverman, J.P., Het raadslid Prof. Mr. H.L. Drucker, 1891-1903, in: T.v.G., 75 (1962), p. 57-67. |
Emeis, C.A., 1810-1883* (in Corr. geb. jaar onjuist) - Verj. 20-3. |
Emerson, R.W. - Br. 82, 5. |
Emma, koningin, 1858-1934 - Br. 573, 593, 78. |
Engelbregt, dr. C.A., 1816-1890, werkzaam bij het onderwijs, o.a. als rector te Doesburg 1849-1859 - Br. 83. |
Engelmann-Donders, Maria A. Th., 1847-1870 (zie Corr., p. 1001) - Verj. 2-3. |
Eykemeyer, J.A., 1787-1875, sedert 1821 inwonende eerste bediende |
in de apotheek van de vader van Robert Fruin (Sneller, Het ouderlijk huis, p. 179) - Verj. 31-1, 20-12. |
Faure - zie: Van Boneval Faure, R. van. |
Fischer, F.P. en G. ten Doesschate, Franciscus Cornelis Donders (Assen, 1958), 223 p. |
Flanor - zie: Boele van Hensbroek, P.A.M. |
Fles, dr. J.A., 1819-1905* - Br. 82, 2. |
Fockema Andreae, prof. mr. S.J., 1844-1928* - Br. 56. |
Fraissinet-Meijer, H.H., geb. 1800, moeder van de theol. stud. J.C. Fraissinet, een studiegenoot van Thomas Fruin - Br. 1. |
Franchimont, prof. dr. A.P.N., 1844-1919, bleef door onenigheid met Fruin in de derde klas van het gymnasium zitten (Verslag Gymnasium te Leiden, 1858-1859, p. 6; vgl. Leidsch Jaarboekje, 17, p. LXXI), hoogl. organ. chemie te Leiden 1874-1914 - Br. 83. |
Franklin, Benjamin, 1706-1790 - Br. 21. |
Fransen van de Putte, I.D., 1822-1902* - Br. 79. |
Frederik Hendrik, stadhouder, 1584-1647 - Br. 138. |
Fremery, J.A. de, 1801-1865, zie Corr., p. 1454 - Br. 23. |
Frere, Sir Bartle - Br. 50. |
Frewen, Accepted, 1588-1664 - Br. 80, 3. |
Frewen, George - Br. 80, 4. |
Frewen, William - Br. 802. |
Frewen-Ward, Rebeca - Br. 80, 2. |
Frick, Elisabeth Anna, 1883-1963 (zie genealogie-Goddard, IVe) - Verj. 24-5. |
Frick, Ernst Emil, 1848-1915 (zie genealogie-Goddard, IIIg) - Br. 645, 70; Verj. 1-12; Test. |
Frick-Goddard, Maria Anna, 1857-1936 (zie genealogie-Goddard IIIg) - Br. 70; Verj. 27-2; Test. |
Froude, J.A. - Br. 36. |
Fruin, Dirk Johannes, 1820-1888 (zie genealogie-Fruin, IIIg), eerst werkzaam bij zijn oom George Fruin, later zelfstandig commissionair in effecten - Verj. 19-10. |
Fruin, Elisabeth Maria (Betsy), 1859-1905 (zie genealogie-Fruin, IVb), werkzaam in het maatschappelijk werk te Utrecht - Br. 33, 4, 34, 1, 54, 58, 71, 86; Verj. 18-6; Test.; Her. |
Fruin, Elizabeth Petronella (Nicht Bet), 1810-1890 (zie genealogie-Fruin, IIIf; vgl. Sneller, Het ouderlijk huis, p. 169 e.v.) - Br. 3, 4, 9, 13; Verj. 17-2, 13-7, 3-9. |
● Fruin, George, 1782-1857 (zie genealogie-Fruin, IId), commissionair in effecten - Br. 22; Verj. 21-8. |
Fruin, Georgine Antoinette, 1864-1929 (zie genealogie-Fruin, IVc) - Br. 71; Verj. 3-1; Test.; Her. |
Fruin, Hugo Johannes, 1826-1885 (zie genealogie-Fruin, IIIh), aanvankelijk zeevarend, sedert 1859 handelaar in gedistilleerd te Rotterdam - Verj. 8-8. |
● Fruin, prof. mr. Jacobus Anthonie, 1829-1884 (zie genealogie-Fruin IIId), studeert te Leiden 1848-1854, advocaat en procureur te Rotterdam 1854, referendaris op het min. van financiën 1858, hoogl. Ned. privaatrecht te Utrecht 1859 - Inl.; Br. 1, 6, 9, 7, 10, 13, 8, 11, 24, 3, 28, 29, 2, 33, 2, 34, 37, 38, 39, 41, 474, 502, 546, 78, 79, 5, 80, 81, 82, 3, |
83, 87, 4; Verj. 20-2, 23-2, 9-4, 22-4, 8-6, 6-7, 27-8, 9-9, 12-10 1-11; Her. |
Fruin, mr. Jacobus Antonie, 1874-1945 (zie genealogie-Fruin, IVg), prom. op stellingen 1897, bankdirecteur - Br. 54, 6, 7, 8, 9, 58, 4; Verj. 30-7; Test.; Her. |
Fruin, Joan Adriaan, 1826-1854 (zie genealogie-Fruin, IIIi) - Br. 2, 2, 7; Verj. 1-9. |
Fruin, John, 1778-1870 (zie genealogie-Fruin, IIc), timmermansknecht, sjouwer - Verj. 3-9. |
Fruin, Joris - Br. 80, 4. |
● Fruin, Robert, 1776-1845 (zie genealogie-Fruin, IIb; vgl. Sneller, Het ouderlijk huis, p. 169 e.v.) - Br. 1, 22, 4, 2, 5, 80; Verj. 23-1, 12-7. |
Fruin J. Az., mr. Robert, 1867-1921 (zie genealogie-Fruin, IVe; vgl. Corr., p. 3672) - Inl.; Br. 37, 3, 54, 6, 9, 10, 58, 2; Verj. 7-5, 11-5, 19-7; Test., 2, 10; Her., 2. |
● Fruin Th. Az., prof. mr. Robert, 1857-1935 (zie genealogie-Fruin, IVa; vgl. Corr., p. 3745) - Inl.; Br. 33, 4, 71; Verj. 29-4, 22-11; Test.; Her., 4. |
Fruin, Robert, Verspreide Geschriften, uitg. door P.J. Blok, P.L. Muller en S. Muller Fz., 10 delen + registerdeel ('s-Grav., 1900-1905). |
Fruin, Thomas, 1740-1814 (zie genealogie-Fruin, I; vgl. Sneller, Het ouderlijk huis, p. 163-167) - Br. 80, 2; Verj. 5-2, 6-2, 24-9, 2-11. |
● Fruin, ds. Thomas Anthonij, 1818-1878 (zie genealogie-Fruin, IIIa; vgl. Corr., p. 295) - Inl.; Br. 1, 2, 35, 6, 7, 8, 2, 10, 24, 29, 335, 372, 80, 7, 86, Verj. 5-3, 8-3, 16-4, 29-4, 30-4, 24-6, 10-11; Her. |
● Fruin J. Az., mr. Thomas Antonie, 1869-1945 (zie genealogie-Fruin, IVf; vgl. Corr., p. 3524) - Inl.; Br. 546, 9, 587, 653, 71, 783; Verj. 24-5, 6-7; Test.; Her. |
Fruin Rz., mr. Th. A. (zie genealogie-Fruin, V), beheerder van het familiearchief-Fruin - Inl.; Br. 82; Verj. 1; Test. 1. |
Fruin [Rz.], Th.A., Het geslacht Fruin (Amersfoort, 1949; 68 p. + geneal. tabellen; gestencild, niet in de handel). |
Fruin-Loder, C.W. (zie genealogie-Fruin, IVf) - Inl.; Her. 1. |
Fruin-Morrell, Anna (Nancy), overl. 1824 (zie genealogie-Fruin, I) - Verj. 6-4, 10-4, 24-9. |
● Fruin-Perk, Elizabeth Maria, 1794-1870 (zie genealogie-Fruin, IIb; vgl. Sneller, Het ouderlijk huis, passim, afb. t.o. p. 184) - Inl.; Br. 3, 9, 211, 231, 30, 32, 33, 80, 83, 4, 87; Verj. 26-1, 27-3, 12-7, 23-8, 24-10. |
Fruin-Schneither, Anna Carolina, 1834-1916 (zie genealogie-Fruin, IIId) - Inl.; Br. 33, 4, 54, 2, 6, 8, 9, 10, 58, 4, 71, 82, 86, 881; Verj. 22-4, 9-9, 3-12; Her. |
Fruin-Veltman, Agatha Elizabeth Martina, 1818-1898 (zie genealogie-Fruin, IIIa) - Br. 82, 335, 71; Verj. 12-2, 16-4, 29-4. |
Fruinus - zie: Frewen. |
Galenus Abrahamsz. (de Haan), 1622-1706, leider der collegiantse beweging onder de doopsgezinden te Amsterdam - Br. 69. |
● Gebhard, J.H., 1809-1884, boekhandelaar-uitgever te Leiden (1837-1849) en te Amsterdam (1849-1881) - Br. 211. |
Geel, prof. dr. J., 1789-1862* (1833 bibliothecaris univ. bibl. Leiden) - Br. 24, 79, 83; Verj. 11-11. |
Geer, prof. dr. P. van, 1841-1909, hoogleraar in de wiskunde 1867-1902 - Br. 473. |
Gend, de diligencedienst van Van - Br. 9, 2. |
Gerretson, F.C., Fruin intime, in: Gerretson de Strijdbare, uitg. door A.J.M. Goedemans en G. Puchinger (z.p., z.j.), p. 212-217. |
Geyl, prof. dr. P. - Inl. |
Geyl, P., Fruin contra Groen (1853/4), in: B.G.N., VI (1951), p. 1-46; herdrukt in: Reacties (Utrecht, 1952). |
-, Fruin tussen Ranke en Macaulay, in: B.G.N., IX (1954), p. 19-32; herdrukt in: Studies en Strijdschriften (Gron., 1958). |
-, Fruin in zijn correspondentie, in: Nederlandse Figuren, I (A'dam-Antw., 1960), p. 96-103. |
Gladstone, W.E., 1809-1898 - Br. 813. |
Gluysteen, A., ca. 1795-voor 1854, kabinetwerker te Leiden - Br. 39. |
Gluckstein - zie: Gluysteen, A. |
Goddard - in de regel wordt dr. Q.J. Goddard bedoeld. |
Goddard, John, 1798-1862 (zie genealogie-Goddard, I), koopman te Kampen - Br. 7. |
Goddard, dr. John, 1852-1880 (zie genealogie-Goddard, IIIe) - Verj. 25-3, 14-6. |
Goddard, mr. J.R. (zie genealogie-Goddard, IVb), beheerder van een aantal der hier gepubliceerde brieven - Inl. |
Goddard, Maria Anna, 1812-1889 (zie genealogie-Goddard, IIa) - Verj. 12-1, 17-10. |
● Goddard, dr. Quirinus Johannes, 1816-1906 (zie genealogie-Goddard, IIb), te Leiden aangekomen tegelijk met Thomas Fruin, arts te Rotterdam - Br. 1, 5, 3, 6, 7, 13, 332, 34, 64, 5, 70, 5, 71; Verj. 8-2, 10-3, 3-7. |
Goddard jr., Quirinus Johannes, 1860-na 1927 (zie genealogie-Goddard, IIIh), koopman - Verj. 5-3, 22-10; Test. 10. |
Goddard, mr. Robert, 1850-1896 (zie genealogie-Goddard, IIId), ambtenaar in Ned. Oost-Indië - Verj. 23-3, 15-11; Test. |
Goddard, Robert John, 1846-1847 (zie genealogie-Goddard, IIIb) - Verj. 15-1, 1-4. |
Goddard, Thomas Antonie, 1862 (zie genealogie-Goddard, IIIi) - Verj. 12-5, 9-12. |
● Goddard, Thomas Antonie, 1864-1933 (zie genealogie-Goddard, IIIk), cand.-notaris, 1901 notaris te Zutphen - Inl.; Br. 646, 10; Verj. 3-8; Test.; Her. |
● Goddard-Fruin, Elizabeth Anna (Betsy), 1821-1891 (zie genealogie-Fruin, IIIb, en genealogie-Goddard, IIb) - Inl.; Br. 1, 3, 6, 10, 13, 24, 34; Verj. 3-7, 10-10, 7-12. |
Goddard-Haverkorn van Rijsewijk, Petronella Johanna, 1866-na 1927 (zie genealogie-Goddard, IIIh) - Verj. 5-3, 14-12. |
Goddard-Landberg, Johanna Elisabeth, 1856-1944 (zie genealogie-Goddard, IIId) - Test. |
Goddard-Lingbeek, C.M., echtg. van mr. J.R. Goddard (zie genealogie-Goddard, IVb) - Inl. |
Goeje, M.J. de - Br. 39, 4. |
Goeje, R. de (ps.: Agatha), 1833-1893, schrijfster van kinderverhalen, zuster van prof. M.J. de Goeje - Br. 38, 2. |
Goslinga, A., Dr. Karl Gützlaff en het Nederlandsche Protestantisme in het midden der vorige eeuw ('s-Grav., 1941), 108 p. |
Goudsmit, prof. mr. J.E., 1813-1882* - Verj. 17-3. |
Gouw, J. ter - Br. 35. |
Grandmont-Hubrecht, A.A.L. - zie: Donders-Hubrecht, A.A.L. |
Greeven, ds. K.H., 1798-1876, predikant (van 1830 tot zijn emeritaat in 1859 te Delfshaven) - Br. 80, 5. |
Groen van Prinsterer, mr. G., 1801-1876 - Inl., Inl.n; Br. 15, 16, 3, 4, 17, 2, 20, 22, 3, 23, 4, 83. Groen van Prinsterer Briefwisseling, III (1848-1866), uitg. door H.J. Smit ('s-Grav., 1949), XXVII + 1004 p. (R.G.P., 90). |
Groeneveldt, W.P., 1841-1915, doorliep enkele klassen van het Leidse gymnasium, werd chinees en japans translateur (Verslag Gymnasium te Leiden, 1858-1859, p. 6), 1893-1895 vice-pres. van de Raad van Indië - Br. 83. |
Groot, mr. J.R. de - Inl. |
Gützlaff, dr. K.F.A., 1803-1851, geb. in Pruisisch-Pommeren, 1823 in dienst van het Ned. Zendelinggenootschap, arbeidde op Java, in Siam, maar vooral in China, vertaalde de Bijbel in het Chinees - Br. 13, 7. |
Guizot, F.P.G. - Br. 36. |
Gijsje - zie: Neuteboom, G. |
Haes, R.L. de, Van Haagsche Koffiehuizen, I, III, in: Die Haghe, 1906, p. 377-463, resp. 1908, p. 307-384. |
● Hall, mr. J.N. van, 1840-1918, 1880 lid, 1885-1915 secr. van de Gids-redactie, 1883 raadslid, 1895-1902 weth. van onderwijs van Amsterdam - Inl.n; Br. 732, 781. |
Hamaker, dr. H.G., 1819-1892* - Br. 83; Verj. 16-6, 5-11. |
Hamaker, prof. mr. H.J., 1844-1911* - Br. 547. |
Hamaker, J.E. (Betsy), 1852-1893, jongste dochter van H.G. Hamaker - Verj. 13-5. |
Hamaker-van Vloten, C.A. van, 1819-1902, zuster van J. van Vloten, sinds 1843 gehuwd met H.G. Hamaker - Verj. 22-4. |
Hamel, prof. dr. A.G. van, 1842-1907*, lid van de Gidsredactie 1887-1907 - Br. 8321. |
Hartevelt, mej. Ag. A. - Inl. |
● Hartevelt, D., 1824-1896, 1842-1858 o.m. als drukker in Ned. Oost-Indië werkzaam, sedertdien rentenierend in Leiden, vervulde daar verschillende functies, 1882-1896 penn. van de Maatschappij der Ned. Letterkunde - Inl. (met nadere gegevens), Inl.n; Br. 40, 2, 523, 4, 70, 8, 71; Verj. 9-5, 30-10. |
Hartevelt, D., Autobiografische aantekeningen, samengesteld in 1891, 162 p. (zie Inl.). |
Hartevelt, Johanna, 1857-1878, nicht van D. Hartevelt, spelend verdronk zij in het water rond het nabij Leiden gelegen buitengoed Kronestein (zie ‘Ter nagedachtenis’ door Miena Sijthoff, 9 p. + foto, in het bezit van mej. Ag. A. Hartevelt te Velp) - Verj. 29-6. |
Hartong, F.L., Register der protocollen van notarissen in Nederland (R'dam, 1916), XXIII + 578 p. |
Hecker, prof. dr. W.A., 1817-1909* - Br. 24, 2. |
Heemskerk Az., mr. J., 1818-1897* - Br. 47, 48, 49. |
Heemskerk Bz., dr. J., 1811-1880*, lid van de Gids-redactie 1848-1853 - Br. 18, 3, 19. |
Heering, ds. P., 1838-1921, predikant (1869-1881 in Ned. Oost-Indië), neef van prof. M.J. de Goeje - Br. 38, 2, 40, 4. |
Hees, C.M. van, 1820-1880* - Verj. 9-12. |
Heine, H. - Br. 86, 3. |
Hengel, Margaretha J.P. van, 1818-voor 1846?, dochter van W.A. van Hengel - Br. 1. |
Hengel, prof. dr. W.A. van, 1779-1871, 1824-1849 hoogleraar Nieuwe Testament te Leiden - Br. 12; Verj. 12-11. |
Herodotus - 83. |
Herodas - Br. 83, 6. |
Heukelom, J. van, 1813-1886, lakenfabrikant te Leiden, lid der Prov. Staten - Verj. 4-3. |
Hioolen en Hioolen-Macleod - Br. 64. |
Hoek, H.M. van der, boekhandelaar te Leiden - Br. 83. |
Hoekema Kingma-van der Hoeven, M.C., 1835-1875, dochter van J. van der Hoeven, huwde in 1850 met de Leidse arts P. Hoekema Kingma (1829-1868) - Br. 835; Verj. 25-2. |
Hoeven, Alida Josina van der, 1880-1945 (zie genealogie-Goddard, IVd) - Verj. 25-8. |
Hoeven, Elizabeth Anna van der, geb. 1879 (zie genealogie-Goddard, IVc) - Verj. 1-1. |
● Hoeven, Gijsbert Leonard van der, 1853-1937 (zie genealogie-Goddard, IIIf), handelsagent - Br. 593, 64, 71; Verj. 25-10; Test. |
Hoeven, prof. dr. J. van der, 1802-1868* - Br. 1. |
Hoeven G. Lz., J. van der (zie genealogie-Goddard, IIIf) - Br. 593. |
Hoeven-Goddard, Antonia Johanna van der, 1854-1940 (zie genealogie-Goddard, IIIf) - Br. 59, 3, 71; Verj. 2-9; Test. |
Hoff, B. van 't, Mr. J. Acquoy en het Deventer Archief, in: Ned. Archievenblad, 1929/30, p. 105-107. |
Holland, Sir Henry - Br. 81, 4. |
Homerus - Br. 813, 83. |
Hommel, predikant te Bern, correspondent van overste Stouppe - Br. 68. |
Hooft van Iddekinge, J.E.H., 1842-1881, dir. van het munt- en penningkabinet van de Leidse universiteit 1871-1873, werkte bij enkele publikaties met Fruin samen (zie V.G., registerdeel, 1872 en 1874) - Br. 51. |
Horatius - Br. 83. |
Houten, mr. S. van, 1839-1930 - Inl.; Br. 592. |
Hoynck van Papendrecht, mr. A., 1819-1877* - Br. 23. |
Huber, mr. U.H., 1842-1917, antirev. lid der Tweede Kamer voor Dokkum 1888-1894 - Br. 57. |
Huet, Cd. Busken, 1826-1886 (zie Corr., p. 1613) - Inl.; Br. 77, 78. |
Hulleman, prof. dr. J.G., 1815-1862, sedert 1857 hoogleraar te Leiden in de latijnse en griekse antiquiteiten - Verj. 29-5. |
Huussen sr., A.H. - Inl. |
Huussen sr., A.H., Robert Fruin en het Stedelijk Gymnasium te Leiden, 1850-1860 (Leiden, 1963), 40 p. |
Hyacinthe, Père - zie: Loyson. |
Intogt van Frederik Hendrik in 's-Hertogenbosch in 1629. Gecostumeerde voorstelling door de H.H. Studenten der Leydsche Hoogeschool den 11 Junij van het jaar 1850 (Leiden, z.j.), 8 p. + afb. |
Iterson, prof. dr. J.E. van, 1842-1901, doorliep het Leidse gymnasium, |
doubleerde in de derde klasse, 1878 hoogleraar te Leiden in de heelkunde - Br. 83. |
Jacqueline - zie: Bleyswijk Tierens Verhagen-Goddard, J.C. van. |
Jacques - zie: Fruin, Jacobus Anthonie (1829-1884) en: Fruin, Jacobus Antonie (1874-1945). |
Jager, ds. H. de, 1834-1903, predikant (te Brielle 1862-1892), beheerde ook het Brielse gemeente-archief - Br. 72, 2, 3. |
James - zie: Fruin, Jacobus Anthonie (1829-1884). |
Jan - zie: Fruin, Joan Adriaan. |
Janne - Br. 4. |
● Jonckbloet, prof. dr. W.J.A., 1817-1885* - Br. 253, 4, 28, 53, 2, 8315, 85. |
Jonge, mr. J.K.J. de, 1828-1880* - Br. 27. |
Jongsma, W.S., notaris te Leiden - Test. 1. |
Kaay, mr. W. van der, 1831-1918 (zie Corr., p. 4185) - Br. 55, 2, 64, 9. |
Kalff, G. - Br. 742. |
Kampen, P.N. van, 1818-1888* - Br. 38, 42. |
Kappelle, J.P., schrijnwerker te Rotterdam (Adresboek van R'dam, 1851, p. 131) - Br. 10. |
Kemink, dr. H.H., 1817-1861, oriëntalist en uitgever te Utrecht (o.a. van De Nederlander) - Br. 17. |
Kernkamp, prof. dr. G.W., 1864-1943* - Inl. |
Kernkamp, G.W., Over Robert Fruin (Utrecht, 1901), 184 p. |
Kernkamp, J.H., Inventaris der familiepapieren Meerman, Van Westreenen, Dierkens en Van Damme... ('s-Grav., 1948), 80 p. |
● Kiehl, prof. dr. E.J., 1827-1873* - Br. 83; Verj. 26-11. |
Kingma - zie: Hoekema Kingma-van der Hoeven, M.C. |
● Knoop, W.J., 1811-1894* - Inl.; Br. 44, 2, 3, 452, 3, 79. |
Knottenbelt, mr. J., advocaat te Rotterdam, sedert 1893 was bij hem mr. Th.A. Fruin J. Az. werkzaam, die hem later als hoofd van het kantoor opvolgde - Br. 54, 714. |
Koens, de diligencediensten van J.P. - Br. 32, 6, 10. |
Koorbach, Adriaan, ca. 1632-1669, vertolker van het Spinozisme in de Republiek - Br. 69. |
Koorders, dr. D., 1830-1869* - Br. 141. |
Krieger, prof. dr. F.W., 1805-1881, 1848-1869 hoogleraar te Leiden in de heelkunde - Br. 34. |
Krol, ds. H.J., 1820-1904, tegelijk met Thomas Fruin als student aangekomen, predikant 1845-1897 - Br. 1. |
Kuenen, prof. dr. A., 1828-1891, sedert 1853 hoogleraar in de godgeleerdheid te Leiden - Verj. 10-12. |
● Kuyper, prof. dr. A., 1837-1920* - Br. 55, 612, 3, 622, 3, 632. |
Labree, W., geb. 1802, behanger te Leiden (zie Corr., p. 11) - Br. 7. |
Land, J.P.N. - Br. 40, 5. |
Landa-Mulder, W., 1800-na 1860, verkoopster van meubelen te Leiden - Br. 3. |
Lecomte, dr. F.C., geb. 1809, ingeschreven als lit. student te Leiden 16 sept. 1841, geprom. 1847 - Br. 7. |
Leemans, dr. C., 1809-1893, 1835 conservator, 1839-1891 directeur Museum van Oudheden te Leiden - Br. 7; Verj. 14-10. |
Leeuw, ds. Jacobus van der, 1822-1894, zoon van J. van der Leeuw (koopman te Rotterdam), predikant te Wormer 1850-1890 - Br. 13, 3. |
Lisola, Franz Paul von - Br. 68. |
Loeff - zie: Verniers van der Loeff, H.C. |
Löher, Franz von - Br. 36. |
● Lohman, jhr. mr. A.F. de Savornin Lohman, 1837-1924 - Br. 552, 602, 632, 8. |
Loon, mej. Van, nicht van A.E.M. Fruin-Veltman - Br. 71. |
Loyson, Charles (Père Hyacinthe), 1827-1912, priester 1851, voerde oppositie tegen het Vaticaans concilie, brak met de R.K. kerk en stichtte te Genève en Parijs vrije kerken - Br. 87, 3. |
Lucas - Br. 69, 3. |
● Luzac, mr. L.C., 1786-1861* (Corr., p. 811, noemt hem ten onrechte geestesziek), curator van de Leidse universiteit 1841-1861 - Br. 321, 85; Verj. 18-2. |
Macaulay, Th. B. - Br. 36. |
Mare, A.J. de, Lijst der geschriften van Dr. W.G.C. Byvanck, 1874-1925 ('s-Grav., 1926), 66 p. |
Maria Stuart, 1662-1695, echtg. van stadhouder Willem III - Inl.; Br. 50. |
Marteau, P., uitgever - Br. 68. |
Martin, prof. dr. J.K.L., 1851-1942, hoogleraar te Leiden in de geologie 1877-1922 - Br. 64, 13. |
Matthes, ds. H.J., 1780-1854, ev. luth. predikant (sedert 1828 te Leiden) - Br. 1. |
Meerting, Pieter, uitgever - Br. 68 |
Mees-Verwey, M., De betekenis van Johannes van Vloten. Een bibliografie met inleiding (Santpoort, 1928), 359 p. (diss. Leiden). |
Meinsma, K.O. - Br. 67, 2, 68, 2, 69, 3. |
Mérimée, Prosper, 1803-1870, Frans schrijver - Br. 79. |
Meulen, W.W. van der, Over Robert Fruin, in: De Ned. Spectator, 1901, p. 172-174. |
● Mey, dr. H.W. van der, 1834-1905, doorliep de Latijnse school te Doesburg, studeerde te Deventer en Leiden, verbonden aan de gymnasia van Deventer (1858) en Leiden (leraar 1865, rector 1877-1902) - Br. 8311, 22, 853. |
Meyer-Fruin, Mary, 1766-1843 (zie genealogie-Fruin, IIa) - Br. 22; Verj. 3-9. |
Mie - Br. 13. |
Mina - Br. 8, 2. |
Minderop, mr. C.M.H., 1867-na 1925, notaris te Rotterdam - Br. 703. |
Modderman, R.S. Tjaden, Levensbericht van Daniël Hartevelt, in: Levensberichten van Letterkunde, 1896-1897, p. 65-116. |
Moll, prof. dr. J.W., 1851-1933* (zie genealogie-Fruin, IVd) - Br. 56; Verj. 3-6, 30-6, 5-8; Her. |
Moll, prof. dr. W., 1812-1879, hoogleraar te Amsterdam in de kerkgeschiedenis, exegese en dogmatiek, vader van J.W. Moll - Br. 311. |
Moll, dr. W., 1888-1962, zoon van J.W. Moll, 1916 ambtenaar aan gemeente-archief van 's-Gravenhage, 1923-1953 archivaris (Ned. Archievenblad, 67, 1963, p. 18) - Verj. 5-7. |
Moll-Fruin, Anna Carolina, 1865-1919 (zie genealogie-Fruin, IVd), echtg. van J.W. Moll - Verj. 25-6, 5-8; Test.; Her. |
Moll-Voet, A.E.H.T., 1819-1890, moeder van J.W. Moll - Verj. 31-3. |
Moltzer, prof. dr. H.E., 1836-1895, hoogleraar in de Ned. taal en geschiedenis te Groningen 1865, te Utrecht 1882 - Br. 83, 15. |
Moorrees-In de Betou, P.G.J., 1789-1866, moeder van Thomas Fruins studiegenoot ds. F.H. Moorrees (1821-1901), te Leiden woonachtig - Br. 1. |
Müller, Friedrich, 1749-1825, ‘Maler Müller’ - Br. 9. |
Muller, prof. dr. P.L., 1842-1904* - Inl., Inl.n; Her. |
Muller, P.L., Levensbericht van Robert Fruin, in: Levensberichten van Letterkunde, 1899-1900, p. 11-62 (gedateerd: April 1900). |
Muller Fz., mr. S., 1848-1922* - Inl.; Br. 512, 65, 81, 7; Verj. 22-1; Her. |
Muller Fz., S., Robert Fruin†, in: Algemeen Handelsblad, 1 februari 1899, avondeditie, 1e blad, p. 1. |
-, Fruin-studiën, in: Tweemaandelijksch Tijdschrift voor Letteren..., VII (1901), 1e hj., p. 490-506. |
Musset, Alfred de - Br. 86. |
Naber, prof. mr. J.C., 1858-1950 (zie Corr., p. 2943) - Inl., Inl.n. |
Neuteboom, Gijsberta, 1850-1922, huishoudster van Daniël Hartevelt en Robert Fruin - Inl.n; Br. 52, 3, 593; Verj. 27-3, 1-5; Test. |
Nicht, en Nicht Bet - zie: Fruin, Elizabeth Petronella. |
Nippold, Friedrich - Br. 46, 2, 3. |
Nolthenius - zie: Tutein Nolthenius, R.P.J. |
Noordziek, J.J.F., 1811-1886* - Br. 51. |
Noot - zie: Brouwer-Noot, E.P. |
Nijhoff, Martinus, 1826-1894* - Verj. 24-9. |
Nijhoff, fa. Martinus - Inl.n; Br. 546; Test. 12; Her. |
Nijman, mr. D., 1824-1880, evenals Robert Fruin in september 1842 te Leiden ingeschreven als student in de lit. fac. - Verj. 28-9. |
Obbema, drs. P.F.J. - Inl. |
Oliphant, Jacoba Clasina, 1816-na 1876, schoonzuster en huisgenote van C.G. Cobet - Verj. 26-2. |
Olivier, mr. W.C.D., 1820-1885*, na de opheffing der Leidse rechtbank rechter te 's-Gravenhage - Br. 17, 23, 83, 7, 9, 87; Verj. 21-5. |
Oordt, prof. dr. J.F. van, 1794-1852, theol. hoogleraar te Groningen 1829, te Leiden 1839 - Br. 1, 2. |
Oordt, J.W.G. van - Br. 39, 4. |
Oordt-Bakker, H.J. van, 1803-1851, echtg. van J.F. van Oordt - Br. 1. |
Oort, ds. A.J.P., 1821-1907, studiegenoot van Thomas Fruin, predikant sedert 1844 - Br. 1. |
Oort, ds. H., 1778-1849* - Br. 3, 5, 6. |
Oosterzee; bedoeld is misschien W.J. van Overzee, ‘in teekenbehoeften’, op de Hoogstraat te Rotterdam (Adresboek van R'dam, 1847, p. 146) - Br. 9. |
● Opzoomer, prof. mr. C.W., 1821-1892, hoogleraar te Utrecht in de filosofie 1846-1889 - Inl.; Br. 1, 9, 10, 2, 13, 164, 17, 1, 254, 38, 6, 7, 463, 78, 79, 5, 80, 81, 82, 83, 87; Verj. 12-6, 22-8, 20-9, 19-10. |
Opzoomer, mr. E., geb. 1850, oudste zoon van C.W. Opzoomer - Br. 82, 3; Verj. 11-2. |
Opzoomer, W.R.E.H., 1865-1896*, jongste zoon van C.W. Opzoomer - Br. 82; Verj. 2-6. |
Opzoomer-Ackersdijck, A.C.J. (Adèle), 1826-na 1892, echtg. van C.W. Opzoomer - Br. 105, 81, 82; Verj. 19-10; 19-12. |
Overman, ds. B.A., 1823-1885, studiegenoot van Thomas Fruin, predikant sedert 1847, overl. als secretaris van de synode der Ned. Hervormde Kerk (zie Levensberichten van Letterkunde, 1908-1909, p. 17) - Br. 6, 5. |
Overman, ds. G., geb. 1824, broer van B.A. Overman, studiegenoot van Thomas Fruin, predikant sedert 1847 - Br. 6, 5. |
Oversteegen, J.J., Keur uit het ongebundelde werk van W.G.C. Byvanck, ingeleid en met aantekeningen voorzien door - (Zwolle, 1956), 247 p. |
Perk, Anthonij, 1759-1813, vader van E.M. Fruin-Perk (zie genealogie-Fruin, IIb) - Verj. 7-1, 21-9, 18-11. |
Perk, Jacoba Antonia (Tante Perk), 1795-1865, jongste dochter van A. Perk, inwonend bij de ouders van Robert Fruin (Sneller, Het ouderlijk huis, p. 175) - Br. 3, 106, 13, 80; Verj. 27-11, 9-12. |
Perk-Delfos, Elizabeth, 1757-1823, echtg. van A. Perk - Verj. 20-5, 21-9, 29-9. |
Pesch, prof. A.J. van, leraar wiskunde aan de H.B.S. te Deventer, belast met de wiskundige lessen aan het Athenaeum aldaar 1864-1872 (Van Slee, p. 191, 195) - Br. 83. |
Petit, Louis D., 1847-1918*, bibliothecaris van de Maatschappij der Ned. Letterkunde 1893-1918 - Br. 69; Test. |
Petri, Otto, gevestigd aan de Oppert te Rotterdam (Adresboek van R'dam, 1869, p. 337) - Br. 37. |
Philips II, koning van Spanje, 1527-1598 - Br. 75. |
Philips van Leiden - Br. 63. |
Pieters, V.H., lijstenmaker en vergulder in het Hang te Rotterdam (Adresboek van R'dam, 1847, p. 221) - Br. 9. |
Pira - Br. 56, 4. |
Plautus - Br. 83. |
Plinius - Br. 83. |
Pluygers, prof. dr. W.G., 1812-1880* - Inl., Inl.n; Br. 78, 83, 5, 87; Verj. 18-2, 30-4. |
Pluygers, Wilhelmina Margaretha, 1819-1885, zuster van W.G. Pluygers - Inl.n; Br. 835; Verj. 27-9, 1-12. |
Pluygers, Wilh., geb. 1871, kind van J.A. Pluygers (zoon van W.G. Pluygers), die in 1863 naar de graafschap Bentheim verhuisde (G.A. Leiden, Att. Pieterskerk 13 dec. 1863) - Verj. 29-1. |
Pluygers-Voorhelm Schneevoogt, C.A., 1813-1863, echtg. van W.G. Pluygers - Verj. 25-11. |
Polybius - Br. 83. |
Poole, mr. S. le, 1834-1891, zeer gezien fabrikant te Leiden, antirev. raads- en Statenlid - Verj. 25-7. |
● Potgieter, E.J., 1808-1875, oprichter van De Gids, redacteur 1837 - 1865 - Inl.; Br. 77. |
Potgieter, Sophia Joh., 1818-1898, zuster van E.J. Potgieter (Tijdschrift v. Ned. Taal- en Letterk., 61, 1942, p. 44) - Br. 77. |
Quack, A.C., 1837-1877, zuster van H.P.G. Quack (Ned. Patriciaat, 48, 1962, p. 230) - Br. 43, 2. |
● Quack, prof. mr. H.P.G., 1834-1917* - Inl., Inl.n; Br. 385, 6, 474, 793. |
Quack, H.P.G., Mijn overleden vriend Alexander Sillem, 1840 - 1912, in: De Gids, 1912, III, p. 122-137. |
-, Herinneringen uit de levensjaren, 1834-1914 (A'dam, 19152), VIII + 467 p. |
Quack, P.C., 1801-1878, vader van H.P.G. Quack - Br. 41, 2. |
Quack-van Heukelom, C.T., 1841-1923, echtg. van H.P.G. Quack - Br. 38, 40, 41, 43, 86. |
Querido, Is. - Br. 774. |
Quintilianus - Br. 6. |
Rachel - Br. 5, 834. |
Rahusen, mr. E.N., 1830-1913, advocaat te Amsterdam, lid van de raad, de Staten en de Eerste Kamer - Her. |
Ranke, L. von, 1795-1886* - Br. 36; Verj. 23-5. |
Rathery, E.J.B. - Br. 63, 2. |
Reekers, mr. T.J.M.A., R.K. lid van de Tweede Kamer 1878-1894 voor het district Haarlemmermeer - Br. 57. |
● Reesema, mr. W. Siewertsz van, 1813-1886* - Br. 18, 19, 201, 4, 232, 3, 4; Verj. 23-5. |
Reeser, H., De jeugdjaren van A.L.G. Toussaint, 1812-1851 (H'lem, 1962), XIII + 361 p. |
Retermeyer, ds. F.L., 1804-1845, ev. luth. pred. te Leiden sedert 1830 - Br. 1. |
Reumer, A.J., notaris te Gorinchem - Br. 702. |
Riemsdijk, jhr. mr. Th. H.F. van, 1848-1923* - Her. 4. |
Rieu, dr. W.N. du, 1829-1896* - Verj. 21-12. |
Robidé van der Aa, P.J.B.C. - Br. 383. |
Rochussen, mr. I.J., 1828-na 1907* - Br. 20. |
● Röell, jhr. mr. J., 1844-1914* - Br. 551, 572, 3, 78. |
Rogge, prof. dr. H.C., 1831-1905 (zie Corr., p. 774) - Verj. 16-2. |
Rogier, L.J., Robert Fruins verhouding tot Opzoomer, in: Annalen van het Thijmgenootschap, 46 (1958), p. 141-152. |
-, Recensie van: J.W. Smit, Fruin en de partijen tijdens de Republiek, in: B.G.N., XIV (1959), p. 244-246. |
Rosenstein, prof. dr. S.S., 1832-1906, hoogleraar te Leiden in de pathologie 1873-1902 - Br. 64. |
Rousset - Br. 67, 2. |
Royaards, mr. W.J., heer van den Ham, 1829-1897, raadslid, wethouder en Statenlid te Utrecht, 1888-1897 lid der Tweede Kamer - Br. 753. |
Ru, A. de, geb. 1840, loodgieter, huisbewaarder van Fruin 1877-1897 - Verj. 4-11; Test. |
Ru-de Jong, A.A. de, geb. 1833, echtg. van A. de Ru - Verj. 1-5, 10-10, 4-11; Test. |
Rijke, C., overl. 1890, niet te Leiden woonachtig, familielid van P.L. Rijke? - Verj. 29-11. |
Rijke, prof. dr. P.L., 1812-1899* - Br. 20, 6, 83; Verj. 11-7. |
Rijke-Hamaker, J., 1829-1875, echtg. van P.L. Rijke - Verj. 26-2. |
Sander, mr. P.A., 1821-1860, advocaat te Rotterdam 1844, bij de rechterlijke macht 1848, cons. lid der Tweede Kamer voor Dordrecht 1853-1859 - Br. 235. |
Savornin Lohman - zie: Lohman, A.F. de Savornin. |
● Schaaff, mr. J.H.L. van der, geb. 1845, evenals W.G.C. Byvanck in september 1865 te Leiden als student aangekomen - Br. 85, 87. |
Schäffner, W. - Br. 63, 2. |
Schalk, M.J.A. van der, overl. 1892, jongste dochter van Th.W. van der Schalk en A.I. van der Hoeven - Verj. 29-6. |
Schalk, mr. Th. W. van der, 1841-1892, notaris te Noordwijk-Binnen, |
met zijn dochter te Leiden verdronken, toen hun rijtuig te water geraakte (Leidsch Dagblad, 30 juni 1892, le blad, p. 3) - Verj. 29-6. |
Scheurleer, dr. D.F., 1855-1927, bankier, musicoloog, historicus, letterkundige - Br. 76, 2. |
● Schimmelpenninck van der Oye, A. baron, 1839-1918* - Br. 51, 65, 66. |
Schneevoogt, prof. dr. G.E. Voorhelm, 1814-1871*, lid van de Gids-redactie 1846-1871 - Verj. 17-8. |
Schneither, dr. G.A., 1800-1877, vader van A.C. Fruin-Schneither, rector van het Erasmiaans gymnasium te Rotterdam sedert 1839 (Corr., p. 942, verwart hem met zijn broer dr. J.A. Schneither, rector te Groningen) - Br. 39, 3; Verj. 6-6, 1-7. |
Schneither, J.J., 1831-1877, broer van mevr. A.C. Fruin-Schneither - Verj. 17-6. |
Schneither-de Louter, A.C., overl. 1872, moeder van A.C. Fruin-Schneither - Verj. 29-6. |
Scholten-Ras, A.M.A., 1820-1898, tweede echtg. van prof. dr. J.H. Scholten (1811-1885, theol. hoogleraar te Leiden) - Verj. 10-4. |
Schot, L.F., notaris te Rotterdam - Br. 703. |
Schotel, G.D.J. - Br. 472. |
Schwaebe, J.F.K., boekverkoper aan de Oppert te Rotterdam (Adresboek van R'dam, 1847, p. 178) - Br. 6. |
Seret, H., 1845-1926* - Br. 564. |
Siewertsz van Reesema - zie: Reesema, W. Siewertsz van. |
● Sillem, mr. J.A., 1840-1912*, bankier, lid van de Gidsredactie 1871-1894, schreef enkele historische werken, 1892 lid van de Kon. Akad. van Wet., bedankte voor een professoraat te Leiden in de historia diplomatica (zie ook H.P.G. Quack, Mijn overleden vriend) - Inl., Inl.n; Br. 507, 79, 4. |
Slee, J.C. van, De illustre school te Deventer 1630-1678 ('s-Grav., 1916), 295 p. |
Smit, dr. H.J. - Inl., Inl.n. |
Smit, H.J. - zie: Correspondentie van Robert Fruin; en: Groen van Prinsterer Briefwisseling. |
Smit, dr. J.W. - Inl. |
Smit, J.W., Fruin en de partijen tijdens de Republiek (Gron., 1958), XVI + 227 p. (diss. Utrecht). |
-, Aantekening. Dr. E.E.G. Vermeulen, Fruin en Huizinga over de wetenschap der geschiedenis, in: B.G.N., XV (1960), p. 54-59. |
Snellen, prof. dr. H., 1834-1908, geneesheer-dir. van het Ned. gasthuis voor ooglijders te Utrecht 1862, hoogleraar ald. 1877-1899 - Verj. 29-9. |
Sneller, prof. dr. Z.W. - Inl., Inl.n. |
Sneller, Z.W., Opzoomer en Fruin (A'dam, 1949), 21 p. (Med. Kon. Ned. Akad. van Wet., afd. Lett., N.R., XII, 10). |
-, Groen van Prinsterer en Fruin (A'dam, 1949), 110 p. (idem, XII, 12). |
-, Kuyper en Fruin, in: Huldeboek Pater Dr. Bonaventura Kruitwagen O.F.M. ('s-Grav., 1949), p. 389-406. |
-, Het ouderlijk huis van Robert Fruin, in: Rotterdams Jaarboekje, V, 7 (1949), p. 162-200. |
Sophia Frederica Mathilda, koningin der Nederlanden, 1818-1877, echtg. van koning Willem III - Verj. 3-6. |
Spinoza, B., 1632-1677 - Br. 67, 68, 69. |
Spruyt, prof. dr. C. Bellaar, 1842-1901 (zie Corr., p. 2032) - Br. 38, 7, 87. |
Staal, H.P., 1845-1920* - Verj. 17-6, 10-7. |
Staal-Cobet, M.L., 1849-1921* - Verj. 6-6, 10-7. |
Stahl, prof. F.J., 1802-1864* - Br. 20. |
Star Numan, mr. O.W., 1840-1899* - Verj. 4-9. |
Steur, J. - Inl. |
Stouppe, de gebroeders - Br. 67, 2. |
Stuffken, prof. dr. J.H., 1801-1881* - Br. 83. |
Suchtelen, de familie Van - Br. 64. |
Suringar, dr. W.H.D., 1805-1895, 1826 docent, 1846-1877 rector van het Leidse gymnasium (Huussen, p. 8; Corr., p. 623, onjuist) - Verj. 13-10; Test. 4. |
Tacitus - Br. 52, 83. |
Tak van Poortvliet, mr. J.P.R., 1839-1904* - Inl.; Br. 55, 56, 78, 79. |
Tante - zie: Perk, Jacoba Antonia. |
Terpstra, Jacoba Louisa Aletta, geb. 3 maart 1883, overl. 30 oktober 1883 (zie genealogie-Goddard, IVa) - Verj. 3-3. |
Terpstra, Willem, 1847-1912 (zie genealogie-Goddard, IIIc), notaris te Akkrum 1889, te Benningbroek 1892 - Verj. 23-2, 21-7; Test. |
Terpstra-Goddard, Elisabeth Maria, 1847-1919 (zie genealogie-Goddard, IIIc), echtg. van W. Terpstra - Br. 9, 4, 13; Verj. 21-7, 9-12; Test. |
Teyler van der Hulst, Pieter, 1702-1778, vermogend zijdefabrikant te Haarlem, verzamelaar op verschillende gebieden, deed bij testament Teylers Godgeleerde en Tweede Genootschap oprichten - Verj. 8-4. |
Thierry - Br. 36. |
Thiers - Br. 36. |
Thom, en Thomas - zie: Fruin, Thomas Anthonij (1818-1878). |
Thorbecke, mr. J.R., 1798-1872 - Br. 21, 81, 83; Verj. 4-6. |
Thucydides - Br. 52, 83. |
Thijm - zie: Alberdingk Thijm, J.A. |
Thysius, Joannes (Johan Thijs), 1621-1653, koopmanszoon, advocaat te Leiden, stichtte aldaar bij testamentaire beschikking een bibliotheek voor algemeen gebruik, waarin naast veel pamfletten ook familiepapieren en koopmansboeken zijn ondergebracht - Br. 83. |
● Tideman, J., 1821-1901, deed doctoraal examen letteren te Utrecht 1845, adj.-redacteur der Staatscourant 1847, ambtenaar op Binn. Zaken 1850, op Kon. Bibliotheek 1880-1896 - Br. 532, 3. |
Tiele, P.A. - Br. 38, 3, 4. |
Tisius - zie: Thysius. |
Toussaint - zie: Bosboom-Toussaint, A.L.G. |
Tromp, Maarten Harpertsz., 1598-1653 - Inl.; Br. 72, 1, 3. |
Tromp-Barentsdr., Jannetje, moeder van M. Hz. Tromp - Br. 72, 3. |
Tromp-Teding van Berckhout, Cornelia, derde echtg. van M. Hz. Tromp - Br. 723. |
Trotsenburg, mej. B.J. van, geb. 1836, overl. buiten Leiden, huishoudster van J.G.R. Acquoy - Inl.n; Test. |
Tullingh: jhr. J.G.J. van Oldenbarneveld, genaamd Witte Tullingh, 1812-1894, generaal-majoor der artillerie, vriend van Daniël Hartevelt (Hartevelt, p. 162) - Verj. 3-12. |
Turnhout (Tuurenhout), Elisabeth, 1872-1938, dienstbode bij Robert Fruin - Test. |
● Tutein Nolthenius, ir. R.P.J., 1851-na 1936, ingenieur bij de Rijkswaterstaat, bankier te Amsterdam 1902-1909, lid van de Gids-redactie 1897-1919, nadien in Zwitserland - Br. 421, 842. |
Uylenbroek, dr. P.J., 1824-1863, prom. 1846, leraar te Maastricht, rector te Haarlem - Br. 5, 6; Verj. 27-10. |
Veer, H. van 't, Mr. C.W. Opzoomer als wijsgeer (Assen, 1961), 225 p. (diss. Leiden). |
Veltman, Bernardina Gerrarda, 1819-1901, zuster van A.E.M. Fruin-Veltman (zie Ned. Leeuw, 36, 1918, k. 206) - Br. 71; Verj. 18-12. |
Veltman, Willemina Frederica, 1811-1879, zuster van A.E.M. Fruin-Veltman - Verj. 16-12. |
Verhagen - zie: Van Bleyswijk Tierens Verhagen. |
Vermeulen, E.E.G., Fruin over de wetenschap der geschiedenis (Arnhem, 1956), 103 p. |
-, Smit over Fruin (Utrecht-Nijmegen, 1959), 68 p. |
Vermeulen, dr. P.J., 1809-1878* - Br. 532, 3. |
Verniers van der Loeff, mr. H.C., 1831-1891*, woonde in zijn studententijd samen met Jacques Fruin (G.A. Leiden, Volkstelling 1849, wijk VI, fo. 705) - Verj. 22-1. |
Verschuer, W.A. baron van - Br. 40, 2. |
Verwey, prof. dr. Albert, 1865-1937*, schoonzoon van J. van Vloten - Br. 773, 83. |
Verwey, Albert, Robert Fruin [1905], herdrukt in: Proza, I (A'dam, 1921), p. 113-131. |
Verwijs, dr. Eelco, 1830-1880, leerling van M. de Vries, 1868-1879 mede-redacteur van het Woordenboek der Ned. Taal - Br. 83, 19. |
Veth, P.J. - Br. 50, 4. |
Vinke, ds. H.L., overl. 1895, predikant te Noordeloos 1846, Delfshaven 1849, Leeuwarden 1850, Rotterdam 1856-1891 - Br. 13. |
Visscher, prof. dr. L.G., 1797-1859* - Br. 254. |
Visser, J., Robert Fruin en het Fonds t.b.v. het Hollandsch onderwijs in Zuid-Afrika, in: T.v.G., 59 (1946), p. 379-387. |
● Vissering, prof. mr. S., 1818-1888*, lid van de Gids-redactie 1847-1849 en 1865-1876 - Br. 17; Verj. 23-6, 22-8; Test. 5. |
Vloten, prof. dr. J. van, 1818-1883* - Br. 6, 17, 3, 20, 8, 23, 80, 4, 7, 83, 14, 15, 16, 17, 19; Verj. 21-9. |
Vloten, J. van, Nalezing, aanteekeningen en bijlagen op Leidens beleg en ontzet (Leiden, 1867), 110 p. |
● Vollenhoven, mr. H., 1816-1889, werkzaam op Binn. Zaken 1840-1881, chef der afd. onderwijs 1848-1881, de Hoger Onderwijswet van 1876 is goeddeels door hem gemaakt (Corr., p. 2243, onjuist), zijn legaat aan de Leidse universiteit is met het Fruin-fonds (Corr., p. 3265) samengevoegd - Inl.; Br. 472, 481, 494. |
Vollenhoven, mr. C. van, 1809-1896, burg. van Moordrecht 1832, lid van Gedep. Staten van Zuid-Holland 1865-1883 - Br. 64, 11. |
Vollenhoven, P.J. van, notaris te Zutphen, zoon van C. van Vollenhoven - Br. 64, 11. |
Vollenhoven-van Winten, mevr. A.W. van, echtg. van P.J. van Vollenhoven - Br. 6411. |
Voorhelm Schneevoogt - zie: Schneevoogt, G.E. Voorhelm. |
Vorstman, ds. C.M.A.J., geb. 1824, ingeschreven te Leiden 1841, in 1850 predikant te Wijk aan Zee - Br. 13. |
Vries, Hildegonde de, 1858-1881, enige dochter van M. de Vries - Verj. 1-12. |
Vries, Jeronimo de, 1889-1891, oudste zoon van prof. dr. S.G. de Vries (de zoon van M. de Vries) - Verj. 18-2. |
Vries, prof. dr. M. de, 1820-1892* - Br. 24, 2, 25, 3, 285, 53, 2, 83, 15, 85; Verj. 9-8, 9-11. |
Vries-Gockinga, G.J. de, 1824-1890, tweede echtg. van M. de Vries - Verj. 8-3, 3-12. |
Vürtheim, prof. dr. J.J.G., 1869-1928, sedert 1913 hoogl. te Leiden in de Griekse taal- en letterkunde - Br. 83. |
Wassenaar, drs. W.A. - Inl. |
Water, J. van de - Br. 63, 6. |
Welderen Rengers, W.J. van, Schets eener Parlementaire Geschiedenis van Nederland, I (1849-1891), ('s-Grav., 19484), 799 p. |
Westerbaan, Pier, Het honderdjarig bestaan van de Leidsche Maatschappij van Weldadigheid ter voorkoming van verval tot armoede. Haar wording en werking [Leiden, 1917], 132 p. |
Wieringa, prof. dr. W.J. - Inl., Inl.n. |
Wieringa, W.J., In memoriam Dr. H.J. Smit, in: T.v.G., 72 (1959), p. 116-118. |
-, zie: Correspondentie van Robert Fruin. |
Willem II, stadhouder, 1626-1650 - Br. 72. |
Willem III, stadhouder, 1650-1702 - Inl.; Br. 44, 79. |
Willem III, koning, 1817-1890 - Br. 24. |
Willem, prins van Oranje, 1840-1879, zoon van koning Willem III - Verj. 11-6. |
Willems, Alph. - Br. 68, 3. |
Winkel, dr. L.A. te, 1809-1868* - Br. 15, 28, 5. |
● Wijck, prof. dr. B.H.C.K. van der, 1836-1925* - Br. 38, 7, 816, 881. |
Zimmerman, Joh. C., 1828-1888, makelaar in suiker te Amsterdam, bankier, lid van Gedep. Staten van Noord-Holland, lid van de Gidsredactie 1852-1876 - Verj. 30-9. |
- voetnoot+
- N.B. De gegevens over de personen, die in de inleiding en de brieven voorkomen, zijn - uiteraard beperkt tot wat voor een goed begrip der tekst noodzakelijk is - in de index opgenomen. De referentie-literatuur is in de noten doorgaans slechts met de auteursnaam aangeduid; in de index is dan de titel volledig beschreven.
- voetnoot1
- ‘Flanor’, Vlugmaren (gedateerd: 31 januari 1899), in: De Ned. Spectator, 1899, p. 41. Boele van Hensbroek kwam in 1870 in dienst bij Martinus Nijhoff en werd in 1879 deelgenoot in diens bedrijf. Met Fruin, de redacteur van de bij Nijhoff uitgegeven Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, moet Boele van Hensbroek vaak contact hebben gehad.
- voetnoot2
- W.G.C. Byvanck, R. Fruin, in: De Gids, 1899, I, p. I-XXII; II, p. I-L; III, p. I-XX (maart-juli), afwijkend gepagineerd omdat Byvanck zijn kopij altijd pas op het allerlaatst verzond. Met een in 1902 geschreven en in omvang ongeveer even grote toevoeging, zijn de Gids-artikelen - evenwel zonder de vaak veelzeggende noten - herdrukt in de bundel Literarische en Historische Studiën (Zutphen, 1918; VIII + 401 p.), p. 215-401. Vergelijking van de eerste met de tweede redactie geeft soms zeer karakteristieke veranderingen in Byvancks voorstelling te zien. - Voor de kennis van Byvancks opvattingen en methode is de inleiding van Oversteegen (p. 1-34) van veel belang.
- voetnoot1
- G.W. Kernkamp, p. 3, 6, 12.
- voetnoot2
- Van der Meulen, p. 172.
- voetnoot3
- S. Muller Fz., Fruin-studiën, p. 502.
- voetnoot4
- J.W. Smit, Fruin en de partijen, p. X.
- voetnoot1
- Rogier, recensie van Smit, p. 244-246. Zie ook Vermeulen, Smit over Fruin, p. 36.
- voetnoot2
- Zo Geyl op verschillende plaatsen in Fruin contra Groen, in Fruin tussen Ranke en Macaulay, en in Fruin in zijn correspondentie. Verder Vermeulen, Fruin, bijv. p. 73; vgl. J.W. Smit, Aantekening, p. 56. In zijn Fruin intime toonde Gerretson voor dergelijke problemen een scherpziend oog te hebben.
- voetnoot3
- J.W. Smit, Fruin en de partijen, p. 2.
- voetnoot4
- Byvanck, Studiën, p. 279.
- voetnoot5
- De aandacht wordt er op gevestigd, dat Huussen in zijn lezenswaardige opstel de tien van Fruin afkomstige brieven en memoranda heeft afgedrukt, die in het archief van de curatoren van het Leidse gymnasium berusten. - Naast deze studie zou nog genoemd kunnen worden de mededeling van Visser over Fruins bemoeienissen met het onderwijs in Zuid-Afrika.
- voetnoot1
- De selectie van Sneller uit de twee B.P.L.-nummers is betrouwbaar. Het lijkt mij echter niet aannemelijk dat Smit en Wieringa, indien zij de collectie-Fruin van Letterkunde in haar geheel hadden bekeken, de zeer weinige daaruit in de Correspondentie afgedrukte brieven als een te verdedigen keuze voor hun rekening zouden hebben willen nemen. De wat ongelukkige gang van zaken zal wel een gevolg zijn van het feit, dat Sneller reeds in het voorjaar van 1950 - zou hij eerst dáárna van de bedoelde collectie kennis hebben genomen? - Smit en Wieringa heeft verzekerd, dat het verzamelen van de te Leiden berustende brieven als voltooid kon worden beschouwd (Corr., p. V; zie ook Wieringa, In memoriam, p. 117). Welke stukken de bewerkers overigens op het oog kunnen hebben gehad, toen zij schreven, dat zich in het bezit van Letterkunde en in andere Leidse verzamelingen ‘een aantal brieven [bevindt], die Fruin in verband met zijn relaties tot de bezitters van deze collecties ter hand waren gesteld’ (Corr., p. XII), is mij niet duidelijk geworden.
- voetnoot1
- De concept-brief van Fruin is gepubliceerd door J.W. Smit (Fruin en de partijen, p. 215-217). Het antwoord van Naber, dat alleen al om de uiterst merkwaardige slotzin belangstelling verdient - wat kan toch de oorzaak van die hevige gemoedsaandoeningen zijn geweest? -, is afgedrukt in Corr., p. 368-370.
- voetnoot1
- Zie hierna, brief 842.
- voetnoot2
- De hier uitgegeven brieven van Fruin aan Van Hall en één van zijn brieven aan Quack zullen, met vele andere stukken die in de collectie-Byvanck terecht zijn gekomen, weer bij het Gids-archief worden gevoegd.
- voetnoot3
- Door de opzet van deze publikatie komen om hun zuiver technische inhoud verschillende stukken niet voor opneming in aanmerking. Daaronder zijn de tien brieven, die Fruin en S. Muller Fz. (in zijn kwaliteit van archivaris der rijksarchieven in Utrecht) tussen 1879 en 1894 gewisseld hebben en die nu in minuut of origineel in de Agenda van de Rijksarchivaris berusten. In het begin van dit jaar heb ik er dank zij dr. A.J. van de Ven, toen nog rijksarchivaris in de provincie Utrecht, kennis van kunnen nemen.
- voetnoot1
- S. Muller Fz., Robert Fruin †, in: Algemeen Handelsblad van 1 februari 1899, avondeditie, 1e blad, p. 1.
- voetnoot1
- Geheel juist is deze mededeling niet, zie de bibliografie in het registerdeel der Verspreide Geschriften.
- voetnoot2
- Ook P.L. Muller (p. 59, 60) heeft er op gewezen, dat Fruin veel voor zijn verwanten en vrienden over had, maar zijn diensten wenste te bewijzen op de manier die hem goed dacht. ‘Dat was, dunkt mij, het natuurlijk gevolg van zijn ongehuwd leven, dat hij zoo geheel zijn eigen weg ging en niet spoedig zijne opvattingen prijs gaf, ook al bemerkte hij dat die geen instemming vonden. Dat maakte hem niet altoos gemakkelijk in den omgang. Maar wie hem goed kende, liet zich daardoor niet van hem vervreemden. Want die wist hoe goed zijn hart was en hoe goed zijn bedoeling.’
- voetnoot1
- G.W. Kernkamp, p. 100.
- voetnoot1
- Zie Corr., p. 483, 50; Blok, p. 117. - Voor de geschriften tegen Groen uit de jaren 1853 en 1854, zie hierna, brief 142, 211.
- voetnoot2
- Zie Corr., p. 77.
- voetnoot3
- Zie Blok, p. 149; vgl. Corr., p. 3195.
- voetnoot4
- Vgl. de betr. passage in het hierboven afgedrukte Handelsblad-artikel van Muller, p. 247; Blok, p. 150.
- voetnoot5
- V.G., IV, p. 53, 54.
- voetnoot6
- Het is mij niet duidelijk, waarom in 1859 de vriendschap tussen Fruin en Opzoomer plotseling weer zou zijn opgevlamd, zoals Rogier in zijn - vooral om de daarin voorkomende karakterschetsen zeer belangrijke - opstel Robert Fruins verhouding tot Opzoomer (p. 150) veronderstelt.
- voetnoot1
- S. Muller Fz. in zijn hierboven herdrukte necrologie, p. 246.
- voetnoot2
- Zie de hierna gepubliceerde brief 36, die door Byvanck is geraadpleegd. Byvanck, Studiën, p. 278, 279; vgl. G.W. Kernkamp, p. 22, 23.
- voetnoot1
- Zie hierna in deze inleiding.
- voetnoot2
- Men bedenke dat Byvanck van 1870-1889 leraar te Leiden was, eerst op de H.B.S., later aan het gymnasium; P.J. Blok was enige tijd zijn collega. Drion, p. 66, 67, 70.
- voetnoot3
- Zie hierna, brief 835; vgl. Byvanck, Studiën, p. 398, 399.
- voetnoot4
- P.L. Muller, p. 48-50; Geyl, Fruin tussen Ranke en Macaulay, p. 21; J.W. Smit, Fruin en de partijen, p. 134, 135, 193-195. Voor Geyl geeft de doorslag dat Muller ‘geheel onafhankelijk’ van Byvanck tot zijn voorstelling kwam. Het kan nog scherper worden gesteld: Muller schreef een jaar na Byvanck en erkende - tegen het algemene schimpen op de artikelen van Byvanck, die hij natuurlijk had gelezen, ingaande - diens gelijk op dit punt.
- voetnoot1
- J.W. Smit, Fruin en de partijen, p. 195.
- voetnoot2
- V.G., V, p. 214.
- voetnoot3
- V.G., V (1902), p. 1941. Byvanck zou, als hij de brokstukken, die tezamen dit onvoltooide artikel vormen, had gekend toen hij het tweede gedeelte van zijn Fruin-studie schreef (eveneens 1902), er zeker veel aandacht aan hebben besteed. Juist deze voorlopige aantekeningen geven immers een vermoeden omtrent de ‘ongekende Fruin’, vgl. Verwey, p. 129, 130. Byvanck, die zo'n bijzondere belangstelling voor het niet voltooide kunstwerk had - ‘de consequentie van iedere persoonlijkheidsjager’ (Oversteegen, p. 31) - moet dit merkwaardige stuk wel zijn ontgaan, ook toen hij in 1918 zijn Fruin-artikelen opnieuw redigeerde en in zijn Studiën liet verschijnen; hij zou het anders zeker gebruikt hebben om er verschillende van zijn veronderstellingen mee te adstrueren.
- voetnoot4
- Aldus wordt Fruins verhouding tot Sillem in brief 79 door Quack beschreven. Quack deelt in Mijn vriend mee, hoe Sillem ‘met onverbrekelijke banden aan Fruin gehecht [is] geweest. Fruins onpartijdigheid en wellicht te groote afwezigheid van elken hartstochtelijken drang was voor Sillem het ideaal van den geschiedschrijver’ (p. 128). Ieder ander dan een goede vriend als Sillem zou Fruin de raillerende vraag, mee te reizen naar Amerika, ten zeerste kwalijk hebben genomen (brief 50).
- voetnoot1
- S. Muller Fz. in de hierboven afgedrukte passage uit zijn opstel over Fruin, p. 247.
- voetnoot2
- Zij hadden elkaar leren kennen, toen zij docent waren aan het Leidse gymnasium, zie Huussen, p. 8. De zuster van Pluygers, Mina, was meer dan dertig jaar lang ‘een beste vriendin’ van Fruin, zie Corr., p. 66 en nr. 318. Hartevelt (p. 149) verhaalt, hoe Fruin en hij haar in haar laatste uren hebben bijgestaan.
- voetnoot3
- Byvanck, Studiën, p. 335-338, 364, 377 379.
- voetnoot1
- Modderman, p. 68, 109.
- voetnoot2
- Corr., nr. 492. Merkwaardig is dat Fruin behalve zijn eigen huishoudster Gijsje Neuteboom (die tot diens dood Daniël Hartevelt had verzorgd) en andere gedienstigen van hem, in zijn testament ook de huishoudster van Acquoy met een jaargeld heeft bedacht (zie bijlage II).
- voetnoot3
- Gerretson, p. 216.
- voetnoot4
- Dat Fruin in het graf náást dat van Acquoy zou zijn begraven (Corr., p. 502) is onjuist.
- voetnoot1
- In het bezit van Mr. J.R. Goddard te Epe. Geadresseerd: Den Heere R. Fruin, Leuvehaven, Rotterdam.
- voetnoot2
- Op 20 januari 1843 slaagde Thomas A. Fruin summa cum laude voor het candidaats-examen theologie; ter verkrijging van het testimonium academicum hield hij op 16 maart en 2 juni van dat jaar onder voorzitterschap van prof. Van Hengel, resp. prof. Van Oordt, een proefpreek. Liber Facultatis Theologicae 1864-1894, en Lijst der candidaten die zich hebben aangegeven om te prediken 1842-1878, beide in U.B. Leiden, Archieven van Senaat en Faculteiten, Theol. Fac., zonder inv.nr.
- voetnoot3
- In het register wordt bij de in de brieven voorkomende voornamen nader verwezen.
- voetnoot4
- Gehouden op 16 maart 1843 (zie noot 2).
- voetnoot5
- Met ‘Goddard’ wordt, tenzij anders is aangegeven, steeds dr. Q.J. Goddard, de zwager van Robert Fruin, bedoeld.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. Geadresseerd: WelEdelen Heer G. Fruin, Nieuwehaven, Rotterdam. - Dat de brief uit het jaar 1843 is, is zeer waarschijnlijk: niet alleen wijst het in noot 2 genoemde in deze richting, ook vergelijking met andere manuscripten van Fruin, wiens schrift in zijn studententijd sterk veranderde, maakt de gissing zeer aannemelijk.
- voetnoot2
- Naar de enige zoon van George Fruin, Joan Adriaan. Deze ‘neef Jan’ was enkele weken oud, toen zijn moeder overleed. Zijn vader bemoeide zich weinig met hem en liet de opvoeding geheel over aan zijn oudste zuster, Mary Meyer-Fruin, die bijna blind was. Na het overlijden van deze tante in september 1843 kwam de jongen op het kwade pad; de pogingen die de vader van Robert Fruin en zijn gezin aanwendden om hem tot een regelmatiger levenswijze te brengen, faalden; in 1853 verliet hij, met schulden overladen, Rotterdam om zijn geluk in Australië te beproeven. Bijna 28 jaar oud, overleed hij reeds het volgende jaar te Melbourne. Th.A. Fruin, p. 19-21; Sneller, Het ouderlijk huis, p. 168.
- voetnoot3
- Niet per spoor. Wel was sinds de dag, vóór deze brief werd geschreven, treinverkeer met Den Haag mogelijk, maar de eerste treinen naar Den Haag vertrokken volgens de winterdienstregelingen der jaren veertig pas om ongeveer 10 uur uit Leiden (G.A. Leiden, bibl. 63155 P).
- voetnoot4
- Hotel in de Lange Poten. De Haes, III, p. 347.
- voetnoot5
- Logement op de Groenmarkt. Ibidem, p. 344, 345.
- voetnoot6
- In de Lange Houtstraat. Ibidem, p. 342.
- voetnoot7
- Aan het Plein. De Haes, I, p. 391-397.
- voetnoot8
- Hotel bij het Buitenhof. De Haes, III, p. 339-342.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. ‘Pernis, van Kerklust, uit de tuinkamer (de groene) den 7 Nov. 's avonds ten 6 ure’.
- voetnoot2
- De onderneming ‘De Vriendschap’ van J.P. Koens onderhield de diligencedienst naar Rotterdam met de hier genoemde zijtak naar Schiedam.
- voetnoot3
- 9 november.
- voetnoot4
- Bedoeld zijn de broers Corn. van Bell en F.W.B. van Bell, die rechten resp. theologie studeerden. Later liet zich nog een jongere broer, Chr. J. van Bell, voor de juridische studie inschrijven. - Corr., p. 113, geeft door een aantal drukfouten in de Studenten-almanak voor 1846 een geheel onjuiste voorstelling.
- voetnoot5
- Op 10 november werd Thomas A. Fruin te Pernis als predikant der hervormde gemeente door ds. H. Oort van Rotterdam, met Philipp. 2:29 als tekst, bevestigd. Fruin deed 's middags zijn intrede met II Cor. 12:9. Boekzaal, 1844, II, p. 646, 647.
- voetnoot6
- Bedoeld is ds. H. Oort.
- voetnoot7
- In het archief der gemeente Pernis (aanwezig in G.A. Rotterdam) bevinden zich geen stukken, die hierover spreken.
- voetnoot8
- Uit Rotterdam voer op ongeregelde tijden een schuit naar Leiderdorp; de ligplaats was in de Delftsevaart. Adresboek van Rotterdam, 1847, p. 144.
- voetnoot9
- Mogelijk is bedoeld de kabinetwerker A. Gluysteen. De naam Gluckstein kwam te Leiden niet voor.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. Geadresseerd: Mejufvrouw wed. R. Fruin Perk, Wijnhaven aan de Punt, te Rotterdam. Door afzender is op de adreszijde aangetekend: Verzonden 14 Nov. 45 per wagen van tien ure.
- voetnoot2
- Robert Fruin sr., de vader van de afzender, was op 23 januari 1845 overleden.
- voetnoota
- Door beschadiging van het papier zijn passages, zo groot als de hier gegeven gissingen, weggevallen.
- voetnoota
- Door beschadiging van het papier zijn passages, zo groot als de hier gegeven gissingen, weggevallen.
- voetnoota
- Door beschadiging van het papier zijn passages, zo groot als de hier gegeven gissingen, weggevallen.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. De datering volgt uit het in de noten 2 en 3 vermelde.
- voetnoot2
- Acta in consessibus Facultatis Philosophicae 1815-1855 (U.B. Leiden, Archieven van Senaat en Faculteiten, inv.nr. 463), i.d. 3 en 4 juni 1846. Daar zijn ook de plaatsen opgegeven, die Fruin op dit - immers geheel op de filologie gerichte - examen ter verklaring werden voorgelegd: Thucydides, III, 42, 5, en Tacitus, Annales, I, 28, 2.
- voetnoot3
- Hij promoveerde op 4 juni 1846 magna cum laude op een proefschrift ‘de choro tragico Graecorum’.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. De datering volgt uit het in de noten 2, 5 en 9 vermelde.
- voetnoot2
- 13 mei.
- voetnoot3
- 9 mei en volgende dagen.
- voetnoot4
- De Leidse kermis begon op 13 mei.
- voetnoot5
- Bedoeld zijn B.A. Overman en G. Overman, die op 5 en 6 mei 1847 door het provinciale kerkbestuur van Noord-Holland geëxamineerd en tot de evangelie-bediening toegelaten werden. Boekzaal, 1847, I, p. 623.
- voetnoot6
- Het Adresboek van Rotterdam, 1851, geeft de zeekapiteins J. de Boer en L. de Boer, aan de Boompjes, resp. de Botersloot. Het beknoptere adresboek van 1847 heeft hun namen niet.
- voetnoot7
- Q.J. Goddard verhuisde van de Leuvehaven naar het Haringvliet. Adresboek van Rotterdam, 1847, en brief 91.
- voetnoot8
- Bedoeld is de Delfshavense kermis van 18 juli en volgende dagen.
- voetnoot9
- Op 29 juni 1847 vond de jaarlijkse promotie van leerlingen van het Erasmiaans gymnasium plaats. ‘Een van de vijfde naar de zesde klasse te bevorderen leerling, J.A. Fruin, zal declameren: de Demetrio Phalereo Oratore’ (bericht in de N.R.C. van 25 juni 1847, p. 2).
- voetnoot10
- Bedoeld is de diligencedienst ‘De Vriendschap’ van J.P. Koens. Het Rotterdamse kantoor was op de Korte Hoogstraat. Deze dienst gaf in Den Haag aansluiting op de spoortrein en zorgde er voor verdere verzending van poststukken. Adresboek van Rotterdam, 1847, p. 147.
- voetnoot11
- De universiteitsbibliotheek was, uitgezonderd dinsdags en donderdags, geopend op werkdagen van 12 tot 3 uur; in de vakantietijd alleen op woensdag en zaterdag van 12 tot 2 uur. Studenten-almanak voor 1847, p. 45.
- voetnoot12
- Vermoedelijk gaat het hier om drukproeven van de dissertatie, die Fruin op 18 december 1847 verdedigde.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. Geadresseerd: Mejufvrouw de weduwe Fruin, Leuvehaven, Rotterdam.
- voetnoot2
- Het is mij niet bekend geworden, ter ere waarvan dit feest werd gevierd.
- voetnoot3
- Een half jaar vóór zijn promotie nam Fruin zijn intrek bij zijn moeder, bij wie hij tot eind september 1848 (zie brief 10) verbleef. Vgl. Blok, p. 109.
- voetnoot4
- Zie brief 22.
- voetnoot5
- Op 3 juni 1847 was het traject Den Haag-Rotterdam geopend, zie Corr., p. 27.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. Niet per post, maar ingesloten, verzonden; het vel papier was met een ouwel dichtgeplakt en buitenop staat geschreven: Matri aestumatissimae. - Het handschrift wijst er op, dat deze brief waarschijnlijk nog uit Fruins studentenjaren dateert; eerder dan toen Thomas' studie op een einde liep, zal hij niet geschreven zijn. Een en ander doet mij de brief onder voorbehoud plaatsen tussen 1843 en 1847.
- voetnoot2
- Wie deze ‘Mina’ was, kon de kleinzoon van Thomas Fruin, mr. Th.A. Fruin te Zeist, mij niet meedelen. In geen geval is het huwelijk doorgegaan. Thomas Fruin huwde nl. in 1856 met mej. A.E.M. Veltman, die ‘Bet’ genoemd werd.
- voetnoot1
- Op één vel papier met de brieven 10 en 11. Het vel is geadresseerd: WelEdelen ZeerGeleerden Heer Q.J. Goddard, med. dr., Haringvliet, Rotterdam. In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. Datering naar het poststempel.
- voetnoot2
- De onderneming van Van Gend en Loos onderhield o.a. een diligencedienst tussen Rotterdam en Utrecht. Adresboek van Rotterdam, 1847, p. 146.
- voetnoot3
- Woensdags en zaterdags om 12 uur vertrok uit Rotterdam een schuit van de veerdienst op Utrecht. Ibidem, p. 140.
- voetnoot4
- Bedoeld is de oudste dochter der geadresseerden, Elisabeth Maria (genealogie-Goddard, IIIc).
- voetnoot1
- Zie brief 91.
- voetnoot2
- Waarschijnlijk dacht Fruin hierbij o.a. aan de narigheden, die de vader van Opzoomer zijn vrouw en kinderen bezorgde. Sneller, Opzoomer en Fruin, p. 7; Van 't Veer, p. 1.
- voetnoot3
- Fruin woonde in de anderhalf jaar van zijn verblijf in Utrecht bij de stalhouder J. Burgers en zijn echtgenote P. Lambooy, in het pand Wittevrouwenstraat 17 (G.A. Utrecht, Bevolkingsregister 1850, wijk H, fo. 881, 882).
- voetnoot4
- Fruin hield op 15 februari 1849 in het Utrechtse Leesmuseum een lezing ‘Over onzen tijd, vergeleken met dien der Sophisten’. Het manuscript van 48 schriftkantjes berust in de U.B. Leiden, Ltk. 1555/143. Het verdient overweging, deze lezing, die volgens Smit (Fruin en de partijen, p. 4) van een ‘utopistische wereldhervormersgeest’ blijk zou geven, te publiceren om een duidelijker beeld te krijgen van de uitwerking, die de gebeurtenissen van 1848 en de omgang met de nieuwe Utrechtse vrienden op Fruin gemaakt hebben. Vgl. brief 12 en Blok, p. 111, 112.
- voetnoot5
- Opzoomer huwde op 19 oktober 1848 met mej. A.C.J. (Adèle) Ackersdijck (zie Corr., p. 284). Tot zij in 1850 naar de Nieuwe Gracht verhuisden, woonden zij Van Asch van Wijckskade 27. Utr. Studentenalmanak voor 1849, p. 63; G.A. Utrecht, Bev.reg. 1850, wijk H, fo. 494.
- voetnoot6
- Bedoeld is mej. J.A. Perk.
- voetnoot1
- Zie brief 91. Niet ondertekend.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Gids-Archief, Copieboek van uitgaande brieven 1843-1856 (Ltk. 1888A), fo. 80. Zie inleiding, p. 251, en brief 104. Nog in 1868 meende Potgieter, dat Fruin geen grootheid was, waarmee iemand als Groen had te rekenen (Colenbrander, Lijst, p. 266).
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. De datering volgt uit het in noot 7 vermelde.
- voetnoot2
- De huiskamer van de familie Fruin. Sneller, Het ouderlijk huis, p. 176, 177.
- voetnoot3
- De kerkeraad van de hervormde gemeente van Wormer had op 1 mei 1850 een beroep uitgebracht op de cand. J. van der Leeuw, te Rotterdam. Boekzaal, 1850, I, p. 613, 614. Hij vervulde er zijn ambt veertig jaar.
- voetnoot4
- Dr. F.W.B. van Bell, predikant te Noordwijkerhout, ging op 2 mei 1850 in ondertrouw met mej. J.N.I. Brown; op 15 mei huwden zij. Leydsche Courant van 6 en 17 mei 1850 (adv.).
- voetnoot5
- De vakanties staan niet in de Verslagen Gymnasium te Leiden vermeld. Indien Fruins veronderstelling juist is geweest, heeft de pinkstervakantie geduurd van donderdag 16 tot woensdag 22 mei.
- voetnoot6
- 12 juni 1848 (zie Bijlage I, i.d.).
- voetnoot7
- Dr. K.F.A. Gützlaff (zie Register) hield op maandag 6 mei in het groot auditorium der Leidse universiteit een voordracht over Chinese taal- en letterkunde. ‘De geheele toespraak ging uit het hoofd, met eene levendigheid en oorspronkelijkheid waarvan men zich naauwelijks denkbeeld kan maken’. 's Avonds sprak hij in de Pieterskerk ‘voor eene bijzonder talrijke schare’. Leydsche Courant van 8 mei 1850, p. 1. Ibidem, p. 4, wordt in een advertentie tegen Gützlaff gewaarschuwd. - Zie voor zijn reis door Nederland: Goslinga, vnl. p. 22-35. Het verslag dat mej. Toussaint Beets deed van Gützlaffs bezoek aan haar, in: Reeser, p. 279-281.
- voetnoot8
- Ter gelegenheid van het 275-jarig bestaan der universiteit werd op 11 juni 1850 door de leden van het studentencorps een maskerade gehouden, voorstellende de intocht van Frederik Hendrik in 's-Hertogenbosch in 1629. Jacques Fruin stelde een ‘schutter der confrerie’ voor. Intogt, nr. 29.
- voetnoot9
- Op 6 mei 1850 stelde de hervormde kerkeraad van Leeuwarden het bedoelde twaalftal samen. Boekzaal, 1850, II, p. 95.
- voetnoot10
- Zie noot 3.
- voetnoot11
- Op 27 mei 1850 slaagde Jacques Fruin summa cum laude voor het candidaats-examen rechten. Actorum Juridicae Facultatis volumen IV, 1810-1861 (U.B. Leiden, Archieven van Senaat en Faculteiten, inv.nr. 391), i.d.
- voetnoot12
- Zie genealogie-Goddard, IIIc.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe, bij wie, behalve brief 15, nog twee brieven uit juli 1853 berusten: een bedankje van H. van Ameyden van Duym voor de toezending van de in noot 2 genoemde brochure en een brief van D. Koorders, die Fruin vraagt, het initiatief te nemen tot een Leids petitionnement tegen het op 1 juli ingediende ontwerp van de wet op de kerkgenootschappen (vgl. Van Welderen Rengers, I, p. 105-107).
- voetnoot2
- Bedoeld is Het antirevolutionnaire staatsrecht van Mr. Groen van Prinsterer ontvouwd en beoordeeld (uitg. te Amsterdam bij J.H. Gebhard), herdrukt in V.G., X, p. 76-167.
- voetnoota
- De rest van deze zin ontbreekt wegens beschadiging van het papier.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe.
- voetnoot2
- Zie brief 142.
- voetnoot3
- In een bespreking van de ‘meesterlijke’ brochure van Fruin was het Handelsblad zeer fel tegen de antirevolutionaire richting van leer getrokken: het had gesproken over de ‘sophismen en klinkende phrases der schijnvormen’ enz. In de Nederlander van 26 juli 1853 (nr. 945) werd het stuk uit het Handelsblad overgenomen met de vraag, of de vrees voor de toenemende antirevolutionaire invloed een dergelijk optreden nu wel wettigde.
- voetnoot4
- Zie V.G., X, p. 138, 139.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. De afzender heeft op de adreszijde bijgeschreven: Ingesloten. De brief heeft Fruin via Cobet bereikt (vgl. Corr., brief 25).
- voetnoot2
- Joh. Bake.
- voetnoot3
- Groen is door Bakhuizen van den Brink Bake's beroemdste leerling genoemd. Sneller, Groen en Fruin, p. 59.
- voetnoot4
- Vgl. de passage uit de brief van Bake aan Groen van 4 september (in Corr., p. 471) en wat Van Assen op 8 augustus en 10 november 1853 aan Groen schreef (in Sneller, Groen en Fruin, p. 14, resp. Groen Briefwisseling, brief 233). Zie ook Opzoomer over Bake in Corr., p. 38, 39.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. Vgl. wat Opzoomer op 19 december 1853 aan Fruin schreef: ‘Hoe lang zeurt gij al over een dagblad ...’ (Corr., p. 50).
- voetnoota
- In het ms. abusievelijk: worden.
- voetnoot2
- In de Nederlander van 10 en 15 september publiceerde Groen zijn repliek op het geschrift van Fruin. In hetzelfde blad verschenen van 28 september tot 27 februari 1854 veertien anonieme artikelen, waarin Fruin werd bestreden; de schrijver was niet Groen, maar ds. G. Barger. Sneller, Groen en Fruin, p. 1326, 3369. Corr., p. 476, dateert de eerste acht - in 1854 als brochure heruitgegeven - stukken van Barger een jaar te laat.
- voetnoot3
- In de Algemeene Konst- en Letterbode, 1853, II, p. 232-239 (nr. 40 van 7 oktober). Fruin antwoordde Van Vloten omtrent het hier aangeduide verschilpunt in een stukje d.d. 8 oktober, afgedrukt in nr. 41 van 14 oktober, p. 241 (herdrukt in V.G., X, p. 1641).
- voetnoot1
- Minuut; in het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe.
- voetnoot2
- Zie Corr., p. 473.
- voetnoot3
- J. Heemskerk Bz., Het Anti-Revolutionaire Staatsregt in Nederland, in: De Gids, 1853, II, p. 481-502, 685-703. Het verschil van mening met zijn mederedacteuren over deze recensie van Fruins publikatie was de aanleiding tot het uittreden van Heemskerk uit de Gidsredactie. Zie Corr., p. 484, 2771; Colenbrander, Lijst, p. 276; dez., Politiek, p. 331, 332.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Gids-Archief, Copieboek van uitgaande brieven 1843-1856 (Ltk. 1888A), fo. 95, 96.
- voetnoot2
- Zie brief 183.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. Deze brief vormt, met de hierna volgende brief 23, een aanvulling op de reeds gepubliceerde correspondentie tussen Van Reesema en Fruin. De volgorde van de brieven 31 en 32 uit de Corr. is onjuist; de daar afgedrukte brief 34 is van ca. 15 februari 1854.
- voetnoot2
- Zie Corr., p. 574, resp. 422.
- voetnoot3
- Zie Corr., p. 516; vgl. V.G., X, p. 175-184.
- voetnoot4
- Deze aflevering van Van Reesema's Varia verscheen in de N.R.C. van 19 februari 1854.
- voetnoot5
- Zie hierboven, brief 172.
- voetnoot6
- Voor het plan om met een aantal liberalen te Amsterdam samen te komen en voor prof. Rijke's opmerking daarover, zie Corr., p. 56, 57.
- voetnoot7
- Het korte tijd te Den Haag uitgekomen dagblad De Grondwet publiceerde tussen 19 februari en 3 maart 1854 zes niet gesigneerde artikelen ‘Eerlijkheden van de Nederlander. Aan Mr. Groen van Prinsterer’. Dat Fruin deze stukken geschreven heeft, is zeer onwaarschijnlijk.
- voetnoot8
- Van Vloten trad in 1854 in het huwelijk; in hetzelfde jaar ontving hij zijn benoeming tot hoogleraar in Deventer. Corr., p. 674, 683.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. De brief is zeer gehavend; uit de resterende brokstukken valt geen andere zingevende passage meer samen te stellen. Plaats van afzending is Utrecht; uit dit gegeven en uit de stijl van de brief mag geconcludeerd worden, dat Opzoomer de schrijver is. De brief is naar Leiden gestuurd, maar vandaar doorgezonden naar het adres van Fruins moeder, Leuvehaven te Rotterdam. - De datering volgt uit het feit, dat hier gesproken wordt over Fruins publikatie De antirevolutionnaire bezwaren van Mr. Groen van Prinsterer tegen onzen staat en onze maatschappij overwogen (herdrukt in V.G., X, p. 168-238). Presentexemplaren waren op 8 juni door de uitgever aan Fruin gezonden (brieven van J.H. Gebhard aan Fruin van 6 en 8 juni 1854, in het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe; in de eerste deelt Gebhard de prijs der brochure mee: 90 cent; de tweede dient als begeleidingsbrief bij de schrijversexemplaren en het honorarium van f 100).
- voetnoot2
- V.G., X, p. 214, 215.
- voetnoota
- Eén woord ontbreekt wegens beschadiging van het papier.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe.
- voetnoot2
- V.G., X, p. 200 bovenaan.
- voetnoot3
- Zie hierboven, brief 16; vgl. de brief van Bake aan Groen d.d. 19 juni 1854 (in Groen Briefwisseling, brief 262).
- voetnoot4
- V.G., X, p. 169-170.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. De brief is uit Leiden doorgezonden naar het adres van Fruins moeder te Rotterdam. Zie hierboven, brief 201.
- voetnoot2
- Zie Fruins mededeling in Corr., brief 36 (slot). De jaarvergadering van 1855 besloot, Van Reesema voor het lidmaatschap uit te nodigen (Handelingen Letterkunde, 1855, p. 48); er is geen levensbericht van hem door Letterkunde gepubliceerd.
- voetnoot3
- Zie de brief van Fruin aan Van Reesema van 16 juni 1854 (Corr., brief 36).
- voetnoot4
- Van Reesema vond de redactieleden van De Grondwet ‘ultra's van onvoorzichtigheid’ (Corr., brief 35). Groen werd in Zwolle niet herkozen; als afgevaardigde voor 's-Gravenhage II keerde hij in september 1855 in de Kamer terug.
- voetnoot5
- Bij de eerste stemming op 14 juni bleef mr. P. Blussé van Oud-Alblas slechts 30 stemmen onder het aantal van mr. P.A. Sander, die echter veertien dagen later bij de herstemming een ruime meerderheid (948 tegen 563) verkreeg.
- voetnoot6
- Zie Corr., p. 583.
- voetnoot7
- Zie Corr., p. 591.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. Voor de datering zie noot 2.
- voetnoot2
- Bij K.B. van maandag 5 november 1855 werd W.A. Hecker tot hoogleraar te Groningen benoemd; zie Corr., p. 732, 2201. Het besluit werd gepubliceerd in de Staatscourant en de dagbladen van 6, resp. 7 november. M. de Vries heeft het bericht reeds dinsdag tussen de middag gebracht: in de cursus 1855-1856 was Fruin dinsdags van 12 tot 2 uur vrij en op woensdagmiddag was de school gesloten (lesrooster voor die cursus, in: 17e Verslag Gymnasium te Leiden [1855], p. 6, 7).
- voetnoot3
- Mogelijk was het als advocaat en procureur, dat Jacques Fruin een teleurstelling te incasseren had gehad.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1560.
- voetnoot2
- Het K.B., waarbij Fruin tot hoogleraar werd benoemd, is van 20 februari.
- voetnoot3
- Nl. Jonckbloet zelf. Deze was, tot de Tien Jaren verschenen, de meest aangewezen persoon om bij een splitsing van het door De Vries beklede professoraat in de Nederlandse taal en geschiedenis, het laatste onderdeel opgedragen te krijgen. De Vries had zich dan ook oorspronkelijk hèm en niet Fruin als zijn ‘medehelper’ voorgesteld. Vgl. Fruin in zijn inaugurele rede (V.G., IX, p. 297); Corr., brief 56; Blok, p. 123. Zie ook hierna, brieven 85 en 87.
- voetnoot4
- In 1859 werd, als opvolger van L.G. Visscher, tot hoogleraar in de Nederlandse taal en geschiedenis aan de Utrechtse universiteit W.G. Brill benoemd; het advies van de literaire faculteit, die Jonckbloet boven Brill had geplaatst, werd ten gevolge van ‘leugen en laster’ door curatoren ter zijde gelegd. Zie de inlichtingen van Opzoomer aan Fruin in Corr., p. 84, 85, 89, 90. Vgl. wat Brill over Jonckbloet meent te kunnen schrijven, hierna, brief 28.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1560.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1560.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1560.
- voetnoot2
- 3 dln. (A'dam, 1851-55).
- voetnoot3
- Ja: Brill! Zie hierboven, brief 254.
- voetnoot4
- De Gids publiceerde Fruins Voorspel in drie afleveringen: december 1859, en februari en maart 1860.
- voetnoot5
- Te Winkel werd begin 1860 (het N.N.B.W. heeft abusievelijk: 1863) benoemd tot redacteur van het door De Vries opgezette Woordenboek der Nederlandse Taal; op 5 april 1860 verleende de Leidse gemeenteraad hem en Fruin ontslag als leraren aan het stedelijk gymnasium. Huussen, p. 3442.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1560.
- voetnoot2
- Jacques Fruin was op 6 juli 1859 tot hoogleraar in de juridische faculteit te Utrecht benoemd. Corr., p. 993.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1560.
- voetnoot2
- Van Bell, een studievriend van Fruin, denkt hier o.m. aan diens egyptologische dissertatie.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1560. Behalve de brieven 25-31 bevindt zich in deze bundel nog één brief, waarin Fruin met zijn benoeming wordt gefeliciteerd: die van de hoogleraar in de theologische faculteit van het Amsterdamse athenaeum, W. Moll, die op dezelfde dag als Fruin te Leiden was benoemd. De inhoud van deze brief d.d. 22 februari 1860 wijst er reeds op, dat Moll voor zijn benoeming zou bedanken.
- voetnoot1
- U.B. Amsterdam, 7 Dm. Vgl. de brief, die Robert Fruin op 21 februari 1860 aan de curator Luzac schreef (Corr., brief 94).
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe.
- voetnoot2
- Op 12 april onderging Robert Fruin een operatie aan de wang (zie Bijlage I, i.d.). De dag daarop stuurde hij aan zijn zwager Goddard te Rotterdam een telegram: ‘Alles gaat zeer goed. Ik blijf echter vannacht hier. Fruin’ (in het bezit van mr. J.R. Goddard). Vgl. Corr., p. 1332.
- voetnoot3
- 21 april.
- voetnoot4
- Lina is de echtgenote van Jacques Fruin, mevr. A.C. Fruin-Schneither; Beppetietie is hun oudste kind, Elisabeth Maria; met Robbidob bedoelt Thomas Fruin zijn zoontje Robert, die blijkbaar bij zijn oom en en tante logeerde.
- voetnoot5
- Op 16 april 1856 huwde Thomas Fruin met mej. A.E.M. Veltman.
- voetnoot6
- Hij woonde Achter St. Pieter (nu nr. 27), later aan de Nieuwe Gracht (zie Bijlage I, i.d. 22 april).
- voetnoot7
- Zie noot 4.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. Helaas is het niet gelukt, te achterhalen wie de ‘oude ziel’ is, over wie in deze brief gesproken wordt. ‘Kleine Beppie’ (zie brief 334) werd in 1859 geboren en was een zwak kind; het lijkt waarschijnlijk, dat deze brief geschreven is vóór de geboorte van het tweede kind van Jacques Fruin (begin 1864).
- voetnoot2
- Van Utrecht, waar zij bij haar zoon Jacques verbleef, naar Rotterdam.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Gids-Archief (Ltk. 1888), A 265a.
- voetnoot2
- Bedoeld zijn waarschijnlijk De eerste April (92 p.) en De prinselijke afkomst der Nederlandsche vlag gehandhaafd (51 p.), beide in 1864 te Amsterdam uitgegeven.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Gids-Archief (Ltk. 1888), A 265a. Deze brief is door Byvanck geraadpleegd, zie De Gids, 1899, II, p. XXXIV (ged. in zijn Studiën, p. 275, 276).
- voetnoot2
- Een opstel over het betr. deel van J.A. Froude, History of England from the fall of Wolsey to the death of Elizabeth, 12 dln. (Londen, 1856-70), werd door Dozy niet gepubliceerd. Fruin kwam niet tot een behandeling van Franz von Löher, Jakobäa von Bayern und ihre Zeit, 2 dln. (Nördlingen, 1862, 1869). Evenmin recenseerde hij de Vaderlandsche historie van de Leuvense hoogleraar Jean Bapt. David (11 dln.; Leuven, 1852-66); dl. 10 behandelt de Geschiedenis van België onder de Spaensche heerschappij (1555-1576).
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe. Voor de datering zie noot 2.
- voetnoot2
- Thomas Fruin werd vanaf 1869 steeds meer door ziekte gehinderd in de uitoefening van zijn ambt; in 1871 moest hij emeritaat aanvragen, omdat het preken teveel gevaar voor zijn gezondheid opleverde. Th.A. Fruin, p. 22.
- voetnoot3
- Bedoeld is de oudste, in 1867 geboren, zoon van Jacques Fruin, Robert.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, brieven uit het Gids-archief in de collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246 bis.
- voetnoot2
- Het artikel van P. Heering, Een onvergetelijke dag, werd gepubliceerd in De Gids, 1872, I, p. 83-100. Heering en mej. R. de Goeje (pseud. Agatha) waren neef en nicht.
- voetnoot3
- Bedoeld is de bespreking door P.A. Tiele in De Gids, 1872, I, p. 373-376 (februari-afl.), van Robidé van der Aa, Afrikaansche Studiën ('s-Grav., 1871; IV + 132 p.). In de laatste alinea verwijt Tiele de schrijver, te persoonlijk tegenover tegenstanders te zijn geweest.
- voetnoot4
- In De Gids, 1872, I, p. 356-367, leverde Tiele een recensie van P.J.H. Baudet, Leven en werken van Willem Jansz. Blaeu (Utrecht, 1871; XIX + 178 p.).
- voetnoot5
- Quack had sedert kort zitting in de raad van commissarissen der Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen; als secretaris der directie had hij de maatschappij gediend in haar eerste, moeilijke jaren (1863-1868).
- voetnoot6
- Op 12 september 1871 ontving Opzoomer bericht, te Leiden benoemd te zijn; m.i.v. 1 oktober werd hij eervol ontslagen als hoogleraar te Utrecht. In de loop van die maand bracht hij drie dagen te Leiden door en sprak toen uitvoerig met Fruin. Bij Opzoomer, die vooral na 4 november ziek en neerslachtig was - Quack zal Fruin hierover hebben ingelicht - zette zich steeds meer de gedachte vast, dat Fruin hem op onheuse wijze had willen duidelijk maken, het Leidse professoraat niet te moeten aannemen. In februari 1872 verzocht Opzoomer intrekking der benoeming. Zie de brieven uit deze periode in de Corr.
- voetnoot7
- C.B. Spruyt had in een artikel Aangeboren waarnemingsvormen (De Gids, 1871, III, p. 1-68, 414-467) fel geopponeerd tegen de ervaringswijsbegeerte van Opzoomer. Deze sloeg in zijn brochure Een nieuwe kritiek der wijsbegeerte beschouwd (A'dam, 1871; 35 p.) fel terug. B.H.C.K. van der Wijck bestreed Spruyt in De wijsbegeerte der ervaring verdedigd (Gron., 1871; 68 p.). Spruyt repliceerde op beide publikaties in de brochure De laatste gedaanteverwisseling van de wijsbegeerte der ervaring (Arnhem, 1871; 76 p.).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Gids-Archief (Ltk. 1888), A 289a.
- voetnoot2
- Bedoeld is de maandelijkse vergadering der Gids-redactie.
- voetnoot3
- Dr. G.A. Schneither, de schoonvader van Jacques Fruin.
- voetnoot4
- M.J. de Goeje, De Euphraatweg naar Indië, verscheen in de juni-aflevering; het artikel van J.W.G. van Oordt, Nederland en Turkije in het begin van den 30-jarigen oorlog, werd over de nummers van mei, juli en september verdeeld. In de aflevering van april was Fruins Een Hollandsche stad in de middeneeuwen gepubliceerd.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Gids-Archief (Ltk. 1888), A 289a.
- voetnoot2
- J.A. Alberdingk Thijm, Baertiën Hooft, in: De Gids, 1873, III, p. 361-390; W.A. baron van Verschuer, De rechtstoestand der kerkelijke goederen bij de Hervormde gemeenten, ibidem, p. 463-501.
- voetnoot3
- D. Hartevelt, Malaga in 1872-73, in: De Gids, 1873, IV, p. 83-150. Spanje verkeerde in de rumoerige republikeinse tijd tussen de troonsafstand van koning Amadeo en het aan de macht komen van Alfonso XII (begin 1873-einde 1874). - Zie omtrent Hartevelt het Register.
- voetnoot4
- P. Heering, Geen dank - ook geen zegen?, in: De Gids, 1873, IV, p. 294-319.
- voetnoot5
- J.P.N. Land, Kritische zedeleer, in: De Gids, 1874, II, p. 1-38 (april-afl.); het stuk is gedateerd: Augustus 1873.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Gids-Archief (Ltk. 1888), A 289a.
- voetnoot2
- De ouders van Quack woonden te Arnhem.
- voetnoot3
- De Nederlandsche Spectator van 29 augustus 1874, p. 281, bevat het bericht, dat t.g.v. de herdenking van Leidens ontzet namens de Historische Commissie van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde De oude verhalen van het beleg en ontzet van Leiden opnieuw zullen worden uitgegeven, voorzien van een inleiding door Fruin, van wie daarnaast nog een publikatie Het beleg en ontzet der stad Leiden in 1574 verschijnen zal (herdrukt in V.G., VII, p. 152-178; resp. II, p. 385-490).
- voetnoot4
- Zie brief 392.
- voetnoot2
- De ouders van Quack woonden te Arnhem.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Gids-Archief (Ltk. 1888), A 289a. Briefkaart. Zonder aanhef en ondertekening. - Uit een aantekening van Tutein Nolthenius blijkt, dat de zoekgeraakte Gids-stukken later onder de schrijftafel van Boissevain zijn teruggevonden.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Gids-Archief (Ltk. 1888), A 293a (abusievelijk gerangschikt i.d. 29 januari 1879).
- voetnoot2
- Mej. A.C. Quack overleed op 4 januari 1877 te Arnhem, waar zij bij haar ouders had ingewoond. Zij had slechts één broer. Nederland's Patriciaat, 48 (1962), p. 229, 230.
- voetnoota
- In het ms. abusievelijk: 1876.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1555/59 (env. ‘Slag bij St. Denis’). Minuut.
- voetnoot2
- In de vergadering van de afdeling Letterkunde van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, gehouden op 12 februari 1877 - en niet op 7 februari, zoals abusievelijk staat in V.G., IV, p. 3771 en in Corr., p. 2641 - sprak de generaal W.J. Knoop over Willem III en de slag van Saint-Dénis (1678), welke rede werd gepubliceerd in de Versl. en Med. der Kon. Akad. van Wet., afd. Lett., 2e reeks, dl. 6 (1877), p. 299-333. Het proces-verbaal der discussie, ibidem, p. 294-297.
- voetnootb
- Oorspronkelijk schreef Fruin: voor te leggen.
- voetnoot3
- Hierop volgt in Fruins minuut een verslag van de op bovengenoemde rede gevolgde discussie tussen Knoop en hem. Op enkele veranderingen in de stijl na, die overigens heel goed reeds door Fruin in zijn net-brief kunnen zijn aangebracht, is zijn tekst in het proces-verbaal afgedrukt. Op 14 februari dankte Boot Fruin voor het gezondene (briefkaart, U.B. Leiden, Ltk. 1555/59).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1555/59 (env. ‘Slag bij St. Denis’).
- voetnoot2
- Op 9 april 1877 sprak Fruin over De slag van Saint Denis in verband met den vredehandel van Nijmegen, verschenen in de Versl. en Med. der Kon. Akad. van Wet., afd. Lett., 2e reeks, dl. 7 (1878), p. 26-99 (zonder de bijlagen herdrukt in V.G., IV, p. 377-436). Voor de voortzetting van de discussie tussen Knoop en Fruin, zie V.G., IV, p. 3771.
- voetnoot3
- Hetzelfde wordt door Knoop uitvoeriger betoogd in brieven uit 1886 en 1887 (Corr., nrs. 322 en 351).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Gids-Archief (Ltk. 1888), A 290a.
- voetnoot2
- Friedrich Nippold (hoogleraar te Bern, eredoctor van Leiden), Die römisch-katholische Kirche im Königreich der Niederlande. Ihre geschichtliche Entwickelung seit der Reformation und ihr gegenwärtiger Zustand (Leipzig en Utrecht, 1877; XXXI + 536 p.). In 1880 verscheen, m.m.v. de Evangelische Maatschappij, een sterk gewijzigde uitgave in het Nederlands.
- voetnoot3
- Fruin bedoelt hier Opzoomer, die door Nippold was verheerlijkt als ‘der erste selbständige Philosoph’ die Nederland had voortgebracht (p. 456). - Het moet Fruin, die Rotterdammer in hart en nieren was gebleven (zie hierna, brief 79 slot), zeer hebben gestoken, dat Nippold de enige keer dat hij zijn naam genoemd had, van ‘der Amsterdamer Fruin’ had gesproken (p. 534).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Archieven van Senaat en Faculteiten, ongeordend materiaal: stukken betreffende het rectoraat van R. Fruin. Minuut; de slotzin ontbreekt.
- voetnoot2
- In 1857 had Vollenhoven samen met G.D.J. Schotel de Brieven van Maria van Reigersbergh uitgegeven (Middelburg; XLVI + 163 + 56 p.). N.a.v. deze stukken en de voorafgaande uitvoerige inleiding had Fruin in De Gids van 1858 zijn Hugo de Groot en Maria van Reigersbergh gepubliceerd (herdrukt in V.G., IV, p. 1-94).
- voetnoot3
- Op 8 februari 1877 was prof. P. van Geer als rector magnificus der Leidse universiteit in functie getreden. Op grond van de H.O.-wet van 1876, die op 1 oktober 1877 in werking trad, moest op laatstgenoemde datum een nieuw rectoraatsjaar beginnen. I.p.v. de door de senaat gevraagde verlenging van Van Geers ambtstermijn, kwam bij K.B. van 22 september de benoeming van Fruin af.
- voetnoot4
- Vgl. wat Jacques Fruin op 4 januari 1878 uit Utrecht aan Quack schreef (U.B. Amsterdam, Ej 45a): ‘... Robert heeft het als rector zeer druk en ondervindt dagelijks de zotheid der nieuwe wet. Daarover praatten wij veel’. Robert Fruin had rond de jaarwisseling bij zijn broer Jacques in Utrecht gelogeerd. In de even genoemde brief zegt deze, te rekenen op begrip bij Quack voor het feit dat hij hem niet reeds op nieuwjaarsdag de beste wensen had doen toekomen, maar ‘ik had toen Robert nog, en dan ben ik mijn tijd geen meester.... Jammer maar dat het ellendige weder ons weinig gelegenheid gaf om te wandelen. Nu babbelden wij, maar tehuis zittende, recht gezellig over tal van zaken’.
- voetnoot5
- Mr. J. Heemskerk Az.
- voetnoot6
- Van het jaar 1877.
- voetnoot7
- Van 2 augustus 1815, nr. 14.
- voetnoot6
- Van het jaar 1877.
- voetnoot7
- Van 2 augustus 1815, nr. 14.
- voetnoot8
- Tijdens Fruins rectoraat hielden dertien nieuw benoemde hoogleraren hun oratie; bovendien aanvaardden twee kerkelijke hoogleraren hun ambt. Jaarboek R.U. Leiden, 1877-1878, p. 91-93.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Archieven van Senaat en Faculteiten, ongeordend materiaal: stukken betreffende het rectoraat van R. Fruin. ‘Verzonden van Binnenlandsch Departement’. - Op 28 september had Vollenhoven Fruin reeds meegedeeld, dat hij over de vraagpunten, die Fruin in zijn brief van 27 september had geformuleerd, een concept-schrijven aan de curatoren der drie rijksuniversiteiten samengesteld en aan de minister voorgelegd had.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Archieven van Senaat en Faculteiten, ongeordend materiaal: stukken betreffende het rectoraat van R. Fruin. Minuut.
- voetnoot2
- Zie Jaarboek R.U. Leiden, 1877-1878, p. 95, 99.
- voetnoot3
- Deze uitdrukking uit het meergenoemde Organieke Besluit is in de H.O.-wet van 1876 door de term ‘examengeld’ vervangen. Vgl. Fruin in zijn rectorale verslag, ibidem, p. 39 (herdrukt in V.G., IX, p. 385).
- voetnoota
- Na ‘het’ schreef Fruin aanvankelijk: den schijn van een kolossale dwaasheid.
- voetnoot4
- Vollenhoven antwoordde op 1 oktober 1877, dat Fruin niet hem verantwoordelijk mocht stellen voor de traagheid, waarmee de minister het stuk aan de curatoren (zie hierboven, brief 481) tot dusverre had behandeld. De examengelden zullen - aldus Vollenhoven - wel in Den Haag of Rotterdam bij de Rijksbetaalmeesters moeten worden voldaan; zó vaak doen studenten geen examen, dat dit een onoverkomelijke last voor hen zal zijn. - In de bundel ligt o.a. nog de volgende aantekening van Fruin: ‘2 October geantwoord op 1 October; alleen van belang mijn verklaring van zelf geen deel van het promotiegeld te zullen aannemen, ook als de faculteiten het ontvangen en verdeelen’.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1555/69 (env. ‘Transvaal-quaestie’).
- voetnoot2
- In een notitie, die zich in de in noot 1 genoemde enveloppe bevindt, legde Fruin vast, dat hij Een Hollandsch woord over de Transvaal-quaestie geschreven had op zaterdagmorgen 5 maart en dat het de instemming had verworven van zijn broer Jacques, die die dag bij hem op bezoek was gekomen. Het sluiten van het bestand (zie noot 5) had Fruin ertoe gebracht, zijn opstel (nog) niet te doen drukken. Toen Fruin eenmaal op aandrang van zijn broer en van het Transvaal-comité (zie Corr., p. 2495) er in bewilligd had, dat het stuk in Engelse vertaling zou worden uitgegeven, stemde hij er ook in toe, dat zijn opstel via het Utrechtsch Dagblad en als overdruk (opgenomen in V.G., X, p. 402-413) bij het Nederlandse publiek bekend werd gemaakt; vgl. Corr., p. 2481.
- voetnoot3
- Voor beide, zie Corr., p. 2481.
- voetnoot4
- P.J. Veth, Onze Transvaalsche broeders, in: De Gids, 1881, I, p. 336-351, 545-566 (febr.- en maart-afl.).
- voetnoot5
- Op 6 maart 1881 was een wapenstilstand tussen de Engelsen en de Boeren gesloten, waarna onderhandelingen over vrede begonnen; deze liepen uit op de conventie van Pretoria van 3 augustus van genoemd jaar (volgens Corr., p. 2674, abusievelijk: 1884).
- voetnoot6
- Vgl. de opmerking die de uitgevers der Verspreide Geschriften hebben gemaakt bij de publikatie van de onder Fruins papieren gevonden fragmenten van Maria, de gemalin van Prins Willem III (V.G., V, p. 1941). Zie ook hierboven, p. 252.
- voetnoot7
- Zie Quack over Sillems religiositeit in Mijn vriend (p. 123, 124) en Herinneringen (p. 444).
- voetnoot1
- A.R.A., Archief-Schimmelpenninck van der Oye, bundel B 1.
- voetnoot2
- Zie de brief van 18 april 1886, waarin S. Muller Fruin schrijft over het door de Utrechtse senaat aan laatstgenoemde verleende eredoctoraat in de rechtswetenschappen (Corr., nr. 333).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1555/69 (env. ‘Transvaal-quaestie’). Niet ondertekend.
- voetnoot2
- Het is niet duidelijk, over wie Hartevelt hier spreekt.
- voetnoot3
- Bedoeld is mej. G. Neuteboom, die na Hartevelts overlijden huishoudster van Fruin werd. In het levensbericht van Hartevelt wordt gewaagd van ‘de voorbeeldige zorgen van zijn Gijsje, die hem jarenlang bediend had en al zijn gewoonten kende’ (Modderman, p. 109).
- voetnoot4
- Voor de schenking door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde van een uitgebreide bibliotheek aan de Boeren van Zuid-Afrika, zie Corr., p. 2723 en 2831. Het werk, hieraan verbonden, kwam grotendeels neer op Hartevelt, de penningmeester der Maatschappij.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1555/96 (env. ‘Levensbericht Van den Bergh’).
- voetnoot2
- Fruin had in het Levensbericht van L.Ph.C. van den Bergh geschreven, dat laatstgenoemde niet was toegetreden tot ‘de Vereeniging ter bevordering der oude Nederlandsche Letterkunde, in 1843 door Jonckbloet en De Vries opgericht’ (Jaarboek Kon. Akademie van Wetenschappen, 1887, p. 83). Tideman schreef naar aanleiding daarvan aan Fruin, dat dr. P.J. Vermeulen en hij de oprichters waren en dat zij W.J.A. Jonckbloet, M. de Vries en nog drie anderen, o.w. Van den Bergh, om medewerking hadden verzocht; deze had echter voor de uitnodiging bedankt. - Bij de herdruk van genoemde schets in de Levensberichten van Letterkunde (1888, p. 54) liet Fruin alle namen weg. Tideman interpelleerde Fruin daarover verschillende malen, waaraan deze met bovenstaande brief een einde wenste te maken.
- voetnoot3
- Deze ‘fout’ is begaan door de uitgevers der Verspreide Geschriften, die hebben ingevoegd, dat Vermeulen en Tideman de oprichters zijn geweest (dl. IX, p. 485).
- voetnoot1
- Familie-archief-Fruin (berustend bij mr. Th.A. Fruin Rz. te Zeist), inv.nr. 46a. Gedeeltelijk reeds gepubliceerd, zie hierna noot 10.
- voetnoot2
- Zie voor de moeilijkheden tussen Robert Fruin en zijn schoonzuster, mevr. A.C. Fruin-Schneither: Bijlage III.
- voetnoot3
- Fruin had op 14 november 1893 tijdens een diner t.g.v. zijn zeventigste verjaardag aan al zijn neven en nichten een bedrag van f 10.000 geschonken. Zie Bijlage III, noot 7.
- voetnoot4
- Haar pensioen als hoogleraarsweduwe.
- voetnoot5
- Vgl. hierna, brief 584.
- voetnoot6
- Robert Fruin heeft ruim bijgedragen in de studiekosten van de drie zoons van Jacques Fruin: Robert, Tom (de geadresseerde) en Jacques, over wie hij sedert het overlijden van hun vader (1884) toeziend voogd was. - De afhankelijke positie, waarin mevr. Fruin-Schneither met haar kinderen t.o.v. haar zwager verkeerde, blijkt ook uit het feit dat het auteursgeld, dat Nijhoff haar jaarlijks over de verkochte exemplaren van de bekende Wetboeken-uitgave van haar man had uit te keren, aan Robert Fruin werd afgedragen (deze aan zijn neef Tom Fruin in het ongepubliceerde gedeelte van brief 354 der Corr.).
- voetnoot7
- Vermoedelijk gaat het hier om inlichtingen van de hoogleraar in de juridische faculteit van Utrecht, H.J. Hamaker. Later in het jaar heeft deze Fruin er nog eens op gewezen, dat diens neef Jacques z.i. alleen met hulp van een repetitor klaar zou kunnen komen (ongepubliceerd gedeelte van Corr., nr. 460).
- voetnoot8
- Het argument van Jacques' moeder, waarom zij haar zoon tijdens zijn studiejaren op kamers wilde laten wonen.
- voetnoot9
- De ongelukkige gang van zaken met de neef-naamgenoot van Robert Fruin is hierboven, in de Inleiding, aangeduid. De wijze waarop Fruin in de brieven aan zijn neef Tom over diens broer schrijft, en de beslissing die hij uiteindelijk in deze neemt, laten een niet onbelangrijke kant van Fruins karakter zien. Om die reden lijkt het mij nuttig - de lezer verwijzend naar de passages betr. neef Robert in Corr., nr. 422, en die in de hierachter afgedrukte brief 58 - enkele passages te geven uit niet in de Corr. gepubliceerde gedeelten van enige brieven, die Fruin in 1893 en 1894 aan zijn neef Tom schreef:
‘Gij schrijft volstrekt niet over R[obert]. Ik dacht dat ik van Uw moeder en van U al eens iets gehoord zou hebben naar aanleiding van hetgeen ik met Ulieden onlangs besprak. Voor het oogenblik schijnt het goed te gaan. Maar op een brief, dien ik hem heb geschreven, heb ik ook volstrekt geen antwoord ontvangen. Wat zal ik van dat alles zeggen. Niet meer dan dat ik het liever anders had. Tot mijn groote spijt heb ik na rijp beraad aan R[obert] mijn bijdrage voor het vervolg ontzegd. Ik ga ook om met gedachten over verandering in mijn testament. Als ik het daarover met mij zelf eens ben wil ik ook daarover met u beraadslagen. Ik ben niet vreemd aan het denkbeeld - och, ik zal nog maar niet zeggen welk denkbeeld. Ik zou het zoo akelig vinden als het daartoe komen moest’ (bij Corr., nr. 410).
‘Robert denkt er nog eens uit te gaan. Dat is niet te ontraden en toch! Het zijn weer dezelfde soort van menschen, waarmee hij zijn laatste uitspatting begaan heeft. Ma zegt altijd dat het geschikte jongelui zijn. Zij moet het weten’ (bij Corr., nr. 412).
‘Ik heb nu heden ochtend het gezegelde papier beschreven. De door U gestelde clausule heb ik in den tekst opgenomen en buitendien er eenige wijzigingen in aangebracht. Op een der eerste dagen van '94 ga ik het bij den Notaris deponeeren’ (bij Corr., nr. 427).
‘De berichten van R[obert] zijn zooals wij ze moesten verwachten: hij verloopt zich hoe langer hoe meer. Wat zal het einde zijn, en wanneer zal dat komen? Zie toch, Gij, te R[otterdam], uit zooveel Gij kunt naar iets voor hem buiten Holland, liefst in de Oost. Want op heentrekken moet het in elk geval uitloopen’ (bij Corr., nr. 429).
‘Is het zoo zeker wat Gij van R[obert] schrijft, dat het al slechter en slechter gaat? Ik weet het ook wel. Maar hij schijnt toch zijn lessen waar te nemen en Jacques vertelde mij dat hij er toch ook nieuwe bij krijgt. Zijn wegblijven van tafel waar hij zich natuurlijk hoe langer hoe gegeneerder gevoelt, bewijst nog niet dat hij het in het algemeen bij toeneming slecht maakt. Van schandaal blijkt toch immers niet. Schulden natuurlijk zal hij hoe langer hoe meer krijgen, maar men kan het met zooveel gereed geld als hij toch wel verdienen zal, op die wijs lang uithouden. Een gesprek met hem te zoeken kan ik U niet aanraden. Houd U steeds verdacht op het geval dat hij U komt aanspreken. Ik heb bij het overzenden van geld voor Jacques de kwestie van zijn buiten 's huis wonen, terwijl een geschikte kamer voor hem leeg staat, nog eens met Ma besproken, doch nog geen antwoord ontvangen’ (bij Corr., nr. 435).
- voetnoot10
- Hierna komt wat staat afgedrukt in Corr., nr. 430; op de eerste alinea aldaar volgt in het manuscript: ‘Dat Ma en de meisjes dien man hebben uitgekozen om over R[obert] met U te spreken, vind ik geen gelukkige keus’.
- voetnoot1
- A.R.A., Archief-Röell, inv.nr. 29. - Aan deze brief is enige correspondentie tussen Röell en Fruin met het oog op de 10 april te houden verkiezingen, voorafgegaan. In een brief van 28 maart had Fruin bij Röell het uitvaardigen van een manifest door de anti-Takkiaanse liberale Kamerleden bepleit. Röell antwoordde de dag daarop, dat dit reeds door hen overwogen was, maar dat het was afgestuit op de bedenkingen van enkelen; want wanneer het manifest niet door allen was ondertekend, zou het meer kwaad dan goed doen. Röell deelde verder mee, dat het voor het organiseren van de door Fruin geopperde nationale meeting te laat was; hij had overigens gemerkt, dat Fruins artikel in de N.R.C. van 25 maart (‘Wat thans te doen?’, herdrukt in V.G., X, p. 376-380) allerwege de aandacht trok.
Op 30 maart gaf Fruin Röell in overweging, de leiders der R.K. partij en de redactie der in die kringen gezaghebbende Zuid-Hollander te bewegen tot het doen van de uitspraak, dat zij de Leidse katholieken zouden adviseren op mr. Bool te stemmen, althans wanneer de liberale kiesvereniging deze anti-Takkiaan candidaat zou stellen. Op 1 april antwoordde Röell, dat hij zekerheid omtrent een dergelijk advies verkregen had; verder verschafte hij Fruin inlichtingen omtrent de afloop van de vergadering van verschillende kiesverenigingen. In de brief, die hij in de morgen van 3 april te Leiden schreef na Fruin niet thuis te hebben getroffen, meldde Röell o.a., dat de Utrechtse liberalen De Beaufort en hemzelf candidaat hadden gesteld (vgl. Corr., p. 4311, 4392).
De hierboven genoemde brieven van Röell in U.B. Leiden, B.P.L. 1827; van die van Fruin aan Röell zijn slechts de hier afgedrukte brieven 55-57 bewaard gebleven.
- voetnoot2
- Vgl. de brief van Van der Kaay in Corr., nr. 431.
- voetnoot3
- Voor de sociaal-vooruitstrevende denkbeelden, die prof. Drucker sinds 1891 in de Leidse gemeenteraad liet horen, zie het artikel van Duyverman.
- voetnoot4
- Zie noot 1.
- voetnoot4
- Zie noot 1.
- voetnoot5
- Bedoeld zijn de tien antirevolutionaire Kamerleden, o.w. De Savornin Lohman, die zich in een manifest, dat in De Standaard van 28 maart 1894 werd gepubliceerd tegen de kieswet van Tak hadden uitgesproken (zie Corr., p. 4302).
- voetnoot1
- A.R.A., Archief-Röell, inv.nr. 29.
- voetnoot2
- De fractie uit de ‘Vrijzinnige Kiesvereeniging’, die niet op Bool wenste te stemmen, schreef meteen een nieuwe vergadering uit; daar werd besloten, ondanks het meerderheidsbesluit der kiesvereniging, met Drucker als candidaat aan de verkiezing mee te doen. Drucker dolf evenwel met duidelijke cijfers het onderspit (zie Corr., p. 4342).
- voetnoot3
- Zie hierboven, brief 551.
- voetnoot4
- Niet Pira, maar Seret werd candidaat gesteld.
- voetnoot1
- A.R.A., Archief-Röell, inv.nr. 29.
- voetnoot2
- Röell had in een brief van 23 april (U.B. Leiden, B.P.L. 1827; door Fruin ontvangen op de dag der herstemmingen, 24 april) geschreven, dat de optimisten het niet voor onmogelijk hielden, dat de vier anti-Takkiaanse candidaten te Amsterdam de meerderheid zouden behalen. Inderdaad gebeurde dit (zie Corr., p. 4341, waar de datum der herstemmingen onjuist is opgegeven).
- voetnoot3
- Enkele dagen later verzocht de Regentes Röell een kabinet te vormen; reeds op 9 mei trad het nieuwe ministerie op.
- voetnoot1
- Familie-archief-Fruin (berustend bij mr. Th.A. Fruin Rz. te Zeist), inv.nr. 46a. Gedeeltelijk reeds gepubliceerd, zie noot 3.
- voetnoot2
- Zie brief 549. Neef Robert was aangenomen als employé bij de Oost-Afrikaansche Compagnie en was nu op weg naar zijn bestemming: Lourenzo Marquez aan de Delagoa-baai.
- voetnoot3
- Hierop volgt wat staat afgedrukt in Corr., nr. 455.
- voetnoot4
- Mevr. Fruin-Schneither bracht daar met haar dochters en haar zoon Jacques de zomer door; eerst in oktober keerde de familie naar Utrecht terug (Corr., nr. 460, ongepubliceerd gedeelte).
- voetnoot5
- Vgl. Bijlage III, p. 370 e.v.
- voetnoot6
- Op 1 juni 1894 had Fruin, 70 jaar geworden, het hoogleraarsambt neergelegd.
- voetnoot7
- Zie brief 543. Vgl. de toon van grote opluchting in de brief, die Fruin aan zijn neef schrijft als zij weer met elkaar in het reine gekomen zijn: Corr., nr. 458.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1555/129 (env. ‘Zgn. kiesdwang’). Briefkaart.
- voetnoot2
- Over den zoogenaamden kiesdwang ('s-Grav., 1895; 23 p.), herdrukt in V.G., X, p. 385-401. De strekking ervan wordt in Corr., p. 4602, geheel verkeerd weergegeven; Fruin bepleit juist het opnemen in het door Van Houten ingediende ontwerp-kieswet van de opkomstplicht, zoals die in de Belgische kieswet - met de z.i. niet zeer gelukkige term ‘vote obligatoire’ - is neergelegd.
- voetnoot3
- Fruin bezocht zijn neef en nicht Van der Hoeven-Goddard regelmatig, en op gezette tijden werd een tegenbezoek gebracht. Hun zoon, de heer J. van der Hoeven te 's-Gravenhage, deelde mij mee, dat hij dan gaarne zijn ouders naar Leiden vergezelde, verzekerd als hij was van een vriendelijk onthaal door zijn oom en diens huishoudster. Eén van de meest verrassende aspecten van de bezoeken van en aan Robert Fruin had de heer Van der Hoeven steeds gevonden het behagen, dat deze erin schepte om met zijn neef Gijs over handel en financiële zaken te praten; hem was bijgebleven, dat Fruin eens met nadruk gesproken had over de gevaren van het speculeren op te grote schaal.
In het ouderlijke huis van mijn zegsman werd oom Robert gehouden voor een zeer sympathieke en eenvoudige man. Hij leefde sober, maar hielp onbekrompen waar hij vermoeden kon dat dat nodig was. Zo huurde hij eens voor het gezin Van der Hoeven, waarvan een kind een operatie had moeten ondergaan, een huis in Bussum; van een uitstapje naar Katwijk terugkerend, liet hij een moegeworden vrouwtje, dat geen geld had om met de tram te reizen, onderweg in zijn victoriaatje stappen, om haar in Leiden af te zetten. Het feit, dat hij, commandeur in de orde van de Ned. Leeuw, uit eenvoud het teken daarvan niet droeg, bezorgde hem - aldus de heer Van der Hoeven - tijdens een audiëntie op het paleis een vermaning van de Regentes.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1555/129 (env. ‘Zgn. kiesdwang’). Briefkaart.
- voetnoot2
- Zie brief 592. - Voor Lohmans houding inzake de opkomstplicht, zie brief 638.
- voetnoot1
- A.R.A., Archief-De Savornin Lohman, inv. nr. 678.
- voetnoot2
- In de driestar ‘Stemdwang’ (De Standaard van 25 september 1895) besprak Kuyper de brochure van Fruin. Hij hield zijn lezers (echter zonder recht, vgl. V.G., X, p. 389) voor, dat uit het betoog van de oudliberale voorman bleek, dat stemdwang een product was van de Franse Revolutie. Kuyper concludeerde daarom, dat opkomstplicht slechts te verdedigen was door wie de revolutionaire beginselen was toegedaan.
- voetnoot3
- Deze reactie van Het Centrum op Fruins brochure werd door Kuyper met waardering besproken in de driestar ‘Functie’ (De Standaard van 28 september 1895).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1555/129 (env. ‘Zgn. kiesdwang’).
- voetnoot2
- Kuyper schreef drie artikelen: ‘Het correctief’ (I en II) en ‘Het correctief practicaal getoetst’, die gepubliceerd werden in De Standaard van 11, 14 en 16 oktober 1895. De strekking was, dat Fruin zich aansloot bij de praktijk van de Franse Revolutie en bij de denkbeelden der volkssouvereiniteit, zoals die bijv. in de Belgische grondwet - die stemdwang kende - waren neergelegd.
- voetnoot3
- Kuyper, die van 1849 tot 1855 het gymnasium te Leiden bezocht, heeft nagenoeg al die jaren Fruin als leraar geschiedenis gehad. Sneller, Kuyper en Fruin, p. 390. Bij verschillende der jaarlijkse promoties werd aan Kuyper de eerste prijs voor het onderdeel geschiedenis uitgereikt; zie Verslagen Gymnasium te Leiden.
- voetnoot1
- A.R.A., Archief-De Savornin Lohman, inv.nr. 678.
- voetnoot2
- In een brief van 26 oktober 1895 (U.B. Leiden, Ltk. 1555/129, env. ‘Zgn. kiesdwang’) schreef Lohman aan Fruin, dat hij enkele passages had opgespoord, die zouden bewijzen dat stemplicht reeds in de 14e eeuw voorkwam - een afdoende weerlegging van Kuypers bewering, als zou kiesdwang dateren uit de Franse Revolutie (zie hierboven, brief 622). Het ging hier om W. Schäffner, Geschichte der Rechtsverfassung Frankreichs, II (Frankfurt-Main, 1849; XIX + 671 p.), p. 296, en E.J.B. Rathery, Histoire des États Généraux de France (Parijs, 1845; XI + 470 p.), p. 365.
- voetnoot3
- V.G., X, p. 389, 390.
- voetnoot4
- Zie brief 622.
- voetnoot5
- Tot het schrijven van een dergelijk opstel is Fruin niet gekomen.
- voetnoot6
- J. van de Water, Groot Placaatboek... van Utrecht, III (Utrecht, 1729; 1124 p.).
- voetnoot7
- Casus VII, 3.
- voetnoot8
- In De Nederlander van 21 oktober 1895 publiceerde Lohman een artikel ‘Stemplicht’; het is herdrukt in: A.F. de Savornin Lohman, Verzamelde Opstellen, Staatsrecht, I ('s-Grav., 1925; 344 p.), p. 253-257. Lohman betoogt dat, al kan er zeker een rechtsgrond voor de opkomstplicht geconstrueerd worden, het opnemen ervan in de wet een kwestie van opportuniteit is. Zo kon Lohman bij de behandeling van de kieswet-Van Houten tegen het amendement-Bahlmann (dat de opkomstplicht wilde invoeren) stemmen en in 1917 het opnemen van deze plicht in de grondwet krachtig steunen; zie de zojuist genoemde bundel, p. 312, 313.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe.
- voetnoot2
- Van J.C. (Jacqueline) Goddard, die 19 februari 1895 gehuwd was met de heer J. van Bleyswijk Tierens Verhagen.
- voetnoot3
- Zie hierna, brief 652. Zijn gezondheid bleef zwak (Van 't Hoff, p. 107).
- voetnoot4
- Welk gezin uit deze wijdvertakte familie is bedoeld, valt niet uit te maken.
- voetnoot5
- Op zaterdag 8 februari was dr. Q.J. Goddard, zwager van Fruin en vader van de geadresseerde, tachtig jaar geworden. Hij woonde in bij zijn schoonzoon E.E. Frick (Adresboek Rotterdam, 1896, p. 287).
- voetnoot6
- Th.A. Goddard verbleef kennelijk bij zijn zieke zuster te Werkendam.
- voetnoot7
- Bedoeld is G.L. van der Hoeven.
- voetnoot8
- Bedoeld is Otto van Bleyswijk Tierens Verhagen, de op 2 november 1895 geboren zoon van Fruins zieke nicht Jacqueline.
- voetnoot9
- De benoeming bij K.B. van 10 februari 1896 van negen notarissen te 's-Gravenhage baarde nogal opzien. Het Centrum suggereerde in een artikeltje ‘Negen notarissen’ (overgenomen in het Leidsch Dagblad van 17 februari 1896), dat minister Van der Kaay het grote aantal candidaatnotarissen wilde verminderen door, totdat de wettelijke maxima bereikt zouden zijn, nieuwe notariaten te stichten.
- voetnoot10
- Th.A. Goddard, candidaat-notaris te Zutphen, werd in 1901 tot notaris aldaar benoemd (Hartong, p. 576).
- voetnoot11
- P.J. van Vollenhoven was in 1895 benoemd tot notaris te Zutphen (ibidem). Zijn vader, mr. C. van Vollenhoven, oud-lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, overleed te Moordrecht op 26 januari 1896. Eerstgenoemde was gehuwd met mej. A.W. van Winten.
- voetnoot12
- Deze mededeling heb ik niet kunnen verifiëren.
- voetnoot13
- De diesrede van de rector-magnificus, prof. J.K.L. Martin, was getiteld Uit het jongste geologische verleden der Nederlandsche koloniën in Oost en West (in: Jaarboek R.U. Leiden, 1895-1896, p. 3-33).
- voetnoot14
- Zie noot 2.
- voetnoot1
- A.R.A., Archief-Schimmelpenninck van der Oye, bundel B 1.
- voetnoot2
- Deze enige zoon van prof. J.G.R. Acquoy kreeg de post aan de Utrechtse provinciale griffie niet; in 1899 werd hij gemeente-archivaris van Deventer.
- voetnoot3
- Op 21 november 1895 huwde hij met mej. E.A.A. Nairac, dochter van de oud-burgemeester van Barneveld (Ned. Patriciaat, 1913, p. 2). Op 1 oktober 1894 had Fruin zijn neef mr. Th.A. Fruin J. Az. meegedeeld, dat de jonge Acquoy met de rijke mej. Nairac geëngageerd was. ‘Voor den vader doet het mij veel plezier. De zoon zal nu denkelijk ook iets, heel kleins, krijgen’ (niet gepubliceerd gedeelte van brief 460 uit de Corr.).
- voetnoot1
- A.R.A., Archief-Schimmelpenninck van der Oye, bundel B 1.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- K.O. Meinsma, Spinoza en zijn kring. Historisch-kritische studiën over Hollandsche vrijgeesten ('s-Grav., 1896; XXIV + 457 p.) werd in een aantekening Spinoza in Utrecht door W.G.C. Byvanck besproken (De Gids, 1896, II, p. 182-193). - Voor een goed begrip van deze brief en de nrs. 68 en 69, zie Byvancks opstel, waarin de beide Stouppe's (de schrijver van La religion des Hollandois èn de gouverneur van Utrecht), Bruns verweerschrift tegen het pamflet van Stouppe, en ook de publikaties van Burnet, Rousset en Booth ter sprake komen. De eerste uitgave van La religion is uit Fruins nalatenschap overgedragen aan de Maatschappij der Ned. Letterkunde.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Ltk. 1556/123 (env. ‘Spinoza’).
- voetnoot2
- Deze druk, een verkapte Elsevier-uitgave te Keulen, had ook Meinsma gebruikt (zie aldaar, p. 3664).
- voetnoot3
- Alph. Willems, Les Elzevier. Histoire et annales typographiques (Brussel enz., 1880; CCLIX + 607 p.).
- voetnoot4
- Knuttel, nr. 11013.
- voetnoot5
- Zie Byvancks recensie, p. 188.
- voetnoot6
- Zie Register, i.v. Aumale.
- voetnoot7
- M.m.v. anderen stelde Byvanck inventarissen samen van verschillende onderdelen van het Museum (zie De Mare, index); met het samenstellen van een handschriften-catalogus kwam hij niet verder dan het eerste begin (zie J.H. Kernkamp, p. 93).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- Zie hierna, Register, i.v. Galenus, resp. Koerbach.
- voetnoot3
- Schrijver van La Vie et l'Esprit de Mr. Benoit de Spinosa (A'dam, 1719); zie Meinsma's inleiding, p. XV e.v.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe.
- voetnoot2
- Bij K.B. van 1 juli 1896 werd A.J. Reumer tot notaris te Gorinchem benoemd; hij volgde M.F. Boonzajer op, die daar sedert 1854 notaris was geweest (Hartong, p. 383).
- voetnoot3
- Bij K.B. van 29 juni 1896 waren benoemd tot notaris te Rotterdam J.A. van Alphen, L.F. Schot en mr. C.M.H. Minderop; laatstgenoemde was R.K., zie Nederland's Patriciaat, 15 (1925), p. 316.
- voetnoot4
- S.J. van den Bergh was één van de negen nieuwe Haagse notarissen (zie hierboven, brief 649).
- voetnoot5
- Dr. Q.J. Goddard had een zware longontsteking gehad; zie Corr., nr. 487.
- voetnoot6
- Zie brief 64. Met haar gezin verbleef zij enige tijd te Rijsenburg.
- voetnoot7
- Bedoeld is mevr. M.A. Frick-Goddard.
- voetnoot8
- D. Hartevelt overleed 30 oktober 1896, Acquoy op 15 december van dat jaar.
- voetnoot9
- Fruin was lid van de commissie, die de diplomatieke examens afnam, zie Corr., p. 3653.
- voetnoot10
- Verschillende Russische staatsleningen werden in de loop van 1896 geconverteerd; van belang was vooral de conversie van de grote 5% spoorweglening 1886 in een 4% staatsrente. Dagelijksche Beurscourant van 28 augustus 1896.
- voetnoot11
- Inderdaad werd op de oktober-coupons der 4½% staatsobligaties een extra-dividend van Reis 590 uitgekeerd (in 1895: Reis 266). De door de Portugese minister van financiën gepubliceerde cijfers der staatsschuld werden in de beurswereld niet vertrouwd. Dagelijksche Beurscourant van 2 september en 12 oktober 1896.
- voetnoot12
- Zie brief 6410.
- voetnoot1
- In het bezit van mr. J.R. Goddard te Epe.
- voetnoot2
- Nl. een notariaat.
- voetnoot3
- De twee oudste dochters van Jacques Fruin: E.M., resp. G.A. Fruin.
- voetnoot4
- Bedoeld is mr. Th.A. Fruin J. Az., toen werkzaam op het advocatenkantoor van mr. J. Knottenbelt te Rotterdam.
- voetnoot5
- Bedoeld zijn Fruins schoonzuster, mevr. A.E.M. Fruin-Veltman; haar ongehuwde zuster, mej. B.G. Veltman; en een dochter van ds. H.M. van Loon, die met twee zusters van mevr. Fruin gehuwd was geweest. Ned. Leeuw, 36 (1918), k. 206.
- voetnoot6
- Robert Fruin Th. Az., toen rijksarchivaris in Zeeland.
- voetnoot7
- Zie hierboven, brief 706.
- voetnoot1
- In noot 98 van zijn Een zeemanszoon uit de zeventiende eeuw (A'dam, 1897; 84 p.) deelt Joh. H. Been de hier herdrukte passage mee uit een brief, die Robert Fruin hem had geschreven. Sinds 1895 correspondeerde Been met Fruin over zijn plan, M. Hz. Tromp in een eenvoudig werkje te beschrijven (Beens eerste twee brieven, uit februari 1895, in U.B. Leiden, Ltk. 1560).
- voetnoot2
- H. de Jager (zie Register) publiceerde in de serie ‘Nederlands Familie-Archief’ Het geslacht Tromp (R'dam, 1883; 100 p.).
- voetnoot3
- Tromps moeder, Jannetje Barentsdr., overleefde haar zoon; in 1640 was Tromp met Cornelia Teding van Berckhout gehuwd. Zie De Jager, i.v.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246 bis (Gids).
- voetnoot2
- Van Hall had als redactie-secretaris Fruin gevraagd om een bijdrage voor het kroningsnummer van De Gids (september 1898). De brieven van Van Hall aan Fruin zijn niet bewaard gebleven.
- voetnoot3
- Zie Bijlage I, i.d. 3 december.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246 bis (Gids).
- voetnoot2
- Prof. G. Kalff's Pro Patria werd nu de hoofdschotel in het kroningsnummer van De Gids (1898, III, p. 397-439).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- W.G.C. Byvanck en H.J. de Dompierre de Chaufepié deden, ter herinnering aan de oranjefeesten, anoniem een uitgave verschijnen: De Oranje Nassau-boekerij en de Oranje-penningen in de Koninklijke Bibliotheek en in het Koninklijk Penning-kabinet te 's-Gravenhage [Haarlem, 1898], 98 + 122 p.
- voetnoot3
- Van 17 tot 20 oktober 1898 werd bij Beyers te Utrecht het eerste gedeelte geveild van de uitgebreide collectie boeken, manuscripten enz. van W.J. Royaards van den Ham. In de veilingcatalogus komt onder nr. 1230 voor: Een nieu Geusen Lieden Boecxken... anno 1581.
- voetnoot4
- G.W. Beger, Het Geusen Liedboek, in: Kroniek van het Historisch Genootschap, 26 (1871), p. 219-251.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246. Briefkaart, geadresseerd aan ‘Dr. Byvanc’, zonder aanhef.
- voetnoot2
- Tot een dergelijke herdruk kwam D.F. Scheurleer niet. Wel publiceerde hij in 1912 een lijst van de vóór 1800 uitgekomen liedboeken, en in 1923 nog een supplement daarop.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- Het Leidsch Dagblad van 19 januari 1899 (1e blad, p. 3) bevat het bericht: ‘De oud-hoogleeraar dr. Robert Fruin, alhier, is sedert een paar dagen ernstig ongesteld. De nacht was vrij rustig, doch de toestand is dezelfde’. Tot het overlijden van Fruin op 29 januari publiceerde dit blad elke dag - verschillende keren als eerste bericht op de voorpagina - een mededeling omtrent de toestand van de zieke. Verschillende bladen namen deze ‘communiqué's’ over.
- voetnoot3
- Op 1 januari 1925 werd het zegel verbroken. Albert Verwey in de inleiding (p. I) op de door hem uitgegeven Brieven van Cd. Busken Huet aan E.J. Potgieter (Haarlem, 1925; 3 dln., XIII + 240, 250 en 224 p.).
- voetnoot4
- In de februari-aflevering van De Gids publiceerde Byvanck, behalve zijn buitenlands overzicht, het opstel Literatuur en Leven (p. 324-335), n.a.v. Is. Quérido, Meditaties over literatuur en leven, I ('s-Grav., 1898; 232 p.).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246. Gedateerd: ‘Van huis. Woensdagochtend’. Door Van Hall aan Byvanck doorgezonden.
- voetnoot2
- De zes belangrijkste door Fruin in de N.R.C. gepubliceerde stukken, waarmee hij stelling nam in de strijd over onderwijs en kiesrecht, in V.G., X, p. 349-384. De niet herdrukte ‘ingezonden stukken’ zijn opgesomd in het registerdeel op de V.G.
- voetnoot3
- Fruin schijnt ook zelf het krijgen van deze onderscheiding in verband te hebben gebracht met zijn ingrijpen in de kiesrechtkwestie, vgl. Corr., nr. 457. Zie ook wat hij aan zijn neef Tom Fruin over zijn commandeurskruis schrijft (nr. 458).
- voetnoot4
- Zie Corr., p. 4443.
- voetnoot5
- Zie Corr., nr. 277.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- 4 februari.
- voetnoot3
- Quack was achtereenvolgens secretaris (1877), directeur (1885) en commissaris (1912 tot zijn overlijden) van de Nederlandse Bank.
- voetnoot4
- ‘... tot aan Fruin's dood is Sillem met onverbrekelijke banden aan Fruin gehecht geweest’ (Quack, Mijn vriend, p. 128). Sillem was een van de zeer weinigen, die in hun brieven Fruin met ‘amice’ aanspraken (vgl. hierboven, brief 50).
- voetnoot5
- Vgl. Quack's tekening van de ‘genadige bescherming’, waarin Opzoomer ook Jacques Fruin opnam (Herinneringen, p. 153).
- voetnoot6
- Zie hierboven, brieven 442 en 452.
- voetnoot7
- Welkomstgroet aan de Universiteit van Amsterdam bij gelegenheid harer feestelijke opening, 15 October 1877, opgenomen in Jaarboek R.U. Leiden, 1877-1878, p. 80-85 (herdrukt in V.G., IX, p. 376-380).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- De ouders van de hier bedoelde Thomas Fruin (genealogie-Fruin, I) waren William Frewen en Rebeca Ward, die in 1725 met elkaar waren gehuwd (aantekening van Robert Fruin voorin zijn verjaardagenboekje). Voor de bovengenoemde Thomas Fruin, zie Sneller, Het ouderlijk huis, p. 163-167.
- voetnoot3
- Volgens Burke, p. 933, werd Accepted Frewen in 1660 aartsbisschop van York en overleed hij vier jaar later.
- voetnoot4
- Deze George Frewen wordt in Burke niet vermeld. Van Vloten geeft in zijn herdruk van het Leidse volkstellingsregister van augustus 1574 inderdaad een Joris Fruin, wonend in de Blauwesteeg, naast het Jerusalemshof (Nalezing, p. 69). Hij heeft evenwel deze naam verkeerd getranscribeerd; er staat nl. Joris Bruen (G.A. Leiden, Register van de volkstelling tijdens het beleg, Oud Secr.-Archief, inv.nr. 24, katern Rapenburg, fo. 5v).
- voetnoot5
- Mr. J.R. Goddard te Epe bezit nog een gedrukt blaadje met vier coupletten van deze predikant: Op het graf van mijnen achtingwaardigen en onvergetelijken vriend den WelEdl. Heere Robert Fruin (1845).
- voetnoot6
- Zij verhuisde na het overlijden van haar echtgenoot naar een ander huis op de Leuvehaven. Sneller, Het ouderlijk huis, p. 191.
- voetnoot7
- Van Vloten kwam in 1835 te Leiden aan, maar begon eigenlijk eerst twee jaar later met zijn theologische studie; in het in 1838 opgerichte studentencorps waren hij en Thomas Fruin clubgenoten. Mees-Verwey, p. 38, 39. - In Een wijsgeerig-historisch modderaar (De Levensbode, II, 1867, p. 134-145) deed Van Vloten een aanval op ‘den even talentvollen en scherpzinnigen als helaas! modder- en plooizieken Fruin’ vanwege de ‘karakterloos modderende geschied-en wereldbeschouwing’, die uit enkele van zijn korttevoren gepubliceerde artikelen zou blijken.
- voetnoot8
- Robert Fruin was praeses Collegii in het jaar 1846-47; het jaar daarvoor had hij als praeses van de literaire faculteit reeds zitting in het Collegium gehad. Studenten-almanak voor 1846, p. 75; voor 1847, p. 70.
- voetnoot9
- Zie hierboven, brief 33, eerste postscriptum.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- Deze brieven zijn door Byvanck teruggegeven, in elk geval zijn zij niet in zijn collectie aanwezig.
- voetnoot3
- In zijn Utrechtse tijd had Robert Fruin dagelijks omgang met Donders (Fischer en Ten Doesschate, p. 67; vgl. hierboven, brief 10 slot). Ook later spraken zij elkaar nog wel; dat blijkt o.m. uit een aantekening van Fruin (U.B. Leiden, Ltk. 1555/112, env. ‘Brieven Cobet aan Geel’), dat Donders hem in juni 1876 gezegd had, tijdens een bezoek aan Gladstone verbluft te hebben gestaan over diens kennis van Homerus.
- voetnoot4
- Henry Holland, Chapters on mental Physiology (Londen, 1852), XII + 301 p.
- voetnoot5
- Zie hierboven, brief 386.
- voetnoot6
- In de december-vergadering van 1892 der afdeling letterkunde sprak Van der Wijck zijn levensbericht van Opzoomer uit (afgedrukt in Jaarboek Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen, 1892, p. 48-78).
- voetnoot7
- S. Muller Fz., Robert Fruin †, in: Algemeen Handelsblad van 1 februari 1899, avondeditie, 1e blad, p. 1. Een gedeelte ervan is hierboven herdrukt (p. 246, 247).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- Zie Corr., p. 128 3. Als oogarts, wonend in de Maliebaan, wordt Fles vermeld in het Adresboek van Utrecht, 1898-1899, p. 192.
- voetnoot3
- Emile Opzoomer, aangekomen in 1867, deed 20 januari 1882 doctoraal examen in de rechten en promoveerde op 5 juli van dat jaar bij J.A. Fruin. Examenregister der Jur. Faculteit (R.A. Utrecht, Archief der Fac., inv.nr. 23 I), fo. 46.
- voetnoot4
- Zie Register, i.v.W.R.E.H. Opzoomer, resp. A.S.C. Antal von Felsö Gellér-Opzoomer.
- voetnoot5
- R.W. Emerson, Nominalist and realist [1844], in: The complete works, I (Londen, 1866; p. 247-257), p. 247.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- Fruin heeft in 1852 de stoot gegeven tot de oprichting van deze schoolbibliotheek. Huussen, p. 19-22.
- voetnoot3
- R.P.A. Dozy en M.C. Dozy-van Goor den Oosterlingh.
- voetnoot4
- Waarschijnlijk de ‘Rachel’, over wie Fruin in 1846 aan zijn moeder schreef (zie hierboven, brief 5). Mogelijk bracht Fruin ook de dagen rond 2e Pinksterdag 1850 bij haar door (vgl. hierboven, brief 13 bij nt. 6). Zie ook hierna, brief 853.
- voetnoot5
- In 1871 en 1872 maakte Fruin zijn enige buitenlandse reizen, beide naar Zwitserland. De eerste keer ging hij alleen met zijn vriend Pluygers en genoot zeer (zie Corr., nr. 203); een jaar later gingen ook Mina Pluygers en de weduwe Hoekema Kingma mee (Hartevelt, p. 128; Blok, p. 131). Byvanck heeft kennelijk veel belang gehecht aan deze reizen (vgl. hierna, brief 86); wat bedoelde hij, toen hij (Studiën, p. 297) in dit verband schreef over plannen bij Fruin, ‘die aan innige behoeften van zijn hart bevrediging moesten geven’, maar die ‘teleurstelling in hun gevolg en nieuw verdriet en nieuwe eenzelvigheid’ brachten? Zie voor Pluygers, zijn zuster en mevr. Hoekema Kingma het Register.
- voetnoot6
- In 1891 werd een papyrus gevonden met zeven nagenoeg volledige mimen van deze Alexandrijnse dichter uit de Hellenistische tijd; in 1892 werden deze Μῖμίαμβοι voor het eerst gepubliceerd.
- voetnoot7
- Onder het pseudoniem C.R. gaf Olivier in een opstel De onpartijdigheid van den geschiedschrijver (De Ned. Spectator, 1860, p. 354-358) een negatief oordeel over Fruins intreerede.
- voetnoot8
- Zie Corr., p. 552.
- voetnoot9
- W.C.D. Olivier, Herinneringen aan Mr. J.R. Thorbecke (Arnhem, 1872; 79 p.).
- voetnoot10
- Zie hierboven, brief 386.
- voetnoot11
- Fruin en Van der Mey publiceerden in 1891 de Brieven van Cobet aan Geel uit Parijs en Italië, November 1840-Juli 1845 (Leiden; XLV + 652 p.); de inleiding is herdrukt in V.G., IX, p. 497-530.
- voetnoot12
- In dit ‘professorenhuis’ (nu Breestraat 113) woonde Fruin tot hij, na zijn benoeming tot hoogleraar, zijn intrek nam in het tegenwoordige pand Breestraat 123, vanwaar hij in 1864 verhuisde naar Steenschuur 9. Bevolkingsregisters (G.A. Leiden), Adresboeken van Leiden en Bijlage I (i.d. 29 april).
- voetnoot13
- Zie Corr., nrs. 92 en 99.
- voetnoot14
- Als reactie op de mededeling in de Ned. Spectator, dat de redactie de samenwerking met Van Vloten had opgezegd, omdat deze in De Dageraad van juni 1862 Bakhuizen van den Brink - een van haar belangrijkste medewerkers - onbehoorlijk had bejegend, publiceerde Van Vloten de brochure: De Ponsch-god en zijne trawanten (Deventer, 1862; 20 p.).
- voetnoot15
- Toen Van Vloten al meende te mogen rekenen op een benoeming te Groningen als opvolger van Jonckbloet, was De Vries begonnen met hem in Groningse kringen zwart te maken en er Moltzer aan te prijzen. In het zeer persoonlijke artikel De jongste benoeming bij de faculteit der bespiegelende wijsbegeerte en letteren te Groningen (De Dageraad, XIX, 4 van januari 1865, p. 303-311) pakte Van Vloten ongenadig tegen het ‘Leidsch kathederboefjen’, ‘ons De Vriesjen’, uit.
- voetnoot16
- De Deventer gemeenteraad ontsloeg in 1867 Van Vloten niet-eervol uit zijn ambt, omdat hij niet bereid was, zich in de toekomst te onthouden van kwetsende uitlatingen, zoals hij in zijn rectorale rede en in daarna gepubliceerde strijdschriften tegen Burgersdijk had geuit (zie noot 17). Mees-Verwey, p. 68-73. Van Vloten vatte zijn grieven tegen de raadsleden samen in zijn Spotdicht op de Deventer gemeenteraad (nr. 453 van mevr. Mees' bibliografie).
- voetnoot17
- Van Vloten nam het Burgersdijk kwalijk, dat hij zijn kinderen, om zijn vrouw een genoegen te doen en hun de toegang tot de maatschappij te vergemakkelijken, liet dopen en zo een taai vooroordeel kunstmatig in leven hield. Tegen dit ‘gehuichel’ trok Van Vloten zó fel van leer, dat curatoren en uiteindelijk de raad van Deventer ingrepen.
- voetnoot18
- Zie hierboven, brief 807.
- voetnoot19
- Tegen Verwijs publiceerde Van Vloten het opstel Ploertenkritiek (De Levensbode, IV, 1871, p. 135-147).
- voetnoot20
- Homerus, B 486.
- voetnoot21
- 1 februari was ‘een grillige dag van ijzigen tocht en van sneeuwvlagen’ (Byvanck, Studiën, p. 217). Byvanck was wel op de begraafplaats (brief van A.G. van Hamel aan Byvanck d.d. 5 februari 1899, in de in noot 1 genoemde collectie).
- voetnoot22
- Kennelijk had Van der Mey kort voor het schrijven van deze brief een bezoek gebracht aan de Koninklijke Bibliotheek, waar eind 1898 en begin 1899 een expositie werd gehouden van boeken en handschriften, die op het Oranje-huis betrekking hadden. Voor de door Byvanck samengestelde catalogus van die tentoonstelling, zie De Mare, nr. 221.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- Het gaat hier om de rondzendbrieven, waarop de leden der Gidsredactie hun oordeel gaven over de artikelen, die hun ter plaatsing waren aangeboden. Tutein Nolthenius stuurde aan Byvanck behalve de vele rondzendbrieven, waarop Fruin als redactielid (1865-1874) een meer of minder uitgebreide motivering van zijn stem had gegeven, ook verschillende brieven van Fruin (vgl. de brief van Tutein Nolthenius aan Byvanck d.d. 27 april 1899, in U.B. Leiden, Gids-Archief, Ltk. 1888, A 338a). Al deze stukken zijn in 1928, kort na Byvancks overlijden, door zijn zoon aan Colenbrander, die toen secretaris der Gids-redactie was, teruggegeven (zie de aantekening in de door Colenbrander opgemaakte inventaris van het Gids-Archief, Ltk. 1888 H, fo. 10v). - Ik moet er van af zien, deze soms zeer karakteristieke oordeelvellingen van Fruin nog in deze publikatie op te nemen: de omvang zou te groot zijn geworden.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- In de tweede aflevering van zijn opstel over Fruin had Byvanck de voorgeschiedenis van Fruins benoeming onjuist weergegeven (De Gids van april 1899, II, p. VIII, IX). N.a.v. de hier afgedrukte brieven 85 en 87 gaf hij in de augustus-aflevering (1899, III, p. 372) een rectificatie en verbeterde e.e.a. ook in de latere uitgave (Studiën, p. 249, 250).
- voetnoot3
- Bij de passage uit Fruins Hugo de Groot en Maria van Reigersbergh (1858), dat studeren het heilrijkste geneesmiddel is voor een gemoed dat met opzet door een ander onherstelbaar werd gewond, en dat studie zelfs kracht schenkt om de mens, tegen wie men wrevel en haat koesterde, te vergeven (V.G., IV, p. 53, 54), had Byvanck aangetekend dat hier de naklank van een persoonlijke ervaring van Fruin te horen was (De Gids van april 1899, II, p. VII); in een noot deelde Byvanck mee, bij geruchte te hebben vernomen, welk leed Fruin tijdens zijn leraarschap had getroffen. Ongetwijfeld ging het hier om de mededelingen van oud-rector Van der Mey in de hierboven afgedrukte brief 83 (bij noot 4). - De aangegeven plaats uit De Gids is herdrukt in Byvanck's Studiën (p. 247); de noot is met alle andere (vaak zeer veel zeggende) noten bij de heruitgave helaas weggelaten.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- Zie hierboven, brief 835. Bedoeld zijn resp. mevr. A.C. Fruin-Schneither, mej. E.M. Fruin en mr. Th.A. Fruin J.Az.
- voetnoot3
- Het derde fragment werd geplaatst in De Gids van mei 1899 (II, p. XXIII-XXXVI). In de heruitgave heeft Byvanck ter plaatse Heine toegevoegd (Studiën, p. 265).
- voetnoot4
- Zo G.W. Kernkamp, p. 2.
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246.
- voetnoot2
- Zie hierboven, brief 837. Byvanck rectificeerde zijn mededeling, dat Fruins rede niet in de Ned. Spectator was gerecenseerd (De Gids, 1899, II, p. XX), in een erratum (ibidem, III, p. 372) en in de latere uitgave (Studiën, p. 261).
- voetnoot3
- Op uitnodiging van het studentengezelschap ‘Doctrina’ sprak Loyson op 27 april 1874 in de Leidse Stadsgehoorzaal over ‘La crise actuelle dans l'église catholique’. Deze Père Hyacinthe, de beroemde vastenprediker der Notre-Dame, die uit de R.K. kerk was getreden, was de gehele winter in Leiden met spanning verwacht. Leidsch Dagblad van 24 en 29 april 1874.
- voetnoot4
- De boeken van Jacques Fruin werden, met nog een andere bibliotheek, in november 1885 en februari 1886 geveild; de catalogus bevatte in totaal 7197 nummers.
- voetnoot5
- Zie hierboven, brief 386, resp. 387.
- voetnoot6
- In zijn inaugurele rede (V.G., IX, p. 298).
- voetnoot1
- U.B. Leiden, Collectie-W.G.C. Byvanck, B.P.L. 2246; deze collectie bevat ook de brief van 9 april 1899, waarin Van der Wijck Byvanck schreef, met vrucht en vreugde de tot dan verschenen artikelen te hebben gelezen en met mevr. Fruin-Schneither Byvancks intuitie te bewonderen.
- voetnoot2
- De vier bladzijden die dit slot vormen (De Gids van juli 1899, III, p. XVI-XX) heeft Byvanck bij de heruitgave door een veel uitgebreidere afsluiting van zijn opstellen-serie vervangen (Studiën, p. 310-401).
- margenoot1
- Het verjaardagenboekje is ca. 1862 aangelegd; mogelijk ligt een soortgelijke voorganger er aan ten grondslag. Voorin het boekje - dat steeds meer een overlijdensregister werd - gaf Fruin nog een zeer beknopt genealogisch overzichtje van zijn familie. In de rechterkolom wordt hier, behalve de noodzakelijke annotatie, indien nodig de naam gegeven waaronder de betrokkene in het Register vermeld staat. - Het verjaardagenboekje bevindt zich in het familie-archief-Fruin; de beheerder, mr. Th.A. Fruin Rz. te Zeist, gaf gaarne toestemming tot publikatie.
- voetnoot1
- Dit olografisch testament is, blijkens acte van die datum, op 11 augustus 1898 gedeponeerd bij notaris mr. J.A.F. Coebergh, destijds te Leiden. De kopie, afgegeven door notaris W.S. Jongsma te Leiden, is aanwezig in het familie-archief-Fruin; de beheerder, mr. Th.A. Fruin Rz. te Zeist, stelde haar voor deze publikatie bereidwillig ter beschikking.
- voetnoot2
- Zie hierboven, brieven 54 en 58. Robert Fruin had, toen hij bij zijn zeventigste verjaardag elk van zijn neven en nichten f 10.000 gaf (Bijlage III, bij noot 7), deze neef overgeslagen (vgl. Corr., nr. 422).
- voetnoot3
- Een van de vijf commissarissen was mr. W.H. de Beaufort, een goede kennis van Fruin (Corr., p. 462).
- voetnoot4
- Bij Zutphen. Voor deze vereniging was te Leiden een comité werkzaam, waarvan tientallen jaren de familie Suringar de drijvende kracht was (Adresboeken van Leiden). Tot het overlijden van W.H.D. Suringar onderhield Fruin contact met deze oud-rector van het Leidse gymnasium (Huussen, p. 8).
- voetnoot5
- Buys en Vissering waren vele jaren bestuurslid van deze in 1817 opgerichte vereniging; eerstgenoemde nam er als secretaris-commissaris van de hulpbank een zeer grote plaats in. Met beiden had Fruin vooral in de jaren 1865-1874 veel contact, toen zij de drie Leidse redactieleden van De Gids waren; ook daarna bleef de vriendschap bestaan. - Fruin was contribuant der Maatschappij. Op de algemene vergadering van 1879 heeft hij geprotesteerd tegen de steun die aan een student was verleend; hij deelde het standpunt van de minderheid der bestuursleden, die meende dat deze hulp niet op de weg der Maatschappij lag, omdat het niet aanging, kinderen te brengen in een stand waarin hun ouders hen niet zelf konden brengen. Westerbaan, p. 42, 43.
- voetnoot6
- Buys was lid van de Leidse commissie van deze vereniging. Adresboeken van Leiden.
- voetnoot7
- In 1858 door Donders gesticht. Fruin heeft er zich laten behandelen, zie Bijlage I, i.d. 29 september.
- voetnoot8
- Elke zich respecterende (oud-)Rotterdammer bedacht toentertijd de Inrichting in zijn testament, zo deelde de secretaresse van de door naamsverandering nu ‘Amman-stichting’ geheten Inrichting, mej. W.A.H. Crol, lid van het Hist. Gen., mij mee. - De zwager van Robert Fruin, dr. Q.J. Goddard, was bovendien mede-oprichter van de Inrichting geweest (Nw. Ned. Biogr. Wbk., IV, k. 661).
- voetnoot9
- Dat was ruim f 67.000.
- voetnoot10
- Nl. mr. R. Fruin J. Az. (zie noot 2) en Q.J. Goddard jr., die tegenslag in zaken had ondervonden en reeds aanzienlijke financiële steun van Fruin had gekregen.
- voetnoot11
- De lijst van deze werken (2576 boekdelen en 1267 overdrukken) is afgedrukt in: Hand. en Med. van de Maatschappij der Ned. Letterkunde, 1899-1900, p. 82-134.
- voetnoot12
- Met enkele andere verzamelingen werd de rest van Fruins bibliotheek in 1900 door Nijhoff geveild; van de catalogus (3927 nrs.) bevindt zich het ex. met de veilingprijzen in de bibliotheek van de Ver. ter bevordering van de belangen des boekhandels.
- voetnoot13
- Vgl. Corr., p. 1232.
- voetnoot14
- De Leidse kohieren der inkomstenbelasting, die over enkele jaren rond 1900 in druk verschenen, laten zien, dat Robert Fruin financieel in een gunstige positie verkeerde. Het kohier der inkomsten-belasting te Leiden zowel van 1897 als van 1898 (Leiden, 1898, 218 p., resp. 1899, 227 p., aanwezig op G.A. Leiden) geeft aan, dat Fruins aanslag berekend werd over een opgegeven zuiver inkomen van f 13.500.
- voetnoot1
- Mr. Th.A. Fruin J. Az. stelde tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn ‘Herinneringen’ op schrift, waaruit hier de passage over zijn oom wordt afgedrukt. Mevrouw C.W. Fruin-Loder te Wassenaar verschafte mij inzage in de memoires van haar echtgenoot en verleende bereidwillig toestemming tot publikatie van dit gedeelte.
- voetnoot2
- Hiervóór schreef mr. Fruin over zijn broer Robert (zie hierboven, brief 549).
- voetnoot3
- E.M. Fruin.
- voetnoot4
- Mr. R. Fruin Th. Az. - Met ‘brouille’ is de verstandhouding te negatief getekend. Wel heeft een zekere verkoeling plaats gehad, toen de raadgevingen van Fruin door zijn neef - die het als student kalm aan deed, maar niet als zijn Utrechtse neven financieel van zijn oom afhankelijk was - in de wind werden geslagen. Th.A. Fruin [Rz.], p. 45. Tot een breuk kwam het echter niet: in een brief van 27 januari 1890 beval Fruin zijn neef in de belangstelling van de algemene rijksarchivaris Van Riemsdijk aan, i.v.m. de toekomstige vacature van rijksarchivaris in Zeeland (A.R.A., archief van het A.R.A., inv. nr. 630); ook bedacht Fruin hem in zijn testament.
- voetnoot5
- In juni 1888, zie Corr., p. 3671.
- voetnoot6
- A.C. Moll-Fruin.
- voetnoot7
- Om juist te zijn: dertien. De veertiende neef werd overgeslagen, zie Bijlage II, noot 2.
- voetnoot8
- Prof. dr. J.W. Moll.
- voetnoot9
- Deze brief is niet, als de zeventien, gedeeltelijk in de Corr. en in deze publikatie afgedrukte, andere brieven van Robert Fruin aan zijn neef mr. Th.A. Fruin J. Az. in het familie-archief-Fruin terechtgekomen.
- voetnoot10
- Vgl. Corr., p. 5012.
- voetnoot11
- Het bedrag is in het ms. opengelaten.