Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 76
(1962)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |||||||||||||
De formatie van het eerste Ministerie-Thorbecke
| |||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||
's Konings favoriet, J.C. Baud, werd geen minister. Van Sonsbeeck, die door de Koning ‘een pikant, onverdragelijk lid van de Raad van State’ wordt genoemd, kwam wel niet op Koloniën, wat Thorbecke graag gezien had, maar werd toch minister. Ook Van Goltstein, die de Koning als rem op Thorbecke in het kabinet wenste, bleef er buiten, evenals de opdringerige Lightenvelt, die volgens Z.M. ‘zoo veel bewijzen heeft gegeven van loyauteit en désintéressement’, dat hij in Lightenvelts persoon en karakter ‘contrepoids’ tegen Thorbecke zag. De beide departementen van Eredienst werden, tegen de uitdrukkelijke wil van de Koning, bij andere departementen ondergebracht. Anderzijds gingen de wensen van de Koning in vervulling voor wat betreft de beide militaire departementen. Al kreeg de Koning voor de andere departementen zijn zin niet, van de oorspronkelijke lijst van Thorbecke was weinig overgebleven. In het kabinet had geen enkele echte geestverwant van Thorbecke zitting gekregen. Verschillende auteurs hebben zich met de vraag beziggehouden of Thorbecke bij de keuze van zijn medeministers blijk heeft gegeven van een tekort aan mensenkennis. Ze hebben zich verder afgevraagd of Thorbecke misschien met opzet weinig krachtige figuren koos om zelf meer op de voorgrond te kunnen treden of dat hij geen betere ministers kon krijgen, omdat krachtige figuren er weinig voor voelden met Thorbecke in een ministerie te zitten. Deze vragen beantwoordt dit dossier niet expliciet. Wel blijkt uit de stukken, dat Thorbecke krachtige figuren op 't oog had, die hij echter moest laten vallen. In al zijn bewegingen werd hij sterk belemmerd door tegenwerking die hij ondervond van de Koning, een kring mensen rond de Koning en enige leden van het aftredend ministerie. Het was Thorbecke niet duidelijk welke rol Lightenvelt en Donker Curtius bij de formatie speelden. Wij weten, misschien nog beter dan Thorbecke, dat hun rol zo weinig fraai was, dat Prins Frederik 't te gortig vond en Donker er zelf niet meer van kon slapen. Tot nu toe heeft men het ervoor gehouden, dat de Koning van Thorbecke een uitgewerkt programma verlangde om er zeker van te zijn dat hij niet te ver zou gaan. Thorbecke heeft dat zelf op 13 november in de Tweede Kamer ook zo voorgesteld. Wanneer men de stukken bekijkt, rijst echter de vraag, waarom Thorbecke pas om een programma gevraagd werd toen hij zijn opdracht al uitgevoerd had. Op grond van de besprekingen naar aanleiding van de eerste brief van Thorbecke | |||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||
en op grond van de notities van Van Rappard voor eigen gebruik en de door Donker opgestelde brief voor Thorbecke (die niet verzonden werd) lijkt mij een verdergaande conclusie gewettigd. In de uiterste nood waren de Koning, Donker en Lightenvelt wel bereid een ministerie te accepteren waarin, naast een aantal personen waarin men wel vertrouwen had, ook Thorbecke zitting zou hebben. Toen echter Thorbecke zijn opdracht, ‘een Gouvernement te vormen in overeenstemming met de volksvertegenwoordiging’, uitvoerde en met een kabinet voor de dag kwam waarvan hij duidelijk de hoofdpersoon was en waarin ook enige geestverwanten van hem zitting zouden krijgen, is hem een programma gevraagd. Men krijgt de indruk, dat de Koning van Thorbecke een programma wenste omdat hij zijn beginselen ‘van haver tot gort’ wilde kennen. Bij Donker en Lightenvelt schijnt het programma eerder een voorwendsel te zijn geweest om Thorbecke den volke voor te kunnen stellen als formateur zonder succes. Dat de Koning, Donker en Lightenvelt verschillende motieven hadden, wordt ook uit de stukken duidelijk. Hun toeleg is mislukt door de weigering van Van Goltstein om als formateur op te treden. Is het te ver gezocht om aan te nemen dat zowel Van Goltstein als Donker geschrokken waren van het artikel in de N.R.C.Ga naar voetnoot1, waarin de spijker op de kop geslagen werd? Is deze veronderstelling juist, dan hebben de N.R.C. en de handige Van Bosse, de auteur van het artikel, een wezenlijke bijdrage geleverd tot het ontstaan van het eerste ministerie-Thorbecke. De merkwaardige rol die Lightenvelt en Donker in deze geschiedenis hebben gespeeld heeft ook nog een staatsrechtelijk aspect. Donker, die al in juni als minister was afgetreden, was voor zijn optreden alleen aan de Koning, die hem in de zaak betrokken had, verantwoording verschuldigd. Lightenvelt was echter nog minister en had door de Kamer ter verantwoording geroepen kunnen worden. Aan de formatie van het eerste ministerie-Thorbecke is de meeste aandacht besteed door C.W. de VriesGa naar voetnoot2 en A. AlbertsGa naar voetnoot3. De Vries heeft het onderhavige dossier gekend en er een en ander | |||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||
uit afgedrukt. Het dossier als geheel is echter een correctie op het beeld dat De Vries van Willem III en Thorbecke geeft. Alberts heeft deze stukken niet gekend en beweert zelfs dat van bepaalde besprekingen geen notulen bestaanGa naar voetnoot1. Deze stukken geven niet alleen op enkele punten een correctie op het verhaal van Alberts, o.a. voor wat betreft het tijdstip waarop Thorbecke de formatie-opdracht kreegGa naar voetnoot2, maar vormen als geheel ook een correctie op de strekking van zijn werk. De verwikkelingen rond de formatie van het ministerie-Thorbecke hebben ook in groter kader betekenis. Ze bevestigen namelijk de these, dat de liberale koers van na 1848 vele malen en onder andere in 1849 gevaar gelopen heeft onderbroken te wordenGa naar voetnoot3. De grondwetswijziging van 1848 was even weinig vanzelfsprekend als het ministerie-Thorbecke in 1849, dat de grondwet ging veranderen. Wanneer men daartegen aanvoert, dat Thorbecke toch wel aan de beurt zou zijn gekomen omdat de meerderheid van de Kamer dat wenste, dan ziet men over het hoofd, dat de kring, die in deze stukken aan het woord komt, van die Kamermeerderheid geen al te grote dunk had. De Koning wilde de Kamer wel ‘aan de haak laten verrotten’ en Donker vond 't een verzameling ‘vreemde, rijpe en groene bestanddeelen’ die, wanneer zich ‘een stem doet hooren die haar beschuldigt, wel rijp zal worden om zich aan een georganiseerd Ministerie aan te sluiten’.
Tenslotte de herkomst van het dossier. Tot voor kort berustte het op het Kabinet van de Koningin. Uit De Vries' publicaties was mij het bestaan ervan bekend. Door de zorg van de heer J. Steur van het Algemeen Rijksarchief werd het dossier overgebracht naar het A.R.A. Het hoofdbestanddeel van dit dossier vormen de kladnotulen van Van Rappard, die vaak zeer moeilijk te ontcijferen zijn. | |||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||
Het merendeel van de stukken is op rouwpapier geschreven, omdat het hof nog officieel rouwde om de dood van Willem II. Behalve enige aanbiedingsbrieven van Prins Frederik en Prins Hendrik, waaruit blijkt dat zij alle stukken ter inzage kregen en enige briefjes van de adjudant van Willem III, waarin Van Rappard voor besprekingen bij de Koning wordt uitgenodigd, is het dossier in zijn geheel afgedrukt. Vooruitlopend op de nieuwe regels van het H.G. voor het uitgeven van historische bescheiden zijn onzekere lezingen cursief afgedrukt; de in het handschrift onderstreepte gedeelten zijn gespatieerd weergegeven. | |||||||||||||
1 LightenveltGa naar voetnoot1 aan de Koning. 17 augustus 1849Ga naar voetnoot2Sire, La confiance dont Votre Majesté veut bien m'honnorer m'impose l'obligation de ne pas lui cacher ce qui se prépare. Pour renforcer le cabinet actuel on a proposé au conseilGa naar voetnoot3 d'avoir recours à un systhème de coalition avec l'extrème gauche de la chambre et d'introduire Mr. Thorbecke dans le ministère. J'ai combattu ce projet de toutes mes forces, comme formant une alliance monstrueuse nuisible au pays et au Roi. J'ai déclaré que je ne me prêterai pas à siéger avec cet homme, qu'un membre de la commission de constitution m'a fait connaître comme un républicain effréné. Je ne le connais pas personellement n'ayant jamais échangé une parole ni une ligne avec lui. Proposer un portefeuille à cet homme c'est lui rendre les armes à lui et son parti, c'est en un mot se déclarer vaincu; je ne crois pas que les hommes d'ordre et de principes monarchiques en soient réduits à passer sous les fourches Caudines de | |||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||
Thorbecke et consorts: est ce que nous ferions un pas vers la république, au moment où toute l'Europe lui tourne le dos? Je sais que quelques hommes monarchiques, voudraient essayer d'un ministère Thorbecke pour lui perdre. Je crois ce systhème dangereux; il ressemble au systhème suivi par les légitimistes (branche ainée) en France et qui jusqu'à présent a perdu leur cause. Cet homme d'abord n'entera pas au pouvoir, sans faire ses conditions, ni sans y emener les siens; une fois là il cajolera les masses, s'en fera un appui et sa position peut devenir inexpugnable. Je crois un systhème de réaction ou rétrograde, impossible et auprès des chambres et auprès de la Nation. Mais je crois une alliance avec Thorbecke et le Journal d'Arnhem honteuse et nuisible aux intérêts de mon pays et de mon Roi. J'espère que Votre Majesté n'exigera pas le sacrifice de mes convictions. Au reste Sire je ne veux faire obstacle à aucune combinaison qu'il plaira à Votre Majesté de sanctionner, et mon éloignement du Ministère ne doit peser pour rien dans la balance. Si un Ministère de coalition est nécessaire pour neutraliser les résistances, j'aime mieux me coaliser avec des hommes d'ordre qui ne partageraient pas entièrement mes vues, qu'avec des brouillons politiques. Je ne demande pas de réponse à cette lettre écrite à la hâte mais dans le seul intérêt de Votre Majesté: peutêtre Votre Majesté pourrait me faire connaître indirectement, si elle approuve ou non ma manière de voir énoncée dans cette lettre. --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
2 Prins FrederikGa naar voetnoot1 aan de directeur van het kabinet des Konings van Rappard, 21 Augustus 1849Ik heb de eer hierbij aan UHEG terug te doen geworden, de mij op last des Konings met Uwen brief van den 19 dezer medegedeelde missive van den Minister Lightenvelt welke ik ingevolge het aan mij te kennen gegeven verlangen ook aan Z.K.H. Prins HendrikGa naar voetnoot2 heb doen toekomen, van wien ik dezelve heden terug ontvangen heb. --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||
3 Concept van Mededeling voor de Staatscourant, 19 September 1849Ga naar voetnoota.De Ministers hebben hun ontslag verzocht, Z.M. heeft hetzelve nog niet aangenomen, maar op gisteren de Heeren Mr. D. Donker Curtius en Lightenvelt ontboden en heden bij zich ontvangen en heeft aan hen de nodige instructien gegeven, teneinde eene nieuwe zamenstelling van het Ministerie voor te bereiden en van hun bemoeiingen aan Z.M. verslag te doen. | |||||||||||||
4 Memorandum van Donker CurtiusGa naar voetnootaPunten om eerbiedig aan Z.M. ter overweging te geven.
Een aandachtig oog slaande op den tegenwoordigen toestand van het Ministerie in verhouding met de Kamers, schijnt het raadzaam geene poging te doen om de bestaande vacaturen aantevullen, dan na opening der nieuwe zitting van de Staten-Generaal en zelfs na de stemming over het budjet. Niemand kan voor dien tijd eene Ministeriëelle betrekking aanvaarden, en het te vergeefs zoeken naar Ministers verzwakt de kracht van hen, die het zijn. Maar wat moet er vroeger of later geschieden? Er moet, naar mijn inzien, eene reorganisatie van het Ministerie plaats hebben, want het is niet te ontkennen, dat de Ministers zich hebben afgewerkt en toch niet met dien spoed zoo veel hebben opgeleverd, als had kunnen opgeleverd worden. Dit bewijst het bestaan van een organiek gebrek. Dit gebrek bestaat:
| |||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||
Zal men dus het organiek gebrek herstellen, dan moet het oog op deze punten worden gevestigd, dan moet het getal der Ministers, zoo zich daartoe de gelegenheid aanbiedt, worden verminderd. De suppressie der beide Ministerien van Eeredienst, kan door een votum der Kamer noodzakelijk worden en de overbrenging van alle hare werkzaamheden bij het Departement van Financien eene verpligting, terwijl dan jaarlijks een Lid van den Staatsraad zoude kunnen worden gedesigneerd, om het Hervormd en Luthersch Sijnode te openen, er bij te adsisteren en den Koning rapport te doen. - De Ministers van Oorlog en Marine schijnen alleen in den Ministerraad tegenwoordig te moeten zijn, wanneer er regeringsbeginselen of militaire zaken worden behandeld, of wanneer die Ministers de medewerking van den Raad vragen, zoodat de gewone Raad van Ministers slechts zoude bestaan uit zeven leden, of bij de suppressie der Ministerien van Eeredienst, uit vijf leden. Verder worden in den Raad de daar voorgebragte ontwerpen van wetten en besluiten niet articulatus onderzocht, maar de Minister die de voordragt doet, draagt de beginselen voor, deze worden alleen gediscutiëerd. Verder wordt alles aan den voordragenden Minister overgelaten, die echter het advies van den Raad van State met zijn definitief ontwerp aan een zijner collegaas mededeelt en dit met hem arresteert. Bij verandering van beginselen, zoude over die verandering alleen de Raad worden gehoord. In de Kamer moeten ter verdediging der ontwerpen altijd twee Ministers, bij zeer gewigtige zaken drie of allen ter verdediging tegenwoordig zijn; maar altijd de ontwerper en de Minister die het definitief ontwerp mede heeft gearresteerd; zij verdeelen de verdediging bij voorkeur zoodanig, dat een de eindelijke repliek heeft. Voor de opening der Kamers maken de Ministers een cader van al hetgeen in den loop van het jaar zal worden voorgebragt; zij verdeelen dit in twee of drie onderdeelen, om zoo vele rustpunten in de parlementaire werkzaamheden te hebben, als nodig worden geoordeeld. Bij de opening der Kamers en de benoeming van den President der Tweede Kamer benoemt de Koning eenen Minister tot President van den Minister-raad voor het tijdvak der zitting van de Kamers, van de opening tot de sluiting der Kamers of | |||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||
voor het parlementaire Jaar. Hierdoor zal eene vaste rigting aan de werkzaamheden worden gegeven, en zal altijd zoodanig President kunnen worden gekozen, als zich best met de Presidenten der Kamers kan verstaan. Deze punten worden opgenomen in een besluit van herziening der vorige besluiten omtrent den Minister-raad. Door deze of soortgelijke bepalingen, zal een vaster gang der Regering worden verzekerd, de Ministers zullen minder overkropt zijn met werkzaamheden en zij zullen niet geisoleerd in de Kamers staan. Maar als het ogenblik zal zijn gekomen, dat het Ministerie zoo wordt gereconstitueerd moet er meer gebeuren; aan sommige onderwerpen moet tegelijkertijd eene bepaalde rigting worden gegeven. Zoo wordt terzelfder gelegenheid, bij besluit het slegten der vestingen aan den IJssel, Coevorden, Bourtange en vooral van Maastricht gelast; bepaalde autoriteiten worden gemagtigd dit te effectuëren, het bruikbaar materieel in de Rijks-magazijnen op te slaan en het overige van de hand te zetten. Bij een ander besluit wordt eene commissie ingesteld van slechts drie personen, bij voorbeeld, de Generaal CochiusGa naar voetnoot1, de Kolonel VerhorstGa naar voetnoot2 en de Majoor MerkesGa naar voetnoot3, om het stelsel van defensie voor te dragen en op te geven welke steden nog kunnen worden ontmanteld. Bij een derde besluit wordt benoemd eene commissie van drie leden om het ontwerp van organisatie van het Justitiewezen te onderzoeken en de Koning over invoering of wijziging binnen een zeer kort tijdbestek rapport te doen; tot leden dezer commissie kunnen in aanmerking komen de Heeren: van Rosenthal B. Donker CurtiusGa naar voetnoot4, Faber van RiemsdijkGa naar voetnoot5, Aart VederGa naar voetnoot6, | |||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||
Advocaat te Rotterdam en de BrauwGa naar voetnoot7, substituut-officier te 's Hage; geene hooge Magistraats-personen moeten worden gekozen. Nog wordt bij besluit de organisatie der Marine bepaald, 't zij de opheffing der werf te Rotterdam gelast, 't zij de slooping van linie-schepen bepaald, en tevens aangewezen wat onze Maritime behoeften zijn ter bescherming van onzen handel en onze overzeesche belangen, en hoe daarin zoo onkostbaar mogelijk zal worden voorzien. Voorts de opheffing van de Generaal-Meesteren der Munt en van de Houtvesterij. In een woord er moet daadwerkelijk executie aan het verslag van 13 November 1848 worden gegevenGa naar voetnoot8. Met dergelijke organisatie en dusdanige besluiten optredende zal het Ministerie steun bij de Kamer vinden; maar de kracht welke dat alles geven moet mag niet worden versnipperd, zij moet op eens in haar geheel worden aangewend. Alles kan daartoe worden voorbereid, zoo dat op eens, als de crisis is eminent de vijand kan worden overrompeld. Eindelijk moet hier met het oog op de zaken nog worden opgemerkt, dat waar twee vechten, elk slagen geeft, maar ook ontvangt en de Tweede Kamer ook heeft geleden. - Er is slechts een ongeluk, te weten, dat de slagen die het Ministerie ontvangt breed worden uitgemeten en die welke de Kamer treffen worden bedekt. Dit kan niet langer, dit vereischt voorziening. Daartoe moet zich een flinke stem doen hooren. Daarbij moet in aanmerking genomen worden, dat die stem niet moet zijn Ministeriëel, maar slechts eene stem, die de Kamer beschuldigt. Zij zal dan wel rijp worden, om zich aan een georganiseerd Ministerie te sluiten. Ik heb geheel gezwegen van de personen, omdat daarvan veel van het ogenblik afhangt, dit alleen dient daarbij in het oog te worden gehouden, dat men geen gecompromitteerde personen | |||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||
neemt, waardoor zij alleen worden verstaan, die het algemeen vertrouwen hebben verloren. Als bruikbaar kunnen worden opgenoemd behalve de bestaande Ministers, van Rosenthal, Baud, de neef en zelfs de OomGa naar voetnoot9, van TwistGa naar voetnoot10, Thorbecke, BoreelGa naar voetnoot11, Gevers (Minister in Beijeren)Ga naar voetnoot12, Cochius. Prof. AckersdijkGa naar voetnootaGa naar voetnoot13 | |||||||||||||
5 De adjudant van de Koning van Karnebeek aan de directeur van het Kabinet des Konings van Rappard, 30 September 1849.Hoogedelgestrenge Heer, Z.M. de Koning, UHEG morgen ochtend ten 10 uur wenschende te spreken - tegelijk met de Heeren Lightenvelt en D. Donker Curtius - heeft mij opgedragen UHEG te verzoeken op dat tijdstip aan Hoogsdeszelfs paleis tegenwoordig te zijn. --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
6 Thorbecke aan Donker Curtius, 15 Oktober 1849Hooggeachte Collega! Ik heb de eer, U ingesloten de gemotiveerde voordragt, tot kwijting van den last ons geworden, aan te bieden, met verzoek, die aan Zijne Majesteit te willen overhandigen. In afwezigheid van den Heer van Rosenthal, maar door hem gemagtigd, teeken ik deze missive alléén. --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||
7 Thorbecke en Nedermeyer van Rosenthal aan de Koning door tussenkomst van Donker Curtius, 15 Oktober 1849Sire! Zoo de ondergeteekenden den last, om aan Uwe Majesteit eene voordragt tot zamenstelling van een Ministerie te onderwerpen, zonder aarzelen, ja met moed, hebben aanvaard, het was dewijl zij Uw koninklijk verlangen, ‘een Gouvernement in overeenstemming met de Volksvertegenwoordiging’, tot rigtsnoer konden nemenGa naar voetnoot1. Gebrek aan overeenstemming met de Tweede Kamer is door het Ministerie, dat zijn ontslag heeft gevraagd, als hoofdgrond zijner aftreding opgegevenGa naar voetnoot2; en aan datzelfde gebrek wijt de Kamer, blijkens haar adres van antwoord, de onvruchtbaarheid der afgelopen zittingGa naar voetnoot3. Die overeenstemming wordt even zeer gevorderd om de wetgeving, door de Grondwet geboden, tot stand te doen komen; als om een vast, krachtig Bestuur aan het Land te verzekeren. Hieruit vloeide van zelf tweederlei gedachte voort: Vooreerst: dat algemeene vernieuwing van het personeel noodzakelijk was. Wij konden dus niemand der tegenwoordige ministers behalve een enkelen specialen man, die aan het hoofd van het departement van finantien bijzonder vertrouwen geniet, als lid van het nieuwe Gouvernement voordragen. Ten andere, dat wij moesten trachten, het nieuwe Ministerie zooveel mogelijk uit leden der parlementaire meerderheid te vormen. | |||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||
De ondergeteekenden achten hierdoor de keus der personen, die zij eerbiedig aan Uwe Majesteit voorstellen, in't algemeen verklaard. Wij voegen er twee opmerkingen bij: Ten aanzien der departementen van Eeredienst: wij stellen aan Uwe Majesteit voor, die departementen, als afzonderlijke Ministeriën, op te heffen; eene vereenvoudiging van bestuur, sedert lang gewenscht, naar onze overtuiging noodig, en gewis eene der voorwaarden, zonder welke de inwilliging der begrooting van de Tweede Kamer niet mag worden gewacht. Ten aanzien van het departement van koloniën: lang en ernstig hebben wij de vraag overlegd, of wij uitsluitend onder gewezen koloniale ambtenaren behoorden te kiezen. Na raadpleging met de meest bevoegde oordeelaars zijn wij tot het besluit gekomen, dat een bekwaam Staatsman, al is hij niet over zee geweest, inzonderheid zoo hij in den Raad van State sedert jaren deel heeft genomen aan de behandeling der koloniezaken, van de veelzijdige inlichtingen, hier te lande van oud-ingezetenen der overzeesche gewesten verkrijgbaar, omringd en partij trekkende, het bestuur zelfstandiger, onpartijdiger en met meer zedelijk gezag, dan meestal een gewezen koloniaal ambtenaar, zal kunnen handhaven. Tengevolge dezer overwegingen dragen wij aan Uwe Majesteit voor: Voor het departement van Finantiën den Heer van BosseGa naar voetnoot4; Voor dat van Marine den Heer HugenholtzGa naar voetnoot5, lid van de Tweede Kamer; Voor dat van Oorlog den Heer Storm van 's GravesandeGa naar voetnoot6, lid der Tweede Kamer; Voor dat van Koloniën den Heer van SonsbeeckGa naar voetnoot7, lid van den Raad van State. | |||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||
In vereeniging met deze personen meenen de ondergeteekenden verpligt te zijn, zich ter beschikking van Uwe Majesteit te stellen, de eerste voor het departement van Binnenlandsche, de tweede voor dat van Buitenlandsche Zaken. De tweede ondergeteekende is tevens bereid om zich ad interim met het departement van Justitie te laten belasten, totdat de definitieve voordragt, thans nog afhankelijk van eene onderhandeling, die op eenen afstand moet worden gevoerd, zal kunnen geschiedenGa naar voetnoot8. --- Thorbecke, Nedermeyer van Rosenthal die, afwezig, den eerstondergeteekende heeft verzocht tevens voor hem te teekenenGa naar voetnoot9. | |||||||||||||
8 Bijeenkomst op Dinsdag 16 Oktober 1849.Aanwezig waren: de Koning, Donker Curtius, Lightenvelt en de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard. Aantekeningen van Van RappardGa naar voetnoot1.
Z.M.: leest missive van den Heer Thorbecke aan den Heer Donker Curtius. Betwijfelt of Nedermeyer van Rosenthal heeft geautoriseerd om voor hem te teekenen zóó gewigtig stuk. De eer van dien Heer is daarbij in het spel. Lightenvelt: meent, dat afgesproken zal zijn vóór vertrek. Zoo lang van Rosenthal niet desavoueert, er geloof aan te schenken. Donker Curtius: zou gevraagd hebben aan van Rosenthal of, zoo'n onbeperkten last had gegeven. Ook omdat heeft gemeend dat in anderen vorm tot Uwe Majesteit zou zijn gekomen. Z.M.: gedrag van Nedermeyer van Rosenthal laakbaar - in zulke gewigtige omstandigheden loopt men niet weg - kent | |||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||
men geene familie - grenst aan hoogverraad - eens hier gekomen moet hier blijvenGa naar voetnoot2. Donker Curtius: Zijne dochter heeft eene bloedspuwing gekregen. Z.M.: Zal hij niet stoppen. Mijne zuster is gisteren te Biljoen gekomen. Zou daarheen ook gaarne gegaan zijnGa naar voetnoot3. Z.M.: Leest hierop brief van Thorbecke aan Hoogstdenzelven. Ze hebben geen woord van mij gehoord omtrent rigtsnoer, welke ik volgen wil. Wil geen Kabinet 't welk meerderheid van 2e kamer wil volgen welke niet bestaat. 't Algemeen belang moet de eenige rigtsnoer opleveren; niet de meerderheid der Kamer. De opinie der Natie is glad neven die der Kamer. Vindt geene vrijheid als Souverein om die te passeeren. Zij is sedert '48 merkbaar in meer gouvernementeelen zin gestemd, dan afgeschilderd is. Zij wilde wel verandering in de Grondwet; maar (is niet persoonlijk tegen U Mijnheer Donker Curtius, in U heb ik geene subversive gevoelens ontdekt). De Regering moet haar kracht vinden in 't welbegrepen belang des Vaderlands en 't Ministerie moet de Kamer aan den haak laten verrotten. Wanneer de Regering alles doet om de wetten goed voor te dragen en de Kamer desniettemin de wet amendeert, dan ze laten loopen naar de 1e Kamer, daar zullen er van de 8 geamendeerde ontwerpen 7 worden verworpen. De 1e Kamer wil de Grondwet niet in subversiven zin uitgevoerd. Daarvan resultaat dat de bezadigde opinie den vinger in den grond zal stekenGa naar voetnoot4. Men zal de 1e Kamer gouteren en de 2e afkeuren. Wanneer deze meer en meer gevallen, dan haar te ontbinden. (Z.M. leest verder). De onvruchtbaarheid der zitting alleen te wijten aan den onbegrijpelijken, onverantwoordelijken onwil van de 2e Kamer. Dat hebben de kiezers niet gewild. (Z.M. leest verder). Op mijn hoog standpunt kan ik mij geen denkbeeld maken van eene Kamer, die glad is neven de Natie. Dus wil hij haar bestaan instandhoudenGa naar voetnoota en vaste instellingen | |||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||
in constitutioneelen zin, geene licence. Indien de Kamer werkelijk uitdrukt 't gevoelen der Natie zou ik er zoo veel respect voor hebben, als ik ze nu veracht. (Z.M. leest verder). 't Ministerie dient wel zeker te zijn van de hooge commerciesGa naar voetnootb. Ik vind geene vrijheid geheel te hernieuwen; maar wel aan te vullen en dezen en geenen er uit te ligten. 't Tegenwoordige Ministerie niet zoo almachtig zwak. Zie 't gebeurde met Keyser te AmsterdamGa naar voetnoot5, als ook de voordragt van het Ministerie zelfGa naar voetnoot6, waarbij zij zeggen dat er geene formeele desapprobatie is gegeven van de Regeringsbeginselen. Daarom wil ik Lightenvelt, van HeemstraGa naar voetnoot7, van den BoschGa naar voetnoot8, MutsaersGa naar voetnoot9 enz. handhaven. (Z.M. leest verder). De suppressie der Eerediensten vroeger afgekeurd als zullende opleveren brandon de discorde. Ik voeg mij geheel bij die opinie. Ofschoon de grondwettige pligt als Koning van mij onpartijdigheid eischt, zal elk echter beseffen, dat de Historie van het Huis mij niet indifferent kan zijn. Hoop dat de Hemel mij beware, dat ik niet eenmaal partij zal moeten kiezen maar in dat geval zal ik de protestantsche zijde moeten kiezen. Mijne voorvaderen hebben echter nooit het protestantisme in dien exclusieven zin uitgelegd, als nu vele heethoofden. Integendeel de essence van het Protestantisme is verdraagzaamheid. Ik zal dan ook altijd verdraagzaam wezen; maar de opheffing der Eerediensten als brandon de discorde zullende worden aangezien kan ik hiertoe niet overgaan. Kan zich niet begeven in 't systema van transacties met de Kamer. Loven en bieden, hiertoe zal ik mij nooit prêteren. Kweekt partijzucht, tweedragt aan. Al maakt dan de 2e Kamer er eene conditie van, dan moet zij er de verantwoordelijkheid voor dragen; maar van mij zal het niet uitgaan. Ik refuseer het bepaald. De § wegens de koloniën levert het criterium van de gehele | |||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||
zaak. Ziet de positie van 't land in op de volgende wijze. Schuldenlast - Nationale eer. Koloniën voordeelig slot, misschien daardoor gelegenheid later om de lasten der lagere volksklasse te verligten. Koloniën plegtanker van de Staat. Wel toe te zien op welken grond het te leggen. Zal men daarvoor democratischen of autocratischen grondslag kiezen? Ik geloof 't laatste. In Raad van State zeldzaam de rede van koloniale zaken. Prisez daarvoor het afzonderlijk besluit wegens het roepen in den Raad van ambtenaren uit de Koloniën. Volledige theoretische en praktische kennis van de Koloniën kan geen lid van Raad van State hebben. Ik moet mij verplaatsen in de ware appreciatie van een Minister van Koloniën en wat hij in zich moet vereenigen. Volledige kennis der bevolking en van het regeringsbeginsel, dat past voor de koloniën - en of de praktijk de ware toepassing in zich bevat van die beginselen en welke de invloed daarvan op de populatie - van de relatiën van 't regeringsbeginsel met de koloniën en 't Moederland en omgekeerd. Morele zelfstandigheid zal een zoodanig Minister van Koloniën niet hebben. De Gouverneur-Generaal heeft de Regeering reeds verzwakt, ziet dus geen heil, indien Regeringsbeginsel nog moet worden verzwakt. Voor Finantieel Departement van Bosse, heb daar niets tegen. Voor Marine Departement en Militair Departement bepaald neen. Hugenholtz en Storm van 's Gravesande zijn bij Marine en Leger gemepriseerd. Niet omdat zij zoo héeten; maar omdat er op kleeft 't verwijt dat op meerdere zee- en landofficieren die rijk huwelijk gedaan hebbende, voor de familie, de dienst moesten verlaten. 't Leger renieert die personen als hunne kameraden. Zij kunnen dus niet den morelen invloed hebben, welke noodzakelijk is. Daarenboven zij zijn niet geweest Hoofdofficieren. Hebben dus geen talent kunnen deployeren wegens leiding van officieren. Hugenholtz was Luitenant [ter zee] van de 2e klasse, geen overwicht. Storm van 's Gravesande 1e Luitenant Ingenieur, heeft eenig leven gemaakt door 't publiceeren van leercursus: dus als een schoolopziener. Betwijfelt, of deze personen de morelen invloed zullen hebben. Hoe meer er over nadenkt, hoe meer ziet, dat volslagen incapabel zijn voor de voorgestelde betrekkingen. Voor Koloniaal Departement Van Sonsbeeck. Veel aptitude als regtsgeleerde maar pikant, onverdragelijk lid van Raad van State. Wanneer hij in zoo hooge betrekking wordt geroepen, zou menig persoon blesseren, zonder het te willen. Maar ik ga | |||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||
verder; tegen 't benoemen van Sonsbeeck verzet ik mij bepaald om de eenvoudige reden, dat RochussenGa naar voetnoot10, zoodra de tijding van de benoeming van Van Sonsbeeck komt, dadelijk zal terugkeeren en zijn betrekking nederlegt. Men denke aan de geschiedenis met GrooffGa naar voetnoot11 waarin Gouverneur-Generaal naar mijn inzien volkomen gelijk heeft gehad, want het gezag van het Gouvernement moest gerespecteerd worden. Van Sonsbeeck is daarentegen zeer onverdraagzaam. Men zou dus in de noodzakelijkheid zijn gesteld om over te gaan tot de keus van Gouverneur-Generaal. Voor Binnenlandsch Departement niet tegen Thorbecke ofschoon de auteur is van 't amendement op de wet der kroondomeinen. Ik mepriseer hem dus; maar ik zal hem tolereeren; maar ook niet meer. Voor Buitenlandsch Departement verzet er zich bepaald tegen omdat ik contrepoids tegen hem wil hebben in persoon, karakter en talenten als de Heer Lightenvelt die zoo veel bewijzen heeft gegeven van loyauteit en désintéressement. Voor Justitieel Departement respecteer ik de redenen van Donker Curtius ofschoon ik er mij niet bij kan nederleggen. Dus voor Justitieel Departement Nedermeyer van Rosenthal. De Heer WichersGa naar voetnoot12 wil demissie op zijne vroegere aanvrage, niet op grond van 't gemeenschappelijk aanzoek van de Ministers, waarvan hij de verantwoordelijkheid niet wil deelenGa naar voetnoot13. Dit stuk draagt mijne groote ontevredenheid weg, omdat hij, Thorbecke altijd zal schipbreuk lijden zoo lang hij met zijn principe zal voortgaan van suffisentie. Ik kan niet admitteeren | |||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||
voordragt van 3½ pagina's. Wil dat ik mij zal aansluiten aan hem, zonder dat hij zijne beginselen doe kennen. Hij moet van haver tot gort zijn stelsel van Binnenlandsch en Koloniaal Bestuur doen kennen. Speciaal 1e welke grieven tegen 't Gouvernement? 2e welke de fautive stelsels die men volgt: te gelijk, hoe de fouten te repareeren. Mijn wensch, dat J.C. Baud er in kome. Tegen de zaakkennis van dezen in koloniale zaken kan Thorbecke niet opzeilen. Maar dit Ministerie verwerpende moet men met ander Ministerie voor [den] dag komen. Justitieel Departement: Nedermeyer van Rosenthal. Buitenlandsch Departement: Lightenvelt. Koloniaal Departement: J.C. Baud. Binnenlandsch Departement: Thorbecke. Finantieel Departement: van Bosse. Militair Departement: Generaal van SpenglerGa naar voetnoot14. Marine Departement: van den Bosch. Hervormde Eeredienst Departement: van Heemstra. Roomsch-Katholijke Eeredienst Departement: Mutsaers. (Eloge van Van Spengler). A propos van Koloniaal Departement. Thorbecke heeft den Heer van SwietenGa naar voetnoot15 die zich alleronbeschofst tegen van den Bosch gedragen heeft voor Koloniale Zaken willen hebben, maar deze heeft bedankt; doch hij is niet anders (van Sonsbeeck) dan de adjudant van Van Swieten. Donker Curtius: Nedermeyer van Rosenthal heeft bepaald zijn veto over dien persoon uitgesproken bij mij aan huis 4 October. Thorbecke heeft reeds nu 25% verloren, maar men mag hem geene andere benoemingen zoo t'huis zenden. Mijne denkbeelden gaan hierheen (leest eene Pro MemorieGa naar voetnoot16 na vooraf eenige punten uit Z.M. discours te hebben gereleveerd). Nedermeyer van Rosenthal eerder gegaan dan afgesproken. Nooit gesproken van Buitenlandsch Departement. 't Gevoelen van U.M. wordt door alle gecenceerde menschen gedeeld; maar in Staatszaken niet genoeg. Men wil dat Thorbecke beproefd worde. Allervreemdst dat Ministerie zal optreden, 't welk niet heeft opengelegd zijne beginselen. Thorbecke wil dit niet, geeft geen zwart op wit. Zonder uit te laten, vragen: welk programma zij hebben? Indien dat inkomt, dan Z.M. zich omringen met de | |||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||
Ga naar voetnoot* sommiteiten des lands. Raad van State, Ministers van Staat, Buitengewone Staatsraden. Schimmelpenninck van der OyeGa naar voetnoot19, van Hall Sr.Ga naar voetnoot20 aan die voor te dragen 't programma, vragen wat raadzaam, dat Ministerie aan te nemen, of Ministerie buiten de Kamer, om eens vooral af te snijden, dat men Kamer make tot marchepied. In dat geval bijkans dezelfde personen, maar BruiningGa naar voetnoot21 voor Marine Departement, Bruce voor Binnenlandsch Departement, Van Panhuys voor Justitieel Departement. Eerediensten blijven tot nader besluit. Van Doorn als Vice President hersteld. Zou willen geschreven hebben als volgt (fiat insertio) Lightenvelt: Stapt hêen over den vorm. Indien 't personeel niet aan U.M. behaagt, is de combinatie niet als eene ernstige zaak te beschouwen. Van Bosse en van Sonsbeeck zijn als twee poden. Storm van 's Gravesande en ter Bruggen Hugenholtz als conditio sine qua non komt niet gelooflijk voor; even zo van Sonsbeeck. Dus gehalte en bestemming doet betwijfelen. Voorstellers wel overtuigd, dat behoeften van 't oogenblik die radikale hervorming niet vordert. Bij de 2e Kamer de meening uitgedrukt, dat niet alle Ministers zouden weggaan. Men moet ook 't oog hebben op de 1e Kamer, anders zou de oppositie zich kunnen verplaatsen. Opheffing van Eeredienst Departementen onbepaalde assertie. Uit geene enkele daad van de Kamer kan die worden opgemaakt. Wat blijft er van 't Koninklijk prerogatief? Zij kunnen ook niet ernstig willen geheel nieuwe hervorming van het Ministerie. Indien echter ernst was met die combinatie, dan glad van de hand te wijzen. Echter vooraf hooren op artikelen. Indien wel wijziging, dan onderhandelen waartoe Directeur van Kabinet. Eene wijziging in 't belang van de voorstellers, want zij kunnen niet anders willen, dan te treden in een viabel kabinet. Na 4 weken | |||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||
slechts onvolledig Ministerie; een interimair voor een belangrijk Ministerie, dat zoo veel behoefte heeft aan vast Minister. Nieuwe combinatie zou ook met haar beginselen moeten voor den dag komen. De vraag omtrent de beginselen voorbehoudens 's Konings keuze omtrent de personen. Wijziging der combinatie eerst beproeven, wanneer dat mislukt dan interpellatie omtrent de beginselen. Schok toegebracht aan 't hiërarchisch beginsel bij legerGa naar voetnoota en vloot, niet gewettigd door buitengewone gaven der individus of buitengewone omstandigheden. Ontslag van de onderhandelaarsGa naar voetnootb. Dus eerst beproeven combinatie van Z.M.Ga naar voetnoot22 dan wanneer afspringt, interpellatie op artikelenGa naar voetnootb. Donker Curtius: men bedriegt zich in Thorbecke als men zou denken dat hij à tout prix een portefeuille begeert. Na verdere wisseling van gedachten besloten op morgen voormiddags te 10 uur te continueeren; en geeft Z.M. last Prins Frederik en Hendrik mede tot de conferentie te roepenGa naar voetnootb. | |||||||||||||
9 De combinatie van de KoningBij de notulen van Van Rappard zijn twee velletjes met aantekeningen in het handschrift van de Koning opgelegd. Op het eerste velletje heeft de Koning een ministerie genoteerd in de door hem gewenste samenstelling. Waarschijnlijk naar aanleiding van het besprokene in de bijeenkomst van 16 October heeft hij enige namen doorgestreept en door andere vervangen. Op het eerste velletje de volgende aantekeningen.
Mr. D. Donker Curtius, Justitie (doorgestreept en in plaats daarvan: Nedermeyer van Rosenthal). Mr. Lightenvelt, Buitenlandsche Zaken. Mr. J.C. Baud, Koloniën. Mr. van Panhuys, Binnenlandsche Zaken (doorgestreept en in plaats daarvan: Protestantsche Eeredienst. Later ook Van Panhuys geschrapt). Mr. Thorbecke, Binnenlandsche Zaken (toegevoegd: of Bruce). Mr. baron van Heemstra, Protestantsche Eeredienst. Mr. Mutsaers, Rooms-Catholijke Eeredienst. Mr. van Bosse, Financiën. | |||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||
Mr. Ridder Generaal-Majoor titulair de StuersGa naar voetnoot1, oorlog (doorgestreept en in plaats daarvan: Jhr. Generaal-Majoor van Spengler). Marine tijdelijk aan Koloniën opdragen (doorgestreept en in plaats daarvan: Schout-bij-nacht Van den Bosch). Baron van Doorn van Westcapelle, Vice-President van den Raad van State.
Op het tweede velletje heeft de koning de verbeterde aantekeningen van het eerste velletje genoteerd, nu echter de namen van de departementen in 't Frans. Achter Thorbecke tekent hij aan: si Thorbecke refuse Bruce. | |||||||||||||
10 Notities van Van RappardGa naar voetnoot1De voorgedragene combinatie is incompleet. Voldoet niet wegens de personen, geeft geen waarborg ten aanzien van de beginselen. Hoe nu te handelen volgens Donker Curtius. Ga naar voetnoot* programma vragen, brengen in Raad van State aangevuld met Ministers van Staat enz. enz. daaraan vragen: of Ministerie geheel buiten de Kamer behoort te worden geconstitueerd. Hiertegen: twijfelachtig of Thorbecke c.s. zich aan dergelijke keuring zullen onderwerpen. zamenstelling van en behandeling der zaak bij dezen gemengden Raad moeijelijk. Maakt inbreuk op, verzwakt althans de uitoefening van koninklijk praerogatief. Indien de Raad zegt: ja, aannemen; zal men dan aannemen? Indien de Raad zegt: neen, Ministerie buiten de Kamer. Wat heeft men dan nog gewonnen? Iets anders wanneer men twee combinaties en twee programma's gereed had; maar ook dan nog schade voor Koninklijk praerogatief. | |||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||
Volgens de denkbeelden van Lightenvelt. Zou men programma kunnen vragen, doch te gelijk duidelijk genoeg te kennen geven, dat men, bij goedkeuring, nog niet gediend is van personen. Zullen zij zich daaraan onderwerpen? Helt dan ook meer over tot voorstel ter wijziging. Deze weg de natuurlijkste en in zoo verre de meest aannemelijke ook omdat, misschien, tot resultaat kan leiden. Maar in dat geval moet de innige overtuiging des Konings kunnen worden aangevoerd, dat die combinatie niet goed. moet een bepaald, ander personeel daaraan tegen over gesteld kunnen worden, zou daarmede moeten verbonden worden de vraag van een programma. Zal rekkelijk maken indien zij werkelijk oneens zijn. De punten voor het programma te bepalen tot de gewigtigste. Dus te kennen geven: dat de combinatie in haar geheel 's Konings goedkeuring niet wegdroeg; dat zich bepaald niet konde vereenigen met de keus van....Ga naar voetnoota maar dat, al ware het ook hiermede anders gelegen, Z.M. zich niet zoude kunnen decideeren, wanneer Hoogstdezelve niet wist hoe de Heeren dachten over...Ga naar voetnoota. Daarna afwachten wat zij hierop antwoorden. | |||||||||||||
11 Bijeenkomst op 17 Oktober 1849Aanwezig waren: de Koning, Donker Curtius, Lightenvelt, Prins Frederik, Prins Hendrik en Van Rappard. Aantekeningen van Van Rappard.
Lecture van brief van Thorbecke. Resumtie van hetgeen Z.M. daarop heeft aangemerkt. Donker Curtius: doet verslag van al het voorgevallene, sedert hij door Z.M. geroepen werd. De geest van de meesten was, dat Thorbecke was eene necessiteit van 't oogenblik. Had geen Ministerie gereed. 3 October conferentie van Thorbecke en Rosenthal bij Donker CurtiusGa naar voetnoot1. 4 October van Bosse gereed indien de beginselen van | |||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||
Regering en bepaald van de finantiën en de handel met zijne denkbeelden overeen kwamen. Thorbecke gezegd, dat hij de man niet was, zoo als men afschilderde; dat hij niet tot ultramaatregelen zou willen komen; - niet zoo ver zou gegaan zijn als nu in sommige wets-ontwerpen geschied. 5 October de zaak aan hen overgelaten. Van Bosse heeft zich ook niet verder mede gemoeid. Storm van 's Gravesande en Hugenholtz hebben aanvankelijk geweigerd; doch Thorbecke heeft hen belezen. GerickeGa naar voetnoot2, HeldewierGa naar voetnoot3, Boreel van Hogelanden hebben achtervolgends bedankt; Nedermeyer van Rosenthal wil zich nu en désespoir de cause met Buitenlandsch Departement belasten. Van J.C. Baud wil Thorbecke niets weten, meenende dat zijn naam 't Ministerie zou compromitteeren. Schetst den toestand der Kamer - vreemde, rijpe en groene bestanddeelen - wel gelegenheid echter om meerderheid te formeeren; maar Thorbecke, van Hall en anderen die boos waren, dat wij de Grondwetsherziening hadden tot stand gebracht, hebben uit wrevel niet gewild. Intusschen altijd onwil tegen de Regering geopenbaard door de Kamer, in deze omringd door de dagbladen; waarbij Thorbecke altijd voorop werd gezet. Van daar de meening, dat hij de man moest wezen; maar nu hij à l'oeuvre moet komen blijkt 't dat hij niet kan; hij heeft ook geene beginselen: weigert ze ook schriftelijk te geven. Is als lid der Kamer verder gegaan, dan hij wel als Regeringspersoon zoude kunnen willen. Geeft verder op, wat nu te doen, 't geen overeenkomt met het op gisteren voorgedragene. Lightenvelt: in gelijken zin als gisteren. Hoe zij vereenigd denken. Goed, dat Z.M. zich omringe van invloedrijke mannen; maar dan moeten wij van onze commissie ontslagen worden. Voorziet, dat niet noodig zal zijn. Thorbecke zal elken dag verliezen door zijn dralen, zijne onmagt. Menschen, die op onderste sport der militaire hiërarchie staan, op den bovensten trap te brengen, moet geweldigen schok geven aan de militaire hiërarchie. Donker Curtius: merkt nog aan, dat zij niet als sommiteiten | |||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||
van de Kamer konden beschouwd worden, noch als Presidenten van Sectiën, noch als rapporteurs benoemd. Prins Frederik: moeijelijk om reeds dadelijk eene opinie te geven; maar toch bereid te zeggen, waarheen naar zijn inzien zou moeten gaan. Kan over het algemeen wel deelen de algemeene beschouwingen. Acht Thorbecke ook de ultima ratio. Vleit echter, dat zij niet in staat zullen zijn het te geven. De punten moeten categorisch worden aangewezen. Maar in hoe verre zijn Thorbecke en Nedermeyer van Rosenthal in naam van Z.M. uitgenoodigd een Ministerie zamen te stellen? Donker Curtius: hem gevraagd, of hij zich zoo zou kunnen omringen dat daaruit voordragt van Ministerie zou kunnen voortvloeijen. Daarna is hij opgeroepen en hem gezegd, dat Z.M. niet tegen hem zou hebben, in geval hij zich zoude omringen van geschikte personen. Wij kunnen geen programma uit eigene beweging vragen; maar het kan door onze tusschenkomst geschieden. Prins Frederik: denkt omtrent personen even als de overige Heeren. Kan niet begrijpen, hoe 't denkbeeld in welgeorganiseerd hoofd is opgekomen. Donker Curtius: gelooft wel, dat wijziging in personeel zouden toelaten. Prins Frederik: huiverig om het tweede toneel op te voeren. Dringt aan op 't nemen van maatregelen ten einde met ander Ministerie gereed zij want het duurt te lang. Meent ook, dat moet worden opgemerkt, dat persoon voor Justitieel Departement ontbreekt en dat toch wenschelijk dat die mede 't programma onderteekent. Donker Curtius: Baud laten komen. Prins Hendrik: heeft geene bijzondere aanmerkingen. Alleen wenscht te weten, of in 't publiek bekend is, dat de 2 Heeren belast zijn met het vormen van Ministerie? Daarvan zal veel afhangen of die Heeren 't vertrouwen zullen behouden of niet. Anders zou men 't spoedig kunnen werpen op de aftredende Ministers. Niets beter, dan programma te vragen, ten einde de schuld geheel op de 2 Heeren te werpen. Donker Curtius: wijst op 't artikel, nu acht dagen geleden, in de Staatscourant opgenomenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||
Ga naar voetnoot* Berigt in de Staatscourant van heden te plaatsenGa naar voetnoota. Missive uit Kabinet aan D. Donker Curtius om aan Thorbecke programma te vragenGa naar voetnoota. | |||||||||||||
12 Concept van mededeling in de Staatscourant, 17 Oktober 1849Ga naar voetnootaGa naar voetnoot1Z.M. heeft den 15 den dezer van den Heer Thorbecke door tusschenkomst van den Heer Donker Curtius, ontvangen een voorstel van eenige personen, welke als hoofden van de meeste ministerieele departementen in aanmerking zouden kunnen komen; Z.M. heeft alvorens eenige beslissing te nemen den Heer Thorbecke doen uitnodigen, om in vereeniging met de door hem aangewezen personen het programma hunner beginselen aan Z.M. mede te deelen. | |||||||||||||
13 De directeur van het Kabinet des Konings van Rappard aan Donker Curtius, 17 Oktober 1849Ga naar voetnootaGa naar voetnoot1 | |||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||
Ga naar voetnoot* Ingevolge de beveelen van Z.M. heb ik de eer ter Uwer kennisGa naar voetnootb te brengen, dat de KoningGa naar voetnootc, ontvangen hebbende de lijst van persoonen, welke in aanmerking zouden kunnen komen om aan het Hoofd van Ministerieele Departementen te worden geplaatst, welke lijst U door den Heer Thorbecke op eergisterenGa naar voetnootd is toegezondenGa naar voetnoote, van gevoelenGa naar voetnootf is zijn oordeel daarover te moeten opschortenGa naar voetnootg totdat zij, die op dieGa naar voetnooth lijst zijn geplaatst, ter kennisGa naar voetnooti van Z.M. zullen hebben gebragtGa naar voetnootj de algemeene beginselen, waarop zij het MinisterieGa naar voetnootk zouden aanvaarden en meer bepaaldelijk:
| |||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||
Op bevel van Z.M. moet ik de opmerking maken, dat, toen Z.M. de teugels der regering in handen nam, de Koning een Ministerie vond, dat zijne inzigten in een programma van 13 Mei 1848 en nader in het bovengenoemd verslag van den 13 Nov. daaraanvolgendeGa naar voetnootu breedvoerig had uiteengezet; dat de Koning, dit Ministerie behoudende, kende de beginselen, waarmede het was bezield, welke het bij de Koning en bij de Vertegenwoordiging zoude voorstaan; dat deze stukken in de behandeling van zaken, zoo tusschen de Ministers onderling, als tusschen den Koning en hen, tot baken en rigtsnoer strekten; dat, naar het oordeel des Konings, vooral bij een geheele reconstitutie van het Kabinet, zoodanig programma onmisbaar is en bepaaldelijk de geschiktheid der leden van het kabinet door Z.M. moet worden getoetstGa naar voetnootv aan de zaken, welke zij kan geroepen worden tot stand te brengenGa naar voetnootw. Z.M. heeft mij tevens gelast aan U te verzoeken, dit schrijven onverwijld ter kennis van den Heer Thorbecke te brengenGa naar voetnootx, terwijl Z.M. verwacht, dat aan deze uitnoodiging, zoo spoedig als de aard der zaak toelaat, gevolg zal worden gegeven. | |||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||
14 Donker Curtius aan Van Rappard, 17 Oktober 1849Waarde Vriend! De Heer Rosenthal accepteert den brief van den Heer Thorbecke niet in zijn geheel en verlangt dus, dat ons stuk alleen aan den Heer Thorbecke worde geadresseerd en alleen van hem melding worde gemaakt. De concepten blijven dus zoo als zij zijn. Met achting en vriendschap --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
15 Thorbecke c.s. aan de Koning, 19 Oktober 1849Ga naar voetnootaSire, Wij hebben de eer gehad kennis te nemen van het Kabinetsschrijven van den 17 dezer, door tusschenkomst van den Heer Mr. D. Donker Curtius aan den eerstondergeteekende geworden. Langs denzelfden ons tot dus verre alleen geopenden weg, nemen wij de vrijheid den uitslag onzer gemeenschappelijke beraadslagingen aan Uwe Majesteit mede te deelen, daarbij den eerbied, aan Uwe koninklijke waardigheid verschuldigd, aan de vrijmoedigheid parende, die mannen voegt, bereid geweest om de verantwoordelijkheid der handelingen van Uwer Majesteits Regering op zich te nemen. Toen de beide eerstondergeteekenden op den 3en dezer maand ten huize van den Heer Mr. Donker Curtius waren bijeengeroepen, werd aan hen, in naam Uwer Majesteit, de vraag gerigt, of zij geneigd waren zich met de voordragt tot zamenstelling van een nieuw Kabinet te belastenGa naar voetnoot1. Geheel doordrongen van de noodzakelijkheid om, zoodra mogelijk, een nieuw Ministerie daar te stellen, verklaarden de beide eerstonderteekenden zich daartoe bereid, en begonnenGa naar voetnootb zij zich, gedurende den loop van den volgenden dag, met de uitvoering van die taak bezig te houden. De uitslag zou door hen aan den Heer Donker Curtius, en door dezen aan Uwe Majesteit worden medegedeeld. Wel bevreemdde het de eerstondergeteekenden dat een last van dusdanig gewigt aan hen op eene wijze werd opgedragen, | |||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||
die aan hunne begrippen omtrent eenen constitutioneelen gang van zaken vreemd was. Wel vroegen zij zichzelven af, waarom Uwe Majesteit, indien Zij, in Hare oogen, de geschikte personen waren om zoodanige lijst op te maken, hen niet tot zich riep, en met hen niet van gedachten wisselde over den geest, waarin het nieuwe kabinet behoorde te worden zamengesteld. Maar, nog niet kunnende vermoeden dat gemis aan persoonlijk vertrouwen op hunne Regeringsinzigten die handelingen bestierde en alleen de openbare zaak voor oogen houdende, meenden zij in de gegevene omstandigheden zich aan den hun middellijk opgedragen last niet te mogen onttrekken. Het stond hun toch, tot op dat oogenblik, niet vrij, aan den van Uwe Majesteit ontvangen' last, eene andere uitlegging te geven dan dat Uwe Majesteit, de behoeften des oogenbliks doorgrondende en de openbare handelingen der beide eerstondergeteekenden, als een opgeslagen boek voor zich hebbende, in dat boek, de getuigenis las, dat zij aan de vorderingen des tijds zouden kunnen voldoen, en dat hun bekend karakter aan Uwe Majesteit de voldoende waarborgen opleverde dat zij, zoowel in de keuze der medeleden des Kabinets, als in alle volgende ambtshandelingen, in persoonlijk overleg met Uwe Majesteit, alleen het welbegrepen belang des Vaderlands in het oog zouden houden. Zij moesten zich beschouwen als eene voor Uwe Majesteit gekozene uitdrukking der parlementaire meerderheid, met welke het nieuwe Gouvernement, naar Uw aan den Heer Donker geopenbaard verlangen, behoorde overeen te stemmen. Door deze natuurlijke uitlegging van het ontvangen mandaat, met eenig vertrouwen toegerust, aanvaardden de beide eerstondergeteekenden hunne, onder alle omstandigheden moeijelijke, maar in het tegenwoordig tijdsgewricht dubbel zware en ondankbare taak. Zij zullen Uwe Majesteit niet bezig houden met een omstandig verhaal hunner verrigtingenGa naar voetnoot2, maar zich alleen bepalen om, ter vestiging van het standpunt, waaruit Uwe Majesteit het tegenwoordig antwoord der ondergeteekenden gelieve te beoordelen aan Uwe Majesteit mede te deelen dat zij, uit louter pligtsbesef en met een levendig gevoel der opofferingen die zij, door verlating van hunne tegenwoordige gelukkige betrekkingen, aan de openbare zaak zouden brengen, | |||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||
zich tot de eigene aanvaarding van Departementen van Algemeen Bestuur bereid hebben verklaard. Ofschoon nu, ten gevolge van onvoorziene omstandigheden, de definitive voordragt voor één dier Departementen nog eenige vertraging moest ondervinden, meenden de eerstondergeteekenden zich echter verpligt de inzending der verlangde lijst niet langer uit te stellen. Zij zonden die lijst bij een eerbiedig schrijven van den 15 dezer, door tusschenkomst van den Heer Donker Curtius aan Uwe Majesteit in. Bij dat schrijven hebben zij, zoo beknopt mogelijk, de redenen ontwikkeld waarom, onder slechts eene uitzondering, een geheel nieuw Kabinet behoorde te worden zaamgesteld en de gronden aangeduid die hen tot het voorstellen eener vermindering der Departementen van Algemeen Bestuur hadden geleid. De personen die, bij dat eerbiedig schrijven, ter vervulling van openvallende Departementen van Algemeen Bestuur, aan Uwe Majesteit werden voorgedragen, waren allen, gedurende langeren of korteren tijd, in openbare betrekkingen werkzaam geweest en hunne nimmer verheelde gevoelens leverden dus, behalve de voordragt door de beide eerstondergeteekenden, gelijke waarborgen op, als geoordeeld moesten worden Uwer Majesteit, bij de opdragt eener zoo gewigtige taak aan de beide eerstondergeteekenden, voor oogen te zijn geweest. Na dezen gang van zaken aan Uwe Majesteit te hebben herinnerd, en de gevolgtrekkingen te hebben aangestipt die als van zelve uit het gebeurde moesten voortvloeijen, mogen de ondergeteekenden aan Uwe Majesteit geenszins verbergen dat zij diep getroffen zijn door den inhoud van het Kabinetsschrijven van den 17 dezer. Zonder toch terug te komen op de boven aangeduide vreemde verhouding, die ook thans nog, door de tusschenkomst van een' derde, tusschen Uwe Majesteit en de personen, met de zamenstelling van een Kabinet belast, werd gehandhaafd, zonder noodig te hebben de verklaring af te leggen, dat alle de ondergeteekenden, zoowel tezamen als afzonderlijk, ten allen tijde gereed zouden zijn geweest om aan Uwe Majesteit, over alle regeringsonderwerpen, waarover het Uwer Majesteit zoude hebben kunnen behagen hen te onderhouden, hunneinzigten bloot te leggen, meenen zij, met bescheidene vrijmoedigheid, gelijk het gewigtig oogenblik die vordert, aan Uwe Majesteit te moeten te kennen geven dat, door dat Kabinetsschrijven, aan hen eene vordering werd gerigt die, met de constitutionele gewoonten in strijd, uit haaren aard voor voldoening onvatbaar en op een | |||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||
blijkbaar wantrouwen in de bedoelingen en inzigten der ondergeteekenden gebouwd is, onder welks druk zij onmogelijk in de te aanvaarden taak zouden kunnen slagen. Die vordering is met de constitutionele gewoonten in strijd. Ons toch is geen voorbeeld bekend dat een geschreven Regeringsprogramma in een' stand van zaken, gelijk aan dien waarin wij ons bevinden, door den Vorst, van zijne te benoemen Raadslieden is verlangd. In andere constitutionele landen is het meer of min gebruikelijk dat, bij de optreding van een nieuw kabinet, aan de vertegenwoordiging, de algemeene beginselen worden blootgelegd waarnaar men denkt de regeringszaken te bestieren. Het nut van dusdanige blootlegging van beginselen wordt door de ondergeteekenden zeer betwijfeld omdat zij, of in ijdelen woordenklank ontaardt, of, bij de gestadige wisseling van omstandigheden, de Regering aan noodelooze banden legt. Aan het bestuur getreden zijnde, zouden de ondergeteekenden dus liever naar hunne handelingen dan naar hunne beloften beoordeeld zijnGa naar voetnoot3. Maar dusdanige schriftelijke blootlegging van beginselen aan den regerenden vorst, nadat deze, door de opdragt van den last tot vorming van een Kabinet, een openbaar blijk van vertrouwen op het karakter en de inzigten der daartoe geroepen' personen heeft gegeven, is, het zij met eerbied gezegd, ten eenenmale afwijkende van de denkbeelden die de ondergeteekenden zich van eenen constitutionelen gang van zaken hebben gevormd. Die vordering is daarenboven voor voldoening onvatbaar. Wanneer wij een oog slaan op den aard en den omvang der aan ons gerigte vragen, en daarbij de kortheid des tijds vergelijken die ons, bij de dringende behoefte aan de spoedige optreding van een krachtig Gouvernement, tot derzelve schriftelijke beantwoording, na gemeenschappelijke raadpleging ten dienste zoude staan, wanneer wij daarbij in overweging nemen hoe de inzigten omtrent de menigvuldige ter sprake gebragte regeringsonderwerpen, door verandering van omstandigheden kunnen, door den invloed der Volksvertegenwoordiging moeten worden gewijzigd, en wanneer wij eindelijk ons eigen gevoel raadplegen, dat ons zoude verbieden de te doene beantwoording in algemeene, zinledige uitdrukkingen te hullen, dan gelooven wij tot de slotsom gerechtigd te zijn, dat aan de aan ons gerigte vordering, wier getrouwe uitvoering boekdeelen zoude opleveren, in de gegevene omstandigheden niet kan worden voldaan. | |||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||
En, wanneer wij nu al het voorafaangestipte tezamen vatten, dan mogen wij onze overtuiging niet onderdrukken, dat bij Uwe Majesteit dat vertrouwen op onze inzigten en op ons karakter ontbreekt, zonder hetwelk de bedoelde medewerking tot de regering onmogelijk is, en dat nimmer door eene breedvoerige uiteenzetting van beginselen kan worden vervangen. Wij uiten die overtuiging met diepe smart, omdat wij het bewustzijn in onzen boezem voeden dat wij het welzijn des Vaderlands en Uwer Regering tot rigtsnoer onzer handelingen zouden hebben gesteld; maar wij gevoelen even levendig dat, gelijk er overeenstemming tusschen Regering en vertegenwoordiging behoort te bestaan, zoo ook het volkomenst en onbeperktst vertrouwen van den vorst aan de handelingen zijner Raadslieden alleen vastheid en klem kan verzekeren en het is dat besef, gepaard aan het vooruitzigt dat wij, ook in onze tegenwoordige betrekkingen, de gelegenheid bezitten om Uwe Majesteit van onze verknochtheid aan Haar persoon en Huis, en van onze gehechtheid aan de welvaart des dierbaren Vaderlands te overtuigen, hetgeen ons tot het smartelijk maar noodzakelijk besluit brengt eerbiedig te verklaren dat, onder dusdanige omstandigheden, de taak, tot welker aanvaarding wij ons bereid hadden getoond, voor ons onuitvoerbaar is. ---
Thorbecke
| |||||||||||||
16 Bijeenkomst op Maandag 22 Oktober 1849, 10 u.v.m.Aanwezig waren: de Koning, Prins Frederik, Prins Hendrik, Donker Curtius en de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard. Aantekeningen van Van Rappard.
Donker Curtius: deelt mede zijn gesprek met J.C. BaudGa naar voetnoot1. Meent dat geheele Ministerie moet aftreden, except van Bosse, als hebbende 't oor der Kamer. Voorts Faber van Riemsdijk; | |||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||
P. van AkerlakenGa naar voetnoot2; Griffier SloetGa naar voetnoot3; Baron van Doorn van Westcapelle; Baron Groeninx van ZoelenGa naar voetnoot4; van Ewijck. Van GoltsteinGa naar voetnoot5 niet ongeneigd portefeuille op te nemen. Indien met de anderen zoude willen optreden en men vond iemand voor koloniën dan het aanblijven der overigen wel te justificeren. Lightenvelt: verhaalt gesprek met Van Goltstein. Donker Curtius: Stelt Gevers van EndegeestGa naar voetnoot6 voor voor Binnenlandsch Departement. De Kamer zal zoo bang wezen voor nieuwe ministeriele crisis, dat nieuwe menschen veel kans hebben te reusseren. Baud te veel geavanceerd. Maar maak in 's Hemels naam een Ministerie. Indien men niet gereed kan komen, dan wordt gevaarlijk. PahudGa naar voetnoot7 politiquement beter dan Baud. Besloten dat Lightenvelt met Van Goltstein zal gaan spreken. | |||||||||||||
17 Voortzetting van de bijeenkomst 14 u.Aanwezig: dezelfde personen als 's morgens.
Lightenvelt: Van Goltstein genegen. Had liever Baud dan Pahud. Liever Boreel dan Gevers van Endegeest. Om meer kracht te hebben. Eerediensten wilde afgeschaft hebben maar is hiervan teruggekomen. Maar ééne conditie: hem te laten roepen en te belasten met formatie van Kabinet, dan kan hij goed figuur maken voor de Kamer. Voort te gaan op de oude errementen: met uitzondering van de wet op het kiesregt. Er blijft nu schier geene kans over voor U.M. dan of Thorbecke of van Goltstein te laten komen. Opineert voor laatsten. Prins Frederik: had liever gezien, dat van Goltstein zich had laten toevoegen; doch tusschen 2 kwaden kiezende, liever van Goltstein. Z.M.: kan zich niet voegen bij appreciatie van Gevers. Gelooft de kracht zoo wat dezelfde zal zijn. Zijne keus zal 1e Kamer flatteren. | |||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||
Prins Hendrik: Op 't punt waar de zaken gekomen zijn, 't voorstel van Van Goltstein aan te nemen. Eergevoel en als President van 2e KamerGa naar voetnoota. In alle geval meer te vertrouwen en opregter als Thorbecke. Donker Curtius: Van 't zelfde gevoelen. Wij moeten zoeken een uitkomst. Thorbecke roepende, staan wij voor 2 difficulteiten. Hij zal zich over de Regeringsbeginselen niet dan in algemene termen verklaren. Hij heeft personeel bij zich dat 't niet eens kan worden, en dat hij echter niet kan laten glippenGa naar voetnoot1. Hij zal dus zijne combinatie trachten op te dringen of zich terugtrekken. Die zwarigheid bestaat niet bij van Goltstein. Deze kan aannemen de grondslagen van 13 November behoudens kleine wijziging reeds genoemd bij dit overleg en later in de Troonrede. Gelooft meer zwarigheid in provinciale en gemeentewet, dan in kieswet. Ten aanzien van Gevers moeijelijk wegens uitgaanGa naar voetnootb uit 1e Kamer en zijne vervanging daarin. Lightenvelt: dringt nader aan de keus van Goltstein. Z.M.: ook liever gezien dat van Goltstein zich had aangesloten; doch kan er zich bij nederleggen. Prins Frederik: 't onmiddellijk spreken met van Goltstein zal verschil opleveren met handelwijze omtrent Thorbecke gevolgd. (Hierover lange discussie met Lightenvelt die er op aandringt, dat Z.M. hem dadelijk late komen; 't was zijnerzijds eene conditie sine qua non, terwijl de anderen meenen, dat eerst moet beproefd worden om de zaak op gelijken voet te behandelen)Ga naar voetnootc. Eindelijk bepaald dat de Directeur van het Kabinet naar den Heer van Goltstein zal toegaan, om hem, namens Z.M. te verzoeken zich met de formatie van Ministerie te willen belasten, en, in geval sprake van bij Z.M. te worden toegelaten, hem alsdan de redenen mede te deelen, waarom Z.M. liefst wilde uitstellen, totdat hij met combinatie gereed zoude zijn, in welk geval Z.M. hem dadelijk zou ontvangenGa naar voetnootd. De Directeur heeft zich terstond van die taak gekweten. De heer van Goltstein heeft den last aangenomen. Het bleek niet, | |||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||
dat die Heer van het spreken met Z.M. eene conditio sine qua non maakte. Z.Ed. nam er integendeel genoegen mede, dat dit wierd uitgesteld, tot hij gereed zoude zijnGa naar voetnootd. | |||||||||||||
18 Van Goltstein aan de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard, 22 Oktober 1849Hoog Edele Gestrenge Heer. Ten gevolge van ons gehouden gesprek neem ik de vrijheid UWE gestr. te verzoeken te willen zorgdragen, dat geene aankondiging in de staatscourant over de opgedragen vorming van het ministerie moge voorkomen als zijnde in strijd met het door mij opgegevene aan Z.M. --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
19 Donker Curtius aan de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard, 23 Oktober 1849HoogWelgeboren Heer & Vriend! Hoe meer ik nadenk over het antwoord aan de Heeren Thorbecke en Van Rosenthal te geven, des te belangrijker komt het mij voor; indien het van mij, die in deze zaken een lastige rol heb vervuld, niet indiscreet is zoude ik verzoeken het ontwerp te zien voor dat het worde gearresteerd. Lang kan er nu niet mede worden gewacht. Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
20 De Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard aan ThorbeckeGa naar voetnootaDe koning heeft ontvangen het schrijven van UWEgestr. en van de Heer Nedermeyer van Rosenthal, van Bosse, ter Bruggen Hugenholtz, Storm van 's Gravesande en van Sonsbeeck, van den 19 dezer, bevattende de verklaring, dat de taak, tot welker aanvaarding UWEgestr. en genoemde Heeren zich bereid hadden verklaard, te weten: het vormen van een nieuw Ministerie, - onder de omstandigheden, in dat schrijven aangevoerd, voor UWEgestr. en Uwe mede-onderteekenaren onuitvoerbaar is. De koning heeft mij opgedragen, in antwoord hierop aan | |||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||
UWEgestr., mede voor de overige onderteekenaren, te kennen te geven, dat Hoogstdezelve heeft gemeend in dat stellig uitgedrukt besluit te moeten berusten; terwijl Hoogstdezelve intusschen dank betuigt voor de betoonde bereidwilligheid, en voor de gevoelens van verknochtheid aan Zijner Majesteits persoon en Huis, welke Hoogstdezelve in het adres met genoegen heeft opgemerkt. Aan die gezindheid en aan deze gevoelens acht Zijne Majesteit tevens verschuldigd, door deze te verklaren, dat Hoogstdezelve aan de personen en het karakter der onderteekenaren van het adres alle regt laat wedervaren. Hadde Zijne Majesteit wantrouwen jegens UWEgestr. en den Heer van Rosenthal gevoed, Hoogstdezelve zou niet de uitnoodiging aan UWEgestr. en aan dien Heer hebben laten rigten, welke van persoonlijk vertrouwen getuigt. De derde onderteekenaar, thans nog Zijner Majesteits Minister van Financien, heeft in het bezit dier voorname staats-bediening het beste bewijs, hoe Hoogstdezelve over hem denkt. Van de drie overige onderteekenaars is de laatste, als lid van den Raad van State, aan Zijne Majesteit het meest bekend en Hoogstdezelve weet hem als zoodanig te waarderen; terwijl bij Hoogstdezelve geene enkele reden bestaat, om aan het eervol karakter der beide andere onderteekenaren te twijfelen. Tusschen zoodanig vertrouwen echter in persoon en karakter, en tusschen de overtuiging, dat zij, die dat vertrouwen verdienen, eenstemmig over de voornaamste regeringszaken denken enGa naar voetnootb de hoedanigheden in zich vereenigen, om den Koning als Raadslieden ter zijde te staan, bestaat eene wijde klove. En die overtuiging, Zijne Majesteit wil het rondborstig zeggen, bezat Hoogstdezelve niet ten aanzien van al degenen, die UWEgestr. met den Heer van Rosenthal, tot het bekleden van het Ministerambt heeft voorgedragen. De Koning zal hierover in geene bijzonderheden treden; Hoogstdezelve meent ook, dat het gezegde genoeg zal zijn om te doen zien, dat, bij het bestaan der aangewezene omstandigheid, Hoogstdeszelfs verlangen naar eene uiteenzetting, door de gezamenlijke onderteekenaren van het adres, van de voornaamste beginselen, welke zij als Ministers in toepassing zouden | |||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||
willen brengen, voor Hoogstdezelve was eene dure pligt, van welke Z. Maj. zich niet mogt ontslaan. Die uiteenzetting van beginselen was bovendien niet bestemd om openbaar gemaakt te worden; maar, gelijk in mijne missive van den 17 dezer werd gezegd: ‘om, zoo tusschen de Ministers onderling, als tusschen den koning en hen, tot baken en rigtsnoer te strekken’. --- | |||||||||||||
21 Van Bosse aan de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard, 23 Oktober 1849Ga naar voetnootaHoogWelGeb. Heer en Vriend! Kan ik ook een afschrift bekomen van den fameusen brief van Thorbecke aan Z.M. van 20Ga naar voetnootb October? UHWEG zal mij daarmede zeer verpligten. --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
22 De Adjudant des Konings aan de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard, 26 Oktober 1849Ga naar voetnoot1Z.M. de Koning verzoekt den heer Van Rappard het aangehaalde artikel in bijgevoegde kourant te willen lezen, die kourant ten 10 uure te willen medebrengen ten einde daarover met Z.M. te spreken. Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
23 Het door de Koning bedoelde artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van Woensdag 24 OktoberRotterdam, 23 October. Wij ontvangen van eene handGa naar voetnoot1, waaraan wij meenen veel vertrouwen te kunnen schenken, het volgende verhaal van den loop der ministerieele crisis. Wij plaatsen den brief zonder | |||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||
eenige aanmerking. De zaken spreken duidelijk genoeg. Mogelijk komen wij later op een en ander terug.
's Hage, 22 October 1849.
Ik weet, dat gij reeds van een en ander onderrigt zijt van hetgeen hier omgaat in dien kring, waarin men pogingen aanwendt, om in een ministerie te komen en waarin men raad geeft tot het vormen van een ministerie. Gij weet echter nog lang niet alles. Ik heb den loop der zaken van nabij gadegeslagen en kan U dus een aaneengeschakeld verhaal geven, van hetgeen sedert den aanvang der ministerieele crisis is geschied. Ik doe dit thans in groote trekken, omdat het nog de tijd niet is personen en zaken in al hunne naaktheid te doen kennen. Dadelijk na de aanneming van het adres van antwoord, begaf zich de heer Donker Curtius tot den heer Thorbecke om met hem over de ministerieele crisis te spreken en zich met hem over de beste middelen te beraden, om een krachtig ministerie daar te stellen. Het scheen het denkbeeld van den heer Donker Curtius te zijn, een ministerie van coalitie daar te stellen, waarin o.a., de leden van het tegenwoordige en ook van het in Maart 1848 gevallen ministerie, zitting zouden nemen. De heer Thorbecke gaf onmiddellijk als zijne meening rond en onbewimpeld te kennen, dat in de tegenwoordige oogenblikken, nu de beginselen nog niet gevestigd en de organieke wetten nog niet vervaardigd zijn, zulk een ministerie hoogst verderfelijk zoude werken. Zoo ooit, meende hij, werd thans een ministerie vereischt, met levenskracht bezield, om de nog steeds stroeve machine in werking te brengen. Aan de oude mannen was niet te denken. Een geheel nieuw ministerie behoorde op te treden. Wat hem zelven betrof, hij meende met niemand der oudministers te kunnen zitting nemen, dan met den heer van Bosse. Nu werden aan alle zijden, ongeloofelijke pogingen gedaan, om een ministerie zonder Thorbecke bijeen te krijgen. Allen echter die men er over sprak, en die niet zich zelven, maar het vaderland op het oog hadden, verklaarden, dat het volstrekt onmogelijk was, een krachtig ministerie te vormen, waarvan Thorbecke geen lid was. Nu kwam de heer Donker Curtius tot Thorbecke terug, en verklaarde hem, gemagtigd te zijn, hem en den heer van Rosenthal met de vorming van een ministerie te belasten. Deze heeren moesten het natuurlijk vreemd vinden, dat hun die last des konings, door een gevallen minister werd | |||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||
overgebragt, en niet door Z.M. zelven gegeven. Dit reeds liet vermoeden, dat men niet openhartig met hen te werk ging. Wat hiervan zij, het schijnt dat zich die heeren over den vorm hebben heengezet en onmiddellijk aan den arbeid zijn gegaan. Binnen 11 dagen, van 4-15 October, was men het omtrent de hoofdbeginselen van regering eens geworden, en werd door de heeren Thorbecke en Rosenthal aan Z.M. eene gemotiveerde voordragt gedaan van de personen in uwe Courant vermeld, met dat onderscheid, dat de heer Rosenthal de departementen van buitenlandsche zaken en justitie, provisioneel beiden zouden bezetten, voor een van welke, men een ander noemde, die zich op dit oogenblik niet hier te lande bevindt, en wiens naam ik daarom nog wil verzwijgen. Alle de ministeriëele departementen zouden alzoo zijn bezet, door een geheel homogeen ministerie. Nadat deze voordragt aan den koning was geschied, werd aan den heer Thorbecke, door tusschenkomst van den heer Donker Curtius een kabinetschrijven gerigt, waarin men niet alleen vroeg een geschreven programma van de hoofdbeginselen van regering, welke het voorgedragen ministerie aankleefde, maar van alle onderdeelen van elk departement; niet alleen, van provinciale-, gemeente-, kieswetten, onderwijs, academien, regterlijke organisatie, houtvesterij, organisatie van het leger, defensiewezen, maar in een woord van alle details der administratie en wel zoo, dat over verschillende dier opgegevene onderwerpen, onmogelijk een oordeel kon geveld worden, dan door hen, die werkelijk in het ministerie zijn en alle vereischte données in hun bereik hebben. Gij begrijpt waar dit heen wilde. Men wenschte het voorgedragen ministerie in het moeijelijke parket te brengen, om òf zijne onmagt te toonen door geen volledig programma te geven over alle onderwerpen, waarover men openlegging van beginselen vroeg en dat onmogelijk te geven was, zeker niet in een betrekkelijk korten tijd, òf indien men zoo dwaas was, zich over eene administatie uit te laten, waarover men zonder données niet grondig spreken kon en dus een onbekookt programma gaf, naderhand als het ministerie benoemd zoude zijn, zijne handelingen daarmede te vergelijken en het bij iedere stap te bemoeijelijken. De heeren Thorbecke, Rosenthal en de hunnen, zouden wel zeer onverstandig geweest zijn, indien zij in dien strik waren geloopen. Buitendien: men mag veel voor het vaderland over hebben, maar om zich vernederingen te laten welgevallen, als men die heeren schijnt te willen | |||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||
doen ondergaan, zou hen met regt doen vermoeden al zeer op eene portefeuille gesteld te zijn. In welk land vroeg men ooit van aanstaande ministers een geschreven programma? In welk land heeft men, als aan personen genoeg vertrouwen was geschonken, om hen met de zamenstelling van een ministerie te belasten, hun, nadat zij hierin waren geslaagd, de beleediging aangedaan, openlijk in het officiëele blad aan te kondigen, dat van hen in vereeniging met de door hen voorgedragene personen, een programma van beginselen is geëischt?Ga naar voetnoot2 De opdragt tot zamenstelling van een ministerie is een blijk van vertrouwen. Nu onttrekt men naderhand dat vertrouwen, of men blijft het schenken, maar men werpt niet openlijk een bewijs van wantrouwen in het aangezigt van hen, die men posten van het hoogste vertrouwen wil schenken? Wat achter dit alles zit, behoef ik niet te ontwikkelen. In stede dat men den koning onmiddellijk in aanraking bragt met den heer Thorbecke en de zijnen, om met hen over de regeringsbeginselen te spreken, gebruikte men tusschenpersonen. Men vroeg een geschreven programma. En wie moest dat programma beoordeelen? Gij begrijpt dat de examinatoren geen andere, dan de tegenwoordige ministers zouden zijn. Naast deze dringen zich ook nog anderen op. Er bestaat een strijd tusschen de tegenwoordige ministers, die aan het bestuur willen blijven, en den oudminister van Hall, die met nog een persoon, wiens naam ik vooreerst nog verzwijgen wil, een ministerie willen vormen en gelooven daarin spoedig te zullen slagen. De heeren Thorbecke en de zijnen, die zich niet opgedrongen hebben maar die men gezocht heeft, hebben zich al die beleedigingen niet laten welgevallen; maar hebben eenparig aan Z.M., door tusschenkomst van den heer Donker Curtius te kennen gegeven, dat daar zij meenden te bespeuren, dat Z.M. geen genoegzaam vertrouwen in hen stelde, zij zich verder van alle bemoeijing moesten onthouden en geloofden zich definitievelijk te moeten onthouden van een programma te geven, als gevorderd was. Zoo is thans de stand der zaak. Alles is weder in het onzekere. Zal Z.M. werkelijk begrijpen, dat hij door verkeerde raad om den tuin is geleid, en het voorgedragen ministerie, door het te benoemen, op nieuw een blijk van vereerend vertrouwen geven? Het is voor het vaderland te hoopen. Het is echter ongelooflijk, | |||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||
hoe men intrigeert, en wat al niet gedaan is, om den heer Thorbecke en de zijnen de voet dwars te zetten. Vooreerst geloof ik, u genoeg mede gedeeld te hebben. Mogelijk meld ik u later nog andere bijzonderheden, waarover gij verbaasd zult staan. Die hangt echter van den loop der zaken af. --- | |||||||||||||
24 Donker Curtius aan de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard, 24 Oktober 1849Waarde Vriend! Het laatstelijk gebeurde kost mij slapeloze nachten en deze geven rijpe overweging.Ga naar voetnoot1 De Koning moet absolut door Uwe beradene tusschenkomst den Heer Van Goltstein doen aanzeggen, dat alles op dezelfde wijze, als met den Heer Thorbecke moet worden behandeld, dat de zeven punten aan den Heer Thorbecke voorgelegd moeten worden beantwoord; hoe ook, dat de voordragt al is het gecacheteerd door de handen van Lightenvelt en mij tot den Koning moet gaan. Dit alles is nodig, opdat den koning geen verwijt geschiede, opdat Thorbecke zich niet met reden beklage en opdat blijke, dat de Heer van Goltstein, op denzelfden stand als de Heer Thorbecke geplaatst, heeft tot stand gebracht, wat Thorbecke niet tot stand brengen konde. Ik voeg hierbij een proef van beantwoording der zeven vragen, welke ik acht in den geest van den Heer van Goltstein te zijn. U.E. zoude copie daarvan, mits niet als van mij komende, kunnen mededeelen, als een blijk hoe gemakkeijk de beantwoording der zeven vragen is. Indien deze weg niet wordt gevolgd moet ik ontslagen worden, want ik mag den Koning geene partijschap op den hals halen. Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
25 Proeve van beantwoording der vragen door Z.M. aan den heer Thorbecke c.s. voorgesteldDe beginselen waarop de ondergeteekenden hunne functiën aanvaarden zijn in het algemeen bij eene stipte naleving der Grondwet de behartiging van het algemeen belang door vrije | |||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||
ontwikkeling van alle krachten; zij verschillen niet van die der vorige Ministers, dan in de toepassing op sommige punten, zoo dat de eerste vraag hare oplossing in de beantwoording der verdere vragen moet vinden. Ten aanzien van de 2e vraag merken zij op, dat zij eene poging willen doen om in de kieswet de census meer in overeenstemming te brengen met de plaatselijke gesteldheid, dat zij de Provinciale- en Gemeente wetten niet in hoofdbeginselen willen wijzigen, maar hier en daar toegeven aan opmerkingen door de Kamer gemaakt; terwijl zij meenen, dat de wet op het onderwijs zal moeten worden ingetrokken, om eene geheele herziening te ondergaan. Ten opzichte van het regt van vereeniging willen zij de meeste vrijheid gepaard met genoegzame magt bij het gezag, om het misbruik te keeren. Ten opzichte van de verantwoordelijkheid der Ministers meenen zij, dat de regering heeft een onbepaald mandaat en de Ministers dus strafregtelijk niet aansprakelijk kunnen zijn dan bij handelingen ter kwader trouw, financieel niet dan bij groote slordigheid met verwaarlozing van 's Rijks belang. 3e Aan het stelsel van Militie moet geene roekeloze hand worden geslagen, opdat het leger voor uitbreiding vatbaar blijve. De Zeemagt laat geene bekrimping toe dan door vereenvoudiging. Het stelsel van verdediging moet beperkt zijn en nutteloze vestingen worden geslegt. 4e De inmenging der wetgeving moet zich bepalen tot die onderwerpen, waarvan de Grondwet uitdrukkelijk wettelijke regeling vordert. Er bestaat geene behoefte, om andere onderwerpen door de wetgeving te doen regelen. Het beginsel van vrij verkeer behoort de bovenhand te hebben, gebiedend belang kan alleen daarop uitzondering doen maken. 5e De ondergeteekenden willen eene meer eenvoudige organisatie van het regtswezen, zij kunnen echter nog niet aanneemen het plan opgenomen in het verslag van 13 Nov. Zij wenschte eene commissie bijeen te roepen, om deze zaak niet alleen te overwegen, maar binnen een kort tijdbestek een plan van organisatie te ontwerpen. 6e Zij willen volstrekt geene roekeloze hand aan het belastingstelsel slaan, hun plan alleen is, om wanneer gelijke gunstige uitkomsten als van dit jaar zich in het vervolg voordoen, naar evenredigheid die belastingen in te krimpen, welke op de geringe klassen drukken. Het bestaand tekort is zoodanig ingekrompen, | |||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||
dat het niet meer nodig wordt geacht door eene bijzondere belasting daarin te voorzien. Elk ander middel van dekking desnoods het in omloop laten van schatkistbilletten, verdient in hun oog de voorkeur. 7e De ondergeteekenden willen de afschaffing der Ministeries van Eeredienst niet voorstellen; voor het ogenblik de buitenlandsche zendingen, niet verder inkrimpen noch uitbreiden, dan bij de begrooting is voorgesteld; ten aanzien der academiën zal het verslag der benoemde Staatscommissie moeten worden in overweging genomen, overigens kunnen zij zich omtrent de houtvesterij en andere punten voorkomende in het verslag van 13 Nov. met hetzelve, behoudens de restrictie voorkomende in de troonrede van febr. van dit jaar, genoegzaam vereenigen. De ondergeteekenden vertrouwen hiermede aan de intentie des Konings te hebben voldaan, die geene openbare politieke geloofsbelijdenis heeft verlangd, maar het vaststellen van eenige punten welke zoo wel tusschen de Ministers onderling als ook in de behandeling der zaken met Z.M. tot baken en rigtsnoer konden strekken. Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
26 Lightenvelt aan de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard, 24 Oktober 1849Hoogedelgestrenge Heer; Ik heb den projectbrief aan den Heer Thorbecke aan den Heer Donker voorgehouden: hij heeft er twee regelen bijgevoegd en nu geloven wij beide dat de brief geheel overeenkomstig is met het afgesprokene in tegenwoordigheid van den Koning en de beide Prinsen en dat aldus kan afgaan hoe eerder hoe beter. --- P.S. De advertentie voor de Staatscourant is nu nog te laat, daarover morgen nader; de heer Donker komt morgen in de stad. Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
27 Notities van Van RappardGa naar voetnootaWoensdag 24 October. Bezoek van de Heeren van Goltstein en Bruce. 's Avonds brief (concept) aan Thorbecke c.s. van | |||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||
Donker Curtius en Lightenvelt terug met brief van den laatsten om nu dadelijk te verzenden, hetgeen ik echter niet deed als geen last hebbende van Z.M. | |||||||||||||
28 Van Goltstein aan de Koning, 25 Oktober 1849Sire! Ga naar voetnoot* Toen het aan Uwe Majesteit behaagde op den 22 October jongstleden door den Heer Staatsraad Directeur van Uwer Majesteits Kabinet mij te laten uitnoodigen om de vorming van een ministerie op mij te nemen, hetgeen aan Hoogstdeszelfs goedkeuring kon worden onderworpen, heb ik mij bereid verklaard die moeitevolle taak te willen aanvaarden ten einde te beantwoorden aan het vereerend vertrouwen, hetwelk in mij door Uwe Majesteit werd gesteld. Ik veroorloofde mij echter te dier gelegenheid op te merken dat ik hiertoe overging in de veronderstelling, dat de last vroeger te dien aanzien op de Heeren Thorbecke en Nedermeijer van Rosenthal verstrekt opgehouden had te bestaan, want alleen in zoodanig geval kon de aanvaarding van mijn zijde te pas komen. Bij kennisneming der stukken welker inzage mij door den Heer Staatsraad Directeur van Uwer Majesteits Kabinet vergund werd, is het mij echter gebleken, dat geene intrekking van den aan de beide voorgeschrevene Heeren gegeven last tot heden toe heeft plaats gehad, zoodat deze nog geacht moet worden te zijn blijven voortduren. Wel heeft Uw kabinetsschrijven van den 17 October jongstleden, bij hetwelk verscheidene vraagpunten ter beantwoording werden voorgesteld aan de Heeren die tot leden van het nieuwe ministerie waren voorgedragen de aanleiding opgeleverd om hiertegen hunne bezwaren in te brengen en te betuigen, dat de taak, tot welke zij zich bereid hadden verklaard, onder dusdanige omstandigheden onuitvoerbaar is, maar het heeft Uwe Majesteit nog niet behaagd te dien opzigte eenige beslissing te nemen hetzij door de opheffing der geopperde bezwaren te doen strekken tot voortzetting der opgevatte taak, hetzij door den gegeven last in te trekken. Ik mag te dezer gelegenheid niet aan Uwe Majesteit verbergen dat de tegemoetkoming aan de opgegevene bezwaren mij voorkomt de eenige geschikte wijze te zijn tot beeindiging dezer zaak en verre de | |||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||
voorkeur te verdienen boven de intrekking van den eenmaal gegeven last. De bezwaren zijn hoofdzakelijk gelegen in de minder regtstreeksche wijze op welke de beide Heeren met de vorming van het ministerie belast in betrekking tot Uwe Majesteit waren geplaatst, waardoor zij zich buiten staat bevonden op eene vertrouwelijke wijze met Hoogstdezelve deswegens in overleg te treden en in den gedanen aanvraag tot beantwoording van vraagpunten, wier talrijkheid en ingewikkeldheid de beantwoording binnen een kort tijdsbestek onmogelijk maakte en een wantrouwen in de inzichten en bedoelingen van de voorgedragene leden van het nieuwe ministerie aan den dag legde, welke hun de volvoering hunner taak onmogelijk maakte. De bezwaren zijn niet van redelijken grond ontbloot en ik moet erkennen, dat indien de vorming van een ministerie onder zoodanige bezwarende omstandigheden aan mij werd voorgesteld, ik mij daardoor genoopt zou vinden van de volvoering der taak af te zien. Het belang schijnt mij toe te vorderen, dat de gelegenheid geopend worde voor de beide Heeren met de vorming van het ministerie belast om te dien aanzien met Uwe Majesteit zelve in overleg te treden en dat de voorgedragene leden van het nieuwe ministerie aan geene verdere bezwaren worden onderworpen dan die voor de aanvaarding hunner betrekking een noodzakelijk vereischte uitmaken. Het belang der zaak schijnt dit te vorderen omdat het niet te ontkennen valt, dat bij een aanzienlijk deel der Natie hooge verwachtingen gekoesterd worden van de optreding van een ministerie, van hetwelk de eerste onderteekenaar van het adres van den 19 October l.l. een deel uitmaakt en het wenschelijk is dat de Natie in de gelegenheid moge worden gesteld nu getuige te zijn van de verwezenlijking dier verwachtingen, of wel de overtuiging erlangen dat zij voor geene verwezenlijking vatbaar zijn. Zoolang zoodanig algemeen verspreid gevoelen heerscht, zal dit een hinderpaal opleveren tegen het welslagen van elk ministerie, hetwelk van de ondersteuning van dit lid verstoken is en het is uit dien hoofde zeer wenschelijk, dat de vorming van het ministerie onder zijne leiding geene bemoeijelijking ondervinde, welke de zucht tot het verkrijgen van het zelve bij het algemeen slechts te sterker zal doen ontvlammen. Steeds bereid aan het verlangen van Uwe Majesteit te voldoen en mij daarvoor het doen van vele opofferingen te ge- | |||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||
troosten, heb ik echter vermeend aan Uwe Majesteit te mogen doen opmerken, hoezeer het algemeen belang vereischt, dat de eenmaal met de Heeren Thorbecke en Nedermeyer van Rosenthal aangevangene onderhandelingen mogen worden voortgezet door de opheffing der door hen aangewezene bezwaren. --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
29 Lightenvelt aan de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard, 25 OktoberGa naar voetnootaHeeft UWEG den bewusten brief nog gisteren afgezonden? Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
30 Aantekeningen van Van RappardOp het briefje van Lightenvelt heeft Van Rappard aantekend:
Geantwoord: neen, omdat ik daartoe geen last had van Z.M. terwijl ik voornemen had gehad aan hem en den Heer Donker Curtius voor te stellen, het afzenden van zoodanigen brief aan Z.M. voor te dragen; dat echter goed dat niet was gebeurd nu Van Goltstein zwarigheid maakt voort te gaan zoolang de zaak met Thorbecke niet tot uitkomst was gebragt. DonderdagGa naar voetnoota 25 October. Van Goltstein de stukken gelezen hebbende, meent dat nog vooraf moet worden beproefd met Thorbecke tot uitkomst te geraken. | |||||||||||||
31 Donker Curtius aan de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard, 26 Oktober 1849Waarde Vriend!, Ik verzoek UE op het dringendst hedenavond in de staatscourant het volgende te plaatsen. De heer Lightenvelt is het hierover met mij eensGa naar voetnoot1. De Koning heeft de Heeren Thorbecke en Nedermeyer van Rosenthal bij zich doen ontbieden, teneinde persoonlijk met die Heeren in overleg te treden. | |||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||
‘De Koning heeft tevens het verzoek van de Heeren Donker Curtius en Lightenvelt, om hunnen last thans als geeindigd te beschouwen, ingewilligd’. De Koning zal evenals wij gaarne een einde aan alle spraakjes zien maken. --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
32 Donker Curtius aan de KoningGa naar voetnootaIk heb met verwijzing op het schrijven van den Heeren Thorbecke en van Rosenthal, waarbij zij gezamenlijk en afzonderlijk zich bereid hebben verklaard Uwe Majesteit alle mogelijke inlichtingen omtrent regerings-onderwerpen persoonlijk te willen geven, die beide Heeren uitgenoodigd zich morgen ten drie uren aan het Paleis te bevinden, om tot Uwe Majesteit te worden toegelaten. Er blijft mij nu alleen over Uwe Majesteit mijnen dank te betuigen voor het vertrouwen, dat Uwe Majesteit wel in mij heeft willen stellen en voor de opheffing van den last op mij verstrekt. Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
33 Bijeenkomst op Zaterdag 27 Oktober 1849Ga naar voetnoot1Z.M.: leest voor een stuk behelzende aanleiding tot deze conferentieGa naar voetnoot2. Thorbecke: waarom zich hebben beklaagd, dat niet met hen gesproken. Nedermeyer van Rosenthal: vroeger, voor de Grondwet, verschil met Thorbecke, thans eens omtrent de eerlijke liberale uitvoering der Grondwet. Thorbecke: vraagt om nog eens met van Rosenthal te spreken. | |||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||
Z.M.: katholijk Minister van Koloniën schadelijker voor verdraagzaamheid dan wanneer protestant wasGa naar voetnoot3. Geene zelfstandigheid, altijd raadplegen van anderenGa naar voetnoot3. Hoe voordragten van provintie?Ga naar voetnoot4 De aangebodene lijst niet in haar geheel aangenomen De heeren op de lijst aangenomen uitnodigen om zich deswege onderling te verstaan. Op hetzelfde vel heeft Van Rappard genoteerd wanneer de voorgedragen Ministers bij de koning verwacht worden: Hedenavond van Spengler 9 uur van den Bosch ½ 11 morgen Pahud ½ 12 morgen en anderenGa naar voetnoot5 Van Bosse morgenavond ½ 8 | |||||||||||||
34 Pahud aan de Directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard, 27 Oktober 1849De ondergeteekende zoo op het oogenblik ontvangen hebbende de mededeeling waarmede de Heer Staatsraad Directeur van het Kabinet des Konings hem vereerd heeft, neemt de vrijheid zich tot zijn HoogEdelgestrenge te wenden met het beleefd verzoek, om hem wel te willen informeeren of het een vereischte is morgen ochtend bij Z.M. en ook morgen avond aan het kabinet in costuum te verschijnen dan wel of het voldoende is in gewoone zwarte kleding te zijn; - welke laatste den ondergeteekende beter zou vleijen vermits zijn costuum niet in gewenschte orde is. --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
35 De tijdelijke voorzitter van de raad van ministers Mutsaers aan de directeur van het Kabinet des Konings Van Rappard, 28 Oktober 1849Hoogedelgestrenge Heer, Naar aanleiding van UwHEG missive van 19 dezer en van het daarbij gevoegde ontwerp besluitGa naar voetnoot1 heeft de Raad van Mi- | |||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||
nisters beraadslaagd over het door den Heer Wichers bij den Koning nader aangedrongen verzoek om ontslag uit zijne betrekking van Minister van Justitie. De Raad beseft en waardeert alleszins het gegronde en regtmatige der redenen, die den Heer Wichers tot zijn verzoek hebben geleid, en hij is overtuigd, dat de voortdurende ongunstige toestand van diens gezondheid den aandrang van dat verzoek billijken. Hij meent daarom, dat verzoek (ook in de vergadering van den Raad door den Heer Wichers persoonlijk aangedrongen) te moeten ondersteunen en hij zou niet aarzelen den Koning te adviseren om hetzelve overeenkomstig het verlangen van den Heer Wichers onverwijld in te willigen zoo niet redenen van politieke voorzichtigheid den Raad zich op dit oogenblik van het laatste deden onthouden. Bij de voortduring der ministeriele crisis, en bij de menigvuldige opvattingen, uitleggingen, gissingen, waartoe die crisis en haar duur hoe ongegrond dan ook ten aanzien der alsnog in functie zijnde Ministers naar buiten heeft aanleiding gegeven, is het niet alleen te vreezen, maar ook met zekerheid te voorzien, dat een op dit tijdstip aan den Heer Wichers alléén te geven ontslag meer en nieuw voedsel zal verschaffen aan de opvatting, alsof de overige Ministers op het behoud hunner portefeuilles bleven rekenen en uit dien hoofde een ernstig beletsel waren, aan de afdoening en de oplossing van het ministeriele vraagstuk in den weg staande. De Raad, ofschoon ook zijnerzijds wenschende, dat aan het dringend verzoek en het billijk verlangen van den Heer Wichers zonder uitstel konde worden gevolg gegeven, heeft echter gemeend, de bovenstaande consideratie aan UWEG te moeten mededeelen ten einde die, voor zoo veel noodig, aan het oordeel van Z.M. te onderwerpenGa naar voetnoot2. Voor het geval, dat de Koning in die consideratie geen genoegzamen beweeggrond mogt vinden, om Hoogstdeszelfs bewilligende beschikking op het verzoek van den Heer Wichers uit te stellen, zou de Raad van oordeel zijn, dat het raadzaam ware, om in het Besluit van ontslag te doen wegvallen de vermelding van het rapport van den Raad van Ministers, zoo om | |||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||
de hiervoor aangevoerde reden, als omdat men die vermelding in verband met het koninklijk prerogatief voor overbodig en uit aanmerking van het gemis van een bepaald gezags-karakter bij den Raad van Ministers als zoodanig, voor minder raadzaam te mogen beschouwen. --- Eigenh. oorspr. | |||||||||||||
36 Aantekeningen Van RappardThorbecke, Binnenlandsche Zaken Sonsbeeck, Buitenlandsche Zaken Spengler, Oorlog Lucas, Marine Rosenthal, Justitie Van Bosse, Financien en Kolonien met Pahud als Directeur Generaal Opgaaf van Van Bosse als bevattende het verlangen van Thorbecke. Zondagavond. | |||||||||||||
37 Bijeenkomst op 28 OktoberGa naar voetnoot1Thorbecke: Of de Heeren zich beschikbaar stellen? Ja. Eerediensten al of niet behouden? Ja: Van Goltstein, van Spengler, van den Bosch, Pahud. | |||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||
Neen: Nedermeyer van Rosenthal, van Bosse, Thorbecke. Betrekkingen tusschen de afzonderlijke Departementen en Raad van Ministers? Welke de taak van dien Raad? Zal men het er voor mogen houden, dat een Minister moet aftreden, wanneer een hoofdwet wordt verworpen? Zoo wijziging van ontwerp. Nedermeyer van Rosenthal: De leden der Kamer minister wordende zich niet meer verkiesbaar stellen? Hij voor zich stellig neen. Van Goltstein: bereid in dit geval; anders niet absoluut voor. Thorbecke: zeer voor; zelfs uit te strekken tot andere betrekkingen b.v. indien men lid van Raad van State. Kan men dit ook uitstrekken tot militaire betrekkingen? Pahud: Koloniaal beheer? Van Spengler: handhaving van autocratisch stelsel, met behoorlijke contrôle voornamelijk wat 't financiele. Van Goltstein: Weet geene andere ontwerpen bij de wet te regelen. Ook niet dan in geval van hooge noodzakelijkheid of nut. 't Beginsel van Regeringsreglement zoo moeijelijk te behandelen. Van den Bosch: Wijziging in de financien 't eerst ter sprake. 't Andere nog meer verwijderd. Nedermeyer van Rosenthal: mogelijkGa naar voetnoota thans algemeen overzicht. Inmenging der Wetgeving spaarzaam. De hoofdzaak toch van te grooten omvang. Aandeel van Regering geheel verschillend van hiervoor. Minder vrijheid van Gouverneur Generaal behalve in Financiën. Thorbecke: hangt af van Regeringsreglement. Kan zoo zijn, dat geene andere wetten. Minder vrijheid voor Gouverneur Generaal behalve in Financien. Geen Gouvernement zonder reglement. Waarom die niet bij de wet? 't Meest mogelijke doen. Van Spengler: onderwijs. Van Bosse: belastingstelsel. Systhema van belasting op de inkomsten. Van den Bosch: kan niet aannemen verslag van 13 november voor zooveel Marine Departement aangaat. Thorbecke: zelfstandigheid der hoofden van de Militaire Departementen. | |||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||
Van Spengler: geheel persoonlijk. Hangt af van het karakter van 't individu. | |||||||||||||
38 ThorbeckeGa naar voetnoota en Nedermeijer van Rosenthal aan de Koning, 29 Oktober 1849Ga naar voetnoot1Sire! De ondergeteekenden hadden de eer, Uwer Majesteit eene voordragt te doen tot zamenstelling van een nieuw Kabinet, dat ons, na zorgvuldig onderzoek, aan de tegenwoordige behoefte scheen te beantwoorden. Uwe Majesteit heeft ons de eer gedaan, in eene conferentie op d. 27 dezer ons Hare bedenkingen mede te deelen tegen de opheffing der Departementen van Eeredienst, als afzonderlijke Ministerien, en tegen drie der voorgedragen personen de Heeren van Sonsbeeck, Hugenholtz en van 's Gravesande. Voor Marine en Oorlog oordeelde Uwe Majesteit volstrekt hoofdofficieren, en voor Kolonien iemand, die er als ambtenaar had gediend, te behoeven. Gij verlangdet, Sire, de Heeren van den Bosch en Spengler voor de beide eerstgenoemde departementen, voor het laatste den Heer Pahud, voorts de beide tegenwoordige Ministers der Eerediensten en voor Buitenlandsche Zaken den Heer van Goltstein, met den Heer van Bosse voor Financien en de ondergeteekenden voor Binnenlandsche Zaken en Justitie, in het Kabinet te zien. De ondergeteekenden hebben zich aan een onderhoud met deze Heeren gezamelijk, buiten tegenwoordigheid evenwel van de ministers der Eerediensten, niet willen onttrekken. Zij moeten met leedwezen erkennen, dat dit onderhoud hun niet de overtuiging heeft gegeven, dat een Gouvernement, aldus zamengesteld, eenstemmig zou zijn, en parlementaire kracht hebben; twee eigenschappen, zonder welke het, naar der ondergeteekenden inzien, de hooge taak van Uwer Majesteits regering niet kan helpen vervullen. De ondergeteekenden zouden dus, bijaldien Uwe Majesteit in de zamenstelling, volgens hunne voordragt, onoverkomelijk bezwaar blijft vinden, slechts het eenvoudige verzoek, hen te willen verschoonen, voor den troon hebben te brengen; en zij | |||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||
zullen zich, zoo het Uwe Majesteit behaagt, daarin te berusten, gelukkig achten. Maar zij gevoelen aan den anderen kant levendig, dat de drang der omstandigheden tot een burgerpligt maakt, het uiterste te beproeven om met spoed, ja onmiddellijk een Ministerie tot stand te brengen. In dit besef nemen de ondergeteekenden eerbiedig de vrijheid, aan Uwe Majesteit voor te stellen: Voor Buitenlandsche Zaken den Heer v. Sonsbeeck; - Finantien en Kolonien den Heer van Bosse met den Heer Pahud als Directeur Generaal voor Kolonien; Voor Marine den Admiraal Lucas; - Oorlog den Generaal Spengler; en de beide administratien van Eeredienst onder den Heer van Sonsbeeck en den minister van Justitie te plaatsen. Met den minister van Binnenlandsche Zaken zal het kabinet dan uit zes personen bestaan; eene, naar der ondergeteekenden meening, alleszins raadzame en noodige vereenvoudiging. De Heer van Sonsbeeck is een bekwaam man, die van uitnemende dienst kan zijn in Uwer Majesteits Gouvernement. De onderhandeling met hem en zijn bereidverklaring tot aanvaarding van een ministerieel departement, de wensch dat de administratie der katholieke Eeredienst voor als nog een hoofd van die belijdenis hebbe, kunnen hem zonder groote en algemeene teleurstelling niet wel doen voorbijgaan. De plaatsing der Kolonien onder den minister van Finantien schijnt niet alleen aan het naauwe verband der inkomsten en uitgaven met die van het moederland, maar aan de algemeene belangen van handel en scheepvaart eene hoogst wenschelijke eenparigheid van bestuur te zullen verzekeren. De Heer Pahud zal, als Directeur Generaal, al de ervaring zijner indische loopbaan in het Departement brengen; en tevens het nadeel wordt gemijd, waaraan de verheffing van een ondergeschikt koloniaal ambtenaar tot minister het zedelijk gezag van het opperbestuur hier te lande in betrekking tot het overzeesche Gouvernement kan bloot stellenGa naar voetnoot2. Mogt dit plan de goedkeuring van Uwe Majesteit verwerven, dan zouden de ondergeteekenden wagen in overweging te geven, dat Uwe Majesteit, zonder verdere onderhandeling, onverwijld | |||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||
benoemde. In dit geval zijn de ondergeteekenden, des noods gereed, zich voor de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Justitie andermaal ter beschikking van Uwe Majesteit te stellen. --- | |||||||||||||
39 Aantekeningen van Van RappardGa naar voetnootaZ.M. zou den Heer Bruce verlangen voor Buitenlandsch Departement om reden dat het personeel karakter van Van Sonsbeeck geene genoegzame garantie van reussite geeft. Van Bosse Financieel Departement; Pahud, Koloniaal Departement; Quarles van UffordGa naar voetnoot1 Marine Departement; van Spengler Militair Departement; E. van BijlandtGa naar voetnoot2 Buitenlandsch Departement.
Prins Frederik en Hendrik kennis geven over hetgeen er voorvalt. Niet uit bezigheden.
Van den Bosch.
Eerediensten. |
|