as everybody knows, has edited for our Genootschap the Relation of Pomponne.
In de samenstelling van ons bestuur kwam ook dit jaar geen verandering.
Het aantal van de gewone leden van het Genootschap bedraagt momenteel 665 (673), dat van de ereleden 11 (11), terwijl wij aan buitenlandse leden er 64 (78) tellen.
Thans ga ik over tot wat uiteraard de hoofdzaak is van mijn verslag: de stand van de uitgaven van ons Genootschap. Sinds onze vorige Algemene Vergadering is U toegezonden de Correspondentie-Van den Bosch, door prof. dr. W.Ph. Coolhaas overgenomen van wijlen prof. dr. F.C. Gerretson en niet zonder moeilijkheden en tegenslagen tot een goed einde gebracht. Ik had verleden jaar reeds gelegenheid hem met het tot stand brengen van deze belangrijke publikatie geluk te wensen.
Tegelijk met deze uitgave heeft U het 74ste deel in de reeks van de B. en M. bereikt, dat door allerlei omstandigheden buiten onze schuld niet vóór de vorige Algemene Vergadering kon verschijnen. Het verheugt mij daarom te mogen vaststellen, dat het onze eerste secretaris, op wie het grootste deel van de zorg voor onze publikaties drukt, ditmaal is gelukt om het 75ste deel van de B. en M. nog net voor onze samenkomst van vandaag bij U in huis te brengen.
Dit laatste is niet mogelijk geweest met het tweede deel van het Thorbecke-archief, waarvan de druk meer tijd heeft gevraagd dan ik in mijn vorig verslag kon voorzien. De druk is thans echter zo ver gevorderd, dat dit omvangrijke deel van ongeveer 30 vel, dat tot 1825 (Thorbecke's vertrek naar Gent) loopt, wanneer er zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, in januari a.s. zal kunnen verschijnen. Ondertussen heeft de bewerkster, mevrouw dr. J. Brandt-van der Veen, reeds een begin gemaakt met de voorbereidingen van de uitgave van het derde deel, dat, naar wij hopen, einde 1964 of begin 1965 het licht zal kunnen zien.
In één opzicht komt deze verschuiving van de toezending van het Thorbecke-archief deel II misschien nog wel goed uit ook. Want anders zouden wij U in 1962 geen deel van onze Werken hebben kunnen toezenden, omdat geen van onze medewerkers zover is gevorderd, dat zijn manuscript in het begin van het volgend jaar ter perse zou kunnen worden gelegd, terwijl ons bestuur bovendien het nodige geld dient te reserveren om in 1963 de verschijning van de twee, eventueel zelfs drie delen van