| |
| |
| |
[Verslag]
Verslag van de Algemene Vergadering van de Leden van het Historisch Genootschap gehouden op vrijdag 31 october 1958 in Esplanade te Utrecht
Volgens de presentielijst zijn aanwezig de leden:
A.J.M. Alkemade |
E. van Beusekom |
K.W.L. Bezemer |
M. de Block |
M.J. Boerendonk |
J.C. Boogman |
J.A. Bornewasser |
C.D.J. Brandt |
J. Brandt-van der Veen |
E.A.B.J. ten Brink |
I.J. Brugmans |
J.J. Buurman |
M. van der Bijl |
H.P.H. Camps |
J.A. ten Cate |
A.E. Cohen |
W.Ph. Coolhaas |
W.A.H. Crol |
A.Th. van Deursen |
F.H.J. Dieperink |
J.G. van Dillen |
B. Dorsman |
F.J. Duparc |
E.J. Dijksterhuis |
H.A. Enno van Gelder |
R. Feenstra |
C.N. Fehrmann |
W.J. Formsma |
F. Gosses |
H.J. de Graaf |
D. Grosheide |
C.F. Gülcher |
C. van de Haar |
E. van Hall-Nijhoff |
S. Hart |
J.F. Heijbroek |
W.J. van Hoboken |
B. van 't Hoff |
J. Holleman |
P. Hollenberg |
D. de Hoop Scheffer |
F.W.N. Hugenholtz |
C.A. Huygen |
P.J. Idenburg |
H.P.H. Jansen |
J.R. Jansma |
T.S. Jansma |
M.J. Jochems |
Fr. de Jong Ed.z. |
L. de Jong |
J.W. de Jong Schouwenburg |
M.W. Jurriaanse |
Fr. van Kalken |
J.H. Kernkamp |
F. Ketner |
W.P. Keijzer |
A.J. Klaassen-Meijer |
M.E. Kluit |
E.H. Korvezee |
R.J. Kolman |
H.A.H. Kranenburg |
H. Kroeskamp |
J.R. van der Leeuw |
F.H.J. Lemmink |
| |
| |
R. van Luttervelt |
C. Mallinckrodt |
A.F. Manning |
W.C. Mees |
P. van der Meulen |
J.F.A. Modderman |
A.W.J. Mulder |
H.J. Mijjer |
H. Mijnssen |
J.K. Oudendijk |
P. van Overzee |
H.F.D. Oxenaar |
E. Pelinck |
G.A.W. ter Pelkwijk |
L. Pirenne |
A. van der Poest Clement |
R. Post |
N.W. Posthumus |
J.W. Postma |
E.C.M. Prins |
E. van Raalte |
R. Reinsma |
M. Roest |
C. de Ru |
W.H. Schukking |
K.H. Siccama |
J.Th. de Smidt |
C. Smit |
F.C. Spits |
J. van Staveren |
J.G. Stork-Penning |
J.E. Struick |
J.L. Struyk |
J.J. van Stuyvesant Meyen |
B.A. Sijes |
M.J.L. Taets van Amerongen |
F.B.M. Tangelder |
A. Telders |
J. den Tex |
M.Th. Uit den Boogaard |
W.S. Unger |
A.J. Veenendaal |
A.J. van de Ven |
C. Verlinden |
E.E.G. Vermeulen |
J.H. de Vey Mestdagh |
A.J. Vis |
J. Voerman |
C.W. van Voorst van Beest |
P.A.C. Wieringa |
A.W. Willemsen |
J.M. van Winter |
C. Wiskerke |
J.W. Wijn |
C.A. Zaalberg |
S.B.J. Zilverberg |
S.H.A.M. Zoetmulder |
A. Zijp |
Vier handtekeningen waren onleesbaar.
De Voorzitter, Prof. Dr. C.D.J. Brandt, opent te kwart voor elf de vergadering met de volgende rede:
| |
| |
Dames en Heren,
Het spreekt van zelf, dat ik begin met U een hartelijk welkom op onze Algemene Vergadering toe te roepen. Dit welkom geldt als steeds in de eerste plaats de twee sprekers van vandaag, ons erelid, Prof. Dr. E. Coornaert en Dr. L. de Jong.
Cher collègue Coornaert, je vous souhaite la bienvenue et aussi à madame Coornaert. Nous nous y réjouissons tous, que vous avez bien voulu être disposé à aussitôt accepter l'invitation de notre secrétaire-general de faire une conférence à cette réunion annuaire de notre Société. Le sujet, que vous avez choisi, j'en suis convaincu, nous intéresse tous. J'espère que votre première entrée en connaissance avec les membres de l'Historisch Genootschap et celle de ceux-ci avec un des membres honoraires distingués de leur Société sera une des plus agréables et satisfaisantes. Hooggeachte heer De Jong, ook U heet ik, evenals Uw vrouw, hartelijk welkom in ons midden. Toen U aanbood voor ons een spreekbeurt te willen vervullen over dit onderwerp van Uw keuze, heeft ons bestuur dit onmiddellijk en met graagte aanvaard, omdat het weet, dat U bij uitstek de man zijt om dit voor ieder, die historisch geïnteresseerd is, wat zeg ik, eigenlijk voor iedere Nederlander belangwekkend thema te behandelen. Wij zien Uw voordracht van hedenmiddag vol verwachting tegemoet.
De gewoonte getrouw begin ik dit verslag met enkele woorden te wijden aan de samenstelling van het bestuur. Op de laatst gehouden vergadering van het Utrechtse bestuur heeft Prof. Dr. P. Geyl ons een mededeling gedaan, die ons, zoal niet volkomen verraste dan toch overviel, toen hij te kennen gaf, dat hij zich uit het bestuur wilde terugtrekken, o.a. omdat hij de tijd gekomen achtte, dat een jongere kracht zijn plaats zou innemen. Deze mededeling bracht ons in zekere zin in een dwangpositie. Aan de ene kant konden wij niet anders doen dan ons bij het besluit van ons medelid neerleggen, omdat wij zijn motieven konden billijken, maar aan de andere kant konden wij moeilijk aanvaarden, dat iedere band tussen Prof. Geyl en het Historisch Genootschap zou worden verbroken. Uit dit dilemma hebben wij een uitweg gevonden, die, naar wij vertrouwen, ook de algemene instemming van onze leden zal hebben; in de Algemene bestuursvergadering, die vanmorgen aan onze bijeenkomst is voorafgegaan, is besloten om Prof. Geyl tot erelid van ons bestuur te maken. Deze benoeming, waarin de
| |
| |
dank en de waardering voor wat Prof. Geyl in de loop der jaren voor het Historisch Genootschap als geheel en voor het bestuur in het byzonder heeft gedaan en betekend tot uitdrukking wordt gebracht, geeft aan Prof. Geyl de mogelijkheid om zo vaak als hij hieraan om wat voor reden behoefte gevoelt onze bestuursvergaderingen bij te wonen en aan ons bestuur de vrijheid om in voorkomende gevallen een beroep te doen op zijn kennis, ervaring en adviezen.
Het Algemene bestuur bleef ook dit jaar onveranderd. Aan de lijst van ereleden werd bij besluit van de Algemene bestuursvergadering van 2 november 1957 een naam toegevoegd, nl. die van Miss Dr. Violet Barbour, zoals U in het laatst verschenen nummer van de B. en M. en het Verslag wellicht reeds zult hebben opgemerkt.
Hierdoor is het aantal ereleden 11 (10) geworden. Het aantal leden in Nederland bedroeg dit jaar 672 (674), terwijl het aantal buitenlandse leden 82 (76) bedroeg.
Wanneer ik thans overga tot de werkzaamheden van het bestuur, die hoofdzakelijk bestaan hebben in de verzorging van de publicaties en de zorg over de hiervoor benodigde financiën, dan wil ik eerst in Uw herinnering roepen, dat sinds onze vorige Algemene vergadering twee nieuwe delen van onze uitgavenreeks het licht hebben gezien en aan U zijn toegezonden. In de Derde serie van onze Werken verscheen als no. 82 Het Frensweger Handschrift, uitgegeven door Dr. W. Jappe Alberts en A.L. Hulshoff. Een woord van gelukwens aan beide bewerkers, meer in het byzonder aan ons medebestuurslid Dr. Jappe Alberts, is hier ongetwijfeld op zijn plaats. Niet lang geleden is ook een nieuw deel van de B. en M. (het 72ste) van de pers gekomen; zoals de laatste jaren regelmatig het geval is geweest, is ook het Verslag van de Algemene vergadering hierin opgenomen. Dit laatste geeft mij aanleiding tot één opmerking. Onder de lijst van hen, die de vorige keer onze vergadering bezochten, heeft onze secretaris dit zinnetje laten drukken: zeven handtekeningen waren onleesbaar. Voor zover ik uit mijn herinnering van een zo langzamerhand 30-jarig lidmaatschap van het bestuur kan nagaan betekent dit getal van 7 onleesbare handtekeningen een record. Van tweeën één: of wel de paleografische kennis van de bestuursleden is achteruitgegaan - maar dat geloof ik, oprecht gezegd, niet -, of wel het aantal leden, dat zijn identiteit in een krabbel wenst te verbergen, is toegenomen. Hoe dit zij, mag ik U vriendelijk
| |
| |
aansporen om toch vooral te voldoen aan ons verzoek om aan Uw handtekening op de presentielijst in de kolom ernaast uitleg te geven. U bespaart hiermee aan onze secretaris, die toch al zoveel werk heeft met het voor de druk gereed maken van het Verslag, heel wat onnodige uitzoekerij. En laat U alstublieft Uw goede voornemens ditmaal reeds ingaan en niet pas het volgend jaar.
Op onze vorige Algemene vergadering heb ik U een program van uitgaven voor de eerstvolgende jaren voorgelegd. Voor het jaar 1948 stonden hierop behalve B. en M. en Het Frensweger Handschrift de Correspondentie van Minister van den Bosch met de landvoogd De Eerens, ons aangeboden door Prof. Dr. F.C. Gerretson en deel I van het Dagboek van broeder Wouter Jacobsz 1572-'79 bewerkt door Mej. Dr. I.H. van Eeghen. Over deze beide uitgaven moet ik dus allereerst het een en ander zeggen. Met de Correspondentie van den Bosch zijn dit jaar goede vorderingen gemaakt, zij het dan ook, dat het tempo door allerlei oorzaken niet zo hoog is geweest als ons oorspronkelijk in het vooruitzicht was gesteld. Maar aan de verwachting, die de bewerker en wij hadden, dat deze uitgave dit jaar zou kunnen verschijnen is, helaas, door de zeer ernstige ziekte en het overlijden van Prof. Gerretson de bodem ingeslagen. Het is hier niet de plaats om deze zeer aparte figuur in het wereldje van de Nederlandse historici te herdenken. Wij betreuren het zeer, dat Prof. Gerretson het gereed komen van deze uitgave, die de laatste maanden van zijn leven zozeer zijn volle belangstelling had, niet meer heeft mogen beleven. Enige weken geleden, toen de toestand van Prof. Gerretson zich al zeer ernstig liet aanzien, heeft Prof. Coolhaas, die belast is met het toezicht op deze publicatie, overleg met ons gepleegd over de vraag, wat te doen met deze uitgave, wanneer het Prof. Gerretson niet gegeven zou zijn haar tot een einde te brengen. Hij bood aan, in de wetenschap, dat dit Prof. Gerretson op zijn ziekbed rust zou geven, om de uitgave te voltooien. Het spreekt vanzelf, dat ons bestuur met grote erkentelijkheid hierop is ingegaan; niemand zou deze taak beter en meer in de geest van Prof. Gerretson kunnen verrichten. Wij hopen en vertrouwen, dat dit deel van onze Werken het volgend jaar aan de leden zal kunnen worden
toegezonden.
Wat de tweede op het program van 1958 prijkende uitgave, de Amsterdamse Kroniek betreft, ook hier is enige vertraging opgetreden. In mijn vorige verslag heb ik herinnerd aan de
| |
| |
voorwaarde, indertijd door ons bestuur gesteld, dat voor deze publikatie op zeer ruime schaal subsidie zou worden gevonden. In de decembervergadering van het Utrechtse bestuur moest onze secretaris constateren, dat nog slechts een klein gedeelte van de voor deze uitgave in twee delen geraamde kosten ad f 30.000 door subsidie gedekt was, zodat nog geen begin met de druk kon worden gemaakt. In onze volgende vergadering, die op 1 maart plaats vond, was de situatie gelukkig radikaal gewijzigd. Dank zij de onvolprezen aktiviteit van de bewerkster, die aan ons bestuur steeds weer nieuwe suggesties voor het aanvragen van subsidies deed, was er toen een bedrag van f 10.000 toegezegd voor het eerste deel. Ons bestuur kon dus zonder enig bezwaar besluiten om met de druk ervan te beginnen. Dit bedrag is sindsdien nog toegenomen. Het is mij een oprechte behoefte om te dezer plaatse de namen te vermelden van degenen, die door milde belangstelling voor deze uitgave de verschijning van deze interessante kroniek hebben mogelijk gemaakt. Dit zijn de Stichting Het Amsterdamsche Fonds, het Dr. Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds, het Nationaal Fonds tot Bevordering van de Kennis der Nederlandse Beschaving, de Stichting Benevolentia, ‘De Voorzienigheid’, de Fa. H. Hollenkamp, Mr. Chr. P. van Eeghen, Dr. A.J. Henneman en Prof. Dr. W. Nolet. Aan allen zij de dank van het Historisch Genootschap gebracht.
Toen met het ter perse leggen van het manuscript eenmaal een begin gemaakt was, waren echter nog niet alle moeilijkheden overwonnen. In de zomermaanden bleek de drukkerij van de firma Wolters zodanig belast te zijn, dat het onmogelijk was om zo snel op te schieten als voor een nog verschijnen van dit eerste deel in 1958 noodzakelijk was. Ons bestuur en de bewerkster konden niet anders doen dan zich hierbij neerleggen, temeer omdat de firma Wolters beloofde, dat met de druk, zodra dit enigszins mogelijk was, full-speed zou worden voortgegaan. Deze belofte is de firma nagekomen, zodat het eerste deel van de Amsterdamse Kroniek inderdaad nog vóór het einde van dit jaar van de pers zal zijn gekomen. In verband met de financiële toestand van het Genootschap en de hieruit voortvloeiende verdeling van zijn publikaties over de verschillende jaren zal dit deel in de eerste weken van 1959 aan de leden worden toegezonden.
In aansluiting aan dit laatste wil ik nog met een enkel woord ingaan op die financiële toestand. Voor het nu bijna afgelopen
| |
| |
jaar moeten wij rekenen op een nadelig saldo van f 8.000, wat o.a. een gevolg is van de omstandigheid, dat de kosten van de uitgave van het Frensweger Handschrift veel hoger zijn geworden dan was geraamd. Dit nadelig saldo hebben wij kunnen dekken door verkoop van effekten. Door het ineens inhalen van deze achterstand zijn wij tegelijk in staat geweest om voor 1959 een sluitende begroting op te stellen, die wat nog meer zegt, een redelijke kans biedt sluitend te blijven. Ook voor de volgende jaren zien wij de mogelijkheid van een behoorlijk afwerken van ons program van uitgaven, mits de drukprijzen niet opnieuw sterk gaan stijgen en in het algemeen volstaan wordt met het brengen van niet meer dan één deel van onze Werken en een deel van de B. en M. per jaar. Dat wij voor 1959 van dit laatste dadelijk afwijken - het is immers onze bedoeling, zoals gezegd, om aan de leden dan twee delen van de Werken toe te zenden - vindt zijn reden in de omstandigheid, dat de kosten van de uitgave-Gerretson en die van Mej. van Eeghen, voor zover deze op ons budget drukken, voor een groot gedeelte ten laste van de rekening van dit jaar zijn gekomen.
Wat nu het program van uitgaven betreft, dat wij vorig jaar voor U hebben uitgestippeld, daarvan zouden wij om te beginnen willen opmerken, dat de daar genoemde uitgaven in ieder geval een jaar zullen moeten worden opgeschoven, dus: het tweede deel van de Amsterdamse Kroniek naar 1960, Thorbecke-archief II naar 1961, het vierde deel van de Gouverneursrapporten naar 1962. Als wij dit zeggen, dan betekent dit intussen niet meer dan dat ons bestuur geen mogelijkheid ziet om de uitgaven in kwestie eerder dan in de genoemde jaren te doen verschijnen. Het is echter zeer wel denkbaar, dat er verdere verschuivingen moeten plaats hebben, niet zozeer omdat de bewerkers niet gereed zijn - wat ook altijd mogelijk is - als wel doordat blijkt, dat aan een andere dan de hier genoemde publikaties voorrang in ons program moet worden gegeven. Wij denken hierbij b.v. aan het eerste deel van het Archief van der Meulen.
Zoals U voldoende bekend is, hebben wij al geruime tijd gezocht naar een opvolger voor wijlen Mej. Dr. M. Simon Thomas. Tot betrekkelijk kort geleden had dit zoeken geen succes, maar de laatste weken is er tot grote vreugde van ons bestuur licht in deze duisternis gekomen. De heer A. van der Poest Clement, als archivaris werkzaam op het Alg. Rijksarchief,
| |
| |
heeft zich na overleg met zijn promotor Prof. Dr. J.H. Kernkamp en met de Algemene Rijksarchivaris, Mr. H. Hardenberg, bereid verklaard om na het gereedkomen van zijn proefschrift de voortzetting van deze uitgave op zich te nemen. Het Algemeen bestuur van zijn kant heeft in zijn vergadering van hedenmorgen dit aanbod in beginsel gaarne geaccepteerd; het meent in de heer van der Poest Clement iemand gevonden te hebben aan wie deze omvangrijke en zware taak met vertrouwen kan worden opgedragen. Toevallig werden wij kort nadat de bereidverklaring van de heer van der Poest Clement bij ons was binnengekomen van Belgische zijde attent gemaakt op Dr. W. Brulez, die te Gent gepromoveerd is op een dissertatie, getiteld: La firme commerciale della Faille au 16ième siècle. Ook deze jonge Belgische geleerde zou, gezien zijn kennis van het tijdvak en van het betreffende archief zeer zeker als bewerker in aanmerking kunnen komen. Bij ons bestuur is daarom de gedachte opgekomen om eventueel de uitgave aan de heren van der Poest Clement en Brulez gezamenlijk toe te vertrouwen. Dit zou inderdaad alle mogelijke voordelen hebben. Waar wij echter nog geen rechtstreeks contact met Dr. Brulez gehad hebben en dus ook niet weten, of hij bereid is om hetzij als enige bewerker van, hetzij als coadjutor bij deze uitgave op te treden, heeft alles wat wij over hem gezegd hebben nog slechts een zeer voorlopig karakter. Maar het feit alleen al, dat er schot begint te komen in de mogelijkheid, dat deze in zijn ogen zo bijzonder belangrijke uitgave zal worden voortgezet, stemt ons bestuur tot grote vreugde; het heeft U in deze vreugde willen laten delen.
Al jaren lang, ik meen wel te mogen zeggen gedurende al de tijd, dat ik lid van het bestuur ben geweest, heeft ons bestuur de mogelijkheid onder de ogen gezien om te komen tot een nieuwe uitgave van de Kroniek van Melis Stoke. Wij hebben ook wel eens gemeend, dat wij hiervoor een geschikte bewerker (geschikte bewerkers) hadden gevonden, maar het eind van het lied is geweest, dat er geen werk voor deze heruitgave is verricht en dat wij er ons bij hadden neergelegd, dat er van dit langjarige voornemen wel niets meer terecht zou komen. Ook hierin is echter in het jaar, dat achter ons ligt, vrij onverwacht een keer ten goede gekomen. Dr. F.W.N. Hugenholtz heeft zich nl. op ons verzoek bereid verklaard om dit werk op zich te nemen. Hij hoopt in afzienbare tijd hiermee gereed te kunnen zijn; als streefdatum is voorlopig gekozen het jaar 1962.
| |
| |
Ziethier, dames en heren, wat ik U over de stand van zaken in ons Genootschap meende te moeten mededelen. U hebt, hoop ik, opgemerkt, dat het bestuur ook dit jaar weer niet heeft stilgezeten, al is het over het geheel genomen een betrekkelijk rustig jaar geweest, zij het dan ook dat de zorgen, vooral die over de financiën, ons niet hebben verlaten. Ik ga nu eindigen, want ik heb al genoeg van Uw aandacht gevraagd, maar ik doe dit toch niet zonder het uitspreken van de wens, dat ook deze samenkomst van bestuur en leden een geslaagde moge zijn. En hiermede verklaar ik de Algemene Vergadering van het Historisch Genootschap voor geopend.
Na de rede van de Voorzitter wordt de vergadering voor enkele ogenblikken geschorst.
Na de heropening richt de Voorzitter een woord van welkom tot de aanwezige Belgische leden: Prof. van Kalken, die vergezeld is van zijn echtgenote, en Prof. Verlinden. Hij geeft daarna het woord aan Prof. Dr. E. Coornaert uit Parijs voor het houden van zijn voordracht over: La correspondance commerciale au XVIe siècle.
|
|