| |
| |
| |
[Verslag]
Verslag van de Algemene Vergadering van de Leden van het Historisch Genootschap gehouden op Maandag 31 October 1955 in het Instituut voor geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht
Aanwezig zijn volgens de presentielijst de leden:
J.A. van Arkel |
P.J.W. Beltjes |
M. de Block |
J.W. Bosch |
C.D.J. Brandt |
J. Brandt-v.d. Veen |
E.A.B.J. ten Brink |
L. Brummel |
M.G. Buist |
J.J. Buurman |
J.R. Clifford Kocq van Breugel |
A.E. Cohen |
W.Ph. Coolhaas |
W.A.H. Crol |
A.W.E. Dek |
Z.R. Dittrich |
J.W. Dorsman |
P.A. Dijkema |
E.R.v. Eibergen Santhagens |
W.A. Engelbrecht |
G.A. Evers |
C.N. Fehrmann |
C.M. Geerars |
P. Geyl |
M.K.E. Gottschalk |
H.J. de Graaf |
D. Grosheide |
C.F. Gülcher |
S. Hart |
W.J.v. Hoboken |
J.A.v. Houtte |
J. Hovy |
F.W.N. Hugenholtz |
L. Jansen |
T.S. Jansma |
W. Jappe Alberts |
L. de Jong |
G.J.W. de Jongh |
M.W. Jurriaanse |
F.v. Kalken |
J.H. Kernkamp |
F. Ketner |
T. Klijnhout-Moerman |
N. Kolff |
R.J. Kolman |
Elis. H. Korvezee |
E. Kossmann |
H.A.H. Kranenburg |
L.W.A.M. Lasonder |
J.R.v.d. Leeuw |
L. Leuven |
Th.J.G. Locher |
R.v. Luttervelt |
W.C. Mees |
L.S. Meihuizen |
J. Meilof Yben |
A.F. Mellink |
J.F.A. Modderman |
| |
| |
A.W.J. Mulder |
H.J. Mijjer |
J.K. Oudendijk |
J.B.v. Overeem |
G.A.W. ter Pelkwijk |
L. Pirenne |
A.v.d. Poest Clement |
R. Post |
N.W. Posthumus |
J.W. Postma |
W.F. Prins |
S.C. Regtdoorzee Greup-Roldanus |
G.J.M.v.h. Reve |
C. Riekwel |
A.E. Rientjes |
M. Roest |
R. van Roijen |
H.H.P. Rijperman |
I. Schöffer |
S. Schotten |
C. Smits |
J.v. Staveren |
J. Steur |
J.E. Struick |
J.L. Struyk |
J. den Tex |
W.S. Unger |
H.M. den Uyl |
A.J. van de Ven |
B.A. Vermaseren |
H.B.C.W. Vermeer |
A.J. Vis |
J. Voerman |
P.A.C. Wieringa |
H. Winkel-Rauws |
C. Wiskerke |
J.J. Woltjer |
F.W.R. Wttewaal |
C.A. Zaalberg |
S.B.J. Zilverberg |
J.H.R.M. Zoetmulder |
W. Zwier |
één handtekening op de presentielijst was onleesbaar.
De Voorzitter, Prof. Dr. C.D.J. Brandt opent te 10.45 de vergadering met de volgende rede:
| |
| |
Dames en Heren,
Wederom is een jaar voorbijgegaan en wederom sta ik dus op deze plaats om U een hartelijk welkom toe te roepen op onze Algemene Vergadering. Het verheugt mij ieder jaar weer, dat zovelen van onze leden deze samenkomst op prijs blijken te stellen, niet in de laatste plaats om de stimulans, die er van hun aanwezigheid uitgaat op de werkzaamheid van ons bestuur.
Het vorige jaar heb ik U reeds verteld, dat in ons ledental, na de betrekkelijk grote mobiliteit van de eerste na-oorlogse jaren, weer een stabiliteit was ingetreden. Ik kan dit ook ditmaal bevestigen. Het afgelopen jaar heeft een kleine stijging van het ledental laten zien. Van 763 leden zijn wij op 772 gekomen en wel als volgt verdeeld: 684 (680) leden in Nederland, 78 (75) buitenlandse leden en 10 (8) ereleden. De namen van de nieuw benoemde ereleden wil ik hier graag even noemen, het zijn Prof. E. Coornaert te Parijs en Prof. C.R. Boxer te Londen.
In het Utrechtse bestuur is dit jaar geen verandering gekomen. Wat het Algemene bestuur betreft moet ik wel één wijziging memoreren. Prof. Dr. N.W. Posthumus heeft ons niet lang vóór deze vergadering medegedeeld, dat het hem helaas niet mogelijk was, om langer deel uit te maken van het Algemene bestuur. Wij hebben ons uit de aard der zaak bij dit besluit van Prof. Posthumus moeten neerleggen, maar wij hebben dit node gedaan. Hoewel Prof. Posthumus door zijn drukke werkzaamheden de laatste jaren weinig gelegenheid had om onze vergaderingen bij te wonen, wij wisten, dat het Historisch Genootschap hem ter harte bleef gaan en dat wij, wanneer er zich problemen voordeden bij ons werk, altijd een beroep op zijn door ons zo gewaardeerde adviezen konden doen. Gaarne breng ik ook te dezer plaatse Prof. Posthumus dank voor het vele wat hij in de loop van een langjarig bestuurslidmaatschap voor het Genootschap heeft gedaan en ik voeg daarbij de wens, dat zijn zakelijke werkzaamheden hem in de komende jaren ook nog wat tijd zullen laten voor studie op het terrein der historie.
Ik kom thans tot het gebruikelijk overzicht van onze publicaties. Onze leden hebben niet te klagen over de uitgaven, die hen sinds onze vorige Alg. Vergadering hebben bereikt.
Daar is in de eerste plaats geweest een deel van de B. en M.
| |
| |
in de bescheiden vorm, waarin wij sinds enige jaren gemeend hebben deze waardevolle reeks te kunnen en te moeten voortzetten.
Verder hebt u in het voorjaar nog ontvangen de Relation de son ambassade van de Franse gezant Pomponne in Den Haag, het werk van de Amerikaanse historicus Dr. H.H. Rowen. Het is U bekend, dat het bedrag, dat voor deze publicatie buiten ons eigenlijke program nodig was, door Dr. Rowen zelf geheel bijeengebracht is met behulp van Amerikaanse subsidies. Wij zijn Dr. Rowen daarom dubbel dankbaar voor deze verrijking van onze Werken met een voor de kennis van een spannende periode uit onze geschiedenis van de 17de eeuw zo belangrijke uitgave.
En ten slotte is er het eerste deel van het Archief-Thorbecke. U kunt zich nauwelijks voorstellen, welk een voldoening het is voor ons bestuur en voor zijn voorzitter in het bijzonder, om te mogen constateren, dat dit deel verschenen is. Jaren en jaren lang is deze uitgave een zorgenkind geweest van ons bestuur, wij hebben er in ogenblikken van moedeloosheid, wanneer weer onverwachte moeilijkheden opdoken, zelfs wel eens aan getwijfeld, of wij er wel goed aan gedaan hadden, om deze uitgave op ons te nemen. Maar nu mogen wij dan toch zeggen: het begin is er. Voor de familie Thorbecke moet het eveneens een grote voldoening zijn, dat dit eerste deel is voltooid, zoals trouwens voor die instanties en particulieren, die aan het Historisch Genootschap zo bereidwillig financiële steun hebben gegeven voor deze ook in hun ogen belangwekkende publicatie. Maar bovenal is deze verschijning van het eerste deel een gelukwens waard aan de bewerkster, Mevr. Dr. J. Brandt-van der Veen. Een gelukwens, die tevens is een woord van dank van ons bestuur, neen van het Historisch Genootschap als geheel, voor het vele werk, dat zij verzet heeft om dit eerste deel op deze wijze gereed te krijgen. Een gelukwens en een woord van dank, waarin ons bestuur ook het toezichthoudend lid, Prof. Dr. H. Smitskamp, gaarne wil laten delen.
Kon ik vorig jaar op een opgewekte toon spreken over de uitgave van het Archief-Van der Meulen, ditmaal moet die toon wat gedempter klinken. Wat de voltooiing van haar manuscript voor het eerste deel betreft, heeft Mej. Dr. M. Simon Thomas haar wens niet in vervulling zien gaan.
Ziekte noopte haar, helaas, het werk gedurende maanden
| |
| |
te laten rusten. Zij hoopt echter haar arbeid voor het eind van het jaar te kunnen hervatten. Wij wensen Mej. Simon Thomas van ganser harte een spoedige en volledige beterschap!
Gelukkig behoeft de vertraging, ontstaan in de publicatie van het Archief-Van der Meulen geen onderbreking te betekenen in ons program van publicaties. Want wij hebben reeds een begin gemaakt met het ter perse leggen van de Briefwisseling van Van den Bosch, die verzorgd wordt door Dr. J. Westendorp Boerma en het zou ons al bijster moeten tegenlopen, wanneer deze uitgave in twee deeltjes het volgend jaar niet aan onze leden zou kunnen worden toegezonden.
Aan het manuscript van de Fruin-correspondentie wordt op het ogenblik de allerlaatste hand gelegd door Dr. H.J. Smit en Prof. Dr. W.J. Wieringa. Wij hebben de bewerkers toegezegd, dat wij deze uitgave, die zeker de belangstelling van onze leden zal hebben, zo spoedig mogelijk nadat de publicatie van Dr. Westendorp Boerma van de pers zal zijn gekomen, zullen gaan drukken. Of dit betekent, dat de Fruincorrespondentie nog in 1956 aan onze leden zal kunnen worden toegezonden, is een vraag, waarop ik nu nog geen antwoord kan geven; daarvoor zijn te veel factoren nog onzeker.
In de loop van het jaar heeft Prof. Dr. A.J.C. Rüter ons de vraag gesteld, of wij ermee konden instemmen, dat hij de voortzetting van zijn uitgave van de Gouverneursrapporten ter hand zou gaan nemen. Het spreekt vanzelf, dat wij hem geantwoord hebben, dat het ons alleen maar zal verheugen, wanneer er aan deze voor de geschiedenis van de jaren veertig van de 19de eeuw zo belangrijke bron wordt voortgewerkt, ook al hebben wij Prof. Rüter geen toezegging kunnen doen omtrent het tijdstip, waarop wij gelegenheid zullen hebben met de druk te beginnen.
Ook het volgend jaar hopen wij wederom een deel van de B. en M. te kunnen brengen; daarin zullen dus, gelijk te doen gebruikelijk, onder meer ook de lezingen van deze Algemene Vergadering worden opgenomen. Wij streven er als regel naar om zo'n deel van de B. en M. zo vroeg mogelijk in het jaar te doen verschijnen. Ditmaal echter bestaat er een grote kans, dat het ons niet zal gelukken om de B. en M. met die ook door ons gewenste spoed te doen verschijnen; redenen van publicatiebeleid noodzaken ons tot een verschuiving van die termijn naar later in het jaar.
| |
| |
Al met al, Dames en Heren, zal het U duidelijk zijn, dat ons bestuur niet werkeloos hoeft te blijven en dat ons program van uitgaven nog steeds rijkelijk gevuld is. Het zal U daarom wellicht verwonderen, wanneer ik na alles wat ik over de in bewerking zijnde uitgaven heb gezegd, nu ook nog melding maak van een nieuwe uitgave, die wij op touw hebben gezet. Dit laatste is ook trouwens niet juist, want het gaat hier om een publicatie, die al meer dan twintig jaar op ons program staat, maar waarvoor wij in het afgelopen jaar een nieuwe bewerker hebben gevonden. Indertijd, de ouderen onder onze leden zullen zich dit misschien herinneren, heeft wijlen Prof. Henneman zich bezig gehouden met een uitgave van een Amsterdamse kroniek over de jaren 1572-78. Van het begin af heeft deze uitgave de grote belangstelling van het bestuur gehad. Helaas echter was de bewerker door andere drukke werkzaamheden niet in de gelegenheid om meer te doen dan een afschrift te maken van het handschrift, dat in de universiteitsbibliotheek van Nijmegen berust en na zijn overlijden is deze uitgave geheel blijven liggen. In het afgelopen jaar echter heeft Mej. Dr. J.H. van Eeghen aangeboden, om deze kroniek, die haar aandacht had getrokken, bij het Historisch Genootschap uit te geven. Het bestuur heeft haar onmiddellijk gezegd, dat het in beginsel alleen maar verheugd was over dit aanbod, maar dat het niet wist, of het over de geldmiddelen zou beschikken, om deze uitgave in het toch zo zwaar belaste program van publicaties in te lassen. Bij nader overleg met Mej. van Eeghen is ons gebleken, dat zij verwachtte voldoende financiële steun van elders te kunnen verkrijgen, om een uitgave in twee delen mogelijk te maken. Daarop meende het bestuur niet langer te mogen aarzelen, om onze leden in kennis te brengen met deze kroniek, die zoveel interessante gegevens bevat over de eerste jaren van de opstand tegen Spanje; het heeft deze uitgave graag aanvaard, onder dankzegging aan
Mej. van Eeghen en onder voorwaarde, dat haar verwachting van voldoende financiële steun werkelijk in vervulling zal gaan.
Met dit laatste heb ik een geschikte overgang gevonden van de uitgaven in de zin van publicaties naar de financiën. Meer dan eenmaal reeds heb ik over de zorgelijke toestand van de financiën van het Genootschap gesproken, in het bijzonder ook over de onmogelijkheid om de publicaties ervan te bekostigen, zoals wij dit vóór de oorlog toch plachten te
| |
| |
doen, uitsluitend uit de opbrengst van de contributies onzer leden. Ik ga dit nu niet weer doen. Ik beperk mij ertoe nog eens vast te stellen, dat wij zelfs de helft van ons program van publicaties niet zullen kunnen verwerkelijken zonder een behoorlijke financiële steun van buiten af. Tot dusver mogen wij zeker niet klagen over begrip voor onze moeilijkheden bij die instanties en organisaties, die in de gelegenheid zijn om wetenschappelijk werk met subsidies te steunen. In het bijzonder heeft Z.W.O. steeds een open oog en, wat nog meer voor ons betekent, een open hand voor ons gehad, wanneer wij om hulp moesten aankloppen, en wij twijfelen er niet aan, dat zulks ook in de naaste toekomst het geval zal zijn. Het is, dunkt ons, hier de plaats om openlijk de dank van het Genootschap hiervoor uit te spreken.
Er zit echter ook nog een andere kant aan dit vragen en krijgen van financiële hulp van buiten, het probleem nl. of wij de eigen inkomsten niet kunnen verhogen, of wij dit niet zelfs verplicht zijn tegenover de instanties, die wij om subsidies vragen. Ons bestuur is tot de overtuiging gekomen, dat het deze laatste vraag niet anders dan toestemmend mag beantwoorden, het is van oordeel, dat hier inderdaad van een verplichting moet worden gesproken. Daarom heeft het nu besloten te doen, wat het reeds lang overwogen heeft, maar tot nu toe geaarzeld had te doen, nl. de contributie te verhogen van 10 gulden op 15 gulden. Wij vertrouwen, dat onze leden de noodzaak zowel als de redelijkheid van dit besluit zullen inzien, vooral wanneer zij daarbij nog overwegen, dat de afstand tussen het bedrag, dat zij tot nu toe jaarlijks aan contributie betaalden, en de handelswaarde, ja zelfs de kostprijs der uitgaven, die zij hiervoor ontvingen, hoe langer hoe groter is geworden. Dit jaar is dit wel bijzonder duidelijk geworden. Bedenkt U maar eens, dat het eerste deel van het Thorbecke-Archief alleen in de boekhandel 30 gulden moet kosten en dat onze leden daarnaast ook de uitgave Rowen en een deel van de B. en M. hebben ontvangen. De situatie is langzamerhand zo geworden, dat wij er financieel bezien geen belang meer bij hebben, dat ons ledental toeneemt. Integendeel, ieder nieuw lid kost ons geld. Dit is een paradoxale toestand voor een genootschap als het onze en het is naast ons gevoel van verantwoordelijkheid tegenover de ons subsidiërende instanties een reden te meer geweest voor ons bestuur om tot contributieverhoging over te gaan. Wij hebben
| |
| |
dit besluit ook nog daarom op dit moment menen te mogen nemen, omdat wij nu de redelijke zekerheid hebben, dat wij onze leden de komende jaren, om het zo nu maar eens uit te drukken, waar voor hun 15 gulden kunnen blijven geven.
Met deze verzekering, dat ons bestuur en de bewerkers van onze uitgaven hun best voor het Historisch Genootschap zullen blijven doen, verklaar ik deze Algemene vergadering voor geopend.
Na deze rede te hebben uitgesproken schorst de Voorzitter de vergadering voor enige ogenblikken.
Na de heropening geeft de Voorzitter allereerst het woord aan Dr. L. de Jong voor het maken van enkele opmerkingen naar aanleiding van de openingsrede. De Heer de Jong herinnert in verband met het besluit van het bestuur tot het verhogen van de contributie aan het meermalen gehouden pleidooi voor een vrijwillige verhoging. Hij hoopt en vertrouwt, dat deze na het bestuursbesluit niet achterwege zal blijven. Voorts spreekt hij er zijn teleurstelling over uit, dat de verschijning van het eerste deel van ‘Het Thorbecke-archief’ niet tot een nationale gebeurtenis geworden is. Zijn van de zijde van het bestuur wel de nodige stappen ondernomen, om de aandacht te vestigen op de uitgave?
De Voorzitter antwoordt de Heer de Jong, dat het bestuur eerst na grote aarzeling het besluit heeft genomen de contributie te verhogen. Vooral met het oog op de verplichting tegenover de subsidiërende instanties was zij echter onvermijdelijk. Het resultaat van de actie voor een vrijwillige verhoging van de contributie is minimaal geweest. Het bestuur is voorts niet in gebreke gebleven publiciteit te geven aan de verschijning van het eerste deel van de uitgave van de papieren van Thorbecke. Het interview met een vertegenwoordiger van het A.N.P. heeft echter niet het resultaat opgeleverd wat daarvan redelijkerwijze mocht worden verwacht. De verkoopmogelijkheid van het werk wordt ook enigzins verminderd door de gratis-toezending aan de leden en door het ruilverkeer met andere genootschappen.
Na nog enkele opmerkingen van andere zijde beantwoord te hebben, geeft de Voorzitter te half twaalf het woord aan Prof. Dr J.A. van Houtte voor het houden van zijn voordracht over het Nederlandse marktwezen.
|
|