Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 68
(1953)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| ||||||
Briefwisseling van Mr R.G. van Polanen (1828-1832)
| ||||||
[pagina 90]
| ||||||
Washington en andere beroemdheden, die hij persoonlijk had ontmoet. In 1807 ging Polanen opnieuw naar de Verenigde Staten om contracten te sluiten met Amerikaanse handelshuizen, die Oost-Indische producten zouden kunnen afhalen in ruil voor wapenen en andere benodigdheden. Inmiddels verscheen in Januari 1808 Daendels op Java. Sandol Roy werd gedwongen ontslag te nemen en ook zijn schoonzoon Van den Bosch trok zich terug op zijn landgoed Soedimara. Toen de Amerikaanse schepen aankwamen, vond Daendels de door Polanen bedongen prijzen voor specerijen te laag en wijzigde hij de voorwaarden, tot hevige verontwaardiging van Polanen, die het toch al niet met hem eens was en nu geen gelegenheid meer verzuimde om de maarschalk zwart te maken. Intussen benoemde koning Lodewijk Napoleon De Sandol Roy tot generaal-majoor en Van Polanen tot lid van de Raad van Indië. Daendels reageerde op de tijding hiervan door Sandol Roy onmiddellijk met brieven naar Nederland te zenden en te dreigen Polanen te zullen fusilleren, zo hij zich op Java durfde vertonen. Sandol Roy reisde via Amerika en nam daar zijn intrek bij Polanen. Een brief aan zijn schoonzoon, waarin hij uiting gaf aan zijn verwachting dat het met de macht van Daendels spoedig gedaan zou zijn, en die door Daendels zelf geopend werd, was voor de ‘toean besar goentoer’ aanleiding om Van den Bosch aan te zeggen binnen twee maanden Java te verlaten. Nadat Van den Bosch via Engelse gevangenschap in het vaderland was teruggekeerd en enthousiast meegeholpen had bij de opstand van 1813, werd hij in 1815 belast met de uitrusting van troepen voor de koloniën. In 1815 publiceerde hij anoniem een ‘Brief, inhoudende eenige onpartijdige aanmerkingen’, waarin hij het koloniaal bestuur van Daendels becritiseerde. Toen hij daarover heftig werd aangevallen, koos Polanen, uit Amerika overgekomen om te trachten nu werkelijk zitting te nemen in de Raad van Indië, zijn partij in de eveneens naamloos verschenen ‘Brieven betreffende het bestuur der Koloniën’. Het getij was hun echter niet gunstig. De liberale opvattingen over het koloniaal beheer behielden de overhand en Polanen keerde in 1816 ontmoedigd naar de States terug, waar hij zich overigens goed thuis voelde en zeer in aanzien stond. L.W.G. de Roo heeft in zijn ‘Documenten omtrent Herman Willem Daendels’ (2 delen, 1909) naast vele andere brieven van Polanen ook enkele gepubliceerd, die door hem gewisseld zijn | ||||||
[pagina 91]
| ||||||
met Van den Bosch. Er zijn er stellig veel meer geweest, want beiden waren hartstochtelijke briefschrijvers. In het archief-Van den Bosch (Algemeen Rijksarchief, Den Haag) bevinden zich nog enige, die hier worden medegedeeld. Vier zijn rechtstreeks tot Van den Bosch gericht. Zij geven een duidelijk beeld van de zienswijze van de scherpzinnige oude aristocraat en zijn ook hierom van belang, omdat Van den Bosch zeer veel waarde hechtte aan het oordeel van zijn oudere vriend. Verder zijn drie brieven zonder adres opgenomen, waarschijnlijk bestemd voor de Amsterdamse koopman J.W. Bagman (huis Bagman & Zoon), een toegewijd vriend van Van den Bosch, die ze aan deze doorzond. Tenslotte is een brief van Van den Bosch zelf afgedrukt, waarin hij een overzicht geeft van zijn aanvankelijke resultaten op Java. In het archief-Van den Bosch bevinden zich meer dergelijke brieven, gericht aan diverse vrienden in het moederland. Zoals men weet, is Van den Bosch, nadat hij eerst met grote energie de Maatschappij van Weldadigheid tot stand had gebracht, in 1827 door Willem I als commissaris-generaal naar West-Indië gezonden om de toestanden aldaar te onderzoeken en verbeteringen aan te brengen. Zijn resultaten vielen bij de koning zozeer in de smaak, dat deze hem na zijn terugkeer benoemde tot gouverneurgeneraal van Oost-Indië. Van den Bosch wist, tegen de zin van de minister van Koloniën Elout, door te zetten, dat Polanen benoemd werd tot lid van de Raad van Indië. Hoewel zeer gestreeld door deze late bevrediging van zijn eerzucht, zag Polanen zich toch tenslotte genoopt zich terug te trekken wegens zijn verzwakte gezondheid. Ook over deze aangelegenheid verspreiden de brieven enig nieuw licht.
Zierikzee, 29 December 1949 J.J. Westendorp Boerma | ||||||
1. Van Polanen aan Van den BoschGa naar voetnoot3)New York, Maart 5, 1828 Mijn waarde vriend.
Uwen brief van den 1 Oct. 1827 is mij niet ter hand gekomen eerder dan den 19e der laatstvoorgaande Maand. ingesloten in een brief van de Hr BagmanGa naar voetnoot4) van den 2 Novemb. Was mij die toe- | ||||||
[pagina 92]
| ||||||
gezonden bij de Fransche post over Havre de grace (sints enige tijd de reguliere weg van correspondentie tusschen dit land, de Nederlanden en Duitschland), zoude ik Uwen brief in November hebben ontfangen, en dit zoude mij in de sterke verzoeking hebben gebragt, bij Uwe landing te Curacao U daar ontmoet te hebbenGa naar voetnoot5). Deze verzoeking is mij gespaard, wijl het waarschijnelijk is, dat zelf deezen brief, bij de eerste scheepsgelegenheid sints de ontfangst der Uwen, nu afgezonden, U niet te Curacao zal aantreffen. Een levendig belang nemende in den roem reeds door Uwe publieke diensten, en onder onze landgenoten zo ongemeene geestdrift, bij U verkreegen, kon mij het nieuw bewijs van vertrouwen des Konings niet dan aangenaam zijn. Bijaldien Hij, als ik hoop, niet te veel van Uwe zending verwagt, houde ik mij verzeekerd, dat gij hem in zijne reedelijke bedoelingen niet zal te leur stellen, en eene aanspraak op verdere onderscheiding zult verkreegen hebben, bij Uwe terugkomst in het Vaderland. Ik laboreer thans, met genoegsaam een ieder, onder eene zware verkouwdheid en lusteloosheid, wijl wij in de drie winter maanden geen winterweer gehad hebben, maar onafgebroken stormen mist- en reegenvlagen, door de ongewone Z.W. winden aangebragt, die Uwe reis zeekerlijk ook zullen vertraagd hebben: ik moet mij dus bekorten, daar het schip overmorgen zeilen zal. Men verwagt hier niet, dat Engeland de directe vaart op hare W.I. kolonien immer aan de Amerikanen weeder zal toelaten. Curacoa zal altoos en in alle tijdsomstandigheeden blijven wat het altoos geweest is, een smokkelplaats op het Zuiden van Amerika. De nieuwe Gemeenebesten moge al eens tot rust en order koomen, het geen in veele jaren niet te voorzien is, de hoge belastingen, die hunne behoeften noodzakelijk zullen doen oordeelen op den in- en uitvoer, zullen altoos een aanmoediging tot den smokkelhandel blijven. Maar zal het dat zijn, moet het eene vrije haven in den volsten zin zijn. St Eustachius is wel is waar eene vrije haven, maar St Thomas is vrijer en trekt daardoor, als ik verneem, veel van den handel van St Eustachius. Ik verneem ook, dat het oogmerk is, eene disconteerbank in Curacoa op te regtenGa naar voetnoot6). Dit word door een schrander Amerikaansch koopman, jongst van Holland te rug gekomen en die ook | ||||||
[pagina 93]
| ||||||
te Curacoa is geweest, ten hoogsten afgekeurd. Wijl echter het besluit daartoe is genomen, zal de tijd hier in beslissen moeten. Maar mijn vriend, ik mag U niet ontveinzen, dat het moeijelijkste, ja het gevaarlijkste van den taak die U is opgelegt, hier in bestaat, in Uwe bemoeyenis met den staat en het lot der Slaven. Wat dat is, leeren wij dagelijks in dit land, en alle doorziende, gemoedelijke en hier door zoo veel ondervinding geleerde menschen danken hun lot niet geroepen te zijn daar in uitspraak te doen en hun geweeten te belasten door met de beste oogmerken voor Slaven en meesters nadeelige gevolgen voor te brengen. Voor beiden is de slavernij een vloek, een staat die teegens de menschheid en den duidelijken geest van het Christendom in teegenstelling is. Zij kan dus niet verdeedigd worden. Het op eens vrij stellen van Slaven vind geene voorstanders meer, dan men wil nu, door hun lot te verzagten en door hunne verstandelijke vermogens te ontwikkelen, hun in staat stellen gewillig en uit besef van pligt hunne meesters te dienen, en daar door de laatsten het voorwendsel of de noodzakelijkheid te beneemen, om hun als lastbeesten, die door de sweep geregeerd moeten worden, langer te beschouwen. In dit land, en in sommige plaatsen in de Wt Indien, heeft men de Godsdienst gebeezigt, om hun te leeren zig aan hun lot te onderwerpen, en hunne hoop op het toekomend leeven te vestigen. In Demerary en sints in Charlestown, South Carolina, waren het echter dusdanig onderrigte slaven, die aan het hoofd der laatste opstanden hebben gestaan. Het schijnd dus dat de minste hoop die men hun geeft en de bewustheid dat men er op bedagt is hun lot te verzagten, in eens hunne verbeelding ontvlamt en hen ongeduldig maakt, eene toekomstige en onzeekere tijd daar voor af te wagten. In de Engelsche Wt Indien en in dit land weeten zij, dat de verbeetering van hunnen staat openlijke voorstanders heeft, aan wie zij grotere vooruitzigten en meerdere magt toeschrijven, dan die bezitten, en dit doed hen met meer weerzin dan bevorens zig aan het onbepaald en veelal misbruikt gezag van hunne meesters onderworpen blijven. Dit vormt een grondig beletsel teegens het andersints wijs stelsel, om hun trapsgewijze tot eenen beeteren staat te leiden. Toen het in deeze staat (New York) tien jaren geleeden was bekend geworden, dat in 1827 geene slavernij meer zou bestaan, van dat ogenblik werden zij onregeerbaar, zoo dat het grootste gedeelte der meesters zig gedwongen hebben gevonden dat jaar niet af te wagten en hun uit eigen beweeging vrij te geeven. Ik kan getuige dragen wat hun lot sints | ||||||
[pagina 94]
| ||||||
1790, toen ik hier eerst ben aangekomenGa naar voetnoot7), in deeze staat en die van New Jersey is geweest. Zij waren niet verder slaven dan dat zij van geene meester konden veranderen. Ik vond het publiek opinie vast gevestigd, dat zij met menschelijkheid moesten behandeld worden, en wanneer een meester zig in de noodzakelijkheid bevond tot kastijding te komen, vond hij zig als het ware genoodzaakt aan zijne nabuuren daar van reekening te geeven en zig te verontschuldigen. Hun werk was niet zwaarder dan dat van hunne meesters en hun voedsel en kleeding hetzelfde. Zij waren op eene meer gemeenzame en vriendelijker voeting met hunne meesters dan den dagarbeider in Europa. In naam Christenen waren veele Ledematen van dezelfde kerk met hunne meesters. En het was echter op deeze Schepselen, dat het zeeker vooruitzigt op onafhankelijkheid de uitwerking had, hierboven beschreeven. In deeze stad bedraagd hun getal 12000 en in Philadelphia 15000; zij hebben hunne eige kerken en Predikers, dag- en Zondagschoolen. Hoe wel luid dit in Europa! Maar hier bevind men dat hunne natuurlijke geaardheid daardoor in het minste niet veranderd. Met een buitengemeen gezond en sterk lichaamsgestel onttrekken zij zich aan allen harden arbeid, verkiezen de steeden en dorpen boven het land, omdat zij daar als dienstboden gemaklijker kunnen leeven, verteeren hunne hooge maandgelden geheel in zich kostbaar, gelijk en veelal boven hunne Meesters te kleeden, en hebben hunne dans- en thépartijen, waartoe zij in huurkoetsen gebragt worden; in deeze stad hadden zij den voorleede winter hunne Schouwburg, en in de verleede week in Philadelphia een pragtig gemaskeerd bal. Dat dit alles hun ontrouwe dienstboden maakt, behoor ik U niet te verzeekeren. Het is er echter verre van af, dat allen zich willen verneederen dienstboden te worden; veelen hunner verkiezen in de uitterste armoede te leeven, te steelen en nu en dan te werken. Worden zij ziek, zijn de hospitalen voor hun open, en dreigen zij in den winter van koude en gebrek te sterven, neemt het armenhuis hun in. In een woord, men beschouwd hun hier als eene nuisance, of wat men in het fransch eene peste publique noemt. Men verbeelde zich echter niet, dat dit allen nieuw vrijgegevenen zijn, dit is er verre af. In dit gedeelte van N Amerika was het van de vroegste tijden gebruikelijk, slaven hunne vrijheid te geeven, om verschillende beweegreedenen, en er zijn hier vrije Afrikanen van het tweede, | ||||||
[pagina 95]
| ||||||
derde en vierde geslagt. Hunnen aart is echter niet veranderd, vleyend, kruipend en laag in het eene, en brutaal in het ander ogenblik. Afkeerig van hart dagelijks werk en eene onweederstaanbare gehegtheid aan pragtige kleeding, en gevolglijk aan dat soort van dieverij, met het minste gevaar van ontdekking en straf verbonden. Dagelijks hoord men in de steeden van dit land klagten over hunne brutaliteit op de publieke straten, waarop zij voorbedagtelijk voor geene blanken uit den weg gaan, gelijk blanke menschen voor elkander, op deeze volkrijke straten, doen. Hier aan bekreunen zij zich niet. In een woord, de beste menschenvrienden in dit gedeelte van Amerika zouden het als een grooten zegen beschouwen, en zich opoffering in geld getroosten, konde er een middel worden bedagt om den laatsten vrijen Afrikaan uit het land te zenden en van hun ontslagen te worden. Het kwaad in plaats van te verminderen verslimmerd, na mate hun getal toeneemd. Onder de veele onuitvoerlijke ontwerpen is men eindelijk op den inval gekomen, eene Kolonie voor hun op de kust van Afrika aan te leggen en hier van word hoog opgegevenGa naar voetnoot8). Maar, wat is het in de daad? 2 à 300 worden jaarlijks daarna uitgezonden en meer dan 30 duizend jaarlijks meer geboren dan sterven! Bovendien in de Zuidelijke Staten, alwaar Slavernij blijft bestaan, kunnen de landeigenaars hun niet ontbeeren en in de Midden Staten waar zo veele duizende vrijen zijn, kan men hen, als zijnde vrije burgers, niet dwingen het land van hun te ontslaan. Met al de voorregten die men hen bewijst voor hun aan die verhuizing verbonden te zijn, weeten zij te wel, dat die niet dan door, in de eerste jaren harden arbeid, kunnen verkreegen worden, en dit houd hen te rug. PetionGa naar voetnoot9), de President van St Domingo, heeft hun dáár het burgerregt, onderhoud voor het eerste jaar en toereikend land, in vollen eigendom, voor ieder man en famille aangeboden, boven den vrijen overtogt. Dit was nu het enige uitvoerlijke middel om van hun bevrijd te worden. Dan wat gebeurd er? Veelen vertrokken en veelen kwamen spoedig te rug, en waarom? Omdat zij daar harder werken moesten dan hier in de Steeden; hier, waar zij bevinden, dat zij als een veragterlijk menschenras altoos zullen beschouwd worden, waar men daarenteegen hen niet beletten kan den beest te speelen, en het pu- | ||||||
[pagina 96]
| ||||||
bliek hen in ziekte, armoede en hulpelozen ouderdom onderhoud. Vraagd gij mij, of er geene uitzonderingen op deezen reegel zijn, moet ik U antwoorden, dat ik daarvan gehoord heb en die niet ontkennen wil, dan dat die onder mijne opmerking niet zijn gevallen. Den geest des tijds vorderd nu, dat men ten opzigte der Afrikanen liberaal denkt, dan het ontsnapt de opmerking niet, dat zij die dienaangaande den mond het volsten hebben, wel zorgen met hun in geene aanraking te komen. Wat ik hier boven van mijne opmerkingen hier te lande op dit onderwerp heb geschreeven, zal mogelijk bij U van enig belang gereekend worden. Ik ken U te wel, om niet te verwagten, dat gij het mogelijke zult willen doen, om het harde lot van dat ongelukkig menschenras te verzagten. Daar toe is, boven alles, de kennis van hunne geaartheid nodig; zoo verre ik die bezit, heb ik gemeend, U die te moeten meededeelen. Mij is geen tijd gelaten om dit meer uitvoerig en in beetere bewoordingen te doen; Rheumatieke pijnen in het hoofd zijn daartoe niet voordeelig. Uwen brief van den 13 Mey 1827 is mij geworden den 10 July. Ik heb nagelaten daarop aan te teekenen de dagteekening van mijnen brief, die ik U ten antwoord over Havre de Grace geschreeven heb, het is in Augs of September geweest. Hoe zeer ik zal blijven verlangen Uwe te rug komst in Europa te verneemen, kan ik U niet uitdrukken. Het bevalt mij in het geheel niet, dat gij en Uwe famillie aan het ongezonde climaat van Suriname zult bloot gesteld blijven; te korter, te beeter. U tijd zal daar geheel aan de publieke zaken gewijd zijn, dan ik hoop dat gij mij, al was het maar door een Uwer zoons, Uw wedervaren en boven al U aller welstand zult bedeelen. Ik zal verheugd zijn te weeten, dat gij van daar zulk vertrokken zijn. Ik verbeelde mij dat gij van Suriname over St Eustachius zult te rug keeren. Dat wij elkander eens weeder zullen ontmoeten, hoe zeer bij mij gewenscht, is niet te verwagten, ten zij den Koning U na Uwe te rug komst als Minister in dit land zoude benoemen; een ambt dat ik U niet toewensche. Nu 71 jaren oud, is het niet de moeijte waardig naar Europa, waar ik mij een vreemdeling gevoel, te rug te keeren. Het zoude onnatuurlijk zijn, dat mij den wensch daar toe echter niet, nu en dan, zoude bekruipen. Ik eindige nu, met de verzeekering dat wij een levendig belang in den welvaard en het wedervaren van U, Mevrouw v.d. Bosch | ||||||
[pagina 97]
| ||||||
en Uwe kinderen stellen. Wij beveelen ons in U vriendelijk aandenken. Vaarwel mijn vriend. God bless you & your's!
R.G. van Polanen | ||||||
2. Van Polanen aan (Bagman?)Ga naar voetnoot10)New York 31 Dec. 1829
Bij het origineel van deze vorenstaande brief, bij de brik Pleyades over Antwerpen verzonden, zullen Uwd ontwaard hebben, dat den niet verbeterde staat mijner gezondheid mij te dier tijd genoodzaakt had af te zien om zoals ik gehoopt had met de Brik Louisa naar Batavia te vertrekken, daar dit, zoverre hier bekend, de enige scheepsgelegenheid was, deze winter voor Java, vond ik mij toen gedrongen tot ene resolutie te komen en te besluiten van de reis af te zien. Terwijl ik daar toe besloot, had zonder mij dit bekend te maken, Mr Gebhard, de eigenaar dier Brik, van die expeditie afgezien en dat vaartuig voor Amsterdam bestemd, waar voor het nu in lading legt, te zeilen den 15n der aanstaande maand. Deze onverwagte omstandigheid geeft mij nu meer tijd om den invloed van het weder op mijne gezondheid af te wagten, tot in de maand April, wanneer, zo mij Mr Gebhard verzekerd, er zig scheepsgelegenheden voor Java zullen opdoen. Hij heeft mij laten gissen, maar niet duidelijk gezegd, dat hij in die maand een zijner schepen naar Java zal afzenden. Moge ik mij dan in staat bevinden, zo als ik wel wensch, maar als nog niet durf hopen, de reis te ondernemen, zal ik daar van gebruik maken. Ongelukkig voor mij heeft de winter zig hier te lande nog niet doen gevoelen. Wij hebben van het midden van Novbr tot op dezen dag zagt, vogtig en ongezond weer gehad, gelijk aan dat van de maand April, waar door de stad zeer ziekelijk is. De Rivieren binnens'lands blijven nog bevaarbaar. Wanneer dit plaats heeft, heeft men in dit zonderbaar climaat gemeenlijk de winter in Febr. en Maart. Met Shillaber dagt mijn advocaat in Novbr dat hij hem tot betaling, of voldoende borgtogt gebragt had. Zig daar in bedrogen vindende, vond hij zig genoodzaakt hem te dagvaarden, het geen moeielijk was, door dien hij geen vast verblijf heeft en wanneer hij in deze stad is, zijn logement gedurig verwisseld. Eindelijk gelukt het een constable (deurwaarder) den 9 Decb. het appoin- | ||||||
[pagina 98]
| ||||||
tement van dagvaarding aan hem te executeeren en den volgenden dag ontfing ik van hem een brief, waarin hij ronduit verklaard, buiten staat te zijn de schuld te betalen, twe jaren uitstel verzoekt en dat, bij aldien dit hem geweigert word, hij besloten heeft te zweren, dat hij niets bezit, en zig daar door te ontslaan. Doet hij dit, blijft er niets anders over, dan arrest te leggen op eigendom of goederen hem toebehorende, maar daar tegen kan hij zorgen, met als zo velen doen op naam van een ander handel te drijven. Wij zijn dus in zijne magt en de hoop is eenlijk overgebleven, dat hij te bewegen zal zijn, Borgtogt te stellen voor de betaling, na twe jaren dat hij zelf wenscht, om niet ten tweden male als bankroetier bekend te staan. Dan hij heeft daarin tot heden niet kunnen slagen. Met de Louisa hoop ik UwEd den uitslag daarvan bekend te maken. Ik blijve met alle hoogachting UwE Onderdanige Dienaar
R.G. van Polanen. | ||||||
3. Van Polanen aan (Bagman & Zoon?)Ga naar voetnoot11)Newjork Jan. 14 - 1830 Weledele Heeren!
Bij mijne laatste van den 14 decbr l.l. over Havre verzonden heb ik UwE het duplicaat van mijn brief van den 14n Nov. toegezonden, waarin ik UwEd bedeelt had, dat den staat mijner gezondheid mij te dier tijd genoodzaakt had van de Indische reis af te zien, zoals ook Mr Gebhard had op gegeven zijn Brik Louisa naar Batavia te zenden, voor ik hem van mijn besluit kennis heb gegeven. Hij deed mij hopen, dat in de maand April er scheepsgelegenheden van hier naar Java zullen opdoen, en vinde ik mij dan in staat de reis te ondernemen, zal ik daar van gebruik maken. Buiten een Brik van Salem in Novb. van Batavia vertrokken is het mij en mijne vrienden, welke aangenomen hebben na ene passage voor mij uit te zien, niet bekend, dat enig schip enige tijd bevorens of daerna tot heden naar Java is bestemd. De peperhandel op Sumatra word nog levendig gehouden, maar die in coffij is bijna geheel opgegeven om den bekenden hogen prijs (17 en 17½) en de vrees dat die nog hoger kan bevonden worden bij de aankomst van ene expeditie van hier te ondernemen. | ||||||
[pagina 99]
| ||||||
De Eigenaar van de Salemsche Brik verklaarde mij, dat hij tot de expeditie van dat vaartuig enelijk gekomen was, om dat hij uit de vragtpenningen van Shillaber hoopte het verlies te vergoeden, het welk hij mogelijk op de coffij zoude bevinden, wanneer die in retour zoude worden ingenomen, en zijn Brik een oud vaartuig is, waar voor hij geen gebruik wist. Na de zware verliezen welke in de Javasche handel zijn geleden, is het niet te verwonderen, dat de Amerikanen daar van afgeschrikt zijn. Over het geheel genomen is wat zij hunne ondernemingsgeest noemen niet weinig verslapt. Hoe zeer dit ook plaats heeft met betrekking tot den Chineeschen handel, sints de twe grootste huizen in deeze stad en Philadelphia daardoor voor meer dan 2 milloenen Ds gefailleerd zijn, is het te verwagten dat in April aanstaande een of meer scheepen van hier naar China zullen vertrekken. Deeze scheepen doen somwijlen de Bogt van Anjer aan, wanneer zij door tegen winden daar bij niet verliezen, maar nimmer, wanneer de wind voordelig is. Bij aldien dan de staat mijner gezondheid mij zal toelaten de reis te ondernemen, zal ik tragten van deze gelegenheid gebruik te maken om op Anjer te worden geland, hoezeer, zo ik verneem, voor het passagie geld meer zal gevorderd worden dan de f 4000 die mij daar voor zijn toegelegd, dit egter zal mij niet terug houden. Daar ik geen gelegenheid van hier heb naar Batavia te schrijven, verzoeke ik UwEd mijn vriend G.G. kennis te geven wat ik UwEd nopens mijne overkomst bedeele. Wij hebben hier nog niet wat men winter weer mag heten. In de eerste week in deeze maand heeft men in Albany, 160 mijlen noordelijk van hier, zomer donderbuyen gehad. De navigatie van de noordrivier blijft nog open, het welk bij menschen geheugenis nimmer in deeze maand heeft plaats gehad. Ik mag egter nog op kouder weer hopen, het enige wat mijne gezondheid kan herstellen, als die was voor mijne ongelukkige reis naar Rhode Island in den voorleden zomer. Handel en Manufacturen kwijnen, voornamentlijk de laatsten. Een manufactuur Etablissement, waarin een millioen Ds is uitgelegd, heeft dat capitaal geheel gezonken. Een mijner bekenden in Boston verliest daar bij 300.000 Ds, een aantal rijke capitalisten in Boston worden als geruineerd beschouwd. Vraagt men, hoe konden wijze en doorzigtige menschen zig zo diep in die onderneming begeven? krijgt men tot antwoord: zij wisten niets beters met hunne capitalen te doen. Ik ben in gene geringe verlegenheid mijn klein capitaaltje met zekerheid te beleggen, wan- | ||||||
[pagina 100]
| ||||||
neer mijne 6 pr cts landsobligatien worden afgelost. Onze oude zuinige hollandsche levenswijze moet ons behouden. Niet tegenstaande de algemeene klagten over den slegten tijd ziet men nog weinig verandering in de baldadige verkwistende levenswijze in alle standen. Velen zoeken hunne vervallen staat door een uiterlijk vertoon te bedekken. R.G. van Polanen. | ||||||
4. Van Polanen aan (Bagman & Zoon?)16 Mey Dupl.Ga naar voetnoot12) Weledele Heeren
UweEd. geeerde letteren van den 3 Nov. en 31 December a.p. heb ik het genoegen gehad te ontfangen den 19 Decr en 4e deezer maand. Uwed. vriendschappelijke deelneming in mijne staat, welvaart en betrekkingen is mij uit die brieven weeder gebleeken en met erkentelijkheid ontfangen. Uwed. zullen uit mijne vorige brieven ontwaard hebben, dat toen ik in de maand Augustus des vorigen jaars mijne aanstelling tot Raad van Indien heb vernomen, ik niet geaarseld heb die aan te neemen. De begeerte om wederom enigsints mijn vaderland, hoe kort dan ook, nuttig te zijn en in ambtsbetrekking te koomen met een vriend, hoog bij mij gewaardeerd, en in wiens bedoelingen en inzigten in het Indisch bestuur ik het volkomenste vertrouwen stel, deed mij met het vooruitzigt vleijen, dat ik met genoegen in mijne werkzaamheid, en onder mijne landgenoten, die mij, in de veele plaats verwisselingen mijns leevens, altoos zijn waard gebleeven, mijne dagen zoude eindigen. Mijne zware ziekte noodzaakte mij deezen wensch op te geeven, dan toen de bestemming van de Brik Louisa voor Java, bij Mr Gebhard was veranderd, hoopte ik dat bij de volgende scheepsgelegenheden in dit voorjaar, en de tusschenkomst van het gewoon koud en versterkend winterweer, mijne gezondheid zodanig zoude hersteld worden, dat ik van eene deezer tot mijne overgang naar Java zoude kunnen gebruik maken. Met leedweezen moet ik Uwed. verklaren, dat die hoop niet meer bestaat. De winter heeft zig hier niet doen gevoelen dan in de laatste week van Januarij, dan toen op eens zo geweldig, dat rivieren, baaijen en havenen in weinig dagen bevroren waren. Dit heeft drie weeken geduurd, en in de vierde week was het ijs overal opgebroken. Sints, met uitzondering van | ||||||
[pagina 101]
| ||||||
eene langdurige sneeuw storm, hebben wij weeder zagt en onaangenaam weer. Hoezeer dan nu, door het gebruik van wit musterdzaat, mijne maagpijnen zeer verminderd zijn, blijve ik aan mijne vorige pijnen laboureeren. Dit overtuigd mij, dat mijne gecompliqueerde kwalen aan eene verzwakking van mijn geheel lichaamsgestel te wijten zijn en het gevolg van mijne laatste ziekte, en dat het dus niet te verwagten is, dat op mijne hooge jaaren, die zoo volkomen zullen kunnen hersteld worden, dat ik met gerustheid de Indische reis kan onderneemen, met het verdere vooruitzigt, dat ik in dat climaat, waarin geest- en lichaamskragten zoo ligt verzwakken, in den dienst van nut zoude zijn. Daar mij geene scheepsgelegenheeden voor Indien van hier bekend zijn, verzoeke ik Uwed., mijn vriend de G.G. als nu stellig te bedeelen, dat ik mij, en dat tot mijn leedweezen, om voornoemde reedenen, gedwonge voele de aanvaarding van mijn ambt te declineeren en ter zijner beschikking te stellen. De persoon welke daartoe, volgens Uwe berigten, waarschijnelijk bestemd is, is daar toe weinig geschikt. Ik kenne hem van zijne eerste jeugd, en hij is mijn ambtgenoot, in naam, aan de Kaap geweestGa naar voetnoot13). Werkzaamheid en inzig en in de moeijelijke zaken van het publiek bestuur bezit hij niet. Nopens Uwe vriendelijke bedenking om mijn verblijf in dit land voor dat van mijn vaderland te verwisselen, moet ik Uwed. verklaren, dat hoe sterk mijne gehegtheid aan het land mijner geboorte is en blijven zal, het niet meer der moeijte waard is de moeijelijkheden aan eene zodanige verhuizing, hier en daar verbonden, te ondergaan. Hoe zeer wij nimmer onze dagen kunnen bereekenen, zeeker is het, dat wanneer wij de trappen des leevens zoo laag als ik reeds heb gedaan zijn nedergedaald, het graf waarin die eindigen, ons reeds in het gezigt staart. Ook onaangezien de veranderlijkheid van dit climaat, is het, daar het drooger is, voordeeliger voor mijne constitutie dan dat van mijn vaderland. De levensmanier en gewoonten van dit land zijn mij, door een zoo lang verblijf, veelal eigen geworden, en wat mij boven al van waarde is, hier heb ik voor eene geringe jaarlijksche contributie den toegang tot de menigvuldige belangrijke werken in alle takken der letterkunde, welke de Engelsche drukpers opleeverd, het welk ik om de groote kostbaarheid daaraan in Europa verbonden, dáár zoude missen, en daardoor het enigste genoegen mijns leevens. Wij deelen niet | ||||||
[pagina 102]
| ||||||
in wat men hier samenleving heet, waarin eene zugt tot kostbaren opschik en vertoning, veelal boven het vermogen, alle genoegen verband. Den loop der publieke zaken trek ik mij weinig meer aan. Het is te over reeds gebleeken, dat wat de vrienden der menschheid eens gehoopt hadden, dat eene groote mate van vrijheid, verbonden met order, de oppermagt der wetten en publieke deugden, in deeze zogenaamde nieuwe wereld zoude gevonden worden, moet worden opgegeeven. De waarlijk groote mannen welke deeze Republiek gevestigd hebben, en met de meeste van die ben ik personeel bekend geweestGa naar voetnoot14), sints mijne eerste aankomst hier te lande in 1790, zijn van het tooneel verdweenen, en hunne deugden zijn op het tegenswoordig geslagt niet overgegaan. Wat zij voorzien, aangekondigd en in de toekomst ontwaard hebben, word nu reeds bewaarheid, eerder zelf dan zij hebben verwagt. Niemand in Europa verbeelde zig enigsints te kennen, hoedanig dit stelsel van vrijheid en gelijkheid hier werkt, en hoe zeer het den teugel geeft aan de ondeugden en driften der grote menigte. En het was om dit stelsel in te voeren, dat geheel Europa, in het laatst der vorige eeuw, in bloed en rampen is gedompeld geworden! In mijnen laatsten brief heb ik Uwed. toegezegd, mijne bedenkingen te zullen bedeelen over de negotiatien, te dier tijd in Pensylvania voorgeslagen, in Holland te doen. Dit zal niet beproefd worden, doordien die geldbeleening dáár waarschijnelijk zal gelukken. Pensylvania als een staat in de unie, en Philadelphia als eene stad, zijn de rijkste in dit land, en echter word het crediet van die staat niet als wel bevestigd beschouwd. Dit verklaard zig in den aart der regeringsvorm en der bevolking. Die bevolking bestaat ten grootsten deele in de afstammelingen en steeds ingevoerde hoogduitschers, Schotten en Ieren, dat is, uit ruuwe onbeschaafde menschen, die eene betere opvoeding, zoo algemeen in dit land, blijven wederstaan; allen zijn stemgeregtigden, die hoe vermogend ook, geen grooter misdaad in hunne vertegenswoordigers in hunne wetgevende vergadering erkennen, dan het opleggen van belastingen, hoe gering en noodzakelijk ook. Afgunst, naijver en hoop op gewin heeft hun echter tot het aanleggen van kanalen doen besluiten, in navolging van deezen staat, waardoor eene staatsschuld van veertien millioenen is aangegaan, waar van de | ||||||
[pagina 103]
| ||||||
jaarlijkschen intrest 700.000 Ds zal belopen. Daar de inkomsten 540 duizend en de gewoone kosten van het staatsbestuur 300 duizend Ds bedragen, zal dit eene buitengewone belasting van 460 duizend noodzakelijk maken, en men durft niet hopen dat hier in door het opleggen deezer belasting permanent zal worden voorzien, en minder nog, dat die kanalen immer dien intrest zullen opbrengen. Hier koomt bij, dat de commissarissen, opzieners en ingenieurs voor die kanalen, hoe eerlijk en bekwaam ook, door andere volksgunstelingen, welke nog deugd nog bekwaamheeden behoeven te bezitten, geduurig vervangen worden, en het is dus niet te verwonderen dat er eene huivering onder de kapitalisten bestaat, om op het crediet van dien staat veel te vertrouwen. Anders is het geleegen in de staten Ohio en New York, welke ten grootsten deele zijn bewoond door de afstammelingen der Engelsche puritanen, welke dit land oorspronkelijk bevolkt hebben, en van den beginne af, hoe arm toen ook, voor de beschaafde en godsdienstige opvoeding hunner nakomelingen gezorgd hebben. Deeze bewonen de ses N.O. staten, welke als de bijenkorven zijn, die jaarlijks zwermen, veele duizenden in getal, van hunne overvloeijende populatie uitzenden. Dit is een door het climaat en harden arbeid gehard, nijverig en buitengemeen schrander volk, en de vordering der andere staten in nijverheid en verligting, word bereekend, bij het meer of minder getal deezer emigranten, welke zig daar in gevestigd hebben. In de steeden langs den zeeboord zijn de kunsten en wetenschappen, de algemeene beschaving, manieren en Engelsche levenswijze, met het nuttige en laakbare daaraan verbonden, zoo verre gevorderd, als in Europa. Dit heeft den Nederlandschen generaal, Hertog van Saxen WeimarGa naar voetnoot15), tot zijne verwondering ondervonden. Dan ongelukkig hebben die steeden geenen genoegzamen invloed in de staatsvergaderingen en moeten daarin door corruptie eene meerderheid van stemmen verkrijgen voor alle heilzame besluiten en verordeningen. Het Ohio kanaal is nog onvoltooid en het word nog als twijffelagtig beschouwd, of het den intrest van het kapitaal daarin uitgelegd eens zal opbrengen. Dat van New YorkGa naar voetnoot16) heeft in het voorleede jaar 816.302 Ds opgebragt, waarteegens de kosten en | ||||||
[pagina 104]
| ||||||
intresten niet meer dan 398.711 Ds bedragen hebben. De zijkanalen van Cajuga en Oswego zijn ruim 30.000 Ds te rug gegaan. Het groot New York kanaal heeft dit tot heeden boven alle de anderen vooruit, dat het eene onafgebroke watercommunicatie met deeze stad geeft, van meer dan 3000 mijlen door de binnenlandsche groote meiren, welke men binnen zeeën mag heeten, en de Westelijke voorname Rivieren. Ik heb met geene geringe verwondering in de kouranten gezien, dat eene beleening van Ds 750.000 in Holland is ingeschreeven voor het Morris CanalGa naar voetnoot17). Het zoude te omslagtig zijn in de historie van dat kanaal te treeden. Bekend en zeeker is het, dat de kapitalisten onder welke het aangevangen is, zig om goede reedenen daaraan onttrokken hebben. Ik kan Uwed. en Uwe bijzondere vrienden aanraden als eene stellige waarheid aan te neemen ten aanzien van alle Amerikaansche geldbeleeningen, dat geld hier te lande zoo overvloedig is en zoo buitengemeen moeijelijk met zekerheid te beleggen, dat eene negotiatie teegens 5 pr Co, welke die zekerheid aanbied, hier, ten beloop van veele millioenen, met graagte zoude worden ingeschreeven. Ten bewijs hier van diend, dat de 5 pr Cts obligatien van deeze staat en die van de staat Ohio 7½ pr Ct boven par zijn en dikwils niet te verkrijgen. Om reeden voorschreeven zijn de Pensylvania 5 pr Cts staatsobligatien niet dan 11/2 pr Co boven par. Wat ook van die nieuwe in Holland gelukte negotiatien zijn moge, heb ik geene vrees dat de intresten daarvan niet in de eerstvolgende jaren zal worden betaald, hoewel niet uit de inkomsten. Ik hoop dat mijne landgenoten geen deel hebben in de Bank der Verenigde Staten. Men bereekend dat die bank, door vorige schelmagtige administratien, 25 pr Co van haar capitaal verlooren heeft. Agiotage en den handel in die actien in Engeland houden die nog op 12 à 13 pr Ct boven par. Het is meer dan waarschijnelijk, dat het charter van die bank niet zal vernieuwd worden. Nopens de schuld van Shillaber doed het mij leed Uwed. te moeten zeggen, dat die weinig minder dan als wanhopig moet beschouwd worden. Het volgende versta ik is zijn historie. Hij begon met niets, als zoo veele anderen, trouwde een vrouw met enig vermogen; verloor dit in speculatien; wierd door enige huizen in Salem naar Java gezonden tot den inkoop van koffij; remitteerde aan die huizen zijne commissiegelden en vond die allen gefailleerd bij zijne te rug komst. Dat hij dus hier te lande niets | ||||||
[pagina 105]
| ||||||
bezit, kan als eene waarheid worden aangenomen, dan zijn crediteuren twijffelen zeer aan de waarheid van zijn voorgeeven, dat zijne gemagtigden op Batavia eene groote som van hem in handen hebben, en dat hij dáár een inkomst van Ds 4000 in vaste goederen heeft! Dit laatste heeft hij mij niet durven zeggen. Den advocaat Schuijler is sints meer dan 6 weeken gevaarlijk ziek aan eene inflammatie in de longen; hij is nog zoo zwak dat niemand bij hem toegelaten word. Zoo verre als bij de kouranten is gebleeken, is er geen schip in de laatste vijf maanden, dan een van Boston, den 15 Feby van hier naar Java vertrokken. Zodanige scheepen leggen nimmer in lading, en men ziet de uitklaring daarvan den dag op welke die gezeild zijn. Bij dat schip heb ik dus niet kunnen schrijven aan mijn vriend de G.G., waartoe ik gelegenheid hoop te vinden in de aanstaande maand, wanneer de scheepen voor China van hier vertrekken. In dien handel zijn, in de laatste jaren, veele voorname huizen, en wel de voornaamste, geruïneerd. De laatste tijdingen van Java stellen de prijs der koffij op 17¾. Mr G.Ga naar voetnoot18) heeft mij bereekend, dat die te hoog is om in dien handel te treeden. Ontfang, beneevens Mevrouw Uwe Echtgenote, onzer beider vriendschappelijke wenschen en verzeekering van hoogagting, met welke gevoelens ik mij noeme Uweleds onderdanige Dienaar
R.G. van Polanen. New York Maart 20. 1830.
Sints deezen brief was afgeschreeven, heb ik een brief ontfangen van den Generaal JanssensGa naar voetnoot19) van den 24 Jany. Aan deezen, mijn oud en welmenend vriend, heb ik niet kunnen nalaten, toen ik mij het eerst gedwongen voelde van mijne laatste ambtsbenoeming af te zien, daarvan kennis te geeven. Hoe zeer dit teegens zijnen wensch was, heeft hij echter de oorzaak daarvan in aanmerking genomen, mijn besluit gebillijkt, en daarbij, wat ik nog gewenscht nog voorzien had, den Koning van mijne resignatie kennis gegeven. Dit hoop ik zal niet ten gevolge hebben dat door Z.M. mijne plaats zal vervuld worden, maar dat dit zal overgelaten worden aan den Gouverneur Generaal in Indien, aan wien niemand in den Raad behoord te worden opgedrongen. | ||||||
[pagina 106]
| ||||||
Na de tijding hier ontfangen is van de laatste geldnegotiatie in Amsterdam, waarover men zeer is verwonderd geweest, is mij de vraag dikwils gedaan: hoe koomt het dat gij uwe landgenoten daartoe hebt aangeraden? Ik kan niet begrijpen hoedanig dit begrip ontstaan is. Met genoegen verneem ik echter, dat zij die mij beeter kennen dit stellig tegenspreeken en mij van dien blaam zuiveren. Ik kan mij op Uwed. beroepen, dat zoodra ik het mogelijk agte dat eene geldbeleening voor de kanalen in Pensylvania, in Holland zoude beproefd worden, ik Uwed. heb toegezegd mijne bedenkingen dienaangaande te zullen bedeelen, het welk ik nagelaten heb, doordien daarvan is afgezien. Nopens de negotiatie van Washington, Alexandria en Georgetown, heb ik Uwed. onbewimpeld mijn gevoelen te kennen gegeeven, zoo dra ik daarvan heb gehoord. Van de negotiatie op het Morris Kanaal heb ik, en allen die ik daar over gesproken heb, niets geweeten voor het in de kouranten was bekend gemaakt, dat die had plaats gehad. Zodanig was het hier geheim gehouden. Het is nu bekend, dat het den wilden bankroetier WkGa naar voetnoot20) is, die dit heeft uitgewerkt. Gister nademiddag heb ik een bezoek gehad van een oud vriend, een staatsman en bekend voor een der beste finantiers in dit land, die ik in drie jaren niet ontmoet had; zijne eerste woorden, voor hij gezeeten was, waren deeze: zeg mij, mijn vriend, hoe koomt het dat uwe voorzigtige landgenoten, waar op gij altoos zoo geroemd hebt, zig van hier zoo bij den neus hebben laten leiden? Zeeker gij hebt daar in geen hand gehad. Toen ik Uwed. in den vorenstaanden brief heb geschreeven, dat ik door een lang verblijf in dit land daaraan meer dan enig ander was gewoon geworden, dagt ik niet dat mijn verblijf zoo lang was geweest. Ik heb sints opgereekend, waar ik de 73 jaren van mijn leeven heb doorgebragt, en het volgende bevonden:
En het is geen der minste bijzonderheeden in mijn leeven, dat | ||||||
[pagina 107]
| ||||||
ik in ieder werelddeel een publiek ambt heb bekleed. Dit is het gevolg van in een tijd van staatsomwentelingen geleefd te hebben. Deezen zijn nu voorbij, dan men moge wel vragen: zijn er geene anderen te dugten? Mij is heeden, 25 Maart, door iemand zeer waarschijnelijk daartoe afgezonden, het volgende nopens het Morriskanaal bedeeld: Het kanaal heeft reeds 900 duizend Ds in de constructie gekost. Met de beleende 750 duizend in Holland zal het voltooijd worden. De jaarlijksche intrest zal minder dan 80 duizend belopen; kosten van het bestuurGa naar voetnoot21) mogelijke veranderingen en reparatiën jaarlijks 20 duizend. De Hollandsche geldschieters is een hijpotheek gegeeven op het kanaal. Word de intrest niet betaald, kunnen zij het kanaal bij executie verkopen, wanneer het ten minsten voor de door hen geleende som verkogt zal kunnen worden. Voor deeze koopers zal er geen groter inkomen vereischt worden om hun 5 pr Ct van dat kapitaal te geeven dan 37.500 Ds voor intrest en min dan 13 duizend voor bestuur en reparatien. Bijaldien het dan al geene goede speculatie voor de Amerikaansche deelgenoten zal zijn, de Hollanders kunnen zeeker zijn hun kapitaal te rug zullen krijgen. De enigste vraag bij eene zodanige verkoping zoude zijn: kan het kanaal 50 duizend Ds jaarlijks opbrengen? Hieromtrent zijn de gevoelens verdeeld; hoe waarschijnelijk het is, de bevinding zal dien twijffel oplossen. Niet dan eene bedenking heb ik daarteegens kunnen inbrengen; het is deeze: Sints meer dan 30 jaren zijn er een aantal nuttige publieke werken, kanalen, bruggen, turnpikes enzv. door private associatien voltooijd, op bereekeningen welken op eenen matigen intrest deeden hopen. Onder allen deeze is er niet één, welke daaraan beantwoord heeft. Bijna allen zijn zelf ruïneus voor de eerste deelgenoten geweest, uitgenomen voor die welke die miscalculatien weetende, of na die gebleeken waren, in tijds hadden uitverkogt. Niettegenstaande de volbragte beleening in Holland, waar door eene zekerheid is gegeeven dat het kanaal, men zegt dit jaar, zal voltooijd worden, blijven de obligatien (shares) nog ruim 30 pr Ct onder het kapitaal. Zelf is het niet zeeker dat die daarvoor bona fide verkopen; dit kan in dit, als in andere diergelijke gevallen, niet altoos bij het publiek beoordeeld worden. De vertraagde zeiling van de brig Paulina heeft mij tijd gegeeven | ||||||
[pagina 108]
| ||||||
dit afschrift te maken van den brief bij die brik verzonden, waarin den le wissel van de nevensgaande is ingesloten, welke Uwed. verzoeke te doen dienen, met het saldo mijner reekening, tot de betaling van het jaargeld aan mijne dogter de MarollesGa naar voetnoot22). Deezen gaat over Antwerpen. 2e April. | ||||||
5. Van Polanen aan Van den BoschGa naar voetnoot23).Hooggeachte vriend,
De Brig Jeannette is in New Jork aangekomen om voor Batavia eene lading in te neemen. Dit is zonder voorbeeld, en ik neem die gelegenheid waar U deezen te doen toekomen. Sints den 23 Januarij van het vorig jaar heb ik U niet geschreeven, wijl in iederen brief van de Heer Bagman, daarna ontfangen, U vertrek als kort op handen zijnde wierd aangekondigd. Dit was ook het geval bij den ontfangst van Uwe brieven van den 12 JunijGa naar voetnoot24), ten geleide van het Besluit van den 6 dier maand, houdende mijne aanstelling tot Raad van Indien. Mij bleef dus niets over dan, door dien Heer, U met mijn besluit, mijne nu en dan verleevende hoop dat ik die zoude konden opvolgen, en met mijne te leurstelling daar in, bekend te maken. Dit alles zal ik U dus niet nodeloos herhalen. Den 6 Mey noodzaakte mij de verzwakte staat mijner gezondheid, voor den toen aanstaande zomer, de stad te verlaten, dan hoe zeer mijne kragten zijn toegenomen, blijven de dagelijksche pijnen in de ingewanden of in de spieren van de buik (abdominal organs) voortduuren en zijn somwijlen zeer hevig. De Doctors blijven na de oorzaak dier kwalen gissen; dan zoo veel is zeeker, dat mijn lichaamsgestel, op mijne gevorderde jaren, niet tot dien staat zal te rug worden gebragt, waarin die was voor mijne zware ziekte in de maand Augustus van het voorleede jaar, en dat deeze pijnen eene verborge, waarschijnelijk gecompliqueerde kwaal, aanduiden. Aan eene Indische reis kon dus niet gedagt worden, en ik tracht mijne te leurstelling met gelatenheid te dragen. Gij zult bevinden, dat den Amerikaanschen handel op Java, | ||||||
[pagina 109]
| ||||||
voor het tegens woordige, genoegsaam is opgegeeven. De zware verliezen in de laatstvoorgaande jaren daar in, in den handel op China en bijna alle andere handelsondernemingen geleeden, waardoor veele eerste huizen gefailleerd zijn, heeft den wilden handelgeest der Amerikanen niet weinig gematigd. Men bereekend dat in de laatste jaren 30 millioenen Ds aan den handel onttrokken en in het oprigten van wolle- en katoene fabrieken zijn uitgelegd, en dat daar in ook te ver zijnde gegaan, meer dan 50 pr Co van dat kapitaal reeds daarin gezonken zijn. Het is dus hier als in Europa, er is te veel geld en daar door te veel competitie in alles wat daarmeede kan ondernomen worden. Een koopman die vier scheepen heeft, verzeekerde mij, in den voorleeden winter, dat bijaldien maar het allerminste voordeel in den handel met Java met enige waarschijnelijkheid konde bereekend worden, hij zig daarin weeder zoude begeeven, daar hij en anderen niet wisten wat met hunne scheepen te doen. Hij toonde mij aan, dat niet dan verlies daar in te wagten was. Bijaldien de inkomsten van Java voornamelijk zullen blijven bestaan in den verkoop van koffij, zijn de vooruitzigten dienaangaande niet gunstig, wijl de aanteeld daarvan in zoo veele plaatsen ondernomen of uitgebreid word. Cuba heeft in het voorleede jaar 24 mill. ponden en Trinidad 16 mill. ponden koffij uitgeleverd; het laatste Eiland leeverde voor heen eene niet noemenswaardige hoeveelheid op. De slavenhandel blijft voortduuren, hoewel met enig gevaar, dan niet genoegsaam om de Spanjaarden en franschen daar van af te schrikken. Gantsch Z. Amerika is voor de koffij, of suiker teeld bereekend. De nieuwe Z.A. Republieken zullen zig op beiden toeleggen, wanneer die tot rust zullen gekomen zijn, dan hier op is minder hoop, sints Bolivar van het bestuur verwijderd isGa naar voetnoot25). Eene Amerikaansche societeit, en niet het gouvernement, heeft een etablissement op de kust van Afrika begonnen, om de vrije slaven, een vloek voor dit land, van hier te krijgen. Die kolonie krijgt meer en meer consistentie, en men brengt van daar ook koffij, die mij verzeekerd word die van Mocha te evennaaren. De koffijboomen groeijen daar in het wild; de bonen worden als nog niet geplukt, maar van den grond opgeraapt. Het zal echter veele jaren vereisschen, alvorens die koffij tot die hoeveelheid zal gebragt worden, dat die op den prijs hier of in Europa enigen invloed zal hebben. | ||||||
[pagina 110]
| ||||||
Van hier kan ik U niets bedeelen. De kapt van de Emmeline heb ik laten verzoeken de nieuwspapieren welke het laatste nieuws van Europa inhouden, voor U meede te neemen. Een fransch dagblad verklaard den staat der zaken, in dat werelddeel, naar waarheid en op het kragtigste, in deeze woorden: l'Europe est plein d'incidens & de principes de mouvement. En nu, mijn waarde vriend, beschouw deeze als mijn laatste en afscheidbrief. Het heeft niet moeten zijn, dat wij weeder zoude vereenigd worden en dat ik U mijne verkleefdheid heb kunnen betonen, door met U, in den post voor mij verkreegen, met de vermogens die mij zijn overgebleeven, meede te werken in den zwaren last die U is opgelegd. Ik vertrouw dat U de vrijheid is overgelaten daarover te beschikken, en van de talenten en ondervinding welke onder de Ambtenaren te vinden is, gebruik te maken, zonder daar in in aanmerking te moeten neemen, aanbeveelingen of connectien in het vaderland. Van onzer beider vriend, de Hr Bagman, hoop ik binnen kort uwe aankomst op Java te verneemen. Daarmeede zal ik te vreeden zijn, en gerust in de verwagting verblijven, dat gij daarna aan het groot en gewigtig oogmerk uwer zending zult beantwoorden, en in de hoop dat dit mogelijk zal bevonden worden. Dat gij dit zult mogen bevinden, is voor de belangens van mijn vaderland, welke mij na aan het hart blijven leggen, en voor uwen roem, mijne hartelijkste wensch. Aan Mevrouw uwe Echtgenote en uwe famille, wenschen wij meede alle mogelijke genoegens. Vaarwel mijn waarde en hoog geachte vriend; blijf mij in vriendschap gedenken en als geheel altoos uw vriend R.G. van Polanen 25 Julij 1830.
Dankbaar ben ik U voor uwe vriendelijke belangneeming in mijne dogter de Marolles. Haar oudste zoon is officier in het 9e Regiment van linie, en den jongsten cadet aan boord van de corvet la Dordogne, bestemd en uitgerust voor eene reis rond de wereld, en nu in de expeditie teegens Algiers begreepen.
(inliggend briefje, met andere hand geschreven)
Het is onmoogelijk mijn waarde vriend! om Uw te doen gevoelen de diepe ter leurstelling het voor mij is, dat wij niet bij uw zijn, ik hoopten nog, toen er geen hoop meer over bleef, maar ik geloof tog dat ik mijn beste P. niet tegenstaande alle zijne zwarigheden zoude overgehaald hebben om de reis te ondernemen, | ||||||
[pagina 111]
| ||||||
toen ongelukkig de brief arriveerde van den Generaal J.... s. Zijn stappen zijn dunkt mij veel te voorbarig geweest (zo heeft mijn famille in den Haag het ook beschouwd) en zijn Edl. had het aan P. kunnen overlaten om de Post te refuseeren, maar waarom was hij in zo groote haast? om het aan Z.M. te doen weeten. Dit maakte een einde aan alle mijne pogingen om hem te doen besluiten de reis te ondernemen, anders geloof ik zouw hij dit voorjaar gegaan zijn. O! hoe vuurig wensch ik dat het nog kon zijn, en dat hij beter bekend was geweest met de tegenswoordige staat van Indie. Hij was zeer bevreesd dat hij om zijn gezondheid niet aan uwe verwagting zouw voldoen, maar zijn constitutie is veel beter dan hij zig inbeeld, en hij is nog een knap man voor zijn jaaren en ik geloof dat hij in Indie beter gezondheid zouw genieten dan hier. Ik kan de hoop en de wensch om eens weer daar te zijn niet opgeven, en ik ben verzekert mijn beste P. er eer zouw bij inleggen, want zijn geestvermogens zijn niets minder dan die ooit geweest zijn en zijn wensch om bij uw te zijn is zeer groot. Verschoon dit vrijpostig gekrabbel, mijn beste vriend! dit is geheel in 't geheim van Uwe vriendin AdelaïdeGa naar voetnoot26). | ||||||
6. Van Polanen aan Van den BoschGa naar voetnoot27).Mijn waarde en hooggeachte vriend
Eindelijk doed zig eene geleegenheid hier op om aan U te schrijven. Uit uwe laatste brieven hebbende moeten onderstellen, dat U vertrek naar Indiën veele maanden vroeger zoude hebben plaats gehad, konde ik niets anders doen dan door de Hr Bagman U bekend te doen worden wat mij wederhouden heeft mijne aanstelling in Indiën aan te neemen. De handel van hier op Java had geheel opgehouden, ter zake van de hoge prijs der koffij aldaar, in vergelijking van die in Amerika en Europa. Wat jongst in Frankrijk is gebeurd, en de gevolgen welke de evenementen aldaar en in Belgien zullen kunnen hebben, ook op den algemeenen handel, doed de kooplieden in dit land voorzien | ||||||
[pagina 112]
| ||||||
en hopen, dat de tijd op handen is, dat zij weeder als in den vorigen oorlog hunnen handel in alle de deelen der wereld zullen uitbreiden. Reeds verwagten zij, dat de convulsien in Europa de kooplieden aldaar van verafgeleege expeditien zullen afschrikken, en op deezen grond is het dat schip, waar meede deezen overgaat, word afgezonden. Volkomen als men hier bekend is met de staatkundige betrekkingen van Europa, meend men alle reeden te hebben om te verwagten, dat meerdere en niet min gewigtige gebeurtenissen uit de jongste fransche revolutie zullen volgen. Zeeker is het, dat geene bestendigheid meer te bereekenen is voor de tegenswoordige politieke Institutien in Europa. De groote staatsschulden van alle de Mogendheeden maakt het opleggen van zware belastingen noodwendig, en deeze belastingen zijn niet alleen zwaar drukkende, maar worden met te meer weerzin en ongeduld gedragen, door de vexatien welke daar meede onvermijdelijk gepaard gaan. Sints de laatste vreede, is de nijverheid en onderneemgeest in alle natien opgewekt, en heeft eene competitie doen ontstaan, welke de verwagtingen bijna overal te leur steld, en daardoor eene verslimmering in hun bestaan doed vreezen in plaatse van de verwagte verbeetering. Wat men ook denken mag van de toegenome verligting van de volken, zeeker is het, dat die hier toe gekomen is dat het werkende gedeelte de middenstand der natien heeft ingezien, dat de vrugten hunner arbeid hun ten grooten deele word ontnomen, om vorsten, ambtenaren en geestelijke in weelde of overvloed te doen bestaan. Zij hebben gezien eene bijzondere classe van Financiers in deeze dagen opgestaan en in aanzien verheeven, met de Joden Rothschild aan hun hoofd, welke voorheen ongehoorde schatten vergaderen, in vorstelijke ja meer dan vorstelijke pragt leeven, en dit alles ten koste van de nijverheid der volken, van wien dit door belastingen word afgeperst. Den elendige Karel de tiende heeft gemeend door, wat hij Godsdienst heet, het fransche volk weeder tot de vorige tijdelijke onderwerping te brengen, en dit ontwerp heeft meer dan enige andere oorzaak zijnen val bespoedigd. Zijne staande leegermagt heeft begreepen dat zij behoord en een zelfde belang heeft met dat volk het welk men daarmeede wilde in bedwang houden, en is hem afgevallen. Door geheel Europa is dit toegejuigt. De midden- en boerenstand heeft nu gezien, dat de magt der volken niet in de gouvernementen maar in hunne handen is. De tegenwoordige koning der Franschen weet en gevoeld, dat hij koning | ||||||
[pagina 113]
| ||||||
is, niet par la grace de Dieu maar par la grace van den middenstand der Natie, de gewapende burgers. Het heeft geheel aan den wil van La Fayette gestaan, om na den vlugt des konings Frankrijk in eene Republiek te hervormen. Het is gelukkig dat hij wijzer is geweest. En wat zal ik van mijn ongelukkig vaderland zeggen? Wij zijn nu twee maanden, en dit is zonder voorbeeld, dat de laatste tijdingen uit Europa zijn ontfangen en vijf der snelste Packetscheepen van Engeland en Frankrijk te wagten zijn, dan wat reeds bekend is, doed mij niets anders voorzien, dan dat het Koningrijk der Nederlanden heeft opgehouden te bestaan. Het kan niet verwagt worden dat Belgie, onder welk bestuur het ook mag komen, gewillig zal zijn de enorme staatsschuld der vorige Zeeven Provintien zelf niet gedeeltelijk over te neemen, en moet die schuld, onnoodzakelijk, en zoo ik meen onwijzelijk, met wat men de uitgestelde schuld heet vermeerderd, door de laatsten weeder gedragen worden, kan men stellig besluiten, dat en koophandel, landbouw en handwerken, daar door zoo zeer zullen gedrukt worden, dat geene nationale welvaard daar onder kan gehoopt worden. Onder eene zodanige schuld moet de natie verzinken, en word die niet in tijds vrijwillig merkelijk verminderd, zal nationale armoede of geweld dit eens te weeg brengen. Niet dan met vrees en bedroeving kan ik aan het lot, hetwelk mijn vaderland bedreigd, gedenken. Ik hoop dat de bezittingen in Indien een beeter vooruitzigt opleeveren. Bijaldien de binnenlandsche vreede daar hersteld en bevestigd zijn zal, en geene vreemde aanvallen te wagten zijn, kunnen die op zig zelven bestaan, en in de rampen van het moederland niet gedwongen worden te deelen. Geduurende de voorgaande zomer heb ik, hoe zeer de hitte gematigd was, veel geleeden. Men heeft mij doen hopen, dat winterweer mij verligting zoude geeven, dan tot heeden heb ik dit niet, dan weinig, ondervonden. Op mijne hoge jaren kan een herstel mijner kwalen niet verwagt worden en ik kan U verzeekeren dat ik mij met gelatenheid aan dit gemeen menschen lot onderwerpe. Mijn gezigt is nog niet verzwakt en ik kan den geheelen dag leezen. Dit is eene onwaardeerbare troost wanneer alle andere wereldsche genietingen ons ontvallen. Wij vergeeten daar onder veelal ons lijden. Deezen brief zal U overhandigd worden door den kaptein van het schip Fabius, J.G. Russel. Een mijner vrienden, de Heer Fredrik Gebhard, is daarin voor een vierde geinteresseerd, en ik | ||||||
[pagina 114]
| ||||||
gebruik de vrijheid de belangen deezer expeditie U aan te beveelen, zoo veel met de publieke belangens zal bestaanbaar zijn. De Hr Gebhard is den Agent voor de Nederlandsche Handelmaatschappij in dit land, en mogt het gebeuren, (en wat kan er niet gebeuren!) dat gij een correspondent of commissionair in Amerika zoud begeeren, kan ik hem met volle gerustheid U aanbeveelen. Hij is een voorzigtig koopman, heeft vermogen en een onbepaald crediet, het geen van weinigen hier kan gezegd worden. Ik blijve aan U met voortdurende vriendschap en belangneeming gedenken, en ben dikwijls met U in gedagten. Moge gij en allen die U lief en waard zijn, alle mogelijk geluk genieten, is onzen hartelijken wensch. Met mijn volle hart roepe ik U toe: vaarwel! New York Decr 21. 1830 R.G. van Polanen
Den 25. Julij heb ik U, met de Brig Emmelein, van Gend hier aangekomen, om gezoute Provisien en meel voor Batavia in te neemen, geschreeven. Dat vaartuig is na enige tijd door zware zeeschade genoodzaakt geweest hier te rug te keeren. Ik heb sints vernomen dat het als onwaardig de reparatie gecondemneert is geworden. Deezen zullende sluiten, zie ik bij de courant van heeden ochtend, dat gister een Packetschip van Havre is aangekomen, berigten brengende tot den 3 Novr. Ik heb aangenomen deezen bij de Heer Gebhard te zullen brengen deeze voordemiddag, en zal hem verzoeken aan zijn kapn de laatste nieuwspapieren voor U meede te geeven. Mogelijk koomen er nog deezen dag Packetscheepen in die later nieuws zullen aanbrengen. Helaas! mijn ongelukkig vaderland. | ||||||
7. Van den Bosch aan Van PolanenGa naar voetnoot28)Buitenzorg 10 Octr 1831 Hooggeachte Vriend!
Nog lang heb ik mij gevleid dat de staat uwer gezondheid zou verbeteren en ik U nog eenmaal hier zou zien aankomen, en het is niet dan na de herhaalde verzekering van den Heer Bagman | ||||||
[pagina 115]
| ||||||
Uwent wege ontvangen te hebben, dat ik ben overgegaan om Uwe plaats te vervullen, of liever eenen anderen in uwe plaats te benoemen, want U te remplaceren is mij niet mogelijk. Ik behoef U niet te zeggen, hoe smartelijk het mij is geweest, mij in mijne hoop te leur gesteld te vinden. In meer gevorderde jaren, inzonderheid in mijne tegenwoordige betrekking, sluit men geene nieuwe vriendschappelijke betrekkingen meer. Een oud beproefd vriend, in wiens karakter en bekwaamheid men een volkomen vertrouwen stelt, is dan ook een kleinood, welks gemis niet kan worden vergoed. Dan daar de Voorzienigheid niet schijnt te hebben gewild, dat aan mijn verlangen in deze voldaan zou worden, zoo blijft ons wel niets anders over, dan ons daar in zoo goed mogelijk te schikken. Met leedwezen heb ik gezien uit Uwen brief van 25 Julij 1830, dat ofschoon van Uwe ziekte hersteld, nog altijd eene pijnlijke aandoening in de ingewanden U bij blijft; van harte hoop ik, dat ook dit zich zal herstellen. Uwe jaren zijn niet zoo hoog gestegen, dat reeds het vooruitzigt op eenige schoone winterdagen geheel zou moeten worden opgegeven en inzonderheid wensch ik dat Uwe prophetie, dat Uw brief van 30 Julij a.p. de laatste zijn zal, die ik mij van U mag beloven, niet zal worden vervuld. Altijd blijf ik eenen hoogen prijs stellen op alles wat U betreft; Uwe brieven zijn mij ook uit hoofde van derzelver belangrijkheid in andere opzigten te aangenaam, om U niet dringend te verzoeken mij van tijd tot tijd iets van U te doen hooren. Overtuigd van Uwe belangstelling in dit land, en mijne verrigtingen, waag ik het, U eene korte schets daarvan aantebieden, te meer daar de goede uitslag mijnder pogingen U zeker tot eenig genoegen strekken zal. Bij mijn komst hier te landeGa naar voetnoot29) was de magt van den oproerling Diepo Negoro gefnuikt; hij echter met zijne voornaamste hoofden zworf nog in de wildernissen rond, vergezeld van een klein getal zijner trouwste volgelingen. Dadelijk gaf ik bevel om met hem niet verder te onderhandelen; hem zoo streng mogelijk te vervolgen en alleen zijne onvoorwaardelijke onderwerping aantenemen. Vroeger had men altijd onderhandeld en te veel aangeboden, dit strookte niet met mijne wijze van zien. | ||||||
[pagina 116]
| ||||||
Diepo Negoro eindelijk geene uitkomst meer ziende gaf zich over, als ook zijne overige Hoofden, welke ik alle naar de Molukkos heb doen verbannen. De keizer van SoloGa naar voetnoot30), een hoogst loszinnig en zedeloos losbol, had gedurende dezen oorlog een dubbelzinnigen rol gespeeld en zelfs verklaard dat zoo de Generaal de Kock met zijne troepen niet zoo spoedig te Solo gekomen was, hij zich met Diepo Negoro zou hebben vereenigd. Uit vrees van te veel vijanden te gelijk te bestrijden te zullen hebben, had men zijne kuren en misdaden door de vingers gezien. Bijna alle prinsen van Djocjocarta hadden in den opstand gedeeld, alleen de minderjarige vorst, een kind van 10 à 12 jarenGa naar voetnoot31), is in onze handen gebleven, met eenige der minste prinsen in rang. De gevoelens liepen hier zeer uiteen, op wat wijze de zaak met de vorsten te schikken; zoo blijven of tot den voormaligen staat van zaken terug keren kon niet, dit gevoelde een ieder. Z.M. had mij volle magt verleend, om de zaak buiten de bemoeijenis van den Raad, naar mijn beste weten te regelen; ik meende dan ook dat wij van onze voordeelige positie partij moesten trekken en ons niet andermaal moesten blootstellen om andermaal eenen oorlog, die gelijk de laatste 20.000 Europeanen het leven had gekost, waarin meer dan 200.000 Javanen zoo door het zwaard als den honger waren omgekomen en eene schuld van 45 millioen guldens heeft doen contracteren te voeren. Ik achte mij tot beslissende maatregelen in deze te meer geregtigd, daar het gehouden gedrag der vorsten ons van alle verpligtingen ten hunnen aanzien ontsloeg en het niet van ons verlangd kon worden, dat wij ons, om den wil eens kinds, dat niets voor zich zelve doen konde, andermaal aan het grootste gevaar zouden blootstellen. Ik deed dus een contract ontwerpen, waarbij de gezamenlijke vorsten van Solo en Djocjocarta aan het Gouvernement afstonden alle landen buiten den Mataram, Soekawattie en Padjang, bevolkt met p.m. 500.000 zielen, welke ik tusschen de beide Hoven heb doen verdeelen en ieder zijn eigen grond gebied aanwijzen. Dezelfde inkomsten door hun vroeger uit de vorstenlanden genoten, kende ik de vorsten toe en daaruit werd aan ieder der Prinsen een billijk tractement toegelegd. De keizers hebben ieder f 300.000 | ||||||
[pagina 117]
| ||||||
behouden en eene gelijke som is onder de andere Prinsen verdeeld, zoodat alle nu een nieuw bestaan erlangd hebben, van ons afhankelijk zijn en de eerste die zich verroert zijn aanzienlijk tractement zou verliezen. De Provincien Bagelen, Banjoemaas, Madion, Kedieri, zijn met p.m. 1.500.000 inwoners aan het Gouvernement overgegaan en het Europeesch bestuur is aldaar ingevoerd. De keizer van Solo die dit contract had bezworen en stellig beloofd zijn gedrag te zullen verbeteren, begon weldra zijne vorige streeken en verliet in het geheim den kraton. Spoedig achtervolgd, werd hij verrast, gevangen en naar Amboina gebannen. Ik heb eenen nieuwen keizer doen benoemen, van eenen beteren gemoedsaard en sedert geniet Java eene volkomen rust; wij kunnen zeggen het eiland nu uitsluitend te bezitten. Zijne Maj. heeft dan ook mijne verrigtingen in deze wel gelieven goedtekeuren en mij als een bewijs daarvan het grootkruis der Leeuwen orde verleend. Met de financien was het bij mijne aankomst mede slecht gesteld; het budjet van 1829 sloot af met een nadeelig slot van ruim 8 millioenen, daaronder echter waren 6 millioen aan oorlogslasten, die men hopen mogt dat in het vervolg zouden vervallen, doch ook dan nog zou er ondanks alle gemaakte bezuinigingen door mijnen voorganger, p.m. f 2.000.000 aan inkomsten ontbreken. De kassen waren daarbij slecht voorzien en ik vond 2 millioen schulden te betalen. De Koning had mij een crediet van 2 millioen op het SyndicaatGa naar voetnoot32) verleend en twee millioen aan specie medegegeven. Ik deed dadelijk de schulden vereffenen, door een millioen te trekken en een millioen te verstrekken; ontdeed mij van de hulptroepen; voerde verder de noodige bezuinigingen in en had met ulto December ll. f 8.600.000 in kas. Dat resultaat had niemand durven verwachten en ik evenmin. De begrooting van dit jaar sluit af met een batig saldo van p.m. f 1.500.000, ongerekend de f 8.600.000 in kas. Dan dit jaar moesten drie millioenen betaald en de rente en aflossingenGa naar voetnoot33), benevens voor andere uitgaven van Indië, worden geremitteerd. Middelen waren hiertoe niet voorhanden; door te beschikken over de produkten die Java reeds opleverde, zou de handel ge- | ||||||
[pagina 118]
| ||||||
ruïneerd en de bevolking ontbloot geworden zijn van dien aanvoer, die zonder groote ontbeeringen te veroorzaken niet kan worden gemist. Ik had daarom het voorgaande jaar mij reeds toegelegd om het produktief vermogen der kolonie uittebreiden en last gegeven tot het teelen van 100.000 pikols suiker en een millioen pond indigo, dit jaar te leveren, welke aan de Handelmaatschappij zijn verkocht, voor f 3.000.000 in Holland te betalen. Ook hierin ben ik naar wensch geslaagd, echter beter met de suiker dan de indigo. De ongelukkige toestand intusschen, waarin Holland verkeert, heeft het noodig gemaakt, zoo veel te remitteren als maar immer mogelijk was. Reeds heb ik het nog resterende crediet van 8 ton op het Syndicaat dat mij overgebleven was en bovendien twee millioen guldens ter dispositie van het ministerie gesteld f 1.900.000 reeds aan wissel overgemaakt en f 1.100.000 zal dit jaar volgen, zoo dat de kolonie f 5.800.000 zal remitteren, en nog heb ik op dit oogenblik over de 7 millioen in kas. Ook in dit opzigt heb ik mij dus over eenen gelukkigen uitslag te verheugen, te meer nog daar dezelve niet is verkregen door verhoogde belastingen, deze integendeel heb ik verminderd; ook niet ten koste der ambtenaren; de vaste tractementen die zeer aanzienlijk zijn, zijn gebleven; en dus alleen door het besparen van nuttelooze uitgaven. De inkomsten van Indië bedragen thans ruim f 25.000.000, de uitgaven zijn geraamd op f 23.500.000, dan dit jaar bedragen de lasten zeker minder. De inkomsten spruiten voort deels uit grondbelastingen ten bedrage van 6 millioen, amphioen pacht drie do, zout monopolie f 2 dito, in- en uitgaande regten drie millioen; verder uit den verkoop van produkten en meerdere takken van inkomsten. Het eiland levert op p.m. 40 millioen ℔ koffij; de suiker zal het aanstaande jaar eene gelijke hoeveelheid bedragen en de indigo p.m. 1.000.000 pond. Bij eene nadere gelegenheid zal ik U een denkbeeld geven van het stelsel van culture hier ingevoerd, dat wel verre van een last te zijn voor den Javaan integendeel algemeen bijval vindt en de Europeanen eenen voordeeligen werkkring aanbiedt. Daarbij kunnen wij de produkten tot prijzen leveren waar tegen niemand kan markten; ik geloof zelfs niet de Amerikanen. De suiker kan in Europa aan de markt gebragt worden tegen f 12 de honderd ℔ en deze is eenmaal gezuiverd, zoodat zij f 4 | ||||||
[pagina 119]
| ||||||
duurder verkocht wordt dan de muscerado der West Indien; rekent men nu dat de transport kosten van Braziliën b.v. f 4 de 100 ℔ kosten, voor vracht, assurantie, kommissie enz. dan zou voor die suiker aan den planter niet meer dan f 4 de 100 ℔ kunnen worden betaald, en daarvoor is dezelve nergens te fabriceren; althans dit is het resultaat van mijn onderzoek te Suriname. De indigo kan des noods voor f 1 aan de markt van Holland worden geleverd en staat met die van Bengalen gelijk. Wat de koffij betreft dit behoeft geen betoog; wij hebben thans geene belangrijke winsten op de produkten meer noodig om hier te kunnen bestaan en kunnen wij nu met gelijke qualiteiten tot minder prijzen verkoopen, dan zijn wij op den duur zeker van het debiet en dus ook van den handel op dit land. (Het zal aan Uwe oplettendheid niet ontslippen dat ons budjet thans zoo hoog is ten gevolge van den inkoop en verkoop der produkten). Ook de thee en zijde kultures zijn hier met succes ingevoerd. Ik zend u van de eerste een proefje, hetwelk vleije ik mij zal doen zien, dat wij eerlang met de Chinesche zullen kunnen wedijveren. Reeds heb ik 100.000 theeboomen, welke ik in den loop van dit jaar op een millioen denk te brengen; dragen deze eens zaden dan kan men in weinige jaren daaraan eene uitbreiding geven, genoegzaam om Amerika en Europa van thee te voorzien. Dezelve kost ons niet meer dan 8 stuivers het ℔. De U toegezondene bestaat uit zwarte thee; de groene is gemakkelijker te bereiden. Ook de zijde slaagt zeer wel, doch de teelt daarvan is met meer moeite vergezeld. Behalve dit alles heb ik belangrijke werken doen ondernemen, onder anderen om Batavia van eene haven te voorzien; hiermede ben ik reeds ver gevorderd; eerlang hoop ik zullen tamelijk groote schepen te Batavia kunnen binnen komen. Eene expeditie naar Sumatra, vroeger meermalen mislukt, is met den besten uitslag bekroondGa naar voetnoot34); ook dit eiland kan voor ons gewigtig worden. Ziedaar mijn vriend, zoo wat den ruwen omtrek mijner verrigtingen in 20 maanden; doch nu komt het kreupele paard gelijk doorgaans achter aan. Ik heb door al die inspanningen mijne reeds niet sterke gezondheid geheel ondermijnd; ik zie geene kans om het lang meer voltehouden in dit land; mijne geaardheid duldt geene rust; ik heb dus den Koning dringend verzocht het volgende jaar te worden afgelost. De voorwaarden | ||||||
[pagina 120]
| ||||||
waarop ik naar dit land vertrokken ben, geven mij daarop regt. Dan welk een veld laat ik mijnen opvolger niet over! Ik vertrouw dat de Generaal de Kock mij zal remplaceren. Nu nog een woordje over eene andere zaak. Ik heb den Heer en Mevrouw PetelGa naar voetnoot35) hier weer gevonden, ongelukkig wat hunnen financielen toestand betreft, doch hoogst gelukkig in het bezit eener lieve familie. Dringend heeft mij Uwe dochter verzocht hare voorspraak bij U te zijn; aan hare tevredenheid zou weinig ontbreken, zoo zij zich met eene vergiffenis vleijen konde. Ik heb getracht Petel te emploijeren, dan hij verkiest met zijne famille naar Europa te vertrekken. Hij heeft onder velerlei lotgevallen eene onbesproken reputatie weten te bewaren. Is het mogelijk dat de bede eens vriends iets aan den drang van die der dochter toevoege, schenk dan vergiffenis en daarmede de gemoedsrust weder aan een kind, dat in alle andere opzigten Uwe vaderlijke liefde volkomen waardig is. Hiernevens een brief van haar. Groet hartelijk de goede Mevrouw Van Polanen van ons. Hoe aangenaam zoude het mij geweest zijn U beide nog eenmaal ontmoet te hebben. Daar ik nu echter spoedig naar Holland denk te rug te keeren, mag ik op Uwe komst naar herwaarts niet verder aandringen; thans zou dezelve moeijelijk voor U en zeker niet voor mij het doel bereiken kunnen. Adieu mijn hooggeachte Vriend; ontvang benevens Mevrouw onze hartelijke groeten; leef gelukkig; doe mij dikwerf tijding van U toekomen en geloof mij altijd onveranderlijk Uw Vriend. | ||||||
8. Van Polanen aan Van den BoschGa naar voetnoot36)New York 1 Maart 1832
Dank, dank mijn waarde en hooggeachte Vriend, voor uwen vriendelijken en hoogst belangrijken brief van den 8 Oct. a.p., heeden mij ter hand gekomen, met het kisje thé daarbij gevoegd, en zoo ernstig aan den kaptein aanbevolen door Mr Paine te Batavia. Mr Goodhue welke mij die heeft doen overhandigen, zegt mij dat er een schip te Salem zeilvaardig is voor Java, en heeft aan- | ||||||
[pagina 121]
| ||||||
genomen deezen te verzenden in de hoop dat die daar nog in tijds zal aankomen: ik moet dus kort zijn. Uwen brief heb ik dus niet dan, voor het tegenwoordige, vlugtig kunnen leezen, maar even daar door ben ik overtuigd, dat gij met Cesar zult kunnen zeggen: Ik ben (op Java) gekomen, heb gezien, en heb overwonnen. Hoe veel heeft het vaderland U niet te danken. Nu eerst zal het zien, dat het Eiland Java daar voor een goudmijn kan zijn. Maar dat vaderland, in welke omstandigheid bevind het zig en wat lot is het beschoren? Met vrees en aandoening denk ik daarover dagelijks. Het is van weinig belang hoedanig de scheiding van Belgien zal plaats hebben, het zal niet dan provisioneel zijn. Dat Frankrijk het welk den hefboom in handen heeft waarbij het geheel Europa kan beroeren, heeft enelijk onder het tegenwoordig bewind, om tijd te winnen, den schijn moeten aanneemen, met de vier mogendheden met de 24 articulen in te stemmen. Dat bewind van Koning Philippe en Casimir Perier, staat op zulken lossen grond, dat het ieder dag bedreigd word te worden omvergeworpen. En wat zal dan in de plaats komen; in welke handen zal dan het bestuur vallen? Ongetwijffeld in dat der liberalen, de herleefde Jacobijnen van den vorigen tijd. Deeze blijven verklaren dat Belgie aan Frankrijk behoord en moet blijven behoren; dat het eene, zoo zij zeggen, geheiligde pligt is, alle volken die tegens hunne gouvernementen opstaan, met de magt van Frankrijk bij te staan. De geest van veele Europeaansche volken is nu reeds zodanig gestemd, dat met die aanmoediging en beloofde hulp, het revolutionaire vuur in een groot gedeelte van dat werelddeel zal uitbarsten. Na die omwending in het fransch bestuur word enelijk gewagt. En van waar die stemming? Men schijnt in Europa niet in te zien, dat de hoge beschaving waarop het zich beroemd ten gevolge heeft de onderdrukking en verarming van millioenen, ten voordeele van enige weinige duizende Ingezetenen. Die millioenen hebben dit lang met geduld gedragen, dan hebben nu de oogen geopend. In frankk en Belgie hebben zij bevonden, dat de physieke magt in hunne handen is; zij hebben nu besloten daar van gebruik te maken, en zullen die misbruiken. De nu gepredikte Souverainiteit des volks moet door anarchie tot despotismus leiden, maar eer het daar in eindigd, wat bloed zal er vergoten, wat nationale rampen geleeden worden. | ||||||
[pagina 122]
| ||||||
Het zij de Bill tot vermeerdering der representatieGa naar voetnoot37) in het huis der gemeente doorgaat of niet, zal Engeland eene revolutie ondergaan; enelijk vroeger of later. Het volk dáár, zugtende onder den druk der belastingen, heeft reeds verklaard, die niet langer te kunnen nog te willen dragen; dat de nationale schuld moet verminderd of vernietigd worden, en de nationale kerk hare grote inkomsten moet worden ontnomen. En wat zal ik van mijn vaderland zeggen? Wie ziet dáár de herlevendiging van zoo veele honderd millioen der uitgestelde schuld, niet aan als eene misdaad tegens de natie begaan, ten voordeele van enige agioteurs. Ook daarvoor moeten zelf de aardappelen en het zwart brood, waarop voor namelijk het nuttige en werkzame gedeelte der natie leefd, met belastingen bezwaard worden. De natien zugten dus onder de gevolgen van het beleningstelsel, tot het uitterste gedreven. Men heeft dien boog te zeer gespannen en blijft daar in voort gaan, zoo dat de koord daar van op het breeken staat. Volksgeweld zal die dus gemaklijk breeken. Maar de tijd mij overgelaten noodzaakt mij te eindigen. Gelieve mijn dogterGa naar voetnoot38) te zeggen, dat zij mijne vergiffenis niet nodig heeft; zij heeft haar zelf te vergeeven, maar verzeeker haar, dat ik met medelijden aan haar gedenke. De armoede waartoe zij gebragt is, is zij verschuldigd aan de verzmading mijner raadgeving. Zij was door drift verblind, niet misdadig. En het schijnt dat om de maat vol te meeten dat talrijk huisgezinGa naar voetnoot39) naar Europa wil overgaan! Ik denk met u, dat het tijd is voor U, om naar Europa te rug te keeren wild gij daaronder niet bezwijken. Gij hebt genoeg gedaan voor U vaderland en voor uwen roem. Met de verzekering van onze welmenende en beste wenschen voor U, Mevrouw uwe Echtgenote en kinderen ontfang ook de verzekering van mijne voortdurende belangneming, hoogachting en vriendschap. Vaarwel! R.G. van Polanen.
Wild gij mij weeder met een brief verheugen laat die dan ingesloten worden aan Messs Goodhue & Co New York om het even voor welke haven het schip bestemd is. |
|