Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 67
(1949)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |||||||||
Instructies aan en rapporten van gouverneurs uit 1830
| |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
in de delen 37 en 46Ga naar voetnoot1), reeds heel wat. Hij putte voornamelijk uit private collecties en vooral het archief van Van Maanen leverde veel op. Daarnaast gebruikte hij ook stukken uit 's Konings kabinet, die reeds in 1913 naar het Algemeen Rijksarchief waren overgebrachtGa naar voetnoot2). De Minister van Justitie kreeg ambtshalve van zijn Procureurs of hun Substituten regelmatige verslagen over de publieke sfeer en toestand in het Zuiden. Ook had Van Maanen meer persoonlijke rapporteurs. Na het ontslag van Van Maanen werden de officiële verslagen aan de nieuwe Minister ad int. gezonden. De Minister zond deze verslagen door aan de Koning, die ze na inzage liet terugzenden. Door de overstelpende drukte echter bleven waarschijnlijk stukken achter, die in de Staatssecretarie een onderkomen vonden, soms zelfs in de geheime afdeling. Deze stukken bleven voor Colenbrander verborgen, daar dit gedeelte van de Staatssecretarie nog niet toegankelijk was bij de uitgave van zijn Gedenkstukken. Prof. Dr C. Gerretson slaagde er in de schatkamer van de Staatssecretarie reeds in 1920 binnen te dringen, en aantekeningen te maken van bescheiden die tot aanvulling op Colenbrander moesten dienen. Dat aantal nieuwe documenten was zo overstelpend groot, dat de conclusie zich aan hem opdrong dat de Gedenkstukken, door wat ze gaven en niet gaven, een ‘dagelijksch huiskruis’Ga naar voetnoot3) vormden, ‘beneden alle critiek’Ga naar voetnoot4). Noch de lange inleidingen die Colenbrander schreef voor zijn publicaties, noch de reeks monografieën, die hij aan het tijdvak wijdde, konden iets vergoeden. Er zijn inderdaad vele tekorten, massa's hiaten. Eerst met een bron als de Staatssecretarie ter beschikking zou een ideale uitgave van de bronnen van het Verenigd Koninkrijk verkregen kunnen worden. Al zou dan heel wat moeten geschift worden in de 6809 portefeuilles van gemiddeld 10 cm dik. In 1922 en 1928 werden de gewone en geheime gedeelten van de Staatssecretarie uit het Kabinet van de Koningin over- | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
gebracht naar het Algemeen Rijksarchief. Toen werd deze mijn voor iedereen toegankelijk. Prof. Gerretson had toen echter reeds zijn ‘Benedictijnenwerk’Ga naar voetnoot1) voor het jaar 1830 verricht. In 1936, doordat ‘Waalsche onbescheidenheid’Ga naar voetnoot2) hem hiertoe dwong, liet hij het verschijnen. Wanneer men de oppervlakkige verwijzingen naar de bronnen achter in deel II van Muiterij en Scheuring raadpleegt, staat men verbaasd, dat men hier niet de codificering van het Rijksarchief aantreft, en ook dat de keuze zo onvolledig en vaak willekeurig is. Weliswaar werd de inventarisGa naar voetnoot3) van de Staatssecretarie, zoals deze in het Algemeen Rijksarchief staat, pas in 1938 door de heer H. Bonder voltooid, d.w.z. gestencild, maar dat overzicht was daarvóór reeds bruikbaar. Bovendien had reeds Dr Demoulin in zijn Les journées de Septembre 1830Ga naar voetnoot4), welk werk in 1934 verscheen, een gedetailleerde beschrijving van de stukken uit de Staatssecretarie, die van belang waren voor 1830, gegeven, veelal met de nieuwe aanduiding van de portefeuilles. Zeker, de gehele verwijzing is hier nog niet in de nieuwe code, doch de beschrijving van de stukken, die Demoulin geeft, toont zonneklaar aan dat er heel wat meer is dan wat Gerretson publiceert. Juist door de ‘Waalsche onbescheidenheid’, was Demoulin's activiteit aan Gerretson bekend en moet hij notitie hebben genomen van diens werk. Trouwens een enkele blik in de klapper van 1830, op het trefwoord ‘Volksbeweging’, overtuigt een ieder van de overstelpende hoeveelheid stukken voorhanden. Buitendien kan men dan nog de portefeuilles zelf nagaan van Augustus tot November 1830. Daarom geldt voor Gerretson niet het excuus van Colenbrander: in 1936 waren de bronnen uit de Staatssecretarie voor 1830 toegankelijk en bekend. Wij noemen hier de verslagen van de Commandanten uit de Vestingen in het Zuiden: Gent, Brugge, Bergen, Doornik, Namen, Ath, enz. Dagelijks zonden dezen hun bevindingen aan De Eerens, Directeur Generaal van het Departement van Oorlog. Uittreksels | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
hiervan en soms het gehele rapport, werden aan de Koning voorgelegd. Die uittreksels, die ongeveer alles geven wat van belang is, zijn in de Staatssecretarie te vindenGa naar voetnoot1). Deze verslagen geven naast de rapporten van de Gouverneurs prachtige aanvullingen en leren ons b.v. onomstotelijk hoe de geestesgesteldheid in de Borinage anders was dan in Vlaanderen. Daarnaast vermelden we de petities uit de verschillende steden uit het Zuiden voor of tegen de scheiding. De Ministers van Nationale Nijverheid en van Financiën gaven hun adviezen op de belangrijkste problemen van economische en sociale aard. Afgevaardigden ter Staten-Generaal gaven hun mening in private correspondentie of traden gezamenlijk op. Zo waren de Hollandse afgevaardigden tegen het reeds ver uitgevoerde plan om in October 1830 te Antwerpen de vergadering der Staten-Generaal te houden. Private personen stuurden hun meningen in. Het wemelt van rapporten van Tarte Cadet (waarvan Gerretson een enkel stuk opneemt) en Libry Bagnano en anonieme stukken, welke wij meer als kaf bestempelen. Al deze stukken ondergebracht in de Staatssecretarie zijn onontbeerlijk voor een juist beeld van de toestand in 1830 in de maanden Augustus tot November. Gerretson geeft in Muiterij en Scheuring heel veel belangrijks: de briefwisseling tussen de Koning en de Prins van Oranje, verslagen van de Prins van Oranje van zijn verblijf te Brussel en zijn bestuur in de Octoberdagen te Antwerpen, daarnaast vele private berichten. Dit alles uit de Staatssecretarie en het Kabinet des Konings (nu doorlopend geklasseerd als Staatssecretarie). Een groot deel wordt echter gevuld met de verslagen van de Gouverneurs uit de Zuidelijke gewesten aan de Minister van Binnenlandse Zaken gericht. En juist deze verslagen zijn door Gerretson niet gevonden in de Staatssecretarie, maar in het Departement van Binnenlandse Zaken, Portefeuille 973Ga naar voetnoot2). Ofschoon deze laatste afdeling in het Algemeen Rijksarchief ook nu nog niet geïnventariseerd is, komt de verwijzing naar deze afde- | |||||||||
[pagina 161]
| |||||||||
ling 973, aanhoudend voor. Het is mogelijk dat Colenbrander deze bron heeft gekend blijkens zijn verwijzing naar Binnenlandse ZakenGa naar voetnoot1). Ambtshalve moesten de Gouverneurs, krachtens 's Konings lastgeving dd. 8 Augustus 1830, la K 25, geheimGa naar voetnoot2), hun bevindingen meedelen aan de Minister van Binnenlandse Zaken De la Coste. Deze zond de verslagen door aan de Koning en ze werden na gelezen te zijn teruggezonden naar Binnenlandse Zaken, waar ze in Portefeuille 973 werden opgeborgen. Doch niet alle verslagen kwamen terug, zoals we boven reeds zeiden voor Van Maanen. Enkele bleven achter en verdwenen in de Staatssecretarie, waar Gerretson ze niet heeft opgespoord. Indien Gerretson bovendien ook nog Colenbranders bronnen, o.a. het geheim archief van Justitie, beter had nagezienGa naar voetnoot3), dan zouden nog heel wat meer stukken voor de dag zijn gekomen. Zo vertoont de uitgave van Gerretson vele hiaten. Wat erger is: het waren juist de belangrijkste stukken, die werden achtergehouden. Hierover werd beraadslaagd, gevraagd om advies aan andere Ministers enz. Vooral voor de toestand in Oost-Vlaanderen en in het bijzonder Gent zijn de rapporten van de Gouverneur van groot belang. Juist hierover werd veel door de Koning en de Ministers beraadslaagd, zodat dergelijke rapporten niet in Portefeuille 973 terugkwamen. Nu had Gouverneur Van Doorn nog de gewoonte de rapporten te zenden aan het Ministerie van Justitie, aan Prins Frederik, en aan de Secretaris van de Staatssecretarie De Mey van Streefkerk. Daarom kon Colenbrander reeds heel wat rapporten van Van Doorn opnemen, want hij raadpleegde Justitie (hier zag hij er echter vele over het hoofd) en Demoulin had kennis van de rapporten gericht aan De MeyGa naar voetnoot4), hoewel Portefeuille 973 van Binnenlandse Zaken aan zijn aandacht ontsnapte. Daarom mocht bij Gerretson eigenlijk geen enkel rapport van Van Doorn ontbreken, want de vier dagelijkse rapporten van Van Doorn | |||||||||
[pagina 162]
| |||||||||
waren identiek (mutatis mutandis). Bovendien heeft Gerretson in Portefeuille 973 heel belangrijke rapporten van Van Doorn over het hoofd gezien, doordat ze op een andere plaats geklasseerd zijn, dan hij waarschijnlijk verwachtte. Van Doorn spreekt daarbij soms nog van een rapport van de vorige dag, b.v. op 8 SeptemberGa naar voetnoot1). Dit rapport had toch moeten worden opgezocht of anders vermeld als niet te vinden. Het zit o.a. in Portefeuille 973. Het is niet de enige tekortkoming. Wel is achter in deel II een chronologische lijst opgenomen van de weergegeven stukken, doch de inhoudsopgave vooraan in deel I geeft slechts ‘Verslagen van de Gouverneurs der Zuidelijke gewesten’. Gerretson heeft die rapporten provinciegewijs gegeven, doch dit blijkt niet uit de inhoudsopgave, terwijl nochtans deze technische hulp noodzakelijk is, willen we deze verslagen met vrucht en gemak gebruiken. Annotaties ontbreken bijna geheel, andere noodzakelijke verwijzingen bleven achterwege. Waarom Gerretson soms wel en soms niet brieven opneemt, die Colenbrander reeds uitgaf, is me niet recht duidelijk. Hetzelfde geldt voor bijlagen van brieven. Soms drukt hij de bijlage af, elders laat hij ze om onverklaarbare reden weg. Dit geldt eveneens voor de verslagen van de Gouverneurs. Wel neemt hij de rapporten op van de Gouverneur van Luik doch van de Gouverneurs van Namen, Henegouwen, Luxemburg, geeft hij niets, uitgezonderd twee verslagen dd. 10 en 14 Augustus welke hij toeschrijft aan de Gouverneur van Henegouwen, terwijl het rapport van 10 Augustus van de Gouverneur van Namen isGa naar voetnoot2). Van Noord-Brabrant geeft hij enkele verslagen en hier kunnen we doen gelden het motief van aangrenzende provincie aan de Zuidelijke Nederlanden. Doch van Zeeland, vooral in verband met Zeeuws-Vlaanderen toch van belang, is geen verslag opgenomen. Verder wordt van de Gouverneurs van de Noordelijke gewesten, waarvan toch een enkel rapport aanwezig is, niets gegeven. Soms begint Gerretson met zijn verslagen vroeg in Augustus en dan weer later. Het zou redelijk geweest zijn alle verslagen te geven, waarin sprake is van de gebeurtenissen, onverschillig of ze nu beschreven werden na 24 Augustus of wel pas worden aangekondigd als dreigend, in het begin van die maand, voor | |||||||||
[pagina 163]
| |||||||||
of na de instructie van 10 Augustus om dagelijkse rapporten in te zenden. Van Doorn schreef, zoals hij zelf bij de datering meestal aangaf, zijn brieven 's avonds laat of te middernacht. Dat dit van belang is, blijkt wel hieruit, dat Van Doorn een enkele keer twee rapporten op één dag schreef en dan ook de uren vermeldt. Gerretson heeft het uur bij één brief vermeld; Colenbrander heeft het telkens aangegeven. Ook bij de rapporten van de andere Gouverneurs is het uur dikwijls wel aangegeven, doch blijft soms bij Gerretson achterwege. Nergens geeft Gerretson aan wie de Gouverneurs eigenlijk waren, wat toch wel van belang is. Hij vermeldt alleen de namen. Dat een uitweiding over de persoon van de Gouverneur wel gewenst is, blijkt b.v. hieruit dat de Vlaming Van den Bogaerde, Gouverneur van Noord-Brabant, door Willem I gehandhaafd wordt als de Koning besluit alle ambtenaren uit de Zuidelijke Nederlanden te ontslaan. De Macar, Gouverneur van Henegouwen, wordt later onder Belgisch bewind Gouverneur van Luik.
Wij zullen ons van zo scherpe kwalificaties als Gerretson op het werk van Colenbrander toepaste, onthouden, maar de conclusie dringt zich op dat ook zijn aanvulling zowel nieuwe aanvulling als correctie behoeft. Zonder deze is de historicus nog niet in staat zich van de zo belangrijke gebeurtenissen van 1830 een zuiver denkbeeld te vormen. Wat wij hier bieden, is bedoeld om in die behoefte te voorzien. Natuurlijk draagt de volgende verzameling een fragmentarisch karakter en kan alleen naast de Gedenkstukken en Muiterij en Scheuring gebruikt worden. Toch ontbreekt een zekere eenheid niet geheel. De stukken die door de regering werden achtergehouden, vertonen over het algemeen eenzelfde karakter. Het accent ligt op het sociaaleconomische. Ik heb me bepaald tot Gouverneursrapporten. Buiten de aanvullingen op de rapporten, die Gerretson geeft, heb ik bovendien nog de rapporten van de Gouverneurs van Zeeland, van Henegouwen, Namen en Luxemburg opgenomen. De rapporten van de Gouverneurs uit het Noorden liet ik achterwege. Het leek me verder noodzakelijk om de instructies; die de Minister van Binnenlandse Zaken De la Coste aan de Gouverneurs liet afgaan, bijeen te brengen. Gerretson geeft enkele van die | |||||||||
[pagina 164]
| |||||||||
instructies, dwars door brieven van andere schrijvers heen. Om het gehele Binnenlands Bestuur bijeen te hebben, worden hier de aanvullingen gegeven met verwijzing naar de stukken, die Gerretson of Colenbrander reeds opnamen. Dit heb ik ook gedaan bij de gouverneursrapporten, zodat alle verslagen hier te vinden zijn óf de plaats waar ze reeds eerder zijn afgedrukt. Ook de bron, waar het origineel te vinden is heb ik telkens aangegevenGa naar voetnoot1). Om De la Coste's geesteshouding geheel te begrijpen zijn de hiervoor noodzakelijke adviezen, door hem aan de Koning gegeven, nog toegevoegd. Voor de adviezen van Van Maanen raadplege men Colenbrander. Wij hielden hier dezelfde volgorde der provincies als bij Gerretson, ofschoon deze niet de officiële is gebaseerd op de oude waardigheid der provincies. De la Coste's instructies plaatsten wij vooraan. A.S. | |||||||||
[pagina 165]
| |||||||||
De la Coste, minister van binnenlandse zaken.JONKHEER Mr EDMOND CHARLES GUILLAUME GHISLAIN DE LA COSTE. Geboren te Mechelen 24 Februari 1788. Zijn moeder heette Van der Fosse. Hij studeerde rechten te Leuven. Na verschillende functies te hebben bekleed onder het Franse bewind, ging hij in 1814 weer te Leuven studeren. 1816 werd hij referendaris eerste klas bij het Departement van Binnenlandse Zaken. 1821 lid van de Raad van State. 21 Februari 1828 Gouverneur van Antwerpen en Staatsraad in buitengewone dienst. 1 Januari 1830 Minister van Binnenlandse Zaken. Na met de Prins van Oranje te Antwerpen een laatste poging gedaan te hebben om de scheuring tussen Noord en Zuid te voorkomen, nam hij 17 October 1830 ontslag, en vestigde zich te Mechelen. In 1831 tot lid van de Senaat gekozen, weigerde hij deze functie te aanvaarden. In 1842 liet hij zich de keuze tot volksvertegenwoordiger welgevallen. In 1846 tot Gouverneur van Luik verheven, kreeg hij 12 Augustus 1847 ongevraagd ontslag, maar bleef volksvertegenwoordiGa naar margenoot+ Overleden 30 Maart 1870. | |||||||||
I. De la Coste aan de gouverneurs van West-Vlaanderen, Namen, Henegouwen En Luxemburg. 5 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 972. De Minister geeft een instructie om dagelijkse rapporten in te zenden, van wat er allemaal aan de Franse grenzen gebeurt. 29 Augustus wordt dit bevel ingetrokken. ----- | |||||||||
II. De la Coste aan de gouverneurs der zuidelijke en noordelijke provinciën, 10 en 11 Augustus.Justitie 4594, 10 Augustus, la P 23 en 14 Augustus la B 24, geh. Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 6. Gedenkstukken 37, blz. 836. Deze instructieGa naar voetnoot1) van 10 Augustus is blijkens een schrijven | |||||||||
[pagina 166]
| |||||||||
van De la Coste aan Van Maanen 10 Augustus gezonden aan de Gouverneurs van Zuid-Brabant, Limburg, Luik, Oost en West Vlaanderen, Henegouwen, Namen, Antwerpen en het Groot Hertogdom. (Justitie 4594, 10 Augustus, la P 23, geh.). Van het afschrift hier heeft Colenbrander een copie gemaakt. 10 Augustus zendt Van Maanen afschrift van deze instructie aan de Procureurs Generaal te Brussel en te Luik, met verzoek de inhoud van het stuk ter kennis te brengen van de Officieren van Justitie en Directeurs van Politie binnen hun ressort, met bevel om zich zo nodig met de Gouverneur te beraden. 11 Augustus meldt De la Coste de Min. van Justitie dat hij dezelfde voorschriften (ongeveer, zie afschrift in Justitie) aan de Gouverneurs van de Noordelijke Provinciën heeft gezonden. (Justitie 4595, 14 Augustus, la B 24, geh.). Van Maanen schrijft daarop de Procureur Generaal in Den Haag aanGa naar voetnoot1). | |||||||||
III. De la Coste aan Van der Fosse (Zuid-Brabant), 14 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 978. Gerretson II, blz. 195Ga naar voetnoot2). | |||||||||
IV. De la coste aan de koning, 15 Augustus.Staatssecretarie 5735, 26 Augustus, la R 27, geh. Gerretson II, blz. 205. Gerretson zet dit schrijven op 22 Augustus. Het is zeer duidelijk op 15 Augustus gedateerd. De minuut hoort thuis, zoals | |||||||||
[pagina 167]
| |||||||||
Gerretson opgeeft in Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, waar ze door mij niet gevonden is. Het schrijven aan de Koning in de Staatssecretarie als boven, werd door Van Maanen na inzage, zonder consideratiën teruggezonden. Door de juiste datering vervalt de door Gerretson in noot 2 gemaakte opmerking. ----- | |||||||||
V. De la Coste aan de koning, 17 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 980. Staatssecretarie 5735, 21 Augustus, la Z 26, geh.
Op de apostillaire beschikking dd. 16 Augustus la Z 25, geh., waarbij om consideratin en advies aan het Departement van Binnenlandse Zaken is toegezonden een rapport van de Heer Min. van JustitieGa naar voetnoot1) omtrent de door de Procureur Generaal te Luik genomen voorzorgen tot bewaring van de rust, zendt De la Coste het volgend advies aan de Koning. De plakkaten waarvan in nevensgemeld rapport en bijlagen wordt melding gemaakt getuigen van afkeer voor eenen hoogen staatsambtenaar en voor zekere grondwettige beginselen en andere verordeningen en zijn oneerbiedig voor U.M. doorluchtige persoon. Dezelve spruiten alzoo uit eenen slechten geest; doch bewijzen niet dat die geest algemeen of bij velen zoude heerschen. Toezigt is intusschen noodig, maar men dient naar mijn inzien onnoodige bewegingen en blijken van bekommering te vermijden. Hoogst onvoorzichtig zoude het bijvoorbeeld zijn geweest, de officieren der schutterij bijeen te roepen, gelijk de heer fungeerende proc. gen. het verlangde. Dergelijke veruitziende misstappen, zullen door de tusschenkomst der gouverneurs overeenkomstig U.M. bevelen worden voorkomen. Ik laat aan Hoogstdezelve ter beoordeeling over, of het niet zake ware om de bezettingen der vestingen in de Zuidelijke Provincien allengskens door overbrenging van een gedeelte der bezettingen van Noordelijke steden te versterken, daar toch ook de Franschen van hunnen kant hunnen vestingen aan de grenzen in staat van verdediging brengen; doch in allen gevalle zou men zich wel moeten | |||||||||
[pagina 168]
| |||||||||
wachten, dergelijke maatregelen in een ander licht te doen voorkomen, dan als voorzorgen tegen de mogelijkheid van vijandelijke invallen. Tot beteugeling van de ingezetenen zelve, zou dat middel onnoodig en onvoldoende wezen. U.M.'s stipte en gemoedelijke naleving der grondwet en andere wetten van den staat, Hoogstdeszelfs vaderlijke zucht om alle belangen zoo veel mogelijk overeen te brengen en om de lasten van het volk te verminderen, en de voordeelen welke de Nederlanders in hun zelfstandig bestaan vinden, zijn trouwens naar mijn inzien de beste waarborgen van inwendige rust. ----- | |||||||||
VI. De la Coste aan de koning, 21 Augustus.Staatssecretarie 6033, no. 5326c. Gerretson II, blz. 204. | |||||||||
[pagina 169]
| |||||||||
VII. De la Coste aan de koning, 23 AugustusStaatssecretarie 3457, 1 September, no. 28. Gerretson II, blz. 206. Gerretson geeft in noot aan, dat dit stuk opgeborgen is in de geheime afdeling. Dit is onjuist. ----- | |||||||||
VIII. De la Coste aan de koning, 25 Augustus.Staatssecretarie 5735, 29 Augustus, la E 28, geh. Gerretson II, blz. 208Ga naar voetnoot1). ----- | |||||||||
IX. De la Coste aan de gouverneurs der zuidelijke provinciën (behalve Zuid-Brabant) en de burgemeester van Leuven, 27 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 982. Gerretson II, blz. 217.
Aan de Gouverneurs van Henegouwen, Namen, Luik, Groot Hertogdom en de Burgemeester van Leuven in 't Frans; aan de Gouverneurs van Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen en Limburg in 't Nederlands. ----- | |||||||||
X. De la Coste aan de koning, 27 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 981. Staatssecretarie 5735, 31 Augustus, la S 28, geh. | |||||||||
[pagina 170]
| |||||||||
Op de apostillaire beschikking dd. 20 Augustus, la J 26, geh. waarbij vanwege de Koning aan het Departement van Binnenlandse Zaken is toegezonden om consideratie en advies, na de zaak op de gewone wijze in de Raad van Ministers te hebben gebracht, een rapportGa naar voetnoot1) van Z.Exc. de Heer Min. van Justitie, betrekkelijk de gerechtelijke vervolgingen tegen sommige dagbladschrijvers in verband met de jongste gebeurtenissen in Frankrijk, zendt De la Coste het volgend advies aan de Koning. De nevensstaande zaak, door mij overeenkomstig Uwer Ms. bevelen in den Raad van Ministers gebragt zijnde, heeft dezelve aldaar het onderwerp uitgemaakt van lange beraadslagingen, waarvan ik trachten zal de strekking en uitkomsten hierbij op een beknopte wijze ter kennisse van U.M. te brengen. Onderscheidene leden ofschoon schoorvoetend overgaande tot het uiten van eene bepaalde meening over eene zaak van zoo tederen aard, welke reeds zoozeer uit haar geheel is gebragt, en die zwarigheden bevat, waarvan de volledige oplossing de kennis van den tegenwoordigen stand der bedoelde vervolgingen mitsgaders een grondig onderzoek van meer dan één moeilijk punt van regtsgeleerdheid zou vereischen, hebben zich echter niet kunnen verbergen dat het vooral in de tegenwoordige tijdsomstandigheden wenschelijk ware, dat er geen zoo ruim gebruik ware gemaakt van de bepalingen der wet van 1sten Juni j.l., als waardoor niet alleen in het algemeen de zedelijke kracht der wet wordt ontzenuwd, maar eene gisting ontstaat, die thans zoowel uit het oogpunt van de bewaring der inwendige rust, als uit dat van de buitenlandsche betrekkingen van het Rijk, bedenkelijk voorkomt. In het oog der zelve leden, zijn vervolgingen zooals die waarop het hier aankomt, van eenen staatkundigen aard en kunnen dezelven niet geheel en al worden overgelaten aan het doorzicht van het Publiek Ministerie, hetwelk die zaken in de onderscheidene gedeelten van het Rijk, niet altijd in denzelfden geest zou behandelen en soms met de beste inzigten de staatsregeering in verlegenheid zou kunnen brengen, door snaren aan te roeren, welke voorzichtigheidshalve stil zouden dienen te blijven. Ofschoon alzoo de bedoelde leden niet meenden U.M. te kunnen aanraden om aan de aangeklaagde dagbladschrijvers eene amnestie te schenken, waartegen de bedenkingen pleiten in het rapport van den Heer Minister van Justitie aangehaald, en hetwelk boven- | |||||||||
[pagina 171]
| |||||||||
dien bij de steeds toenemende boosaardigheid der gezegde schrijvers als een blijk van zwakheid zou kunnen beschouwd worden, kwam het hen echter wenschelijk voor dat aan de Heeren Procureurs Generaal te Brussel en Luik, op eene vertrouwelijke wijze een wenk wierd gegeven ten dien effekte, dat zooveel zulks alsnog mogelijk en met de waardigheid der Regeering bestaanbaar is, de bedoelde vervolgingen ten minste gedeeltelijk, en voor zooverre de toepasselijkheid der wet eenigszins twijfelachtig mogt wezen, wierden gesmoord. Den Heer Minister van Justitie verzette zich tegen dat voorstel, meenende dat het voor het algemeen bestuur bedenkelijk zoude zijn, om zich in te laten met het al of niet voortzetten van vervolgingen, hetgene naar deszelfs inzien, aan de eene zijde inbreuk zoude maken op de vrijheid, welke aan het Openbaar Ministerie in de vervulling van de hem door de wet opgelegde pligten behoort te worden gelaten, en aan de andere zijde het algemeen bestuur aan reflectien zou bloot stellen, wanneer eenige daad of geschrift door hetzelve strenger mogt worden beoordeeld dan door den betrokken Procureur Generaal. Zijne Exc. gaf evenwel aan den Raad te kennen dat er reeds aan die ambtenaars te Luik en Brussel ondershands was aanbevolen om in het vervolg met bijzondere omzichtigheid ten aanzien van de vervolgingen wegens hoon en laster te werk te gaan; doch zag Z.H.E.Gestr. geene mogelijkheid in, om aan de reeds aangegane procedures eene andere wending te geven; terwijl hij bovendien vreesde dat men tevergeefs inschikkelijkheid zou gebruiken. De overige leden, zonder het gewigt dier aanmerkingen te ontkennen, zijn echter van gevoelen gebleven dat wanneer de invloed van het hoogste gezag zich alleen deed voelen om den welgemeenden doch soms overdreven ijver van ondergeschikte ambtenaars te temperen, zulks dan aan geene bedenkingen onderhevig kon zijn en niet missen kon het gewenschte gevolg te hebben. Geenszins twijfelende dat door de vertrouwelijke mededeeling, door den Heer Min. van Justitie aan de Heeren Procureurs Generaal gedaan, het beoogde doel voor het vervolg zoude worden bereikt, gaven zij in bedenking of niet voor het verledene, dit is voor de reeds geentameerde vervolgingen, iets dergelijks kon worden beproefd. Het genoemde lid bleef in zijn gevoelen volharden, doch stelde hij voor dat indien U.M. aan het gevoelen der andere leden den voorkeur mocht geven, hij Minister van Justitie gemagtigd wierd aan de Procureurs Generaal zeer vertrouwelijk aan te schrijven en met last om daarvan alleen aan de | |||||||||
[pagina 172]
| |||||||||
officieren van Justitie, door welke de bedoelde procedures ontgonnen zijn, en aan geene anderen, bij monde opening te geven. De overige leden van den Raad hopende dat daardoor vele hatelijkheden en aanleidingen tot het in beweging brengen der gemoederen zouden worden afgesneden, hebben vermeend U.M. te moeten aanraden om zoodanige magtiging op den Heer Min. van Justitie te verstrekken, en daar ik onder die leden behoor zoo verzoek ik U.M. dat advijs ook als het mijne te willen beschouwen. (Ontwerp aanschrijving). Dat de trillingen, welke de jongste staatkundige gebeurtenissen in Frankrijk, hier en daar binnen de Nederlanden schijnen te hebben veroorzaakt, het in het belang der gemeene zaak noodzakelijk maken, dat voor zooverre dit maar eenigszins mogelijk en met eerlijke, opregte en behoedzame pligtsbetrachting bestaanbaar is, alles wordt vermijd, wat zoude kunnen leiden tot het aanwakkeren of gaande maken van driften en overdrijving; - en dat het dientengevolge, in de tegenwoordige omstandigheden van zaken, wenschelijk wordt geacht, dat het Openbaar Ministerie in de aangevangene procedures tegen onderscheidene personen, terzake van overtreding der wet van den 1 Juny 1830, zich bepalen tot de meest eenvoudige, doch duidelijke en pligtmatige adstructie der gronden van regt, met vermijding van alle uitwijdingen of bespiegelingen, of van het behandelen van staatkundige aangelegenheden, welke met de zaak zeker niet in onmiddellijk of daarvan onafscheidbaar verband staan. Dat ook daarom, voor zooverre onder de betichte artikelen van sommige dagbladen eenige mogten gevonden worden, welke zouden kunnen beschouwd worden van minder belang te zijn of vatbaar voor aannemelijke bedenkelijkheid in verband met de bepalingen der Strafwet en derzelver toepasselijkheid, het doelmatigst zal wezen op dezelve niet bijzonder te drukken, ja die zelfs, zoo mogelijk, verder onaangeroerd te laten, en in alle geval de aanhangende zaken met den meesten spoed en met betragting van alle kortheid, ten einde te doen brengen. De Mey heeft hierbij geschreven: Vervallen door de omstandigheden, welke sedert bekend geworden zijn. ----- | |||||||||
XI. De la Coste aan de gouverneurs van Luik en henegouwen, Zuid-Brabant en Oost-Vlaanderen, 28 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 983. | |||||||||
[pagina 173]
| |||||||||
Gerretson drukt de instructies af aan de Gouverneurs van Zuid Brabant en Oost-Vlaanderen, II, blz. 218 en 219). Aan de Gouverneurs van Luik en Henegouwen gaat eenzelfde instructie in het Frans. Het is wel van belang hierop acht te geven, want die Gouverneurs doen ook een beroep op de regering om voor de fabrikanten hulp en schadeloosstelling te krijgen. | |||||||||
XII. De la Coste aan de koning, 29 Augustus.Staatssecretarie 6033, no. 5353c. Gerretson II, blz. 225. Gerretson geeft in de 3de alinea aan, dat er staat ‘weit en wreet’, er staat echter ‘weit en breed’. (noot vervalt). ----- | |||||||||
XIII. De la Coste aan de koning, 30 Augustus.Staatssecretarie 6033, no. 5363c. De ondergeteekende geeft zich de eer Z.M. twee brieven over de tegenwoordige gebeurtenissen aan te bieden. Verder dient ter U.M.'s informatie dat een jongmensch gisteren uit Brussel aangekomen te kennen heeft gegeven dat Frederik Sécus tot de deputatie behoort. Volgens berigt van dienzelfden jongmensch die vollen vertrouw schijnt te verdienen hebben de zaken in Brussel eene zeer bedenkelijke wending genomen door den invloed van Claes, en zulk andere schrijvers. ----- | |||||||||
XIV. De la Coste aan de koning, 31 Augustus.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 31 Augustus, no. 2, geh. De Min. van Binnenlandse Zaken legt volgend schrijven voor aan de Koning om af te zenden aan de Gouverneurs van de Noordelijke Provinciën. Of het schrijven ook inderdaad verzonden is, heb ik niet kunnen uitmaken, waarschijnlijk wel. Het zal U H.E.G. aandacht niet ontgaan zijn dat de gebeurtenissen welke in Brussel plaats hebben, de liefde en genegenheid der ingezetenen in de Noordelijke Provintien voor de Koning en zijne dynastie zeer sterk doen uitkomen en hoe langer hoe meer aanvuuren. Blijkbaar is zulks uit de gesprekken der menigte, uit de aanbiedingen welke gedaan worden, uit het opsteken van vlaggen en het algemeen dragen van oranje kleurige linten en versiersels. Hoe zeer deze uitboezemingen van verknogtheid en geestdrift den koning niet dan aangenaam kunnen zijn, voor zoo verre | |||||||||
[pagina 174]
| |||||||||
dezelve binnen de grenzen van gematigdheid blijven, is er nogthans oneindig veel aan gelegen, dat dezelve die grenzen niet overschrijden, noch in hartstogten ontaarden, welke ligter ontstoken dan tot bedaardheid gebragt worden, en waarvan de gevolgen al dan niet te berekenen zijn. In den aanvang met den besten geest bezield, vervalt voornamelijk de lagere volksklasse al spoedig tot daden en vorderingen, welke even moeilijk geduld als toegestaan zouden kunnen worden. U H.E.G. gevoelt dat in zoodanig geval de moeilijkheid welke het gouvernement door de gebeurtenissen in het Zuiden ondervind, aanmerkelijk zoude vermeerderd worden, en de wederkerige driften hoe langer hoe meer zouden ontbranden. U H.E.G. zal derhalve ook gaarne met mij erkennen dat de grootste dienst, welke de ingezetenen der Noordelijke provintien, bij den uitmuntenden geest welke dezelve bezield, aan den Koning en het Gouvernement zouden kunnen bewijzen daarin bestaat, dat dezelve een rustige en bedaarde houding aannemen en steeds bereid zijnde om dezelve met al hun magt te ondersteunen, echter gene daden verrigten waardoor het gouvernement eenigszins vooruitgeloopen of in deszelfs handelingen belemmerd zou kunnen worden. Het is dan ook dien ten gevolge dat ik U H.E.G. met den meesten nadruk verzoek, om op alles in uwe provintie een wakend oog te houden en in den voorschreven geest op de plaatselijke besturen te werken, teneinde dezelve, hoezeer hulde doende aan de goede gezindheid hunner ingezetenen, echter alles trachten afteraden en te voorkomen, waardoor de rust eenigszins gestoord, andersdenkenden of vreemdelingen gehinderd en het gouvernement ook alhier in moeilijkheden zou kunnen gewikkeld worden, waarvan het tot nu toe bevrijd is. Voorbeeld en voorschrift door het plaatselijk bestuur te geven na mate de omstandigheden dit mogten vorderen, zullen voorzeker de agting vermeerderen waarop de inwoners der Noordelijke gewesten zoo veel aanspraak hebben. ----- 31 Augustus schrijft De la Coste de Gouverneur van Zuid-Holland, speciaal te waken voor de rust in de residentie, vooral met het oog op de aanstaande bijeenkomst van de Staten Generaal in Den Haag. Binnenlandse Zaken Secreet Verbaal, 31 Augustus, no. 5, geh. ----- | |||||||||
[pagina 175]
| |||||||||
XV. De la Coste aan de koning, 31 Augustus.Staatsssecretarie 6164. Gedenkstukken 46, blz. 78. ----- | |||||||||
XVI. De la Coste aan de koning, 1 September.Gerretson II, blz. 244 en 246. Staatssecretarie 3457, 1 September, no. 137. Deze memorie is door de Min. van Binnenlandse Zaken aan de Koning overhandigd nadat hij de Heren van de Brusselse deputatie had gesproken. Door De la Coste werd een ontwerp proclamatie opgesteld, die de Prinsen zouden moeten uitvaardigen bij hun komst te Brussel. Deze proclamatie is hierbij gevoegd. ----- | |||||||||
XVI. De la Coste aan de gouverneurs van de zuidelijke provinciën, 5 September.Binnenlandse Zaken II, Verbaal, 5 September, no. 1/A. De Gouverneurs van de Waalse gewesten ontvangen eenzelfde instructie in het Frans. De Gouverneurs van de Noordelijke gewesten ontvangen alleen het eerste gedeelte (eerste alinea), waarop later nog aan Zuid-Holland en Noord-Brabant een aanvulling volgt in de geest als de onderstaande tweede alinea. Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 8 September, no. 2. Z.M. de Staten Generaal buitengewoon in de stad 's Gravenhage tegen den 13 dezer maand bijeen geroepen hebbende, is het van belang dat alle de leden dier vergadering zonder uitzondering nauwkeurig aan die oproeping voldoen. Nimmer is deze pligt meer gebiedend geweest als in de gewigtige omstandigheden waarin het Rijk zich bevind. U H.E.G. gelieve derhalve voor zooveel van U H.E.G. afhangt mede te werken ten einde dezelve nauwkeurig werde vervuld.(,) en voornamelijk aan de gedeputeerde van uwe provincie te doen kennen dat de ongerustheid welke eenige personen schijnen te hebben opgevat nopens de gesteldheid der gemoederen van de ingezetenen dezer residentie, ten aanzien der leden welke tot het Zuidelijke gedeelte van het Koninkrijk behoren, van grond ontbloot zijn, dat hun character van afgevaardigden, grondwettelijk door den Koning bijeengeroepen, hen in allen geval tot waarborg zou verstrekken, en dat Z.M. ten overvloede de stelligste orders zal doen geven en de kragtdadigste zal doen nemen, ten einde dezelve niet alleen volkomen gerust zullen zijn, maar be | |||||||||
[pagina 176]
| |||||||||
handeld zullen worden met al dat ontzag het welk men aan de functien, welke zij uitoefenen, verschuldigd is. ----- | |||||||||
XVIII. De la Coste aan de koning, 6 September.Staatssecretarie 5736, 8 September, la A 30, geh. Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 6 September, no. 3. Denkbeelden van de Min. van Binnenlandse Zaken over de militaire bezettingen. Gerretson II, blz. 280. Door De la Coste in de ministerraad dd. 8 September gebracht, welke zich eenstemmig met hetzelve verenigd heeft. Staatssecretarie 5736, t.a.p. ----- | |||||||||
XIX. De la Coste aan al de gouverneurs, 6 September.Binnenlandse Zaken, II, 6 September, la A no. 108/A. De Gouverneurs der Waalse gewesten in 't Frans. Ik heb de eer U H.E.G. hiernevens te doen toekomen een getal van.... Proclamatien, met verzoek te zorgen dat die proclamatie zonder het minste verwijl in de geheele uitgestrektheid Uwer Provincie worde afgekondigd en aangeplakt. Dezelve biedt aan de Natie aan, een openhartige mededeeling der inzigten van 's lands regering, terwijl openbare ambtenaren in dezelve den regel zullen aangewezen vinden, welke zij, in hunne gedragingen, bij de tegenwoordige omstandigheden behooren te volgen. ----- | |||||||||
XX. De la Coste aan de gouverneurs der zuidelijke provinciën, 8 September.Staatssecretarie 5736, 9 September, la H 30, geh. Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 8 September, no. 3. Gerretson II, blz. 284. Goedgekeurd in de Ministerraad dd. 8 September. Gerretson geeft de instructie aan de Gouverneurs van Antwerpen, Limburg en de beide Vlaanderen. De Gouverneurs van Namen, Henegouwen en het Groot-Hertogdom worden in 't Frans aangeschreven. Gerretson II, blz. 284. Die aan de Gouverneurs van Luik en Zuid Brabant heeft hij weggelaten welke instructie in de Staatssecretarie en Secreet Verbaal van Binnenlandse Zaken, nochtans op dezelfde plaats, aansluitend, zit opgeborgen, evenals die aan de Gouverneurs van de Noordelijke gewesten, waartoe ook Noord-Brabant gerekend werd. | |||||||||
[pagina 177]
| |||||||||
Aan de Gouverneurs van Zuid-Brabant en Luik. Le roi pénétré de l'idée que votre présence dans la Province que vous administrez a concouru jusqu'ici à préserver les habitans d'une partie des maux dont ils étaient menacés, a vu avec satisfaction que vous y prolongessiez votre séjour malgré des difficultés sans nombre. Si toute fois contre toute attente, l'autorité royale était entièrement méconnue dans la ville où vous résidez vous voudrez bien vous retirer sur un point de la province où vous pourrez exercer vos fonctions et remplir vos devoirs en liberté, et dans le cas ou cela ne fut point possible vous rendre à Anvers (Maastricht) d'où vous dirigerez autant que faire se pourra votre administration. De Gouverneurs van de Noordelijke Provincien en met nadruk die van Zuid-Holland, worden aangeschreven speciaal op de vreemdelingen te letten. Hierover schrijft De Mey nog aan Justitie om de nodige maatregelen te treffen. Ook Oorlog wordt aangeschreven om instructies uit te vaardigen in verband met het slot van de instructie van De la Coste aan de Gouverneurs van de Zuidelijke provincienGa naar voetnoot1) (behalve Zuid-Brabant en Luik). ----- | |||||||||
XXI. De la Coste aan de koning, 10 September.Staatssecretarie 5736, 13 September, la N 31, geh. De la Coste was door De Mey op last van de Koning uitgenodigd op enkele binnengekomen brieven zijn advies te geven. Het gaat hier om wat De la Coste over de onderwerpen denkt. De brieven zelf, uitgezonderd die van GrebanGa naar voetnoot2) (Hoofdredacteur van de Gazette des Pays Bas), zijn van weinig belang. De brieven zijn bij het advies aanwezig. De denkbeelden van den Heer Le Cocq, omtrent de Ministerieele verantwoordelijkheid, den Hoogen Raad, de wet op het gedistilleerd en nu nopens de afscheiding der twee groote afdeelingen van het Rijk, zijn in de tegenwoordige omstandigheden (meer) voor overweging vatbaar. Het koninklijk gezag mist de | |||||||||
[pagina 178]
| |||||||||
noodige kracht om het land, door inwendige verdeeldheid en vreemden invloed geteisterd, in vrede en rust te houden, en die oogenschijnlijke zwakheid ontstaat grootendeels, hoe vreemd zulks ook luidt, uit de groote magt welke het Gouvernement tot dusverre heeft uitgeoefend. Bij de tooverkracht, van het voorbeeld van Frankrijk, bij de zwakke ondersteuning van andere mogendheden schijnt er mij toe, niet anders over te schieten dan te beproeven of men niet in de Natie zelve, den steun vinden kan, welke overal elders vruchteloos zou worden gezocht. Daartoe zoude een verandering in den gang van het bestuur en in de Grondwet, dienstig, en de afscheiding der twee gedeelten van het Rijk, onder den administratief, regterlijke en financieel opzigte noodig wezen, niettegenstaande dit een en ander aan groote zwarigheden onderworpen is. De Grondwet zou, naar mijn inzien verkort en vereenvoudigd en veel ruimte aan de wetgevende magt behooren overgelaten te worden. De afscheiding is onder het staatkundig oogpunt en dat van handel en nijverheid bedenkelijk, en zal groote moeilijkheden ondervinden; doch de wederzijdsche verbittering en het verschil van zeden en inzigten zijn te groot, dan dat men zoude kunnen hopen dat de zaken op den tegenwoordigen voet zullen kunnen blijven. Het is te wenschen dat hetgene geschieden moet, spoedig en onder de leiding van het Gouvernement geschieden zal; doch aan de andere zijde behoort hetzelve geene verdere maatregelen te nemen, zonder op goede gronden te kunnen staat maken, dat die met dankbaarheid zullen worden aangenomen en tot herstel van de verstoorde rust zullen strekken, waartoe welligt onderhandelingen met de zuidelijke leden der Staten Generaal, die, blijkens nevensgaande brief van den Heer Greban, zich alhier zullen begeven, noodig zullen zijn, tengevolge waarvan eene gemengde commissie tot herziening van de grondwet zoude worden benoemd, terwijl U.M. zich zou verbinden om de bekrachtiging op den grondwettigen voet, van de met zijne medewerking voorgenomene veranderingen, zooveel van hem afhangt, te bevorderen en te bespoedigen, en zoodra men het omtrent die hoofdpunten eens zal zijn, al dadelijk in het Zuiden onderdeelen der Ministerieele Departementen van Financien, Justitie en Binnenlandsche Zaken met een Gouverneur Generaal aan het hoofd zoude kunnen vestigen, mits er vooraf de zekerheid zou bestaan dat dan het wettig gezag hersteld, en U.M.'s troepen in alle steden opgenomen zouden worden. Mijns erachtens zoude tevens maatregelen van kracht en van toegevendheid dienen genomen te worden, en onder zekere uit- | |||||||||
[pagina 179]
| |||||||||
zonderingen een amnestie dienen toegestaan te worden aan al degenen die, binnen zekeren te bepalen tijd, binnen de palen van gehoorzaamheid terug zullen treden. Daar U.M. vertrouwelijk mijn gedachten heeft gelieven te vragen, zoo houde ik mij verpligt tevens in bedenking te geven of het niet van belang ware, eenen Minister van Justitie te benoemen en eenen bevelhebber, die vele ondervinding en kennis van geaardheid der troepen bij eenen vasten karakter zou paren, als bij voorbeeld de Baron Chassé, ter beschikking van Z.K.H. den Prins Frederik te stellen. ----- | |||||||||
XXII. De la Coste aan de gouverneurs van de noordelijke provinciën, 12 September.Binnenlandse Zaken, II, 12 September, no. 1/A (dit is de minuut, nl. een op verzoek van de Koning uitgebracht advies), opgezonden aan de Koning, Staatssecretarie 3463, 12 September, no. 82. Goedgekeurd werd deze instructie teruggezonden en dan aan de gouverneurs verstuurd. Onder de menigvuldige aanbiedingen, welke aan den Koning door de ingezetenen der Noordelijke Provincien gedaan worden, en welke Hoogstdezelve als zoo vele blijken van trouw en verknochtheid op hoogen prijs stelt, behoort ook het voorstel om de burgers in de steden te wapenen, teneinde bij gebrek aan militaire of het onvoldoende der schutterlijke magt, het storen der openbare rust te voorkomen, de handhaving der gevestigde orde van zaken te bewaren, en voor het behoud der Veiligheid van personen en eigendommen te waken. Hoezeer Z.M. al de maatregelen welgevallig zijn, waardoor dit doel bereikt kan worden, is het Hoogstdezelve echter voorgekomen dat het wapenen der burgers in de steden niet geheel vrij van ongerief zou zijn, wanneer daarin niet met het meeste beleid te werk gegaan wordt, terwijl ook zulk eene op zich zelve staande magt minder met onze grondwettige inrigtingen overeenkomt. De Koning heeft derhalve gemeend, dat er eenen middenweg zou kunnen worden ingeslagen, en dat men van dat aanbod een doelmatig resultaat zou kunnen verkrijgen, indien de alzoo te wapenen ingezetenen met de bestaande schutterijen in verband wierden gebragt, en wel in dier voege, dat dezelve zich als vrijwilligers aan de kompagnien der schutterij, aanslooten, en met dezelve vereenigd bleven. Op die wijze toch zou dit ligchaam dadelijk georganiseerd wezen en alle botsingen worden voorgekomen. Het is Z.M. begeerte, dat de Stedelijke Besturen door U H.E.G. | |||||||||
[pagina 180]
| |||||||||
in dien zin worden aangeschreven, opdat dezulke, welke het voor het behoud der rust in hunnen gemeente van belang mogten oordeelen, behalve de bestaande schutterij nog andere burgers te wapenen, dien weg zouden inslaan, waardoor deze laatste zich bij de schutterijen zouden kunnen doen inschrijven, bij welke gelegenheid U H.E.G. die besturen wel ernstig zal willen aanbevelen, om de meeste omzigtigheid bij zoodanige wapening in acht te nemen, ten einde de wapenen in geene handen geraken, dan van zulke personen, op wier gehechtheid aan den Koning en aan het behoud van maatschappelijke orde en rust men volkomen kan rekenen. ----- | |||||||||
XXIII. De la Coste aan de gouverneurs van Zuidbrabant, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen en Antwerpen, 14 September.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 14 September, no. 7. De Gouverneurs van Luik, Namen, Henegouwen en Luxemburg, worden in 't Frans verwittigd. Ingevolge de bevelen van Z.M. (dd. 11 September Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 13 September no. 1; Koning hoorde het advies van Justitie en Binnenlandse ZakenGa naar voetnoot1), Secreet Verbaal, 2 September, no. 2) heb ik de eer UH.E.G. te verzoeken om den aandacht der stedelijke besturen in Uwe Provincie te vestigen op de bepalingen der Wet van 10 Vendémiaire, IVde jaar, wegens den verantwoordelijkheid der Burgerlijke Gemeente voor de oproeren en plunderingen binnen dezelve voorgevallen: en om die besturen tevens indachtig te maken op de verantwoordelijkheid welke, te dezen op hen rust. | |||||||||
XXIV. De la Coste aan de koning, 15 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 991. | |||||||||
[pagina 181]
| |||||||||
De Min. van Binnenlandse Zaken geeft zijn consideratiën en advies op een schrijven van De Wellens, Burgemeester van Brussel, die de redenen opgeeft waarom hij zijn post heeft verlaten. Het schrijven van De Wellens dd. 11 September bij Gerretson II, blz. 285Ga naar voetnoot1). Verder gaat De la Coste's advies over twee rapporten van de Gouverneur van Zuid-Brabant dd. 11 en 13 September waarin het gedrag van De Wellens gehekeld wordt. (Gerretson I, blz. 197 en 204). De Burgemeester en de drie bedoelde raadsleden aan de ene zijde, en de Gouverneur aan de andere, hebben uit loffelijke beginselen gehandeld, doch het gedrag van laatstgenoemde is naar mijn inzien meer onverschrokken geweest, meer nuttig voor 's Rijks belangen en meer strokende met U.M. inzigten. Dat de Gouverneur meer moed toont schijnt geen betoog te vereischen, dat deszelfs gedrag, voor 's Rijks belangen nuttiger is, dan indien hij de wijk had genomen, schijnt mij uit zijne brieven te blijken, terwijl U.M. hem geenen stelligen last hebbende gegeven om zijnen post te verlaten, het daarvoor moet gehouden worden dat Hoogstdezelve goed vindt dat hij daarin blijven zal. De Burgemeester en de drie overige Raadsleden, hebben wel gedaan van hunnen toestemming te weigeren aan de aanstelling eener commissie, welke op zich zelve buiten de wettige orde geplaatst is, en zich aan het gebruik maken van geene andere dan wettige middelen niet heeft willen verbinden; doch nadat die commissie buiten toedoen van die Heeren in aanwezen is gekomen, zouden zij, naar mijn inzien, wel gedaan hebben in functien te blijven, ten einde bij voorkomende gelegenheden een tegenwigt in de schaal te kunnen doen vallen. Uit aanmerking echter der thans bij U.M. in overweging zijnde maatregelen, vermeen ik U.M. te moeten aanraden 1) om het adres van den Heer Wellens voorlopig onbeantwoord te laten. 2) mij te magtigen den Gouverneur van Zuid-Brabant vanwege U.M. te kennen te geven dat Hoogstdezelve zijne pogingen om het wettig gezag zoo lang mogelijk en zoo veel mogelijk te handhaven met welgevallen heeft gezien. 18 September schrijft De la Coste aan de Gouverneur conform. | |||||||||
[pagina 182]
| |||||||||
XXV. De la Coste aan de koning, 17 September.Staatssecretarie 6164. Gedenkstukken 46, blz. 154. ----- | |||||||||
XXVI. De la Coste aan de koning, 18 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 993. Consideratien van De la Coste op een adres van De Stobbeleir uit Brussel, waarbij in bedenking wordt gegeven om op een grondwettige wijze het kiesregt der Ridderschappen te vernietigen. Indien de grondwet wordt herzien hetgene (sic), vindt men eenig middel om de zaak van de vertegenwoordiging of van de afscheiding tot wederzijdsch genoegen te schikken, en om die herziening geregeld te doen afloopen wenschelijk is, zal het al of niet behouden der ridderschappen een punt van overweging dienen uit te maken. Welligt zou men een gedeelte der leden van de Staten Generaal door de Provinciale Staten en een ander gedeelte regtstreeks door het volk kunnen laten benoemen en alzoo aan de ridderschappen het aanwezen en kiesregt doch met minderen invloed kunnen behouden. In allen gevalle is de tijd nog niet daar waar zulks in overweging komen kan, en ik vermeen U.M. te moeten advijseren om het inliggende adres te doen seponeren. ----- | |||||||||
XXVII. De la Coste aan de koning, 20 September.Staatssecretarie 5736, 21 September, la L 33, geh. Gerretson II, blz. 308. ----- | |||||||||
XXVIII. De la Coste aan de koning, 20 September.Staatssecretarie 6164. Gedenkstukken 46, blz. 157. ----- | |||||||||
XXIX. De la Coste aan de gouverneurs van Oost- en West-Vlaanderen, 22 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 997. U H.Ed. Gestr. zal wel niet onbekend zijn met de tegenwoordigheid te Rijssel van den Hr de Neve, die aldaar door den Heer de Potter schijnt te zijn gezonden met het oogmerk om langs de grenzen onrust te stoken. Het zal noodig zijn daarop mitsgaders op de personen die met hem in onderhandeling zouden komen, en op de verspreiding van geschriften enz. het oog gevestigd te houden en niets te verzuimen welk zou kunnen strekken om de pogingen die de Neve zoude kunnen aanwenden te keer te gaan | |||||||||
[pagina 183]
| |||||||||
en te leur te stellen. U H.E.G. ontvangt tevens hiermede tot informatie eene lijst van personen uit uwe provincie die Rijssel sedert den eersten dezer hebben bezochtGa naar voetnoot1). ----- | |||||||||
XXX. De la Coste aan de koning, 22 September.Binnenlandse Zaken, II, 22 September, no. 54/A, la D. In dit schrijven geeft De la Coste zijn advies op adressen voor de afscheiding tussen Noord en Zuid, tegen de afscheiding, en ingekomen grieven. De Minister merkt op dat de aangeroerde kwesties in al deze petities thans een voorwerp van onderzoek uitmaken in de Staten Generaal. De adressanten behoren de uitslag daarvan af te wachten. Een bijzondere beschikking acht hij niet nodig. Eventueel kan men er in de Kamer gebruik van maken. Het zou mogelijk zijn in de Staatscourant onder de rubriek Binnenlandse Aangelegenheden van deze adressen melding te maken. (Al deze petities zijn opgeborgen in Staatssecretarie 3478, 9 October, no. 27.) Concept artikel te plaatsen in de Staatscourant onder de rubriek Binnenlandse Zaken. (In de Staatscourant niets aangetroffen). Bij de Koning zijn onderscheiden adressen ontvangen van den aan den dag gelegden wensch der afscheiding van het Noordelijk en Zuidelijk gedeelte van het Rijk, als ter bestrijding van dien wensch. Naar men verneemt, hebben de Raden der steden Brussel, Luik, Doornik, Bergen in Henegouwen, Brugge, Leuven, Charleroy, Ath, Chiévres, de Raden en eenige ingezetenen van Kortrijk en Thuin, eenige ingezetenen van Geeraardsbergen en de stedelijke Raad en officieren der schutterij te Namen, die afscheiding verzocht; en hebben eenige voorname ingezetenen der stad AmsterdamGa naar voetnoot2), | |||||||||
[pagina 184]
| |||||||||
insgelijks in overweging gegeven, of zoodanige afscheiding niet tot stand zou kunnen worden gebragt, terwijl daarentegen de adressen, ontvangen van den Stedelijken Raad, de Kamer van Koophandel en fabrieken en een groot aantal voorname ingezetenen der stad Antwerpen; gelijk mede van de Kamer van Koophandel en fabrieken, van den Raad van Administratie der Maatschappij van Nijverheid, van vele Hoogleeraren bij de Hoogeschool en van een groot aantal voorname ingezetenen der stad Gent, allen het verzoek in zich bevatten dat de bedoelde afscheiding niet tot stand moge komen.Ga naar voetnoot1). ----- | |||||||||
XXXI. De la Coste aan de minister van justitie a.i. Van Pallandt van Keppel, 25 September.Staatssecretarie 5736, 26 September, la Z 34, geh. Justitie, 4596, 25 September, la T 37, geh., no. 220. U.Exc. zal even als wij ontvangen hebben eene geheime missive van de Staatssecretarie in dato 23 dezer, la A 34, waarbij wij belast zijn met het spoedig opmaken van een ontwerp van wet strekkende ter versterking der verordeningen vastgesteld bij wetten van 16 Mei 1829 en 1 Juni ll. Ten einde zoo veel van mij afhangt aan dien geëerbiedigden last, waarin U. Exc's Departement meer regtstreeks betrokken is, aanvankelijk te voldoen, haaste ik mij voorloopige denkbeelden deswege aan U. Exc. mede te deelen. Het al of niet doelmatige van het doen van een dergelijk voorstel aan de St. Gen., hangt naar mijn inzien, in de eerste plaats af van de vraag of op het oogenblik der aanbieding van dezelve het wettig gezag in de Zuidelijke provincien zal zijn hersteld, daar de bedoelde wet in de Noordelijke provincien, zoo als het te hopen is slechts zelden van toe- | |||||||||
[pagina 185]
| |||||||||
passing zou zijn, en het niet alleen onnoodig maar schadelijk zoude zijn, voor het Zuiden wetten te maken die niet ten uitvoer zouden kunnen worden gebragt en alleen zouden dienen, om de lijst der zoo genaamde bezwaren, met een nieuw artikel te vergrooten. In alle gevalle komt het mij voor, dat de omstandigheden sedert het opmaken van het ontwerp door het Departement van Justitie aangeboden, en in de bovengemelde missive van de Staatssecretarij vermeld, zoodanig veranderd zijn, dat hetzelve thans moeijlijk tot leiddraad kan dienen, houdende ik het daarvoor dat na dat Z.M. zich genegen heeft getoond om zelfs door verandering van Grondwettige instellingen aan de wenschen harer onderdanen te gemoet te komen, en bij de algemeene verspreiding in Europa van liberale denkbeelden, waar aan men zich in Staten die dezelven tot dusver met kracht hadden geweerd en tegengegaan, genoodzaakt ziet, toe te geven, het hoogst bedenklijk zoude zijn om bepalingen voor te stellen als die voorkomen in art. 3, 4 en 5 van gezegd ontwerp. In die mening ben ik versterkt, door het onthaal welk het voorstel van den Heer Donker Curtius in de Tweede Kamer is te beurt gevallen, terwijl ik verder overtuigd ben, dat indien eene zoodanige wet slechts door middel van een zoogenaamde Ministerieele meerderheid doorging, de zedelijke kracht van het Gouvernement daarbij niet zoude winnen. Alvorens een gevoelen te uiten over de al of niet noodzakelijkheid van art. 1 van gezegd ontwerp, zoude ik gaarne vernemen onder welk opzigt art. 440 van het wetboek van strafregt onvoldoende zou zijn daar ik mij toch moeijlijk een plundering kan voorstellen zonder vereeniging van personen en open geweld. Het aanvullen der bestaande gaping ten aanzien van indirecte provocatie tot het omverwerpen der regering of tot oproer, van opruijing van Zuid tegen Noord en omgekeerd en van aanranding der nationale onafhankelijkheid, komt mij voor het oogenblik het eenige welk in aanmerking kan komen, en wel op eene stellige en duidelijke wijze. Het is U. Exc. bekend hoe zeer men zich bij vroegere gelegenheden in de 2de Kamer der Staten Generaal afkeerig heeft getoond van een losse en te ruime bewoording in dergelijke voorschriften, welke wijze van zien zoo als ik reeds heb kunnen bemerken niet veranderd is, maar integendeel door het groot aantal vervolgingen uit de wet van 1ste Juni ll. ontsproten versterkt is geworden. Uit dien hoofde zullen zelfs zeer duidelijke bepalingen, wegens indirecte provocatie, vele bedenkingen opwekken, omdat in dat geval alles afhangt van de bijzondere meening van offi- | |||||||||
[pagina 186]
| |||||||||
cieren en regters. Hierin zou welligt kunnen worden voorzien, door in afwachting der veranderingen welke de nationale instellingen en in allen gevalle de regterlijke organisatie schijnen te zullen ondergaan, het Besluit van den 6 Nov. 1814 (journal officiel No. 120) waarbij de Jurij in de Zuidelijke Provincien is afgeschaft, voor zoo verre het de hierbedoelde delicten betreft, in te trekken. De voorgenome wet zoude in plaats van eene kreet te doen ophitsen, toegejuicht worden, en toch zou het Gouvernement niets laten varen of toegeven, dan hetgene hetzelve naar alle waarschijnlijkheid binnen kort toegeven zal, indien de staat van Europa niet geheel verandert. Het herstel van de Jurij in eene gedeelte van het Rijk, terwijl dezelve in het ander afgeschaft zou blijven, zou ik voor mij te minder zwarigheid inzien, omdat toch in elke gedeelte van het Rijk eene in veele opzigten verschillend regterlijke organisatie en regtspleging bestaat, en de maatregel bovendien slechts voorloopig zou zijn. Het zal mij aangenaam wezen omtrent dit een en ander met U H.E.G. denkbeelden bekend te worden gemaakt, terwijl ik U H.E.G. verder verzoek om zich met het opmaken van het vereischte ontwerp van wet wel te willen belasten. | |||||||||
Van Pallandt van Keppel aan de koning, 24 September.Justitie 4596, 25 September, la P 37, geh. Staatssecretarie 5736, 26 September, la Z 34, geh.
Naar aanleiding van de geheime missive van den Heer Secr. van Staat van den 23 dezer, la A 34, geh. heeft de ondergetekende rijpelijk overwogen het ontwerp van wet hetwelk de voormalige Minister van Justitie voor zijne aftreding aan Z.M. had ingeleverd, en sommige voorzieningen bevat die in deze oogenblikken als dienstig zouden kunnen worden beschouwd, ten einde de onheilen, die het misbruik der drukpers heeft veroorzaakt, voor het toekomende niet worden hernieuwd, en geene stroomen bloeds behoeven gestort te worden, om het gezag der regering te handhaven, daar toch zoo als bij de missive van de Staatssecretarie zeer juist is uitgedrukt, het buiten alle tegenspraak is, dat de onlusten te Brussel en elders uitgebarsten, grootelijks kunnen worden toegeschreven aan de ongenoegzaamheid der verordeningen, bij de wetten van 16 Mei 1829 en van 1 Juni l.l. vastgesteld. In die overtuiging deelende heeft de ondergeteekende dan ook geene | |||||||||
[pagina 187]
| |||||||||
bedenkingen tegen het opstel door den Heer Minister van Staat van Maanen vervaardigd; alleen opmerkende, dat art. 1 van dat ontwerp strekt ten einde den twijfel weg te nemen of art. 440 van den code pénal alleen toepasselijk zij op pillage de denrées etc. dan wel op plundering in het algemeen. De ondergeteekende die zich verbeeld had, dat zijn geëerde ambtgenoot voor het Departement van Binnenlandsche Zaken niet met hem in gevoelen zou verschillen, nopens de doelmatigheid van strengere bepalingen is echter uit den kopielijk bijgevoegden brief ontwaar geworden, dat die minister, aan de hand geeft, de intrekking van Z.M.'s besluit van 6 November 1814 en alzoo de herstelling van den Jurij in de Zuidelijke provincien, waardoor nog een wijdere deur aan de kwaadwilligheid zoude zijn geopend. De ondergeteekende zal niet noodig hebben Z.M. te herinneren dat die instelling meermalen door Hoogstdezelve is beschouwd als strijdig met de Grondwet, waarbij de kennisneming der criminele zaken, bij uitsluiting aan de Hoven en Regtbanken is opgedragen, noch te daaraan dat de Tweede Kamer der Staten Generaal de herstelling der Jurij bij eene meerderheid van 2/3 der stemmen als schadelijk en verderfelijk heeft verworpen; maar hij laat het aan de beoordeeling van Z.M. gaarne over om te beslissen, welken invloed het op de gemoederen zoude verwekken, indien in stede van maatregelen te nemen, tot wering van het kwaad, aan de Staten Generaal eene wet werd voorgesteld tot het doen herleven eener inrigting, waarop voornamelijk degenen aandringen die daardoor nog meerder straffeloos hunne snoode bedrijven wenschen te volbrengen; eene inrigting die zelfs in de landen, waar die bestaat, wel eens, in tijden van onlusten, wordt opgeschort, en nu zoude worden ingevoerd, daar waar het oproer het meeste woedt; om niet te zeggen dat de Jurij nog onlangs bijna eenpariglijk, door de aanneming van den 5 titel des wetboeks van strafvordering is ter zijde gesteld geworden; terwijl het den ondergeteekende onbekend is, dat op de regterlijke instellingen zal worden teruggekomen. De ondergeteekende deelt niet in de vrees van het Departement van Binnenlandsche Zaken, dat het bijgevoegd ontwerp hevige tegenkanting bij de Staten Generaal zal ontmoeten maar hij houdt zich integendeel overtuigd, dat, zoo als hij van verschillende kanten heeft vernomen, vele leden, die het meest tegen de beperking der drukpers ijverden, door de droevige ondervinding geleerd, van hunnen denkbeelden zijn teruggekomen, en ter beveiliging van hunnen personen en goederen de noodzakelijkheid van doelmatige maatregelen erkennen. Naar aanleiding van de mondelingen conferentie welke de ondergeteekende dezen morgen de eer heeft gehad met Z.M. te houden, is hij | |||||||||
[pagina 188]
| |||||||||
bedacht geweest op het door Hoogstdezelve in het midden gebragt denkbeeld, ten einde zoodanige staatkundige vereenigingen van burgers te keer te gaan, waarin veelal heilloze ontwerpen worden gesmeed teneinde de wettige regering te verlammen en tegen te werken; doch hoezeer de ondergeteekende met Z.M. gaarne erkent de schadelijkheid van dusdanige bijeenkomsten, die men met den naam van associations constitutionnelles bestempelt, zoo vermeent hij echter aan den anderen kant dat deze zaak eene al te rijpe beschouwing en overweging vereischt, dan dat daaraan op dit oogenblik ernstig kan worden gedacht, nu het zaak is, om in de buitengewone vergadering der Staten Generaal op middelen bedacht te zijn, ten einde het kwaad voor het toekomende te stuiten, en den bron te stoppen waaruit het onheil, dat Nederland ondergaan heeft, ontsproten is. De ondergeteekende vermeent derhalve, dat Z.M. het bijgevoegd ontwerp van Wet aan de Staten Generaal in hunne buitengewone vergadering zal kunnen voordragen.
Dit ontwerp, door Van Maanen krachtens een beslissing van de Kabinetsraad van 28 Augustus opgesteld (Staatssecretarie 5736, 29 Augustus, la C 28, geh.), luidt als volgt:
Wij Willem enz. Alzoo wij in overweging hebben genomen dat de oproerige bewegingen, plunderingen, brandstichtingen en andere strafbare feitelijkheden, welke in sommige plaatsen van Ons Koninkrijk en bijzonder in de stad Brussel hebben plaats gehad, blijkbaar de gevolgen zijn van de opwinding van kwaadwilligen, die door middel van dagbladen, tijdschriften enz., van de vrijheid der drukpers bij art. 227 van de Grondwet gewaarborgd hebben misbruik gemaakt, ten einde de gemoederen in beweging te brengen. Dat deze onlusten op eene krachtdadige wijze behooren te worden te keer gegaan, en de bestaande wetgeving in die voege aangevuld, dat de goede ingezetenen voortaan worden gewaarborgd tegen allen opstand, geweld en plundering hunner eigendommen. Zoo is het enz. Hebben goedgevonden en verstaan gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze. Art. I. De straffen bij Art. 440 van het nog in werking zijnde wetboek van strafrecht bepaald, zullen toepasselijk zijn op alle plunderingen van welken aard ook, voor zoo verre die feitelijkheden niet vallen in de termen van anderen wetsbepalingen, welke daartegen eene zwaardere straf bedreigen. | |||||||||
[pagina 189]
| |||||||||
Art. II. Onverminderd de verordeningen bij de wetten van 16 Mei 1829 en 1 Juni 1830 vastgesteld, zullen zij die boosaardiglijk en openlijk de ingezetenen zullen hebben aangespoord tot onrust of oneenigheid; of te wel het eene gedeelte van de ingezetenen tegen het andere zullen hebben aangehitst, worden gestraft met de straffen bij art. I van de wet van 1 Juni 1830 bedreigd voor zoo verre de gevolgen van die misdrijven geene aanleiding mogten geven, tot zwaardere straffen, bij het wetboek op het strafregt voorzien. Art. III. Alle vervolgingen uit krachten van de in den hoofde dezer aangehaalde wetten en van de tegenwoordige, zullen steeds aanvangen met de aanhouding der beklaagden, en indien het misdrijf door middel van dagbladen of andere gedrukte stukken is gepleegd met de verzegeling der drukpersen, en zal in het laatste geval de veroordeeling steeds gepaard gaan van de suppressie der genoemde dagbladen of vlugschriften en de verbeurdverklaring der drukpersen en al het geen daartoe behoort. Art. IV. Alle pleidooyen ter zake van misdrijven, door middel van dagbladen of vlugschriften gepleegd, zullen met gesloten deuren worden gehouden; behoudens dat het arrest of vonnis in het openbaar zal worden uitgesproken. Art. V. Het drukken en uitgeven der pleidooijen, memorien of andere schrifturen tot voorn. gedingen betrekkelijk, zal tot vervolging en bestraffing kunnen aanleiding geven, in geval daarin het een of ander mogt voorkomen, dat, op zich zelven beschouwd en onafhankelijk van de verdediging, waartoe die stukken hebben gestrekt in de termen der strafwet vallen. Art. VI. De bepalingen van Art. 2, 3 en 4 dezer wet zullen, wanneer zij niet mogten worden hernieuwd slechts stand grijpen tot den laatsten December des jaar 1831. Art. VII. De tegenwoordige wet zal van verbindende kracht zijn, den derden dag na hare afkondiging in het staatsblad. | |||||||||
De la Coste aan de koning, 25 September.Staatssecretarie 5736, 26 September, la Z 34, geh. Ik heb tengevolge van de geheime missive van den Heer Secr. | |||||||||
[pagina 190]
| |||||||||
van Staat van den 23 dezer, la A 34, de eer U.M. weder aan te bieden het daarbij gevoegd geweest zijnde ontwerp van den Heer Minister van Staat, van Maanen, met bijvoeging van eene door mij te dien aanzien geschreven brief aan den Heer Minister van Staat, belast met de Directie van het Departement van Justitie, mitsgaders van het rapport van dien Hoogen ambtenaar. Ik beruste geredelijk in de door Z.H.E.Gestr. betoogde noodzakelijkheid der uitbreiding bij art. 1 van gezegd ontwerp aan art. 440 van het lijfstraffelijk wetboek gegeven wordende, vertrouwende dat die noodzakelijkheid bij ondervinding zal zijn gebleken. Evenzeer kan ik mij vereenigen met het gevoelen dat de welligt te nemene maatregelen omtrent geheime vereenigingen rijpere overwegingen vereischen. Doch ik kan niet afzijn om even als ik reeds mondeling, zoo wel in den kabinetsraad als bij eene afzonderlijke conferentie de eer heb gehad te doen, eenige vrees te toonen, dat de algemeene bewoording van art. 2 en de strenge bepalingen van art. 3, 4 en 5 van het ontwerp bij de tweede kamer tot vele bedenkingen aanleiding zullen geven. Reeds voordat U.M. mij stellig over de zaak heeft gelieven te raadplegen heb ik een der bestgezinde zuidelijke leden en welk velen invloed uitoefend hier omtrent gepolst, en het is grootendeels uit dat gesprek dat ik de aanmerkingen heb gehaald in mijnen brief voorkomende. De redenering door het Departement van Justitie tegen de herleving van de Jurij, bepaaldelijk wegens de indirecte provocatie, komen mij voor zeer wel te kunnen worden wederlegd. Ik ontkenne stellig dat daar door eene wijder deur aan de kwaadwilligheid zou worden geopend, maar zou eerder vermeenen dat de kwaadwilligheid daardoor krachtdadiger zou worden beteugeld, daar te deze alleen zedelijke kracht afdoet, terwijl ik niet kan inzien dat de tegenwoordige hoven van Assises meer grondwettelijk zijn dan wezenlijke hoven van Assises met eene Jurij. Ik voel echter zeer wel dat zoodanige denkbeelden weer tot zeer moeijlijke questien en discussien aanleiding zou geven welke het beter is voor het oogenblik te vermijden, zullende alzoo dat denkbeeld gaarne laten varen, en wel te meer omdat de geheele zaak vreemd is aan de gewone werkzaamheden van dit Departement. Ik wil voorts hopen dat mijne vrees ten aanzien van den indruk welke art. 3 en 4 bij de tweede kamer zou kunnen opwekken bij de treurige ondervinding van zoo vele onheilen die gedeeltelijk door de losbandigheid van dagbladen zijn te weeg gebragt, en bij | |||||||||
[pagina 191]
| |||||||||
de verzachtende bepaling van art. 6 ijdel zal worden bevonden; doch omtrent een punt blijve ik vooral van gevoelen verschillen, de redactie namelijk van art. 2. Ik zoude verlangen daarin op de meest duidelijke wijze omschreven te zien die misdrijven welke men op het oog heeft te straffen: het aansporen tot onrust of oneenigheid, beduidt te weinig of te veel, behalve dat door het aansporen tot oneenigheid, wel hetzelve zal zijn bedoeld als door aanhitsen van een gedeelte van de Ingezetenen tegen het andere. Gezegd artikel zou naar mijn inzien omtrent in dien geest dienen veranderd te worden als: ‘Onverminderd de verordeningen bij de wetten van 16 Mei 1829 en 1 Juni 1830 vastgesteld zullen zij die boosaardiglijk en openlijk de ingezetenen zullen hebben aangespoord tot oproer, miskenning van het wettelijk gezag, of gevoelens strijdig met de nationale onafhankelijkheid, of te wel het een gedeelte der ingezetenen tegen het andere zullen hebben aangehitst, worden gestraft enz.’ Indien echter U.M. als nog geen stellig besluit had genomen omtrent het voorstellen eener dergelijke wet bij de tegenwoordige zitting, zoude het wel overweging verdienen of zulks bij het op handen zijn der vergadering van het Amortisatie syndicaat en het aannaderen der gewone zitting wel aan te raden zijn, en of het niet verkieslijk ware laatstgemelde zitting daarmede te openen als wanneer het wettig gezag overal hersteld zal worden, terwijl intusschen weinig schijnt te kunnen worden geducht van couranten wier schrijvers meerendeels staatsgevangenen zullen zijn. | |||||||||
De min. van justitie (Van Pallandt van Keppel) aan de koning, 25 SeptemberGa naar voetnoot1).Justitie 4596, 25 September, la T 37, geh. (no. 218). Staatssecretarie 5736, 26 September, la Z 34, geh.
Ter voldoening aan U.M. geëerbiedigde last, heeft de onderget. heden in den raad van Ministers ter tafel gebragt het concept besluit door den Heer Minister van Staat v. Maanen vóór zijn aftreding als Minister van Justitie aan Hoogstdez. aangeboden, houdende bepalingen tot meerdere beteugeling van misbruiken der drukpers enz. en hoezeer de leden van den raad aan den eenen kant zich niet hebben kunnen ontveinzen dat de onlusten te Brussel en elders uitgebarsten grootendeels kunnen worden toegeschreven aan de ongenoegzaamheid der wetten van 16 Mei | |||||||||
[pagina 192]
| |||||||||
1829 en 1 Juni ll. zoo hebben zij echter aan den anderen kant vermeend, dat er groote zwarigheden bestaan om in de tegenwoordige buitengewone vergadering der St. Gen. met een ontwerp van wet ter bane te komen, hetwelk tot het uiten van zoveel tegenstrijdige gevoelens en tot oneenigheid en twist onder de leden zoude kunnen aanleiding geven. Daarenboven is het den Raad voorgekomen, dat het inleveren der onderwerpelijke wet op dit oogenblik des te minder te pas kwam, aangezien de regeering tot handhaving harer regten en die der natie tot strenge maatregelen heeft moeten overgaan en zich alzoo heeft genoodzaakt gezien om geweld met geweld te keeren, zulks een aanvullingswet tegen hoon, laster en opruijing in deze oogenblikken als min belangrijk in de schaduw zoude worden geplaatst, en althans als niet van een zeer dringenden aard kan worden aangemerkt, omdat het niet waarschijnlijk is, dat na de treurige gebeurtenissen te Brussel voorgevallen, de aldaar uitgegeven oproerige bladen spoedig het licht zullen zien, en alzoo deze stoffe tot geruster tijden zonder gvaar kan worden verschoven. Bij alle vorenstaande overwegingen kan nog deze worden gevoegd, dat volgens de ophanden zijnde opening van de gewone zitting der St. Gen. de leden daarvan naar billijkheid mogen verlangen om gedurende een paar weken in hunne haardsteden terug te keeren en wel bijzonderlijk de afgevaardigden uit die gewesten welke min of meer door onlusten zijn bedroefd. Op al deze gronden zijn de leden van de raad van ministers eenpariglijk van oordeel, dat het U.M. zal kunnen behagen om aan het inleveren van de onderwerpelijke conceptwet, gedurende de buitengewone vergadering geen gevolg te geven. ----- | |||||||||
XXXII. De la Coste aan de koning, 25 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 999. Consideratien en advies van De la Coste op een missive van de Secretaris van Staat dd. 24 September (t.a.p. aanwezig) aangaande te nemen maatregelen vnl. oprichting zuiveringscommissieGa naar voetnoot1) bij de herstelling van het gezag in die plaatsen waar onlusten hebben plaats gehad. | |||||||||
[pagina 193]
| |||||||||
Ik erkenne niet genoeg bekend te zijn met regterlijke instellingen om te kunnen beoordeelen of dezelve tot de regterlijke onderzoekingen, die aan de staatscommissie welke te Brussel zou worden opgerigt, al of niet voldoende zijn. Zijn die daartoe voldoende dan zou die commissie slechts een rad aan het werktuig bijgevoegen zijn, waardoor deszelfs werking vertraagd zou worden. Verder zou ik vreezen dat de oprigting eener zoodanige commissie aan welke de magt en de instructien, in het bij de nevens vermelde missive gevoegd ontwerp zouden gegeven worden, eenigzins zou aandruischen tegen de Koninklijke bedoelingen zoo wel in Uwer Ms. proclamatie als in die van Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden bekend gemaakt. Al bestonden die beide stukken niet, zoo zoude naar mijn inzien eene gezonde staatkunde volstrekt eischen dat bij de dadelijke aankondiging en meest spoedige teregtstelling en bestraffing der meest schuldigen, men derzelver blinde en reeds door allerlei rampen zoo zwaar gestrafte werktuigen, ongemoeid zal laten. Wat mijn vak in het bijzonder betreft, zoo vermeen ik dat het voldoende zal zijn, aan de Gouverneurs last te geven, om te zorgen voor het weer in bediening treden van alle onderhoorige ambtenaars en kollegien en wijders om omtrent het door dezelven gehouden gedrag onderzoek te doen, waartoe de regterlijke ambtenaars hen de hand zouden moeten bieden, ten einde casu quo derzelver opschorting te bewerken of tot derzelver vervanging de noodige voorstellen te doen. Ik vinde dus voor mij geene genoegzame gronden om tot de oprigting der voorgenomen commissie op den voorgestelden voet te advijseren, maar vermeen dat het verkieslijk ware zoo wel aan het regterlijk als aan het administratief gezag hunnen loop te laten, dezelven te leiden door gepaste instructien met inachtneming van den inhoud der bovengemelde proclamatien, en hier en daar min bekwame ambtenaars te vervangen door anderen waarop men beter staat kan maken. Eene commissie op den volgenden voet zou mij echter wel voorkomen eene nuttige strekking te kunnen hebben. Dezelve zou bestaan uit eenen Minister van Staat voorzitter, drie leden van den Raad van State en eenen regterlijken ambtenaar, behalve eenen secretaris. Dezelve zou een bloot consultatief ligchaam uitmaken belast om U.M. in te lichten en te advijseren | |||||||||
[pagina 194]
| |||||||||
In hare beraadslagingen en voorstellen zoude zij aan eene volstrekte geheimhouding verbonden zijn. Bij alle openbare ambtenaars zoude zij de inlichtingen kunnen erlangen welke haar noodig zijn. Derzelve werkzaamheden zouden zich over al de Provincien uitstrekken waar de orde gestoord is geworden, ten welke einde, dezelve naar de verschillende oorden gedelegeerden zoude kunnen zenden. Tot voorzitter der commissie zouden in aanmerking kunnen komen de Hertog van Ursel of de Heer Membrede, tot leden de Heeren Baron Fagel, Raoux, d'Olislager leden van den Raad van State en Duvigneau substituut van den Procureur Generaal te Brussel, terwijl de Heer Referendaris Piepers als secretaris zou kunnen fungeren. Dit een en ander aan U.M's meer verlicht oordeel submiteerende vleije ik mij aan Hoogstdeszelfs bevelen te hebben voldaan. ----- | |||||||||
XXXIII. De la Coste aan de koning, 27 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 1002. De Minister geeft hier zijn advies op een schrijven van een zekere De Bosch. De ondergeteekende (De la Coste) .... is ten volle overtuigd dat het wenschelijk zou zijn aan de gedurige wrijvingen tusschen Noord en Zuiden een einde te maken door elk deel van het Rijk zoo veel zulks met het behoud van de eenheid van den staat bestaanbaar is, te bevrijden van den invloed van mannen, begrippen en belangen van het ander gedeelte. ----- | |||||||||
XXXIV. De la Coste aan de gouverneur van Antwerpen, 29 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 1003. | |||||||||
[pagina 195]
| |||||||||
Ingevolge Z.M. bevelen heb ik de eer U H.Ed.Gestr. te verzoeken, om zich te willen verstaan met den Heer Lt Gen. Baron Chassé, teneinde in de Gazette d'Anvers nauwkeurige berigten te doen plaatsen over de verrigtingen van Zr Ms leger in de Zuidelijke Provincien, teneinde die van de tegenpartij te bestrijden en den moed der weldenkenden te ondersteunen, mitsgaders om naar middelen bedacht te zijn teneinde gez. courant meer te verspreiden. In hoeverre dergelijke mededelingen ook aan de Journal d'Anvers zouden dienen te geschieden laat ik aan U H.E.G. ter beoordeeling over. ----- | |||||||||
XXXV. De la Coste aan de koning en gouverneurs van Oost- en West-Vlaanderen, 29 September.Staatssecretarie 3473, 29 September, no. 63.
De Minister zendt rapporten van de Gouverneurs van Oost en West Vlaanderen aan de Koning en voegt er zelf o.m. bij: Uit nevensgaande berigten zal U.M. ontwaren dat de stad Brugge door het garnizoen verlaten zijnde, dadelijk aldaar oproer is uitgebroken, hetgeen den Gouverneur bewogen heeft om naar Gent te gaan terwijl de Gouverneur van Oost-Vlaanderen instructies dringend verlangt. Het oogenblik is gekomen waar men ten spoedigste over de verdere bestemming van U.M. sterkte in de Zuidelijke Provincien eene beslissing zal moeten vellen en daar het schijnt, dat het U.M.'s oogmerk is, om de bezettingen van eenige vestingen te versterken, zoo zoude nu de vraag wezen of die bezettingen zich al dadelijk in de vestingen zelve zullen insluiten, ofwel het land op zekeren afstand occuperen en in toom houden. In dit laatste geval zouden de tegenwoordigheid der Gouverneurs van Oost- en West-Vlaanderen als nog van nut kunnen wezen op de punten door de troepen geoccupeerd, en strekken tot het zoo lang mogelijk behouden van eenige overblijfsels van orde en wet, en mitsgaders tot het voorkomen dat 's lands geldmiddelen al dadelijk in handen der opstandelingen zullen vallen. Wat daarvan zij, meen ik dat de zetel van het Gouvernement van de bedoelde Provincien te verwijderd is dat, hetzelve het gedrag der Gouverneurs in alle details zou kunnen besturen, te meer dat veel van hun eigen aard en karakter afhangt. Ik meen dus aan U.M. te moeten voorstellen: | |||||||||
[pagina 196]
| |||||||||
A. de nodige bevelen te willen geven ten einde de Gouverneurs van Oost- en West-Vlaanderen dadelijk kennis bekomen van alle de militaire bewegingen welke op hun gedrag invloed kunnen hebben. (Prins Frederik wordt hierop door De Mey op last van de Koning aangeschreven, zie verder) B. Gezegde Gouverneurs van die bevelen kennis te doen dragen, met uitnodiging van hun gedrag daar naar te regelen, en niets te verzuimen wat strekken kan om zoolang mogelijk orde en rust te handhaven, en de opbrengst der belastingen aan het land te verzekeren, en met magtiging tevens, om, wanneer zij oordeelen dat hunnen tusschenkomst vruchteloos is geworden, of alleen zou kunnen werken op eene wijze of onder voorwaarden, onbestaanbaar met eer en pligt, als dan de wijk naar een punt te nemen alwaar zij kennis kunnen bekomen van hetgeene in hunne Provincie voorvalt, het algemeen bestuur daarvan te onderrigten en casu quo maatregelen nemen of voorstellen tot herstel van orde en rust. Vraagt spoedig antwoord. 29 Sept. met veel spoed geantwoord: Z.M. houdt U.Exc. wijders voor gemagtigd om overeenkomstig Uw rapport en in verband met den brief (aan Prins Frederik) de vereischte aanschrijvingen aan de Gouverneur van Oost en West Vlaanderen te doen afgaan. (De Mey). | |||||||||
De koning aan prins Frederik, 29 September.Staatssecretarie t.a.p. en Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 6. Ofschoon het ons waarschijnlijk voorkomt dat die berigten (nl. rapporten van de Gouverneurs en advies van De la Coste, welke worden doorgezonden) reeds ter Uwer kennis gebragt en achtervolgd zullen zijn geworden, van zoodanige beschikkingen, tot versterking van de militaire bezetting te Gent, als waar toe de gesteldheid van het leger onder Uwe bevelen U gelegenheid zal hebben gegeven, is het ons evenwel nuttig toegeschenen U, ten overvloede ook bekend te maken met Onze eigen meening, dat het van het hoogste belang te achten is, de positie van Gent te behouden, en dat Wij dierhalve verlangen, dat daartoe alle de middelen worden aangewend welke zonder het verwaarloozen van andere gewigtige punten, door U zullen kunnen worden afgezonderd. De gelegenheid tot versterking schijnt ons toe deels van Assche | |||||||||
[pagina 197]
| |||||||||
over Aelst, voor de van Brussel gereplieerde troepen, en anderdeels van Mechelen over Dendermonde, te zullen kunnen bestaan. In alle gevalle zal het Ons aangenaam zijn dat de Gouverneurs der Provincien Oost Vlaanderen en West Vlaanderen, door U bij voortduring onderrigt worden gehouden, van alle de Militaire bewegingen, welke op hun gedrag van invloed kunnen zijn, zooals zulks door den Minister van Bin. Zaken is voorgesteld. ----- | |||||||||
XXXVI. De la Coste aan de gouverneurs der noordelijke provincies, 29 September.Binnenlandse Zaken II, verbaal, 29 September, no. 35/AGa naar voetnoot1).
Hoe zeer ik gaarne vertrouw dat de plaatselijke besturen in uwe provincie alles aanwenden ten einde rust en orde onder de ingezetenen te bewaren en gene maatregelen verzuimen welke daartoe kunnen leiden heb ik het echter niet ondoelmatig geoordeeld, dezelve door U H.E.G. tusschenkomst meer bijzonder te moeten herinneren, om toch bijtijds indagtig te zijn op het beramen van middelen, ten einde bij den aanstaanden winter eene genoegzame hoeveelheid van levensmiddelen en brandstoffen voorhanden zij, welke tegen matige prijzen aan de minder gegoeden en behoeftigen zouden kunnen worden afgeleverd, opdat tenminsten van dezen kant zoo veel mogelijk gezorgd worde om in de behoeften te voorzien. Dientengevolge verzoek ik U H.E.G. om dienaangaande de nodige aanschrijvingen aan de plaatselijke besturen te doen, en geene middelen onbeproefd te laten, ten einde daaraan voldaan en de goede uitslag zoo veel mogelijk verzekerd worde. ----- | |||||||||
XXVII. De la Coste aan de koning, 2 October.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 2 October, no. 3.
Ik neem de vrijheid U.M. eerbiedig te verzoeken, mij wel met | |||||||||
[pagina 198]
| |||||||||
Hoogstderzelver welbehagen bekend te willen maken, of er al dan niet moet worden voortgegaan met de officiele correspondentie met de gouverneurs en Gedeputeerde Staten dier provincien, in welke, door de plaats hebbende gebeurtenissen deze autoriteiten volgens de bestaande grondwet en reglementen hetzij niet meer aanwezig zijn, hetzij in hunnen werkzaamheden door den toestand, waar in zich hunnen provincie bevindt, gestremd worde - alsmede of de afgifte en verzending van ordonnancien tot betaling aan ingezetenen van zoodanige provincie, al dan niet voortgang behoort te hebben. Daar Uwer M's welbehagen ten dezen, uit zijnen aard, bij alle departementen van algemeen bestuur eenparig zal moeten werken, heb ik gemeend, in dezen voor dat van binnenlandsche zaken, afzonderlijk, op eigen gezag, gene beschikking te moeten maken.
Het antwoord van de Koning heb ik niet aangetroffen. | |||||||||
[pagina 199]
| |||||||||
Sandberg, gouverneur van Luik.Mr. SAMUEL JOHANNES BARON SANDBERG TOT ESSENBURG. Geb. te Zwolle 22 Januari 1778. Hij studeerde te Groningen en te Leiden en vestigde zich als advocaat te Zwolle. In 1809 werd hij aldaar lid van de vroedschap en in 1814 commissaris in het arrondissement. 1815 lid van de dubbele Tweede Kamer, waarna hij bij K.B. tot gewoon lid van de Tweede Kamer benoemd werd. Hij was vooruitstrevend en in 1818 o.a. tegen de beperking van de drukpersvrijheid. In 1826 Staatsraad in buitengewone dienst. 3 Augustus 1828 Gouverneur van de Provincie Luik. Hij werd er niet vriendelijk ontvangen. Ook de Provinciale Staten waren er niet Noord-Nederlands gezind en Hollandsgezinden werden niet herkozen als leden van de Tweede Kamer. SandbergGa naar voetnoot1) week in 1830 eerst uit naar Zwolle, dan naar Harderwijk. In 1834 werd hij lid van de Provinciale Staten van Overijsel; van 1839 tot 1841 was hij lid van de Raad van State. Overleden te Harderwijk 16 Mei 1854. ----- De rapporten van de Gouverneur bij Gerretson: Muiterij en Scheuring, Deel I, blz. 123-158. Al deze rapporten, tenzij anders door ons aangegeven, uit Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 3. De rapporten zijn alle eigenhandig uit Luik geschreven, tenzij anders vermeld. ----- | |||||||||
I. Rapporten, 4 en (?) Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 972. Gerretson I, blz. 123 en 124. ----- | |||||||||
II. Rapport, 21 Augustus.Het rapport aan De la Coste verzonden door mij niet gevonden. Gerretson I, blz. 125. Het gelijkluidend rapport aan Van Maanen, Justitie 4594, 25 Augustus, la L 26, geh. Gedenkstukken 37, blz. 854. | |||||||||
[pagina 200]
| |||||||||
In dit rapport is sprake van drie aanplakbiljetten te Luik en een te Verviers. Deze zijn ons bekend door een rapport van De Lantremange, eerste advocaat generaal te Luik, dd. 21 Augustus aan Van Maanen. Staatssecretarie 6572. Het volgend plakkaat werd te Verviers in de nacht van 16 op 17 Augustus aangeplakt. La liberté ou la mort.
En bas le tyran Guillaume Ier
En bas le scélerat Van Maenenn
Vive De Potter
Que tardons nous à prendre les armes. Lundi prochain.
----- Twee aanplakbiljetten te Luik welke in de nacht van de 18 op 19 Augustus werden aangeplakt, luidden als volgt: (ofschoon de Gouverneur spreekt van 3 biljetten, moet hij zich blijkbaar vergist hebben want hij had zijn inlichtingen van De Lantremange zelf.) Braves Belges
Des cartouches, des Baijonettes!
Préparez vous, tout ou rien!
Dans deux mois libres ou esclaves
Votre courage décidera.
(Aangeplakt op het huis van Desoer, Place St. Lambert).
----- Vive la Chartre
Et la république française
Nous nous sommes décidés de laisser
La vie un moi(s) tout au plus au Roi Guillaume
Cette infernal personne doit faire diminuer
le grain si le changement n'y est pas
de suite le peuple se révolte et va
étrangler ce mauvais genie de Roi
Aangeplakt aan het huis van de Provinciale Kommandant. Rue Feronstère. (Zie eveneens Justitie 4594, 25 Augustus, la T 26, geh.). ----- | |||||||||
III. Rapport, 29 Augustus.Staatssecretarie 6190, no. 2. Gerretson I, blz. 126. ----- | |||||||||
[pagina 201]
| |||||||||
IV. Sandberg aan De la Coste, 29 augustus, 10 heures du matin.Gerretson I, blz. 129. Het P.S. is door Gerretson vergeten. La nuit a été bonne partout, grâce au réguliers patrouilles. ----- | |||||||||
V. Rapporten, 30 en 31 Augustus.Gerretson I, blz. 130 en 131. ----- | |||||||||
VI. Sandberg aan Van Gobbelschroy, 31 Augustus, 5 h. du soir.Staatssecretarie 6189. Gerretson II, blz. 248. ----- | |||||||||
VII. Rapport, 6 September.Gerretson I, blz. 132. In de tweede alinea van dit rapport komen twee verwijzingen voor naar stukken die er inderdaad ook bijgevoegd zijn. Het eerste is een besluit van de Commissie dd. 3 September 8 uur 's morgens, dat zij, daar haar bevelen miskend worden, haar werkzaamheden staakt. Het tweede is het besluit van de Gemeenteraad dd. 30 Augustus waarbij de Raad zich a) in permanentie verklaart en b) besluit dat alle politieverordeningen, samen met de Commissie van Veiligheid, door de Gouverneur dd. 27 Augustus ingesteld, zullen worden uitgevaardigd. ----- | |||||||||
VIII. Sandberg aan De la Coste, 7 September, niet eigenhandig.Binnenlandse Zaken II, Verbaal, 10 September, no. 14/A. Par mon rapport du 14 Mai dernier no. 3558 f 790, concernant la police des subsistances, j'ai eu l'honneur de mander à V.Exc. qu'il résultait des renseignemens dont je m'étais entourés, que la récolte présenterait en général une diminution de moitié dans le produit matériel du froment et de l'épautre et de ¾ dans celui de seigle. Depuis lors cette désagréable prévision s'est à peu près confirmée: cette dernière espèce de grains ayant un peu gagné et les autres ayant au contraire perdu, il en résulte que | |||||||||
[pagina 202]
| |||||||||
la récolte est maintenant évaluée en durs grains, composés des trois espèces susdites, à une faible demi moisson. Quant à la qualité de ces céréales, déjà sous le rapport du seigle (seul grain qu'on puisse présentement apprécier) on s'accorde à la trouver excellente. Il serait difficile d'établir un jugement bien sain à l'égard de la qualité du froment, attendu que la plus grande partie reste encore exposée dans les champs aux influences d'une atmosphère humide. Cependant on a remarqué qu'une sorte de rouille s'est attachée à la plante du froment, au point que plusiers cultivateurs éclairés craignant que la paille, dont la couleur est tâchée d'un brun foncé, ne puisse être employée en hiver à la nourriture du bétail. Cette rouille, fruit d'une émanation délétère (sic) a frappé la plante avant la maturité entière du grain, et on n'est pas sans inquiétude même sur la qualité qui en proviendra. En résultat l'opinion ne saurait, je le répète, être bien fixée a cet égard dans ce moment, et j'attendrai que la récolte soit entièrement achevée, pour entrenir V.Exc. d'une manière plus précise. La hausse subite que vient d'éprouver le prix du seigle et du froment dans cette province, serait bien capable d'inquiéter les classes inférieures de la société, si les pommes de terre, qui constituent un puissant auxiliaire alimentaire, n'annonçaient une des plus riches récoltes qu'on ait vue. Au reste je dois faire observer que la 5e partie environ du froment récolté en 1829, reste encore invendue dans les greniers de nos cultivateurs, qui, en retenant ce grain par devers eux, ont vraisemblablement spéculé sur une hausse probable résultant de l'expédition de la France en Afrique. Finalement le fourrage, l'avoine, la navette et les orges ont généralement réussi au delà de toute espérance; et si d'une part le cultivateur est mal récompensé de ses peines par rapport à la qualité de seigle et de froment qu'il comptait recueillir, au moins trouve-t-il dans les autres produits une sorte de compensation consolante. ----- | |||||||||
IX. Rapport, 8 September.Gerretson I, blz. 132 is geschreven Le Matin. ----- | |||||||||
X. Rapport, 9 September.Gerretson I, blz. 133. Gerretson geeft aan in de tekst ‘on a déposé’ (met noot). In het Hs staat ‘on a dépavé’. | |||||||||
[pagina 203]
| |||||||||
XI. Rapporten, 10, 13 (2 stuks) September.Gerretson I, blz. 134, 135 en 136. ----- | |||||||||
XII. Sandberg aan Van Gobbelschroy, 15 September.Staatssecretarie 3473, 28 September, no. 9.
A l'instant même je reçois une requête de Mr Guilmain que j'ai l'honneur de vous transmettre sans délai. L'état de l'industrie est désastreuse. Tenu par un accès de goutte depuis 13 jours, je n'ai pu qu'aujour-d'hui sortir de nouveau, et j'ai été affligé de voir le vide(?) des rues excepté aux endroits ou les groupes se réunissent, les boutiques ne font rien, le roulage est nul. Comment iront les choses? Je n'ai aucune idée de la terminaison de tout ceci.
Schrijven van Guilmain dd. 14 September door de Gouverneur doorgezonden. (Tezamen met het schrijven van Lipmann en Zn. dd. 7 September uit Luxemburg met schrijven van de Gouverneur van Luxemburg doorgezonden, dd. 13 September). Hierop geeft Van Gobbelschroy zijn advies dd. 18 September. (Alles in Staatssecretarie 3473, 28 September, no. 9)Ga naar voetnoot1). Ik acht mij verplicht U.M. bij deze aan te bieden twee adressen, het eene van de Gouv. van Luik, geleidende een verzoek van den fabrikant Guilman te Luik, om onverwijld te mogen beschikken over een voorschot van f 25.000 en het andere van den Gouv. van Luxemburg met een verzoek van de fabrikanten Lipmann aldaar, om een tijdelijk voorschot van 15 tot 20 duizend gulden. Gaarne geloof ik, dat, indien deze fabrikanten wierden geholpen, zulks hen in staat zoude stellen, om hunne zaken nog eenigen tijd aan den gang te houden. Doch ik moet evenzeer doen opmerken, dat de ongunstige toestand, waarin zij zich, tengevolge der plaats hebbende muiterijen gebragt zien, op alle andere fabrikanten en in het algemeen op alle neringdoenden klassen drukt. Ik zie hiervan een nieuw bewijs in twee adressen, die bij mij gisteren zijn ontvangen van twee kooplieden en fabrikanten te Braine le Comte, wier magazijnen, tengevolge van de bestaande stremming in den handel zoodanig, met thans onverkoopbare goederen opgevuld zijn, dat zij betuigen buiten staat te zijn hun bedrijf voort te zetten, indien er niet spoedig voor hunne | |||||||||
[pagina 204]
| |||||||||
voortbrengselen een uitweg gevonden wordt. Ik zal hierover, ter hunner verzoek aan de Nederlandsche Handelmaatschappij schrijven. Doch ik voer zulks thans alleen aan tot betoog van de waarschijnlijkheid, dat het Gouvernement binnenkort zal worden overstroomd door aanzoeken van onderscheiden aard, doch alle daarop neerkomende, dat men fondsen noodig heeft om de verwarring te herstellen, waarin men door de thans plaats gehad hebbende gebeurtenissen gebragt is. Kan hiertoe echter het fonds der Nijverheid uit deszelfs aard worden dienstbaar gemaakt? Ik geloof neen, al ware het zelfs dat dit fonds zich in ruimer toestand mogt bevinden, dan werkelijk het geval is. Hieromtrent intusschen op U.M. beslissing, niet willende vooruitloopen, meen ik blootelijk de vrijheid te moeten nemen U.M. te vragen, hoedanig Hoogstdezelve verlangt, dat de bovenaangehaalde adressen beantwoord worden. Min. van Financiën sluit zich bij zijn ambtgenoot aan dd. 23 SeptemberGa naar voetnoot1). De Mey heeft hier opgeschreven: Voorlopig buiten beschikking. ----- | |||||||||
XIII. Rapporten, 17 en 18 September.Gerretson I, blz. 138 en 140. ----- | |||||||||
XIV. Sandberg aan de koning, 19 September.Staatssecretarie 3473, 28 September no. 13.
Zeer lang rapport, dat Sandberg zelf beschouwt als een samenvatting van zijn voorgaande rapporten. Daarom laat ik het hier achterwege. Het advies door De la Coste hierover aan de Koning dd. 27 September uitgebracht, is echter wel van belang. Binnenlandse Zaken Kabinet no. 1001. | |||||||||
[pagina 205]
| |||||||||
Het gedrag van den Heer Sandberg kan uit verschillende oogpunten beschouwd worden: doch het lijdt in mijn oog geen twijfel dat hij door de beste inzigten is gedreven geworden, en het kan wezen dat hij door het zoo lang mogelijk behouden van eenige overblijfselen van orde en wet wezenlijke diensten aan het land bewezen heeft. In dergelijke omstandigheden waar het wettig gezag door geringe kracht ondersteund met alle standen der maatschappij te worstelen heeft gehad zullen de daden en handelingen van ambtenaars die uit den aard der zaken en uit hoofde van den verwijderde zetel van het Gouvernement, bijna zonder leiding moeten gelaten worden, niet al te streng behooren beoordeeld te worden, en daar waar openlijke aanranding van het wettig gezag, grootendeels ongestraft zal moeten blijven, schijnen belangloze en welgemeende pogingen, zooals die van den Heer Sandberg, al ware het dat men dacht dat eenen anderen houding verkieslijk ware geweest, hetgeen ik vooralsnog moeilijk beoordeelen kan, toch wel niet anders dan met verschoning, zoo niet met bijval ingezien worden. ----- | |||||||||
XV. Rapporten, 19 en 20 September.Gerretson I, blz. 141 en 143. De bijvoegsels bij deze twee rapporten zijn courantenknipsels. ----- | |||||||||
XVI. Rapport, 22 September.Gerretson I, blz. 146 en 148. Gerretson laat het voorkomen alsof hier sprake is van twee rapporten. In het hs. gaat echter de nummering van de blz. gewoon door. De tweede helft van dit rapport is enkel ‘plus tard’ geschreven. ----- | |||||||||
XVII. Rapporten, 24 en 29 September.Gerretson I, blz. 149 en 152. Het bijvoegsel bij dit laatste rapport is een krantenknipsel. Louis Jamme (niet Jammer) aan het Journal de Liège. ----- | |||||||||
XVIII. Rapport, 30 September.Gerretson I, blz. 154. Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, III, 1. | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
XIX. Rapport, 1 October.Gerretson I, blz. 155. Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, III, 1. Geschreven uit Aken. ----- | |||||||||
XX. De la coste aan de koning, 4 October.Staatssecretarie 5736, 5 October, la IJ 36, geh.
De la Coste zendt rapporten in en o.a. een rapport van Sandberg dd. 1 October (Gerretson I, blz. 155). Wijders is het aan den ondergeteekenden voorgekomen dat in de tegenwoordigen stand van zaken, de Heer Gouverneur van de Provincie Luik, niet met voegelijkheid in deszelfs Provincie kan terugkeeren, en te Maastricht weinig nut zou aanbrengen, nemende hij derhalve de vrijheid U.M. te verzoeken te willen toestaan dat gezegden Gouverneur gemagtigd worde, zich in de Haag te begeven. Koning besluit conform. ----- | |||||||||
XXI. Sandberg aan de koning, Den Haag, 22 October.Staatssecretarie 3485, 24 October no. 93.
17 October vraagt van Doorn een audientie aan bij den Koning voor Sandberg, die gisteren in Den Haag is gekomen. Koning laat antwoorden: bij de gewone audientie van Woensdag a.s. (22 October). Staatssecretarie, 6033, no. 5555 c. Blijkbaar heeft de Gouverneur wat hij wilde zeggen ten overvloede nog op papier gezet. Het is heden reeds acht weken geleden, toen de onlusten te Luik uitbraken: het belang der zaak, de kennis der kleinere omstandigheden, alles verliest zig in den snellen drang der gebeurtenissen. - Den 19 Sept. ll. had ik de eer aan U.M. een berigt in te zenden, hetwelk niet veel anders was, dan de herhaling mijner dagelijksche brieven aan den Min. van Bin. ZakenGa naar voetnoot1). - In Den Haag komende schijnt het mij toe dat er bij sommige een twijfeling bestaat over de doelmatigheid der berugte, door mij benoemde commissie, en dat men uit Luik heeft gezegd | |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
en geschreeven, dat de commissie onnodig was geweest, en meer kwaad als goed had gewerkt. Het sprak wel van zelf en was te voorzien dat deze commissie in alle mogelijk geval, veel opzien zoude baaren: indien er geene groote wanorders te Luik voorvielen, zou men zeggen de Commissie was onnodig: in het tegenovergestelde geval, had men de onheilen aan mijne maatregelen geweten. Indien ik niet de zeer dringenden noodzakelijkheid dier maatregelen had ingezien, was niets dwazer dan mij bloot te geeven aan alle die berispingen van het publiek, daar mijne taak zo gemakkelijk was indien ik de zaken hunne natuurlijke gang liet gaan. Zonderling is het heden te hooren zeggen, dat de tijding van het Brusselsche oproer, geen beweging te Luik zou hebben veroorzaakt. Zonderling is het vooral zulks te hooren zeggen, van dezelve lieden, die op de tijding der Parijsche omwenteling, dag op dag nieuwe maatregelen verlangden, en zelfs vermeerdering van het geringe garnizoen troepenGa naar voetnoot1). Het was echer niet moeijlijk te begrijpen dat de Brusselsche opstand een geheele andere samenhang met Luik moest hebben dan de Parijsche? Toen ik de Minister van B.Z. verzogt mij drie dagen verlof te vergunnen voor de Brusselsche tentoonstelling, antwoordde mij Z.Exc., dat alle berichten uit Luik (uitgezonderd alleen de mijne) zoo ontrustende waaren dat hij mij alle uitstap afried!Ga naar voetnoot2) Indien men nu reeds bij de Parijsche tijdingen beefde, hoe kan men dan de zaken ligt inzien, toen de geweldige schok van Brussel kwam, en Brussel door voorbeeld en toespraak Luik opriep? Ik was niet ongerust rond den 25 Aug. (getuige mijne dagelijksche berigten). Van waar ontstond dan op die dag op eenmaal bij mij die panische schrik? Zonderling is het te horen zeggen dat de reeds zo vroeg, des morgens verzamelde menigte, uit nieuwsgierigen bestond: nimmer heb ik een opstand gezien, die niet aldus begon: maar wat riep die ongelooflijke en luidrugtige meenigte op het plein St Lambert? Wanneer te Brussel iets gebeurd, gaat de Brusselaar er na kijken, maar zal de nijvere Luikenaar zijn werk er voor laten omdat men te Brussel een huis heeft verbrand, indien hij te Luik geen soortgelijke toneelen verwagt? Was dan die menigte zo bedaard en zo welwillend, die reeds | |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
in den vroegen morgen 250 geweeren aan een post ontrukte? de eerste opkomende schutterij van hunnen cocardes beroofde? Wat dreef alle die geweerfabrikanten zo vroeg tot mij? Wat dugten die bankiers, die ontvangers? en van waar die zo duidelijk zigtbare schrik bij veelen anderen, die nu geen gevaar zien? Toen de Burgemeester Melotte en ik ons beklaagden, over het langzaam opkomen der schutterij, antwoordde ons de kolonel de Goeswin, dat hij geen alarm liet slaan, om niet alles dadelijk overhoop te werpen. Waarom vroeg reeds de eerste dag de Groot Vicaris, een wagt voor het bedreigde bisschoppelijk paleis? en waarom liet hij dat gebouw reeds de eerste dag ontmeubelen? Gewoonlijk is tog de geestelijkheid niet slecht onderrigt? Van waar dan tog die algemeene schrik bij alle die de zaken van nabij zagen en Luik kenden? Door welke duizeling waaren dan tog die winkeliers en kooplieden in de lange Féronstrée straat aangegrepen, die mij bij het terugkeeren van het raadhuis, met Luiksche onstuimmigheid bedankten en omhelsden? Z.K.H. de Prins van Oranje liet mij in het midden van September, door een zeer aanzienlijk en aan U.M. verknogt persoon, melden que j'aurais montré une grande habilité en que l'on me devait beaucoup: de Heer van Gobbelschroy schreef mij de 3de Sept. uit Brussel vos mesures me paraissent prudentes et sages, il est évident que sans elles vous auriez eu dès le premier jour des désordres de tout genre. De Gedeputeerde Staten in het eerst ontevreden over de maatregels hebben mij bij nader inzien eenparig een dankadres overhandigd, en daarbij verklaard, dat mijn maatregel het eenige redmiddel voor Luik geweest was: Veele maale hebben de heer de Melotte en de leden der gemeenteraad mij met innige dankbetuiging gezegd en geschreeven, dat zonder mij reeds op de eerste dag alles den bodem was ingeslagen. De wel onderrigte bisschop schrijft mij de 5de Sept., Tout le monde ici vous rend justice, votre grande mesure a tout sauvé. De plaatselijke commandant colonel Pestiaux verklaarde voor zo aanwezenden, que sans mes mesures tous les militaires étaient chassés ou massacrés le premier jour: De graaf de Mercy Argenteau, die door zijn zaakwaarnemers, procureurs enz. alles in Luik kende, schreef mij den 10 Oct. ll. dat hij niet wist waar wij ons weder zouden zien, maar dat hij overtuigd bleef, dat Luik alles aan mij had te danken. Duidelijk en zeer duidelijk Sire, was het voor allen te Luik, dat zonder de steun, die de regeering van de populaire commissie ontleende, zij reeds de eerste dag zou zijn ingestort, en dat alleen | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
daardoor, alleen door die verbreeking van alle banden 4000 Luikenaars in plaats van 400 op Brussel zouden zijn getrokken, iets waartoe nu het geld ontbrak. Reeds de 2de of 3de dag verscheen Ducpétiaux te Luik en klaagde over de ongewone laauwheid, over het behoud der legaliteit, het niet in beslag nemen der kassen enz. Ik heb niet een enkel mensch aangetroffen, die niet overtuigd was, dat het standvastig aanblijven van Gedep. Staten en stedelijke regeering, die ik ook na de ontbinding van de commissie op de 2de Sept. bleef aanmoedigen, zeer veel had toegebragt tot de rust, die het zoo onstuimige Luik dan nog in vergelijking van andere plaatsen blijft genieten: Hoe weinige dooden telde niet Luik na de mislukte proviandeering der citadel? Welk huis is geplunderd, behalve de geweeren? Zou men dezelve resultaten hebben durven hoopen, in dien zig (lees: ik) niet gedurende tien dagen aanhoudend de wapenen aan alle andere dan stemgeregtigden had geweigerd? En waar had ik zonder de commissie daartoe de kragt gevonden? Indien de leden dier commissie ons niet hadden geholpen maar tegengewerkt, waar tog hadden de regeering en ik kragt tot wederstand gevonden? Men moet die toneelen gezien hebben om ze te beoordeelen, de Lt Meijer door Z.K.H. Prins Frederik den 5de Sept. na Luik gezonden, kan van een derzelve getuigen. Ik geloof dan Sire, met eenigen grond te kunnen zeggen, dat ik zo wel aan de particulieren, als aan de groote publieke zaak, eenig nut heb toegebragt en dat ik gedurende vier weken mij geheel vrijwillig in de moeilijke positie heb gesteld, zonder andere mogelijke bedoeling dan om tot het uiterste mijn pligt te doen: ook heeft de Min. van B.Z. in zijne brieven van 25 Aug. af, nimmer een enkele aanmerking op het verrigte gemaakt, maar wel eens hetzelve goedkeurend gepreezen. Het is Sire, mijn vurige hoop en verlangen dat U.M. deszelfs hooge goedkeuring aan mijne administratie te Luik zal geeven, en ik heb de eer met diepen eerbied te zijn U.M. zeer getrouwe dienaar. | |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
H.C.G.G. van der Fosse, gouverneur van Zuid-Brabant.HYACINTHE CHARLES GUILLAUME GHISLAIN BURGGRAAF VAN DER FOSSE. Geboren te Mechelen 2 October 1770. Onder het Franse bewind was hij belastingambtenaar. In 1815 werd hij door Willem I benoemd to directeur der registratie en domeinen. Hij steunde de regering tegen De Broglie en werd daarom tot burgemeester van Brussel benoemd, 23 Juli 1817. In 1825 lid van de Raad van State en administrateur der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen. 3 Augustus 1828 benoemd tot Gouverneur van Zuid-Brabant. Overleden te Aken 18 September 1834. ----- De rapporten van de Gouverneur bij Gerretson: Muiterij en Scheuring, Deel I, blz. 158-223. Al deze rapporten, tenzij anders aangegeven, uit Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 2. Alle rapporten, behalve de economische, over landbouw en fabrieken, eigenhandig van uit Brussel geschreven. ----- | |||||||||
I. Van der fosse aan De la Coste, 26 en 30 Juli.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 6 Augustus no. 19/A en 2 Augustus no. 28/A.
Deze rapporten zijn verslagen over de toestand in de landbouw, gedurende het eerste en tweede kwartaal van 1830.
1) Tarwe redelijk, doch slechts halve oogst te wachten. Rogge slechts halve oogst. Sommige kantons beter. Er is weinig wintergerst over gebleven. Haver belooft goed. De rest gaat wel doch niet te overvloedig. Paardeboonen buitengewoon schoon. Klaver is bevroren in de strenge winter. Alles is in prijs gestegen.
2) Winterkoolzaad is verloren gegaan. In voorjaar nieuw gezaaid, doch vochtigheid en koude nadelig. Zomergerst belooft goed. Winterrogge halve oogst, zomerrogge staat in sommige kantons goed. Tarwe redelijk, doch slechts halve oogst te wachten. Aardappelen beloven overvloedig. Haver goed en overvloedige oogst te wachten. Hop weinig, slechts ¼ van andere jaren. Paarden, ziek door slecht voedsel en regenachtig weer in 1829. Prijs is hoog. Hoornvee ondervindt nog steeds nadeel van slecht voedsel en regens. Sterfte duurt voort en vermindert niet. Kal- | |||||||||
[pagina 211]
| |||||||||
veren: veel koeien niet gedragen. Boter is duur en men kweekt daarom geen kalveren. Schapen: ¾ van de kudde is dit jaar door de regens en tengevolge van het slechte voeder verloren gegaan. Varkens zijn gezond en worden goed verkochtGa naar voetnoot1). ----- | |||||||||
II. Van der Fosse aan Van Maanen, 3 Augustus.Justitie 4594, 5 Augustus, La E 22, geh.
Ik verzoek U.Exc. wel overtuigd te zijn dat ik op alles een wakend oog houd en ik vermeen dat geene daad de gelukkige rust zal komen storen, welke wij genieten. De stad Brussel zoude zekerlijk eene plaats van gewoel kunnen zijn, ter oorzake van het groot getal personen die er zich bevinden, en het verschil derzelver opinien, maar de ondervinding heeft bewezen, dat de partijen van de katholijke geestelijkheid en van den adelsstand ontegensprekelijk de sterkste zijn, en het geen in Vrankrijk thans plaats heeft, schijnt dezelve liever gansch te moeten ontmoedigen, dan dezelve tot eenige wanorde aan te lokken. ----- | |||||||||
III. Van der Fosse aan Van Maanen, 6 Augustus.Justitie 4594, 21 Augustus, la Q 25, geh.
De politieprefect Mangin is uit Parijs gevlucht en te Brussel aangekomen waar hij ondergedoken is. ....De heer Comet, uitgever van de Impartial, heeft zich veroorloofd een beroep aan de Franschen te Brussel wonend, te doen, ten einde dezelve aan te zetten om een driekleurig lint aan het knoopgat te dragen. De Heer Dir. van Policie heeft hem vriendelijk en vetrouwelijk geraden, zijne landgenoten niet aan te sporen deze soortgelijke onderscheiding te dragen. In plaats van opregtelijk de belofte te vervullen, welke hij ten deze gedaan had, heeft hij in het volgende nommer van zijn dagblad een | |||||||||
[pagina 212]
| |||||||||
artikel geplaatst, het welk strekt om den heer De Knijff in ongelegenheid te brengen, en de lieden van zijne partij te misnoegen. Ik geloof dat de Heer Proc. Gen. bevelen aan U.Exc. ten dien opzigte gevraagd heeft. ----- | |||||||||
IV. Van der Fosse aan Van Maanen, 9 Augustus.Justitie 4594, 21 Augustus, la Q 25, geh.
Uit Parijs is een andere prefect van politie nl. Franchet, nu ook te Brussel aangekomen. Verder schijnt ook Kard. De Rohan, bisschop van Besançon naar Brussel te zijn gevlucht. ....Ik heb geene hoegenaamde reden te geloven dat de openbare rust in deze provincie kunne gestoord worden. Integendeel, verzwakken zich dagelijks onder de menigte de eerste uitwerksels van de fransche insurrectie, in weerwil van de pogingen van de Courier des Pays Bas en van den Belge. Maar het is te vrezen dat deze opruijingen der dagbladen, weldra nieuwe sterkte zullen ontvangen, door de aankomst te Rijssel (of op een andere plaats van Frankrijk van ons Rijk niet ver verwijderd) van de HH. De Potter, Tielemans, en consorten, die, weliswaar, naar Zwitserland worden geleid, doch schijnen paspoorten bekomen te hebben, om in Frankrijk te gaan, door tusschenkomst van den Heer De Stassart. Ik geloof dat zij geene tijd zullen verliezen, om daarvan gebruik te maken, na hun aankomst in Zwitserland. ----- | |||||||||
V. Van der Fosse aan Van Maanen, 18 Augustus.Justitie 4594, 25 Augustus, la T 26, geh., Gedenkstukken 37, blz. 849.
Ik kom te voldoen bij het inzenden van een eerste verslag, aan de missive van Z. Exc. den Min. van Binnenlandse Zaken van den 10de dezer no. 973, dewelke ik slechts den 13de ontvangen heb.... verwijst naar verslagen van Schuermans over Brussel. (Zie Gedenkstukken). Ik heb nog niet de speciale verslagen ontvangen, welke ik van de Heeren Burgemeesters der voornaamste steden dezer provincie, gevraagd had, en ik besluit daaruit dat niets gewigtigs in dezelve, alsmede in al de provincie, heeft plaats gehad. Mijn aanstaande verslag zal meer volledig ten deze zijn,.... Na Kard. De Rohan, Mangin, en Franchet geen aanzienlijke vluchtelingen meer uit Frankrijk. Emigratie schijnt opgehouden. Mangin is nog te Brussel. Er kunnen emigranten binnengekomen | |||||||||
[pagina 213]
| |||||||||
zijn, die aan zijn aandacht ontsnapt zijn, doch hij heeft geen reden zulks te veronderstellen. Rest van het rapport Gedenkstukken 37, blz. 849. ----- | |||||||||
VI. Van der Fosse aan Van Maanen, 23 Augustus.Justitie 4596, 11 September, la X 33, geh. Gedenkstukken 37, blz. 860.
Een gelijkluidend rapport werd volgens Colenbrander aan De la Coste gezonden. Dit heb ik niet aangetroffen, evenmin als het voorgaande aan De la Coste dd. 18 Augustus. Dit rapport is van belang in verband met de economische omstandigheden die er in worden uiteengezet. ----- | |||||||||
VII. Rapport, 24 Augustus.Gerretson I, blz. 158. Dit rapport heb ik niet in Portefeuille 973 aangetroffen en ook nergens anders. ----- | |||||||||
VIII. Van der Fosse aan de koning, 25 Augustus.Staatssecretarie 5735, 29 Augustus, la Z 27, geh.
Ik heb mij jegens U.M. verpligt om zoodra eenige ernstige vrees nopens de stilte dezer provincie bij mij ontstaan zoude, dit regstreeks ter kennis van Hoogstdezelve te brengen. De staatsomwenteling in Frankrijk had mij tot dusverre de hoop van deze stilte te behouden niet afgenomen. Maar de opslag van de prijzen van het brood, van het vleesch en van het bier, de brief van de Potter, dien de nieuwsbladen als aan U.M. gezonden zijnde hebben uitgegevenGa naar voetnoot1); de aankomst van dezen persoon met deszelfs consorten te Parijs; het vertrek van twee schrijvers van den Courier de Paijs Bas, welke zoo mij wordt verzekerd, zich ook naar Parijs hebben begeven; het vertrek naar dezelfde stad van den Heer Debrouckère en van een ander lidGa naar voetnoot2) der tweede kamer van de Staten Generaal, welker bedoelingen zeer overdreven | |||||||||
[pagina 214]
| |||||||||
schijnen te zijn, dit alles doet mij een reeds besloten en wel beraamd ontwerp gewaar worden om in deze gewesten een centerpunt van opstand aan te stoken en om den voornoemden De Potter aan het hoofd van dezelve te stellen. Het komt mij insgelijks voor dat de heer Debrouckère middelen te Parijs zal beramen om de oppositie in de tweede kamer van de St. Gen., bij de aanstaande vergadering, geweldig en oproerig te doen worden. Zonder twijfel zal men het middel van petitien andermaal in het werk stellen, welke, zoo ik vermeen, niet meer van dezelfde personen zullen onderteekend worden welke zich, het verleden jaar, hieraan lieten kennen. Ik vertrouwe dat de geestelijkheid en ingezetenen van het platteland er geen deel zullen aan nemen. Maar de advocaten, de Procureurs en het zeer groot getal van degenen welker toekomst door de vestiging van het Hooggeregtshof te 's Gravenhage in gevaar is gesteld zullen, zoo ik vermeen, gemakkelijk aangespoord worden tot het geven van hunnen naamteekening. Ten opzichte van den tegenwoordigen en oogenblikkelijken toestand der Provincie Zuid Braband, vermeen ik mij te mogen gedragen aan de omstandige rapporten welke door mij, op gezette tijdstippen aan Hare Exc.s de ministers van Justitie en van Binnenlandsche Zaken, zijn overgelegd geworden. Deze rapporten zijn, in zoo verre de stad Brussel betreft van zulk een belang dat ik er geenzins aan twijfel of de inhoud van dezelve dadelijk ter kennis van U.M. is gebragt geworden. Ik doen al en zal al blijven doen wat mogelijk is om den minsten opstand voor te komen en bij aldien het ongelukkiglijk van noode mogt zijn, om de minste poging tot oproer tegen te gaan. Ik ben dienaangaande met den heer Kommandant van de Provincie en met den heer Stadskommandant te Brussel in overleg getreden. Met leedwezen zie ik mij genoopt geen volkomen vertrouwen op de schutterij te mogen stellen, uit hoofde van het misnoegen dat de verpligting om de wapenen, na elke wapenoefening daar te laten, onder de schutterij heeft doen ontstaan. Eene andere reden tot leedwezen is de aanhoudende afwezigheid van den heer burgemeester der stad Brussel, die in de stad niet meer te zien is, terwijl men schijnt onbekend te zijn met de plaats waar hij henen is gegaan. Ik zou vreezen het ongeluk van dezen ambtenaar nog grooter te doen worden, indien ik van hem eene officieele verklaring nopens deszelfs afwezigheid moest vorderen, terwijl hij, zoo men verzekert, door den afslag der publieke effecten, zulke groote verliezen heeft ondergaan dat hij zich thans in de dringendste verlegenheid zoude bevinden. | |||||||||
[pagina 215]
| |||||||||
Al smeekende dat U.M. zich van mijn waakzaamheid en standvastigheid gelieve verzekerd te houden, acht ik het toch van mijnen pligt Hoogstdezelve niet onbekend te laten met eenen toestand van zaken die in het toekomende zeer ontrustend kan worden en die mij, voor het tegenwoordige, wel eenige muiterij onder het volk doet vreezen welke toch zoo ik hoop, gemakkelijk zal beteugeld worden, indien ik het door mijn zorg niet daar heen kan brengen dezelve voor te komenGa naar voetnoot1). ----- | |||||||||
IX. Rapport, 26 Augustus.Gerretson I, blz. 159. Dit rapport is volgens het hs. geschreven Dix heures dumatin. Op blz. 170 (Gerretson I) zegt de Gouverneur dat hij reeds 6 brieven schreef, waarvan de eerste vertrok op 26 Augustus 's morgens om 7 uur. Maar welke is die eerste brief? Gerretson geeft er slechts vier. ----- | |||||||||
X. Rapporten, 27 en 28 (2 stuks) Augustus.Gerretson I, blz. 161, 164 en 166. ----- | |||||||||
XI. Van der Fosse (samen met Van Gobbelschroy) aan de koning, 29 Augustus à 11 heures du matin.Staatssecretarie 6164. Gedenkstukken 46, blz. 59. ----- | |||||||||
XII. Rapport, 29 Augustus.Gerretson I, blz. 170.
Gerretson heeft een heel gedeelte weggelaten na de eerste alineà. Dit is te begrijpen. Op blz. 171 laat hij echter weer een | |||||||||
[pagina 216]
| |||||||||
gedeelte weg. Het typeert echter én Van der Fosse én deze brief. Jusqu'à présent et depuis le 25 au soir, je n'ai point eu de logement, je ne me suis pas dèshabillé, par ce que je n'avais rien pour changer, et j'ai écris et parlé le jour et la nuit....... Je prie V.Exc. de me pardonner une narration que je ne considère comme utile, que pour autant qu'elle n'aurait point reçu mes lettres précédentes. ----- | |||||||||
XIII. Rapport, 30 Augustus.Gerretson I, blz. 171. -----
XIV. Op voordracht van De la Coste (Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 30 Augustus, no. 1) wordt aan de Gouverneur van Zuid Brabant, op last van de Koning (Staatssecretarie 5735, 1 September, la W 28, geh.) f 5000. - beschikbaar gesteld, om te gebruiken bij de huidige stremming ‘zo voor de dienst der Bureaux van het Prov. Gouvernement als voor hem zelven en zijn gezin’. (Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 2 September no. 1). ----- | |||||||||
XV. Rapport, 2, 3 en 4 September.Gerretson I, blz. 173, 175 en 179. Het rapport van 3 September is begonnen: 8 heures du matin. ----- | |||||||||
XVI. Van der Fosse aan de koning, 5 September.Staatssecretarie 3460, 5 September no. 115.
Dankbrief waarschijnlijk na ontvangen geld. Nous n'oublierons de notre vie, la bonté de Votre Majesté et je ne serai jamais le serviteur d'un autre. ----- | |||||||||
XVII. Rapport, 5 September.Gerretson I, blz. 181, is geschreven à midi. ----- | |||||||||
XVIII. Als antwoord op de instructie van De la Coste aan de Gouverneurs dd. 28 Augustus (Gerretson II, blz. 219)Ga naar voetnoot1) deed Van der Fosse ook een beroep op de regering, om steun voor de ver- | |||||||||
[pagina 217]
| |||||||||
nielde fabrieken. Wij laten hieronder achter elkaar die reeks brieven volgen, met de consideratien van het Departement van Nationale Nijverheid en van Financien.6 September. Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 8 September, no. 5, geh. Schrijven van Van der Fosse aan Min. van Binnenlandse Zaken om schrijven aan te bevelen van Henri Bosdevex en Victor Bal die f 25.000. - schadevergoeding vragen voor hun fabriek, die te Vorst is vernield. Gouverneur beveelt steun aan, om werk te verschaffen. De la Coste zendt brief door aan Van Gobbelschroy. De heer Wilson te Ukkel en Gebrs. Rey vragen eveneens hulp.
9 September. Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 11 September, no. 7. Van der Fosse zendt schrijven in van Dhr. WilsonGa naar voetnoot1) die f 137.100. - schade heeft geleden. Wilson vraagt voorschot van f 30.000. -. De la Coste zendt ook deze brief door aan Van Gobbelschroy en verwittigt Van der Fosse van de doorzending van deze brieven van 6 en 9 September. Op deze twee brieven geven Van Gobbelschroy en Van Tets van Goudriaen hun consideratien. Staatssecretarie 5736, 21 September, la K 33, geh. Van Gobbelschroy zendt een rapport in van Netscher, Administrateur van Nat. Nijv. dd. 14 September. Deze stelt de gemeente waar de plundering is geschied verantwoordelijk voor de schade en niet het hele land. Het is te gek dat de bewoners van een ver verwijderde gemeente waar alles rustig is voor een onrustige betalen. Daarbij voorziet een wet uit de Franse Republiek nog hierinGa naar voetnoot2). Deze wet geldt nog in Belgie. Daarbij is het dwaas om nu geld te geven aan werklieden, die eigenlijk zelf de fabrieken hebben stuk geslagen. Netscher raadt het sterk af en wil er publiciteit aan geven. Van Gobbelschroy is accoord, doch geen publiciteit om geen verbittering te zaaien. Van Tets, dd. 18 September, is het met zijn collega van Waterstaat eens, en bovendien weet hij niet waar het geld te halen. | |||||||||
[pagina 218]
| |||||||||
Netscher steunt daarbij op gevestigd recht en hij is ook van mening dit als richtsnoer te houden. Ook de Koning laat dd. 21 September zo terugschrijven aan Van Gobbelschroy en wil ook geen publicatie. Staatssecretarie t.a.p.
11 September. Binnenlandse Zaken II, Verbaal, 14 September, no. A, la B. Van der Fosse schrijft 11 September om verzoek van Gebr. Rey uit Anderlecht aan te bevelen om hen onderstand te geven voor vernielde fabriek. Schade f 39.269.82 en f 10.000. - winstverlies voor een jaar. Daar het zeker in het belang van het algemeen welzijn wenschelijk is, zoo als ik de eer had in mijn vorige brieven te ontvouwen, dat het Gouvernement aanleiding mag vinden door het verleenen van spoedige en krachtige ondersteuningen de fabrieken weder aan de gang te brengen, en aan de ledige handen werk te verschaffen. Ook dit schrijven wordt doorgezonden aan Van Gobbelschroy, Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 15 September, no. 2.
22 September. 22 September verwittigt Van Gobbelschroy, zijn ambtgenoot van Bin. Zaken, dat hij met de Koning de gezamelijke stukken besprak. Het is de Koning onraadzaam voorgekomen hierop verder in te gaan. Bovendien laten het de geldmiddelen niet toe. Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 12 October, no. 2. ----- | |||||||||
XIX. Eerste rapport, 7 September, 11 u. voormiddags.Gerretson I, blz. 182. ----- | |||||||||
XX. Van der Fosse aan De Mey van Streefkerk, 7 September, 11 heures du matin.Staatssecretarie 6033, no. 5414. J'ai reçu la proclamation. Je vais la faire afficher mais je prévois malheureusement qu'elle ne fera pas renaitre le calme. On la trouvera trop peu décisive et je prévois que l'ordre légal va être bouleversé et la sûreté des serviteurs du roi menacée. Je remplirai mes devoirs jusqu'au dernier moment de ma vie. Il ne me reste que ce dernier sacrifice à faire. J'écris ceci à la demande du courrier du cabinet, porteur de la proclamation. | |||||||||
[pagina 219]
| |||||||||
4 heures apprès midi. P.S. Après avoir été empêché pendant quelques heures par la force armée de faire afficher la proclamation, je viens enfin de parvenir à faire faire ces affiches. ----- | |||||||||
XXI. Van der Fosse aan De la Coste, 7 September.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 1 October, no. 15b/A.
Ik heb de eer bij deze de goede ontvangst te berigten van de zeer geëerde missive van U.Exc. van de 6de dezer la A, met de daarbij gevoegde exemplaren van Z.M.'s proclamatie van den 5e van het loopende maand. Ik heb dadelijk de noodige orders gegeven, tot de spoedige expeditien en aanplakking der gemelde proclamatie, evenals om dezelve in het Memoriaal van Administratie te doen plaatsen. ----- | |||||||||
XXII. Tweede rapport, 7 September.Gerretson I, blz. 185. ----- | |||||||||
XXIII. Eerste rapport, 8 September.Gerretson I, blz. 188. ----- | |||||||||
XXIV. Van der Fosse aan De la Coste. 8 September, à 8 heures du soir.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 11 September, no. 5.
Je m'empresse de prévenir V. Exc. que Mr le Bourgmestre de Bruxelles croyant que la nomination de la commission de sûreté publique, que l'on veut créer, ainsi que j'ai eu l'honneur de lui annoncer par ma lettre de ce matinGa naar voetnoot1), ne sera point nommée par le conseil de régence, mais par le conseil de la garde bourgeoise, qui s'adjoindra à cet effet, un sergent et un garde de chaque section de la ville. Mr le Bourgmestre voit dans ce genre de créa- | |||||||||
[pagina 220]
| |||||||||
tion un gouvernement provisoire, et s'est retiré à la campagne. Je n'approuve point cette retraite et je vais faire tous mes efforts pour engager le Baron de Wellens à revenir à son poste, pour y mourir à mon exemple, si cela est nécessaire. Ma pensée est que le maintien des autorités loijalement constituées, est d'une importance immense. Je voudrais sauver mon paijs des conséquences terribles, d'une rebellion ouverte. Je supplie V. Exc. de me dire sans perdre un instant si cette pensée a l' attachement de S.M., ou bien, si elle préferait que les autorités cessassent volontairement leurs fonctions, dans ces moments critiques et difficiles. Si tout peut et doit se terminer par les voies de la conciliation, je croirai avoir bien rempli mon devoir en me maintenant à mon poste au péril de ma vie et en y maintenant autant que je le puis les autorités municipales. Je regrette de me voir forcé à terminer cette lettre si tôt. La fatigue extrème que j'éprouve et le dérangement de ma santé, m'en font une nécessité. Trois ou quatre cents Liégeois de la plus vile canaille sont ici dans la caserne. On les nourrit, on les exerce, on veut les habiller, les armer, les enrégimenter. C'est le seul moyen de préserver la ville du pillage, que d'imposer à ces bandits une discipline militaire quelconque. Je crois que Mr Sandberg nous les a envoyés, pour s'en débarrasser. Je crains l'arrivée immédiate d'autres troupes semblables. Que ferons nous alors? Je ne puis que dépeindre à V. Exc. notre position, mes efforts pour y faire tête, et mon dévouement sans bornes à mon roi et à ma patrie.
Op deze brief antwoordt | |||||||||
De la Coste, 11 September.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 11 September, no. 5.
En réponse à votre lettre du 8 de ce mois, j'ai l'honneur de vous informer que S.M. approuve entièrement la démarche que vous avez faite pour engager Mr le Bourgmestre à revenir sans délai à son poste et j'espère que vous aurez réussi dans vos efforts à cet égard. Il est certainement de la plus haute importance que les autorités légalement constituées, ne s'écartent aucunement, pour autant que cela soit possible, de la ligne de conduite qui leur est tracée par les règlemens; c'est le seul moyen d'opposer une résis- | |||||||||
[pagina 221]
| |||||||||
tance au débordement de l'anarchie et de réprimer les démarches illégales. En me référant à ma lettre du 8 de ce mois no. 3 secrèteGa naar voetnoot1), je ne puis que vous prier de faire tout ce qui dépendra de vous afin que les fonctionnaires publics restent à leur poste aussi longtemps qu'ils le pourront sans s'écarter de la fidélité qu'ils doivent au Roi et concourent à maintenir l'autorité légitime. ----- | |||||||||
XXV. Rapporten, 9 (2 stuks), 10, 11, 12 en 13 September (2 stuks).Gerretson I, blz. 190, 192, 195, 197, 202, 204 en 206. ----- | |||||||||
XXVI. Rapport, 14 September.Gerretson I, blz. 208.
De in het P.S. van dit rapport vermelde proclamaties (Gerretson I, blz. 211) zijn ook inderdaad aanwezig. Afgedrukt bij Terlinden: La révolution de 1830Ga naar voetnoot2) blz. 93 en 94. ----- | |||||||||
XXVII. Rapporten, 15, 16 (2 stuks) en 18 September.Gerretson I. blz. 211, 213. 215 en 218.
Op het eind van het rapport van 18 September heeft Gerretson een gedeelte weggelaten. Dit mag echter wel opgenomen worden. Ma position est si extraordinaire et si critique que je dois user de la plus grande prudence, quoique personne, de quelque parti qu'il soit, ne saurait me reprocher la moindre chose dans la manière dont je remplis mes fonctions, devenues si difficiles. Maintenir autant que je le puis l'ordre légal, éviter à mes concitoyens, autant de maux que possible, voilà ce que j'appelle remplir mon devoir envers le roi, qui est toujours le père des habitans de Bruxelles. Je n'omets rien pour faire ici tout le bien que l'on peut attendre d'un fonctionnaire dévoué. Aucun sacrifice ne me coutera pour cela, aucun danger ne m'effrayera. Le témoignage de ma consience sera ma récompense. | |||||||||
[pagina 222]
| |||||||||
XXVIII. Rapporten, 19, 20 en 30 September.Gerretson I, blz. 219, 221 en 222.
Op blz. 23 (Deel I) heeft Gerretson achter J'ai vécu, --- tekens geplaatst. Deze tekens verhogen wel het dramatisch effect, doch geven een onjuist beeld van de brief. In de tekst die weggelaten is verzoekt Van der Fosse, om nadere instructies alvorens uit Antwerpen naar Den Haag te vertrekken. Tot een bezoek aan Den Haag wordt hij ook inderdaad op last van Z.M. door De la Coste uitgenodigd (Binnenlandse Zaken II, Verbaal, 2 October, no. 53/A). | |||||||||
[pagina 223]
| |||||||||
A.F.G. van der Fosse, gouverneur van Antwerpen.ALEXANDER FRANCOIS GHISLAIN BURGGRAAF VAN DER FOSSE. Geboren te Mechelen 20 Mei 1769. Studeerde rechten te Leuven. In 1815 Advocaat-Generaal te Brussel. In 1817 werd hij in de plaats van Daniels, die niet tegen De Broglie op wilde treden, Procureur-Generaal. 13 Juli 1826 benoemd tot Gouverneur van Noord-Brabant, werd hij 4 Februari 1830 in dezelfde functie overgeplaatst naar Antwerpen. Na de scheuring nam hij ontslag, ging te Mechelen wonen en nam geen openbare ambten meer waar. Aldaar overleden 28 Februari 1840. ----- De rapporten van de Gouverneur bij Gerretson: Muiterij en Scheuring, Deel I, blz. 223-293. Al deze rapporten, tenzij anders aangegeven, uit Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 5. Ze zijn uit Antwerpen geschreven. ----- | |||||||||
I. Rapporten, 27, 28, 29, 30 en 31 Augustus.Gerretson I. blz. 223, 226, 229, 233 en 234.
De in het rapport van 31 Augustus vermelde proclamatie van de Prinsen is aanwezig. Afgedrukt bij Gerretson II, blz. 235. Waarom neemt Gerretson hier de Franse tektst? De Nederlandse staat op de proclamatie het eerst! ----- | |||||||||
II. Twee rapporten, 1 September.Gerretson I, blz. 235 en 252. Het eerste rapport is eigenhandig geschreven. Van der Fosse en De la Coste waren neven. Op 1 September hoort hier ook de waarschijnlijk officiële brief thuis die Gerretson geeft op 11 September (blz. 251). Deze brief is in hs. ongedateerd. Alleen: September 1830. Nu schrijft Van der Fosse 13 September (Gerretson I, blz. 252): Sedert mijn vorige brief van 10 September. Nu zit deze brief in het R.A. wel geklasseerd tussen 10 en 13 September, doch de brieven zitten wel meer door elkaar. Afgaande op het behandelde en wel omtrent de berichten over Leuven aan het einde van deze brief, zou men zeggen dat alles daar nog rustig, en dat het garnizoen nog in de stad is. Nu moest dit reeds 2 September de stad verlaten. Dus deze brief is hoogstwaarschijnlijk van 1 of uiterlijk 3 September. | |||||||||
[pagina 224]
| |||||||||
Op blz. 237 (Gerretson, Deel I) geeft Gerretson een P.S. Dit is onjuist. Dat P.S. is het duivenbericht dat in originali is toegevoegd. Het duivenbericht dat Gerretson geeft op blz. 237 (achter het P.S.) hoort thuis op blz. 240. Het daar aangegeven duivenbericht is geen duivenbericht doch gewoon een vervolg van de tekst van de brief. Het duivenbericht dat dus hier op blz. 240 komt wordt op blz. 239 genoemd in de tweede alinea van het rapport van 2 September als bijlage no. 1. Tevens dient men hier te verbeteren: Na het kwartier generaal...... Van het kwartier generaal. ----- | |||||||||
III. Rapporten, 2, 4 en 5 September.Gerretson I, blz. 239. 241 en 242.
In het rapport van 5 September laat Gerretson de eerste alinea weg. Er kan wel een gedeelte wegvallen, doch zonder het slot van deze alinea is de rest van deze brief onbegrijpelijk. De invloed der ontvangen berigten van Leuven, waaruit geene post of postwagen sedert tweemaal 24 ure zijn aangekomen, is desniettemin van gisteren af aan de wenschen dier personen hulpzaam kunnen zijn (sic), welke van gevoelen blijven, dat de provincie Antwerpen zich met haar gedrag als eene der Zuidelijke provincien van het rijk moet laten kennen. Voorwaar is die denkwijze...... ----- | |||||||||
IV. Rapport, 6 September.Gerretson I, blz. 243. ----- | |||||||||
V. Rapport, 7 September.Gerretson I, blz. 245, eigenhandig. Binnenlandse Zaken, Kabinet 273, III, 1. ----- | |||||||||
VI. Rapport, 7 September.Gerretson I, blz. 246. Staatssecretarie 5736, 10 September, la P 30, geh. | |||||||||
[pagina 225]
| |||||||||
VII. Rapport, 8 September.Gerretson I, blz. 247, eigenhandig.
----- | |||||||||
VIII. Rapporten, 9, 10 en 13 September.Gerretson I, blz. 249, 250 en 252.
Het in het rapport van 9 September vermelde Journal d'Anvers is aanwezig, evenals De Postrijder die in het rapport van 10 September genoemd wordt (Gerretson I, blz. 251). In het rapport van 13 September is weer sprake van de in de kranten vermelde petitie (Gerretson I, blz. 252), die door de Kamer van Koophandel en de Regering van Antwerpen ondersteund zou zijn. Ofschoon de Postrijder de Nederlandse tekst geeft, werd toch een Franse aan de Koning opgezonden. Wij laten hier de nodige bescheiden volgen, die zouden kunnen dienen als bijlage op het rapport van 13 September. Staatssecretarie 3478, 9 October, no. 27. SireGa naar voetnoot1), Ce n'est point sans éprouver un sentiment pénible que nous avons connu la demande qui a été faite à V.M. tendante à obtenir la séparation des intérêts des Provinces Méridionales et Septentrionales. La crainte que notre silence, ne puisse être interprêté comme une adhésion, nous impose le devoir, d'exposer à V.M. que ce voeu n' est nullement partagé par nous. L' expérience de quinze années nous a prouvé de la manière la plus évidente, que c'est à l'échange mutuel et libre des produits, que l'on doit la prospérité réciproque. Les avantages que la navigation à retirées des colonies, les débouchés que ces mêmes colonies offrent chaque jour de plus en plus à notre industrie, sont une preuve irréfragable que toute séparation serait funeste, non seulement à cette Province, mais au commerce et à l'industrie de la Belgique entière. Intimement convaincus de cette vérité, nous avons la faire connaitre à V.M. avec le respect et la confiance qu'inspire un Roi, | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
qui veut le bonheur de son peuple et qui ne travaillera jamais qu'à sa prospérité bien entendue. Anvers, le huit Septembre 1830. Er zijn van deze petitie twee exemplaren aanwezig. Eerst één exemplaar met een 150 handteekeningen; dan een tweede exemplaar enkele dagen later ingezonden, waarbij de eerste 150 handtekeningen in het net staan overgeschreven en waarbij opnieuw een 220 nieuwe handtekeningen zijn gevoegd. Dus in totaal een 370 handtekeningenGa naar voetnoot1).
Extract uit het register der deliberatien van de stedelijken Raad van Antwerpen. Zitting 11 Sept. 1830. Tegenwoordig G. de Caters Burg., Verdussen, Snollaerts, Van der Beken, Devisser, Le Paige, Vermaelen, Du Bois, Van den Berg-Aerts, Meijers-Van Brée, Meeussen, Rijmenans, Graaf de Baillet, Bogaerts, Dhanis van Cannart, De Backer, Goovaerts-Van der Nest, Solvijns-Mosselmans, Donnet, De Cock, Leden van de Raad, Wellens Secr.
De Raad van Bestuur der stad Antwerpen, buitengewoon vergaderd, om ambtshalve kennis te nemen van een verzoekschrift door een aanzienlijk aantal van ingezetenen dezer stad aan Z.M. aangeboden waarvan de inhoud volgt: (de hierboven weergegeven petitie) Gezien Art. 160 der Grondwet, houdende vergunning aan de Plaatselijke Besturen, om dezelve belangen en die van hunne ingezetenen bij den Koning voor te staan; verklaart zich volkomen te vereenigen met het bovenstaand verzoekschrift, en gelast het collegie van B. en S., dit Raadsbesluit eerbiediglijk onder de oogen van Z.M. den Koning te brengen. Gedaan in dd. als boven. G. de Caters, Wellens.
La chambre de commerce et des fabriques d'Anvers profondément affligée des derniers événements, s'empresse dans ces graves circonstances, de déposer au pied du Trône l'hommage de son respect et de son dévouement. Elle se persuade, Sire, que rien ne coutera à votre coeur Roial pour ramener la tranquillité publique, et que V.M. saura maintenir cette entière communauté d'intérêts entre le Midi et le Nord du royaume, qui, pendant 15 années d'une paix profonde, a assuré | |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
notre prospérité commune et dont la séparation serait aux yeux de la chambre, une calamité pour le commerce et l'industrie en général. Pénétrée de cette idée, la chambre, ose respectueusement prier V.M. pour le cas où ce grâve objet dut être soumis, à une discussion législative, de vouloir bien lui permettre alors d'exposer au Gouvernement les motifs sur lesquels repose l'opinion qu'elle a pris la liberté d'émettre. Anvers, le 11 Sept. 1830. Volgen 18 handtekeningen. ----- | |||||||||
IX. Rapporten, 14, 15, 16, 17, 18 en 19 September.Gerretson I, blz. 256, 258, 260, 263, 265 en 267. ----- | |||||||||
X. Rapport, 20 September.Gerretson I, blz. 269, eigenhandig. Het op blz. 270 door Gerretson weggelaten (onleesbaar?) plaatsje is Rijmenam. Muiten moet zijn Muizen. ----- | |||||||||
XI. Rapporten, 21, 22, 23, 24, 25 en 26 September.Gerretson I, blz. 271, 272, 273, 275, 278 en 280. Bij het rapport van 26 September is op een los vel het volgend bericht bijgevoegd. Mon frère est arrivé hier dans l'après-midi de Malines où il était assez mal à l'aise. Sa santé est .?. il s'est annoncé à Son Altesse le Prince Fréderic et écrira au ministre de l'intérieur. 26 Sept. 1830. ----- | |||||||||
XII. Rapporten, 27, 28, 29 en 30 September.Gerretson I, blz. 281, 284, 286 en 289. Achter het rapport van 28 September hoort een P.S. Dit P.S. is bij Gerretson opgenomen op blz. 288 onder het hoofd: Bijgevoegd. Als dit P.S. op zijn plaats staat krijgt het begin van het rapport van 29 September ook zin. ----- | |||||||||
XIII. Rapport, 1 October.Gerretson I, blz. 291. | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
XIV. Van der Fosse aan De la Coste, 2 October.Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 5.
Over de passage van mijnen ambtgenoot de Hr Gouverneur van Oost-Vlaanderen, welke zoo ik verhoor, van dezen ochtend om 6 ure met den stoomboot naar Den Haag is vertrokken, zal ik niets anders behooren te zeggen, tenzij dat dezen ochtend om 8 ure de majoor van de generale staf van Panhuijzen naar hem komende vragen, naar den heer Griffier Grovermans, alhier in het hotel St Antonie gelogeerd, verzonden werd. .... Er volgt dan een uiteenzetting over de verzending van de postmallen, die uit Brussel via Gent te Antwerpen zijn aangekomen. Vermits hier veel proclamaties en krantengeschrijf bij zijn, gevaarlijk voor de trouwe troepen, onderneemt Van der Fosse stappen, om ze in beslag te doen nemen, waarin hij slaagt..... Over de directe communicatie met Brussel wordt verschillig gesproken. Van Mechelen waren gisterenavond al de gekwetsten geëvacueerd en die komen heden ochtend hierin. De dienstdoende schutterij van gemelde stad weigert, volgens hiernevens kopijelijk liggende brief van den heer majoor Du Trieu, verderen dienst te doen en het blijkt insgelijks uit hiernevens bij afschrift gaande brief van de regering der stad Mechelen, bij mij op dezen morgen ontvangen, dat gemelde regering weigerachtig blijft de resolutien in te trekken, waarnaar de Burgerwacht sedert ontaardende benoemingen, voor een onverhoopt doch voorzien geval, tot behoud van orde en rust wordt erkend en aangeroepen. Bijlage I. Malines le 1er Octobre 1830. Il me peine infinement de devoir vous prévenir que je ne puis continuer à faire le service par la garde communale; tous mes officiers à l'exception de MM Leemans, Morisseur, De Raedt et Dussart, refusent de se rendre à leur poste et un grand nombre de simples gardes imitent cet exemple. La nuit dernière des caporaux ont du remplir les fonctions des sous-officiers. J'ai donc jugé à propos de faire cesser tout service à compter de ce midi. Ch. du Trieu. Commandant. Bijlage II. Mechelen 1 Oct. 1830. Ter beantwoording der missive van U H.Ed.Gestr. van heden des avonds ontvangen, nopens de oproeping der tweede burgerwacht bij het eventueel vertrek der Koninklijke troepen, in welke | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
U Exc. vele zwarigheid heeft gevonden, hebben wij de eer U H.E.G. op te merken dat de in dienststelling dier wacht alleenlijk zal plaats hebben op het oogenblik dat al de troepen onze stad zouden verlaten; dat de officieren der burgerwacht daarvan de stelligste verzekering hebben gegeven en dat derhalve de militaire magt door de resolutie geenszins zal bedreigd worden. Aan die geruststellende verzekering kunnen wij nog toevoegen, dat de benoemde kommandant, een lid van den stedelijken raad, die verbintenis in de vergadering van den Raad uitdrukkelijk genomen heeft, dusdanig, dat ook tot hiertoe de inrigting van die wacht maar eene voorwaardelijke maatregel is. Overigens heeft de tweede organisatie op de eerste de voorkeur moeten hebben, om reden dat de benoeming der officieren daarvan bereids was geschied en omdat het voor die persoonen een belediging zou geweest zijn hen daar te laten, waaruit verder zou ontstaan, dat noch de eerste noch de tweede wacht in de dringende noodzakelijkheid niet zouden kunnen opgeroepen worden. Ook heeft de resolutie van den Raad alleen voor oogmerk de stad in het eventueel geval van het vertrek der koninklijke troepen van alle onheilen te bevrijden, en wanneer er daaromtrent niets was beslist zou het oogenblik tot verwarring aanleiding kunnen geven. De Hr Lt Kol. plaatselijke Kommandant had zelfs erkend dat daarin behoorde voorzien te worden. Wij vermeenen op grond dier beweegredenen, welke het overbodig zou zijn verder uit te breiden, geene maatregelen te kunnen nemen om de resolutie van den Raad in te trekken. Wij vermeenen ook dat de stad in de tegenwoordige ongelukkige omstandigheden, in het onderwerp dier resolutie alle heil moet vinden en wij vleijen ons, dat U. Exc. zulks naardien ook zal gevoelen, zullende onze eerste missive van heden aan U H.E.G. daaromtrent nog tot oplossing dienen. Burgemeester en schepenen der stad Mechelen. J.B. Olivier, Burgem. F.J. Piscair, Secr. ----- | |||||||||
XV. Van der Fosse aan De la Coste, 3 October.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 4 October, no. /A la A.
Naar de laatst aangekomene berigten van IJperen, Doornik, Bergen in Henegouwen en Ath wordt het mij moeilijk te kunnen weten in hoe ver het gedeelte mijner provincie, welk de oevers van de rivier de Dijl doorgaan, al of niet met Konings troepen wordt gehouden. | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
De van Mechelen ontvangen laatste berigten, zijn bij mijn vroeger kabinets rapport van gisteren gevoegd: terwijl mondelings medegedeelde omstandigheden van laatstgemelde stad, de gisting confirmeren, welke uit de stukken van briefwisseling sedert eenige dagen zienelijk zijn. Verschillende omstandigheden en onder andere de verlichtingen van het Gouvernementshotel (ik spreek van die verlichting welke naar bevel der regeering tot voorbeeld en veiligheid van de geheele inrigting en Gouvernements archieven, bureelen en hotel sedert vier weken dagelijks plaats grijpen), behooren niet alleen betaald, maar zelfs in comptanten (sedert zoo vele verliezen voor den inwoonder in het algemeen) te worden voldaan. De som door Z.M. ter goede rekening ter mijner dispositie gesteld kan in dezen oogenblik evenmin aan soortgelijke uitgaven, dan aan onvoorziene en edoch onontbeerlijke kleine onkosten voldoen. Ik heb het dan voorafloopig, als een noodzakelijke voorzorg moeten aanschouwen, de mogelijke overschrijvingen, welke overigens voor dit jaar geene bijzonder ruimte overlaten, van het begin van den 4de trimester af te kunnen waardeeren, om de gedane jaarlijksche provisien zoo ze zijn ingekomen te betalen, en wijders die voorschotten of onkosten te kunnen lijden, welke tot dusverre en sedert meer dan vier weken, in onze bijzonderlijke staat van zaken, zonder minste verhooging van crediet, in de geheele provincie hebben moeten gebeuren. Het zij mij verder vergund aan U.Exc.'s overweging een vraag aan te bieden, waarnaar meer zwarigheden en kleinigheden uit de baan zouden zijn geruimd. Volgt voorstel van inwendige financiële aard, zonder belang. | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
De Baillet, gouverneur van West-Vlaanderen.FERDINAND FRANÇOIS XAVIER, GRAAF DE BAILLET, de zgn. Antwerpse tak der Baillets. Geboren te Antwerpen 24 November 1789. 1825 Gouverneur van West-Vlaanderen. Staatsraad, Kamerheer van de Koning, Ridder Nederlandse Leeuw. Gehuwd met Catharina M.J. Moretus uit Breda. Zijn vader Jean Baptist Fr. H. was schepen en burgemeester van Antwerpen geweest. Overleden te Brussel 15 April 1842. Begraven te BerchemGa naar voetnoot1). ----- De rapporten van de Gouverneur bij Gerretson: Muiterij en Scheuring, Deel I, blz. 293-318. Al deze rapporten, tenzij anders door ons aangegeven, uit Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 3. Ze zijn uit Brugge geschreven. ----- | |||||||||
I. De baillet aan De la Coste, 13 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 972. .... Verder ben ik onderrigt, dat te RoubaixGa naar voetnoot2), een zeer manufactureel steedje, omtrent twee uren van de grenzen in Frankijk gelegen, de 11 dezer, een oploop onder het werkvolk heeft plaats | |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
gehad, om hun dagloon te doen verhoogen, en dat de gendarmerie en vier compagnien gardes nationales van Rijssel daar naar toe zijn getrokken met twee stukken kanon, om de rust te herstellen. Het gerucht liep (maar zonder zekerheid) dat de Maire aldaar, door de muitelingen, om het leven zou zijn gebragt. ----- | |||||||||
II. De Baillet aan De la Coste, 14 Augustus.Staatssecretarie 5735, 18 Augustus, la Q 26, geh.
.... In Roubaix schijnt de rust hersteld en voornaamste belhamels van de opstand gevat. Het gerucht wegens het ombrengen van den Maire aldaar heeft zich niet bevestigd. ----- | |||||||||
III. Rapporten, 16 en 18 Augustus.Gerretson I, blz. 293 en 294. ----- | |||||||||
IV. De Baillet aan Van Maanen, 21 Augustus.Justitie 4596, 8 September, la C 29, geh. (no. 35). (Opgave Franse emigranten).... Wijders kan ik U. Exc. de stellige verzekering geven, dat in deze provincie, alles zeer rustig is, en dat tot heden, alhier niets van gewigt is voorgevallen om, van mijne zijde, ingevolge de aangehaalde missiveGa naar voetnoot1) van hare ambtgenoot voor de Binnenlandsche Zaken, onder het oog Uwer Exc. te worden gebragt. ----- | |||||||||
V. Rapporten, 27, 28 en 29 Augustus.Gerretson I, blz. 294 en 295. 20 Augustus schrijft De Baillet aan de Min. van Bin. Zaken dat hij tegen 26 Augustus voor 3 à 4 dagen naar Antwerpen moet voor familiezaken. (Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 22 Augustus, no. 2/A). Daarom spreekt hij in zijn brief van 29 Augustus: (Gerretson I, blz. 295) ‘Aussitôt que j'appris à Anvers’. Bij deze brief dient vermeld: à 4½ heures du matin. De twee vorige rapporten van 27 en 28 Augustus (Gerretson I, blz. 294) zijn dan | |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
ook niet van de Gouverneur doch van J. de Kervijn de Heere, lid van Gedeputeerde Staten. Rapport 28 Augustus eveneens Justitie 4596, 9 September, la 230, geh. Achter het P.S. op blz. 296 van dit eerste rapport van 29 Augustus staat geschreven: Kopij is doorgezonden. ----- | |||||||||
VI. Tweede rapport van 29 Augustus.Gerretson I, blz. 296 geschreven: 's namiddags om 5 uur. ----- | |||||||||
VII. Rapport, 30 Augustus.Gerretson I, blz. 298. Voor het P.S. van dit rapport geeft De Baillet aan (welke alinea Gerretson heeft weggelaten) dat hij alleen maar rapporten zal zenden aan de Minister van Binnenlandse Zaken. In tegenstelling met Van Doorn hebben we dus van De Baillet telkens maar één enkel rapport. Toch zijn kortere samenvattende rapporten aan Van Maanen of de Minister van Justitie aanwezigGa naar voetnoot2). ----- | |||||||||
VIII. Rapporten, 1 en 2 September.Gerretson I, blz. 300 en 301. Gerretson geeft op blz. 301 in noot dat een bijlage van rapport van 2 September niet aanwezig is. Die bijlage is er echter wel nl.: La tribune des départemens, Lundi 30 Août. Men zie hiervoor bovendien Gerretson I, blz. 305, waar de Gouverneur spreekt dat ‘Wederom enz.’ welke exemplaren eveneens aanwezig zijn. Het is wel van belang even acht te slaan op de inhoud van de artikels die door de gouverneur zijn aangeduid. In La Tribune van 30 Aug. komt de volgende zinsnede voor: Séparation nette et positive d'avec les Hollandais, ce doit être la condition préliminaire et sine qua non de toute négociation avec le roi des Pays Bas. Révision radicale de la constitution neérlandaise à l'usage des Belges, telle sera la suite nécessaire de cette séparation. enz. Ondertekend door Un belge. | |||||||||
[pagina 234]
| |||||||||
In het nummer van dezelfde krant dd. 8 Sept. schrijft de Potter. Hij roept alle Belgische steden op een eenheid, een verbond te vormen om hun afgevaardigden naar het congrès national te zenden. In hetzelfde artikel zegt hij nog dat hij het woord Séparation reeds uitsprak toen hij pas in Parijs aankwam en het aan de koning in zijn brief van 24 Augustus signaleerde. In Parijs is het gemeengoed geworden. De gedeputeerden terug in Brussel, hebben zich aan het hoofd gesteld van de echte belgische beweging: La force des choses et la volonté des Belges avaient amené la séparation. ----- | |||||||||
IX. RApporten, 3, 4, 5 en 6 September.Gerretson I, blz. 302 en 303. In zijn rapport van 6 September spreekt De Baillet van nevensgaand exemplaar van een proclamatie van de burgemeester van Brugge. Dat exemplaar is ook aanwezig en luidt als volgt. (tweetalig Nederlands-Frans). Den Burgemeester der Stad Brugge aan zijne medeburgers, Brave Bruggelingen, Op het punt staande mij van deze stad te verwijderen om mij te begeven naar de vereerende post van Gedeputeerde der Natie, ik denke dat het, in mijne hoedanigheid van Burgemeester, van mijnen pligt u zeer bijzonderlijk de veiligheid der personen en der eigendommen aan uwe volhardende waakzaamheid aan te bevelen. Steld uw volle vertrouwen in de gestadige zorgen der Administratie voor uw welzijn. Herinnerd u de belasting op het gemaal, die zoo drukkende voor den werkman en voor den behoeftigen was, en die alhier geheel heeft opgehouden, zoo haast het in de magt van Uwe Magistraten is geweest de stad daarvan te bevrijden. In volkomene overeenkomst met de Militaire Autoriteit, met de Burgerlijke Wacht en met de Wijkmeesters, de Regering houdt niet op dag en nacht te waken voor de rust van allen. Wacht met bedaardheid en gerustheid de uitkomst af, die ons allen de welvaard des vaderlands doet voorspellen. Houdt U boven al af van eenige teekenen van aanhang aan te nemen, die niets anders zouden veroorzaken dan de ongelukkige | |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
uitwerking van de ingezetenen te verdeelen, terwijl het van het grootste belang is dat wij vereenigd blijven. Brugge, den 6 September 1830. VerannemanGa naar voetnoot1).
In het rapport van de Gouverneur van dezelfde dag wordt nog gesproken van een adres van de stedelijke raad van Brugge aan de Koning. Dit adres - aangenomen in de raadszitting van 6 September 10 uur voormiddags - is inderdaad ook ingediend. (Staatssecretarie 3478, 9 October, no. 27. Stadsarchief Brugge: Procès Verbaux du Conseil 6 September. Aan de Koning is een franse tekst opgezonden). Adres is vóór een scheiding tussen Noord en Zuid op ‘wetgevend, regterlijk administratief en financieel rapport’. Afgedrukt bij J.F. Grahame: Oogslag over Frankrijk en de Nederlanden I, blz. 63 en Annales de la Soc. d'Emulations de Bruges T. LV. 1905 blz. 264. ----- | |||||||||
X. Rapporten, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26 en 27 September.Gerretson I, blz. 303-315. Het rapport van 27 September, Gerretson I, blz. 315, is opgesteld om 10 heures du matin, en eigenhandig door De Baillet geschreven. Op blz. 317 heeft Gerretson gelezen (3de alinea) opportun, er staat nécessaire. ----- | |||||||||
XI. Rapport. 3 October.Gerretson I, blz. 318, is van uit Antwerpen geschreven. ----- XII. Het hier volgend adres van de Gemeenteraad van Brugge, is wel van groot belang en leert ons de figuur van De Baillet beter kennen, juist omdat hij er niets van zegt. Het adres werd opgesteld op 18 September, nadat de Raad 17 September o.m. | |||||||||
[pagina 236]
| |||||||||
hiertoe besloten had. Een deputatie uit de raadsleden ging de gouverneur verwittigen van de genomen maatregelen en het besluit om de Koning een adres aan te biedenGa naar voetnoot1). De Gouverneur werd tevens verzocht dit adres met een gunstig advies te ondersteunen, waartoe hij op 20 September opnieuw schriftelijk werd uitgenoodigdGa naar voetnoot2). Nu spreekt De Baillet in zijn rapporten nergens van dit adres en zijn advies hebben we ook nergens aangetroffen. Daar echter al de andere Gouverneurs zich wel voor de economische problemen hebben geinteresseerd, lijkt het mij wel nuttig ook dit adres te geven, waaruit we zien dat de toestand te Brugge dezelfde was als elders. Ook bij andere aangelegenheden treedt het stadsbestuur van Brugge wel autoritair op. (Adres te vinden in Stadsarchief Brugge. Procès Verbaux du Conseil 18 September. Zitting 3.30 n.m. en Binnenlandse Zaken, II, 27 September, no. 31/A. Sire, U.M. is maar te wel bekend met de beklagelijke gevolgen welke de alhier omtrent den avond van den 28 Augustus plaats gehad hebbende ontvlugting van een vijftiental gedetineerden uit het algemeen gevangen huis, opgeleverd heeft, maar hoogstdezelve kent onmogelijk alle de oorzaken van die rampen niet. Het gerucht van deze ontvlugting heeft een zeer groote menigte personen van al de klassen, en wel bezonderlijk werklieden en behoeftigen, bijeenverzameld. De maréchaussée hebbende op het oogenblik moeten vertrekken om de ontvlugten te gaan opzoeken, bevond de stad zich ontzet van de krachtdadigste macht om de attroupementen te verspreiden, en het gene, dat het gemeene volk nog stoutmoediger maakt is het vertrek van een bataillon van het garnizoen dat, denzelven dag, naar Meenen is gegaan. Ongelukkiglijk is hieruit gevolgd dat, ondanks alle de tegenstand aangewend door de publieke magt en door de Burgerij, zelfs al schietende op de kwaaddoeners, waarvan eenige gedood en een meerder getal gekwetst zijn geworden, het huis van den heer Sandelin geplunderd, verwoest en verbrand geweest is, en dat de brand aangerand heeft het gebouw van het gewezen militaire provoost, stadseigendom, waarvan U.M. geweerdigd heeft onlangs de wederafstand ten behoeve van de stad te doen, welk gebouw nochtans maar gedeeltelijk verslonden is geworden. Reeds op den aanvang der beroerten, welke min of meer in Frankrijk en het zuiden van Europa ontstaan zijn, had de voor- | |||||||||
[pagina 237]
| |||||||||
naamste tak van onze Nijverheid, de fabriek der geperkte linnen, merkelijk geleden, maar de beroerten van eenige provincien en het ongelukkig voorval van dezen brand hebben aan dezen lijdende toestand een graad gegeven van hevigheid die waarlijk verschrikkende is. De fabrijkanten die te zamen tot acht honderd weefgetouwen in werkzaamheid hadden waarvan ieder vier à vijf personen tot het weven en de voorbereidingen bezigden, hebben er de helft van weggezonden, en zij hebben ons verklaard dat, bij gebreke zich van hunne voortbrengselen te kunnen ontmaken, zij stonden gedwongen te zijn nog merkelijk het getal hunner werklieden te verminderen, indien men hun op de eene of andere wijze niet ter hulp kwam. Doordrongen van het gevaar zoo vele personen met hunne huisgezinnen zonder verzekerd werk te laten, en wel overtuigd van de dringendste noodzakelijkheid, te voorzien in de noodwendigheden van dezen tak van nijverheid, wij hebben eenparig beslotenGa naar voetnoot1), gemerkt de staat der municipale kas geene de minste opoffering toelaat, onder ons allen leden van den Raad van Regering, de fondsen op te brengen om met gereed geld en tegen den loopenden prijs, van onze fabrijkanten in te koopen het product van hunnen vermoedelijke fabrijkatie van eene maand. Dezen inkoop zal, op ons risico, worden gedaan en de stukken zullen nadien in den handel worden gebragt, op zoodanige wijze dat zulks de fabrijkanten niet zal verhinderen zich te ontmaken van het geen zij daarboven zouden kunnen werken door, ten meesten mogelijk, hunne reeds afgedankte werklieden wederom in te roepen. Door dezen maatregel Sire, zal er enkelijk voor eene maand voorzien zijn in de hoogdringende noodzakelijkheid van dien tak van fabriek. Maar alzoo de ongelukkige omstandigheden, waarin wij ons thans bevinden langer zouden kunnen duren, dat andere takken van nijverheid ook regt zullen hebben aan eenige bijstand, welke de voorzigtigheid gebied toe te staan om nieuwe ongelukken te voorkomen, en dat ten verderen de stedelijke kas, hoe belangrijk die is, in de onmogelijkheid verkeerd eenige gelden uit te schieten, wij nemen de eerbiedige vrijheid, Sire, U.M. zeer nederig te smeeken op dat hoogstdezelve zich zoude | |||||||||
[pagina 238]
| |||||||||
gelieven te gewaardigen ter hulpe te komen aan Uwe getrouwe onderdanen dezer stad en hun te bevrijden van nieuwe onheilen bij middel ons op de fonds bestemd tot onderstand en aanmoediging der Nijverheid, een somme van vijftig duizend guldens toe te staan ten einde alhier gebruikt te worden in het belang van den handel en der openbare rust, en waar van wij zoodanige rekeningen zullen doen als het zal behoren. In de verwagting van eene gunstige en spoedige beslissing blijven wij met de allerdiepsten eerbied, Sire, van U.M., de zeer getrouwe en zeer aangekleefde onderdanen, de leden uitmakende van Raad van Regering der stad Brugge: A. Rapaert de Grass, Van de Male-Denijs, Coppieters 't Wallant, De Net, F.J. Wijnckelman, Herwijn, Fr. Busschaert, P. Bouvy, I.I. Vermeire, Burggraaf de Croeser de Berges, I. Roels, F. Imbert, I. de Crombrugghe, Ch. de Penaranda, A. Borier, D'Hanins de Moerkerke, F. van Praet, I. van Hoonacker. Ter ord. Scourion.
Dit manifest (waarvan Nederlandse tekst is ingezonden) werd doorgezonden aan het Departement van Nationale Nijverheid om consideratien en advies. De Administrateur van Nat. Nijv. Netscher, geeft 25 September zijn advies, waarmee Min. Van Gobbelschroy zich verenigt. Het werd teruggezonden aan Binnenlandse Zaken waar het request is blijven hangen. Binnenlandse Zaken, II, 27 September, no. 31/A.
Het fonds voor de nationale nijverheid is onvermogend om uitschot te doen. Zulks is aan U.Exc. bekend en heeft dezer dagen aanleiding moeten geven, tot het afwijzen van verzoeken om voorschot, welke het, voor de gevolgen te betreuren is, dat niet hebben kunnen worden ingewilligd. (sic.) Aan het fonds derhalve schijnt ook in dit geval niet (te) kunnen worden gedacht, misschien echter bestaat de mogelijkheid om voor Brugge te doen, wat voor Oost Vlaanderen heeft kunnen gedaan worden; doch omtrent die mogelijkheid kan alleen het departement van Financien, hetwelk mede in dit commissoriaal betrokken is beslissen. Ik moet mij derhalve bepalen, tot het voorstel aan U. Exc., om de inwilliging van het onderwerpelijk verzoek, zoo als het ligt, den Koning te ontraden. | |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
Van Doorn, gouverneur van Oost-Vlaanderen.Mr HENDRIK JACOB BARON VAN DOORN VAN WESTCAPELLEN. Geboren te Vlissingen 23 Augustus 1786. In 1809 auditeur bij de Staatsraad. Onder Frans bewind raad van prefectuur, later onderprefect. Gouverneur van Zeeland in 1818, Gouverneur van Oost-Vlaanderen in 1826. 4 October 1830 benoemd tot Minister van Binnenlandse Zaken. Deze functie bekleedde hij tot 1836, toen hij Secretaris van Staat werd en bleef tot 1841. Tot 1848 was hij Vice-President van de Raad van State. Hij overleed te 's-Gravenhage 18 Maart 1853. Hij was een krachtig persoon en de Koning volgde graag zijn raad. ‘Le Gouverneur de Gand, Van Doorn, homme d'une rare capacité, et qui savait atténuer, par l'aménité de ses formes, son zêle inflexible pour les doctrines du message, réussit longtemps à retarder la participation de la Flandre Orientale au mouvement de Bruxelles, au moins dans les districts plus éloignés de la capitale.’Ga naar voetnoot1) ----- De rapporten van de Gouverneur bij Gerretson: Muiterij en Scheuring, Deel I, blz. 319-355. Alle deze rapporten, tenzij anders door ons aangegeven, uit Binnenlandse Zaken, Kabinet, 973, II, 3. Ze zijn uit Gent geschreven. -----
I. 16 Augustus verzocht Van Doorn de Minister van Binnenlandse Zaken van uit Scheveningen zijn verlof voor een zeebadkuur, ingegaan op 25 Juli, met één maand te verlengen, en De Moerlooze opnieuw als Gouverneur te delegeren. (Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 17 Augustus, / A la A). 20 Augustus werd dit verlof bij K.B. aan Van Doorn toegestaan. (Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 21 Augustus, no. /A la A). Mogelijk is Van Doorn voor de verjaardag van de Koning naar Gent gegaan. ----- II. In het advies van Van Gobbelschroy, de Minister van Waterstaat, Nationale Nijverheid en Koloniën, aan de Koning, dd. 14 Augustus over een rapport van Van Doorn is sprake van de toestand der fabrieken te Gent. Het oorspronkelijk schrijven van Van Doorn heb ik niet terug kunnen vinden, doch een soortgelijk schrijven, mogelijk, en wat de essentiele gedeelten betreft zeker, identiek rapport werd door de Gouverneur dd. 13 Augustus | |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
geschreven aan de President van de Handelmaatschappij. We kunnen dit schrijven zien als het begin van de reeks rapporten van de Gouverneur over de toestand te Gent. Ook het antwoord van Van Gobbelschroy is zeer kenmerkend. Waar bij vele verantwoordelijke autoriteiten bereidheid bestond om de industrie te helpen, zijn de adviezen van de Minister van Nationale Nijverheid, alle negatief en zoals we verder zullen zien voor Gent, vinden we bij hem geen bereidheid om te helpen of nieuwe wegen te zoeken als geldelijke steun wordt gegeven. Of deze ‘sabotage’ inderdaad ook een mede oorzaak is geweest voor de ineenstorting van het Nederlands gezag, willen we hier niet uitmaken. | |||||||||
Van Doorn aan Schimmelpenninck, President van de Handelmij., 13 Augustus.Gedenkstukken 37, blz. 840-841. | |||||||||
Van Gobbelschroy aan de koning, 14 Augustus.Staatssecretarie 5735, 17 Augustus, la J 26, geh. U.M. heeft gedurende Hoogstdeszelfs verblijf in Brussel, reeds hooren spreken van de ongunstige vooruitzichten voor eenige katoenspinners en drukkers te Gent, die hun werkvolk hadden afgedankt en, bij gebrek aan geld en crediet, waarschijnlijk voor goed zouden moeten opbreken. Daartoe is betrekkelijk een brief van de Gouverneur van Oost Vlaanderen met bijlagen, bereids door mij ter kennis van U.M. gebragt en hierbij overgelegd alsmede een voorstel van de Société Industrielle te Gent aan voornoemde Gouverneur gerigt en door den Heer De Smet de Naayer kopijelijk aan mij medegedeeld welk stuk insgelijks bij dit rapport gevoegd wordtGa naar voetnoot1). Ten einde stellig en vertrouwelijk te worden onderrigt, wat men van de loopende gerugten kon aannemen of verwerpen, heb ik voornoemde Heer verzocht om een uitstapje naar Gent te doen en zich daar met den waren stand van zaken bekend te maken. Aan die uitnoodiging heeft de Heer Desmet met veel bereidvaardigheid voldaan en zijn mondeling berigt komt hierop neder, dat tot nog toe het kwaad niet zo ver gekomen is, als men reeds had opgegeven, maar dat er niettemin op dit oogenblik gebrek | |||||||||
[pagina 241]
| |||||||||
aan geld is, daar hun papier geen waarde meer heeft, even gelijk zulks onlangs te Verviers het geval is geweest, zoodat hij vermeent, dat een kapitaal van honderd en vijftig tot twee maal honderd duizend gulden onder toezigt eener commissie, bestemd om goed papier te mogen inwisselen, thans voor de stad van Gent een groot redmiddel zoude kunnen worden. Alhoewel ik dit niet wil tegenspreken, moet ik er echter op aanmerken, dat een gedeelte van zoodanig kapitaal ongetwijfeld zoude verloren gaan omdat men, ten einde hulp toe te brengen waar dezelve dringend vereischt wordt, crediet zoude moeten geven aan handteekeningen, welke geen crediet meer verdienen; in de tweede plaats, dat het fonds voor de nationale nijverheid onmagtig is om soortgelijke operatie te doen en, eindelijk, dat in gelijke omstandigheden een maatregel van dien aard voor Verviers wel is gevraagd maar niet heeft kunnen ingewilligd worden. Wat het voorstel betreft van den Heer Gouverneur van Oost-Vlaanderen om voor rekening van de handelmaatschappij bestellingen bij de Gentsche fabrikanten te doen, kan ik de eer hebben U.M. te berigten, dat de heer Pieters, door mij hierover onderhouden, mij de stellige verzekering heeft gegeven, dat reeds sedert de maand Januari jl. de agent der Maatschappij in die stad volmacht gehad heeft en nog heeft om tegen den prijs van den dag al de katoenen lijnwaden op te koopen, welke aan de markt komen en voor de Maatschappij geschikt zijn, zoodat het aan de fabrikanten, die voor de Maatschappij willen werken, niet aan de gelegenheid ontbreekt om hun goed dadelijk af te zetten en het niet wel van de Maatschappij zoude te vergen zijn, om in deze nog verder en onbepaalde last te geven, dan zij werkelijk reeds gedaan heeft. Ook zijn er onder de fabrikanten die zich nu in verlegenheid bevinden meer dan een, wier handelwijs geen ander resultaat hebben kon en waaromtrent U.M. zich wel zal gelieven te herinneren, dat reeds sedert een geruimen tijd de crisis voorspeld is geworden, welke hen nu treft. Naar mijn eerbiedig oordeel behoort het Gouvernement, ook om der gevolgen wille, hier niet tusschenbeiden te treden, maar de zaak aan haren loop overlaten en daar door anderen waarschuwen om voorzigtiger te werk te gaan en beter de kansen te berekenen, waaraan zij zich blootstellen, alvorens hunnen zaken telkens meer en meer uit te breiden. Welligt evenwel zoude U.M. termen kunnen vinden om mij te magtigen, om de belangen der Gentsche fabrikanten bij de | |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
algemeene Nederlandsche Maatschappij tot begunstiging van de Volksvlijt in dien zin voor te staan, dat zij zoude worden uitgenoodigd om het escompteren van papier, door gegoede fabrikanten afgegeven, gemakkelijk te maken en vooral ook om niet uitsluitend te vergen, dat het papier in de stad van Gent betaalbaar gesteld worde, door welke vordering de instelling dier Maatschappij en van haar succursale voor de Gentsche fabrikanten weinig of niet beteekent. Mij tot dit eerbiedig voorstel bepalende zal ik ten slotte nog doen opmerken, dat de oorzaken, aan welke de tijdelijke stremming in meergenoemde stad moet worden toegeschreven, in het adres van de Société Industrielle, naar het mij voorkomt, niet met die juistheid en onzijdigheid zijn voorgedragen als het belang der zaak vereischt had, maar integendeel, indien het Gouvernement eenigen maatregel voor de toekomst mogt willen nemen, een nader en opzettelijk onderzoek zouden noodig hebben. | |||||||||
De koning aan Van Gobbelschroy, 17 Augustus.Staatssecretarie 5735, 17 Augustus, la I 26, geh.
De Koning in overweging genomen hebbende uw rapport van den 14 dezer no. aa, omtrent den ongunstigen staat van sommige Fabrijken te Gent en het bij derzelve bestaande gebrek aan geld en crediet, deelt in het gevoelen van U.E. dat het Gouvernement zich de zaak niet onmiddelijk behoort aan te trekken, doch tevens dat hetzelve de belangen der Gentsche Fabrijkanten bij de Algemeene Nederlandsche Maatschappij ter begunstiging van de Volksvlijt te Brussel kan voorstaan, op de door U.E. voorgestelden voet. U.E. kan zich dienvolgens voor gemagtigd houden, om deswege met de directie dier Maatschappij in overleg te treden en het daarhenen te leiden dat door hare succursale te Gent, aan de behoefte van het fabrijkwezen aldaar op de door u aangegevene wijze en verder op zoodanige, als oorbaar zal gevonden worden, worde tegemoet gekomen; terwijl daarbij tevens aan de Directie zoude kunnen worden in bedenking gegeven om ook op fabrijkgoederen voorschotten te doen, hetwelk welligt de fabrijkanten meer baten en voor de Maatschappij zelve, in de tegenwoordige omstandigheden, gemakkelijker en zekerder zoude zijn dan het escompteren van wissels. De Koning acht het voorts wenschelijk, dat de bij uw rapport bedoelde, door de Nederlandsche Handelmaatschappij, bereids in de maand Januari II. genomen maatregelen tot het opkoopen | |||||||||
[pagina 243]
| |||||||||
van alle aan de markt komende en voor haar geschikte, katoenen lijnwaden worden bekend gemaakt, dáár en wáár het behoort, ten einde gerust te stellen, en de aandacht der fabrijkanten, die van de aangeboden gelegenheid gebruik zouden maken, op dezelve te vestigen; verlangende Z.M., dat U.E. insgelijks aan de Maatschappij in overweging geve, of en zoo ja, op welke wijze, zij aan het Gentsche fabrijkwezen verder zoude kunnen te hulp komen door meerdere uitbreiding van hare bestellingen of anderzins. ----- | |||||||||
III. Van Doorn aan Van Maanen, 16 Augustus. Badhuis te Scheveningen.Justitie 4594, 25 Augustus, la S 26, geh. Eene zeer vertrouwelijke aanschrijving van Z. Exc. den Min. van Bin. Zaken van den 10den dezer Kabinet no. 973, legt mij de verpligting op om betrekkelijk den invloed der Fransche gebeurtenissen, in mijn provincie, aan U. Exc. een wekelijksch rapport in te zenden, vergezeld van eene lijst der emigranten, welke aldaar mogten aangekomen zijn. Ik heb mij voorgesteld om hieraan telken Maandag te voldoen en, daarmede alzoo heden beginnende, heb ik de eer U. Exc. te kennen te geven, dat, volgens de dagelijks bij mij inkomende berigten, de bedoelde gebeurtenissen tot nu toe op den geest der ingezetenen van Oost Vlaanderen geenerhande nadeelige uitwerking schijnen gehad te hebben; dat die Provincie eene volkomene rust geniet; dat er slechts één onderwerp is, hetgeen op dit oogenblik de aandacht meer bijzonder behoort tot zich te trekken, namelijk eene - reeds vóór de Fransche gebeurtenissen en onafhankelijk van deze - gevreesde stilstand in de fabrijken, waarvan U. Exc. weet dat ik op 's Konings last in briefwisseling ben met Z. Exc. den Min. voor de Nat. Nijverheid; eindelijk dat er tot nu toe van de aankomst van émigranten of het dragen van driekleurige teekenen in mijn provincie geene questie schijnt te zijn geweest. ----- | |||||||||
IV. Van Doorn aan Van Maanen, 25 Augustus. Gent.Justitie 4596, 11 September, la B 36, geh. Gedenkstukken 37, blz. 864. Als P.S. Hier is alles stil. | |||||||||
[pagina 244]
| |||||||||
V. Van Doorn aan van Maanen, 26 Augustus, 11 uren 's avonds. Eigenhandig.Justitie 4596, 9 September, la T 31, geh.
Na alle de conferentien, welke ik heden over het gebeurde te Brussel en de hier te nemen maatregelen van zekerheid gehad heb, blijft mij slechts één oogenblik over om U. Exc. te melden, dat alles in Gent rustig is gebleven en dat ik hoop voede op het behoud dier rust, indien het gouvernement eenige maatregelen wil nemen in het belang der fabrijken, waarover ik morgenochtend de noodige rapporten zal trachten in gereedheid te brengen. Dat de rust te Brussel gelukkiglijk hersteld schijnt te zijn, zal U. Exc. beter dan mij bekend wezen. ----- | |||||||||
VI. Van Doorn aan De Mey van Streefkerk, 27 AugustusGa naar voetnoot1).Staatssecretarie 5735, 29 Augustus, la J 28, geh.
Het is U.E. bekend dat ik in den aanvang van het bekend worden der omwenteling in Frankrijk het in rust blijven van mijne provincie in het algemeen en van de stad Gent in het bijzonder heb vooruitgezien, indien het gouvernement maatregelen wilde nemen om den gang der fabrijken te verzekeren en U.E. zal tevens weten dat ik, gelast geweest zijnde, om daarover in correspondentie te treden met den Minister voor de Nationale Nijverheid te Brussel, deze maatregel aanvankelijk eenen niet gunstigen uitslag gehad heeft. Gedurende deze behandeling dier zaak schenen zich de omstandigheden in Frankrijk voor het oogenblik te consolideren en begon de nood der Gentsche fabrijken daar door een minder verontrustend aanzien te krijgen; maar sints hetgeen thans te Brussel gebeurd is en nog voorkomt een zeer verontrustend aanzien te hebben, is dit weder aanmerkelijk van gedaante veranderd. Niet alleen dat die gebeurtenissen een nieuwen schok aan het crediet der fabrijkanten geven, maar ik houde het voor ontwijfelbaar, dat het werkloos vallen van vele fabrijken, hetgeen, zonder krachtdadige tusschenkomst, ieder oogenblik te verwachten is, in het tegenwoordige oogenblik de grootste ongeregeldheden en | |||||||||
[pagina 245]
| |||||||||
welligt een niet te bedwingen oproer te Gent zal doen ontstaan. Alle mijne rapporten en herhaalde conferentien met de voornaamste fabrijkanten gezamentlijk en met vele afzonderlijk geven mij die overtuiging en doen mij de volgende maatregelen met aandrang vragen:
Alle deze maatregelen zijn urgent en de eerste lijdt geen uitstel, indien men mogelijkheid wil behouden, om de rust in Gent te bewaren. Om deze reden zend ik U. Exc. dit rapport met een mijner geemployeerden, verzoekende om een zeer spoedig antwoord. De voornaamste fabrijkanten hebben mij (op mijne verzekering, dat ik mij de zaak krachtdadig zou aantrekken) beloofd nog eenige dagen alles te zullen aanwenden, om buiten werk vallen der werklieden te voorkomen. Eene tweede reden voor deze wijze van verzending is het verlangen naar eenige tijding, of het Gouvernement voornemens is de Brusselsche onlusten met kracht van wapenen te stillen en of wij dus niet hier, door zoo veel wij kunnen, vol te houden, op ondersteuning kunnen rekenen. Tot nog toe is alles vrij stil, maar wij hebben de eerste beginselen van onrust: de pamphletten welke hiernevens kopijlijk gaan en de eerste niet zijn, zijn dezen morgen aangeplakt geworden; gisterenavond zijn de militairen retraite en een kommissaris van politie uitgejouwd en waren er groote attroupementen; in eene herberg en (hoe zeer enkel) op straat en in koffijhuizen zijn zeer onvoegzame gesprekken gehouden en terwijl ik | |||||||||
[pagina 246]
| |||||||||
dit (des avonds tusschen 8 en 9 uren) schrijf, schijnt men de hoofdwacht met geschreeuw te willen beledigen. De Brusselsche tijdingen zijn daarbij ongunstig; berigten van reizigers geven rede om te geloven, dat de militaire magt geen meester is; dat het volk nog buiten toom is; dat zelfs drie fabrijken buiten Brussel branden en dat bij den heer Basse alle de mekaniken vernietigd zijn. Daar en boven kan het ongelukkig besluit der regering van Brussel tot afschaffing van het gemaal hier aanleiding tot beweging gevenGa naar voetnoot1). Dat het Gouvernement zich dus haaste om ons te hulp te komen; de geest der voorname ingezetenen, der fabrikanten vooral, blijft goed; maar het gemeen is talrijk en gevaarlijk en er is voor niets in te staan. Ik heb, met overleg met de militaire magt, maatregelen van voorzorg genomen om, zonder eenige de minste ostentatie, tegen een aanval zoo veel mogelijk verzekerd te zijn en het garnizoen schijnt welgezind, maar is ook te zwak tegen eene sterke volksbeweging. Onder deze voorzorgen behoort het in dienst stellen van gezeten Burgers, welke gisteren en heden door alle weldenkenden wierd gevraagd en waar aan ik dezen morgen de hand geleend heb. Een honderdtal derzelve zal heden nagt binnen het stadhuis aanwezig zijn, aldaar de wapenen der schutterij bewaren en zich niet dan in nood vertoonen. Ik gevoel dat dit niet zeer legaal is, maar ik beschouwde die maatregel als urgent, terwijl zij onder de welgezinden zeer populair is en er een eenstemmig gevoelen bestaat, dat het oproepen der schutterij gelijk zou staan met een verlangen naar ongeregelheden. Na deze uitwijding tot het voorname doel dezer terugkomende, bid ik U. Exc. het noodige te willen aanwenden opdat per brenger dezes ten spoedigste het bedoeld crediet tot escomptie van papier geopend worde, waar van het montant op 5 maal honderd duizend gulden berekend is geworden bij het adres der fabrijkanten hetwelk ik vroeger aan den Minister van de Nationale Nijverheid heb opgezondenGa naar voetnoot2). Mogten daartoe volstrekt eenige dagen moeten | |||||||||
[pagina 247]
| |||||||||
verloopen, dat dan tenminste zonder verwijl eene mindere som altijd onder aannemelijke en gemakkelijke voorwaarden disponibel worde gesteld. De rust van Gent (ik herhaal het) kan daar van afhangen en deze zal zeker met die som niet te duur gekocht zijn. U.E. gelieve verder de twee volgende onderwerpen dezes zoodra mogelijk in overweging te brengen en omtrent de geruststelling der fabrijkanten ten aanzien der confectie van de ruwe katoenen en het aankopen van gedrukte katoenen gunstige maatregelen te provoceren, waarvan ik met verlangen den uitslag tegemoet zie. Tot staving van mijn gevoelen heb ik de eer hier bij te voegen, afschrift van eenen brief van den heer Desmet de Nayer, die thans, misschien, meer dan te voren, de urgentie erkent van eene krachtdadige tusschenkomst. Ik heb gemeend de vrijheid te mogen nemen om dit rapport aan U.E. te adresseren, dewijl ik onzeker ben of de Minister voor de Nationale Nijverheid zich nog in Brussel bevind en de tegenwoordige omstandigheden mij geenen tijd overlaten om daar van meer expeditien voor andere ministers te laten maken. U.E. gelieve Z.M. te verzekeren dat ik al het mogelijke zal aanwenden om rust te bewaren, om ongeregeldheden te bedwingen, om hoogstdeszelfs gezag te doen eerbiedigen; dat steeds op mijnen ijver en mijnen trouw kan gerekend worden; maar dat de gevraagde dadelijke tusschenkomst voor de fabrijkanten onmisbaar en eenige tijding omtrent de houding, welke het Gouvernement omtrent het dempen van het oproer te Brussel en het volhouden te Gent en elders heeft aangenomen, hoogst wenschelijk is. Tusschen 11 en 12 uren op dit oogenblik is alles hier rustig en schijnt ieder zich ten zijnent begeven te hebben. 4 bijlagen. a) Borgers van Gend Van over lange lijden wij onder de tijrannie van Willem, vijftien jaar zijn er voorbij dat wij dwalen onder de regering van dien tijran en wat hebben wij voor prijs van onze gehoorzaamheid? de contributien zijn vermeerderd van jaar tot jaar, en door wie worden wij geregeerd: door hollanders die hun meer bezig houden met hunne fortune te vergrooten, als met ons geluk, de preuve daarvan is dat op 20 plaatsen, emploies of avancementen die er gegeven worden er 19 aan hollanders gegeven worden. O Belgen! zoud gij nog langer verdragen, gij die de libertijd | |||||||||
[pagina 248]
| |||||||||
altijd zoo hebt bemindt de schelmstukken van dit Gouvernement, van die hollanders, die zich rijke maken met het zweet van ons anzicht! neen, neen, tijrans geloaft het niete, gij wilden het liberalste volk van Europa boien, uwe intrigen zijn gevonden. Ongeluk aan die zig opposeert aan onze zake, wij gaan onze gemeene tijrans van kant maken, wij zullen de Brusselers volgen. dood aan de Ministers, dood aan die zich opposeert. Leve het gelukkig Vrankrijk. Leve de Potter. Morgen ten 7½ op de Kouter. b) Ah wat heeft onze landen rijk geweest! Wat ging alle de commercien goed! maar al wanneer onzen, God verdompt hem, hollander in onze landen politikelijk en geveijnst zijn rasch van smousen het land stiltelijk uijt geroofd heeft, zal het nu het ongelukkigste worden. Ik geloof het meer als tijd te zijn hem zijn goed af te nemen en zoo te verscheuren, met geheel zijnen aanhang, wij zullen maer beginnen met den Min. ter Maene en zijn gasier. Verder nog enkele woorden zonder enige samenhang bijgevoegd. Wij alle Belgen dien wij zijn, worden geleijd als dwaese honden door een lompen hollander, hij weet niet wat uijtzoeken om het land meer en meer uijt te rooven, ik durve zeggen dat hij den meesten van alle de koningen die deese landen gehad hebben, het land geplunderd heeft, alles ligt op den werkman, hij kan nog niet genoeg bijeenversamelen om te leven, de welke in den goeden franschen tijd de commersanten deeden leeven; maer hedendaegs bestaat er een zeer gecompliqueert Gouvernement welken onderhoud alleen een magt van geld kost, maar nogtans onzen hollandschen smous zeer wel aenstaet om reede hij langs dien kant meer en meer kan vraegen en afpersen, hij ondersteund op eenen grooten intrest onze fabriekanten, hij tragt hem langs allen kant vrij te houden, hij koopt in vreemde landen goederen genoeg om eene leger Bende van Hollanders te onderhouden. Nu hi op onzen toer trachten met de franschen spannen. (Er onder staat getekend een galg met een poppetje aan de strop). d) Fabricants, fermez vos fabriques et la Révolution se fera. | |||||||||
[pagina 249]
| |||||||||
Schrijven van DE SMET DE NAYER (waarvan boven in rapport van de Gouverneur sprake is) AAN VAN DOORN, 27 Augustus.
Monsieur le Gouverneur, Sur les questions que vous avez bien voulu me soumettre, je pense que le meilleur moyen d'assurer la marche régulière de nos fabriques de coton en ce moment difficile serait. 1. d'obtenir sans delai une somme de 200 mille florins pour faciliter l'escompte du papier d'un bon nombre de fabricans. Cette mesure me parait de toute urgence 2) d'acheter chez quelques fabricans d'indiennes une partie de marchandise dont ils sont surchargés 3) Pour calmer les craintes des fabricans de calicoes, il me semble qu'il serait bon que la société de commerce put sans inconvénient leur assurer pendant 2 ou 3 mois le placement des marchandises qu'ils fabriqueront dans les qualités et largeurs voulues par la société. Voilà monsieur le Gouverneur, tout ce que je crois nécessaire dans les circonstances difficiles où nous nous trouvons, pour assurer la tranquillité de la nombreuse classe d'ouvriers de cette ville. Na dit rapport schrijft De Mey aan Financiën, Nationale Nijverheid, Rekenkamer en Gouverneur van Oost-Vlaanderen, en legt de vragen in het stuk van Van Doorn geopperd voor, aan de Min. van Financiën. Na de Min. van Financiën gehoord te hebben besluit de Koning:
BESLUIT: (29 Augustus).
Hebben goedgevonden en verstaan onzen evengenoemden Minister te magtigen:
| |||||||||
[pagina 250]
| |||||||||
Van Tets van Goudriaan (Minister van Financiën) aan De Mey. Zondag 29 Augustus, 7 uuren.Veelgeagte vriend! Alle is voor den Heer v. Doorn ten hulp aan zijn geemployeerde overhandigd als order aan de maatschappij om f 200m ter beschikking van dien heer te stellen: Kennisgeving voorlopige autorisatie op den agent te Gendt Autorisatie op den Gouverneur om die som te utiliseren voor de fabrikanten op acceptatien op 3 of 4 maanden aan toonder Kennisgeving (ingevolge overleg met Schimmelpenninck) dat ze gedurende de eerste twee maanden voor rekening der maatschappij ad f 200.m witte stoffen en alle kleuren eindelijk uitnodiging aan de maatschappij om voor de Gendsche fabrieken te beleenen op gedrukte catoenen indiennes ad f 150m. De heer van Harpen is tevrede vertrokken en komt morgen ten 12 uuren bij mij in Amsterdam. Ik doe 't onmogelijke om morgennagt of dingsdag vroeg weder in Den Haag te zijn. De courier bevestigd mij dat het eigenlijk doel mislukt is en dat met gepasten ernst den zaak zig herstellen moet. | |||||||||
De Mey aan de Min. van Financien, 1 September.Staatssecretarie 5736, 1 September la V 28 geh.
Een missive van de Ned. H.M., betrekkelijk de door dezelve aan hare agenten te Gent gegeven bevelen tot uitbreiding der bereids bestaande doorlopende orders voor de inkoop der in de fabrijken aanwezige katoenen lijnwaten - door mij onder de oogen des Konings gebragt zijnde - zoo vinde ik mij gelast gemelde missive met de bijlagen hiernevens te doen toekomen aan U.E. ten einde Z.M. daaromtrent te dienen van Uwe consideratien en advies in verband met het overleg door U.E. met den President dier Mij. gehouden. | |||||||||
De Minister van Financien aan de Koning, 2 September.Staaassecretarie 5736, 3 September, la D 29 geh.
Onder wederoverlegging van de missive door de Ned. H.M. aan den Heer Secr. van Staat geschreven betreffende de bestel- | |||||||||
[pagina 251]
| |||||||||
ling van katoenen lijnwaten te Gent, heeft de ondergeteekende de eer Z.M. kennis te geven, dat de afspraak, daaromtrent voorlopig door hem met den President dier Mij gemaakt, tot deze bestelling aanleiding hebbende gegeven, de ondergeteekende bereids den 29 Augustus 11. den Gouverneur van de Provincie Oostvlaanderen heeft onderrigt, dat de bedoelde bestelling zoude plaats vinden, zijnde hij dus van gevoelen, dat voor het oogenblik alleen de verlangde goedkeuring door Z.M. zoude kunnen worden afgegeven, de nadere opgave van den President, omtrent de som welke door de Mij voorgeschoten zal worden, en waaromtrent dezelve vertrouwt ondersteuning van 's rijkswege te ontvangen, iets waarover eerst na het ontvangen van die opgave zal kunnen worden beslist. 3 September schrijft de Mey aan de President van de Handel Maatschappij dat de Koning de afspraak tussen hem en de Min. van Financiën goedkeurt. Dit naar aanleiding van volgende brief. | |||||||||
De Nederlandsche Handelmaatschappij aan de Secretaris van Staat, 30 Augustus.Ingevolge de afspraak welke gisteren tusschen Z.E. den Min. van Fin. en onzen President plaats heeft gehad, geven wij heden aan onze agenten te Gent, bij de openlijk hierbij gaanden brief, order, om den inkoop van zoodanige witte katoene lijnwaden welke voor onze verzendingen naar Oost Indie geschikt zijn en waarop zij reeds doorlopende orders van ons in handen hebben, tot op f 200.000 uit te strekken. Wij zullen de eer hebben U.E. nader met den uitslag dezer order bekend te maken, terwijl wij, ingevolge de vermelde afspraak, van het Gouvernement, ingeval onze inkoopen tot stand komen, voor den afloop dezes jaars de betaling der daarvoor door ons uitgeschotenen som tegemoet zien, voor zooverre deze operatie, hetgeen wij anders volgens de gemaakte raming in het najaar aan dit artikel besteed zouden hebben, overtreffen zal. Aangenaam zal het ons zijn U.E.'s goedkeuring omtrent bovenstaande overeenkomst te vernemen. Als bijlage: La Haye le 30 Août 1830. Comme nous désirons de subvenir autant qu'il est dans notre pouvoir au manque de travail qui se fait sentir en ce moment parmi la classe ouvrière à Gand nous avons résolu de donner plus | |||||||||
[pagina 252]
| |||||||||
d'extension aux ordres qui sont entre vos mains, et, en maintenant les aunages et les qualités, que nous vous avons données, nous vous autorisons par la présente à augmenter vos achats de Calicots écrus qui répondent à nos conditions jusqu'à une somme de f 200.000 (Deux cent mille florins) ce qui vous mettra en même d'acheter ce qui existe en ce moment et ce qui pourra être prêt, d'ici à quelque tems. Vous appreciez facilement le but de cet ordre, qui consiste à remettre une partie majeure de la population en activité et nous espérons que ceci pourra avoir une influence favorable sur l'état commercial de votre place. Nous vous abandonnons les détails de l'exécution de cet ordre, puisque étant au fait de nos intentions, vos connaissances locales vous indiqueront la manière dont on pourra les remplir avec le plus de succès. | |||||||||
De Minister van Financien aan de koning, 18 September.Staatssecretarie 5736, 21 September, la O 33, geh.
Nadat tengevolge van Z.M. geheim besluit van den 29 Aug. 11.; la J 28Ga naar voetnoot1), een crediet van f 200.000 aan den staatsraad Gouv. van O. VL. is verleend, om papier der fabrikanten in die provincie te escompteren, heeft gezegde Staatsambtenaar dringend de instantien gedaan dat eene som van f 150.000 zoude worden aangewezen, om, door middel van aankoop van gedrukte katoenen en andere fabrikaten, de fabrikanten in staat te stellen, om hun werkvolk aan den gang te houden, en alzoo mede te werken tot handhaving van de rust in de gezegde provincie. Op mondelinge last van Z.M., nadat de zaak bij den Raad van Ministers in tegenwoordigheid van Hoogstdenzelven was overwogen, is aan het verlangen van den gemelden Gouverneur voldaan en door den ondergeteekenden de som van f 150.000 ter zijner beschikking gesteld, met overlating aan den Gouverneur van de directie omtrent den aankoop. Deze maatregel behoort bij K.B. te worden goedgekeurd, en de ondergeteekende vermeende, dat de voordragt daartoe het meest eigenaardig kon worden gedaan door zijn' ambtgenoot voor den Waterstaat, Nat. Nijv. en de Kol., aan wien schijnt te moeten worden opgedragen de verdere beschikking omtrent de aange- | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
kochte goederen. Dan op de uitnoodiging daartoe door de ondergetekende gedaan, heeft gezegde Min. zich, blijkens zijne hiernevens overgelegde missiveGa naar voetnoot1), van het doen van zoodanige voordragt verschoond. De ondergeteekende moet derhalve daartoe overgaan, en tevens aan Z.M. voorstellen, het homologeren van het verstrekken eener som van f 15.000 insgelijks met Hoogstdeszelfs voorkennis geschied, aan den Gouverneur van de Prov. Henegouwen als voorschot hoofdzakelijk ten behoeve van de tapijtfabriek te Doornik, weshalve hij de eer heeft aan Z.M. voor te dragen:
Koning besluit conform voorstel en laat Van Gobbelschroy aanschrijven. ----- | |||||||||
VII. Van Doorn aan De la Coste, 27 Augustus.Gerretson I, blz. 319. Ik heb het origineel aan De la Coste niet kunnen achterhalen. Doch Colenbrander drukt hetzelfde rapport af, en laat een alinea weg. Gedenkstukken 46, blz. 48. Gerretson laat dezelfde alinea weg. Een afschrift van de brief door Van Doorn aan Van Maanen gezonden en dus gedeeltelijk door Colenbrander gecopieerd, in Justitie 4596, 9 September, la T 31, geh. De onzekerheid of de Min. voor de Nat. Nijv. zich nog in | |||||||||
[pagina 254]
| |||||||||
Brussel bevindt en gebrek aan tijd om meer dan eene expeditie van mijn rapport te laten maken, hebben mij genoopt om mijn voordragt, betrekkelijk de Gentsche fabrijken aan Z. Exc. den Secr. van Staat in te zenden, bij welke ik tevens melding heb gemaakt van den algemeenen staat van zaken alhier. Ik hoop dat U. Exc. zulks zal gelieven te billijken en neem de vrijheid hier bij te voegen, dat het hier nog vrij rustig is.... (zie verder Gerretson of Colenbrander). ----- | |||||||||
VIII. Van Doorn aan Van Maanen, 27 Augustus 11 uur 's avonds.Justitie 4596, 9 September, la T 31, geh.
Het is mij onmogelijk U. Exc. op dit oogenblik iets meer te schrijven dan de toezending der nevensgaande kopij, (zie voorgaande brief) waaruit U. Exc. zal zien, dat ik de zaak breeder behandeld heb met den Heer De Mey, die U. Exc. mijnen brief wel zal willen mededeelen. Ik ben niet zonder vrees, dat het hier ook in de war raakt. Wat zal het Gouvernement doen? De Prins van Oranje aan het hoofd eener gewapende Magt, zou de zaak welligt spoedig klaren. Desnoods zou Gent provisioneel voor hoofdkwartier kunnen dienen, waardoor ook die stad bedwongen zou worden. De geest is er in het algemeen zeer goed, maar het gepeupel is talrijk en niet te vertrouwen. De onlusten te Brussel, de ongelukkige maatregel der regering om het gemaal af te schaffen, kan niet anders dan ongunstig op hetzelve werken. Ik heb reeds gedacht of men ook zou kunnen bepalen, dat de Kamers der Staten Generaal te Gent zullen vergaderen. Indien het stil blijft is dit welligt raadzaam. De maatregel zou misschien daartoe kunnen mede werken. Ik behoef U. Exc. niet te zeggen dat (ik) nauwelijks tijd heb om alles te schrijven. -----
IX. Gerretson geeft na de brief van 27 Augustus verder nergens aan hoe laat de brieven van Van Doorn geschreven zijn. Dit is nochtans wel van belang. Het rapport van 28 Augustus (Gerretson I, blz. 320) is 's avonds om elf uur geschreven. Ook de andere door Gerretson gepubliceerde rapporten zijn meestal 's avonds laat of te middernacht geschreven, zodat ik dat verder | |||||||||
[pagina 255]
| |||||||||
niet zal aanduiden. Het volgend rapport is 's middags te 12 uur opgesteld, blijkens het P.S. van 3 uur, en de vermelding van dit schrijven in het rapport van 29 AugustusGa naar voetnoot1). | |||||||||
Van Doorn aan De Mey van Streefkerk, 28 Augustus, 12 uur.Staatssecretarie 6033, no. 5358c.
De Heer Lt Gen. Ghigny met wien ik alle de maatregelen die de omstandigheden schijnen te vereischen heb geconcerteerd, heeft mij te kennen gegeven dat hij heden morgen order heeft ontvangen om dadelijk twee escadrons hussaren en een bataillon infanterie naar Brussel te zenden, zoodra dit hem zal gevraagd worden, door den Hr Gen. van Bijlandt. De Hr Lt Gen. Ghigny en ik hebben de stellige overtuiging dat men niet het geringste detachement van het garnizoen van Gent mag laten vertrekken zonder een bepaalde aanleiding te geven tot dadelijke ruststoring, verre van ons garnizoen te verminderen moet ik onder referte tot mijn missive van gisteren er integendeel zelfs op aandringen dat het vermeerderd worde. In de zekerheid waar wij hier alle verkeeren, dat het volstrekt onmogelijk is om ons garnizoen te verflauwen zonder het grootste gevaar te loopen heeft de Lt Gen. Ghigny besloten om daarover per estafette aan het departement van Oorlog te schrijven en op gelijke wijze den Gen. van Bijlandt te verzoeken geen gebruik te maken van de bovengemelde autorisatie, terwijl ik op mij genomen heb om over die zaak aan U. Exc. te schrijven en haar te verzoeken om bij den Koning te willen provoceren, dat het garnizoen op geenerhande wijze verminderd maar zoo mogelijk ten spoedigst vermeerderd worde. Ik meen ten dien opzigte nog te moeten aanmerken dat te Aalst en Ninove eenige ongerustheid heerscht en dat mij dezen morgen door de eerste stad, alwaar eene gevangenis aanwezig is, een renfort van garnizoen is gevraagd, terwijl verder volgens alle de tijdingen die ik omtrent de gebeurtenissen te Brussel verneem, het oproer aldaar door de Burgers wel wordt gestild, maar dat nu de zaken aldaar een politiek aanzien nemen en dat indien men de andere steden en voornamelijk eene zoo importante stad als Gent zonder eene genoegzame militaire magt wil laten, het kwaad dat tot Brussel thans uitgeborsten is, weldra ook in alle de andere steden dezer gewesten zal uitbersten, | |||||||||
[pagina 256]
| |||||||||
zullende het alsdan voorzeker veel moeijlijker zijn hetzelve overal te dempen dan in een enkele stad alwaar men welligt bovendien van andere minder importante plaatsen de noodige militaire magt zoude kunnen zenden. Ik durf dus de vrijheid nemen, om er met allen ernst op aan te dringen dat van den bedoelden maatregel om een deel van het garnizoen van Gent naar Brussel te zenden, worde afgezien, en voorlopig mij, zoo over deze missive als over die van gisteren een allerspoedigste antwoord te verzoeken. (eigenhandig bijgeschreven): Ik moet hier nog bijvoegen dat het morgen en overmorgen twee dagen zijn, dat de fabrijken niet werken en daarbij dagen van kermis op St Pieter. Die zou het groot gevaar van het verzenden van troepen op het oogenblik ontzettend vermeerderen. 3 uren. De Gen. Chigny heeft zich bepaald om twee escadrons Hussaren te laten vertrekken. Ik vrees de gevolgen daarvan en verzoek hulp. | |||||||||
De Mey aan Van Doorn, 29 Augustus.Ontving bovengemelde brief, niet die van de 27ste Augustus. De Prinsen zijn naar Antwerpen vertrokken. Van Doorn moet daarom aan de Prinsen schrijven. Intussen komt brief van 27 Augustus. Ik heb van de inhoud dadelijk werk gemaakt met het gevolg, dat dezelfde geëmployeerde (die de brief bracht) U H.E.G. aanstonds een crediet van twee ton zal meebrengen om door U H.E.G. op de door U voorgestelde wijze ten nutte der fabrieken te worden gemaakt; zullende voorts met de Handelmaatschappij in overleg worden getreden, ten aanzien van de uitbreiding, welke zij in de tegenwoordige omstandigheden, nog aan hare bestellingen zoude kunnen geven. ----- | |||||||||
X. Rapport 28 Augustus, des avonds elf uren.Gerretson I, blz. 320. Gedenkstukken 46, blz. 57. Staatssecretarie 5735, 30 Augustus, la K 28, geh. Justitie 4596, 11 September, la I 34, geh.Ga naar voetnoot1). | |||||||||
[pagina 257]
| |||||||||
XI. Van Doorn aan De Mey van Streefkerk, 29 Augustus, 7 uren des morgens.Staatssecretarie 5735, 30 Augustus, la K 28, geh.
Ik maak gebruik van een zich opdoende gelegenheid om (hetgeen op mijn rapport van gisteren avond is vergeten) U. Exc. te informeren, dat de Gen. Ghigny, na het verzenden van mijnen brief aan U. Exc. van gisterenmiddag, heeft toegestaan dat het garnizoen te Gent voorlopig niet zou verzwakt worden, tot dat hij antwoord zou hebben van Brussel, waarhenen hij den Gen. OldenneelGa naar voetnoot1) afzond om met den Graaf van Bijlandt te overleggen, of het niet beter ware de rust van Gent niet op het spel te zetten voor eene ten opzigte van Brussel welligt in dit oogenblik min dringend noodzakelijke hulp. Die Gen. is op zijn verlangen vergezeld geweest van Jonkh. Borluut, mijnen kabinets geemployeerde, die mij over een paar uren rapport is komen brengen, dat de Gen. van Bijlandt onzen hachelijken toestand en het groot belang voor het Gouvernement, dat in het behoud der rust te Gent gelegen is, dientengevolge in een uitstel heeft toegestemd en per estafette nadere orders van het Departement van Oorlog gevraagd heeft. Ik neem de vrijheid bij herhaling U. Exc.'s spoedige en krachtdadige tusschenkomst te verzoeken opdat wij niet verzwakt worden. Wij hebben zelfs nu geene zekerheid,' dat de rust behouden zal blijven: indien men ons niet met magt bijstaat, zijn wij zeker verloren. Het behoud van Gent wordt ieder oogenblik van meer belang; gisterenavond is het oproer te Brugge uitgeborsten en is het huis van den Heer Sandelin geheel geplunderd, terwijl men daarmede elders scheen voort te gaan. De nacht is alhier rustig gebleven; van andere plaatsen mijner provincie heb ik niets ongunstigs vernomen. Hiernevens een afschrift van het schotschrift vermeld bij mijne missive van gisteravondGa naar voetnoot2). | |||||||||
[pagina 258]
| |||||||||
(tegen 9 uren). Op dit oogenblik ontvang ik eenen brief van den Graaf de Baillet, welke ik hieronder laat afschrijven. Bruges Dimanche 4 Heures du matin. Une évasion de 18 prisonniers qui se sont emparés d'une porteclef a déterminé hier soir à 7 heures et demie un grand rassemblement de la lie du peuple. Il s'est porté chez Mr Sandelin, a ravagé ses meubles et voula incendier la maison. Les bourgeois ont fait feu. 2 mutins morts, 4 à 5 blessés. Tout est tranquille depuis 1 heures du matin, Les bons bourgeois veillent armés; les mutins le sont peu, et n'ont pas de munitions. ----- | |||||||||
XII. Rapport, 29 Augustus, middernacht.Gerretson I, blz. 321. Staatssecretarie 5961, no. 339. Justitie 4596, 11 September, la I 34, geh. ----- | |||||||||
XIII. Rapport, 30 Augustus.Gerretson I, blz. 323. Gedenkstukken 46, blz. 72. Justitie 4596, 9 September, la T 31, geh. Staatssecretarie 5961, no. 340. In dit rapport is bij Gerretson in de 9e regel een zin weggevallen. (Aan te vullen door de Gedenkstukken). ‘voorkomende men echter begrepen heeft te moeten tegengaan. Dit is door doelmatige redenen van overtuiging volkomen gelukt’...... ----- | |||||||||
XIV. Rapporten, 31 Augustus, 1, 2, 3, 4 en 5 September.Gerretson I, blz. 325-327. Gedenkstukken 46, blz. 78, 84, 87, 92 en 105 (van 4 September niet). Staatssecretarie 5961, no. 341, 343, 351, 352, 353, 354. Justitie 4596, 9 September, la T 31, geh. Rapport 4 en 5 September resp. Justitie t.a.p. 6 September, la F 28, en 11 September, la I 34, geh. ----- | |||||||||
XV. 31 Augustus had de plaatselijke commandant van Meenen, Kol. van Rode van Schellebrouck, het Departement van Oorlog verwittigd dat een priester uit het bisdom Rijssel, Chedeville met een politiek oogmerk en met intentie om onrust te stoken | |||||||||
[pagina 259]
| |||||||||
naar Gent en Brussel (was) vertrokken. De koning die dit rapport onder ogen kreeg (Staatssecretarie 5736, 3 September, la E 29, geh., liet de Minitser van Justitie aanschrijven. Van Maanen vroeg daarop inlichtingen aan Van Doorn.Van Doorn aan Van Maanen, 6 September.Staatssecretarie 5736, 11 September, la V 30, geh.
Op den ontvang van U. Exc.'s missive van den 5den September Geheim Litt. O 28 heb ik mij dadelijk door den directeur van politie en waterschout alhier het schriftelijk rapport laten geven, hetwelk U. Exc. hiernevens zal gevoegd vinden. U. Exc. zal daaruit zien dat de bedoelde Priester Chedeville alhier niet uit het oog is verloren geweest.
Xavier Chedeville, Priester oud 32 jaar, geboren te Meung, wonende te Rijssel. Te Gent aangekomen op 31 Aug. vergezeld van een dame oud 82 jaar. 2 Sept. naar Antwerpen vertrokken. Hij is zonderling gekleed. Zijn logement is hem als arrest aangewezen, anders zou hij in de gevangenis worden opgesloten. Is naar Antwerpen vertrokken, en met zijn paspoort behoorlijk afgetekend weer terug gekeerd. Wordt hier gesurveilleerd. Denkt nog een of twee dagen te blijven. Com. van Politie. ----- | |||||||||
XVI Rapport, 6 September.Gerretson I, blz. 328, Gedenkstukken 46, blz. 106. Staatssecretarie 5961, no. 355. Justitie 4596, 9 September, la T 31, geh. ----- | |||||||||
XVII. Van Doorn aan De Mey, 7 September, des avonds laat.Staatssecretarie 5961, 9 September no. 356. Ik heb hier het rapport aan De Mey gecopieerd, daar mij dit het eerst onder de ogen kwam. Hetzelfde rapport kwam ik echter tegen Staatssecretarie 5736, 10 September, na N 30, geh. (wat dat aan de Minister van Justitie is) en dat aan de Minister van Binnenlandse Zaken zit in Portefeuille 973, III, 2, waar Gerretson het over het hoofd heeft gezien evenals het rapport van 11 September. Van dit rapport is sprake in het schrijven van Van Doorn van 8 September (Gerretson I, blz. 330). Hetgeen ik aan het slot van mijn rapport van gisteren voor- | |||||||||
[pagina 260]
| |||||||||
zag, betrekkelijk de uitwerking der Koninklijke proclamatie en den terugtred der troepen, heeft zich ten volle bewaarheid. Ik heb in den dag van heden alhier schier niets gezien dan blijken van ontmoediging en neerslagtigheid, desniettemin heeft men nog bewijzen willen geven van gehechtheid aan den Koning en aan de wettige instellingen, hebbende het bestuur der Société Industrielle het kopijelijk hierbijgaande adres gevoteerd, hetwelk ik morgen onderteekend denk te kunnen opzenden, terwijl de kamer van koophandel vergaderd is geweest en waarschijnlijk eenstemmig hetzelfde zal doenGa naar voetnoot1). Van het stedelijk bestuur denk ik niet dat iets diergelijks te verwachten is; de Burgemeester schijnt te vreezen van het in overweging te leggen en handelt misschien voorzichtig. Van ene andere zijde heb ik tot nog toe van dien kant geene adhaesien tot de Brusselsche reclamatien te verwachten; maar men bedrijgt mij met particuliere petitien in dien geest, waartegen dan waarschijnlijk contrapetitien zullen uitkomen, hetgeen onze positie nog moeilijker kan maken. De Gentsche leden der Staten Generaal schijnen zeer huiverig te zijn om zich naar 's Hage te begeven behalve alleen de Heer van Hulthem, die met de braafste gezindheden, morgen of overmorgen wil vertrekken. Men sprak mij dezen morgen over een bijeenroeping te Breda, werwaarts men scheen zich liever te zullen begeven. Ik voor mij twijfel of dit eene voldoende voorziening zou wezen. Want ik vrees dat er in alle geval te weinig leden uit het Zuiden zullen komen om met vrucht te kunnen raadplegen en beslissen, immers zoodanig, dat die beslissing het noodig moreel effect hebbe. De Leden der Staten Generaal, die te Brussel hunne onderteekening voor de scheiding der twee deelen van het Rijk geven en zich daar vereenigen, zullen, denk ik, nergens naar de vergadering opkomen. En wie weet hoe spoedig men zich aldaar als magthebbenden zal constitueren. De opstand kan, dunkt mij, niets anders dan veld winnen, daar er geenerhande middel van kracht of gezag is aangevoerd om dezelve te bedwingen. Te Deinze zijn de Brabantsche kleuren door tusschenkomst van een door mij gezonden lid van Gedeputeerde Staten, weder | |||||||||
[pagina 261]
| |||||||||
afgelegd. Te Ninove is niet belangrijks voorgevallen, maar te Aalst is men onrustig en de stad staat ons onder de eerste te ontvallen. Hetzelfde schijnt te Dendermonde het geval te zijn, alwaar een oploop heeft plaats gehad en onrust bestaat. Ik heb naar beide laatstgenoemde steden, iemand van vertrouwen gezonden, de militaire magt heeft het Kommandement der bezetting te Aalst aan een hoofdofficier opgedragen en het garnizoen van Dendermonde versterkt. Het is zeer opmerkelijk dat de Baron van den Broucke de Terbecq, Burgemeester dier stad en Lid van de Tweede Kamer, gisteren avond (zoo mij verzekerd wordt) naar Brussel vertrokken is, zonder mij eenige kennis van zijne afwezigheid te geven. Ik doe zijn terugkomst surveilleren. Mijne vorige rapporten hebben U. Exc. doen gevoelen dat ik zonder een spoedig en goed einde te Brussel, de zaak hier niet meester zou blijven. Ik ben thans overtuigd dat ik mij dienaangaande niet bedrogen heb en durf thans nauwelijks meer gissen, welk een einde de zaken hier kunnen hebben. Behalve de billijke vrees voor onlusten in ons midden, staan wij bloot aan aanvallen van elders, die zeer gevaarlijk kunnen worden. Ik hoop dienaangaande morgenochtend aan Prins Frederik te schrijven. P.S. Onder het schrijven dezer ontvang ik door de Maréchaussée berigt uit Geeraardsbergen, dat een der schepenen, op de tijding uit Ath, dat Z.M. in de afscheiding der twee deelen van het Rijk, zou hebben toegestemd, de Brabandsche vlag op den toren zou hebben laten plaatsen en dat die kleuren er algemeen aangenomen zijn. Ik vraag daaromtrent rapport aan het plaatselijk Bestuur, en zal morgen bij het ontvangen van hetzelve naar omstandigheden handelen. | |||||||||
Adres van de Societe Industrielle, 7 September.Sire, Le Conseil d'administration de la Société Industrielle, organe de l'industrie de Gand, pense, qu'il est de son devoir, de venir en bons et loyaux sujets, déposer aux pieds du trône leurs protestations sincères d'amour et de dévouement pour la personne sacrée de V.M. et de son auguste Dynastie. Dans la proclamation du cinq de ce mois, nous remarquons: qu'elle ‘laisse à l' examen des Etats Généraux s'il y aura lieu à modifier les institutions nationales, et principalement si les relations établies par les traités et la loi fondamentale entre les deux grandes divisions du Royaume devraient dans l'intérêt commun changer de forme ou de nature’. D'une séparation d'administration entre les provinces du Nord | |||||||||
[pagina 262]
| |||||||||
et celles du midi, découlerait la ruine immédiate et totale des provinces méridionales et notamment de celle de la Flandre Orientale, si importante sous le rapport de ses nombreuses manufactures qu'on semble vouloir détruire. Le Conseil d'administration d'un sentiment unanime, partagé par tous les industriels vient supplier V.M. de prendre ces intérêts généraux en considération pour répousser la demande désastreuse de quelques individus que nous nous plaisons Sire, à envisager comme égarés et séduits. Les sentiments magnanimes et vraiment paternels qu'en toute occurence V.M. a témoignés pour ses sujets, ses compatriotes, nous donnent l'espoir qu'elle daignera accueillir favorablement notre prière dictée par la conviction intime du bien général et qu'elle maintiendra l'unité parmi tous ses sujets. Sire, ces sont les voeux ardents que forment les industriels de Gand, qui ont l'honneur de se dire avec le plus profond respect de V.M. les très humbles et fidèles sujets. President etc. 10 handtekeningen. | |||||||||
Adres van de Kamer van Koophandel, 8 September.Sire, La Chambre de Commerce et des Fabriques de Gand, ayant vu par la proclamation de V.M. du 5 de ce mois, qu'elle laisse à l'examen des Etats Généraux, s'il y a lieu de modifier les institutions nationales, et principalement si les relations établies par les traités et la loi fondamentale entre les deux grandes divisions du Royaume, devraient dans l'intérêt commun, changer de forme ou de nature, prend la respectueuse liberté de présenter à V.M. combien un changement de la loi fondamentale, qui amenerait une séparation d'administration et d'intérêts, entre quelques parties du Royaume serait préjudiciable aux intérêts du commerce en général et particulièrement à l'industrie de cette ville. Nous formons unanimement les voeux, et nous espérons, que V.M. daignera les prendre en haute considération, afin que par sa sollicitude pour le bien être général, l'unité parmi ses sujets soit maintenue. Nous sommes: Président etc. 14 handtekeningen. ----- | |||||||||
XVIII. Eerste rapport, 8 September.Gerretson I, blz. 329, Gedenkstukken 46, blz. 117. Origineel exemplaar Justitie 4596, 9 September, la U 31, geh. Afschrift door Justitie verzonden in Staatssecretarie 5736, la O 30, geh. | |||||||||
[pagina 263]
| |||||||||
XIX. Tweede rapport, 8 September, des middernachts.Gerretson I. blz. 330. Staatssecretarie 5961 no. 359 (exemplaar De Mey). Staatssecretarie 5736, 11 September, la T 30, geh. (exemplaar Justitie). ----- | |||||||||
XX. Rapport, 9 September.Gerretson I, blz. 331. Staatssecretarie 5961, no. 385 (exemplaar De Mey). Staatssecretarie 5736, 12 September, la D 31, geh. (exemplaar Justitie). ----- | |||||||||
XXI. Van Doorn aan De Mey van Streefkerk, 10 September, des avonds laat.Staatssecretarie 5961, 8 October no. 386; Staatssecretarie 5736, 12 September la M 31, geh. (exemplaar Justitie) en Staatssecretarie 3476, 6 October no. 41 (afkomstig van Binnenlandse Zaken). Hedenavond is te Aalst een Bataillon infanterie aangekomen. De tijding van den aantogt van troepen en de door mij genomen maatregelen hadden aanvankelijk eene betere wending aan den toestand dier stad gegeven. Ik wacht er morgen eene sterke bezetting kavalerie en hoop nu ook aldaar meester te blijven. Te Geeraardsbergen, Oudenaarde en Ninove gaat het vrij redelijk; zoodra ik genoegzame militaire magt heb, zal ik ook daar met meer kracht kunnen handelen. Dendermonde acht ik thans genoegzaam verzekerd te zijn. Overeenkomstig het mij medegedeelde gevoelen van Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden, heb ik heden den Burgemeester dier stad gesuspendeerd. Ik zend aan Z.E. den Min. van Bin. Zaken bij deze een afschrift van mijn daartoe betrekkelijk besluit; met voordragt om zijn ontslag aan den Koning voor te dragen. Te Gent wordt de rust steeds gehandhaafd en zijn er nog geenerhande opentlijke pogingen tegen het wettig gezag; particuliere petitien tegen die van Brussel doorlopen deze avond de stad. Het manifest in den Staatscourant waarbij meerder kracht wordt aangekondigd, heeft een uitmuntende uitwerking gehad. Men had er slechts een meer officieel karakter aan verlangen te zien. De Baron Dellafaille D'Huysse schijnt mede naar 's Hage te vertrekken. | |||||||||
[pagina 264]
| |||||||||
Het Besluit van de Gouverneur vinden we als bijlage van het rapport van Van Doorn aan De la Coste van dezelfde dag. Staatssecretarie 3476, 6 October, no. 41. De Staatsraad Gouverneur van Oost Vlaanderen. In het zeker onderrigt, dat de Burgemeester van Dendermonde heeft kunnen goedvinden laatstleden Maandag, tengevolge van eene hem toegekomen uitnodiging, om zich naar Brussel te begeven, zijnen Raad te vergaderen, om denzelven tot onderteekening te brengen van een adres, ter afscheiding der Zuidelijke en Noordelijke gewesten; dat hij zulks met een soort van dwang heeft verkregen, zonder daarover eenige beraadslaging in te stellen of toe te laten; dat hij met dit stuk dadelijk naar Brussel is vertrokken en dat hij voor dit gebeurde en van zijn afwezigheid, generhanden kennis aan hem Gouverneur heeft gegeven; Overwegende dat zodanige handelwijze hoogst strafwaardig is en dat een ambtenaar, die in de tegenwoordige omstandigheden eigendunkelijk zijn post verlaat, het vertrouwen niet kan inboezemen, hetwelk thans vooral ieder politiek persoon moet omringen; Gezien art. 23 der Instructie, gearresteerd bij Zr. Ms. besluit van den 15 Xber 1820 en de bijzondere voorschriften te dier zaak heden ontvangen, Besluit:
Betreffende deze zaak zijn nog enkele gegevens te vermelden. Staatssecretarie 3464, 14 September, no. 21. De la Coste zendt 13 September de brief van de Gouverneur en suspensie van de Burgemeester op aan de koningGa naar voetnoot1). De Minister zal nog een nader | |||||||||
[pagina 265]
| |||||||||
onderzoek instellen en de Burgemeester zelf horen en schrijft aan Van Doorn om nadere gegevensGa naar voetnoot1). De Koning laat antwoorden dat hij niet voor een verder onderzoek is, daar de Gouverneur gehandeld heeft met voorkennis van Prins Frederik, die de nodige volmachten bezit. 2 October stelt De la Coste (Staatssecretarie 3476, 6 October no. 41) aan de Koning voor, de schorsing van de Burgemeester op te heffen. Koning heeft er naast geschreven: ‘De beslissing voorlopig aanhouden’. ----- | |||||||||
XXII. Van Doorn aan De Mey van Streefkerk, 11 September, te middernacht.Staatssecretarie 3464, 13 September no. 85. Het rapport aan de Minister van Binnenlandse Zaken, dat Gerretson weer over het hoofd heeft gezien, zit in Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, III, 2. Het exemplaar aan de Minister van Justitie, dat Colenbrander ook niet opnam in Justitie 4596, 21 September, la R 36, geh. Onder referte tot mijn vorig rapport van gisteren wat de stad Gent en het overige der Provincie betreft, heb ik de eer U. Exc. mede te deelen, dat het heden te Ninove onrustiger is geworden, dat te Geeraardsbergen de revolutiegeest werkzaam blijft en dat te Ronse ook meerder ongerustheid bestaat. Ten gevolge van een deswegen aan Prins Frederik gedane voordragt hoop ik in de twee eerstgemelde steden weldra met meer kracht te kunnen werken; wat de laatste aanbelangd is er provisioneel met een versterking maréchaussée en een piquet cavalerie naar Oudenaarde gezonden, voorzien. Ik heb de eer U. Exc. hiernevens een tiental bundels van requesten tegen de Brusselsche reclamatie toe te zenden: zij zijn door een zeer groot aantal der voornaamste ingezetenen van Gent geteekend; de brief bij welke zij mij zijn overgebragt en waarvan ik hiernevens een afschrift voeg, kondigt aan, dat dit slechts het werk van eenige uren is geweest en dat zij van anderen zullen worden achtervolgd. U. Exc. gelieve deze stukken onder 's Konings oogen te brengen; ik vlei mij, dat dit blijk van gehechtheid aan hoogstdenzelven en aan onze tegenwoordige instellingen Z.M. welgevallig zal zijn. Een soortgelijk request van Sint Nicolaas moet reeds opgezonden | |||||||||
[pagina 266]
| |||||||||
zijnGa naar voetnoot1). De heer van Crombrugghe vertrekt morgen om de vergadering der Staten Generaal bij te wonen. In Bin. Zaken volgt nog alinea: Ik heb de eer U Exc. voor te stellen om de opening der lessen aan de Hooge School te Gent voorlopig te doen uitstellen. De heer van Coers, de Rector Magnificus en onderscheidene professoren met welken ik er over gesproken heb, deelen in dat gevoelen. Bijlage. Excellence, Organes des notables habitans de Gand nous avons l'honneur de vous remettre leur protestations contre la demande adressée à S.M. pour établir une séparation entre les deux parties du Royaume. Nous supplions V. Exc. de vouloir envoyer au Roi dans le plus bref délai possible l'adresse ci-jointe revêtue des signatures les plus respectables de notre cité et de vouloir bien être auprès de S.M. l'interprête des sentiments de dévouement qui animent ses loyaux sujets Gantois. Les listes que nous avons l'honneur de remettre à V. Exc. n'ont pu circuler que quelques heures, d'autres circulent encore et seront bientôt couvertes d'innombrables signatures. Nous prendrons la liberté de Vous les adresser le plûtot possible. Guill. J.J. Bossaert, Delrée, J.B. Minne, Jean Rosseel, De Bast de Hert et Couvreur van MaldeghemGa naar voetnoot1).
13 September zond De Mey die 10 requesten, welke ieder in | |||||||||
[pagina 267]
| |||||||||
een oranje omslag waren ingenaaid aan De la Coste om consideratien en advies. Met vele andere petities kwamen deze bundels terug in de Staatssecretarie en zijn te vinden Staatssecretarie 3478, 9 October, no. 27Ga naar voetnoot2). Later zijn nog 30 Mappen opgezonden zoals blijkt uit een volgende brief. De tekst van deze petitie luidt als volgt: Sire, C'est avec le plus profond respect, que les soussignés, vos fidèles sujets, habitans de Gand, viennent porter au pied du Trône de V.M. leur protestations contre la demande qui Vous a été adressée d'établir une séparation entre les deux parties du Royaume. Cette proposition, Sire, est anarchique, Elle est destructive de notre agriculture, de notre commerce et de notre industrie. Ceux qui l'on faite ont osé parler au nom de la Belgique! Nous desavouons le mandat qu'ils se sont arrogés. Sire! Vous avez dit que les Droits légalement acquis par chacune des provinces du Royaume seront maintenus. Nous avons foi dans les paroles de V.M.; notre industrieuse cité conservera l'attitude forte et calme avec laquelle elle a déjouée jusqu' à ce jour les complots de Vos ennemis, qui sont les nôtres: Et si jamais Vos prérogatives royales, les droits de Votre Maison ou les institutions existantes étaient attaqués par la force, Vous trouveriez les soussignés prêts à Vous donner les preuves les plus complètes de leur amour et de leur fidélité. Gand le 10 Sept. Op de 10 Requesten tezamen een 700 handtekeningen. ----- | |||||||||
XXIII. Rapport, 12 September.Gerretson I, blz. 333. Staatssecretarie 5736, 16 September, la Z 31, geh. (exemplaar van Justitie). Staatssecretarie 3464, 14 September, no. 20. (exemplaar De Mey). ----- | |||||||||
XXIV. Rapport, 13 September.Gerretson I. blz. 334. Staatssecretarie 5736, 16 September, la A 32, geh. (exemplaar van Justitie). Staatssecretarie 3465, 16 September no. 26 (exemplaar De Mey). De door Gerretson opgenomen bijvoegsels zijn door hem foutief gedateerd op 14 September. Moet zijn 13 September. ----- | |||||||||
XXV. Rapporten: 14 September.Gerretson I, blz. 337, Staatssecretarie 5961, no. 387; Staats- | |||||||||
[pagina 268]
| |||||||||
secretarie 5736, 16 September, la B 32, geh. (resp. De Mey en Justitie).
15 September. Gerretson I, blz. 338. Justitie 4596, 21 September, la R 36, geh., Staatssecretarie 3465, 17 September, no. 99 (resp. exemplaar Justitie en De Mey).
16 September. Gerretson I, blz. 339. Staatssecretarie 5961, no. 388. Blijkens het rapport aan de Mey is dit bericht een afschrift van het rapport aan Prins Frederik, als op 18 September. Justitie 4596, 21 September, la R 36, geh. (resp. exemplaar De Mey en Justitie).
17, 18, 19, 20 en 21 September. Gerretson I, blz. 340-344. Staatssecretarie 5961, no. 389-393. (exemplaren De Mey). Exemplaren Justitie in: Staatssecretarie 5736, 19 September, la Z 32, geh. en 20 September, la G 33, geh. Staatssecretarie 3468, 21 September, no. 39. 20 en 21 September op Justitie 4597, 1 October, la G 39, geh.
22 September. Gerretson I, blz. 344. Gedenkstukken 46, blz. 161. Staatssecretarie 5961, no. 394. Justitie 4597, 1 October, la G 39, geh. (resp. exemplaar De Mey en Justitie).
23, 24, 25 en 26 September. Gerretson I, blz. 345 en 346. Staatssecretarie 5961, no. 395, 396 en 397 (24 September ontbreekt in deze Portefeuille). Justitie 4597, 1 October, la G 39, geh. (resp. exemplaren De Mey en Justitie). ----- | |||||||||
XXVI. Van Doorn aan De Mey van Streefkerk, 26 September.Staatssecretarie 3472, 27 September, no. 35.
Als een gevolg op mijnen brief van den 11den dezer maand, heb ik de eer U. Exc. aan te bieden een dertigtal mij ter hand gestelde bundels van requesten tegen de Brusselsche reclamatie. U. Exc. verzoekende dezelve onder de oogen van Z.M. te willen brengen.
Deze bundels werden gezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Van Doorn adviseert 11 October ze aan de P. van | |||||||||
[pagina 269]
| |||||||||
O. te Antwerpen te zenden. Het geen ook gebeurd is. Staatssecretarie 3480, 14 October, no. 94. Ik heb die bundels niet terug kunnen vinden. Afgaande op de eerste tien, die reeds 11 September werden opgezonden, zouden deze dertig dus met een 2000 handtekeningen voorzien moeten zijn. ----- | |||||||||
XXVII. Rapporten, 27, 28 en 29 September.Gerretson I, blz. 346. Staatssecretarie 5961, no. 398-400 (exemplaren De Mey), Rapport 27 September, bovendien Staatssecretarie 5736, 30 September, la U 35, geh. (exemplaar van Justitie) 29 en 29 September Justitie 4597, 1 October, la G 39 en la T 39, geh. ----- | |||||||||
XXVIII. Rapport, 1 October.Op deze dag schrijft de Gouverneur eigenhandig aan de Minister. Gerretson geeft aan Op de Schelde. Van Doorn geeft zelf: Aan boord tusschen Neuzen en Antwerpen. Van Doorn spreekt daarin van een afschrift van het verbaal van de conferentie tussen hem en de andere autoriteiten in Gent. Ofschoon dat afschrift bij de brief te vinden is heeft Gerretson dit niet opgenomen. Mij lijkt het wel van groot belang. Conférence tenue au quartier général de S. Exc. le Lt Gén. Bon Ghigny entre et M. le Baron d'Oldenneel, commandant de la Province, Bon Destombe, commandant de la place, Bon van Doorn, Gouverneur et Van Crombrugghe, Bourgmestre. 30 Sept. 1830. Le Lt Gén. pose la question si dans les graves circonstances dans lesquelles nous nous trouvons, il conviendrait de déclarer la ville en état de guerre ou de siège. Les autorités civiles observent qu'il convient de bien peser s'il est dans l'intérêt général et local de se maintenir dans la ville de Gand à toute extrémité. On est unanimement d'accord que l'occupation de la ville de Gand n'offre plus que peu ou pas d'importance, quant à la question politique, depuis que cette ville ouverte se trouve presqu'entièrement isolée dans le mouvement général, tandis qu'auparavant sa position contenait toute la position des deux Flandres. Quant à l'intérêt local, Mr le Bourgmestre est d'avis, que les événemens d'avant hier et la physionomie menaçante d'une grande partie de la population dans le moment actuel, ainsi que | |||||||||
[pagina 270]
| |||||||||
les nouvelles arrivant de toute part doivent faire appréhender une résistance si opiniâtre, qu'elle ne pourra être domptée que par une grande effusion de sang, ce qui ne peut être d'aucune utilité dans l'intérêt général, tandis que pour la ville il en résulterait de grandes calamités et un contrecoup effroyable après le départ des troupes, départ qui aurait infailliblement lieu, si la troupe se trouvait attaquée, non seulement par la masse des habitans mais encore par celle du dehors. Cet avis mis en discussion a été appuyé par le Gouverneur. Après déliberation on a été unaniment d'accord qu'il convient, que la troupe se retire dans la citadelle et Mr le Bourgmestre prenne les mesures nécessaires pour assurer l'ordre et la tranquillité dans la ville. Fait au dit quartier général à Gand le 30 Septembre 1830Ga naar voetnoot1). ----- | |||||||||
XXIX. Van Doorn aan De Mey van Streefkerk (Den Haag), Twee Steden, Saterdag 2 October.Staatssecretarie 6033, no. 5499c.
Tengevolge van mijn rapport gisteren uit Antwerpen aan de Min. van Bin. Zaken gezonden, hetwelk U. Exc. zekerlijk reeds bekend zal zijn en met toestemming van Z.K.H. Prins Frederik der Ned. dien ik gisteren avond in het hoofdkwartier te Waelem verlaten heb, ben ik thans hier aangekomen, teneinde zoodanige nadere inlichtingen omtrend den stand van zaken in Oost Vlaanderen te geven en zoodanige verantwoording van mijn gedrag af te leggen, als Z.M. zal gelieven te vorderen. Ik heb de eer U. Exc. te verzoeken hiervan aan Hoogstdez. kennis te willen geven; indien Z.M. mogt goedvinden mij ten gehoor te roepen, zou ik daarbij verlof moeten verzoeken om te verschijnen zonder decorum hebbende ik slechts weinig of geen | |||||||||
[pagina 271]
| |||||||||
bagage kunnen laten volgen. U. Exc. zal mij hoop ik wel een uur willen doen kennen, waarop ik aan dezelve de vernieuwde verzekering zal kunnen aanbieden der ware hoogachting enz. ----- | |||||||||
XXX. Extract uit het register van deliberatien der gedeputeerde staten van Oost Vlaanderen. Zitting op den 2den OctoberGa naar voetnoot1).Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, III, 1.
Present de heeren Van Caneghem, gedelegeerde Gouverneur, De Crombrugge, De Cock, Helias d'Huddegem, De Moerlose, van Aken en Lippens, gedelegeerde griffier. Het proces verbaal van de zitting van gisteren voorgelezen zijnde wordt goedgekeurd en geparaphreerd. Den Heer van Caneghem geeft aan het collegie te kennen dat dezen nagt, na het intrekken van het garnizoen in het fort, tengevolge van eene geafficheerde proclamatie van den stedelijken raed van Gend, in dato van heden, de nationale kouleuren op stadstoren, stadhuijs, militaire hoofdwagt, en ook op het provinciaal Gouvernements Hotel van wege de stedelijke regentie geplaetst zijnde, hij vermeind bewezen te zijn, dat de bepaling onder welke de functie van Gouverneur bij besluit van den heer Staatsraad Gouverneur dezer provincie in daete 29 September laetstleden, gedurende desselfs absentie, aen hem waeren toevertrouwd, is vervold. Hij verklaerd bij dien dat zijn functien als gedelegeerde gouverneur zijn vervallen, en deze niet meer uit te oefenen. De heer Lippens bij gemeld besluit, en onder dezelfde voorwaerde gedelegeerd om de functien van Griffier der Staeten waer te nemen, doet gelijke betrekkelijke verklaeringen van zijn functien neder te leggen. Het kollegie neemt hiervan akte, en in aendacht genomen deze omstandighijd verklaert zich te bevinden in het geval voorzien bij art. 5 in verband met art. 34 van het reglement van bepaling van magt en gezag voor de staeten dezer provincie bij besluit des konings van 22 Junij 1817 Lit. B. goedgekeurd en gearresteerd, en heeft dientengevolge overeenkomstig en op den voet van voornoemd art. 5 tot provisioneele voorzitter benoemd den Heer de | |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
Moerloose die stapaens het voorzitterschap heeft waergenomen. De voorzitter, staende de afwezigheid van den heer Griffier en bij gevolg van het verval der delegatie van den Heer Lippens, gelet op, uijt kragte van artiekel 7 van het vorengenoemd reglement van 22 Juni 1817 verklaerd tot griffier ad interim te benoemen den gezegden heer Lippens. Word verders besloten aan Z. Exc. de Min. van Bin. Zaken hiervan kennis te geven. ----- | |||||||||
XXXI. Het rapport van Grovermans aan Van Doorn, dd. 4/5 October.Gerretson I, blz. 352. Staatssecretarie 5737, 10 October, la IJ 37, geh. werd door Van Doorn aan de Koning dd. 8 October voorgelegd, met voorstel om dat rapport door te zenden aan de Prins van Oranje te Antwerpen. De Koning heeft op brief van Van Doorn geschreven: Voorlopige notificatie. Staatssecretarie 5737, t.a.p. Het stuk is hier blijven zitten. ----- | |||||||||
XXXII. Van Doorn aan Netscher (Administrateur van het Departement van Nationale Nijverheid), 30 October.Binnenlandse Zaken II, Verbaal, 30 October no. 55/A.
Netscher vraagt aan de Minister van Binnenlandse Zaken op welke dag de erkenning van het wettig gezag in de Provincie Oost-Vlaanderen heeft opgehouden. In antwoord op U H.E.G. missive van den 29d no. 5 heb ik de eer U H.E.G. te informeeren dat ik den dag op welken het wettig gezag in de provincie Oost Vlaanderen moet gerekend worden te hebben opgehouden niet weet op te geven. ----- | |||||||||
XXXIII. Van Doorn aan de koning, 5 October.Staatssecretarie 3479, 11 October, no. 83.
4 October was Van Doorn benoemd tot Minister ad int. van Binnenlandse Zaken. Mogelijk is de volgende brief een van zijn eerste rapporten aan de Koning. Het gaat hier misschien om berichten die Van Doorn zelf uit Antwerpen meebracht. In ieder geval heb ik geen rapporten van de genoemde gouverneurs gevonden. | |||||||||
[pagina 273]
| |||||||||
Ik heb de eer U.M. hiernevens toe te zenden een particulier berigt van den Gouverneur van Luik, hetwelk ik aan het Ministerie van Bin. Zaken gezonden heb. De vertrouwelijke berigten uit Antwerpen van de Heeren de Baillet en Van der Fosse, welke daar mede waren aangekomen, houden het volgende onder dagtekening van gisteren in: Betrekkelijk West Vlaanderen, dat alles te Brugge gerust is, dat de Brabantsche vlag op de torens van alle de plattelandsche gemeenten opgeheijst is, dat Bartels, een honderdtal landlieden heeft medegebragt, waarmede hij zich naar Ostende heeft willen begeven, doch dat, de Regering der stad geweigerd hebbende hem te ontvangen hij een anderen weg heeft genomen, vermoedelijk om op Brussel te trekken - betrekkelijk AntwerpenGa naar voetnoot1), dat de voorposten van het leger te Sempst en Hombeek schijnen te zijn, dat de linkerzijde Boortmeerbeek en Hever als voorhoede van het Sas te Campenhout zijn aan te merken en van de regterzijde Rumpst, Boom en Schell met de bocht van Hoboken en de oevers van de Rupel de punten van bezit zijn: dat Duffel, Lier en andere dorpen achterwaards wel bezet en door O.L.V. Waever in betrekking zijn. De Gouverneur van Antwerpen had geen nadere berigten omtrend den toestand van Mechelen. Er kwamen in eerstgen. stad dagelijks meer en meer vreemdelingen en vlugtelingen uit Brussel, men nam maatregelen om met dezelve bekend te zijn. Onzeker is hoeverre deze berigten van eenig belang voor U.M. kunnen zijn, het is echter gemeend daarvan aan Hoogstdezelve mededeling.... te doen. | |||||||||
[pagina 274]
| |||||||||
De Beeckman, gouverneur van Limburg.MAXIMILIEN HENRI GHISLAIN BARON DE BEECKMAN DE LIBERSART. Geboren te Leuven 31 Januari 1781. Zijn vader was burgemeester van die stad. Na 1814 bekleedde hij een functie bij het Ministerie van Waterstaat. Van 1826-1829 was hij Gouverneur van Henegouwen. Kamerheer van de Koning 1816-1830. Staatsraad en Gouverneur van Limburg, benoemd op 31 Augustus 1828. Overleden te Aken 8 October 1834. ----- De rapporten van de Gouverneur bij Gerretson: Muiterij en Scheuring, Deel I, blz. 355-388. Al deze rapporten en volgende, tenzij anders door ons aangegeven uit Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 2. Ze zijn uit Maastricht geschreven. ----- | |||||||||
I. Rapport, 18 Augustus.Gerretson I, blz. 355. Niet in Portefeuille 973. ----- | |||||||||
II. De Beeckman aan van Maanen, 18 Augustus.Justitie 4594, 21 Augustus, la Q 25, geh.
Naar aanleiding eener van het Departement van Binnenlandsche Zaken bij mij ontvangen missive, belast zijnde om aan U. Exc. alle acht dagen opgaaf te doen van de uit Frankrijk binnen deze Provincie aangekomene Emigrants of Provokateurs, tot eene of andere partij in dat land behoorende, kan ik het genoegen hebben U. Exc. te berigten, dat tot hiertoe geen een voorwerp van dien aard zich in dit gewest heeft vertoond. ----- | |||||||||
III. Rapporten, 26 en 27 Augustus.Gerretson I, blz. 356 en 357. Ook resp. Justitie 4596, 9 September, la V 30, geh. (no. 79) en 9 September, la T 31, geh. (no. 76). ----- | |||||||||
IV. Rapport, 29 Augustus.Gerretson I, blz. 358. Bijvoegen: 5½ heures du soir. | |||||||||
[pagina 275]
| |||||||||
V. Rapport 31 Augustus.Gerretson I, blz. 362, niet in Portefeuille 973. Op het eind van zijn rapport (blz. 365), spreekt de gouverneur van de provinciale weg van Maastricht naar Venlo, als werkverschaffingsobject. De Minister van Binnenlandse Zaken schreef hierover aan zijn ambtgenoot van Nationale Nijverheid en ontving, blijkens bijgaande brieven een gunstig antwoord. | |||||||||
De la Coste aan Van Gobbelschroy, 3 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 985.
Bij brief van den 31 Aug. jl. heeft den heer Gouverneur van de Provincie Limburg te kennen gegeven dat het ten uiterste wenschelijk ware dat het aan Z.M. mogt behagen het ontwerp voor den provinciale weg van Maastricht naar Venlo, zoodra mogelijk goed te keuren, welk ontwerp sedert vrij geruimen tijd aan U. Exc.'s departement is aangeboden, dewijl volgens Z.H.E.G. veele werkloos geworden menschen, daardoor zonder uitgaaf voor de schatkist zullen kunnen worden gebezigd. Daar het van aanbelang is in de tegenwoordige omstandigheden, dat aan het verzoek van den heer Gouverneur van Limburg kon worden voldaan, neem ik de vrijheid onder de mededeeling van het bovenstaande, deze zaak in het bijzonder aan U. Exc. aandacht aan te bevelen. | |||||||||
Van Gobbelschroy aan De la Coste, 7 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 985.
Het ontwerp des wegs van Beek naar Venlo bedoeld in U. Exc. missive van den 3de September jl. no. 985 waartegen voor zoo veel de voorgedragen strekking der communicatie betreft, door onderscheidene gemeenten der provincie Limburg bedenkingen waren ingebragt, wordt aan Z.M. bekrachtiging onderworpen. Naar aanleiding van den inhoud van U. Exc.'s opgenoemde missive en van eene gelijktijdig bij de Administratie van den Waterstaat ontvangen aanvraag van den Heer Gouverneur der provincie is op heden de aanbesteding der werken tot aanleg des wegs geautoriseerd, waarvan ik de eer heb U. Exc. ter beantwoording van deszelfs meergenoemde missive te verwittigen. | |||||||||
[pagina 276]
| |||||||||
De la Coste aan De Beeckman, 3 SeptemberGa naar voetnoot1).Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 3 September, no. 1, geh.
In antwoord op de missive dd. 31 Aug. jl. no. 1059 heb ik de eer U H.E.G. bij deze te informeren dat ik er gene zwarigheid inzie, dat voorloopig, hangende het ten deze, verwacht wordende antwoord van het Departement van Oorlog, van de thans nog van de oude schutterij te Maastricht aanwezige wapenen, overeenkomstig het door U H.E.G. gedaan voorstel en op deszelfs verantwoordelijkheid worde gebruik gemaakt wanneer zulks gebiedend mogt worden vereischt. Daar echter gedurende de tegenwoordige omstandigheden, de ondervinding heeft doen zien, dat de wapenen niet overal in handen gesteld zijn van personen, op wien men een genoegzaam vertrouwen kan stellen, zoo vermeen ik U H.E.G. bij deze tevens te moeten verzoeken met alle oplettendheid te zorgen dat bij de uitreiking derzelve met de meeste mogelijke omzigtigheid te werk worde gegaan zodat de wapenen alleen komen in handen van goedgezinde ingezetenen. ----- | |||||||||
VI. De Beeckman aan den heer administrateur van het armwezen (Prévinaire), 1 September.Staatssecretarie 3464, 14 September, no. 13.
Door mijne vorige rapporten en onlangs door mijnen brief van 9 Aug. is U H.E.G. genoegzaam bekend gemaakt geworden met de positie van den fabrikant Hanckar om te kunnen beseffen dat de gevraagde voorschot met het grootste verlangen werd tegemoet gezien. Bij de breedvoerige ontwikkeling welke aan de zaak is gegeven, zie ik mij thans verpligt nog de bemerking te voegen, dat in geval door langeren uitstel de gemelde fabrikant wierd gedwongen om de betaling zijner vrij talrijke werklieden te staken, zulks voor deszelfs eigene bezittingen en gereedschappen de nadeeligste gevolgen zoude kunnen hebben, en welligt oorzaak geven tot onlusten en buitensporigheden waarvan deze stad tot dusverre is bevrijd gebleven, en welke het allernoodigst is dat langs alle mid- | |||||||||
[pagina 277]
| |||||||||
delen worden voorgekomen. Ik moet dus op een onverwijlde beslissing ook in het belang van algemeene rust aandringen.
Dit schrijven van de Gouverneur heb ik opgenomen omdat hierin sprake is van de algemeene rust. Prévinaire (die hiermee te maken heeft omdat Hanckar ook personeel uit het bedelaarshuis te Reeckheim in dienst heeft) is er dd. 8 September vóór, dat 12.000 gulden beschikbaar worden gesteld uit het millioen dat voor de industrie bestemd is. De la Coste sluit zich hierbij aan. De zaak was al hangende sinds 24 Februari. Netscher, administrateur van de Nationale Nijverheid, vindt de fabriek van Hanckar niet belangrijk genoeg (fabriek van lakens en andere wollen stoffen) temeer daar ze slechts middelmatige soort lakens voortbrengt. (dd. 3 September). De Minister van Financiën acht het argument van de Gouverneur dat er onlusten kunnen ontstaan niet voldoende. Er is een sterk garnizoen in Maastricht. Hij sluit zich bij het rapport aan van Nationale Nijverheid en ontraadt eveneens om gelden beschikbaar te stellen. (dd. 11 September). Al deze stukken bij de brief van de Gouverneur t.a.p. ----- | |||||||||
VII. Rapport, 2 September.Gerretson I, blz. 366. Eveneens Justitie 4596, 9 September, la T 31, geh. ----- | |||||||||
VIII. De Beeckman aan Van Maanen, 3 September.Gerretson I, blz. 367. Staatssecretarie 3460, 6 September, no. 100.
Op last van de Koning, schrijft De Mey van Streefkerk, aan het Departement van oorlog, om in de klacht van de Gouverneur (Gerretson I, blz. 368, 3o alinea) dat geen troepen naar St Truien gezonden worden, te voorzien of anders Prins Frederik te waarschuwen. ----- | |||||||||
IX. Rapport, 5 September.Gerretson I, blz. 369, een stukje zijde in de Blauw-Gele kleuren is als model bijgevoegd (blz. 371, noot 1). | |||||||||
[pagina 278]
| |||||||||
X. De Beeckman aan De la Coste, 8 September.Binnenlandse Zaken, II Verbaal, 10 September, no. 15/A.
Gisteren tegen 5 ure namiddags heb ik, per estafette de eer gehad te ontvangen U. Exc.'s missive van de 6e dezer maand la A, doch vergezeld van 100 in plaats van de daarin vermelde 400 exemplaren van Z.M.'s proclamatie. Dezelve is terstond te Maastricht aangeplakt, aan de plaatselijke besturen der geheele provincie verzonden, en wijders als bijvoegsel op het dagblad l'Eclaireur gedrukt geworden. Ik zal nader de eer hebben U. Exc. omtrent de uitwerking welke dit stuk zal gehad hebben te onderhouden. ----- | |||||||||
XI. Tweede rapport, 8 September.Gerretson I, blz. 372. ----- | |||||||||
XII. De Beeckman aan De la Coste, 10 September.Binnenlandse Zaken, II Verbaal, 13 September, no. 33/A.
Als vervolg op mijne missive van 8e dezer maand no. 1059, heb ik de eer U. Exc. te berigten, dat de leden der Staten Generaal van deze provincie zich op reis hebben begeven, zijnde de heer De Brouckère heden ochtend over 's Hertogenbosch vertrokken, na alhier van Brussel over Luik aangekomen te zijn, en de Heeren de Liedel en Borchgrave van St Truijen regtstreeks op 's Gravenhage; terwijl de Heer Surlet de Chokier zoo het schijnt uit Brussel derwaarts is verreisd. De Heer Membrede heeft, uit hoofde van den staat zijner gezondheid, den weg over Keulen in het stoomboot naar Nijmegen gekozen, zijnde de Heer De Keverberg door den slechten staat van deszelfs gezondheid genoodzaakt het huis te houden.Ga naar voetnoot1). ----- | |||||||||
XIII. Tweede rapport, 10 September.Gerretson I, blz. 372. ----- | |||||||||
XIV. De Beeckman aan De la Coste, 10 September.Binnenlandse Zaken, II Verbaal, 1 October, no. 15e/A. | |||||||||
[pagina 279]
| |||||||||
Onmiddelijk na den ontvangst van Uwen missive van 6 Sept. La F, heb ik de daarbij gevoegde 300 exemplaren van Z.M. proclamatie verzonden en derzelve aanplakking bevolen. -----
XV. 19 September zendt De Beeckman een adres dd. 17 September in van de Kamer van Koophandel te Vaals tegen de scheiding. (Staatssecretarie 3468, 22 September, no. 6). Dit adres doorgezonden aan de P.v.O. te Antwerpen en door mij niet achterhaald. (Staatssecretarie 3480, 14 October, no. 94). ----- | |||||||||
XVI. Rapport, 21 September.Gerretson I, blz. 375. ----- | |||||||||
XVII. De Beeckman aan De la Coste, 25 September.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 27 September, no. 37/A.
Een gewoonlijk sterk bezochte markt, welke jaarlijks op den 9e October te Nijswiller gemeente Wittem, wordt gehouden, in de tegenwoordige omstandigheden ligtelijk aanleiding kunnende geven tot een samenrotting van landloopers of ander kwalijk gezinden, en mitsdien tot ongeregeldheden welke het van belang is te vermijden, zoo heb ik uit hoofde van de kortheid des tijds, vermeend op mij te mogen nemen, de noodige bevelen op den burgemeester der vernoemde plaats te doen verstrekken, om den bedoelden markt dit jaar niet te doen plaats hebben en vertrouw dat deze maatregel de goedkeuring U. Exc. zal wegdragen. ----- | |||||||||
XVIII. De Beeckman aan De la Coste, 27 September.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 28 September, no. 3.
Ter voldoening aan den op mij verstrekten last bij Uw Exc.'s missive van 14 dezer maand geheim no. 7Ga naar voetnoot1), zijn de stedelijke besturen door mij vertrouwelijker wijze herinnerd geworden tot de verantwoordelijkheid welke, in geval van onvoorziene oproerten en plunderingen, krachtens de bepalingen der wet van 10 Vendémiaire Jaar IV op de gemeentelijke besturen is rustende, durvende ik hopen dat hierdoor de intentien van gemelde depêche zullen volbragt zijn. | |||||||||
[pagina 280]
| |||||||||
XIX. Rapport, 30 September.Gerretson 1, blz. 381. ----- | |||||||||
XX. Rapport, 1 October.Gerretson I, blz. 383, in Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, III, 1. ----- | |||||||||
XXI. Rapport, 4 October.Gerretson I, blz. 384, niet in Portefeuille 973. ----- | |||||||||
XXII. Rapport, 5 October.Gerretson I, blz. 386. -----
XXIII. Staatssecretarie 3502, 14 December, no. 9, bevat een rapport van de Burgemeester van Venlo in overleg met de Militaire commandant over de toestand in Venlo van half October tot November, gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken, dd. 7 November. Na de Proclamatie van de Prins te Antwerpen van 16 October geeft de Gouverneur van Limburg samen met de Gedeputeerde Staten de inwoners van Limburg de vrijheid te kiezen voor het Congres. Proclamatie van de Prins samen met die van Gouverneur De Beeckman aangeplakt. De Gedeputeerde Staten der Provincie Limburg, Gezien de behoorlijk gepubliceerde Proklamatie van Z.K.H. den Prins van Oranje, van 16 dezer maand, waarbij de ingezetenen der provincien in welke Hoogstdezelve het gezag uitoefent, toegelaten wordt om deel te nemen aan de verkiezingen voor het nationaal Congres, hetwelk op handen is, en zulks op dezelfde wijze als in de overige provincien; Overwegende dat het van het hoogste belang is dat, in deze gewigtige omstandigheid, alle goede burgers door hunne stem tot heil des lands het hunne bijdragen; Vermeenen aan de ingezetenen dezer provincie te moeten doen opmerken dat zij naar luid der evengemelde Proklamatie, vrijelijk kunnen deel nemen aan het kieswerk, waarvan het resultaat | |||||||||
[pagina 281]
| |||||||||
het einde der onlusten, aan welke het Vaderland ten prooi is, doet verwachten. Maastricht, den 21 October 1830. Present: de Heer Staatsraad Gouverneur, president, en de Heeren Liedel, Schoenmaeckers, Kerens, Petit en Joppen. De Gedeputeerde Staten voornoemd Bon M. de Beeckman. Ter Ord. W.A. Pillera (griffier). Raad van Maastricht zendt 18 October gevolmachtigden naar den Koning om te vragen wat te doen, gezien de proclamatie van de P.v.O. te Antwerpen. Koning laat antwoorden in Maastricht geen verkiezingen voor Nationaal Congres, want wettig gezag is nog erkend en de troepen zijn er nog. Staatssecretarie 3484, 22 October, no. 73. | |||||||||
[pagina 282]
| |||||||||
Van den Bogaerde, gouverneur van Noord-Brabant.ANDRÉ JEAN LOUIS BARON VAN DEN BOGAERDE VAN TER BRUGGE. Geboren te Gent, 7 Juli 1787. In 1817 lid Provinciale Staten van Oost-Vlaanderen, 1820 burgemeester van Waasmunster, 1822 districtscommissaris van het land van Waas. 1828 districts- en militiecommissaris van Gent, 4 Februari 1830 benoemd tot Gouverneur van Noord-Brabant. Hij bleef de koning trouw in de opstand. Toen bij K.B. van 8 November no. 66 alle Zuid-Nederlandse ambtenaren in het Noorden ontslagen werden, verzocht Van Doorn, Minister ad interim van Binnenlandse Zaken, dd. 9 Nov., een uitzondering voor Van den Bogaerde, ‘wiens goede gezindheden ik bij eigen ondervinding op prijs kan stellen en ten wiens aanzien ik menigvuldige berigten ontvang, dat men in de gezegde provincie hoogst tevreden met hem is en dat hij een bijzondere geschiktheid heeft om in de tegenwoordige moeijlijke omstandigheden den publieken geest aldaar te leiden’. 10 November besloot de Koning conform dit verzoek (Staatssecretarie 3490, 10 Nov. 1830, no. 83). Van den Bogaerde dankte daarop de Koning en betuigde zijn onwankelbare trouw (Staatssecretarie 3492, 17 November 1830, no. 9)Ga naar voetnoot1). Hij schreef o.m.: Het District St Nikolaas, voorheen Land van Waas, 3 dln. (St Nicolaas 1825) en Essai sur l'importance du commerce, de la navigation et de l'industrie dans les provinces formant le Royaume des Pays-Bas, depuis les temps les plus reculés jusqu'en 1830, 3 dln. (Den Haag en Brussel, 1844 en 1845). Van den Bogaerde werd in 1842 eervol als Gouverneur ontslagen en overleed te Heeswijk op 12 Januari 1855. ----- De rapporten van den Gouverneur bij Gerretson: Muiterij en Scheuring Deel I, blz. 388-399. Al deze rapporten, tenzij anders aangegeven, uit Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 1. Ze zijn uit 's Hertogenbosch geschreven. | |||||||||
[pagina 283]
| |||||||||
I. Rapporten, 28, 30 Augustus en 2 September.Gerretson I, blz. 388 en 390. ----- | |||||||||
II. Van den Bogaerde aan De la Coste, 3 September.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 4 September, no. /A la B.
Bij toeval is mij in handen gekomen het no. 8 van zeker dagblad getiteld het Nederlandsch Verbond, uitgegeven wordende bij J.P. Beekman Hzn., op het Buitenhof te 's GravenhageGa naar voetnoot2). Dat blad, hetwelk anders in eenen goeden geest geschreven wordt bevat een artikel, hetwelk blijkbaar van eenen der goede zaak vijandigen kant komt, beginnende met de woorden: Men schrijft ons uit 's Hertogenbosch; en eindigende: ter bewaring van eijgendommen; hetwelk niet alleen mededeelingen inhoudt, geheel en al strijdig met de waarheid maar ook voor de achtenswaardige commandant dezer vesting en de ingezetenen van 's Hertogenbosch, welke zich rustig en als goede burgers betaamt gedragen, hoogst beledigend is. Ik zal wel niet noodig hebben de valschheid van de in dat artikel gedane mededelingen voor U. Exc. bloot te leggen, daar U. Exc. mijn rapporten van dezer dagen reeds zal ontwaard hebben, hoe gunstig den staat van zaken in deze provincie gesteld is, en met welke goede gevoelens voor vorst en Vaderland de Noord Brabanders en inzonderheid de ingezetenen van 's Hertogenbosch, bezield zijn; doch om den verkeerden indruk weg te nemen, welke het bedoeld artikel soms in de overige provincien des Rijks reeds gemaakt heeft of nog zoude kunnen maken, vermeen ik verpligt te zijn, aan U. Exc. in overweging te geven, gelijk ik de eer heb te doen bij deze, om de uitgevers van het dagblad Het Nederlandsch Verbond, te willen uitnoodigen, en dezelven desnoods te requireren, om in hun eerstvolgend uit te geven nommer aan het publiek te melden, dat zij door de plaatsing van het bedoelde artikel, hunne goede trouw hebben laten verschalken, dat de daarin vervatte mededeelingen niet alleen onnauwkeurige, maar zelfs geheel en al met de waarheid strijdig zijn; dat de geest der ingezetenen van 's Hertogenbosch niet alleen | |||||||||
[pagina 284]
| |||||||||
gunstig is, en zij der goede zaak met hart en ziel zijn toegedaan, maar dat ook de burgerlijke en militaire authoriteiten, in stede van eenige zwakheid aan den dag te leggen, de meest doelmatige maatregelen hebben beraamd, om de rust, zoo die onverhoopt mogt gestoord worden / hetgeen tot hier het geval niet is geweest noch te vreezen schijnt / krachtdadig te handhaven, en hunne verpligtingen zullen weten te vervullen, zoo als het mannen van eer en goede onderdanen betaamt. ----- | |||||||||
III. Van den Bogaerde aan De la Coste, 7 September.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 1 October, no. 15a/A.
Ik heb in deze nacht wel ontvangen U. Exc.'s missive van gisteren Litt A geleidende exemplaren van de proclamatie van Z.M. van den 5de dezer. Slechts een honderd afdrukken dier proclamatie (in plaats van twee honderd gelijk den brief vermeld) bij mij ontvangen zijnde geworden, heb ik oogenblikkelijk voor het nadrukken, der nog noodige exemplaren doen zorgen, terwijl voorts de vereischte maatregelen genomen zijn, teneinde die proclamatie onverwijld, in alle de steden en gemeenten van dit gewest worden afgekondigd en aangeplakt. P.S. Voor het afzenden dezer, ontvang ik de overige 100 exemplaren van Uw Exc. ----- | |||||||||
IV. Van den Bogaerde aan De Mey van Streefkerk, 9 September.Staatssecretarie 6033, no. 5422c.
Daar het mijn dunkens, in de netelachtige omstandigheden waarin wij thans verkeeren, U. Exc. niet onaangenaam kan wezen, iets over den publieken geest alhier te vernemen, zoo heb ik de eer U H.E.G. te melden dat het vraagpunt der al of niet afzondering des Zuidens en Noorden deelen des Rijks het voorwerp van elks bedenkingen uitmaakt. De weldenkenden, het Vaderland en het Opperbestuur aangekleefden, beschouwen deze scheiding niet alleen nadeelig voor allen maar ook onuitvoerlijk in haar daarstelling. De oppositie zelfs, die ik heb laten toetsen en namelijk de gebroeders de Wijs, keuren de scheiding af. Met leedwezen hebben zij dit vraagpunt zien opperen, zij beschouwen hetzelve als het verlies en (als) de oneenigheid der oppositie, mits de twee | |||||||||
[pagina 285]
| |||||||||
Vlaanderen, Antwerpen, Luxemburg enz. hier in andere belangens verkeeren als die van Zuid Braband, Luik enz. Immers zij beschouwen de vraag tot afzondering als een onbedachte heethoofdigheid of van overdreven ijver uitgebragt. De berigten die ik van Boxmeer ontvange, zijn wellicht in een anderen zin. Aldaar beschouwt de oppositie de scheiding als voordeelig en zou in dit geval aan het zuijden wenschen te beurt te vallen. Ik denk dat deze meening aldaar, door den heer Sasse van Ysselt is uitgebragt en alom verspreid, maar de meer beredeneerde personen antwoorden, wel het Zuijden heeft u niet uitgenoodigd om met hem algemeen op te treden, dus het Zuijden wenscht u niet in te lijven. Deze aanmerking maakt ook dat laatstgenoemde tegenpartij in eenen onzekeren staat van zaken verkeerd. Ook verzekert men dat den heer Luijben nog naar Brussel, nog naar 's Hage ter Staten Generaal zal op treden. Men vermeend dat hij zich onthoud van naar Den Haag te gaan uit hoofde van onaangenaamheden die hij vreeze bij zijn collegas te ontmoeten. Het komt mij echter billijker voor dat de voorname reden hiervan is de onbesliste positie daar de march van zaken hem heeft ingedompeldGa naar voetnoot1). Ik heb tot hiertoe niet kunnen vernemen welke de meening der geestelijken over de afzondering is. Zij laten zich tot als nog weinig uit. Ik veronderstelle dat zij zich vereenigen te einde te confereren over het vormen eener opinie. Eenige geestelijken in deze stad scheenen voor de zaak der vereeniging met de Zuijdelijke provincien te pleiten, daar zij er echter op andere punten van dit gewest welligt zouden hebben tegen gesproken. De laatste gebeurtenissen hebben deze geestelijken, overhaast en in eene positie gesteld die zij zelfs tot hiertoe niet kunnen beoordeelen nog beslissen. ----- | |||||||||
V. Rapporten, 11 en 16 September.Gerretson I. blz. 392. | |||||||||
[pagina 286]
| |||||||||
VI. Van den Bogaerde aan De la Coste, 17 September.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 20 September, no. 49/A.
Ik heb ontvange de missive Uwer Exc. van den 12 dezer maand, no. 1, betreffende de aansluiting van Vrijwilligers aan de compagnien der schutterijen voor zooverre de Plaatselijke Besturen, het voor het behoud der rust in hunne gemeenten van belang mogten oordeelen, behalve de bestaande schutterijen, nog andere burgers te wapenenGa naar voetnoot1). Het is U. Exc., uit vorige, confidentieel door mij gedane, rapporten bekend, dat de rust in alle de steden en gemeenten dezer Provincie is behouden gebleven. Deze gunstige staat van zaken, blijft niet alleen voortduren, maar het is zelfs nog meer dan te voren waarschijnlijk geworden, dat de ingezetenen van Noord-Brabant die kalme en bedaarde houding voortdurend zullen bewaren, welke zij tot hiertoe, aan den dag hebben gelegd, en die zoo kenbaar hunne goede gezindheid en hunne gehechtheid aan den Koning en aan de bestaande orde van zaken doet zien. Wanneer ik nu daarbij in aanmerking neme, dat de schutterijen in de steden, waar zij tot de garnizoens dienst zijn geroepen, eenen prijzenswaardigen ijver aan den dag leggen, en hunne taak met bereidwilligheid en alleszins loffelijk volvoeren; dat daarenboven de vesting 's Hertogenbosch in dit oogenblik een vrij aanzienlijk garnizoen heeft, Breda niet geheel van troepen ontbloot is, en de Maréchaussée in deze provincie mede tot bewaring van de rust dienstbaar is, dan biedt dit alles eenen genoegzamen waarborg voor het behouden van de openbare rust en orde aan. In deze omstandigheden, oordeel ik het doelmatig te zijn, dat voor als nog geen gevolg aan de voors. aanschrijving Uwer Exc., in deze provincie wordt gegeven, en ik zal dezelve dus, nog niet ter uitvoering brengen, tenware U. Exc. mogt begrijpen, dat zulks, onaangezien het hierboven opgegevene, zoude moeten geschieden, in welk geval ik daartoe de naderen last van U. Exc. zal tegemoet zienGa naar voetnoot2). | |||||||||
[pagina 287]
| |||||||||
VII. Van den Bogaerde aan Van Doorn, 7 October.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 9 October, no. 1.
Ik acht mij verpligt U. Exc. te berigten, dat, over het algemeen genomen de geestgesteldheid in deze Provincie nog vrij rustig blijft, en er tot hiertoe in dezelve nog niets heeft plaats gehad, hetwelk eenige ongerustheid zoude kunnen baren, of het nemen van ernstige maatregelen noodzakelijk zoude maken. Dat ik evenwel niet mag ontveinzen, dat het dagblad De Noordbrabander, hetwelk te 's Hertogenbosch uitgegeven en voornamelijk door de geringe burgerklasse en door de bewoners ten platten lande gelezen wordt, door het mededelen van de meest leugenachtige en zeer partijdige berigten, veel kwaad doet en op de min doorzigtigen ten nadeele werkt; dat ik dan ook vermeen het daaraan te moeten toeschrijven dat er dezer dagen, bij gelegenheid eener jaarmarkt te Eindhoven, aldaar eenige ongeregeldheden hebben plaats gehad, waarom het noodzakelijk is geworden, de aldaar gestationeerde Marechaussée door manschappen van andere brigades te versterken, hebbende ik het daarenboven doelmatig geoordeeld, bij besluit van heden te bepalen, dat de kermissen en jaarmarkten, welke nog in den loop van dit jaar binnen de steden en gemeenten van deze provincie mogten invallen, voorlopig niet zullen gehouden worden. Tevens heb ik de eer ter kennisse Uwer Exc. te brengen, dat ik, tengevolge Uwer Exc.'s missive dd. 29 Sept. jl.,Ga naar voetnoot1) de stedelijke en plaatselijke besturen in deze provincie heb aangeschreven, om de daarbij bedoelde maatregelen te nemen tot het bewaren van orde en rust onder de ingezetenen, en dat ik op heden Burgemeester en Wethoudern van 's Hertogenbosch heb uitgenoodigd, om ten aanzien der vreemdelingen, welke zich aldaar mogten ophouden of zich binnen de stad zullen begeven, gelijke maatregelen van toezigt te nemen, als dezer dagen door hunne Ambtgenooten te 's Gravenhage verordend zijn geworden. | |||||||||
[pagina 288]
| |||||||||
VIII. Van den Bogaerde aan Van Doorn, 10 October.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 11 October, no. 19/A.
Bij mijn confidentieel rapport van den 7de dezer maand rakende de toestand van deze provincie, heb ik gewag gemaakt van ernstige bewegingen welke te Eindhoven hebben plaats gehad. Naar het schijnt hadden die woelingen, die men vermeent dat geinstigeerd zijn geworden door de kwaadwilligheid uit de naburige Kempen, eenigszins te doel, om zoo in die stad als in hare omstreken, de ingezetenen aan te zetten tot het indienen van petitien, zoo aan de 2de kamer der Staten Generaal, als van het Bestuur der provincie, bij welke zoude worden aangevraagd om Noord-Braband bij de Zuidelijke Provincien te voegen, in geval dezen van de Noordelijke Provincien mogten afgescheiden worden. Ten einde mij van den waren staat van zaken in het arrondissement Eindhoven, te verzekeren, zal ik mij op morgen naar Eindhoven begeven, in welke stad de districtscommissarissen van Helmond en Oirschot, daartoe door mij aangeschreven, zich alsdan mede zullen bevinden, en ik zal, na die ambtenaren en de Burgemeester van Eindhoven gehoord te hebben, alle zoodanige maatregelen nemen en voorschrijven, als geschikt zouden zijn, om de rust, zoo die aldaar werkelijk gestoord, mogt zijn, te herstellen, hebbende eene zoodanige reis door mij vroeger, met hetzelfde oogmerk naar Tilburg gedaan, de gewenschte gevolgen gehad. Ik vleije mij evenwel, dat het nemen van eenige ernstige maatregelen, niet gebiedend gevorderd zal worden, en ik zal de eer hebben, na mijn retour van Eindhoven, aan U. Exc. van mijn bevinding en mijn verrigtingen aldaar, rapport te doenGa naar voetnoot1). | |||||||||
[pagina 289]
| |||||||||
Van Vredenburch, Gouverneur van Zeeland.Mr EWOUD BARON VAN VREDENBURCH. Geboren te Delft 12 December 1779, studeerde te Utrecht in de rechten, waarna hij in 1803 zijn graad behaalde. Hij werd daarna onderprefect van Haarlem. In 1814 Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Waterstaat, 1823-1826 Gouverneur van Noord-Brabant, 1826-1853 Gouverneur van Zeeland, 1832 Staatsraad in buitengewone dienst. In 1847 in de adelstand verheven. Overleden te 's-Gravenhage 12 Juni 1861. Alle opgenomen rapporten zijn uit Middelburg geschreven. ----- | |||||||||
I. Van Vredenburch aan De la Coste, 9 Augustus.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 12 Augustus, no. 13/A.
Mededelingen over het tweede kwartaal. De staat van den landbouw in deze provincie in betrekking tot de levensbehoefte is gunstiger dan men zich vroeger had durven voorstellen. Hoe zeer de veldvruchten zigtbare blijken van den ongunstigen invloed welke de vorige natte saissoenen op de vruchtbaarheid van den akker hebben uitgeoefend, zijn dezelve echter veel bijgekomen. De tarwe, rogge en gerst geven een redelijk vooruitzigt, nogthans zou het voordeeliger zijn geweest indien de ingevallen droogte met mindere hevigheid ware aangevangen, en door eenige regenvlagen ware afgewisseld geworden, hetgeen de regelmatige rijpwording van dat gewas zeer zoude hebben bevorderd, terwijl thans de tarwe hier en daar door de hevige droogte bevangen, slechts eenen kleinen korrel geven zal. De aardappelen daarentegen welke tengevolge der laatste ongunstige inzameling meer dan gewoonlijk zijn gepoot staan meer voordeelig en beloven eenen overvloedigen oogst, aanvankelijk wordt dit bewaarheid door den zomeraardappel welke veel oplevert, en waardoor dan ook de prijs dier aardvrucht tot beneden de f 2. - per mudde is gedaald. De prijs der tarwe is eenigsints doch niet bovenmate gerezen, zijn dezelve thans f 8. - of f 9. - per muddeGa naar voetnoot1). | |||||||||
[pagina 290]
| |||||||||
II. Van Vredenburch aan De la Coste, 30 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 2.
Ik heb de eer U. Exc. te informeeren dat ik gemeend heb ten gevolge der plaatshebbende oproerige bewegingen in de Provincie Zuid-Brabant en West-Vlaanderen mijne voorgenoemde tournée in het 4de district te moeten opschorten. Wijders geef ik mij de eer U. Exc. te kennen te geven dat ik omtrent den publieken geest in de drie eerste districten dezer provincie volkomen gerust ben en aldaar geene de minste bewegingen voorzie; dat wat betreft het 4de en 5de district, schoon ook aldaar de goede ingezetenen volkomen voor het gouvernement gestemd zijn, minder securiteit bestaat nademaal, indien in de naburige gemeenten van Oost- en West-Vlaanderen onlusten mogten ontstaan, de plunderingen welke de gebeurtenissen te Brussel en Brugge kenschetsen, ook welligt aldaar het gemeen tot geweldadigheden zouden kunnen doen overslaan. In het 4de district is men ten dien aanzien, vooral te Sluijs, niet zonder ongerustheid en daar ik buiten staat ben enige troepen derwaarts te doen zenden is met mijne voorkennis eenige wapening van de gegoede ingezetenen georganiseerd aan welke ik de benoodigde ammunitien heb doen toekomen. De weinige te Middelburg en Vlissingen aanwezige soldaten welke nauwelijks ten getale van 200 man in de wapenen kunnen worden gebragt, heb ik na overleg met den provincialen kommandant gemeend niet in die steden te moeten requireren, omdat dit aanwezen van ruim 300 man der strafdivisie te Vlissingen het ons, in het belang der kostbare Rijksetablissementen aldaar, onraadzaam heeft doen achten, bij mogelijke onrustige bewegingen van dit korps, alle middelen van tegenstand te verwijderen: de geest van dit korps is voor het oogenblik, volgens mondeling aan mij door den Provincialen Kommandant gegevene verzekering goed, doch de dagelijksch inkomende tijdingen van nieuwe bewegingen maken het onraadzaam hierop te veel te vertrouwen. Indien onverhoopt in deze provincie eenige onlusten mogten ontstaan laat ik niet na U. Exc. daarvan zoo spoedig per expresse kennis te geven. ----- | |||||||||
III. Van Vredenburch aan De la Coste, 2 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 2. | |||||||||
[pagina 291]
| |||||||||
Ik heb de eer U. Exc. te informeeren, dat in deze Provincie alles rustig is. De uitmuntende geest, welke in de drie eerste districten heerscht doen van die zijde geene vrees ontstaan, voor zoo ver niet de opgewondenheid der gemoederen hier of daar tot opschuddingen aanleiding geven of twisten tusschen roomsche en onroomsche doen geboren worden, welke echter van geene ernstige gevolgen schijnen te kunnen zijn, daar de dienstdoende schutterijen, overal met eenen goeden geest zijn bezield, en de gegoede ingezetenen overal bereid zijn om alle baldadigheden zoo nodig krachtdadig te weren. In het 4de en 5de district vreest men mede, zoolang de naburige gemeenten van Oost- en West Vlaanderen rustig blijven geene bewegingen. Het is echter niet te ontkennen, dat de gemoederen heimelijk aldaar worden opgewonden, men ziet te Sluijs in de omtrekken vele geestelijken komen, die zelfs in de herbergen gaan en voor reden hunner komst geven, dat zij gaarne onder de menigte zijn; te Maldegem en elders strooit men met menigte briefjes uit waarop de woorden Weg Ontvanger met een doodshoofd er onder voorkomen. Het gemeen houdt deze stukken voor gewijd. Ook zijn er centen in omloop op welke het rijkswapen met het afbeeldsel van een pistool is doorgeslagen. Een dezer briefjes en centen heb ik gezien. De Procureur Crimineel dezer Provincie zendt dezelve heden aan den Heer Procureur Generaal bij het Hoog Gerechtshof in 's Hage. Ik heb alle reden van tevredenheid over de goede geest welke alle ambtenaren bezielt, met welke ik, door de omstandigheden, in dagelijksche betrekking ben en ik heb de Districtscommissarissen en Burgemeesters der steden aangeschreven, dat zij door alle mogelijke middelen moeten trachten hunnen onderhoorigen te doen gevoelen, dat het beste bewijs, hetwelk zij van hunne liefde en trouw voor den Koning kunnen geven, bestaat in het bewaren van orde en rust, en dat alle overdrevenheid, welke aanleiding tot beweging zoude kunnen geven, tot niets kan strekken dan om de oogmerken derzulken te bevorderen, die, onverschillig om welke reden zulks geschiedde, verlangen wanorde en verdeeldheid tusschen de ingezetenen te doen ontstaan. ----- | |||||||||
IV. Van Vredenburch aan De la Coste, 6 September.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 8 September, no. 11/A la H.
Ten vervolge op mijne vroegere rapporten heb ik de eer U. Exc. | |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
te informeeren, dat in deze provincie de rust voortdurend ongestoord blijft, en dat de algemeene geest zich stellig, en met geestdrift tegen de plaatshebbende oproerigheden in de naburige provincien verklaard. Een voorbeeld daarvan zal U. Exc. aantreffen in de bijgaande copieGa naar voetnoot1) van een aan Z.M. door eenige jongelingen uit Z. Zee, ingezonden adres welke mij van Burgemeester en Wethouders van Zierikzee is geworden. Niet wetende in hoeverre zoodanige uitdrukkingen van gehechtheid aan den Koning en de wettige order van zaken, in deze oogenblikken, aan Z.M. welgevallig zijn, heb ik mij onthouden om soortgelijke aanbiedingen aan te wakkeren, maar integendeel getracht zoo veel mogelijk de gemoederen in eene bedaarde stemming te doen houden, ten einde niet, door te groote opgewondenheid, soms oneenigheden tusschen de Ingezetenen ontsta, welke niet, dan nadeelig voor de goede zaak zoude kunnen zijn. Mogt ik deze mijne wijze van zien niet geheel en al in de geest van het Gouvernement handelen, dan zal het mij aangenaam zijn daarvan door Uwe Exc. te worden geinformeerd.
----- | |||||||||
V. Van Vredenburch aan De la Coste, 29 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 2.
Sedert mijn rapport aan U. Exc. van den 2de dezer ll. is de rust in deze provincie bewaard gebleven en is die nog nergens niet verstoord. Mindere gunstige berigten kan ik U. Exc. omtrent de aangrenzende provincien Oost en West Vlaanderen mededeelen. In Brugge is eergisteren de Brabandsche vlag opgestoken en de stad sedertdien in opstand. Te Maldegem hebben mede ongeregeldheden plaats gehad, ook daar is de oproervaan ontrold en de Burgemeester zoo het schijnt, door het gemeen mishandeld. Gisteren is Ostende almede in opstand geraakt en de Belgische soldaten zijn aldaar afvallig geworden, tengevolge waarvan de Hollandsche militairen die stad hebben moeten ontruimen en een 80 tal der- | |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
zelven heden in de voormiddag met den Generaal Schepern aan hun hoofd met een stoomboot te Vlissingen zijn aangekomen. De toenadering der onlusten naar de grenzen dezer Provincie maakt mij niet zonder bekommering over het 4de en 5de district, het voormalig Staats-Vlaanderen, hetwelk geheel openligt en alzoo voor den moedwil der naburen blootstaat. De middelen daartegen aan te wenden zijn uiterst zwak, en bestaan, hoogstens, in het oprigten van nachtwachten tot voorkoming van roof en plundering, welke ik in de tegenwoordige omstandigheden in het algemeen aan de plaatselijke besturen ten plattenlande in deze provincie, tot handhaving van rust en orde, heb aanbevolen, en zoodanige vereenigingen reeds met mijn voorkennis, sedert drie à vier weken, in de voornaamste gemeenten van Staatsvlaanderen zijn daargesteld geworden: hebbende ik dezelve tevens op een bedekte wijze van eenig ammunitie doen voorzienGa naar voetnoot1). ----- | |||||||||
VI. Van Vredenburch aan Van Doorn, 14 October.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 16 October, no. 6/A la C.
Verschillende welgezinde ingezetenen van het 4de district hebben het denkbeeld opgevat om aan Z.M. bij een eerbiedig adres, derzelve wensch te kennen te geven dat, welke ook de loop der gebeurtenissen moge zijn, door Hoogstdezelven niet worde bewilligd in de afscheiding van het voormalig Staatsvlaanderen van de Noordelijke Provincien. Hierover door de districtscommissaris te Sluis en het stedelijk bestuur aldaar geraadpleegd, en schoon ik het in de gegevene omstandigheden minder raadzaam oordeel om door het rondgaan van soortgelijke adressen de gemoederen in beweging te brengen, waardoor ligtelijk aanleiding zoude kunnen worden gegeven tot het indienen, door andersdenkenden, van verzoeken in eenen tegenstelde zin, heb ik echter gemeend U. Exc. gevoelen daaromtrent te moeten vragen niet wetende of er welligt bij het gouvernement bijzondere redenen zouden kunnen bestaan, welke hetzelve in het ontvangen van zoodanig adres als bij deze wordt bedoeld eenig belang zoude kunnen doen stellen. | |||||||||
[pagina 294]
| |||||||||
Van Doorn aan Van Vredenburch, 16 October.In antwoord op U H.E.G. missive van 14 Oct. ll. no. 342 betrekkelijk het indienen van adressen door ingezetenen van het 4de district ten einde Z.M., in geen geval, in de afscheiding van het voormalig Staats Vlaanderen, van de Noordelijke Provincien, moge bewilligen, heb ik de eer U H.E.G. te melden dat ik het aanmoedigen daarvan ook ongeraden acht. Het Gouvernement zal dit belang niet uit het oog verliezen: te minder aangezien reeds één, voormelde strekking hebbende, adres, onder het oog van Z.M. is geweest; en een nader soortgelijk adres, thans bij het Departement van Bin. Zaken ingekomen, ook onder 's Konings oogen zal gebragt wordenGa naar voetnoot1). ----- | |||||||||
VII. Vredenburch aan Van Doorn, 26 October.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 1 November, no. 27/A.
Rapport over de landbouw. | |||||||||
[pagina 295]
| |||||||||
De oogst der tarwe en rogge is tamelijk uitgevallen, dezelve is vrij droog ingezameld geworden, maar de vrucht is klein en heeft weinig geschot opgeleverd, hetwelk door de vele partijen, waarvan de zaaijing is mislukt tengevolge heeft, dat de oogst geacht wordt veel minder, en in sommige streken der Provincie tot een derde minder, dan in het voorgaande jaar te zullen opbrengen. Dit heeft natuurlijker wijze invloed, gepaard met de tijdsomstandigheden, op de prijzen, die dan ook gerezen zijn, en thans voor de tarwe op f 10. - en voor de rogge op ruim f 6. - de mudde schijnen stand te houden. De inzameling der aardappelen is bijzonder gelukkig uitgevallen; deze aardvrucht is overvloedig, maar de min gunstige opbrengst van den graanoogst heeft op den prijs derzelve, almede invloed, zoodat dien thans ruim f 2. - de mudde bedraagt. Voor het overige is het schoon weder uitmuntend voor de zaaijing, zijnde er aanvankelijk reeds veel zaad in den grond gelegd. | |||||||||
[pagina 296]
| |||||||||
De Macar, gouverneur van Henegouwen.MARIE CHARLES FERDINAND BARON DE MACAR. Geboren 5 September 1785. Hij was eerst Referendaris bij de Raad van State, Raadsman bij de Raad van beroep te Luik. In 1828 benoemd tot Gouverneur van Henegouwen. Na 1830 Senator en Gouverneur van Luik. In 1839 werd hij door Willem I tot Baron verheven en in 1844 hierin door Leopold I bevestigd. Hij overleed 27 Maart 1866Ga naar voetnoot1). ----- Gerretson heeft in zijn Muiterij en Scheuring, Deel II, blz. 194 en 196 twee rapporten dd. 10 en 14 Augustus van De Macar opgenomen en wekt daardoor de indruk als of geen verdere rapporten van de Gouverneur aanwezig zijn. Het rapport van 10 Augustus is daarenboven niet van De Macar doch van d'Omalius, gouverneur van Namen. Er zijn er echter vele en wel in de reeds herhaaldelijk aangehaalde portefeuille 973 van het Kabinet van Binnenlandse Zaken. Wij geven ze hier benevens de aanvullingen die wij elders vandaan haalden. Voor zover niet anders aangegeven zijn alle rapporten genomen uit Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 4. Ze zijn uit Bergen geschreven, tenzij anders aangegeven. ----- | |||||||||
I. De Macar aan De la Coste en Van Maanen, 3 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 972. Justitie 4594, 12 Augustus, la T 23, geh. Volgt eerst nieuws uit Parijs.... Quant à la tranquillité de la province, elle n'a pas cessé d'être parfaite, ce qu'on dit certains journaux sur de prétendues promenades, qui auraient eu lieu à Mons et sur la route de Valenciennes est de toute fausseté. D'après les ordres du grand commandement militaire, les portes de la ville ne pourront s'ouvrir après dix heures du soir que sur la permission du commandant de la place. J'ai recommandé à celui ci ainsi qu'au général commandant de la province beaucoup de prudence et de circonspection; toutefois j'ai pensé devoir prescrire d'engager les couriers français à quitter la cocarde | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
tricolore à leur entrée sur le territoire du Royaume, comme il a été prescrit de faire déposer les armes sous inventaire aux troupes qui se présenteraient sur notre territoire. J'attends les instructions que V. Exc. voudra bien me donner sur la conduite ultérieure à tenir dans cette circonstance. ----- | |||||||||
II. De Macar aan Van Maanen, 10 Augustus.Justitie 4594, 21 Augustus, la Q 25, geh.
Het door Gerretson vermelde rapport van De Macar dd. 10 Augustus (Deel II, blz. 194) is van D'Omalius, gouverneur van NamenGa naar voetnoot1). Tous les renseignements qui me parviennent des divers points de la province s'accordent à m'assurer que la tranquillité la plus profonde continue à règner; il en est de même sur la frontière française, quoiqu'on ait placé des canons sur les remparts de Lille, et que le général Corbineau y soit arrivé pour inspecter non seulement cette place, mais aussi toutes les autres du département du Nord.... ----- | |||||||||
III. De Macar aan Van Maanen, 14 Augustus.Gerretson II, blz. 196. Justitie, 4594, 21 Augustus, la Q 25, geh.
De la Coste is in zijn begeleidend schrijven dd. 16 Augustus, waarbij dit rapport aan de Koning wordt aangeboden van mening niet de minste aandacht aan het uitsteken van de tricolore te Doornik te besteden. Staatssecretarie 5735, 18 Augustus, la O 26, geh. Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 1. Het rapport zelf gericht aan De la Coste, heb ik niet aangetroffen. ----- | |||||||||
IV. De Macar aan Van Maanen, 23 Augustus.Justitie 4596, 11 September, la Z 33, geh. (no. 127).
Le Hainaut continue à jouir de la tranquillité la plus heureuse; aucun événement ne me paraît devoir être signalé. Le nombre des voyageurs n'est pas plus considérable qu'il ne l'était il y a deux mois; aucun des français arrivant de leur patrie, dont je joins la noteGa naar voetnoot2), ne paraît devoir être considéré comme émi- | |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
grant, à l'exception de l'archevêque de Rouen, qui continue à résider au château du Roeulx. Il serait peut-être désiderable que l'attention du gouvernement actuel de France ne fut pas appelée sur ce château voisin de la frontière et dont le propriétaire, le prince de Solre(?), est signalé comme un des ennemis les plus ardens du nouvel ordre de chose. Il est au surplus absent; on ignore s'il accompagne le roi Charles X, mais ce qu'il y a de sûr, c'est que les gens du château pensent qu'il y reviendra bientôt. Le rapport définitif sur ce qui s'est passé à l'athénée de Tournay ne m'est pas encore parvenu; le procureur du roi m'assure cependant qu'il n'y avait aucune ramification à l'extérieur. Les communes françaises voisines de notre frontière sont fort calmes; l'action de l'administration s'y fait peu sentir; l'arrivée du nouveau préfet, Duvillier du Terrage, ancien directeur de la policie en Hollande, si je ne me trompe, changera peut-être cet état de chose. Les habitans ne sont d'ailleurs aucunement rassurés sur le danger d'une guerre. Sans partager toutes les idées que Mr le Bourgmestre de Tournay énonce dans son rappôrt du 22 du courant, j'ai cru que V. Exc. y trouverait quelques renseignemens propres à fixer son attention, et j'ai l'honneur d'en joindre une copie au mien. Je vais au surplus demander des renseignemens plus positifs relativement à l'état des fabriques et prendre toutes les informations propres à connaître exactement la vérité; car ses données me paraissent fort exagérées. Néanmoins il est à désirer que la Société de Commerce puisse faire des commandes assez considerables pour soutenir les fabriques qui auraient besoin de ce secours. | |||||||||
Toegevoegd rapport van de burgemeester van Doornik, comte de Bethune, dd. 22 Augustus aan de gouverneur.De volgende passage is wel belangrijk.
Ma ville est également parfaitement tranquille; le peuple ne se dessine point du tout; les bourgeois parlent des événemens comme d'une chose qui les interesse plus ou moins, mais sans aucune importance. La seule crainte que peuvent amener les événemens c'est la stagnation du commerce; à cet égard, il y a déjà ici quelques embarras. Notre fabrique de tapis qui a un | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
grand nombre d'ouvriers a peu de commandes, n'ayant plus la force numérique qu'elle avait sous Messieurs Lefebre; elle ralentit ses ouvrages; les ouvriers ont été mis à trois quart, depuis peu de jours à moitié. Quand ils ont acheté la fabrique, ils avaient pour 18 mois de commande. Ils ont voulu gagner de l'argent, ont augmenté leurs ateliers, et en 8 mois ils ont fait ce que prudemment ils n'eussent dû faire qu'en 18. Les droits sur la france sont presque prohibitif. C'est vers les villes de fabrique, Monsieur le Gouverneur, que S.M. doit porter toute sa sollicitude. Il paraît qu'il y a déjà été fait des sacrifices pour la ville de Gand. Je me verrai peut-être obligé d'appeler votre spéciale attention sur cet objet; déjà des ouvriers se plaignent assez fortement; l'hiver pourrait amener de tristes choses, si on ne trouve point des moyens de mettre la classe pauvre des villes en état de gagner du pain; les mauvais tems gênent la rentrée de la moisson; le marché d'hier s'en est ressenti; le grain a augmenté d'environ cinquante cents. Je le repète, les villes de manufacture sont dans une position tout à fait differente des autres; je vous tiendrai au courrant de ce qui résultera; mais je pense que dans vos rapports au gouvernement il sera convenable que vous fassiez sentir où le bât pourra blesser; cet objet est beaucoup plus important que la crainte de voir imiter des français. ----- | |||||||||
V. De Macar aan De la Coste en Van Maanen, 26 Augustus, 11 heures du soir.Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 4 en Justitie 4596, 9 September, la T 31, geh.
Les événemens de Bruxelles causent une sensation extraordinaire sur toute la population; chacun les commente à sa manière. Rien n'est hostile au moins en apparence à Mons. J'ai pris les mesures de précaution que commandaient les circonstances, mais toutefois de manière à ne point porter l'alarme, et j'ai l'espoir que la tranquillité publique ne sera pas troublée dans la province. Je transmets mon rapport à V. Exc. par la correspondance d'Ath sur Gand et un duplicata par la voie ordinaire. V.Exc. peut au surplus compter sur mes efforts constans pour maintenir le calme; rien ne sera négligé pour y parvenir. Aan de Koning werd eveneens een rapport van de zelfde inhoud gezonden. Staatssecretarie 3454, 28 Augustus, no. 53. | |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
V. De Macar aan De la Coste, 27 Augustus. Minuit. Eigenhandig.Un rassemblement tumultueux s'est formé vers huit heures du soir sur la grande place. Il vociferait toutes sortes de cris. Le général commandant de la province, le bourgmestre et moi nous nous y sommes rendus de suite. J'ai été entourré d'une foule d'individus. Après quelques instant je suis parvenu à me faire entendre et ils ont accueillis mes paroles par du vivat. On s'est dispersé mais assez lentement. J'ai fait un tour avec le général dans quelques rues et je suis revenu à l'hôtel de ville où le conseil de régence était réuni. On a décidé qu'on arrêterait une liste de bons citoyens qui s'offriraient pour auxiliaires de la garde communale. Malheureusement son commandant le comte de Glymes était dans un état d'ivresse absolue ce qui a donné lieu à une scène déplorable, qui nécessiterait un rapport ultérieur. Toutes les mesures de précautions sont prises et j'èspère que tout est calme pour aujourd'hui. ----- | |||||||||
VII. De Macar aan De la Coste, 28 Augustus.La nuit s'est passée tranquillement; il n'y a eu aucun rassemblement; la bourgeoisie continue son organisation; le chef est Mr le baron Duval de Blaregnies; trente sept bourgeois ayant chevaux ont formé un peleton de cavalerie; les chefs de quartier sont Mr le baron De la Motte, frère du bourgmestre, Hardenpont, Destombes, Decamp. Partout les bourgeois s'arment avec célérité; six cent fusils sont distribués, ils viennent de ceux en trop, envoyés pour les gardes communales et du commandant de place, qui sur les instances de la régence a dû les distribuer. Le comte de Glymes, revenu de son état d'ivresse, promet de se bien conduire. Pour éviter dans ce moment toute scission, je n'ai pas cru devoir sévir contre lui; ultérieurement je rendrai compte à V.Exc. de cette affaire qui, grossie par la malveillance, donnera lieu à beaucoup de commentaires. Il est impossible de les éviter, et les circonstances devenant à chaque instant plus graves, j'ai pensé devoir agir avec modération. Il parait que hier soir, il y avait des étrangers dans le groupe, que j'ai dissipé. Aujourd'hui malgré toutes les recherches de la police, on n'a pu les découvrir: mais on a arrêté cinq des | |||||||||
[pagina 301]
| |||||||||
individus les plus mutins. Néanmoins on ne peut dissimuler que, malgré que tous les ouvriers ayant métier soient retenus à leurs travaux, par suite de mes récommandations, il y en a eu plusieurs, qui ont paru dans les rues pendant la journée. Mais sans donner aucun motif qui peut déterminer à les arrêter. Toutes les mesures de précaution possibles sont prises. Le général commandant de la province, le commandant de la place, le bourgmestre de la ville rivalisent de zèle; la régence déploie une grande activité, enfin tout me fait espérer que la tranquillité ne sera pas troublée. Si néanmoins des malveillans se montraient, j'ai lieu de croire qu'ils seraient bientôt mis à la raison, car la population toute entière, semble me témoigner une véritable confiance. Il est sept heures et demie; tout est calme. J'aurai l'honneur de continuer mon rapport jusqu'au moment du départ du courier. Il est onze heures; toutes est resté calme et rien n'annonce que la tranquillité sera troublée cette nuit; mais ils parait que quelques individus manoeuvrent pour faire arborer les couleurs brabançonnes et faire signer une pétition. Je tache de prévenir toutes mesures illégales, mais dans les circonstances actuelles je crains que je ne pourrais pas empêcher la pétition. L'exemple de Liège et de Bruxelles est un puissant véhicule. J'ai passé une espèce de revue de cette garde improvisée, de la garde communale et du poste de la garnison; il est incroyable qu'on ait pu opérer une réunion comme celle lá, en si peu de temps. ----- | |||||||||
VIII. De Macar aan De la Coste, 29 Augustus.Rapport met zelfde gegevens aan Minister van Justitie. Justitie 4596, 11 September, la I 34, geh. (no. 133).
La nuit s'est passée fort tranquillement; tout semble rentrer dans l'ordre; je crains néanmoins la soirée d'aujourd'hui dimanche. J'ai prié le commandant du génie de tenir le plus d'ouvriers possible aux travaux, et j'espère qu'il le fera. Tournay est tranquille; mais les événemens de Bruxelles y produisent une grande sensation, et ce qui vient de se passer ici, grossi par la malveillance, pourra faire du mal. J'ai l'honneur de transmettre à V. Exc. la copie du rapport qui contient le récit des mesures de précaution que le bourgmestre a prises. Charleroi et Ath ont aussi organisé une garde urbaine, mais | |||||||||
[pagina 302]
| |||||||||
on y est paisible. Toutes les autres villes de la province m'annoncent que rien d'extraordinaire ne s'y passe; mais on est avide de recevoir des nouvelles de Bruxelles. Seulement dans la nuit de 26 au 27, on avait arboré un pavillon tricolore sur une pompe de Fleurus; cette tentative n'a produit aucun résultat. Pour prévenir l'effet que la scène d'ici, dénaturée par l'esprit de parti, produire, j'ai adressé hier une circulaire aux bourgmestres des communes, et aujourd'hui j'en adresse une seconde pour dissiper toutes les inquiétudes. V.Exc. en trouvera quelques exemplaires ci-joint. Le mouvement populacier me parait actuellement comprimé, mais sans l'armement de la bourgeoisie il est hors de doute qu'il aurait pu causer de grands malheur; on parlait de feu, et V.Exc. sentira, que dans une ville de 22.000 âmes entourée de magasins remplis d'une quantité très considerable on devait avoir quelque inquiètude; il ne fallait qu'un instant pour abîmer la ville. Dans ce moment il parait qu'on s'occupe beaucoup de la rédaction d'une pétition à l'instar de celle de Bruxelles. Je ne sais encore à quel parti les meneurs s'arrêteront; il y a divergence d'opinion; il a éte question de cocarde brabançonne mais il parait qu'on a ajourné toute nouvelle tentative à cette égard, jusqu'à ce que l'on connaisse officiellement le parti adopté à Bruxelles. La régence, dans la vue de calmer les esprits, a fait imprimer l'allocution, dont j'ai l'honneur de joindre deux exemplaires. V.Exc. doit sentir dans quel embarras ce nouvel incident va me placer. Jusqu'à présent tout marchait convenablement, mais ce que je ne pouvais m'empêcher de prévoir se réalise. Il y aurait folie de heurter l'adresse d'une pétition; heureux si l'on peut empêcher le départ d'une députation pour la remettre au roi. Les frontières françaises continuent à être tranquilles; le nombre des voyageurs n'augmente pas; je me suis empressé de repondre à l'invitation de mon collègue de Bruxelles sur la surveillance expresse qu'il me demandait. Aucun des arrivans ne paraît devoir être consideré comme émigrant;.... Il est onze heures du soir; tout est resté calme, et rien n'annonce que la nuit se passe autrement: mais à chaque instant l'opinion devient plus prononcée pour que l'on fasse connaître au roi les voeux de la population. Je pense que la régence devra s'en occuper demain. | |||||||||
[pagina 303]
| |||||||||
Bijgevoegd rapport van comte de Bethune, burgemeester van Doornik, dd. 28 Augustus.Er is rust, doch geesten opgewonden. Enkele driekleurige vlaggen en cocardes zijn op straat gevonden en men spreekt van de machines stuk te slaan. Morgen zal een moeilijke dag zijn. Maatregelen zijn genomen 9 Compagnien van Garde urbaine opgericht, overeengekomen met militaire commandant. De Armmeesters zullen bij de armen gaan om hen te kalmeren en rustig te houden. De voorname inwoners der stad zijn goed gezind. J'espère que nous passerons le coup. Mais je ne puis vous dissimuler que le commerce va se trouver embarrassé; il ne trouve plus à escompter ses billets, les bourses se ferment, la confiance disparaît; déjà trois petits fabricans ont renvoyé leurs ouvriers; les ouvriers de rivage se remuent; la baisse annoncée du canal et de l'Escaut pour un mois, serait impolitique et doit être ajournée; si cette classe reste sans pain, je ne pourrai maintenir l'ordre. In Mons waar geen fabrieken zijn is er ook onrust. Het is meer dan tijd dat door behoorlijke toegevingen er evenwicht komt in de verdeling van de functies en niet alleen het noorden bevoordeeld worde. Zo kan er evenwicht tussen troon en volk komen anders niet.
De bijgevoegde bijlagen van rondschrijvingen van de gouverneur zijn in de aangegeven geest. De Burgemeester van Mons heeft 'n parade van de Burgerwachten en Schutterij afgenomen en de officieren toegesproken en als slot gezegd: La Régence est attentive à tous les voeux de ses concitoyens; elle s'en occupe avec toute la maturité et la réflexion que vous avez le droit d'attendre d'elle; et vous ne devez pas douter que vos Magistrats sauront, dans toutes les circonstances, appuyer vos droits et faire valoir vos véritables intérêts. Deze toespraak is gedrukt en als strooibiljet rondgegeven. ----- | |||||||||
IX. De Macar aan De la Coste, 30 Augustus, eigenhandig.La tranquillité continue de règner dans la ville de Mons, et tous les rapports s'accordent à m'assurer qu'elle est entière sur tous les points de la province. J'ai reçu des nouvelles de Tournay d'aujourd'hui matin qui me disent de la même chose. Mais la malveillance se plait à faire circuler des bruits les plus mensongers. La régence de Mons s'occupe de le rédaction d'une pétition | |||||||||
[pagina 304]
| |||||||||
à S.M. On me promet qu'elle sera dans les termes les plus respectueux. Elle n'a pu résister à l'opinion qui a chaque moment devient plus impérieuse, elle a pensé qu'elle serait débordée et qu'il valait mieux diriger le mouvement dans la crainte de ne pouvoir l'arrêter. Il parait que cette pétition qui doit partir par la poste de ce soir parle de la liberté du langage à consacrer par une loi et de l'égale répartition des emplois, de la responsabilité ministerielle, du besoin de rapprocher le siège de la Haute Cour des justiciables, du jury, des poursuites récentes contre les journalistes, d'une loi pour régler l'enseignement d'après le voeu de la loi fondamentale, de l'allégement des impôts et des pensions, de la suppression de l'abatage, du million destiné à l'encouragement de l'industrie, que l'on voudrait voir employé à des primes d'exportation des produits des fabriques indigènes, de la suppression des prestations militaires en opposition à l'article 212 de la loi fondamentale, de la révision du règlement des villes, de l'équité de faire compter les patentes pour le cens électoral, de reflexions sur l'inégalité de la représentation nationale, enfin des voeux pour que S.M. demande le concours des Etats Généraux pour tous les objets qui sont de leur compétence. Je prie V. Exc. de vouloir me transmettre des instructions sur ma conduite ultérieure, notamment sur la prise d'une cocarde quelconque, mesure qui est vivement sollicitée, et qu'on a écartée jusqu'à présent. Vous pouvez sentir Mgr combien ma position devient difficile, quoique partout les lois continuent à recevoir leur exécution, que les miliciens obéissent aux appels, que rien en un mot est changé de l'ordre établi, les circonstances peuvent se compliquer chanque jour. Heureusement cependant que la populace parait comprimée, il n'en est pas de même des exigeances d'opinions qui prennent autant plus de consistance que l'exemple de Bruxelles et de Liège enflamme les imaginations et ne laisse pas la possibilité à la réflexion de faire voir dans quel âbime on peut se précipiter, si S.M. dans sa bonté ne daigne pas prendre en favorable considération ceux de ces voeux qu'elle jugera fondés. On ne doit pas le dissimuler, Mgr, si le contraire arrivait, qui peut en calculer les suites. Une observation ne doit pas d'ailleurs être perdue de vue, la plupart des hommes qui composent la garnison de la province sont du pays même. On ne pourrait compter sur eux longtemps s'il agissait d'agir contre leurs concitoyens. J'en excepte cependant les officiers qui me semblent animés du désir de remplir leur devoir quelque dou- | |||||||||
[pagina 305]
| |||||||||
loureux qu'il fût; mais la générosité sur soi est trop connue pour pouvoir craindre de pareilles catastrophes. Tous les coeurs bien pensant se livrent à l'espérance. Rien n'a troublé la soirée quoique ce soit un lundi, il est cependant 11½ h. Il n'y a plus personne dans les rues que les patrouilles qui circulent dans tous les sens. Agréez, Mgr, l'assurance réitirée de mon dévouement au Roi et de mon vif désir de lui prouver qu'il n'existe personne qui le serve plus fidèlement que moi. ----- | |||||||||
X. De Macar aan De la Coste, 31 Augustus. Eigenhandig.Le départ de la pétition de la régence de Mons dont j'ai eu l'honneur d'entretenir V.Exc. dans mon rapport de hier a contribué à calmer les craintes que l'on cherchait à faire prévaloir. Je viens d'en recevoir une copie que je transmets à V.Exc. avec la lettre d'envoiGa naar voetnoot1). La nuit et la journée ont été très calmes, les ouvriers travaillent et les mesures, de précautions se continuent. La nouvelle de le convocation des Etats Généraux a produit une heureuse sensation et sera accueillie partout. A présent les prétextes pour exciter de nouveaux troubles semblent même devoir disparaître. Malgré le bruit de toute espèce que la malveillance colporta, il est heureusement vrai que la sûreté publique n'a été compromise nulle part dans le Hainaut. Mais il y a dans quelques localités des tentatives pour y parvenir. J'ai l'honneur d'adresser à V.Exc. copie des rapports concernant Tournay et Charleroi. L'affaire des ouvriers de la Sambre s'est borné à quelques promenades dans la ville de Thuin et à beaucoup de criaillerie. Sur mon invitation les concessionnaires ont pris les mesures nécessaires pour que les sous entrepreneurs payent régulièrement les ouvriers. La ville de Thuin a aussi improvisé une garde urbaine dont le commandement est confié à Mr Troye, juge de paix, fils du commissaire de district, sur qui l'on peut compter. J'ai l'honneur de transmettre à V.Exc. copie d'un rapport du bourgmestre d'Ath, il parait d'après d'autres renseignements encore que l'on ne doit avoir aucune inquiétude que la populace puisse s'y livrer à des excès. | |||||||||
[pagina 306]
| |||||||||
Malheureusement la peur a déterminé quelques fonctionnaires publics à ôter les armes du Royaume, on cite Charleroi, Fontain l'Evêcque où cela a dû avoir lieu. Les campagnes ne sont pas sans inquiétude. Mais nulle part il n'y a apparence de trouble, la tranquillité y est conservée. Nulle part l'autorité n'a été méconnue. Tout marche à l'ordinaire. .....
Le courier va partir. Tout est resté paisible. | |||||||||
Rapport van Fr. Puissant, Burgemeester van Charleroi, aan de gouverneur van Henegouwen, 30 Augustus.Burgerwacht is georganiseerd. Régence heeft chefs aangewezen en functies verdeeld. Geest ingezetenen kalm, en men is geneigd orde en rust te handhaven. Enkel jonge menschen willen de brabantse cocarde aannemen en sommigen hebben er zelfs mee rondgelopen, doch later, op aandringen, weer afgelegd, totdat men het antwoord van de Brusselse en Luikse deputatie zal vernomen hebben. Er gaan echter zeer tegenstrijdige geruchten. Te Thuin is er een opstootje geweest, veroorzaakt door arbeiders aan de Sambre, die niet betaald waren. De bank schijnt nalatig te zijn in het verzilveren. | |||||||||
Burgemeester van Doornik, 30 Augustus aan de gouverneur van Henegouwen.Het volk heeft wapens gekocht en tegen negen uur heeft men een botsing met de gewapende macht voorspeld. Maatregelen genomen. Het volk is hier door geimponeerd en geen onregelmatigheden. Enkele kreten 'savonds laat van dronken mannen: Vive la liberté. Trois fabriques ont renvoyé leurs ouvriers; la sociéte de commerce des Indes devrait faire âcheter des produits de Tournay, tapis et cotons. | |||||||||
Ricart du Regal, Burgemeester van Ath, aan de gouverneur van Henegouwen, 30 Augustus.Rustig. Doch het lezen van Courier des Pays Bas wint gemoederen op en men wil troepen terug dringen naar kazerne. Men eist zenden van verzoekschrift aan de Koning. Advocaat Defacqz | |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
uit Brussel, is juist hier aangekomen. Hij heeft mij op het gemeentehuis verzocht deze motie te ondertekenen. Dit verzoek is zeer beleefd en gematigd gesteld. Burg. meent te moeten tekenen en heeft slechts enkele wijzigingen aangebracht. Handhaven der orde schijnt hem voornaamste doel en om erger te voorkomen heeft hij getekend. Copie zal nog opgezonden worden.
31 Augustus zendt BON TAHON DE LA MOTTE Burgemeester van Mons het door het gemeentebestuur getekende verzoekschrift aan DE KONING.
Petitie (grieven) in afschrift bijgevoegd, (Gerretson II, blz. 231). ----- | |||||||||
XI. De Macar aan De la Coste, 1 September.Depuis hier l'état de la province est le même; partout il règne de l'inquiétude; dans quelques localités des cris se sont fait entendre; quelques attrouppemens ont parcouru les rues, mais là c'est borné les écarts. Les rapports qui me parviennent de Tournay et des autres points de la province sont également satisfaisans; partout les honnêtes gens se réunissent pour maintenir la tranquillité publique; mais aussi partout on désire que S.M. veuille avoir égard aux représentations qui lui sont adressées; il serait à souhaiter que le roi voulût bien les examiner avec bienveillance. Je n'ai encore reçu aucun ordre de la part de leurs Altesses Royales. La nouvelle de leur entrée prochaine à Bruxelles a produit une sensation très satisfaisante. Les dispositions de l'arrêté de S.M. du 28 août dernier, relatif à l'appel des miliciens, que j'ai seulement reçu ce matin, reçoivent leur exécution. Peut être y aura-t-il quelques rétardataires, mais j'espère en petit nombre. J'ai l'honneur de vous transmettre la proclamation de la garde communale à ses concitoyens, et celle que la régence a publiée sous la date de ce jour. Je serais heureux si V.Exc. voulait bien m'informer si elle a reçu les rapports quotidiens que je lui ai adressée depuis vendredi dernier 27 août. Il est minuit; tout est resté calme. Proclamaties van het stadsbestuur en Schutterij zijn aanwezig. ----- | |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
XII. De Macar aan De la Coste, 2 September.La situation de la Province est la même; la tranquillité n'est troublée sur aucun point; Tournay va bien. Il est arrivé hier soir, très tard de la part de Monsieur Deceva, aide-de-camp de S.A.R. le Prince Fréderic, un nommé Deltenre, attaché à ce qu'il m'a dit, au service du Comte De Thiennes. Je lui ai confié un rapport pour ce Prince, qui contient sommairement tout ce dont j'ai eu l'honneur de rendre compte à V.Exc. Je n'y cache pas que la fermentation des esprits est loin de se calmer; mais il y a lieu d'espérer que partout la populace est comprimée. On continue toutefois à réclamer à grands cris un changement de chef au Departement de la Justice; et quoique la convocation des Etats Généraux et l'entrée à Bruxelles de S.A.R. vient produire le plus heureux effet, il serait à désirer que les mesures de conciliation achevâssent de déjouer les espérances de ceux qui voudraient pousser la nation à se déchirer elle même. Messieurs Des Celles et De Langhe membres des Etats Généraux sont passés ce matin se dirigeant vers Bruxelles. On attend demain Mr Lehon; on assure aussi que Mr Debrouckère est passé; mais la police n'en a pas éte informé. D'après quelques indices, j'avais pensé devoir envoyer des hommes sûrs à Valenciennes et à Maubeuge; pour m'assurer si les troupes qui s'y trouvent avaient l'apparence de se préparer à un mouvement. Celui qui était allé à Maubeuge vient de revenir; tout y est tranquille; on y attend demain 180 lanciers pour être incorporés dans le régiment de dragons qui s'y trouve en garnison. Aucun préparatif n'y a été remarqué. On attend avec anxiété des nouvelles de Bruxelles. Puissent elles être de paix. Car malgré nos précautions les esprits se montent à chaque instant, et on ne peut prévoir les résultats de ce mouvement. L'arrivée des journaux de Bruxelles a produit une fâcheuse impression. La marche des troupes sur le Brabant est regardée comme l'indice que l'on veut employer des moyens de force. Il est à souhaiter qu'on n'ait pas recours à cette mesure, car on ne pourrait contenir la fermentation qui augmente à chaque instant. J'attendrai le moment du départ de la poste pour finir mon rapport. Je reçois des nouvelles de Tournay; tout y était calme à 2 | |||||||||
[pagina 309]
| |||||||||
heures de l'aprés diner. Je n'ai aucune mauvaise nouvelle des autres points de la Province. ----- | |||||||||
XIII. De Macar aan De la Coste, 2 September.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 8 September, no. 20a/A.
Les lettres de convocation adressées aux membres élus par la province de Hainaut à la Seconde Chambre des Etats Généraux leur ont été transmises et des mesures ont été prises pour que l'arrêté royal du 28 Août dernier et la mission confiée par le roi à SS.AA.RR. Mgr le Prince d'Orange et Mgr le prince Frédéric reçoivent la plus grande publicité. ----- | |||||||||
XIV. De Macar aan De la Coste, 2 September.Binnenlandse Zaken, II, Verbaal, 4 September, no. 14 A la C.
Dans la crainte que le manque d'ouvrage ne portat les ouvriers à des désordres, j'avais pensé devoir recommander aux bourgmestres d'inviter les fabriquants à continuer leurs travaux, et j'ai la satisfaction de vous annoncer que jusqu'à présent, aucun n'a cessé. Le voeu de la dépêche de V. Exc., du 28 août dernier, no. 983Ga naar voetnoot1), est donc rempli à cet égard; mais l'autre point de cette dépêche exige aussi de promptes mesures. Je ne connais aucun fabriquant de Tournay, ni même de la province, qui doivent avoir recours à des secours pécuniares, si la banque de Bruxelles, au lieu de restreindre ses escomptes, donnait des facilités pour se procurer des fonds; et voilà malheureusement ce qu'elle ne fait pas; la succursale de Mons a refusé aujourd'hui d'escompter, et il en résulte que les nombreux exploitans de charbonnages du borinage se trouveront, si cela continue, obligés de renvoyer leurs ouvriers, ce qui livrerait à la misère cinquante mille personnes au moins, connues pour leur défaut de moralité, et qui, sous le nom de borrains, inspirent la terreur à Mons et dans tout le voisinage. Il est donc d'une absolue nécessité, si l'on veut éviter de grands malheurs, que la Société Générale des Pays Bas continue ses opérations, et qu'il n'y ait aucune interruption dans les escomptes. J'ai l'honneur de joindre à mon | |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
rapport copie d'une lettre que je viens de recevoir de la chambre de commerce de Mons qui corrobore toutes mes assertionsGa naar voetnoot1). J'ai pensé, attendu l'urgence, devoir en écrire directement à S. Exc. Mr Repelaer van Driel, pour l'engager instamment à prendre immédiatement cette partie, dont la nécessité est évidente. D'un autre côté, le sieur de Castinelle, directeur des travaux du canal de Charleroy à Bruxelles, auxquels sont employés 3000 ouvriers, se plaint de ne pouvoir échanger ses billets de banque, contre des espèces; mais il m'avait promis de m'annoncer le résultat des nouvelles démarches qu'il allait faire pour réaliser des fonds; et j'ai lieu de croire, puisqu'il m'a rien dit, qu'il s'en est procuré. Je l'ai d'ailleurs engagé instamment à redoubler d'efforts pour prévenir tous désordres; car le nombre des hommes qu'il occupe serait effrayant, s'ils voulaient piller. Il m'a assuré que rien ne serait négligé pour les maintenir dans l'ordre en les payant très régulièrement, et en exerçant sur eux une surveillance soigneuse. Les fabriques de Tournay, de Leuze et des environs, auraient besoin pour continuer à donner du travail à leur nombreux ouvriers, ainsi que V. Exc. l'aura déjà marqué dans un de mes précédents rapports, d'être soutenues par des commandes à faire par la Société de Commerce. Si le malheur voulait que la fabrication des tapis fut interrompue, il parait hors de doute que l'on ne pourrait répondre de la tranquillité publique, dans ces localités, surtout lorsque les besoins vont augmenter avec la saison rigoureuse. Il serait donc nécessaire, Mgr, qu'un agent de cette société se rendit sur les lieux, pour aviser à ce qu'il y aurait de plus profitable à faire fabriquer dans le double intérêt d'assurer du travail aux ouvriers sans perte pour la SociétéGa naar voetnoot2). | |||||||||
[pagina 311]
| |||||||||
Tout ce qui concerne la manutention des fers est en souffrance: on ne peut dissimuler, dans le Hainaut, déjà beaucoup d'ouvriers qui y travaillent sont sans ouvrage. Il serait vivement à souhaiter que le Gouvernement prend une mesure provisoire, protectrice de cette industrie, dont l'importance est immense. Sans doute, il ne faut pas imposer le consomateur au profit du producteur; mais V. Exc. voudra bien remarquer qu'il ne s'agissait que de rétablir l'équilibre entre les prix où on peut fournir sans perte les fers indigènes et ceux des fers anglais, qui à présent se livrent sur nos marchés avec de tels rabais, qu'il serait impossible de soutenir la concurrence si S.M. ne daignerait promptement remédier à ces états de choses.
De la Coste antwoordt 14 September, (Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 14 September, no. 6) dat hij de Minister van Financiën inlichtte, die hem bericht zond dat hij de Société Générale onderhield, zodat hopelijk alles het gewenste resultaat zal hebben. 16 September zendt Van Tets twee brieven aan De la Coste van de Soc. Gén. gericht aan de Gouverneur van Henegouwen. Reeds te lang was te Mons te veel geld opgenomen. Moest stop gezet worden. Crisis in Nederland is algemeen. Soc. Gén. kan niet meer doen (dd. 3 September). Hierop schrijft de Gouverneur naar de Soc. Gén. dd. 6 September. Deze antwoordt 9 September: hoopt dat handel te Mons alles zal doen opdat zijn crediet bij de Soc. Gén. weer zal stijgen, nu heeft de Soc. Gén. geen vertrouwen in de zaak. (Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 17 September, no. 1, geh.) | |||||||||
Kanalisatie van de Sambre.Staatssecretaris 3457, 1 September, no. 22. De heer Ewijk bericht de Secretaris van Staat dat hij het mandaat van f 175.000 uit Z.M. privéfondsen voor de kanalisatie van de Sambre, wegens de onlusten te Brussel heeft ingehouden. De | |||||||||
[pagina 312]
| |||||||||
Mey tekent op schrijven aan: aan Z.M. onderwerpen. Koning heeft er bij geschreven: Zeer wel gedaan.
BROCX, Secretaris Generaal van Waterstaat, AAN DE KONING, 2 September.
Staatssecretarie 3458, 3 September, no. 116. Uit een rapport van den Hoofdingenieur van de Waterstaat Ferrand van den 31 Augustus ll. nopens den staat en de vordering der werken van de kanalisatie der Sambre, blijkt tevens, dat in den avond van den 29ste te voren een getal van 200 werklieden zich in de bovenstad van Thuin begeven en gedreigd hebben aldaar buitensporigheden te begaan, doch dat de rust spoedig hersteld is geworden. Het is volgens dat rapportGa naar voetnoot1) het welk ik vermeend heb hiernevens aan U.M. te moeten overleggen, niet duidelijk, of die beweging in betrekking heeft gestaan met die, welke in andere steden hebben plaats gehad, dan wel aan eenige vertraging in de betaling der werklieden moet worden toegeschreven, doch voor zoover dit laatste het geval mogt zijn zoo schijnen maatregelen te zijn genomen om daarin te voorzien. Ondertusschen acht ik het noodig U.M. kennis te geven, dat de uitreiking van het mandaat, ad f 175.000.- voor het aan den Concessionaris der Kanalisatie van de Sambre verleende nader voorschot, waartoe U.M. mij bij missive van den Heer Secretaris van Staat, van den 22 Augustus ll. no. 91 geautoriseerd, nog geen plaats heeft gehad, aangezien ik uit hoofde van de ontstane onlusten in het Zuidelijk gedeelte des Rijks, gemeend heb hetzelve voor als nog onder mij te moeten houden, tot dat ik nader U.M.'s welmeenen nopens de uitreiking van dat mandaat zoude hebben vernomen, en waarmede ik U.M. dan ook verzoeke mij wel te willen doen bekend maken. Eindelijk heb ik, bij deze gelegenheid de eer U.M. kennis te geven, dat volgens een particulieren brief van den Inspecteur van den Waterstaat Vifquain van den 29 Augustus ll. men gevreesd had dat de werklieden van het kanaal van Brussel naar Charleroi, waarvan een groot gedeelte tusschen Halle en eerstgemelde stad zich bevindt zich naar die stad zoude begeven hebben, doch dat men dezelve daarvan heeft kunnen terughouden en er geene onrustige bewegingen onder hen worden waargenomen. | |||||||||
[pagina 313]
| |||||||||
De Mey aan de minister van waterstaat, 3 September.Blijkens het slot van het bij Uw rapport van gisteren La B. overgelegde en hiernevens teruggaand berigt van den Hoofd Ir van den Waterstaat in Henegouwen, zouden er maatregelen zijn genomen, ter voorziening in de betaling der werklieden aan de kanalisatie der Sambre, waar daarin vertraging mogt hebben plaats gehad. Naar aanleiding daarvan zoude met de uitreiking van het mandaat voor het, aan den concessionaris der kanalisatie uit 's Konings bijzondere fondsen, verleende, nader voorschot van f 175.000.- welligt nog kunnen worden gewacht, doch zoodra U.E. vermeenen mogt, dat de uitgifte van dat mandaat raadzaam zoude zijn, zal Z.M. een daartoe strekkend voorstel van U.E. tegemoet zien. | |||||||||
Rapport van hoofdingenieur Ferrand, 11 September.Staatssecretarie 3465, 16 September no. 25. Je crois utile de vous donner les renseignements suivants sur l'état actuel de l'achèvement des ouvrages de la Sambre. De la France à Thuin on travaille mais lentement, les ouvriers montrent toute la mauvaise volonté possible. De Thuin à Charleroi on ne fait pour ainsi dire rien, les ouvriers cherchent querelle sans aucune raison, demandent des prix fous et remplissent les cabarets voisins. De Charleroi aux limites de la Province de Namur tout est suspendu à défaut d'ouvriers qui veulent travailler. Des limites de Namur vers la ville de ce nom il y règne presque l'activité ordinaire, dans la ville tout est staté les ouvriers refusent de travailler. Cet état de chose est absolument dû aux événemens actuels et fait un triste contraste avec ce que j'ai pu exposer dans mon dernier rapport. La Société a des fonds prélévés sur le credit que lui donne le mandat qu'on attend tous les jours. Elle paye mais en partie en billets de banque très difficile à escompter, ce qui aussi cause certain mécontentement parmi les ouvriers. Na een onderhoud met Ferrand heeft de Gouverneur besloten om het mandaat af te geven. Ce fera activer le plus possible les travaux. | |||||||||
De Macar aan Van Gobbelschroy, 11 September.Staatssecretarie 3465, 16 September, no. 24. | |||||||||
[pagina 314]
| |||||||||
De Macar deelt aan de Minister van Nationale Nijverheid dd. 11 September mee dat hij om werk te geven ‘de continuer à donner du travail aux nombreux ouvriers employés à la canalisation de la Sambre’, het mandaat van f 175.000.- (gemachtigd hiertoe op 5 September) heeft afgegeven. ‘J'ai donc cru qu'il y aurait danger pour la tranquillité publique, si je n'opérais pas cette remise, qui n'a été effectuée qu' aujourd'hui.’ (Er was al f 50.000.- opgenomen op dit mandaat.) | |||||||||
Kanaal Brussel Charleroi.Staatssecretarie 5736, 14 September, la 0 31, geh. Advies Minister van Financiën dd. 10 September, over het beschikbaar stellen van de 30ste termijn groot f 100.000.- voor het kanaal Brussel Charleroi. De financiën laten geen grote uitgave meer toe. Minister adviseert deze keer nog uitbetalen. Verder werk verminderen, niet uitbreiden. Arbeiders langzamerhand afdanken, want het leger kost te veel. Brief is doorgezonden aan de Minister van Waterstaat, om er zich naar te gedragen (op last van de Koning).
Staatssecretarie 5736, 20 September, la H 33, geh. Van Gobbelschroy had 16 September aangevraagd om werk aan het kanaal van Brussel Charleroi voort te zetten. Van Tets merkt op: 30ste termijn van f 100.000.- werd al uitbetaald. Als er nu weer zo veel geld moet komen, waar van daan het halen? Neen, verminderen en werk ook, en niet uitbreiden. (dd. 11 September). Van Gobbelschroy geeft op dat schrijven van Minister van Financiën zijn denkbeelden ten beste. Hij is het met hem eens doch tot nu toe zijn 3000 werklieden rustig aan het werk gebleven en die mogen niet afgedankt worden. Alvorens werkvolk af te danken dit eens ernstig overwegen. Daarom schrijft Van Gobbelschroy dd. 16 September aan de Koning. Daarop komt Van Tets weer aan het woord: Er is geen geld, en vermindering is noodzakelijk. Wil echter nog f 50.000.- beschikbaar stellen, anders zullen we binnenkort helemaal moeten ophouden. Koning laat in die zin aan Van Gobbelschroy schrijven dd. 20 September. (Bij de verminderingsgedachte steunde Van Tets voornamelijk op rapporten van Inspecteur Vifquain, wiens rapporten teruggezonden zijn aan Waterstaat). ----- | |||||||||
[pagina 315]
| |||||||||
XV. De Macar aan De La Coste, 4 September. Eigenhandig.La province continue a être très agitée. Sous le rapport de l'opinion qui se prononce universalement en faveur des demandes de Bruxelles. Mais nul part ni pillage, ni coups donnés; hier soir et pendant cette nuit cependant il y a eu ici des événemens facheux. Un attroupement considérable a forcé les gardes des differentes portes en désarmant les militaires. Il s'en est suivi un fort grand tumulte. Je me suis rendu à la régence qui était en permanence. On a décidé que les portes seraient remis immédiatement à la garnison. Je me suis réuni aux généraux qui avaient concentré les troupes à l'arsenal et tout s'est terminé à l'amiable. Mais le service de tous les portes intérieures est confiée à la garde bourgeoise dans la quelle s'est fondue spontanément pour ainsi dire la garde communale, la garnison a planté des pallissades, en avant des portes du côté de la ville et l'harmonie parait rétablie. Je transmets à V. Exc. un ex. de la proclamation qui l'annonce aux habitantsGa naar voetnoot1). La cause de tout cela était le bruit répandu que l'artillerie devait se porter dans la nuit sur Bruxelles. On attend avec anxiété la résolution de S.M. Jusque là il y a lieu d'espérer que le statu quo sera maintenu. Mais à grand peine, car à chaque instant je le répète, Mgr, l'opinion se prononce d'avantage et rien ne pourrait la maitriser si même on employait la force. Je ne puis vous peindre jusqu'à quel point la lecture du courier d'aujourd'hui, arrivé ce soir a électrisé la foule de gardes qui occupent la grande place et les citoyens qui se trouvaient dans les cafés et les cabarets adjoints. On doit s'y trouver pour le concevoir. ----- | |||||||||
XVI. De Macar aan De la Coste, 6 September.Dans beaucoup de localités le drapeau brabançon a été arboré depuis hier; ainsi Charleroi, Binche, Chimay, Saint Ghislain, Leuze sont au nombre des villes, et Jemmape, Frameries, Quaregnon, Paturâges, Wasmuel, Hornu et Wasmes, au nombre des communes rurales qui me sont signalées comme étant dans le cas. Jusqu'à présent on ne m'annonce aucun pillage ni aucune sé- | |||||||||
[pagina 316]
| |||||||||
vice contre les personnes, mais le mouvement des esprits devient à chaque minute plus prononcé; en voici une preuve nouvelle: vers midi plusieurs lettres particulières ayant annoncé que le roi avait acquiescé à la séparation des deux parties du Royaume, la ville a présenté l'aspect d'un jour de fête, tout le monde se félicitait; cette nouvelle a suspendu les déliberations dont on s'occupait, pour savoir si on adhérait à la proposition dont S.A.R. le P.d'O. est porteur, et pour l'envoi d'une députation à Bruxelles. Il ne faut pas le dissimuler, Mgr, l'opinion est tout-à-fait générale; puisse le Roi prendre un parti qui soit conforme à ce voeu; autrement qui peut répondre des événemens et de leurs suites. Au surplus les frontières françaises sont toujours tranquilles; les garnisons sont si faibles d'ailleurs qu'il y a peu à craindre. Tournay, Ath et Mons sont dans le même état que lors de mon dernier rapport. Dans cette dernière ville la garnison reste concentrée á l'arsenal. J'ai invité le Gén. Comt. à prendre les mesures nécessaires pour assurer la bonne santé de la troupe, qui est en grande partie bivouaquée, d'autant plus que depuis hier, il tombe des averses qui percent tous les vêtements. Cette recommandation, que je renouvelle depuis trois jours, était d'autant plus nécessaire, qu'autrement il y avait à craindre que la garnison ne se débandât. D'ailleurs la bourgeoisie armée est en bonne harmonie avec la garnison, mais tout est subordonné à bien des chances. J'ai lieu d'espérer cependant que la populace ne remuera pas ce soir, quoique je craigne l'arrivée du Courier des Pays Bas qui, lorsqu'il est hostile, produit toujours une certaine agitation. Je ne terminerai mon rapport qu'après son arrivée. Il est arrivé, et il y a lieu d'espérer qu'il ne produira aucune agitation nouvelle; la pluie abondante qui tombe est un obstacle aux attroupement mais je ne puis trop le dire, Mgr, il y a extrême urgence de prendre un parti. ----- | |||||||||
XVII. De Macar aan de koning, 9 September.Staatssecretarie 3480, 14 October, no. 80.
Sire, J'ai successivement rendu compte à V.M., à L.A.R. le Prince d'Orange et le Prince Fréderic, et aux ministres, des | |||||||||
[pagina 317]
| |||||||||
événements qui ont agité la province. Dans l'espèce de conflagration qui en résulte, j'ai cru y reconnaitre une pensée dominante, celle du désir le plus prononcé de vivre sous le sceptre de V.M., l'amour des habitants pour V. Auguste Personne, leur fidélité et leur dévouement à Sa Dynastie: ces sentiments sont gravés dans tous les coeurs. Mais, Sire, je dois à mon devoir de sujet fidèle, de ne point cacher que toutes ces circonstances ont révélé un autre point c'est que, malgré quinze années de paix et de prospérité, sous le Gouvernement du Monarque, le plus populaire, il existe encore des discordances, dans le caractère, dans la religion, dans le langage, qui empêchent cette fusion entière des peuples hollandais et belge, d'ailleurs destinés à s'entendre, s'estimer et s'allier intimement, si des lois et une administration plus appropriées aux habitudes et aux exigences de chacun d'eux leur offraient les moyens de développer toute leur nationalité. Jusqu'à présent, Sire, grâce au bon esprit qui anime la population, au zèle et à l'activité des citoyens armés pour reprimer les désordres et assurer l'exécution des mesures conservatrices adoptées par les régences, sur nul point du Hainaut on n'a à déplorer ni pillage, ni meurtre: mais par tout on retrouve la même pensée, dans les villages comme dans les villes, celle de la nécessité de séparer l'administration des deux parties du Royaume. Les Régences la font connaitre successivement, et les membres des Etats Députés m'ont chargé spécialement de rendre compte à V.M. qu'ils partageaient l'opinion générale et que, pleins de confiance dans Votre volonté Royale de faire le bonheur de la patrie ils espéraient que les mesures que V.M. allait prendre, amenaient ce résultat, convaincus intimement, que, dans les circonstances actuelles, c'est le seul moyen de prévenir des maux irréparables. Je supplie V.M. de considérer que le mouvement qui s'accroit à chaque instant, semble exiger une prompte détermination. L'espoir fondé de voir disparaître le principal objet de réclamations calmera tous les bons esprits, qui, d'ailleurs, ne peuvent dissimuler combien la mise à exécution d'une pareille mesure entrainera de difficultés, qu'il est réservé, Sire, à Votre prudence et à Votre Sagesse d'aplanir. -----
XVIII. 10 September schrijft De Macar, na mondeling de toezegging van Prins Frederik te hebben gekregen om geld aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Staatssecretarie 5736, 20 | |||||||||
[pagina 318]
| |||||||||
September, la E 33, geh. De Minister adviseert 14 September gunstig. (Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 14 September, no. 3) om f 3000.- ter beschikking te stellen. De Minister van Financiën aanvaardt dit voorstel dd. 16 September en stelt het geld beschikbaar. (Staatssecretarie 5736, 20 September, la E 33, geh.) De la Coste verwittigt hierop De Macar. (Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 17 September, no. 2). ----- | |||||||||
XIX. De Macar aan De la Coste, 12 September. 11½ du soir, eigenhandig.Un des points de la province qui doit fixer l'attention est la forteresse de Charleroi. Le Général de Roisin n'a pu y entrer. Le commandant de la province a pris d'ailleurs à ce qu'il m'a dit, toutes les mesures qu'il a cru utiles pour cette localité, où les têtes sont singulièrement montées, pour obtenir la séparation. Tournay a été très agité mais la garde urbaine à la quelle on avait délivré 400 fusils a tenu bon. A la date d'aujourd' hui je n'en ai point de nouvelles et la poste est arrivée, ce qui m'inquiète. Dans presque toutes les communes rurales et même dans le Borinage, si on en excepte quelques localités comme Jemappes, Fromeries et les environs de Charleroi, les masses sont tranquilles, mais des gens que l'on croirait amis de l'ordre, y sèment les germes de cette exaltation qui devient tous les jours plus générale et dont il est pénible de craindre les résultats, si le discours du trône ne calme pas cette effervescence. Rien de nouveau, Mgr, sur la frontière de France, Mons est assez tranquille mais on attend avec une extrême anxiété l'ouverture des Etats Généraux. Le Bourgmestre a remis aujourd'hui à la garde des guidons aux couleurs brabançonnes ou plutôt du Hainaut. ----- | |||||||||
XX. De Macar aan De la Coste, 13 September, 11¾ du soir, eigenhandig.Je suis toujours dans la même position. J'ai exécuté avec le plus de zèle possible toutes les instructions que vous m'avez données et si l'ordre public est troublé ce ne sera pas faute d'avoir adressé aux diverses autorités toutes les recommandations possibles. | |||||||||
[pagina 319]
| |||||||||
A l'exception des environs de Charleroi on est dans ce moment assez calme dans le Hainaut, quoique le drapeau brabançon soit arboré dans beaucoup de localités. Les frontières de France continuent à être tranquilles. On va s'y occuper de la réorganisation de la garde nationale. On continue aussi à armer la place de Lille. On ne remarque aucun préparatif dans les autres villes; les douaniers français et la gendarmerie sont venus dans la journée de hier et d'aujourd'hui s'informer sur divers points, des mouvements qui s'opéraient chez nous, de la force de nos garnisons etc. etc. Toute la population de nos villes attend avec une vive anxiété le discours d'ouverture des Etats Généraux. Je dois prévenir V.Exc. que s'il ne donne pas d'espoir aux partisans de la séparation, il est probable qu'il éclatera de nouvelles tentatives de troubles au moins à Mons. Il est onze heures et demie. J'ai reçu avec une extrême plaisir la lettre de V.Exc. du 11 du courant. Je la prie de m'excuser si accablé de fatigues et d'inquiétudes, mes rapports ne sont pas rédigés comme je le désirerais. Mais je puis répondre au moins que mon zèle est le plus actif qu'il me soit donné d'en avoir. -----
Tussen 13 en 22 September, ontbreken een reeks rapporten Het is bijna niet aan te nemen dat de Gouverneur al die dagen geen rapporten zou ingezonden hebben. Ik heb er echter slechts één in Brussel kunnen vinden. ----- | |||||||||
XXI. De Macar aan De la Coste, 21 September.Koninklijk Legermuseum Brussel, Papieren Delfosse.
Les rapports qui me sont parvenus aujourd'hui de divers points de la province sont rassurants. Charleroi s'apaise, Tournai se maintient, il n'y a que la ville d'Ath qui puisse donner d'inquiétude, le général commandant la province en a prévenu S.A.R. le prince Frédéric. Aucun mouvement sur la frontière, nos voisins restent tranquilles, il y a peu d'émigration. Malheureusement Mons continue a être agité, la régence avec de bonnes intentions a perdu sa force, ce malheureux drapeau dont cependant elle n'a pas fait fête ainsi que les journaux ont voulu le faire croire est le seul acte véritablement répréhensible à lui | |||||||||
[pagina 320]
| |||||||||
reprocher et elle en est bien au regret, il disparaîtra dès qu'on ne craindra plus de mouvement. La peur seule empêche de le faire ôter. Les déplorables événements de dimanche soir ont retrempé le moral des troupes, il paraît que l'on compte sur elles, en conséquence le lieutenant général Howen va occuper militairement la position de la grande place et de l'hôtel de ville cette nuit même et si comme il y a lieu de le croire il réussit, on réorganisera s'il est nécessaire une garde bourgeoise convenable en tâchant de désarmer ceux des individus suspects qui depuis les diverses scènes, qui ont eu lieu, se trouvent détenteurs d'armes de diverses espèces. Quelque soit le succès de cette entreprise qui d'ailleurs est motivée par les agressions partielles de mauvais coquins qui viennent tirer sur les sentinelles, je ne dois pas dissimuler à votre Excellence que le mouvement d'agitation morale dont je l'ai souvent entretenu va toujours croissant, aucun des nombreux inconvénients signalés contre la séparation n'est apprécié, c'est en vérité peine perdue d'en parler. Je ne puis d'ailleurs compter sur aucun membre de la députation pour remplir des missions de la nature de celles dont votre Excellence m'entretient. Quant aux commissaires de district la plupart n'y sont plus propres que les députés; au surplus il est déjà des drapeaux qui ont disparu et votre Excellence peut être sûr que Bruxelles rentré dans l'ordre, tous les drapeaux tomberont, la plupart des autorités ne les ont toléré que par force et pour éviter des discussions et des malheurs. J'avais déjà depuis quelques jours écrit à l'évêque de Tournai après l'avoir fait précédemment engagé à adresser une circulaire aux curés, il ne m'a pas encore répondu; au surplus, Monseigneur les prêtres restent assez tranquilles dans le Hainaut et nos grands seigneurs ne remuent pas. Je pense que si on pouvait envoyer à Mons deux à trois mille hommes de troupes sûres il y aurait lieu de bannir toute crainte pour ce point, mais on doit se défier des défections, c'est le motif qui avait paralysé les généraux qui à plusieurs reprises m'avaient toujours manifesté cette appréhension. ----- | |||||||||
XXII. De Macar aan De la Coste, 22 September, Eigenhandig.J'en ai reçu aucune nouvelle alarmante d'aucun point de la | |||||||||
[pagina 321]
| |||||||||
province. J'ai à diverses réprises donné des instructions relativement aux malheureux drapeaux qui avaient été arborés. J'ai de nouveau invité les commissaires de district de prendre de suite les mesures nécessaires pour qu'ils disparaissent dans toutes les localités où cela pourra se faire. Déjà on doit l'avoir ôté dans plusieurs communes. Le mouvement de la garnison de Mons s'est opéré cette nuit avec succès. J'espère que nous serons plus tranquille. Le bourgmestre dont les intentions sont bonnes aura plus de fermeté et j'espère convaincre les magistrats et surtout le procureur du roi de la nécessité de montrer plus d'énergie. Néanmoins il règne une sourde agitation qui j'espère sera comprimée. Un fait révèle l'existence de cette disposition. On a enterré aujourd'hui un des individus blessés dimanche, plus de 600 jeunes gens l'ont accompagné au cimétière. On attend avec impatience les nouvelles de Bruxelles où tout parait dans l'anarchie. Fasse le ciel qu'elles soient bonnes car nous ne sommes pas encore sans quelques craintes malgré l'attitude de notre garnison. L'évêque m'a répondu qu'il craignait de faire plus de mal que de bien en adressant une circulaire aux curés. Je viens, Mgr, de l'engager de nouveau à écrire là au moins où il y a de l'agitation. ----- | |||||||||
XXIII. De Macar aan De la Coste, 23 September, 11 h. du soir, eigenhandig.La situation de la Province est la même que celle d'hier. Je n'ai aucune nouvelle officielle d'Ath, mais tout y parait tranquille. Mons l'est également. La nuit dernière il y a eu quelques coups de fusils tirés. Mais on ne sait pas d'une manière certaine si c'est avec intention. On s'occupe d'après mes invitations pressantes et celle du Commandant supérieur de la forteresse du soin de retirer les armes des mains suspectes. Il s'agira de savoir quel parti prendre envers la garde communale dont malheureusement le chef n'offre aucune garantie. Dans ce moment le général Howen lui demande compte des fusils confiés à sa troupe. On a arrêté dans le Borinage deux agents envoyés de Bruxelles dans la journée d'avant hier, savoir un nommé Caroly, se disant poëte né à Mons et Raphael Beauda, forçat libéré, né à Roulx (Hainaut). Ils étaient porteurs de diverses pièces et notamment | |||||||||
[pagina 322]
| |||||||||
d'une lettre d'un comité de Bruxelles, signé Prévost, appelant les borrains à leurs secours. Ces deux individus sont déposés à la prison militaire d'ici. Caroly a figuré dans les premiers émeutes de Mons, c'est une tête exaltée du dernier point. J'ai transmis toutes les pièces saisies au Procureur du Roi en l'invitant à instruire pour découvrir ses complices. Malheureusement ce fonctionnaire public et son substitut ont montré une grande pusillanimité depuis tout ceci. Il est impossible que l'on songe à confier au premier la place de Procureur Général. Sa conduite a été des plus déplorable, peut être reprendra-t-il courage, si comme tout l'annonce, l'armée royale est entrée à Bruxelles. Sinon on en obtiendra rien. Cette entrée, Mgr, produira un grand effet et suffira j'espère pour faire rentrer dans l'ordre, tout ce qui ne le serait pas encore. Sinon, la nécessité d'un renfort deviendrait indispensable. Les frontières de France sont très tranquilles, on continue à armer Lille. Mais sa garnison est faible. Il recrute que trois mille hommes d'infanterie et un régiment de dragons. Il est vrai aussi que l'on a dit à V.Exc. que le commissaire de district de Thuin quoique dévoué au Roi n'a point d'énergie. On doit remarquer toutefois qu'il a eté toujours assez mal avec le Prince de Chimay. Au surplus il exerce une certaine influence. Les communes de son district où il y a encore des drapeaux ne les conserveront pas. Il ne faudrait pas je pense y faire trop d'attention pour le Hainaut. Le principal serait de rétablir la perception de l'impôt sur l'abatage, elle est malheureusement interrompue dans plusieurs localités et de faire rentrer les miliciens en retard. Voilà les deux objets dont je m'occupe spécialement mais qui offrent de très grandes difficultés. Les états viennent d'ordonner l'ouverture de la navigation sur les canaux du Hainaut pour le ler Octobre. Mais il est à craindre que l'état de gène des fabriques et la force des circonstances empêchent le commerce de faire les approvisionnements ordinaires de charbon de terre. D'un autre côté la banque de Bruxelles malgré des efforts, parait se trouver dans l'impossibilité de faire tout ce qu'elle a promis. Il en résultera beaucoup de difficultés de tenir en paix le borrinage. Au surplus, Mgr, le découragement qui m'entourrait était si général qu'on ne peut s'en faire une idée sans l'avoir vu. Depuis hier les visages changent. Tel, qui m'avait fuit depuis quinze jours est revenu, quelle triste expérience de la faiblesse de l'espéce humaine. | |||||||||
[pagina 323]
| |||||||||
Toutefois, que V.Exc. en rendant compte à S.M. de la situation actuelle du Hainaut qui laisse sans doute à désirer, daigne lui assurer que si beaucoup de personnes sont d'avis de demander la séparation d'administration en conservant aux deux parties du royaume les avantages commerciaux et industriels de chacune d'elles, il en est très peu jusqu'ici qui inclinent vers la France. Quelques fonctionnaires et quelques employés ont montré beaucoup de zèle. Je me réserve d'en entretenir ultérieurement V.Exc. mais accablé sous le poids de la fatigue je dois terminer aujourd'hui mon rapport. ----- | |||||||||
XXIV. De Macar aan De la Coste, 24 September, 11 h. du soir, eigenhandig.L'état de la Province n'est pas changé depuis hier. Tournay, Ath, Charleroi, sont tranquilles. Mons l'est aussi. Mais les nouvelles de Bruxelles exagerées ou dénaturées par la malveillance, donnent aux excitateurs des prétextes pour tenter de nouveaux excès. Heureusement quant à Mons, que les désarmement des gardes bourgeoise s'effectue avec assez de succès pour que dans ce moment il reste à peine 200 fusils à retirer, ce qui donne une garantie que l'ordre ne sera plus troublé. Le Lt Gén. Howen parait un homme dévoué sans doute, mais il devrait consulter davantage les serviteurs du roi sur les quels il peut compter, car connaissant mal les moeurs et l'esprit des habitans il se créera des difficultés qu'il ne pourra pas vaincre s'il n'y prend pas garde. J'ai, Mgr, conservé la province et toute ses forteresses au Roi. Ce qui s'est passé dimanche avait été combiné avant son arrivée, entre moi et le général Duvivier. Il serait injuste que le général Howen en retirât les louanges et cependant on semble lui en attribuer le mérite et on ne dit pas un mot d'encouragement à celui qui a tout fait parce qu'il n'a pas cru devoir parler de ce qu'il regardait comme le simple acquit de son devoir. J'ai l'honneur d'adresser à V.Exc. des exemples de la nouvelle circulaire que je viens d'adresser aux administrations des villes et des communes. Je suis persuadé que si dans trois jours Bruxelles est soumis, il n'y aura plus un seul drapeau arboré dans la province. Je ne parlerai à V.Exc. ni du comte de Glymes, ni du baron | |||||||||
[pagina 324]
| |||||||||
Duval dont le Gén. Howen a du entretenir le Département de la guerre. Mon opinion n'est favorable ni à l'un ni à l'autre, mais il n'y a pas nécessité de prendre une décision sans entendre celui qui les a vu de plus près que personne. Veuillez être persuadé, Mgr, que dans les circonstances si pénibles où je me trouve, il serait utile au service du Roi de ne pas être traité moins bien, que certaines personnes, qui n'ont rien fait que par mon influence. J'ai grand regret de devoir le dire, mais V.Exc. ne peut croire combien cette distinction nuirait au bien de la chose publique et produirait un mauvais effet sur l'opinion qui sait apprécier souvent les hommes et les choses. Il est au surplus, Mgr, toujours facile de flatter, et si les rapports de l'autorité militaire parlent du bon esprit des habitans, c'est quelle ne s'attache qu'à l'écorce, car l'agitation est la même, seulement elle se cache un peu plus. Bijlage rondschrijven van De Macar dd. 24 Sept. gericht aan de gemeentebesturen van Henegouwen. Aanmaning tot rust en orde en respecteren der wetten. ----- | |||||||||
XXV. De Macar aan De la Coste, 25 September. 11 h. du soir, eigenhandig.Le province est dans la même situation que lors de mon rapport de hier soir sinon que des individus armés de Tournay, Leuze, Ath, Charleroi, Fleurus, Gosselies et de quelques villages du Borrinage sont partis pour aller au secours de Bruxelles, comme ils le disent. Leur nombre n'est pas connu, mais il n'est pas considerable. D'ailleurs tout reste tranquille. Mons est également en repos. Mais l'agitation morale continue, ainsi que dans la province, on attend avec anxiété les événemens de Bruxelles. Il parait certain que plusieurs personnes venant de France se sont introduites dans la province. Ci-joint la lettre, sans signature, de Mr Cuvelier, Procureur de Roi, à Tournay qui annonce l'arrivée de Mr Gendebien et d'une douzaine d'individus à Peruwelz et leur départ pour Leuze, allant à Bruxelles. D'une autre côté une char-de-poste est passée par Quiévrain cette nuit, contenant quatre personne armées qui ont assuré en passant qu'ils étaient du gouvernement provisoire. Ils ont quitté leurs voiture à.... et ont pris des routes de traverse se dirigeant vers Bruxelles à ce qu'on l'assure, malgré toutes les recommandations. Je crains qu'ils arriveront sans être arrêtés. Bijlage brief hogergenoemd, waar in staat wat de Gouverneur | |||||||||
[pagina 325]
| |||||||||
verhaalt en hoe Gendebien met nog 12 gezellen te paard gezeten, komend van Valenciennes mannen vraagt (opeist) om naar Brussel te gaan. Na verklarende, afwijzende, motieven aanvaarden zij die en gaan alleen op weg. Zij verklaarden dat zij optraden in naam van het voorlopig bewind. ----- | |||||||||
XXVI. De Macar aan De la Coste, 26 September, 11 h. du soir, eigenhandig.D'après des renseignements qui paraissent positifs les personnes qui sont passées à Péruwelz dans la nuit du 24 au 25 du courant outre Mr Gendebien étaient Mrs Lignac, Van de Weyer, Van der Smissen, Hotton et le vicomte de Nieuport, il parait que Mr de Potter n'en faisait pas partie. Le départ des diverses localités de la province des têtes le plus chaudes pour aller à Bruxelles s'est effectué trop brusquement pour y conduire beaucoup d'individus. Les places de Tournay, Ath, Charleroi et Mons, sont, Mgr, dans la même position que hier. Mais on ne peut se dissimuler que les nouvelles apportées par le Courrier des Pays Bas des échecs essuijés par l'armée dans les murs de Bruxelles, n'aient montés singulièrement toutes les exagérations et ne consternent les bons citoyens. On attend avec une cruelle anxiété de savoir à quoi s'en tenir; les dispositions sont prises au surplus pour tous les cas. Mais V.Exc. sentira combien cette situation devient pénible. Puisse la sagesse du Roi prendre des mesures pour mettre un terme à cet état de choses qui finit par jeter le trouble et les alarmes dans les têtes les mieux organisées. Les frontières françaises continuent à être tranquilles. Le Courier de la malle ayant été arrêté hier à Halle et à Enghien, le directeur des postes a expédié ses dépêches pour la Haye par Ath et Lessines. Aujourd'hui il le fera encore. | |||||||||
XXVII. De Macar aan de koning, 3 en 7 October, uit Valenciennes.Staatssecretarie 5737, la G 37, geh. en Staatssecretarie 3483, 20 October, no. 18. Het rapport van De Macar dd. 3 October is op last van de Koning doorgezonden naar De la Coste in Antwerpen. De | |||||||||
[pagina 326]
| |||||||||
Macar vraagt hierin om instructies. 7 October schrijft de Gouverneur aan de Koning dat hij zijn best heeft gedaan en vraagt verdere instructies aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Mogelijk zijn beide rapporten identiek, daar De Macar in zijn rapport van 3 October - blijkens het begeleidend schrijven van de Mey, waarbij het rapport naar Antwerpen moet worden doorgezonden - gesproken heeft van een rapport dat hij over Londen zou verzenden. | |||||||||
[pagina 327]
| |||||||||
D'omalius, gouverneur van Namen.JEAN BAPTISTE JULIEN D'OMALIUS D'HALLOY. Geboren te Luik 16 Februari 1783. Studeerde voornamelijk geologie. Bij K.B. van 2 October 1815 benoemd tot Gouverneur van Namen. Gematigd Katholiek en warm vereerder van Koning Willem I. Hij legde in October 1830 zijn waardigheid neer en was ook later niet te bewegen in Belgische dienst te treden. Voor zover niet aangegeven zijn alle rapporten genomen uit Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 4. Alle rapporten uit Namen, zijn eigenhandig geschreven, tenzij anders aangeduid. ----- | |||||||||
I. D'omalius aan De la Coste, 10 Augustus.Gerretson II, blz. 194. Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, III, 1. Foutief door Gerretson aan De Macar toegekendGa naar voetnoot1). ----- | |||||||||
II. D'omalius aan De la Coste, 11 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 972.
La tranquillité continue à règner aux frontières de France et les rubans tricolores qui ont été distribués à Couvin et dont il est parlé dans mon rapport du 10 de ce mois, n'ont pas été portés par les individus qui les ont reçus, ceux ci se sont bornés à se réjouir un moment entre eux des événemens qui se passaient en france. ----- | |||||||||
III. D'omalius aan De la Coste, 13 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 972.
Fort van Charlomant is zwaar bewapend. Du reste la plus grande tranquillité règne à la frontière. | |||||||||
[pagina 328]
| |||||||||
IV. D'omalius aan De la Coste, 17 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 972.
Niets bijzonders te vermelden sinds 13 Augustus. ----- | |||||||||
V. D'omalius aan De la Coste, 21 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 972. Niets bijzonders te vermelden sinds 17 Augustus. ----- | |||||||||
VI. D'omalius aan De la Coste, 27 Augustus.J'ai l'honneur d'informer V.Exc. qu'il ne s'est rien passé de remarquable à la frontière et que, jusqu'à ce jour, la tranquillité continue à règner dans la province de Namur. ----- | |||||||||
VII. D'omalius aan De la Coste, 28 Augustus, 11 heures du matin, niet eigenhandig.J'ai l'honneur d'informer V.Exc. que hier soir vers huit heures et demi, il s'est formé un petit rassemblement à Namur. Aussitôt on a appelé la garde communale, qui s'est réuni tout de suite, ainsi que plusieurs habitans qui se sont présentés à la régence pour avoir des armes et se joindre à la garde communale; des patrouilles ont eu lieu et l'attroupement s'est dissipé, sans qu'il y ait d'autre suite que quelques vitres cassées et la tentative, non effectuée de dépendre les armes royales, qui décoraient la manufacture de couteaux de Mr Arnould. La nuit et cette matinée ont été tranquilles. J'adresse cette lettre à V.Exc. par une estafette que le Lt Gén. van Geen expédie au Dept. de la Guerre. ----- | |||||||||
VIII. D'omalius aan De la Coste, 28 Augustus, 10 heures du soir.J'ai eu l'honneur de rendre compte ce matin à V.Exc. qu'un petit attroupement s'était formé hier soir à Namur et qu'il s'était dissipé aussitôt la réunion de la garde communale à laquelle s'était adjointe plusieurs habitans. Aujourd'hui le conseil de régence s'est assemblé et a décidé | |||||||||
[pagina 329]
| |||||||||
que les principaux habitans seraient invités à se réunir en garde bourgeoise, pour seconder la garde communale dans le maintien de l'ordre. Le conseil a en même temps nommé Mr l'échevin Bivort commandant de cette garde auxiliaire. De mon côté j'ai engagé verbalement les fonctionnaires publics à s'inscrire dans cette garde, pensant que s'était non seulement un moyen de lui donner plus de force effective, mais aussi d'empêcher la tendence politique, quelle pourrait prendre, si celle de Liège et de Bruxelles lui donnaient de mauvais exemple. Ces deux gardes font maintenant le service dans l'intérieur de la ville, la force militaire se bornant aux établissements militaires et à la place sur la quelle se trouve l'hôtel du Lt Gén. et celui du gouvernement provincial. Au moyen de ces arrangements, la plus grande tranquillité règne en ce moment dans la ville et il ne parait pas que rien puisse la troubler. Il n'y a aucune apparence de mouvement dans la reste de la province. ----- | |||||||||
IX. D'omalius aan De la Coste, 29 Augustus, 10 heures du soir.Ainsi que je le prévoyais lors de mon rapport d'hier soir, la tranquillité n'a pas été troublée, la nuit dernière. Ce matin deux ou trois membres de la garde bourgeoise ont demandé que l'on arborât des couleurs, mais cette proposition a été rejetée, même par les hommes marquants dans l'opposition. A deux heures, une autre circonstance est venue compliquer les affaires. C'est l'arrivée du baron de Stassart venant de Paris. Quelques temps après, le bruit s'est répandu, que l'on irait le complimenter avec un drapeau. J'ai allors engagé un ancien ami de Mr de Stassart, à aller trouver ce dernier, pour lui faire sentir les graves inconvénients qu'il y aurait, de prendre des couleurs, autres que celles de l'Etat. Quelques moment après, Mr de Stassart est venu me faire une visite. Je l'ai entretenu des suites de la prise de couleur. Il m'a dit que quoique les couleurs municipales ne lui parurent pas une révolte, il les déconseillerait à ceux qui lui en parleraient, qu'il désirait, autant que qui ce soit, que l'on se maintienne dans l'ordre légal. Que son intention était que l'on se bornât à faire des pétitions respectueuses au Roi. Pendant le temps que ces conférences se passaient, le peuple | |||||||||
[pagina 330]
| |||||||||
c'est à dire des ouvriers et des gens sans aveu, se sont porté chez Mr de Stassart, que l'on a dit être sorti et alors ils sont allés briser les vitres de deux marchands de grains et il (nl. le peuple) a refusé de céder à la garde bourgeoise en vociferant contre la sortie des grains, contre le droit de l'abatage, et contre le bourgmestre Tonnelier. L'échevin Bivort, commandant la garde bourgeoise, voyant que le sang allait couler et que la garde bourgeoise serait peut être désarmée, a ordonné à celle ci de se retirer dans l'hôtel de ville et s'est avancé vers le peuple en demandant ce qu'il voulait. Puis il leur a dit que demain l'administration de la ville se réunirait et qu'il lui soumettrait leurs plaintes. On a crié alors ‘Vive Bivort’ et le mouvement s'est un peu calmé. Jusqu'à présent la troupe ne s'est pas mêlée des affaires, mais la garde bourgeoise, c'est à dire toutes les notabilités de la ville, qui viennent d'être insultée par le peuple, va être dans une singulière position et commence déjà à désirer l'aide de la force armée. ----- | |||||||||
X. D'omalius aan De la Coste, 30 Augustus, Neuf heures du soir.J'ai eu l'honneur de faire connaitre hier soir à V.Exc. l'arrivée du Baron de Stassart à Namur et les troubles qui ont marqué le commencement de la soirée. Le restant de cette dernière a aussi été fort agité, mais, sans néanmoins, que l'on en soit venu aux mains. Deux hommes du peuple avaient été blessés dans les chocs qui avaient eu lieu avant dix heures et quelques gardes ont reçu des contusions. Le matin il y avait encore de l'agitation dans les rues habitées par les ouvriers. Le conseil de régence s'est réuni vers dix heures, sauf le bourgmestre à qui l'on avait conseillé de ne plus paraître, le peuple demandant sa destitution et même sa tête. L'impossibilité où était l'administration municipale de maintenir l'ordre à déterminé le conseil à publier la proclamation que V.Exc. trouvera dans le Namurois de ce jour, et en vertu de la quelle j'ai écrit au commandant militaire que j'étais forcé de le prier de prendre les mesures nécessaires pour maintenir l'ordre et la tranquillité au moyen de la force militaire. | |||||||||
[pagina 331]
| |||||||||
D'un autre côté, la commision de la garde bourgeoise a fait la proclamation que V.E. trouvera également dans le Namurois et dont nous avons de concert avec le Lt Gén., toléré la publication au sort de la caisse. Pendant le temps de ces délibérations, un drapeau a paru dans la Sambre où un grand nombre d'ouvriers étaient occupés à travailler au curage de la rivière. A la vérité c'était le drapeau national, mais ceux qui l'arboraient n'avaient pas l'intention de le considérer dans ce sens. L'échevin Bivort s'est rendu sur les lieux, il a harangué les ouvriers et ils ont retiré le drapeau. A l'instant où ce signe avait apparu le général a fait occuper militairement toutes les places. Ce déployement de force et la proclamation annonçant que la police passait à l'autorité militaire parurent faire une impresion sur les perturbateurs et quant aux meneurs politiques ils paraissent contents avec la proclamation de la commission de la garde bourgeoise et avec une pétition en redressement de griefs, que l'on présente maintenant à la signature de maison en maison. Mr de Stassart de son côté n'est pas demeuré oisif, il a reçu beaucoup de visite, soit des bouchers qui demandent la suppression de l'abatage, soit des bateliers qui se plaignent de la Sambre, soit des ouvriers qui demandent que le grain se vende à 5 francs le fetiers et que la sortie en soit prohibée. Il s'est rendu à la commission de la garde bourgeoise pour la diriger dans ses opérations, au conseil de la ville pour l'entretenir de la nécessité de faire vendre le blé à bon marché et pour faire sentir que le peuple avait plus de bon sens qu'on n'avait paru le croire. Enfin, il est venu ce soir chez moi, pour m'annoncer qu'il croyait avoir concourru au rétablissement de l'ordre en faisant entendre au peuple, qu'il devait tout espérer de la justice du Roi, mais que pour l'obtenir, on ne devait pas s'écarter des voies légales. Il m'a dit aussi qu'il avait engagé ces messieurs, à remplacer par des termes plus respectueux, les formes acerbes de la pétition de Liège que l'on avait pris pour type. Quant à la garde bourgeoise, elle est à peu près désorganisée, les fatigues de trois nuits, les affronts d'hier, la confiance dans l'autorité militaire et la tendance politique qu'on lui donne sont cause qu'il y aura beaucoup moins de monde ce soir. Du reste il a été décidé qu'elle ne ferait, ainsi que la garde communale, plus de patrouille, mais seulement de service intérieur près de quelques établissements à préserver. | |||||||||
[pagina 332]
| |||||||||
La tranquillité règne dans le reste de la province. Cependant à Dinant il s'est manifesté une fermentation, dirigée contre les marchands de grains. On a convoqué la garde communale et formé une garde bourgeoise et d'après un rapport, arrivé ce matin, la tranquillité n'avait pas été troublée. Quatre cents miliciens devaient arriver aujourd'hui à Namur pour rejoindre à Liège. Il ne parait pas en manquer un très grand nombre. Je ne sais cependant quel est ce nombre par ce qu'on les a dirigé de suite sur la caserne, pour éviter un rassemblement. P.S. 10½ du soir. Le calme a regné jusqu'à présent. Als bijlage is de Namurois dd. 30 Augustus ook toegevoegd. De beide bedoelde proclamaties zijn er in opgenomen. ----- | |||||||||
XI. D'omalius aan De la Coste, 31 Augustus, à 10 heures du soir.Les mesures dont j'ai entrentenu V.Exc. par mon rapport d'hier ont produit tout l'effet que l'on pouvait en désirer et comme je l'ai déjà dit, le seul déploiement de la force militaire, a suffit pour dissiper les attroupements. Cependant dans la soirée sept individus ayant fait quelque bruit et ayant refusé de se disperser à l'approche de la patrouille militaire, furent à l'instant saisis et conduits à la forteresse. Cette petite mesure a suffit pour que personne ne pensât plus à troubler la tranquillité. Ce matin la figure épanouie de toutes les personnes qui avaient quelque chose à perdre, annonçait la satisfaction que l'on éprouvait des mesures prises par l'autorité militaire. Mais quand l'heure de discussions politiques fut arrivée, l'on discuta la légalité de cette intervention. On contesta au gouverneur le droit de requérir la force armée, on blâma la régence d'avoir reconnu l'insuffisance des gardes citoyennes. Ceux qui avaient prêté le moins de force à ces gardes furent naturellement ceux qui crièrent le plus haut. Comme il n'y avait plus de danger à courir, on décida qu'il fallait s'occuper sérieusement de l'organisation de la garde bourgeoise et une commision travaille à cet objet avec M. de Stassart. Du reste la masse paraît très contente d'avoir recouvré la tranquillité et ne semble mettre aucune importance à des questions qui ne sont pas de sa sphère. Je ne saurais de mon côté donner trop d'éloge au Gén. van Geen et à sa brave | |||||||||
[pagina 333]
| |||||||||
garnison, la patience, la prudence et la fermeté de l'un, le dévouement et la discipline de l'autre, sont admirables. Ce matin il y a eu un petit accident au marché au blé, les marchands qui avaient été les plus exposés dimanche, ont vendu du blé à bas prix, de sorte que la foule s'y portait avec empressement et comme on faissait des efforts pour empêcher, qu'il n'y eut trop de monde à la fois, le sabre d'un maréchaussée a blessé un homme au bras. Sur l'invitation du Gén. le ministère public a été interroger les détenus de la citadelle, et comme il n'y avait naturellement pas lieu de les retenir davantage, ils sont sortis de suite, en se promettant bien de ne plus risquer de s'ennuyer 18 heures au cachot pour le plaisir de faire un peu de tapage. La députation chargée de porter à S.M. la pétition dont il est question dans mon rapport d'hier se compose de M. de Stassart, Th. Fallon, de Quarré, de Brabant et Zoude. M. Fallon étant malade parait n'avoir été nommé que pour la forme. ----- | |||||||||
XII. D'omalius aan De la Coste, 1 September.La situation des choses est moins satisfaisante aujourd'hui que hier. D'abord vers minuit lorsque la garde communale a quitté son service une cinquantaine d'hommes se sont réunis dans un cabaret. Un officier de la ligne s'etant présenté pour les faire sortir, on a résisté et si l'épée de l'officier n'avait heureusement porté sur le bandoulière, un sous officier de la garde, qui était aussi venu pour faire sortir les buveurs, aurait été blessé, peut être tué; Les officiers de la garde sont arrivé et leurs hommes se sont successivement retirés par une porte de derrière en murmurant sur ce qu'ils n'avaient plus le poste de l'hôtel de ville. Toutefois, pour faire cesser ce motif de plainte le général compte leurs proposer de le reprendre, concurremment avec la troupe à condition qu'ils demeurent toute la nuit. Le matin la nouvelle de la marche des troupes du nord a fortement agité les esprits et donné plus de force aux plaintes contre la police militaire dont je parlais dans mon rapport d'hier. On fait tous les efforts possibles pour rendre du ton à la garde bourgeoise et l'on est furieux contre la régence, de ce qu'elle a dit, que cette garde était impuissante pour maintenir | |||||||||
[pagina 334]
| |||||||||
l'ordre. Toutefois une proclamation que le général van Geen a publiée pour faire connaitre ses intentions, a produit un bon effet. A Dinant l'on n'a plus su comprimer l'agitation. Le drapeau liégeois a été arboré et le commissaire de district qui s'y était opposé, peut-être d'une manière trop vive, a été obligé de s'éloigner. Du reste il n'y a pas encore eu d'autres voies de fait. Le nombre des miliciens, rentrés aujourd'hui, pour les manoeuvres a été proportionellement moindre que les jours précedentes et quelques uns tenaient des propos très séditieux. J'avais fait hier pour rappeler ceux en retard, une circulaire que V. Exc. aura vue dans le Namurois. Il me semble qu'il faudrait voir l'effet de cette circulaire avant d'appeler le restant de la milice, car, si on ne peut avoir les hommes qui s'attendaient à rentrer sous les drapeaux on aura bien moins encore ceux aux quels on avait promis de rester chez eux. D'un autre côté il serait à craindre qu'une trop grande quantité de nouveaux venus ne corrompit la troupe qui hier encore avait un esprit si excellent. D'après ces considérations, si je ne vois pas de circonstances plus favorables, j'attendrai une nouvelle disposition de V.Exc. pour mettre à exécution l'arrêtéGa naar voetnoot1) du 28 août 1830 no. 54. ----- | |||||||||
XIII. D'omalius aan De la Coste, 2 September.Il ne s'est rien passé de remarquable à Namur aujourd'hui. La plus grande tranquillité a regné. La proposition que le général Van Geen comptait faire hier à la garde communale a été accueillie avec empressement et il a été décidé que 20 hommes de cette garde seraient de service concurremment avec la troupe. En général tout le monde est maintenant calme et tranquille; mais c'est de la part de l'opposition une armistice, et non une soumission, car elle est convaincue de sa force et ne doute pas que si on en venait aux mains les soldats tourneraient de son coté et quoique les chefs militaires paraissent avoir, de leur côté la même confiance, la plupart des hommes rentrés hier, avaient | |||||||||
[pagina 335]
| |||||||||
un si mauvais esprit qu'ils est à craindre qu'ils n'influent sur les autres, surtout d'après ce qui vient de se passer à Liège, où l'on a renvoyé tous les miliciens qui venaient pour des manoeuvres. Du moins les nôtres rentrent dans leurs foyers, les uns avec une autorisation de leurs chefs, les autres sur la simple invitation des gardes bourgeoises de Liège, qui faisaient le service aux portes et qui leur ont distribué des rubans aux couleurs liégeoises. Les premiers de ces hommes qui sont entrés ce matin, à Namur, ont été mis, par l'autorité militaire, en subsistance dans le corps de la garnison, mais aussitôt des séducteurs (?) se sont rendus en avant pour conseiller aux soldats de ne pas entrer. Ces circonstances me confirment dans l'opinion qu'il serait imprudent en ce moment, de rappeler les hommes qui avaient obtenu la permission de rester chez eux pendant les manoeuvres d'automne. Le calme est rétabli à Dinant, mais le drapeau liégeois est encore arboré, on espère qu'au moyen d'un renforcement de garnison, envoyé ce matin, on fera disparaître ce signe. A Couvin le 29 août au soir, des hommes ivres insultèrent des maréchaussées. Ceux ci se saisirent de l'un des provocateurs et l'emmenèrent avec eux, mais alors il se forma un groupe tumultueux et les maréchaussées durent relacher leur prisonnier après avoir été assez maltraités. Le reste de la province parait tranquille. ----- | |||||||||
XIV. D'omalius aan De la Coste, 3 September.J'ai l'honneur de rendre compte à V.Exc. que la journée a été très tranquille à Namur. Tout est dans le même état qu'hier soir. L'ordre est tout à fait rétabli à Dinant, la régence a fait disparaître le drapeau liégeois sans que personne ait fait de réclamations. ----- | |||||||||
XV. D'omalius aan De la Coste, 4 September.Il n'y a rien de nouveau aujourd'hui dans la province de Namur. Tout y est tranquille, mais les nouvelles vraies ou fausses qui arrivent à chaque instant des provinces voisines entretiennent les esprits dans la plus grande agitation. | |||||||||
[pagina 336]
| |||||||||
XVI. D'omalius aan De la Coste, 5 September.Il ne s'est rien passé de nouveau dans la province de Namur depuis hier. La tranquillité a continué de règner. ----- | |||||||||
XVII. D'omalius aan De la Coste, 6 September.Il n'y a rien de nouveau dans la province de Namur aujourd'hui. Tout reste dans le même état, c'est à dire que la tranquillité n'est pas troublée, mais que les esprits sont fort agités. ----- | |||||||||
XVIII. D'omalius aan De la Coste, 8 September.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 15 September, no. 4, geh.
Il m'est pénible de devoir dire à V. Exc., ainsi que je le lui avais déjà fait présentation hierGa naar voetnoot1), que la proclamation de S.M., bien loin de produire l'effet désiré, a redoublé l'exaspération. Il n'y a plus maintenant qu'une seule idée c'est la séparation et comme on ne l'a pas trouvé en termes explicites dans la proclamation, le mécontentement s'est exhalé sous toutes les formes. Dès le matin on parlait du projet d'attaquer de vive force, vers midi des ouvriers bateliers ont arborée la cocarde brabançonne et promené un drapeau aux mêmes couleurs, cependant la prudence des autorités militaires a prévenue tout accident jusqu'à présent (9½ heures du soir) mais nous ne devons pas nous dissimuler que nous sommes sur un volcan, non pas que la force militaire qui est ici, ne soit beaucoup plus que suffisante pour maintenir l'ordre, si on pouvait compter sur la troupe. Mais l'opposition et le peuple sont convaincus que les soldats ne leur feront pas de mal, et hier, dans le moment où l'exaspération était la plus forte, des hommes venaient ouvrir leurs poitrines devant les bayonettes en criant: frappez. D'un autre côté ces pauvres soldats sont harassés, étant toujours sur pied sans pouvoir prendre de repos, et abstraction des idées politiques, ils seront fort aisés de voir une circonstance qui leur permette de rentrer chez eux. Je suppose que V.Exc. a reçu la lettre où je lui annonçais que j'avais cru devoir attendre soit un moment plus favorable soit | |||||||||
[pagina 337]
| |||||||||
de nouvelles instructions pour rappeler les miliciens primitivement exemptés des manoeuvres. Ainsi que j'ai déjà dit à V.Exc., tous les miliciens destinés pour la garnison de Liège, sont rentrés chez eux, sauf quelques uns que le général a mis en subsistance dans la garnison de Namur. Maintenant les autorités communales me demandent ce qu'elles doivent faire avec ces hommes. Comme je ne suis pas autorisé à légitimer leur rentrée et que d'un autre côté il serait très imprudent de les rappeler, je ne réponds pas, ce qui équivaut à une certaine tolérance. Over dit laatste is door Min. van Binnenlandse Zaken gecorrespondeerd met het Departement van Oorlog. 20 September antwoordt de Directeur Generaal De Eerens aan de Minister dat de Gouverneur de betrokken gemeentebesturen kan verwittigen dat de opkomst van genoemde manschappen provisioneel kan worden uitgesteld. (Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal 28 September, no. 2 geh. en 2 October, no. 1 geh.). ----- | |||||||||
XIX. D'omalius aan De la Coste, 9 September.L'un des attroupements qui existaient hier soir à Namur ayant voulu dépaver la place pour avoir des pierres, la maréchaussée l'a dissipé et la nuit a été tranquille, ainsi que la journée d'aujourd'hui. Du reste la disposition des esprits reste la même et les familles hollandaises sont dans une anxiété pénible. L'échevin Bivort ayant donné sa démission de commandant de la garde bourgeoise, cette garde l'a remplacé aujourd'hui par Mr de Quarré. Elle s'est occupée en même temps de sa réorganisation en prenant pour modèle de ce qui se vient de se faire à Liège, on dit qu'elle doit porter les couleurs de la ville (Noir et Jaune). On avait voulu y incorporer la garde communale et ensuite faire changer la cocarde de celle-ci. Son commandant s'est refusé à l'une et à l'autre de ses demandes et après beaucoup de pourpalers il a été décidé, de l'assentiment des gardes euxmêmes, que les choses demeureraient sur le pied où elles sont depuis huit jours, c'est à dire que 20 hommes de la garde communale continueraient à faire le service de l'hôtel de ville avec la troupe de ligne. Mr de Stassart est arrivé aujourd'hui vers deux heures. Il est venu chez moi quelques temps après, m'a demandé si je n'avais pas écrit pour sa sûreté pendant le voyage de La Haye. M'a | |||||||||
[pagina 338]
| |||||||||
paru disposé à s'y rendre, m'a dit qu'il allait passer 24 heures à sa campagne pour repartir après demain. Enfin il a témoigné de recevoir avec plaisir comme sauf conduit, une lettre de ma part dans le sens de la dépêche de V.Exc. du 5 de ce mois No. 1Ga naar voetnoot1). J'ai aussi adressé la même lettre à Mr Fallon à Bruxelles. Mr de Moreau de Bioul vient d'arriver de sa campagne. Il part demain pour la Haye. ----- | |||||||||
XX. D'omalius aan De la Coste, 10 September.Il ne s'est rien passé à Namur depuis hier. Un léger attroupement qui s'était formé vers la fin de la soirée s'est dissipé, aussitôt qu'une patrouille s'en est approchée et la journée d'aujourd'hui a été très calme. Les miliciens nouvellement rentrés commencent à prendre des habitudes militaires et le général ayant été autorisé à faire jouir les troupes des avantages qui résultent du pied de guerre, la gaîté règne maintenant chez nos soldats et il y a lieu de croire que leur esprit s'améliore. Le 6 de ce mois il y a du mouvement à Couvin et quelque jeunes gens de cette commune et des environs se sont réunis pour arborer des drapeaux brabançons sur les édifices publics. Dinant, continue à être très tranquille. On n'y a plus parlé de drapeau, ni de cocarde, depuis le jour où, comme ja l'ai dit à V.Exc., la régence a fait disparaître ces signes. J'ai reçu aujourd'hui la dépêche de V. Exc. du 8 de ce moisGa naar voetnoot1). Je me suis déjà entretenu avec le général de son exécution et j'aurai l'honneur de rendre demain à V.Exc. des premiers mesures qui auront été prises à ce sujet. ----- | |||||||||
XXI. D'omalius aan De la Coste, 11 September.La journée d'aujourd'hui s'est passée à Namur dans la plus grande tranquillité. J'ai écrit à la régence que l'autorité militaire ne pouvait plus tolérer de rassemblements armés dans une ville de guerre, et qu'en conséquence elle devait inviter la garde bourgeoise à ne plus se réunir avec des armes. Le commission centrale de cette garde avait publié hier un | |||||||||
[pagina 339]
| |||||||||
arrêté, qui ordonnait à tout habitant de s'inscrire dans ses rangs, mais cette pièce a été fort mal accueillie et quoique ma lettre mentionnée ci-dessus n'ait été adressée à la régence que vers cinq heures, il parait qu'il n'y a déjà plus eu de réunion de gardes ce soir. ----- | |||||||||
XXII. D'omalius aan De la Coste, 12 September.La tranquillité a continué de règner aujourd'hui à Namur, cependant il est arrivé un petit événement qui, ayant rassemblé beaucoup de curieux, aurait pu devenir le signal d'un tumulte. C'est la saisie faite par l'autorité militaire, de deux caisses d'armes, portant l'adresse de Charleroi, et venant de Liège par la diligence. Le premier coup porté hier soir à la garde bourgeoise s'étant si bien passé, je me propose d'inviter demain la régence à approuver la dissolution de ce corps. Les articles contenus dans les journaux de l'opposition sur la situation de la province de Namur, sont remplis d'exagération et de faussetés. ----- | |||||||||
XXIII. D'omalius aan De la Coste, 13 September.La tranquillité continue à règner dans la province de Namur. J'ai adressé aujourd'hui une circulaire aux autorités administratives dans le sens de celle de V.Exc. du 8 de ce mois. L'ordre m'a paru aussi suffisamment consolidé, pour inviter les procureurs du Roi à poursuivre contre les individus qui ont figuré dans les troubles. J'ai également invité la régence de Namur à dissoudre la garde bourgeoise qui s'organisait de son propre chef, sur un plan très dangereux puisqu'elle voulait se composer de tous les hommes de 18 à 50 ans. ----- | |||||||||
XXIV. D'omalius aan De la Coste, 14 September.Namur a continué à être très tranquille aujourd'hui. On a arboré hier dans les bourgs de Fosses et de Gembloux des drapeaux brabançons, mais la population est demeurée étrangère à ces actes d'insurrection qui n'ont été faits que par des réunions de 8 à 10 individus, dont plusieurs venaient de dehors. J'ai prescrit aux autorités de faire disparaître ces drapeaux | |||||||||
[pagina 340]
| |||||||||
et si, ce que je ne crois pas, elles n'avaient pas la force nécessaire, le général y enverrait demain une colonne mobile. ----- | |||||||||
XXVI. D'omalius aan De la Coste, 15 September.Namur continue à être tranquille. On dirait que les esprits se calment, et plusieurs personnes qui avaient accueillis avec empressement l'idée de la séparation commencent maintenant à convenir qu'il n'est pas clair que cette mesure serait un avantage pour le midi. Quelques jeunes gens ont arboré le drapeau brabançon à Florenne. On a invité l'autorité à le faire enlever. ----- | |||||||||
XXVI. D'omalius aan De la Coste, 16 September.La tranquillité continue à régner dans le province de Namur. Un événement important, pour nos contrées, quoiqu'en dehors de la province de Namur, s'est passé ce matin, c'est l'entrée dans Charleroi d'un bataillon de troupes du Nord. On débitait depuis plusieurs jours, que l'insurrection était telle dans les communes populeuses qui environnent cette ville, que les renforts ne pourraient y pénétrer, cependant personne ne s'est opposé au passage de cette petite troupe. Ce bataillon est arrivé hier soir à Gembloux, quelques heures après que l'administration de ce bourg avait reçu l'avis du Commissaire de district que si l'on n'ôtait de suite le drapeau brabançon on y enverrait de la troupe. De sorte que l'on a cru que c'était déjà la troupe d'exécution et les agitateurs se sont sauvés croyant qu'ils allaient étre saisis. ----- | |||||||||
XXVII. D'omalius aan De la Coste, 17 September.Namur a continué a être tranquille aujourd'hui et les nouvelles reçues du reste de la province son satisfaisantes. Le Lt Gén. van Geen est venu ce matin me demander de faire arrêter l'éditeur du Courier de la Sambre. J'ai fait appeler le Procureur du Roi, qui a dit au général, qu'il ferait bien informer contre cet éditeur, mais qu'il ne pouvait assurer si le juge d'instruction trouverait que l'article incriminé, donnait lieu | |||||||||
[pagina 341]
| |||||||||
à lancer un mandat d'amener. Le général a répondu alors que ce journal, provoquant à la révolte, il serait obligé de recourir à d'autres mesures, et quelques temps après il a pris une disposition pour proclamer la mise en état de siège de la ville et forteresse de Namur. La régence vient de répondre au général qu'elle protestait contre cette mesure et qu'elle s'adressait à ce sujet à S.M. ----- | |||||||||
XXVIII. D'omalius aan De la Coste, 18 September.Il ne s'est rien passé de nouveau, aujourd'hui, dans la province de Namur, sinon que j'ai reçu l'avis que conformément à l'ordre que j'en avais donné, la régence de Fosses a fait enlever le drapeau brabançon, que quelques mauvais sujets avaient arborés trois jours auparavant. Ce signe d'insurrection a maintenant disparu de tout l'arrondissement judiciaire de Namur; il n'existe plus que dans quelques communes du district de Philippeville voisine de Hainaut et j'espère que ce n'est pas pour longtemps. ----- | |||||||||
XXIX. D'omalius aan De la Coste, 19 September, niet eigenhandig.La province de Namur continue à être tranquille. ----- | |||||||||
XXX. D'omalius aan De la Coste, 20 September.La tranquillité continue à règner dans la province de Namur. Il y a cependant de l'agitation dans les communes d'Oignie et du Mesnil, mais cette agitation tient à des circonstances locales. Ces deux petites communes, pour ainsi dire perdues dans les bois près de Rocroy, s'étaient emparées en 1793 de bois appartenant à leurs seigneurs, mais ceux-ci ont ensuite revendiqués leurs droits et il en est résulté de très longs procès qui ont été terminés, il y a quelques années aux détriments des communes. Depuis lors on accuse l'administration communale de négligence à soutenir les intérêts des habitans et maintenant on veut profiter des circonstances actuelles pour nommer une nouvelle administration et rentrer dans la jouissance des bois. Du reste j'ai eu lieu de m'assurer que l'esprit des habitants | |||||||||
[pagina 342]
| |||||||||
de nos campagnes est généralement excellent. Ils jugent les mouvements qui ont lieu dans les villes avec une sagacité vraiment remarquable, et craignent qu'ils n'attirent sur le pays les malheurs de la guerre dont le souvenir se rappele maintenant à leur mémoire comme s'ils étaient encore en 1815. Le Baron de Stassart est arrivé aujourd'hui à sa terre de Corioule. Il a évité d'entrer dans la ville de Namur. ----- | |||||||||
XXXI. D'omalius aan De la Coste, 22 September.La province de Namur continue à être tranquille. Le Baron de Stassart qui était arrivé le 20 à sa terre de Corioule est passé dans la matinée du 21 Godinne, village à deux lieux de Corioule. Il a demandé un cheval et comme il n'y en avait pas de disponible il a pris un guide pour le conduire à Dréhame, disant qu'il allait à Vonèche. On lui fit observer alors qu'il était beaucoup plus facile d'aller par Dinant que par Dréhame, sur quoi il a répondu qu'il n'aimait point de passer à Dinant. Comme Dréhame se trouve précisement sur la direction de Corioule à Givet je présume qu'il sera passé en France. ----- | |||||||||
XXXII. D'omalius aan De la Coste, 24 September.La province de Namur continue à être très tranquille, mais les nouvelles qui arrivent où plutôt qui n'arrivent pas de Bruxelles mettent tous les esprits dans une grande anxiété. | |||||||||
[pagina 343]
| |||||||||
Willmar, gouverneur van Luxemburg.JEAN GEORGES OTHON MARTIN VICTORIN ZACHARIE WILLMAR. Geboren te Luxemburg, 5 September 1768. Studeerde rechten en vestigde zich als advocaat in zijn geboortestad. 2 October 1815 benoemd tot waarnemend Gouverneur van Luxemburg, 29 Mei 1817 definitief aangesteld. Hij was een warm vereerder van de Koning. Overleden te Luxemburg 1 Januari 1831. Voor zover niet aangegeven zijn alle rapporten genomen uit Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 5. Al deze rapporten zijn uit Luxemburg geschreven. | |||||||||
I. Willmar aan De la Coste, 31 Juli.Binnenlandse Zaken, Kabinet 972.
In verband met de gebeurtenissen in Frankrijk zijn verschillende noodzakelijke maatregelen getroffen. De poorten van Luxemburg zullen geopend en gesloten worden als ten tijde van staat van beleg. Maréchaussée zal veelvuldige patrouilles langs de grenzen doen en burgemeesters moeten regelmatig rapporten inzenden. ----- | |||||||||
II. Willmar aan De la Coste, 5 Augustus.Binnenlandse Zaken, Kabinet 972.
Gouverneur zendt een brief in van de burgemeester van Bouillon over de gebeurtenissen in Frankrijk. V.Exc. rémarquera que l'esprit qui anime les habitans de cette ville est très bon: j'ai lieu de croire qu'il en est de même sur tous les points du Grand Duché. ----- | |||||||||
III. Willmar aan Van Maanen, 21 Augustus.Justitie 4596, 8 September, la Z 28, geh. (no. 22).
(Volgen eerst mededelingen over Franse emigranten. Slechts één is er tot nu toe aangekomen). A l'exception de la formation de la garde nationale dans les | |||||||||
[pagina 344]
| |||||||||
communes rivéraines de la France, tout y est dans le même ordre qu'avant ce qu'on y appele la grande semaine de juillet. Les relations entre les deux frontières n'ont subi aucun changement. Dans le Grand-Duché la surveillance des étrangers se fait avec beaucoup de soin. La tranquillité y est parfaite. Si V.Exc. ne tient pas rigoureusement au rapport hebdomadaire je me bornerai à ne Lui écrire que lorsque j'aurai à Lui faire part, de choses importantes et dignes de fixer son attention. ----- | |||||||||
IV. Willmar aan De la Coste, 28 Augustus.J'ai l'honneur d'informer V.Exc. que M. Mangin en dernier lieu conseiller d'état et préfet de police à Paris, est arrivé hier soir dans cette ville, quittant Bruxelles à cause des désordres qui s'y sont manifestés. Il est venu ce matin demander de pouvoir rester quelques tems dans le Grand Duché, se proposant dès le retour de la tranquillité en France, de se rendre à Metz, sa ville natale. M. Mangin se trouvant dans le cas de l'émigration prévue par la dépêche de V.Exc. du 10 de ce mois No 973 Cabinet, j'ai cru pouvoir déférer à sa demande. Conformément à la même dépêche j'informe Son Exc. le Min. de la Justice par le courier de ce jourGa naar voetnoot1). Je suis dans l'ignorance des événemens de Bruxelles, si ce n'est ce que l'on peut apprendre de la bouche des voyageurs qui pour la plus part ne sont guère à même d'en apprécier le caractère. Il faut admettre que les fonctionnaires siégeant à Bruxelles n'ont pas eu le temps de penser combien ils m'auraient rendu service de me tirer de l'incertitude à cet égard, vu ma position à l'extrême frontière vers la France et la Prusse, et mes rapports avec la garnison Prussienne de Luxembourg. Ce qui est plus particulier c'est que la Gazette des Pays Bas n'est pas parvenue hier, de manière que le recit de ces circonstances importantes a été abandonné au Courier des Pays Bas et aux feuilles de la même couleur. | |||||||||
[pagina 345]
| |||||||||
V. Willmar aan De la Coste, 30 Augustus.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 3 September, no. 3.
Je m'empresse de repondre à la lettre confidentielle de V.Exc. du 27 de ce mois N. 982Ga naar voetnoot1). Tous les rapports sont tranquillisants, et l'espoir me reste que sur aucun point du Grand Duché, il n'y aura des agitations de la nature de celles dont la ville de Bruxelles est devenue le théatre. Mais j'ai un autre sujet d'inquiétude, c'est l'excessive cherté des vivres dont les classes inférieures des villes de Luxemburg et d'Arlon souffrent péniblement. Le prix de main-d'oeuvre ne suffit pas pour fournir le pain aux familles. Je suis en correspondance sur cet objet avec les adminstrations des deux villes. Les causes qu'on indique sont qu'à cette époque s'achètent les grains pour les semences, dont les prix est toujours élevé, que les grains de la récolte ne sont pas battus, que celle ci laisse appréhender un manquant considérable, que les provisions de pommes de terre sont épuisés, que ce qui en reste et le vieux grain sont fournis aux marchés avec parcimonie et à des prix exorbitans. Cet état de choses présente deux aspects differens: - la transition de la consommation achevée de la récolte de 1829 à l'ouverture de celle de 1830, c'est l'un. - l'autre développe l'avenir de cette dernière récolte. A l'égard du premier j'ai proposé aux administrations des villes de Luxembourg et d'Arlon de chercher les moyens d'approvisionner leurs marchés à des prix tolérables pour le consommateur, et équitable pour le producteur, dût il en résulter des sacrifices. Peut-être réussira-t-on à déterminer quelques personnes aisées qui font le commerce des denrées à en réduire les prix. Le recours aux caisses des villes nourrit un faible espoir, les ressources étant à peine au niveau des besoins ordinaires. Quant aux subsistances à tirer de la récolte de cette année les renseignemens sur le produit présumé de celle-ci ne sont pas encore tous rentrés, ceux que l'on possède ne rassurent pas: j'espère que sous peu je pourrai m'expliquer plus positivement à ce sujet. | |||||||||
[pagina 346]
| |||||||||
De la Coste aan Willmar, 5 September.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 5 September, no. 2.
J'ai reçu la lettre que vous m'avez écrite le 30 août 1830 par rapport à l'excessive cherté des vivres dont souffrent les classes des villes de Luxembourg et d'Arlon. En reponse à cette lettre j'ai l'honneur de vous faire observer, que les moyens artificiels pour faire baisser les prix, sont peu efficaces, et que diriger les approvisionnements d'ailleurs est difficilles surtout en ce moment. Un moyen qui a bien réussi en quelques endroits c'est de distribuer des cartes sur l'attestation de gens bien famés, au moyen desquelles les porteurs reçoivent le pain aux prix ordinaires, moyennant une indemnité aux boulangers sur la caisse municipale. Vous pourriez, ce me semble, Mr le Gouvr, recommander l'emploi de ce moyen, aux administrations des villes, dont il s'agit. ----- | |||||||||
VI. Willmar aan De la Coste, 4 September.Binnenlandse Zaken II, Verbaal, 8 September, no. 20 C/A.
Les lettres de convocation ont été adressées immédiatement à MM. les membres de la seconde chambre des Etats Généraux. L'arrêté royal qui a prescrit cette convocation a en outre été publié et affiché dans toutes les communes ainsi que la mission donnée par S.M. à LL.AA.RR. le Prince d'Orange et le Fréderic des P.B. de se rendre dans les parties du Royaume où l'ordre public avait reçu des atteintes. ----- | |||||||||
VII. Willmar aan De la Coste, 4 September.En vertu de la dépêche de V.Exc. du 27 Août 1830Ga naar voetnoot1), timbrée cabinet No 982 j'ai autorisé les Bourgmestres, à l'avis de leurs conseillers, dans les villes d'Arlon et de Grevenmacher, de se servir de la coopération des citoyens interessés et dignes de confiance, pour y maintenir l'ordre. A Grevenmacher une affaire personnelle d'un controleur des contributions directes avec un autre particulier, a donné lieu | |||||||||
[pagina 347]
| |||||||||
à des attroupemens que la police aidée par les citoyens les plus distingués, a dissipés. La malveillance cherchait à y donner une couleur politique: ces menées ont été déjouées. Les rapports du jour d'hier annoncent une parfaite tranquillité. La cherté des denrées a excité le mécontentement dans les classes inférieures de la ville d'Arlon. La garnison a été alarmé, des rapports qu'elle a reçus à ce sujet. L'autorité locale sans y attacher trop d'importance, s'est prêtée à déployer toutes les mesures de précaution qu'elle avait à sa disposition; mais la garde communale active ne compte que 60 hommes. Un service continu de plusieurs jours l'a epuisée de fatigue. En conséquence Mr le Bourgmestre a témoigné le désir de la renforcer par une forte garde urbaine et j'y ai donné mon consentement. Dans la ville de Marche un nommé Jacqmain, huissier a planté sur la place publique un drapeau tricolor français ou brabançon, les renseignemens ne s'expliquent pas suffisamment à cet égard. Le ministère public en a été informé. L'autorité locale a fait disparaître ce signe provocateur de désordres et elle se croit assez forte pour maintenir la tranquillité. L'espoir ne m'abbandonne pas que le Grand Duché restera préservé des agitations dont les Provinces voisines offrent le spectacle, et aux quelles des provocations étrangères ne cessent de l'exiter. ----- | |||||||||
VIII. Willmar aan Van Maanen, 4 September.Staatssecretarie, 11 September, la V 30, geh.
Mangin wil naar ZwitserlandGa naar voetnoot1).... Pour le rapport des événemens de france la Province est parfaitement tranquille, je me promets qu'elle restera de même étrangère aux mouvemens de Bruxelles et de quelques autres villes de la Belgique. ----- | |||||||||
IX. Willmar aan De la Coste, 11 September.Le rapport que j'ai eu l'honneur de faire à V.Exc. le 4 de ce mois, timbré comme en marge, demande d'être modifié d'après les évenemens survenus. Le placement nocturne du drapeau tricolore et son renverse- | |||||||||
[pagina 348]
| |||||||||
ment à l'aube du jour, dans la ville de Marche les 3 et 4 de ce mois, a été répété le 6 en plein jour. Le nommé Jacqmain déjà signalé le 4, s'est porté le dit jour, accompagné de quelques gens de sa trempe sur la place publique et à l'hôtel de la Régence: là, il a arboré son drapeau, ici il a affiché une proclamation contenant entre autre l'expression: ‘malheur à qui osera toucher au drapeau’. Les notables de la ville, se sont réunis à la Régence et ont organisé une garde bourgeoise qui a pris pour sa cocarde les couleurs de la bannière paroissiale, blanche et verte. L'ordre a été immédiatement établi, et le drapeau tricolore a disparu avec la proclamation y rélative. Ces faits sont expliqués dans les deux lettres de Mr le Bourgmestre de la ville de Marche des 7 et 10 de ce mois, dont copies sont ci-jointes sous les No 1 et 2. Les premières entreprises de l'huissier Jacqmain avaient donné lieu à une information qui n'eut aucun résultat. Il appuya la dernière, d'insulter envers les differens fonctionnairs publics. Les faits étant constants il a été frappé d'un mandat d'arrêt, et il se trouve dans ce moment dans la prison de Marche. Le 5 du courant vers les trois heures de l'après midi cinq jeunes gens de la ville de Bastogne sortant d'un café se mirent dans un char-à-bancs, y déployèrent le drapeau brabançon, traversèrent la ville pour aller à la kermesse d'un village voisin; à leur retour dans la soirée ils s'adressèrent au Bourgmestre pour placer leur drapeau sur la tour de l'église; sur son réfus ils le firent de leur propre chef, s'en allant au cris de ‘Vive le liberté, vive la maréchaussée’. Ces renseignements m'ayant été donnés par une personne de confiance je demandai des explications au capitaine de la Maréchaussée de la ville. La réponse du premier est ci-joint sous le No 3, celle de l'autre sous le No 4. Dans une lettre que j'ai écrite à mr le Bourgmestre le 9, je lui ai exposé l'irrégularité, l'inconvéniance et la culpabilité de ce qui venait d'être fait, en lui fesant connaître les moyens de réparer les fautes commisses et en lui témoignant l'espoir qu'il réussirait à faire abandonner les couleurs adoptées. Cette correspondance n'a pas été poussée plus loin mais hier soir j'ai reçu de M. le capitaine de la maréchaussée la lettre ci jointe sous le No 5, laquelle est accompagné sous le No 6 de la réponse que j'ai cru devoir y faire. | |||||||||
[pagina 349]
| |||||||||
Tandis que le scandale de miliciens marchant à la suite d'un drapeau brabançon et de la musique de la garde urbaine se passait à Bastogne dans la ville de Laroche, à quatre heures de là, les membres de la municipalité se couvraient de cocardes des mêmes couleurs publiaient et affichaient une adresse au Roi en adhésion à celle de la ville de Liège pour la séparation du Midi et du Nord du royaume. Ce fait est attesté par la lettre du Bourgmestre du 9, jointe sous le No 7. J'ai la certitude qu'aucune apparence de mouvement n'a provoqué cette démarche de l'autorité locale. Il est à remarquer que ces agitations n'apparaissent que dans la partie du Grand Duché où le pétitionnement a été imposé aux paisibles habitans vers la fin de l'année dernière et dans le commencement de la présente. Je chercherai à les y concentrer; de nouvelles instructions viennent d'être données à cette fin, je ne désespère pas de leur succès. Toutefois dois je répéter ce que j'ai déjà eu l'honneur de dire dans ma lettre du 4 de ce mois; des agens provocateurs de désordres s'aventurent jusque dans les environs de cette ville. Celle-ci a également été l'objet de beaucoup d'intrigues. On a été jusqu'à rêver l'expulsion de la garnison Prussienne, mais les dispositions rigoureuses que celle-ci a mises en évidence a fait renoncer à cette extravagence. Sans une force imposante, et Mr le Général commandant le Grand Duché m'a fait connaître qu'il ne pouvait pas la prêter, l'on entreprendrait en vain de faire déposer ces malheureuses couleurs à Bastogne et à Laroche. Aussi bien parait il convenable d'attendre les résultats de la convocation extraordinaire des Etats Généraux, et jusque là, non obstant les échecs essuyés, je perséverérai dans les voies de la persuasion. Tous les services financiers continuent de s'exécuter conformément aux lois, avec des produits plus faibles à la vérité que les années précédentes, ce qui peut être attribué en partie aux mauvaises récoltes. Au moment de terminer cette lettre, j'apprends par le rapport joint sous le No 8 que la scène de Bastogne s'est renouvelée avec des circonstances plus graves. Un nommé Brincourt de la ville d'Arlon est parvenu à mettre le désordre dans le détachement en embauchant une partie pour la ville de Bruxelles. Je viens d'avoir une conférence sur cet objet avec MM les Procureur criminel et Capitaine de la Maréchaussée dans la quelle il a été résolu qu'il sera fait des poursuites contre l'embaucheur et | |||||||||
[pagina 350]
| |||||||||
ses complices, tandis que d'un autre côté les miliciens qui sont rentrés chez eux seront recherchés et ramenés à leur devoir: j'aurai l'honneur de porter à la connaissance de V.Exc. les résultats qui se sont obtenus.
De stukken waarvan de Gouverneur spreekt zijn inderdaad ook toegevoegd. Van no. 1, 7 September en 2, 10 September, geeft de Gouverneur zelf de inhoud. Er verscheen te Marche nog een persoon met een cocarde op. Het was 5 September feest in Marche. 's Avonds als velen dronken waren riep men dooreen: Vive de Potter, van Maanen, Polignac, des Belges etc. Overeengekomen dat in plaats van de Brabantse kleuren on arborerait les couleurs sous lesquelles la jeunesse de la ville marche dans les occasions solennelles. Ce drapeau est vert et blanc, j'ignore l'emblême qu'il exprime, mais je me plais à espèrer qu'il deviendra un signe d'ordre et de décence. Garde urbaine zal opgericht worden. Getekend Jadot Burgemeester van Marche. Onder no. 4 dd. 7 September, is brief van de Burgemeester van Bastogne Thomas: Werklieden en andere personen die er ellendig uitzien uit Luik en Verviers, komen door de stad, daarbij gerucht dat handwerkers aan het kanaal naar huis zullen gezonden worden heeft schrik verspreid in het omliggende en men vreest plunderingen. Jongelieden hebben spontaan een burgerwacht georganiseerd. Maréchaussée en régence zijn accoord over het nut van deze wacht. Spijtig is dat de brabantse vlag is aangenomen. Burgemeester hoopt ze te kunnen vervangen door de Luxemburgsche kleuren. Onder no. 5 dd. 10 September is het verhaal vervat dat de Gouverneur geeft (medegedeeld door kapitein-commandant van de maréchaussée F.I. Linard) deze geeft dezelfde inlichtingen als brief no. 3 dd. 7 September 7 u. 's avonds. 300 miliciens die naar Namen gingen hebben in de stad met Brabantse vlag en muziek rondgelopen. No. 6 dd. 11 September, is het antwoord van Willmar aan kapitein-commandant van de maréchaussée. De Gouverneur eist een krachtiger optreden. Zo b.v. te Marche. Men had de schuldige direct moeten aanhouden, dan was een tweede planting van de vlag niet voorgekomen, noch het oprichten van een burgerwacht nodig geweest. Onder no. 7 dd. 9 September, is schrijven van de Burgemeester van Laroche: Deleuze, die zegt dat de gemeenteraad de motie tot scheiding aannam. Zij is gepubliceerd en heeft | |||||||||
[pagina 351]
| |||||||||
goed effect gehadGa naar voetnoot1). Onder no. 8 geeft Brigadier Kemper zijn commandant bericht, die 't doorzendt aan de Gouverneur dat weer miliciens met de brabantse vlag door de stad zijn getrokken. Zekere Brincourt heeft er enkelen verleid. 8 zijn aanstonds vertrokken. Brincourt is nog met 7 anderen de volgende dag vertrokken. Volgens de militaire commandant die troepen begeleidt ontbreken een 30 man op het appel. Wat niet met Brincourt is meegegaan is naar huis teruggekeerd. ----- | |||||||||
X. Willmar aan de minister van justitieGa naar voetnoot2), 11 September.Staatssecretarie 5736, 17 September, la F 32, geh.
Mangin is vertrokken...... La frontière française continue d'être tranquille. ----- | |||||||||
XI. Willmar aan De la Coste, 13 September.Dans le rapport que j'ai eu l'honneur d'adresser à V.Exc. le jour d'hier j'ai signalé l'embauchage commis à Bastogne par le nommé Brincourt d'Arlon sur des miliciens, se rendant en détachement, sous les drapeaux. Cet individu et quatre miliciens qu'il avait séduits ont été arrêtés à Marche et conduits à Namur dans la nuit du 11 au 12. J'avais recommandé cette mesure à M. le Commissaire de district. Ma lettre ne pouvait lui parvenir que le 12 de grand matin et peut-être eut il été trop tard, mais heureusement le lieutenant de la Maréchaussée a reçu dans la soirée du 11 des ordres de Monsieur le Général comt. le 6e Grand Commandement, de faire la dite arrestation et ces ordres ont été parfaitement exécutés. Je mets sous les yeux de V.Exc. copie de deux rapports de M. le commissiares de district de Marche du 11 et 12, dans lesquelles les faits qui précèdent sont plus amplement détaillés. M. van Remoortere me rend les plus grands services dans les circonstances actuelles; entre autres faits, je citerai le suivant: | |||||||||
[pagina 352]
| |||||||||
le 10 il fut informé que dans la commune de Roi un drapeau tricolore avait été arboré sur le cimétière, il s'y est rendu immédiatement et a fait abattre ce drapeau qu'il a fait remettre avec l'enquête administrative tenue à sa requête par M. le Bourgmestre, à Mr le Procureur du Roi. Toegevoegd bericht van Van Remoortere dd. 12 September 5 uur 's morgens, dat Brincourt gevolgd is en dat 4 miliciens bij hem waren, waarvan een de franse vlag droeg. Hij zorgde te overleggen met de autoriteiten om Brincourt in het oog te houden. Intussen krijgt commandant maréchaussée bevel uit Namen Brincourt aan te houden. ----- | |||||||||
XII. Willmar aan de administrateur van nationale nijverheid, 13 September.Staatssecretarie 3473, 28 September, no. 9.
De Gouverneur beveelt het schrijven aan van de fabrikant Lipmann & Zn. dd. 7 September, waarin deze vraagt om steunGa naar voetnoot1). La fabrique des Sieurs Lipmann répand avec le travail beaucoup de secours dans les classes inférieures de la société. Les petites villes à cinq et six lieues de distance suppléent au nombre des couturières que Luxembourg ne peut pas fournir; ce serait une véritable calamité si elle venait à suspendre ses travaux. L'existence de cette fabrique est due à un premier secours que S.M. a daigné prêter. Les causes de l'embarras ensuite sont trop manifestes et trop générales. ----- | |||||||||
XIII. Willmar aan De la Coste, 18 September.Les événemens qui le devoir m'oblige de porter à la connaissance V.Exc. succèdent avec rapidité. Dans la nuit du 8 au 9 de ce mois quelques gens de la dernière classe ont planté le drapeau brabançon au dessus de la porte d'entrée de la maison de ville de St Hubert. Mr le Procureur du Roi est parvenu à la faire rétirer par les mêmes dans la nuit du 13 au 14, selon sa lettre ci-jointe sous le No 1. | |||||||||
[pagina 353]
| |||||||||
Cependant les démonstrations inquiétantes de la classe inférieurs n'ont pas cessés, et le 16 l'administration de la ville a formé une garde urbaine sous la couleur verte, qui est celle de la bannière paroissiale. Sous le No 2 se trouve la délibération prise à ce sujet. Le 10 trois douaniers du poste de Herbeumont, au district de Neufchâteau ont pris publiquement la cocarde brabançonne, annoncé l'intention de se rendre à Bruxelles, et cherché à entrainer d'autres dans leur parti. Un jeune homme de l'endroit s'est laissé séduire, et ils sont partis au nombre de quatre bien armés: en passant à St Hubert le 11, ils ont été accueillis et fètés par ceux qui avaient arboré le drapeau. A Bouillon, l'autorité municipale s'est occupée le 12 à rédiger une adresse à S.M.Ga naar voetnoot1) Le rapport du Bourgmestre du 13 est joint sous le No 3. La garde urbaine qui y est annoncée a été organisée le 14. Un second rapport du Bourgmestre du 16 est joint sous le No 4. Le 12 le drapeau brabançon a été arboré sur la tour de l'église de Neufchâteau. Les circonstances de ce fait sont expliqués dans la lettre du Procureur de Roi de St Hubert du 15, jointe sous le No 5, Le 14 même scène à Houfalize, suivant le rapport du Bourgmestre du 15, joint sous le No 6. Dans la nuit du 14 au 15 ce drapeau a été planté sur la tour de l'église de St Léger, selon qu'il résulte du rapport du Commissaire de district de Verton du 16, joint sous le No 7, avec celui du Bourgmestre de St Léger. Depuis deux jours il flotte également sur l'église de Rulles, au même district. Le 15 la ville de Neufchâteau a résolu d'établir une garde urbaine d'après la lettre du Procureur du Roi du 16, jointe sous le No 8. La garde des jeunes gens de Bastogne s'est dissoute le 10. Trois d'entre eux les nommés Siville, Mathelin et Tosquinet sont partis pour Bruxelles où ils se sont enrolés. A l'exception de la ville de Bouillon, le mouvement n'a pas encore franchi le pays du pétitionnement. Mais les émissaires parcourent toute la province et l'on ne peut presque pas compter qu'ils seront repoussés partout. Le Bourgmestre de la ville de Diekirch laisse percer des | |||||||||
[pagina 354]
| |||||||||
craintes dans son rapport du 16, joint sous le No 9 et je ne suis pas sans inquiétude à cet égard, malgré les assurances données par le commissaire de district dans son rapport du jour joint sous le No 10. J'en avais reçu de plus positives des villes de Bouillon et de Houfalize, qui m'ont pas été justifiées par les événemens. Je me suis déterminé à porter sous les yeux de V.Exc. les principales pièces de ma correspondance sur l'introduction dans le Grand Duché des troubles de Liège et de Bruxelles: Elle pourra ainsi en apprécier par Elle même la tendance et les progrès eventuels. La provocation est constante, elle s'adresse tantôt aux classes inférieures, tantôt à celles plus élevées. Presque tous les jeunes gens qui ont étudiés à l'Université de Liège en sont zélateurs. Suivant le rapport du Bourgmestre d'Houfalize ce sont les fils des familles les plus aisées de la ville qui ont arboré le drapeau étranger. Il en a été de même à Bastogne. L'exemple des jeunes gens de cette dernière ville qui se sont rendus à Bruxelles aura probablement des imitateurs. L'on assure qu'il y en a un certain nombre à Luxembourg qui sont dans ces dispositions. Le gouvernement militaire en est persuadé; c'est un motif pour lui de presser plus spécialement l'approvisionnement de la forteresse. J'ai déjà entretenu V.Exc. dans mon rapport du 11 de ce mois No 90 des mesures prises par la garnison, pour imposer à la malveillance, elles sont permanentes; je ne puis que les approuver, mais quoique ce sentiment soit partagé par beaucoup de monde il a cependant aussi ses contradicteurs: il en résulte une fâcheuse irritation. Dans ce même rapport j'ai fait observer à V.Exc. que le Général Comt le Grand Duché m'avait déclaré qu'il n'avait pas de troupes disponibles pour en placer sur les différens points où des actes illégaux avaient été commis. Il m'a dit depuis que le Lieutenant Général chef du 6e grand commandement lui a fait connaître que de son côté il ne pourrait pas non plus en accorder et qu'au besoin je devrais m'adresser directement au Gouvernement. V.Exc. appréciera si dans l'état actuel de choses il peut être envoyé une force armée suffisante dans le Grand Duché. En attendant je tacherai de me tirer d'affaire le moins mal que je | |||||||||
[pagina 355]
| |||||||||
pourrai avec les gardes urbaines, en leur appliquant autant que les circonstances le permettront les instructions transmis par la circulaire du 8 de ce moisGa naar voetnoot1). Je serai fort heureux de recevoir de V.Exc. les instructions pour marcher avec plus d'assurance au milieu des nombreuses difficultés dans lesquelles je me trouve en quelque sorte isolé. Bijlage I: Procureur des Konings Tschoffen dd. 14 September aan de Gouverneur, inhoud zoals Gouverneur aangeeft. Bijlage II: beraadslagingen van de gemeenteraad dd. 16 September. Artikel 5 zegt: ‘la couleur adoptée pour le drapeau est verte, ancienne couleur de la paroisse, et constamment en usage à St Hubert.’ Bijlage III: Burgemeester schrijft aan Gouverneur dd. 13 September. Burgerwacht van 100 man. Adres is aan de Koning gezonden. Doch Burgemeester zegt niet dat de gemeenteautoriteiten het deden. B.W. nam geen kleuren aan, doch burgemeester zal ze aan doen nemen want het is nodig. Hij stelt voor de oude Luxemburgse kleuren: blauw, rood en zwart. Bijlage IV: Weer Burgemeester Bouillon dd. 16 September, Burgemeester vraagt goedkeuring over Burgerwacht. Bijlage V: Tschoffen aan de Gouverneur 15 September. Brabantse vlag te Arville. Eerst rondgedragen onder kreten ‘Vive la Belgique’. (is dit Neufchâteau zoals de Gouverneur zegt?) Bijlage VI: Burgemeester van Houffalize aan de Gouverneur, dd. 15 September. 13 September hebben 5 of 6 jonge mensen reeds met cocarde rondgelopen. 14 September 's middags zwart, geel, rode vlag op toren geplaatst. Deze ochtend was vlag weg van de toren. Doch deze avond wappert de vlag weer. Bijlage VII: Districts Commissaris van Virton schrijft aan Gouverneur, dd. 16 September, copieert de brief van de Burgemeester van St Leger. Zwart, wit, rode vlag wappert op de toren. Bijlage VIII: Petit, Procureur des Konings te Neufchâteau schrijft aan de Gouverneur dd. 16 September. Vraagt toestemming om Burgerwacht te organiseren. Bijlage IX: Burgemeester van Diekirch dd. 16 September. Vraagt vacante plaatsen in het gerecht te doen bezetten en inlijving bij Luxemburg ongedaan te maken. Dit is nodig om orde alhier te handhaven. Volk heeft kracht geput uit voorbeeld van Brussel. Het ziet nu de macht die het bezit. Overigens is er daar nog geen enkel exces te vermelden. | |||||||||
[pagina 356]
| |||||||||
Bijlage X: Districts commissaris Simons uit Diekirch, dd. 15 September, meldt nog volkomen rust. Verschillende personen oordelen het overbodig dat patrouilles door het district rondgaan om veiligheid te waarborgen. Te Diekirch is Burgerwacht opgericht. Zij doet geen dienst, als het nodig is kan ze ingeschakeld worden, doch er dreigt niets. ----- | |||||||||
De la Coste aan Willmar, 30 September.Binnenlandse Zaken, Kabinet 973, II, 1.
J'ai mis sous les yeux du Roi, la lettre que vous m'avez écrite le 18 de ce mois par la quelle vous me demandez des instructions relativement à la conduite que vous devriez suivre dans les circonstances actuelles, et c'est après avoir pris les ordres de S.M. que j'ai l'honneur de vous faire connaitre quelles sont ses intentions à cet égard. Vous voudrez bien, Mr le Gouverneur, continuer à prendre règle de conduite dans les moments actuels les instructions que je vous ai transmises par ma circulaire confidentielle du 8 de ce moisGa naar voetnoot1). Vous sentirez du reste que vu l'éloignement du siège du Gouvernement du Grand Duché, il lui est difficile de pouvoir vous tracer une règle plus précise, de conduite au milieu des événemens qui se succèdent avec tant de rapidité. Veuillez aussi ne rien négliger de ce qui pourrait contribuer au maintien de l'ordre et des lois existantes et veiller à ce que les contributions rentrent dans les caisses de l'état. Il est au surplus impossible de mettre à votre disposition à cet effet d'autres moyens militaires que ceux que peut offrir la garnison de Luxembourg. ----- | |||||||||
XIV. Willmar aan De la Coste, 29 September.Je n'ai pas à annoncer à V. Exc. une amélioration dans la situation du Grand Duché depuis mon rapport du 18 de ce mois. Le drapeau brabançon a bien été retiré de la tour de l'église de la ville de Bastogne. Le Bourgmestre de St. Léger a fait enlever celui qui avait été arboré. | |||||||||
[pagina 357]
| |||||||||
A Bertrix l'autorité l'a également fait disparaître. Dans la ville de Virton il a été formé une garde bourgeoise qui y a rétabli l'ordre qu'une bande de jeunes gens avait compromis sous les couleurs brabançonnes; cocarde et drapeau ont été ôté. Ce signe de ralliement est presque abandonné à Laroche. La chose a été fortement disputée dans la ville de Bouillon, cependant la résolution de n'y point porter de cocarde l'a emporté. La lettre par laquelle Mr le Bourgmestre me l'a annoncé est ci jointe en copie sous le No 1. Elle présente un intérêt particulier par le projet qui y est rapporté, de surprendre le fort de Bouillon, lequel (nl. het projet) formé dans la ville française de Sedan, y a été déjoué par l'autorité municipale. Mais les couleurs brabançonnes ont été placées sur l'église d'Ochamps non loin de Neufchâteau. Elles flottent aussi sur le clocher de la ville de Vianden. Et ce qui est surtout déplorable, elles viennent d'être arborées dans la ville d'Arlon à la suite de scènes tumultueuses; le rapport ci-joint sous le No 2 de Mr le Bourgmestre du jour d'hier présente les principaux détails de cet événement. Il est d'autant plus fâcheux que les efforts de ce magistrat distingué aient été vaincus, que (car) la ville d'Arlon est la marché où les Ardenais achètent leurs grains que les cantons fertiles de Messaney, Bettembourg et Ridanze y versent en grandes quantité. Il est à craindre que l'exemple ne devienne contagieux. De nouvelles instructions ont été transmises à Mr le Bourgmestre. Un succès immédiat n'est pas à espérer, mais le calme de la réflexion succédant à une soudaine effervescence pourra faire désirer le rétablissement de l'Ordre par ceux-là même qui se sont prêtés imprudemment à le faire troubler. A Mussy-la-ville, à Rémich les autorités locales, sous l'approbation de la députation des Etats livrent de l'ouvrage aux classes infèrieures. Le Députation elle même fait exécuter des travaux aux routes du côté de Grevenmacher pour occuper des bras, dont l'oisivité pourrait devenir dangereuse à la société. Ces mesures ont pour objet d'atteindre sans secousse les marchés plus abondans, qui suivent les semailles d'automne lorsque les grains sont battus et peuvent être achetés à des prix moins élevés qu'ils le sont actuellement. Bijlage I: Burgemeester van Bouillon aan de Gouverneur dd. 27 September. Beraadslagingen tussen Burgemeester en Sche- | |||||||||
[pagina 358]
| |||||||||
penen en Commandant en officieren van de Burgerwacht hebben als resultaat gehad dat geen Brabantse vlag zal worden opgestoken. Ook werden er geen cocardes gedragen, misschien een enkel door een kind, maar daar bleef het bij. Kalmte heerst er overal. Jongelui uit Sedan hadden een overval beraamd op fort van Bouillon. Autoriteiten te Sedan en Bouillon weten het te voorkomen. Bijlage II: rapport uit Arlon dd. 28 September, Garnizoen krijgt bevel stad te verlaten. De Burgemeester vreest het ergste. ----- | |||||||||
XV. Er zijn nog vele rapporten van de Gouverneur aanwezig. Het zou ons te ver voeren ze alle op te nemen. Van de volgende heb ik hier een korte inhoud gegeven.Willmar aan De la Coste, 30 September.Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 8 October, no. 2.
Gisteren meldde de Gouverneur dat er te Arlon onrust was ontstaan. Op bevel van Generaal Van Geen, moeten de troepen van Arlon naar Bouillon vertrekken. Er is een burgerwacht te Arlon opgericht. Troepen verblijven in de kazerne. Verdere uitweidingen over de politieke status van Luxemburg, naar aanleiding van een gepubliceerde brief die de Gouverneur aan een militaire autoriteit toeschrijft. | |||||||||
Willmar aan De la Coste, 2 October..Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 8 October, no. 2.
Te Arlon had men de bedoeling het garnizoen te ontwapenen, doch de stedelijke autoriteiten zijn flink opgetreden en hebben de troepen onder begeleiding van de schutterij buiten de stad gebracht. Te Neufchâteau zouden de manschappen overnachten. Hier zijn ze echter ontwapend en naar huis gezonden. De officieren werden gevangen genomen. Te St Hubert zijn onlusten uitgebroken. De maréchaussée heeft Marche verlaten. Ook te Chiny onlusten. Brabantse vlag ook te Diekirch en Vianden gehesen. | |||||||||
[pagina 359]
| |||||||||
Willmar aan De la Coste, 3 October..Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 8 October, no. 2.
Gouverneur zendt diverse rapporten in van ondergeschikte autoriteiten, o.a. van de Burgemeester van Neufchâteau en de Kapitein van de Maréchaussée, over het ontwapenen van de soldaten die van Arlon op weg waren naar Bouillon. Wapens van het Koninkrijk zijn te Marche, Bastogne, St Hubert en Arlon weggenomen. V.Exc. aura la conviction par l'examen des diverses pièces que j'ai l'honneur de lui soumettre qu'il n'y a plus aucune force publique dans le Grand Duché et cependant l'exécution des arrêts des tribunaux est suspendue et l'anarchie excite de toute part des craintes malheureusement trop fondées. Geeft verder details van verschillende plaatsen. Overal worden émissaires uit Brussel aangetroffen. Ces émissaires se répandant jusque dans les moindres hameaux et ils trouvent de trop puissans auxiliaires dans le clergé. Haalt voorbeeld van Chiny aan waar de pastoor de jonge lieden aangespoord heeft (volgens een bijgevoegd rapport) om de paarden der Maréchaussée in beslag te nemen en naar Brussel te trekken om daar de Hollanders te verjagen. | |||||||||
Willmar aan de minister van binnenlandse zaken, 7 OctoberGa naar voetnoot1).Binnenlandse Zaken, Secreet Verbaal, 17 October, no. 4.
Gouverneur geeft weer verschillende details. Je déroule aux yeux de V. Exc. un tableau affligeant, mais je lui dois la vérité et je la prie de croire que les couleurs sous lesquelles je la lui présente ne sont pas surchargées. |
|