Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 65
(1947)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |||||||
Eene briefwisseling tusschen Mr C.L. Luzac en E. Lucas 1838-1842
| |||||||
[pagina 239]
| |||||||
aan het Utrechtsche Veer in het huis thans gemerkt no 26, verbouwd tot eene machinale timmerwerkplaats. Het ‘humble’ Utrechtsche Veer werd opgevolgd door een vorstelijk verblijf aan het Koningsplein in Batavia, waar Lucas als schout bij nacht en commandant van Zijner Majesteits Zeemacht in Oost-Indië recipieerde en niet buiten een stoet van 12 paarden voor eigen gebruik kon. In onopgesmukt kernachtig Nederlandsch, soms doorspekt met typische gezegden of zinsneden aan de zeevaart ontleend, geeft Lucas meermalen zijn kijk op de toestanden in Nederl. Oost Indië weer. Bescheiden noemt hij zich onbevoegd op gebieden, waarvan wij zouden denken, dat zijn oordeel waarde moet hebben gehad. Hij komt voor zijne gebrekkige schoolopleiding rondweg uit en op een gegeven oogenblik memoreert Lucas de oorzaak hiervan, n.l. het vroegtijdig dienstnemen, reeds toen hij nog maar tien jaren oud was. De schrijver is, ook dit zegt hij van zich zelf, een opvliegend mensch. De jongere marineman M.H. Jansen, levende van 1817-1893, gewezen schout bij nacht en daarna lid van den Raad van State heeft den 30 jarigen ouderen zeeofficier Lucas uitstekend gekend en jaren lang onder hem gediend. In zijne in de Werken van het Historisch Genootschap 3e serie no 49 uitgegeven Gedenkschriften: ‘Het leven van een vloothouder’ komt de schout bij nacht, later vice-admiraal Lucas meermalen ter sprake. Er bestond weinig sympathie over en weer. Lucas' opvliegend karakter en rustelooze bedrijvigheid veroorzaakten, aldus Jansen, veel ontevredenheid onder het onder hem dienend marinepersoneel. Tijdens den oorlog met België was Lucas op de Schelde met diverse functies belast. Ieder man van het personeel verlangde zoo spoedig mogelijk de Schelde te kunnen verlaten voor de volle zee. Jansen verhaalt hoe Lucas in 1838 van het moederland naar Indië kwam met den last de koloniale marine op te heffen en om te zetten in eene Nederlandsche marine, met dien verstande, dat het personeel en het materieel van de eerste bij de laatste zou worden ingelijfd. Over de wijze, waarop dit zou geschieden, ontstond in Indië verschil van meening. ‘Het was het eigenaardige van den schout bij nacht Lucas’, aldus de aangehaalde gedenkschriften, ‘dat hij in den kortst mogelijken tijd de zaken, welke hij bestuurde, in de war kon maken door zijn onbezonnen drift; als dan alles goed in de war was, dan viel hij natuurlijk in de handen van den een | |||||||
[pagina 240]
| |||||||
of anderen administrateur om de zaken weer uit de war te helpen, maar nauwelijks was dat weer eenigermate gelukt, of hij haspelde alles weer door elkander. Zooals hij op de Schelde met de kanonneerbooten geschiemand had, zoo deed hij het nu met de schepen. Zij werden voortdurend in beweging gehouden, veel afmattende diensten ervan gevorderd, zoodat het sterftecijfer onder zijn bestuur, evenals de uitgaven, zwaar toenam’. Elders spreekt Jansen nog weer van Lucas' opbruisende, wilde manier van handelen en op bldz. 145 komt een merkwaardig relaas voor over eene aan Jansen verstrekte opdracht, dat, als het zich inderdaad zoo heeft toegedragen als de schrijver zich het na jaren herinnert, een minder gunstige kijk geeft op het karakter van den opdrachtgever. Jansen spreekt ook van de verhouding van zijn oom, den kapitein ter zee Van Maren, die het schip commandeerde, dat Lucas naar Indië bracht, tot dezen en van Van Maren's mededeeling, dat, wilde men bij Lucas iets bewerken, men het omgekeerde moest vragen van wat men beoogde. Lucas werd geboren te Schiedam en den 8 Juni 1785 aldaar ten doop gehouden. Hij was een zoon van Engelbertus Lucas, den bekenden en veel besproken vlootvoogd, bij Catharina Prins, zijne vrouw, verwekt. De vader stierf in 1797, toen zijn zoon reeds eenige jaren bij de vloot diende, de moeder in 1803. Van 1804 tot 1807 diende Lucas, vermoedelijk als adelborst, in verschillende klassen, in de Oost; in zijne correspondentie zegt hij iets van dit bedrijf; daarna was hij er opnieuw in 1821. Hieraan herinnert Lucas bij de beschrijving van eene reis over Java, van Soerabaja naar Pasoeroean. Zijn laatste Indische verblijf vindt men hierna beschreven in de briefwisseling van hem met mr. C.L. Luzac. Hij was toen schout bij nacht. Lucas was, vermoedelijk in West Indië, gehuwd met Louisa Elisabeth Lamaison, dochter van mr. M. Lamaison en Maria Elisabeth Nieuwenhuis. Zij was op 17 Februari 1796 te Demerary geboren en is op jongen leeftijd met Lucas gehuwd. Uit hun huwelijk werden geene kinderen geboren. Verschillende notarieele akten in Schiedam, o.m. voor de afwikkeling van de ouderlijke nalatenschap, gepasseerd, vertellen iets omtrent Lucas' standplaatsen. In den zomer van 1818 was hij in Leiden gevestigd, vermoedelijk in verband met eene cursus over sterrekundige plaatsbepaling; in het | |||||||
[pagina 241]
| |||||||
najaar van dit jaar te 's-Gravenhage; hij is dan kapitein op eene niet genoemde brik; in 1824 heeft Lucas de rang van kapitein-luitenant, is ridder in de Militaire Willemsorde en in die van de orde van Henri Quatre in Frankrijk; hij woont dan weer te Leiden. Daarna moet de dienst hem lang van den wal hebben gehouden. De bevolkingsregisters over 1829 noemen als bewoonsters van het perceel Utrechtsche Veer, hierboven reeds genoemd, zijne schoonmoeder en zijne vrouw; de eerste, ook eene Westindische van geboorte, overleed te Leiden in 1830. In den rang van kapitein ter zee verspeelde hij op de Schelde zijn fregat, de Sumatra, waaraan Jansen in zijn Gedenkschriften niet zeer waardeerend herinnert; in 1833 voerde hij het bevel over het eskader voor Bath. Van hier schreef Lucas bij eene gelegenheid aan zijn vriend en gemachtigde Luzac en gaf er uiting aan hoe het ‘doelloos liggen, onder ons’ op de rivier hem begon te vervelen en gaarne zou hij met zijne vrouw het door Luzac voorgenomen reisje naar Zwitserland meemaken. In 1837 is Lucas commandant van Zijne Majesteits zeemacht op de Schelde; daarna volgt de opdracht waaruit de hierachter volgende briefwisseling voortvloeit; in 1843 vinden wij hem als directeur en commandant der Marine te Vlissingen; in 1844 wordt hij vice-admiraal; hij is commandeur in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Dan wordt hij bij Kon. Besluit van 1 Nov. 1849 benoemd tot Minister van Marine; in April 1850 valt hem de eer te beurt te worden benoemd tot adjudant des Konings in buitengewonen dienst. Het ministerschap van Lucas duurde slechts anderhalf jaar. Bij de behandeling van de staatsbegrooting voor 1851 kwam een incident voor hetwelk den driftigen man zijne portefeuille ter beschikking deed stellen. Een punt betrof het herstel van de schipsluis te Willemstad. De bestrijding in de 2e kamer was heftig geweest, doch het voorstel was aangenomen met 32-22 stemmen. Lucas was hierdoor zoo onaangenaam getroffen, dat hij er den brui aan gaf. Toen de desbetreffende voordracht door den minister van Oorlog als minister van Marine ad interim in de le kamer verdedigd werd bleek geen meerderheid voor het project te vinden. De verwerping vond plaats met 8-25 stemmen. Sommige leden achtten de kosten te hoog, andere gaven aan een drijvend dok de voorkeur. Blijkbaar had het persoonlijk gezag van Lucas de voordracht in de 2e kamer er door gehaald. | |||||||
[pagina 242]
| |||||||
In de Hofstad gekomen bij zijne benoeming tot Minister van Marine namen Lucas en zijne vrouw hun intrek in het voorname logement het Groot Keizershof; daar hebben zij samen eenige jaren nog lief en leed gedeeld. Nadat zijne vrouw er op 28 October 1852 was overleden, wenschte Lucas daar niet te blijven. Hij woont dan Lange Vijverberg 18 en zijne laatste jaren Lange Voorhout 92, blijkbaar op kamers boven de hopjeswinkel van Nieuwerkerk. Hier overleed Lucas den 11 Maart 1870. Het Vaderland van den 14 Maart d.a.v. en de Leidsche Courant berichten slechts ‘dat hij een echt zeeman was en verscheiden jaren het bewind over de zeemacht in Nederl. Indië had gevoerd’; blijkens de redactie van het bericht is zijn einde niet onverwacht gekomen. Hij wordt daar genoemd als gep. luitenant admiraal en kanselier der beide orden. Prins Hendrik der Nederlanden deed zich bij de begrafenis vertegenwoordigen door zijn adjudant, den luit. ter zee 1e klasse jhr. Holmberg de Beckfelt. Hiermede was dit leven, dat van vele andere beroepsgenooten uit dien tijd weinig zal hebben verschild, ten einde. Rest ons nog iets van den anderen schrijver te zeggen. Hierbij kunnen wij kort zijn, daar over Luzac reeds zeer veel en vaak is geschreven, laatstelijk door J.C. Ramaer in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek IX kol. 627-630. Luzac's leven bestreek de jaren 1786-1861. Hij was een kind uit het huwelijk van mr. Etienne L. bij Johanna Susanna Valckenaer. Hij was te Leiden student, promoveerde er, was een tijdlang secretaris van zijn oom J. Valckenaer te Parijs, kwam na de inlijving in 1811 te lande terug. Luzac werd hierna advocaat en als gebruikelijk vervolgens rechter. Geleidelijk raakte Luzac verzeild in de politiek, werd lid van de tweede kamer der Staten Generaal, gedurende 1836/37 voorzitter ervan. L. was liberaal. Gelijk hierna in zijne brieven is vermeld, bedankte hij voor de benoeming tot lid van den Raad van State in 1841; hij was curator der L. universiteit. In 1848 is Luzac een korten tijd minister van Binnenlandsche Zaken en Eeredienst geweest. Hij bedankte reeds na eenige maanden, mede voor het lidmaatschap van de 2e Kamer; het verder gedeelte van zijn leven hield Luzac zich bezig met letterkundigen arbeid. Gedurende vele jaren is Luzac als politicus op den voorgrond getreden, getuige zijn aandeel in de grondwetsherziening van 1848. Luzac paarde een | |||||||
[pagina 243]
| |||||||
levendigheid van geest, ten deele vermoedelijk te danken aan zijn Franschen afkomst, aan een gezelligen aard; hij was zeer hulpvaardig en belangstellend. Ramaer haalt de meening van zijn tijdgenoot De Bosch Kemper aan die zijne welsprekendheid als kamerlid prijst, doch zijne adviezen te gerekt oordeelde om aandachtig aangehoord te worden. Het laatste wordt in de briefwiseling hierachter bevestigd. Uit zijn huwelijk met mej. Du Rieu werden, evenals ten aanzien van de echtverbintenis van zijn vriend Lucas het geval was, geene kinderen geboren. Het zij ondergeteekende, deze toelichting besluitende, vergund zijn welgemeenden dank te betuigen aan de gemeentearchivarissen van Schiedam en 's-Gravenhage voor verschillende gegevens inzake den besproken vlootvoogd, aan Dr. Mr. F. Gosses, conservator van de juridische leeskamer van de Universiteitsbibliotheek alhier voor enkele aanwijzingen op het gebied van de politieke geschiedenis der 19e eeuw en aan den heer F. de Josselin de Jong te 's-Gravenhage voor gegevens omtrent C.J. Verkouteren, president van de factorij der Handelmaatschappij en betreffende Peter William Hofland, suikerindustrieel op Java.
Leiden, Januari 1944. R. VAN ROIJEN. | |||||||
Aan boord Z.M. fregat de Maas ter rheede Texel den 24en Maart 1838Ga naar voetnoot1).
| |||||||
[pagina 244]
| |||||||
zaakjes zoodanig te laten schikken, dat de boel, in zee komende, niet door elkander slingert, geeft haar de nodige afleiding om niet verdrietig te worden van door onze aanstaande reis UwEds. en andere waare vrienden te moeten verlaten. Den 26e Maart. Juist toen ik bezig was de voormelde regelen te schrijven wierd ik door dienstzaken verhindert deze brief te vervolgen, hetgeen ik nu onder het muziek van het fluitje der pijper doe, die voor de manschappen, welke bezig zijn ons zwaar touw te draaijen, een vrolijk deuntje aanheft, want de wind loopt oostelijk en zeer denkelijk zullen wij dus dezen middag zee kiezen. Mijn vrouw houdt zich onder dit alles vrijgoed; het is zeker een groote onderneming voor haar het land te moeten verlaten, waar zij zoovele goede vrienden telt. Enfin, wij willen maar hopen, dat alles zich onder Gods bescherming goed voor ons mag aflopen en wij over 3 à 4 jaren ons geliefde vaderlandsche grondje weder mogen betreden - ik neem de vrijheid hier bij in te sluiten de testamenten van mijne vrouw en mij, welke het mij aangenaam zal zijn onder uw berusting te houden. Ik heb mijn zwager Willem daarvan geinformeerd. Mijn vrouw geeft zich met mij de vrijheid ons in UUEds. en mevrouw Luzac vriendschap aan te bevelen en daarop steeds de meeste prijs zullende stellen heb ik het genoegen te zijn
Edelmogende Heer en Vriend UUEd. Dw. dr. en Vriend E. LUCAS. | |||||||
Weltevreden bij Batavia den 24e July 1838.
| |||||||
[pagina 245]
| |||||||
of rolde de Maas zoo veel, dat mijn vrouw dikwijls, ja het grootste gedeelte van de reis in haar fauteuil moest gesjord zitten; dat leed wierdt met te meer gelatenheid gedragen, daar een 10 en 11 ook 12 mijlsvaart het vooruitzicht gaf de reis voorspoedig zoude zijn; de zeeziekte waaraan mijn vrouw tot Rio Janeiro fameus geleden heeft, heeft zij op het tweede gedeelte van de reis weinig of niets meer van geweten en is gezond met mij te Batavia aangeland; de eerste aankomst aan de wal heeft mijn vrouw een zeer gunstig idee van de Oost Indische gastvrijheid gegeven - want de generaal en mevrouw CochiusGa naar voetnoot1), bij wie wij gelogeerd zijn, overladen ons met beleefdheden en deze eerste indruk twijffel ik geensints of zal zeer veel bijdragen om haar ook voor den vervolge hier goed te doen bevallen. Zelfs buiten mijn dienstzaken hebben wij het beiden zeer druk, zij om alles te beredderen en aan te kopen, wat wij in ons huishouden nodig hebben en ik om de fondsen aan te tonen en te fourneeren om een en ander te betalen. Ik ben begonnen met mijn neef I. Lamaison daartoe te ontlasten van f 4000. -, die hij nog van mij onder zich had en twijffel niet, of, daar men mij gezegd heeft, dat met hier geld op te nemen men 9 a 10% intrest moet betalen, ik zal verkiezen eenige effecten te laten springen, doch waarover ik UwEd. als dan wel nader zal schrijven. Wij hebben een zeer lief huisje op het Koningsplein voor, zooals men het hier noemt, de matige prijs van ruim f 2500 in het jaar gehuurd: wij zullen het primo Augustus gaan betrekken. Het begin der huishouding zal mijn vrouw vele en voor haar geheel vreemde bezigheden verschaffen, doch wanneer ons het Opperwezen gezondheid schenkt, zullen die en alle andere wereldsche zaken zich wel redden. De Gouverneur GeneraalGa naar voetnoot2) is op reis door Java en | |||||||
[pagina 246]
| |||||||
zal niet voor in het laatst der naastvolgende of begin der maand September alhier terugkeeren. De zoon van de kolonel Bake is een paar dagen geleden hier aangekomenGa naar voetnoot1). Willem DilliéGa naar voetnoot2) is thans op de Westkust van Sumatra. Het fregat, waarop hij zich bevind, zal door de Maas vervangen worden, en waardoor ik reken hij in September hier zal zijn; deel dit, als ik UwEds. mag verzoeken, aan onze vriend en mevrouw DillieGa naar voetnoot3) mede - mijn vrouw verzoekt met mij hare hartelijke groeten aan mevrouw Luzac te willen kenbaar maken en ons UwEd. gunstig aandenken steeds aanbevelende, heb ik het genoegen hoogachtend te zijn Edelmogende Heer en Vriend UwEds. Dw. Dr. en Vriend E. LUCASGa naar voetnoot4). | |||||||
Mr. L.C. Luzac te Leiden aan E. Lucas te WeltevredenGa naar voetnoot5).
| |||||||
[pagina 247]
| |||||||
regt onaangenaam en fatiguant geweest zijn en hoe zeer de togt bij frische wind dan ook spoedig moge voortgaan, moet het aanhoudend gevoel van zeeziekte den tijd zeer lang doen vallen en naar het betreden van den vasten wal doen verlangen. Ik vertrouw dat, zoodra men dezen gezond bereikt heeft, de lastigheden der zee spoedig vergeten zijn en mevrouw Lucas nu al reeds niet meer aan haar fauteuil en de min aangename uurtjes, welke zij in dezelve gepasseerd heeft, denkt. - Wanneer UEd. nu de eigene wooning confortabel op het Koningsplein zult ingerigt hebben en mevrouw Lucas meer en meer aan de Javasche lucht zal gewend geraken, verbeel ik mij dat haar Ed. zich regt gelukkig zal gevoelen van Uw Edg. op dezen togt vergezeld te hebben en voor eenigen tijd het koude, guure en natte klimaat van Holland vaarwel te hebben gezegd. Wij hebben gedurende dezen zomer, ja ik mag zeggen, van het vroege voorjaar af, niets dan ongunstig weer gehad, zeer veel regen en een doorgaande ongestadigheid der lucht ondervonden en dit najaar is mede aan de vroegere maanden gelijk. Wij hopen nu maar op eenen gunstigen winter, tamelijk zacht en zoogenaamd open weêr, opdat de werkzaamheden in de fabrieken en elders zoo kort mogelijk behoeven afgebroken te worden, want in het tegenovergestelde geval zal het er voor onze talrijke arme classe Spaansch uitzien; de gewone levensmiddelen, aardappelen vooral, zijn bovenmate duur en nog schaarsch te bekomen; een wintertijd zooals die van 1837 op 1838 zoude ons in moeilijke positie kunnen brengen. - Op onze politieke en finantieele weersgesteldheid is ook waarlijk nog niet te roemen. Wij zijn en blijven aan de Belgische zaak ziek leggen en weten nog niet waar wij belanden zullen. Z.M. heeft nu de 24 artikelen aangenomen, doch nu haspelen de Belgen en de Franschen de zaken weder gruwelijk in de warGa naar voetnoot1) en de Hemel mag weten hoe wij goed aan 't einde zullen geraken, zonder nog meerdere en nieuwe opofferingen nooit, en hoe hard het ook vallen moge, zullen wij met meerdere millioentjes belast blijven, dan wij gemakkelijk dragen kunnen. - Als onze Oost Indische zaken nu maar op dien voet blijven, waarop zij thans zijn of nog soms kunnen verbeteren, zal ik steeds goeden moed blijven houden, vertrouwen- | |||||||
[pagina 248]
| |||||||
de dat wij bij eene zuinige en voorzichtige behandeling der finantiën en vooral bij de afsnijding van de noodelooze oorlogskosten, nog wel in staat zullen zijn eene goede haven met het schip van den staat te bereiken. ...... (over de behartiging van de finantieele belangen van geadresseerde, voor wien schrijver 3 obl. Oostenrijk, zgn. ‘Metallische’, gevende 5%, ieder groot in kapitaal f 1250. - of f 1000. - Weener florijnen heeft aangekocht tegen den koers 104% en over de testamenten van den heer en mevr. Lucas in verband met de gewijzigde wetgeving.) Regt aangenaam is het mij UwEd. van de vrienden Dillié goede berigten te kunnen geven; allen zijn bij hun Ed. welvarend en dat het berigt omtrend hun zoon Willem de beide ouders zeer veel genoegen deed, zal ik U niet behoeven te zeggen. Gij weet hoeveel belang zij in het lot van dezen zoon stellen en hoe ijverig zijlieden het welzijn van alle hunne kinderen beoogen - met den 2den zoon gaat het ook naar wensch - ook mijne familje, tot nog toe vlugger met de pen dan met het zwaard, begint van krijgsijver voor het vaderland te blaken; de 2de zoonGa naar voetnoot1) van mijn zwager Du RieuGa naar voetnoot2), een lieve knappe jonge, wil de zee bevaren, hij is als adelborst te MedenblikGa naar voetnoot3) gekomen en hoopt nog eenmaal onder uwe orders tot een knap en kundig officier op te groeien; als hem zoodanige plaatsing ooit mogt gebeuren, beveel ik hem dringend in uwe leiding en protectie (aan). - Wanneer | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
gij dezen ontvangt, zal de ritmeester Bucaille met zijn vrouwtje zeker reeds aangekomen zijn, hij is zeer onlangs gezeild en zult gij dus reeds vernomen hebben, dat zijn zwager Du PuiGa naar voetnoot1) in Augustus j.l. overleden is, zijne vrouw en 5 kinderen in moeilijke omstandigheden achterlatende. Zijn fortuin is altoos gering geweest. Het hare moet ook grootendeels versmolten zijn en welk aandeel hij in de verkeerde directie van stads finantiën gehad heeft is en blijft duister: twee der hoofdklerken van onze Leydsche secretarie zitten reeds sedert veele weken op 's-Gravestein en worden met ernstige procedures wegens het detourneren van stadspenningen bedreigd: het is eene zeer treurige doch niet minder schandelijke historie, welke onze stad zeer op de spraak en op eene ongunstige wijze gebragt heeft. De hoofdfout is zeker hierin gelegen dat men tot burgemeester sedert jaren lang aangehouden heeft een man wiens zeer ver gevorderde ouderdom regt gaf op een eervolle rustGa naar voetnoot2). Eergisteren deed ik met mijne vrouw eene visite bij mevrouw van AlphenGa naar voetnoot3) en vond haar in de perfectste gezond- | |||||||
[pagina 250]
| |||||||
heid. Zij was regt verheugd over goede tijdingen uit Batavia door den here Rudolph Bake van haren zoon Coos Cuningham van AlphenGa naar voetnoot1) ontvangen en had ook van hem zelven eenen opgeruimden brief. Het schijnt met dien jongen mensch goed te gaan. Van den anderen zoon, dien zij Tonkie noemen, hoor ik haar nooit of weinig spreken. Ik hoop dat UEd. mij eene volgende gelegenheid eenig goed berigt van dezen en zijne vrouw zult kunnen geven en verzoek U hun Ed. van mijne vriendschap en deelneming te verzekeren. Ik heb altoos hooge achting voor Cl(eerens)Ga naar voetnoot2) gehad en betreur zeer dat hij op Sumatra niet gereusseerd is. Zijne vrouw leerde ik bij van Alphen kennen als een lief aardig vriendelijk vrouwtje; ik wenschte hen beiden gelukkig te zien en vrees dat ze het niet zijn. (Volgt slot. Verontschuldigt zich wegens de uitvoerigheid, als zijnde het antwoord op 2 brieven, nl. van 24 Mrt. en 24 Juli; verzoekt de groeten aan Mevr. Lucas, hopende op hare gelukkige wederkomst in het lieve vaderland. ‘Dan zijn toch zeker uwe koetjes op't droog en wenschen wij U daarenboven hier een vaste betrekking toe, welke het ondernemen van zulke verre reizen 't eenemalen zal doen vervallen. Geloof mij steeds en waar ook de dienst des vaderlands U roepen moge t.t. L(uzac)’. | |||||||
[pagina 251]
| |||||||
Koningsplein bij Batavia, 11 Januari 1839Ga naar voetnoot1). Edelmogende Heer en Vriend.
| |||||||
[pagina 252]
| |||||||
Jaarlijks wordt de G(ouverneur) G(eneraa)l uit Holland een som geld gezonden, waaruit [gevoegd bij de territoriaale inkomsten]Ga naar voetnoot1) alle uitgaven voor deze kolonie moeten gevonden worden en dezelve schijnt zoo karig te zijn, dat wanneer er extra uitgaven benodigd zijn of wanneer de schepen, waarmede het geld wordt verzonden, een langen reis maken, zooals op dit oogenblik het geval is, het gouvernement zich als dan alhier moeylijk kan helpen - doch ik zal UwEd. met deze zaak maar niet langer bezig houden alzoo alles wat deze kolonie aangaat, UwEd.s in des zelfs gewigtige betrekking als praesident of lid der Staten Generaal beter dan aan mij, alhoewel ik mij op de hoofdplaats van Nederl. Indië bevinde, zal bekend zijn. Mijn vrouw met mij op uitnodiging van de Gouverneur Generaal de Kerstdagen te Buitenzorg hebbende doorgebragt en bij die geleegenheid eenige landgoederen als Pondok Gedee, toebehoorende aan den Minister van den Bosch en nog een paar andere hebbende gezien, is zij daardoor in de gelegenheid gesteld geweest zich een flaauw idee van dit overheerlijke eiland te vormen. Op een landgoed zijn wij geweest, welligt zoo groot als Noord- en Zuyd Holland te samen genomen, en waarin 80000 zielen wonenGa naar voetnoot2). Nu dat men soo gemakkelijk en spoedig per stoombooten uit Europa over de landengte van Suez naar Java kan komenGa naar voetnoot3) en men gemakkelijk in 9 maanden uit en te huis | |||||||
[pagina 253]
| |||||||
kan zijn, daaronder een verblijf op Java. van 3 maanden gerekent, moet UwEd. met mevrouw Luzac, die toch zoo goed tegen de vermoeyenissen der zeereizen kan, in plaats van naar Italieën te reizen ons maar eens in dit gewest te komen opzoeken. In gedachten zooal met UwEd. hebbende voortgekeuveld, bemerk ik dat een velletje papier vol is geschreven. Ik moet UwEd. vergeving vragen, dat ik UwEd. door het lezen daarvan van gewigtige bezigheden heb afgehouden en alvorens deze echter te sluiten, verzoek ik UwEd. aan den Heer Le VoirGa naar voetnoot1) een rekening te betalen voor 14 ankers differente aan mij uitgezondene wijnen. Mijne vrouw en ik geven ons de vrijheid ons in de door ons op hooge prijs gestelde vriendschap van UwEd. en de waardige mevrouw Luzac steeds aan te beveelen en bij geleegenheid de complimenten aan de familie van Alphen en verdere goede kennisse verzoekende, heb ik het genoegen met hoogachting te zijn Edelmogende Heer en Vriend UwEd. mog. Dw. Dr. en Vriend. E. Lucas. | |||||||
Leyden den 26 January 1839. Zeer Geachte Vriend.
| |||||||
[pagina 254]
| |||||||
mededeelt: De politieke horizont is voor ons vaderland nog te duister, om juist onze fondsen te verkiezen; ook komt het mij voor dat UwEd. genoegzaam bij onze finantiën door de 25 mille aan syndicaatbons geinteresseerd zijtGa naar voetnoot1)’). ------ ------ Ik weet, dat vriend Dillié een ijverig en accuraat schrijver is en mag dus veronderstellen, dat hij UwEd.s niet onkundig zal laten van het weinige belangrijks 't welk onze Leydsche stille wereld opleverd. - Alles blijft hier bij 't oude: wij geraken langzamerhand den moeilijken winter door en ondervinden in de zachtheid van dezelve en de voortzetting der werkzaamheden in de fabrieken hierdoor gemakkelijk gemaakt, eene leeniging van de exorbitante duurte van alle levensmiddelen. Indien een winter als de voorgaande ons deel ware geworden, hadt het Spaansch met ons uitgezien. - De politieke zaken blijven nog in statu quo. De Belgen schijnen zich tegen de besluiten der Londensche conferentie te willen verzetten, de Fransche natie zoude ze gaarne helpen, doch vindt bij haar tegenwoordig gouvernement niet die aansporing en lust, welke zij misschien gaarne zag. - De Engelschen beginnen meer onze belangen te behartigen en houden nu met Oostenrijk, Pruisen en Rusland tegen Frankrijk de handhaving der 24 artikelen volGa naar voetnoot2). - Wat er nog van worden zal, is met geene zekerheid vooruit te zien: de laatste deliberatien over het adres in de Fransche Kamer hebben omtrent de toekomende rust van Europa weinig goeds voorspeld en aan de vreemde kabinetten de oogen kunnen openen omtrent de ware bedoelingen der Fransche staatslieden, van | |||||||
[pagina 255]
| |||||||
welke kleur en geloofsbeleidenis deze dan ook zijn mogen. - Bij allen zit de nijd over de vernedering in 1815 ondergaan in 't harte en allen willen dat het Fransche Haantje weer in Europa de baas spelen en koning kraaien zal. Ondertusschen zitten wij bijzonder slecht met de gansche zaak gebruid. Met schulden overladen drijven (wij) geheel op de O.I. revenuen en zoo deze ons mogten ontvallen, waren wij er allerellendigst aan toe. - Ik hoop dat uwe goede berigten mijne hoop zullen blijven sterken en eene voorzichtige en wijze administratie de Hen, die de goude eyeren legd, zal blijven koesteren en zoo opkweken, dat wij nog zeer zeer lang die aller precieuste...... eyertjes uit het nest zullen kunnen nemen, in recompensatie der magere producten onzer vaderlandsche kippen. - En hiermede, waarde vriend, neem ik afscheid, - de hartelijkste groeten van mijne vrouw aan Uw Ed. en Mevrouw Lucas overbrengende, met verzoek steeds aan de opregte vriendschap te gelooven van
t.t. L(uzac). | |||||||
Batavia den 11e Mey 1839.
| |||||||
[pagina 256]
| |||||||
ven welk een massa geld er voor noodig is ‘zich hier op een ordentelijke voet, overeenkomstig de rang die men bekleed, in te richten. Het is geen fransche wind, wanneer ik U zeg, dat wij om ons in onze zaken te steken en te leven, de tien maanden, die wij hier zijn, f 21000. - hebben uitgegeven, waarvan f 15000. - ontvangen tractement, f 4000. - die ik disponibel had en f 2000. - die ik hier heb opgenomen, verzekerende mij de oud gasten, bedaarde menschen, ik om hier eenigsints fatsoenlijk op de O.I. manier te leven, 's jaars zoo wat f 18000. - zal noodig hebben’). ------ ‘Wij ontwaren hieruit dat onze uitgaven op het humble Utrechtsche VeerGa naar voetnoot1) te Leyden en die op het Koningsplein te Batavia een aanmerkelijk verschil opleveren en waardoor ik het dan ook hier met mijn non-activiteitstractement van f 3000. - niet ver zouden brengen. - Willem Dillié, die steeds goed oppast wenscht de marine, ons nobele vak, vaarwel te zeggen en in een civiele betrekking over te gaan. Ik denk wel hij daar in zal reusseeren, hij komt dus met de Zaan naar het vaderland terug, welk schip den 1en Juny van hier zal zeilen. - Of ik de adelborst Durieu, die ik uit uw brief ontwaar, dat op het instituut te MedenblikGa naar voetnoot2) geplaatst is, wel immer onder mijne bevelen geplaatst zal zien, betwijfel ik, want de Oude Schout, zooals men mij gelieft te tituleeren, is op een paar weken na 54 jaren oud en volgens oud zeemansgebruik 10 jaren voor de vermoeyenissen van te varen daarbij voegende, maakt 64 en daarvan 44 jaren burgerlijke gevaren hebben, maakt dat als Ego de Schout over een paar jaren 't huis komt, de beste puntjes er zoo wel wat af zullen zijn, mogt echter mijn voormelde berekening niet goed zijn en Durieu nog eenmaal bij mij komen te dienen en ik niet te slaperig of te laauw word, beloof ik U vriend Durieu naar behooren te zullen drillen’. ...... (Over de testamentenquestie en na verzocht te hebben voor zijne rekening aan de Leidsche arme menschen f 50. - te geven, vervolgt Lucas): | |||||||
[pagina 257]
| |||||||
‘De Ritmeester BucailleGa naar voetnoot1) en zijn vrouw zijn behouden aangekomen, het heeft een ieder hier verwondert dat hij een zoo lieve vrouw heeft kunnen krijgen, niemand draagt hem eenige achting toe. Ik hoop echter voor zijn vrouw dat hij zich door een verbeterd gedrag die achting weder zal verwerven. Met Coos van Alphen gaat het zeer goed, hij is fiscaal te Sourabaija, de andere zoon van onzen vriend van Alphen is suikerboer, maakt het ook goed, hij zit goed in de guldens. Bake is gezworen klerk bij het Hof alhier, het Over Jas Zijn BrugGa naar voetnoot2) marcheeren en demissie nemen of met verlof naar Europa gaan, gaat hier zoo spoedig, dat het daardoor wel mogelijk zoude kunnen zijn hij spoedig weder een avancementje om naar Padang te vertrekken bekwam. MesGa naar voetnoot3) is griffier van de ommegaande rechter te Sourabaja, mijn neef Prins gezworen klerk bij de Raad van Justitie aldaar, de goede Cleerens en zijn vrouw wonen steeds op een landgoedje, zoo ik vermeen 20 en meerdere paalen (een paal is 20' gaansGa naar voetnoot4)) van hier; bezigheden en doordien de weg niet zeer gemakkelijk is, vooral voor een vrouw om er naar toe te komen, zijn wij er nog niet geweest. Cleerens zie ik van tijd tot tijd, wanneer hij naar beneden komt om zaken te doen, hij is waarlijk een brave mensch en of hij wel verdient heeft aan een zijde geschoven te worden, daarover lopen de gevoelens zeer uiteen. Op Sumatra schijnen de zaken goed te staan, op Java gaat het ook wat de cultures aangaat, perfect goed en waardoor het te voorzien is, dat de minister van | |||||||
[pagina 258]
| |||||||
den Bosch geen raad meer zal weten met al het geld dat deze kolonie oplevert’. ------ (Volgt slot met aanteekening: beantwoord 20 Nov. 1839). | |||||||
Leyden den 29 Juny 1839. Mr. Luzac aan E. Lucas te BataviaGa naar voetnoot1).
| |||||||
[pagina 259]
| |||||||
onderwerp van levendige debatten in de 2e Kamer der St. Generaal geweest, doch zonder eenig goed gevolg. De Regering blijft op den ouden voet voortwandelen en houdt ons blind. - Wat nu hier omtrend bij de veranderde tijdsomstandigheden gebeuren zal is moeilijk te gissen. De vrede met de Belgen finaal gesloten zijndeGa naar voetnoot1) zal ons huishouden, dunkt mij, op eenen anderen en zoo ik hoop, meer eenvoudigen en zuinigen voet moeten gebragt worden en zullen wij ons best moeten doen de teering naar de nering te stellen. In de laatste 8 jaren hebben wij ons overspannen en onze schulden op de treurigste wijze vermeerderd. God geve, dat die kostbare millioenen ponden koffy, suiker, enz. enz., waarvan wij het geldelijk product door ons leger moeten laten verslinden naar 't moederland mildelijk zullen blijven toestromen en tot uitdelging onzer schulden kunnen gebruikt worden. Het sluiten van die Belgische vrede is dood stil geschied. De ratificatien zijn uitgewisseld en slechts 2 a 3 regelen in de St. C. hebben dit aan den volke verkondigd. Men schijnt echter van beide zijde de zaak ernstig en opregt te willen en het laat zich aanzien, dat wij met die oude broeders in tamelijk goede vriendschap zullen kunnen leven. Ik hoop, dat men van beide zijde onze positie goed zal doorgronden en begrijpen, dat wij te samen zeer sterk kunnen zijn en elk ander wederkerig de grootste diensten kunnen bewijzen. Reeds gaan veele Hollanders op het oude spoor af de Zuidelijke Gewesten voor uitspanning bezoeken en men zegt, dat de Belgen ze zeer goed ontvangen. De wisselende situatie der zaken te Parijs maakt de langdurigheid van de vrede wel eenigzints twijfelachtig, vermits toch bij eene nieuwe verandering van het bestuur aldaar de troon van koning Leopold mede de schok zal gevoelen en het niet te bereekenen is, welken loop de politique zaken dan kunnen nemen. - Dat Parijs is een ongelukkig broeinest van allerlei kwaads en is helaas opgevuld door eene zeer talrijke vereeniging van knappe, stoutmoedige enthousiasten, die niets te verliezen hebben en op hun beurt ook gaarne eens op 't kussen zouden geraken of liever nog, zooals men dit na 1795 uitdrukte, aan 't laadje willen zitten. De dagbladen | |||||||
[pagina 260]
| |||||||
welke UwEdg. zeker op Java geregeld geworden, zullen U wel geleerd hebben hoe moeilijk koning Lodewijk Philips zijne getrouwen onderdanen in toom houdt en hoe spoedig die vrienden vergeten zijn, dat zij reeds in 1830 drie koninglijke personaadjen op de vlugt gedreven hebbenGa naar voetnoot1). Als wij zoo bedaarlijk nagaan wat bij de Franschen gebeurt en hoe koningin Victoria ook heen en weer geslingerd wort, dan mogen wij ons beroemen aan veelen een goed voorbeeld te geven en ons beter omtrent onze vorsten te gedragen. - Wij mogen wat brommen en knorren als de belastingen te hoog loopen en wij voor de geregelde betaling der interessen beginnen te vrezen, doch hiermede is de zaak ook afgedaan en ik geloof niet, dat ergens een koning kan gevonden worden meer algemeen geacht en bemind dan onze Willem I. Wij zijn nu in de dagelijksche verwachting den 3en Willem met zijn lief en mooi jong vrouwtjeGa naar voetnoot2) uit Stutgard te zien terugkeren en zullen dan zeker met ijver en lust illumineren en feesten geven. - Indien zijne tedere wederhelft hem op zijn tijd vader van een frischen zoon doet worden, dan zullen wij eene successie van vier Willem's bezitten, aan wie de regeering in den regten lijn toekoomt. Van de algemeene zaken tot de bijzondere terugkerende moet ik U berigten de rekening van Levoir ad f 812. - voldaan te hebben. - Het is Uw Ed. zeker bekend, dat hij 't ongeluk had zijne vrouw naar Utrecht bij den heer S.v.d.K.Ga naar voetnoot3) te moeten bezorgen. Zij is thands weder te huis en is veel beter geworden; of het eene geheele herstelling zij, geloof ik dat nog betwijfeld wordt. Van de vrouw van Jan Fremery vernam ik onlangs betere tijding; zij moet bij het gebruik van zeker mineraalwater veel baat gevonden hebben en thands zeer wel zijn. Onze vriend van Alphen, die U wederkeerig hartelijk laat groeten, is onlangs zeer beden- | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
kelijk ongesteld geweest en heeft zeer veel moeite op zijn verhaal te komen. Hij wordt oud en zijne waardige vrouw blijft mede sukkelend. Hoe gaat het met zijn zoon op Java; onlangs ontving hij goede tijding van hem. Coos vooral schijnt zich zeer verdienstelijk te gedragen. Bij vriend Dillie is alles wel. Hij krijgt dikwijls en voldoende berigten van zijn zoon; die moet goed oppassen. - De brave LeweGa naar voetnoot1), door het verlies van zijnen eenigen zoon sterk geschokt, is eindelijk na een zeer langdurig lijden bezweken. Zijn verlies wordt door ons allen zeer betreurd. Hij was een braaf en opregt mensch. Van mijne naaste betrekkingen heb ik niets dan goeds te melden, allen zijn gezond en welvarend. Ten slotte, want waarlijk ik mag dezen wel eindigen, moet ik UwEdg. en mevrouw Lucas de hartelijkste vriendschapsgroeten mijner huisvrouw overbrengen en uw verzoeken steeds de verzekering aan te nemen der opregte gevoelens van hoogachting van UEd. (C.L. Luzac). | |||||||
Koningsplein bij Batavia 15 Augustus 1839Ga naar voetnoot2). Edelmogende Heer Geachte Vriend!
| |||||||
[pagina 262]
| |||||||
Sedert ik U mijn brief van den 11 Mei heb geschreven, heb ik een reisje van 5 weken naar Sourabaija om de werf aldaar te inspecteeren en elders gedaan, en van die gelegenheid had de gouverneur generaal mij goedgunstig toegestaan om vergezeld van mijn vrouw een gedeelte van dit fraaije Eiland (de Hen die de goude Eyeren legt) te bezigtigen; met mijn gebrekkige zeemanspen en dwalende gedachten daar ik thans meer in mijn hoofd moet bergen als die Capalla kan bevatten en dus, terwijl ik particuliere of dienstbrieven schrijf, dikwijls, over geheel andere zaken denk dan waarover ik bezig ben te schrijven, zooals bijvoorbeeld, dat men mij oorlogschepen uit Holland zend, die onmiddellijk bij hunne aankomst alhier reparatiën moeten ondergaan, hetgeen vooreerst bezwarend voor onze marinebegroting alhier is en ten tweede blijken draagt van de nonchalance, waarmede men op 's lands werven te werk gaat en meerder soesas, zal ik echter, op uw toegevendheid omtrent steil en schrift rekenende, wat ik zoo al van de Hen en Eyeren gezien heb, hierin mededeelen. Ons togtje vingen wij aan met ZM. stoomschip Phoenix en land(d)e(n) na een reisje van 3½ dag te Sourabaija aan, de werf of liever het marineetablissement heb ik in een vervallen staat gevonden en aan welks noodzakelijke verbetering de hand niet kan gelegd worden, zoo lang alle, ten minste genoegzaam alle, de fraaie Eytjes naar het Moederland moeten gezonden worden en het geen tengevolge heeft dat niettegenstaande Java thans miljoenen schats oplevert er een schrikbarend gebrek aan spetie is, waardoor het gouvernement alhier zich haast niet weet te redden, de Bank gesloten is en dergelijke fraayigheden meer; verbeeld U, dat om voor een bankbillet zilvere spetie te bekomen, men reeds 12 en meerdere procenten moet betalen - doch genoeg hiervan, want als lid van de Staten Generaal zal U alles omtrent de finantieele staat van deze kolonie beter bekend zijn dan ik welligt in staat ben U af te malen; ik ga dus maar liever voort om U wat van onze reis te melden; - na dat mijne dienstzaken te Sourabaja waren afgelopen, reden wij met zes voor ons rijtuig gespannen postpaarden naar Passoeroeang, welk traject zijnde 42 palen of ± 13 uren in 3½ uur aflagen. De weg, zooals meest alle de wegen op Java, zijn zeer goed onderhouden en lopen de postpaarden meestal in een galop, iedere station is 6 palen, welke afstand | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
in ½ uur tot 40 minuten wordt afgelegd, ten ware men bergen moet passeeren, in welk geval wanneer dezelve steil zijn, bij de 6 paarden nog 2 tot 4 karbouwen voor het rijtuig krijgt, doch van Sourabaya naar Passoeroeang vindt dit geen plaats. De vele bedrijvigheid die wij op de weg en op de velden zagen, deden mij een groot onderscheid zien tusschen het jaar 1821, als wanneer ik ook die weg gepasseerd was en 1839. Verbeeld U dat wij tusschen 2 posten de inlanders op de weg telde(n) en een ruime berekening daarvan over de 42 palen makende, wij 4900 à 5000 menschen moeten gezien hebben, waaronder niet begrepen zijn, die geene welke op de velden bezig waren het suikerriet te snijden of paddievelden te bewerken. - Lof, lof aan de minister van den Bosch, die de plannen tot deze welvaartGa naar voetnoot1), zooals over geheel Java gemaakt, alsmede aan de staatsraad BaudGa naar voetnoot2) die die machinerie met zooveel bedaard en doelmatig overleg in werking heeft gebragt. Van Passoeroeang deden wij een uitstapje naar Toesarie liggende op het Tengische gebergte, de weg lagen wij gedeeltelijk in een rijtuig en vervolgens mijn vrouw in een draagstoel en de heeren te paard af, want de steilte der bergen lieten niet toe de gantsche weg in een rijtuig te doen. Hier hadden wij geheel andere gezigten dan op ons togtje van Sourabaija naar Passoeroean, op eerstgenoemde was het oog dikwijls beperkt door het afdalen van bergen en dan weder zagen wij van de hoogtens op verre afstanden de rijke Javasche natuur, terwijl wij op de weg van Sourabaya naar Passoeroean veelal zeer groote uitgebreide vlaktens, met daarachter majestueus gelegen gebergte hadden | |||||||
[pagina 264]
| |||||||
gezien en hier hadden wij de aangename reuk van miljoenen koffijbomen, daar wij in de vlaktens rijst en paddievelden waren gepasseerd; te Toesari eenige duizende voeten boven de oppervlakte der zee vonden wij een geheel ander klimaatje, dan te Sourabaya of Batavia en zaten 's avonds met de thermometer op 53o bij een lekker, in een, juist niet zoo net gepoetst haartje als bij mevrouw Luzac, doch niettemin quite comfortable vuurtje en waarbij een goed maal eeten, waaronder delicieuse groentens zijnde Toesari vermaard voor die artikelen, een niet onwelkome rol speelde, ook smaakte het glaasje champagne, dat wij op de gezondheid van onze vrinden benoorden de linie ledigden, niet slegt. Den volgenden morgen zaten wij heeren al weder vroeg ten ½ 6 uren te paard om al weder wat nieuws voor ons te gaan zien en waarop mijne vrouw geen lust had ons te vergezellen, daar zij wel wat vermoeid van den vorigen dag was en 's nachts, evenals wij alle, door ongewoonte aan de koude van 58 en mindere graden, niet zoo lekker geslapen als wij 's avonds gegeten en gedronken hadden. Al stijgende reden wij het Tengische gebergte verder op en kwamen, immer door het overheerlijkste groen van bomen en velden gereden hebbende, waarbij wij van tijd tot tijd de pragtigste gezigten hadden gehad, om 8 uren op het zuijdelijkste gedeelte van het Tengische gebergte, waarvan wij genoegzaam steil neder met onze goed geoeffende paarden in de zoogenaamde zandzee ter diepte van 2000 voeten afdaalde(n); na 3 palen in die vlakte in doodsche zandzee te hebben afgelegd en waarin men genoegzaam niets dan op enkelde plaatsen een plantje ziet en hier en daar verspreide steenen, welke door eene eruptie in vroegere eeuwen van de Bromo daar is geworpen moeten zijn, terwijl de grond dier zoogenaamde zandzee uit een soort van zand, asch of lava bestaat, kwamen wij om ½ 10 uren aan de voet van de Bromo, wel eenigsints door het Javasche zonnetje geblakerd; wij stegen nu af van onze paarden en beklommen de Bromo, want te paard is zulks niet dan met gevaar van den hals te breken te doen en aangezien wij daartoe in het minste geen opgewektheid gevoelde, prefereerde wij het lopen boven het rijden. - Op de top der berg gekomen, zagen wij in de krater in een zeer groote diepte neder, waarin zoo het ons met de kijker toescheen eenig water was, en waaruit een ligte zwavel of andere damp opsteeg; hier op deze aschberg staande, vonden wij veel aan- | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
leiding om ons het vergankelijke van alles wat hier op dit benedenrond bestaat, voor den geest te brengen. Die Bromo waarschijnlijk te voren prijkende met hetgeen de natuur weelderigs kan opleveren, lag nu als het ware dood in het midden eener even zoo dooden woestijn (de zandzee), terwijl men daarachter en in de rondte, een berg Smero 13000 voeten hoog en meerdere andere bergen, die zich aan ons oog vertoonde en waarmede hij in alles wat fraay kan genoemd worden welligt wedijverde, van de voeten tot genoegzaam aan de toppen met het overheerlijkste groen prijkte, zag leggen; ik wenschte wel dat ik de begaafdheid bezat u dat alles eens naar waarde te hebben kunnen afmalen, maar dit niet zoo zijnde, heb ik er mij maar bij moeten bepalen om er U een flaauw idee van te geven, want wanneer ik er U meerder van had geschreven, zoude het welligt zoo fraaij zijn geworden, dat het even zoo weinig indruk op U zoude hebben gemaakt of genoegens verschaft als een scheepsjournaal als bij voorbeeld: ‘de wind N.O. b/z en meerdere Ko., voerde zeil naar gelegenheid, strafte N.N. om insubordinatie af, etc. etc.’. De Bromo weder afgedaald zijnde namen wij een koud ontbijt onder een pandopo, welk ontbijt derwaarts was gebracht van Toesari en hetgeen hier in dit land gemakkelijker gaat dan bij ons, want om een diner of ontbijt en hetgeen daartoe verder behoort 20 en meerdere palen ver te laten dragen, maakt men niets van en zal men niets van blijven maken; zoolang de Javaan voor een gering loon, zoo ik vermeen 3 centen per paal goederen draagt. Men noemt die menschen koelies. Om ½ 12 namen wij de terugreis naar Toesarie aan, alwaar wij een weinig vlug over de weg hebbende gereden om ½ 2 aankwamen en waar ik mijne vrouw, die zich, terwijl wij afwezig waren, vermaakt had om de tuin te doorwandelen en aldaar verscheidene Europesche vruchten, waaronder ook perziken (doch kleintjes zonder veel smaak) vele soorten van groentens en bloemen te zien; de vermoeidheid van ons togtje wierdt gevolgd door een O.I. middagslaapje en om ½ 7 uren door een goed diner, aangenaam gezelschap en lekker vuurtje; den volgenden morgen om ½ 6 uren ving de terugreis naar Passoeroeang aan, vergezeld evenals op de uitreis door een twintig à dertigtal Javanen te paard; na eenige tijd rusten verlieten wij Passoeroeang 's middags om 4 uren en bezochten eene op 4 palen daarvan gelegene suikerfabriek, toebehoo- | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
rende aan de gebroeders HoflandGa naar voetnoot1), deze fabriek werkte door een waterval, waarmede het wiel in beweging wierdt gebracht, dat de drie liggende cylinders deden draayen, waarin het suikerriet wierdt geperst. Op verscheidene fabrieken, waar men met geen water kan werken, zijn stoommachines ingevoerd, de genoemde gebroeders Hofland doen zeer goede zaken; zij hebben, zoo ik vermeen verstaan te hebben, ieder jaarlijks een inkomen van 100.000 gulden, waardoor zij in staat gesteld zijn hunne zaken door het aankopen van land of aangaan van contracten met het gouvernement meer en meer uit te breiden. De suiker en koffie, indigo boeren etc. doen dus goede zaken, vooral diegeene welke nog oude contracten hebben, doch daar er meer en meer concurentie komt, worden dus nu hoogere prijzen voor de contracten dan te voren gegeven en nu keer ik met U naar Sourabaya terug en neem de reis met de Phoenix naar Samarang aan, van waar wij na een paar dagen te dier plaats vertoefd te hebben, de reis naar de binnenlanden voortzette, onze eerste togt was naar de residentie Kadoe, één der mooiste, zoo niet de mooiste residentie van Java, een overheerlijk klimaat, de fraaiste gezigten en de opbrengst van veel koffij, suiker, enz. enz. kan men onder dit mooije rangschikken. Om U geduld niet langer op de proef te stellen, daar ik al 2 velletjes postpapier heb geschreven, zal ik niet lang op iedere plaats, welke wij gezien hebben, stil staan en dus ook geen beschrijving geven van de tempel van Borobodor en andere oudheden, maar slechts vlugtig vermelden welke plaatsen wij gezien hebben. Na 3 dagen vertoevens bij de resident van Kadoe reden wij naar Jocjocarta, waar wij, ook mijne vrouw, onze | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
opwachting hebben gemaakt bij de touang (heer) sultan en de sultane, van welke heer sultan ik niet veel anders kan zeggen, dan dat de heer sultan niet veel te beduiden heeft. Het is iemand van even in de 20e jaren en daar inderdaad niets spiritueels bij zit, de sultane, die niet hoog bij haar man aanlegd, scheen een zagt en goedaardig vrouwtje te zijn. In de kraton zagen wij niets bijzonders, dan dat sommige der lijfwacht van de Sultan er meer uitzagen in hun kleeding en wapening als Vriesche soldaten van de 12e eeuw, dan van de 19e. Van Jocjo reden wij naar Sourakarta, bij verkorting Solo genoemd, zooals overal namen wij op uitnodiging van de resident onze intrek in het residentiehuis (evenals de meeste residentiehuizen kleine paleizen). Hier wierden wij ook bij de Keizer toegelaten. Alles was hier meer gemodernizeerd dan te Jocjo en de Keizer, gedecoreerd met de Kommandeursorde van de N. Leeuw, die op zijn mooije witte baaitje, waaraan juweele knopen waren, hing, had een meer mannelijk voorkomen. Is trouwens ook ouder dan de soldaten. 's Avonds van de volgende dag retourneerde mij de Keizer met een fameuse boel prinsen en verder gevolg mij mijne aan hun gemaakte visite. Van Solo deden wij een uitstapje naar Karang PandangGa naar voetnoot1), leggende in het gebergte en toebehorende aan de prins Prag Medona, welke prins, gekleed in de kolonelsuniform ons geheel op zijn Europisch ter genoemde plaats ontving, het korps kavallerie en infanterie, geheel Europisch ingericht en gekleed, welke hem toebehoren. Zagen er perfect goed uit, 2 huzaren die zich op de stations vervingen, vergezelde ons de gantsche weg, terwijl een ½ uur voor wij te Karang Pandang aankwamen een inlandsch huzarenofficier van gemeld Korps en 20 huzaren ons ter eerewagt verder verstrekte. Te Karang Padang ontving ons de prins met zijn gevolg, de officieren, alle met Europeesche kleding. Hier zijn wij 2 dagen gebleven om eenige excursiën te doen als hoger op in het gebergte Sokor en naar de zwavel- en minerale baden, ook stikwellen, boven welke laatste wij een kip een kort oogenblik hielden en onmiddelijk flaauw lag; met veel moeite bragt hem de vrije lucht weder in het leven terug. Wij heeren hielden het hoofd er ook even boven, doch om niet hetzelfde, zoo niet erger lot | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
van de kip te ondergaan, trokken wij op het eerste onaangename gevoel der stiklucht onze hoofden spoedig terug - en nu keer ik over Solo en Salatiga met de snel lopende postpaarden naar Samarang terug en vandaar per stoomschip naar Batavia, U aan het eind van die reis feliciteerende, ook aan het slot van mijne lange epistel gekomen te zijn, en wij beide zeer tevreden over het reisje dat wij over een gedeelte van dit fraaye eiland gedaan hadden. (Verder over de a.s. toezending van de afschriften der testamenten ‘hebbende de Heer Notaris zoo zeer onze wil uitgebreid, dat ieder testament 7 vellen groot papier bevat’: De kosten beloopen, met eene procuratie op den heer Luzac in duplo de ‘matige’ som van f 144. - in zilvergeld, welk bedrag, had de notaris niet verzuimd de titels van Mr. Luzac op te nemen, wellicht tot het ronde sommetje van f 150. - zou zijn gewordenGa naar voetnoot1). Aldus de schrijver. (E. LUCAS.) | |||||||
Leijden den 20 November 1839Ga naar voetnoot2).
| |||||||
[pagina 269]
| |||||||
zijne carrière te verlaten en die suikerfabriek op te vatten. De goede hemel geve hem hierin goed succes; in zijn regterlijke functien moet hij zich naar 't getuigenis van den heere Scholten excellent gekweten hebben. - Van Alphen is miraculeus van zijne laatste ziekte, welke weken lang dreigde hem aan zijn talrijk huisgezin te zullen ontrukken, hersteld; hij is wel zwak gebleven, doch kan weder, als van ouds, met mij naar 's Hage rijden en over 's lands moeilijke omstandigheden redenerenGa naar voetnoot1). - Mevrouw van Alphen is thands ook welvarende, omringd van acht dochtersGa naar voetnoot2) beangstigd haar iedere ernstige ongesteldheid van haren man boven mate en waarlijk met het meeste regt. De jongste zoon Hermanus is op 't bureau van Colonien in 's Hage geplaatst. Daniel, in 't voorleden jaar gepromoveerd, na een jaar lang bij de Handelsmaaschappij werkzaam te zijn geweest, is nu substituut griffier bij de Leydsche regtbank, op f 800. -. Dit is wel niet veel, doch voor een jongmensch alhier een aardig bijslagje. Bij vriend Dillié is alles zoo verre mij bekend is, zeer wel. De zoon artillerist maakt goede vorderingen, hij en alle de jong aankomende officieren vallen nu op eene magere epoque in; het vet is van de ketel en zonder buitengewone omstandigheden van oorlog is er fraai kans niet voor de 40 jaren tot den rang van kapitein te geraken. Onze treurige finantien noodzaken om zooveel mogelijk op de kosten van oorlog te bezuinigen en alles wat mogelijk, aan te wenden ten einde in 't vervolg buiten de rusien tusschen de Europische mogendheden te blijven. - De terugkeer tot den staat van vrede, na de sluiting van het Tractaat met Belgie, heeft het verlangen zeer algemeen gemaakt van nu ineens onze huishouding op oeconomischer voet in te richten en de Staten Generaal dringen hierop zeer ernstig aan. Of er ondertusschen met de nodige kracht aan het inkrimpen onzer duure huishouding zal gewerkt worden, durf ik mij niet beloven. Het is zoo moeilijk den ouden slenter te verlaten. Indien wij het geluk mogen hebben de Javasche productie op den tegenwoordigen voet te houden, kan zich de zaak nog goed redden, doch kwam hierbij een rakje in den wind, dan zoude het uit- | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
terst moeilijk, zoo niet onmogelijk zijn, eenige overeenstemming tusschen onze inkomsten en lasten te brengen. Ik veronderstel dat het Handelsblad geregeld tot U komen zal en twyfel niet of de artikels der laatste zes weken zullen U genoeg geleerd hebben dat de Javasche inkomsten ons 't hoofd boven doen houden. Deze moeilijkheden, gevoegd bij het singuliere huwelijk van Z.M., waarvan nog steeds questie is, hebben aan de publieke opinie eene geheel andere wending gegeven, dan zij in de laatste jaren had en zeker is die veneratie, welke men algemeen voor den koning had, hevig geschokt geworden; voor onze oude brave protestantsche luidjes is het ook hard te verduren, dat Koning Willem zich met eene belgische en wel eene yverige Catholieke Belgin in den echt zou begevenGa naar voetnoot1). Door het opbreken van het leger te velde zijn wij hier te Leyden gebeneficeerd geraakt met het hoofdquartier van Prins AlexanderGa naar voetnoot2), die als generaal de cavallerie zijne residentie bij ons koomt vestigen. Hij heeft het huis gekocht door mevr. Van Dam bewoond geweest op 't Rapenburg, naast prof. Siegenbeek. Dit wordt voor Z.K.H. in order gebragt. Ik twijfel echter, dat hij hier permanent zal verblijven. Voor een prins is Leyden, dunkt mij, wat stil. Het levert dan ook al zeer weinig variatie op en bij mij zelve nagaande, wat ik U van hier melden zal, om U au courant van onze kleine waereld te houden, moet ik erkennen bijna niets bijzonders te weten. Dat de vrouw van onzen vriend Levoir na eene korte verpozing weder tot hare vorige treurige melancholie vervallen is, zal hij U welligt zelve gemeld hebben. Hij is diep te beklagen. De oude heer De Fremery trekt zich de situatie zijner dochter sterk aan en moet ook zeer zwaarmoedig zijn. | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
Met belangstelling heb ik de details uwer huishouding op het Koningsplein gelezen en moet erkennen, dat het aanmerkelijk van dat op het Utrechtsche veer verschild; het is dan ook goed, dat de tractementen naar zodanige levenswijze worden opgevoerd, het ware anders best geschikt den zuinigsten huisvader te ruineeren. Uwe berichten omtrent Cleerens hebben mij veel genoegen gedaan in zooverre, dat ik uit dezelve moet opmaken, dat het hem finantieel niet slecht gaat en hij met zijne vrouw en kinderen gezond is; ik begrijp dat het U onmogelijk is hem op zoo groten afstand te gaan opzoeken en UwEd. hem schaars te Batavia zult ontmoeten. Wanneer dit echter mag gebeuren, breng hem dan s.v.p. ook voor zijne vrouw mijne beste groeten over. De laaste bezending Leydenaren Bake, Mess, van BommelGa naar voetnoot1) is waarlijk gelukkig en spoedig geplaatst geworden. De eerste heeft reeds het hart eener jonge schoone veroverd en zal zich wel verder door de waereld helpen. De beide anderen schijnen 't nog zooverre niet gebragt te hebben, die moeten geholpen worden. Nu waarde vriend, mag ik Uw geduld niet verder misbruiken. Alleen nog drie woorden om U te verzoeken onze hartelijkste vriendschap aan mevr. Lucas te betuigen, haar Ed. onze beste wenschen voor de bevestiging harer gezondheid over te brengen en mij en mijne huisvrouw in UwEds. veel waarde vriendschap aan te beveelen. Geloof mij steeds t.t. L.C.L. | |||||||
No 5.
| |||||||
[pagina 272]
| |||||||
den Luitenant ter Zee 1e klasse Amsberg, die het koopvaardijschip Flevo kommandeert, gebruik en waar aan boord zich den Heer Verkouteren bevindt, op den 1en dezer afgetreden president der factorij van de Ned. Handelmaatschappij, die wel zoo goed zal zijn U deze te overhandigen en één mijner goede kennissen is, varende zoo men zegt rijk O.I. 't huis na een verblijf in dit gewest van 6 jaren met f 400000. - (dus met een klein goud eijtje van het lieve kipje)Ga naar voetnoot1) om U weder eenig berigt van mij te doen toekomen, alsmede de afschriften der testamenten, waarvan ik in mijn brief van 21 Augs melding heb gemaakt, toe te zenden. Mijne vrouw en ik wenschen hartelijk dat mijne vorige brieven, ook deze door U en de waardige mevrouw Luzac in de volmaaktste welstand ontvangen zullen worden en dat dit ingetreden jaar vele genoegens en zegeningen voor U en haar Ed. zullen opleveren. Bij voortduring gaat het ons Goddank ook wel en is vooral mijn vrouw zeer gezond en wij beide opgeruimd en tevreden. Ik heb het nog maar altoos bijzonder druk vooral in mijne betrekking als inspecteur over de koloniale marine, hetwelk zich echter meestal bij uitsluiting bij het doen vol schrijven van riemen papier bepaald. De zaakjes hier op Java gaan zoo al het oude gangetje, vermeerdering van culture en toenemende welvaart, maar daarbij ook bij het gouvernement steeds gebrek aan geld en welk laatste men daaraan toeschrijft, dat de minister van den Bosch onze kolonie en al deszelfs in Nederland op het Plein in den Haag wil besturen en niet zorgt dat de benodigde gelden om de wagen hier op eene ordentelijke wijze regt te kunnen houden, aan het Indische Gouvernement beschikbaar worden gesteld. Verbeeld U dat met al die overvloed van producten het Gouvernement op Java geen geld hebbende om in de daar aan op het eiland Banca bestaande behoefte te voorzien, een | |||||||
[pagina 273]
| |||||||
stoomschip in aller haast naar Padang moest gezonden worden om van daar al het geld, wat men bij elkander konde brengen, naar Muntok (hoofdplaats van Banca) over te brengen en dit, niet toereikend bevonden zijnde, vond de Gouverneur Generaal zich, met afwijking der voorschriften, wel genoodzaakt eenige producten op publieke veiling te doen verkopen, ten einde op die wijze aan de zeer dringende behoeften van geld te voorzien. Een doelmatige zuinigheid is, vooral in de benarde finantieele toestand, waarin ons lieve vaderlandje zich bevindt voorzeker dringend noodzakelijk, maar of het wel doelmatig kan geacht worden dat vele zaken hier verwaarloosd en niet bewerkstelligd kunnen worden, door dat deze kolonie, zoo als sommige in dit gewest wel eens hard op denken, uitgezogen wordt, dit zal ik liefst aan daartoe bevoegde beoordeelaars overlaten, doch dit kan ik U sub rosa (om mij van de eenigste Latijnsche woorden te bedienen, die ik kan) melden, dat hierover het algemeen over die staat van zaken een onvergenoegde en pruttelende geest heerscht en men noch met het voeren der directie van den Heer Van den Bosch, noch met de wijze van regeerevan de gouverneur generaal byzonder schijnt ingenomen te zijn; ik houde mij echter buiten alle die zaken en begrijp, dat hooren, zien en zwijgen voor mij het beste is. Ik ben steeds op een goede voet met Z. Excell., doch geloof niettegenstaande ik de goede man in zijne moeylijke positie veel achting toedraag en beklaag, dat gebrek aan fermiteit, besluiteloosheid en niet altoos uit zijn eigen oogen ziende in hem af te keuren zijn - het is waarlijk te wenschen dat de persoon die de generaal de Eerens is het aanstaande jaar zal vervangen, iemand is, die bij kennis van zaken ten opzichten van deze kolonie ook in zich vereenigt bedaardheid, overleg, fermiteit en zelfstandigheid, want zonder dat wordt deze Brillante Kolonie op het spel gezet en o, jé, hoe zoude het bij ons in het vaderlandje gaan, wanneer de zaken hier eens verkeerd gingen en de kip ophield de precieuse goude eytjes voor ons te leggen. Maar genoeg van Java, te meer daar ik veronderstel, dat U in Holland in Uw betrekking als lid van de Staten Generaal meer van de O.I. zaken zult weten als ik in staat ben U te melden. Ik hoop U het mij niet ten kwaden zult duiden ik mij de vrijheid veroorloof drie rekeningen hierbij te voegen welke het mij aangenaam zal zijn door U voor mij worde voldaan | |||||||
[pagina 274]
| |||||||
en daar ik ook immer eenige gelden beschikbaar heb bij de Heeren Lamaison en Bouwer te Amsterdam om daaruit te betalen wat mijn vrouw zoo van tijd tot tijd uit Amsterdam ontbiedt, wenschte ik wel bij het ontvangen van gelden voor mij successivelijk tot f 3000. - door U aan de genoemde firma Van Lamaison en Bouwer werdt geremiteerd. En nu met mijn lange epistel eindigende biede ik U mijne vrouw en mijne hartelijkste groeten, ook voor de waardige mevrouw Luzac aan, U tevens verzekerende dat ik met alle achting het genoegen heb te zijn, UwEdelmogende Dw. Dr. en vriend E. LUCAS. | |||||||
Koningsplein den 4 January 1840Ga naar voetnoot1).Waardste mevrouw Luzac. Bij gelegenheid dat Lucas aan de waarde Heer Luzac schrijft, is het mij een genoegen UEd. eenige regelen te doen geworden en UEd. de verzekering te geven, dat het eene vreugde voor ons was uit mijn Eds laatst ontfangene schrijvens uwe beide voortdurende welstand te vernemen, hopende van harte, dat zulks ongestoord gebleven is en met verlangst zienen wij nader goede berigten van UEds tegemoet. - De Heer Verkouteren zal de goedheid hebben UEd. dese te doen geworden, zijn Eds is President der Handelmaatschappij alhier geweest en zijn echtgenote, thans te Leyden woonachtigGa naar voetnoot2), heeft zijn Eds mij beloofd het te zullen bezorgen spoedig na zijn aankomst. Zijn Ed. vleit zich tevens om UEd. en de heer Luzac zijn kennis te maken; zijn Ed. repatrieert na een aanzienlijk fortuin gemaakt te hebben en hoopt dus de vrugten daarvan in het vaderland met zijn vrouw en kinderen te genieten. Onzen tijd voor de terugreis is reeds mooy gevorderd, daar de helft van Lucas zijn dienstteyd verlopen is en hoe zeer, dat wij het in vele opzigten hier goed hebben zal het mij niettemin regt genoegelijk zijn om mij weder in Holland te bevinden. - Om een frissche lugt te scheppen | |||||||
[pagina 275]
| |||||||
zijn wij eenige dagen van Batavia afwezig geweest en buitens bezogt in de bovenlanden; ik verzeker uw het een genot is om wat koelder lugt in te ademen dan hier plaats heeft; het klimaat is ons echter niet ongunstig, daar wij tot nu toe gezond zijn gebleven. Van de bovenlanden gesproken, thans leveren dezelve een overheerlijk gezigt op daar de rijstvelden op zijn mooijst zijn en veel gelykende na het zagte groen van onzen vlasvelden; alles floreert op Java en wat de cultuur betreft hoort men niet dan voordeelig spreeken, dit geeft goede vooruitzichten voor Holland. Bij deze gelegenheid schrijf ik dan ook aan de goede mevrouw van Alphen, van harte hoop ik, dat alles bij hun aan huis steeds wel gaat, volgens de laatste berigten vernamen wij tot onzen leedwezen, dat beide de hoofden van dit talrijk huisgezin veel hadden gesukkeld. God geeft dat het zich weder ten besten geschikt heeft. Lucas heeft mij verzogt UEd. zijn hoogachting te betuigen waarbij ik mijn welmenende complimenten aan UEd. waardige echtgenoot voege; wil UEd. de goedheid hebben mij te herinneren aan uw schoonzuster juffrouw LuzacGa naar voetnoot1) en verdere goede kennissen, die na ons mogten vragen; alvorens deze te eindigen voege ik nog onzen gelukwenschen bij, hebbende vernomen dat het huwelijk van uw neef de heer van HeukelomGa naar voetnoot2) met Hermine Hubrecht voltrokken is, met de opregtste-wenschen voor alles, dat de jonglieden tot hun geluk kan strekken, alsook dat UEds en de verdere geachte famille lange jaren getuigen daarvan zijn mogen. Vergeef mijn indiscreete lange brief en gelooft mij steeds te zijn, waardste Mevrouw Luzac!
UwEds dw. dienaresse L.E. LUCAS-LAMAISON.
WelEdele geboren Vrouwe Mevrouw Luzac-Durieux 't Rapenburg Leyden. | |||||||
[pagina 276]
| |||||||
o V.
| |||||||
[pagina 277]
| |||||||
de heer Baud de taak heeft opgevat en zeker het voetspoor van zijnen voorganger volgende, zijn uitterste best zal doen om deze kip, die de goude eyeren legt en moet blijven leggen, zullen wij het hoofd fatsoenlijk boven water houden, met de noodige zorg en voorzigtigheid te behandelen. Sedert die levendige deliberatien over die O.I. leeningswet en over de begrootingswetten voor dit jaar blijft er nog altoos tusschen de regering en de Staten Generaal eene verwijdering bestaan, welke door de voordragt van eenige goede veranderingen in de grondwet gemakkelijk kan weggenomen worden. Ik vrees echter dat men hiertoe moeilijk besluiten zal en wij op die wijze nog eenigen tijd zullen kunnen haspelen. - Het is waarlijk te betreuren, dat het ophouden der spanning wegens de buitenlandsche aangelegenheden de binnenlandsche van eene zoo ongunstige zijde heeft leren kennen. Van het hooge huwelijk vernemen wij sedert een paar maanden niets. Hoe die zaak in een zit is moeilijk te gissen; de lieve schone zit altoos in Napels. Die zaak heeft ondertusschen oneindig veel kwaad gedaan en al kome er nooit iets van, zal het bijna onmogelijk zijn den kwaden indruk immer weg te nemen; bij onze vroome gereformeerde luidjes is het prestige weggeveegdGa naar voetnoot1). - Over de buitenlandsche politiek zal ik zeer kort zijn. Daar er op dit oogenblik geen bijzonder nieuws is, de steeds aangroeiende jalouzy tusschen de Engelschen en Franschen U ook niet zal ontsnapt zijn, die tedere alliancie is, dunkt mij, fraai aan 't zakken en kon wel eens op katjesspel uitloopen. Mogen wij in dat geval maar neutraal blijven. Zoo niet, dan wordt onze positie zeer moeilijk. Van uwe vrienden en oude stadgenooten heb ik waarlijk ook niets bijzonders te schrijven. Alles blijft hier zoo al bij 't oude, van A(lphen) sukkelende, zijne vr(ouw) en k(inderen) zeer wel, Dillié en familie zijn wel; bij Levoir en Fremery is het nog als in 't voorgaande jaar. De vrouw van den eerstenGa naar voetnoot2) is steeds te Utrecht en schijnt niet veel beter. Jan FremeryGa naar voetnoot3) is nu wel, doch kan op zijne gezondheid niet | |||||||
[pagina 278]
| |||||||
roemen. De oude heer P. CunaeusGa naar voetnoot1) is onlangs overleden; dit maakt eene diep ongelukkige weduwe. Gode zij dank, kan ik U van mijne betrekkingen niet dan goede tijdingen geven, mijne vrouw vooral is steeds gezond en zoo het haar mogelijk was mevrouw Lucas op het Koningsplein te komen opzoeken, zonder die gruwelijke waterplas over te dobberen, zoude ik de mogelijkheid daarvan kunnen voorzien. Voor de landreizen is zij fameus, doch 't water bevalt haar minder. Zij ziet zich dus met mij, die toch zonder mijne vrouw niet van huis gaat, genoodzaakt Uw Ed. en mevrouw Lucas op deze onvolkomene wijze de verzekering te blijven aanbieden onzer opregtste vriendschap en hoogachting - geloof ons steeds t.t.L.C.L. en v(rouw). | |||||||
Batavia den 12e April 1840.Waardste en zeer geachte mevrouw Luzac.
Bij gelegenheid dat ik het genoegen heb UwEd. een kistje te zenden inhoudende twaalf flessen, gedeeltelijk zuur en confituren, welke ik hoop na uw genoegen zijn zal, is het mij bijzonder aangenaam UEd. eenige regelen te doen toekomen, kunnende UwEd. goede berigten van ons geven, daar wij voortdurend een goede gezondheid genieten en welke wij van harte hopen Uw beider deel ook zijn mag. Hartelijk verlangen wij nader berigt van UwEd. en de waarde heer Luzac te ontfangen, de laatste berigten uit Holland zijn tot ll. November, hebbende de schepen, die in het najaar vertrokken zijn een buitengemeen lange reis gehad. UEd. kan niet be- | |||||||
[pagina 279]
| |||||||
grijpen welk een vreugde het voor ons is, zoo ver verwijdert zijnde van onzen Europeische kennissen, om tijdingen van hun te ontfangen. Lucas heeft het thans zeer druk en heeft mij verzocht te zeggen met bijvoeging (van) zijn welmenende complimenten, dat indien hij eenigzints in de gelegenheit is, hij zich het genoegen zal geven aan uw waarde echtgenoot te schrijven. De jonge Dillié, die ons dikwijls komt bezoeken, is volmaakt welvarende en is zeer oppassend, hij is echter van carrière verandert, zooals Uw misschien reeds van zijn goede ouders zal vernomen hebben; nietegenstaande de raadgeving van Lucas daaromtrent heeft hij volstrekt gewild om uit de marine te gaan, nu hopen wij dat de omstandigheden hem eenigzints mede zullen vallen om hier goed vooruit te komen, want het is thans in verre van zoo gemakkelijk niet, als dat het vroeger was. Sedert mijn vorige aan UEd. heb ons een nieuwe nicht verworven door het huwelijk van de heer van Heukelom met destijds Hermine HubrechtGa naar voetnoot1), van harte wenschen wij hun Eds. alle mogelijke genoegens en zegeningen toe en ik feliciteer UEds hiermede niet twijfellende dat de genoegens in ons famille-kring grootelijks hierdoor vermeerdert worden. (Volgt slot. Schrijfster hoopt het beste voor de gezondheidstoestand van den heer en mevrouw van Alphen.)
Waardste mevrouw Luzac UEds dw. dienaresse L.E. LUCAS-LAMAISON. | |||||||
No 6.
| |||||||
[pagina 280]
| |||||||
zooals U meld, men de leden van de Staten Generaal zoo geheel onkundig met de overzeesche bezittingen laat. Verbeeld U, dat er eenige maanden geleden alweder orders van de minister van den Bosch aan de gouverneur generaal zijn gezonden om, zoo ik vermeen, een millioen guldens te bezuinigen en wanneer U dan weet, dat ik gisteren een brief van de kapitein ter zee van Maren dd. 20 Februari ll. heb gekregen, waarin de volgende zinsnede voorkomt, zal U dunkt mij uitroepen, wat een akelige boel is dat. - ‘Bij den ontvanger alhier (Amboina) zijn ook geene gelden meer voorhanden zoodat men reeds een begin gemaakt heeft met de ambtenaren niet te kunnen betalen, zijnde reeds sedert twee kwartalen het tractement der officieren en verdere schepelingen geheel in koper uitbetaald, hebbende ik met heel veel moeite bij den gouverneur kunnen bewerken, dat in elk kwartaal slechts voor f 300. - aan zilvere specie ontvangen is’. - Een dergelijk rapport heb ik ook van de zeeofficier in de wateren van Riouw bekomen. Het zilver, sedert de bank opgehouden heeft te verwisselen, is nog maar altoos fameus schaars, de Chineesjes profiteeren hiervan en laten ons, wanneer zij zilver voor onze papieren willen hebben, 12 ja tot 14% verliezenGa naar voetnoot1). Om een wissel tegenwoordig op Holland te krijgen, moet men ook fameus bloeden en dat alles, zeg ik met U, in een land, daar zoo veel welvaart voor het gouvernement is. Touang van den Bosch wil het onderste uit de kan hebben. Ternate heeft een groote ramp door een fameuse aardbeving getroffen; in zoodanig geval is het wel zoo goed op het Rapenburg, wanneer er geen kruid schip springt, dan te Ternate. - Van Vriend Le Voir heb ik in Januari weder 18 ankers wijn gehad, mag ik U verzoeken dezelve maar voor mij te betalen, hij heeft mij de rekening niet toegezonden. Dat U en de waardige mevrouw Luzac steeds welvarende zijt, was ons zeer aangenaam te vernemen. Mijn vrouw heeft aan mevrouw Luzac geschreven, ik had plan gehad om dezelve onder een couvert te verzenden, doch ik ben te laat met mijn brief gekomen, vooreerst omdat ik het inderdaadGa naar voetnoot2) verschrikkelijk druk heb en ten tweede omdat ik een | |||||||
[pagina 281]
| |||||||
paar dagen in de mat ben geweest; de ingewanden waren niet in order en daarmede moet men in dit landje bijzonder voorzichtig zijn, of kapitein Jas komt in het spel en met die vriend valt niet veel te parlementeeren. Nu ben ik weder beter, mijn vrouw maakt het steeds wel. Mijn zenuwgestel en oogen zijn vrij wat verzwakt sedert ik hier ben en dit heeft mij dan ook doen besluiten eersdaags aan het departement van Marine in Nederland te vragen, dat ik in het begin van 1841 mag vervangen worden. Ik ondervind ook inderdaad zoo weinig aanmoedigends van de Directeur Generaal WolterbeekGa naar voetnoot1) en de minister van den Bosch, dat ik waarlijk geen reden voor mij vind om hier langer te blijven, dan noodzakelijk is. Verbeeld U, dat men mij hier naar toe heeft gezonden om de marine aangelegenheden in dit gewest met den Gouverneur Generaal te regelen en nu ik dit gedaan heb met afsloving van mijn ziel en ligchaam, wil men in Holland, dat hetgeen wat nu daaromtrent pas is ingevoerd, weder zal veranderd worden. Ik heb alle de aanmerkingen weerlegd, de Gouverneur Generaal heeft dezelve goed gevonden en nu is daar over weder geschreven naar Nederland. Ik noem dit een lamme en saaie boel. Ik hoop, dat U mij genoeg kent om te weten, dat ik immer mijn Koning en het Vaderland met trouw en ijver heb gedient, maar wanneer ik op mijn jaren (circa 55), waarvan ik aanstaande maand 45 jaren zal hebben gedient en met 2 sterren in mijn epauletten, nog als een schooljongen wordt behandeld, zullen mijne vrienden het wel voorzeker niet in mij laaken, dat ik deze zoogenaamde mooie betrekking aan iemand overlaat, die zich alles laat welgevallen, wanneer hij maar een beurs kan maken. Nimmer was het geld mijn afgod, ik zal dus hier ook al geene schatte vergaaren. U ziet ik ben niet in mijn humeur, maar God dank ik ben wel met de Gouverneur Generaal, ja met alle menschen. Ik geef U in overweging om daar het mij(n) humble opinion is, dat onze staatsgeldelijke aangelegenheden niet teregt zullen komen, om mijn Hollandsche papiertjes te verkopen en in andere te beleg- | |||||||
[pagina 282]
| |||||||
gen. Ik laat zulk echter geheelGa naar voetnoot1) aan uw verlicht oordeel over, doch daar ik met weinig of geen geld uit O.I. zal 't huis komen, verzoek ik U mijn tractement en interessen, die U na ontvangst dezer voor mij zult ontvangen, in spetie te houden leggen, want als ik soms een huis wil kopen, heb ik daardoor direct geld beschikbaar. En nu waarde heer Luzac, breek ik af. Groet ten hartelijkste de waardige mevrouw Luzac, ook vriend Dries en familie, van Alphen en alle goede vrienden te veel om bij name te noemen. Willem Dillié maakt het steeds wel, past goed op. Coos van Alphen zal, zoo ik verneem, weder spoedig geplaatst worden. Geloof mij met de meeste hoogachting
UwEds. gestr. dw. dr. en vriend E. LUCAS.
Nadat ik dezen hedenmorgen vóór het ontbijt (8 uren) geschreven had, kwam ik om 9 uren op mijn bureau om dezelve te laten digt maken en zie daar, welk een vreugde. Ik ontving uw brief van den 20 November. De tijd ontbreekt mij om dezelve te beantwoorden. Naar Alexander DukGa naar voetnoot2) zal ik informeren. Voor het naaste geloof ik (dat) die man op de reis van Holland naar hier zal zijn overleden of te wel gedeserteerd. Ik bedank U hartelijk voor het verrigten met mijn testament. Ik hoop, dat U het nieuwe stelletje, dat ik U heb gezonden, vóór den ontvangst dezer zal zijn geworden. Adieu, adieu. Ik zit weder voor een berg van papieren, die verwenschte schrijverij. Uw vriend Lucas. | |||||||
Batavia den 1 Mey 1840Ga naar voetnoot3).
| |||||||
[pagina 283]
| |||||||
gezien dit een perfecte goede gelegenheid is om brieven te verzenden, wil ik dezelve dan ook niet laten voorbijgaan, zonder uw geeerde schrijvens van 20 Nov., den 14 April door mij ontvangen, zooveel de tijd mij zal toelaten te beantwoorden, verzoekende noch op stijl, noch op schrift veel te letten, want daar ik vooreerst een zeer slechte scribent ben en ik ten tweede op mijn bureau zit, waar men mij ieder oogenblik komt spreken, of op andere wijze verhindert om geregeld te kunnen voortschrijven, zullen de woorden en letters daardoor dan ook in deze brief wel niet alle geregeld op hun plaats worden gevonden. In mijn brief aan U van den 13 ll. had ik de eer U den ontvangst van Uw geeerde brief van den 20en November te melden. Ik heb mij onmiddelijk beijverd om iets aangaande Alexander DukGa naar voetnoot1) te weten te komen. De resultaten gaan hierbij en waaruit U zult ontwaren, dat gen. persoon te Radja Kwessie(?), liggende in het Rembansche op dit eiland en thans genaamd Bodjo Nejoro in 1829 is overleden. Waaraan hij is overleden, heb ik niet te weten kunnen komen. Zeer veel leed heeft het mij gedaan te vernemen dat mijn achtingswaarde en goede vriend van Alphen met zijn gezondheid zoo begint te sukkelen. Groet Z.Ed., ook mevrouw van Alphen hartelijk van mijn vrouw en mij in het aanstaande jaar, wanneer ik stellig met mijn vrouw hoop 't huis te varen, voeden wij de wensch U, mevrouw Luzac, de vriende van Alphen en verdere goede kennisse à costi terug te zien. - Coos van Alphen is weder geplaatst en wel als lid van de Raad van Justitie te Batavia, Bake is advocaat te Samarang; het gaat hem zeer goed, hij vindt daar die concurrenten niet, die hij in Nederland zoude aantreffen. De laatste tijdingen uit ons vaderlandje hebben ons hier zeer getroffen, de leden van de Staten Generaal zijn naar mijn wijzen van zien en dat is ook hier de algemeene opinie eindelijk eens flink en met waardigheid voor 's lands dierbare belangens uit den hoek gekomen; dat U en andere heeren leden moedeloos begonnen te worden, verwondert mij niet, maar of het niet eerder op Nederland toepasselijk is, dan op de Oost, de opvoering der tractementen geloof ik gemakkelijk te kunnen aantoonen. Wanneer men inderdaad goed bekend is met de zaken, zijn de tractementen minder schrikwekkend, dan men wel zoude | |||||||
[pagina 284]
| |||||||
denken. Ziet de sterflijsten maar eens na en maak daaruit op hoe vele zeeofficieren en mindere schepelingen over Jas zijn brug worden gedragen; 4 adelborsten van de 24 zijn in eene maand op Java gestorven. De Bellona is met 300 koppen in de Oost gekomen, een maand later lagen er 60 in het hospitaal, een fregat of ander oorlogsvaartuig, dat hier twee jaren blijft en slechts 1/5 van zijn equipage heeft verloren, rekent men goed afGa naar voetnoot1). Om van mij zelve te spreken als hebbende van de zeeofficieren alhier het hoogste tractement, heb ik aan vast tractement f 3000. - 's jaars, waarvan af gaat voor het weduwe fonds f 690. -, rest f 2310. - Mijn zeetractement bedraagt f 12000. - 's jaars en f 12000. - half koper en half zilver Indische toelaag. Dat klinkt nu zeker fraay in de ooren, neen dit gaat niet, want wij worden hier in koper of zilverpapier betaald. Het koper is 20% minder waard dan het zilver en wanneer dan nog in aanmerking wordt genomen dat, om zilvergeld te krygen, men minstens 10% op het papier moet verliezen en waarna de kooplieden hunne waren berekenen, - zoodat mijn nominaale tractement van f 27000 door al die fraaye zaken op f 22830 's jaars gereduceerd wordt. Verbeeld U, dat te Riouw bij Sincapore de agio van zilvergeld met koper 40% is, dat is een wezentlijke waarheid. Het is op mijn woord hier alles geen goud wat er blinkt; wanneer men op dit oogenblik geld van hier naar Holland wil overmaken, verliest men 10%. Zoo fraai staan de zaken hier. Nu mijne uitgaven. Ik leef in mijn rang fatsoenlijk, maar niet overdadig. Ik heb 12 paarden op stal en die heb ik noodig. Ik heb een rijpaard, een jongenspaard om boodschappen naar de stad en elders te doen, want wij wonen ruim 3 palen, één uur en meerder gaans van de stad en nog 3 en 4 palen op Cramat wonen ook nog families, dit alles noemt men Batavia. Ik heb 10 wagenpaarden, 2 zijn daarvan dagelijks noodig om naar mijn bureau te rijden, 2 voor mijn vrouw om 's morgens boodschappen naar de stad te doen of om 's avonds visites te maken en 4 om 's middags te touren, zoodat van de 10 wagenpaarden worden meestal 8 dagelijks ge- | |||||||
[pagina 285]
| |||||||
bruikt en de paarden hier dagelijks te laten lopen kunnen die beesten op den duur niet volhouden. Eén reisrijtuig moet ik hebben, één rijtuig voor mijn gebruik, één voor mijn vrouw, één ligt handrijtuigje en een palanquin voor de quade mousson. In Holland klinkt dat alles overdadig, maar op mijn woord, men heeft het hier noodig. Ik verwoon
E. LUCAS. (P.S.) Vele complimenten aan Dillié en familie. Willem is perfect wel en past steeds goed op. | |||||||
[pagina 286]
| |||||||
No. 5 van den 4 January jl. bespeurd dat uwe gezondheid en die van Uwe waarde echtgenoote steeds voldoende blijft en dat, overgrote drukte uitgezonderd, het Uw Ed. op Java wel gaat. Hartelijk blijf ik wenschen, dat zulks tot aan het einde uwer missie zal mogen voortduren en wij Uw Edns over een paar jaren in den besten welstand onder ons zullen terugzien. Gode zij dank blijven wij voortdurend den besten gezondheid genieten. Uit uwen voorlaatsten van 15 Augustus 1839 heb ik gezien, dat UwEd. mijne missive no. 2 van 26 January 1839 ontvangen hebt, - doch van mijnen brief no. 3 van 29 Juny 1839 vinde ik in uwen laatsten geen gewag gemaaktGa naar voetnoot1); ik zond haar af per post, evenals de no. 4, den 20 November 1839Ga naar voetnoot2) en no. 5 den 6 February jl., welke brieven nu ook zeker reeds tot U zullen gekomen zijnGa naar voetnoot3). Uwe laatste van 4 January is mij, met het gezegeld pakket, waarin Uwe testamenten bevat zijn, door den Heere Verkouteren den 20 Mey jl. bezorgd, toen wij bij de Staten Generaal midden in onze drukste bezigheden en deliberatiën over de herziening der Grondwet verward waren en ik dagelijks naar 's Hage op reis was. Dit heeft veroorzaakt, dat de Heer Verkouteren, die de goedheid had mij het paket in persoon te brengen, mij niet heeft aangetroffen en nu ik na den afloop onzer werkzaamheden getracht heb Zyn Ed. te gaan zien, ben ik tot nu toe niet gelukkiger geweest. Zyn Ed. is nog al dikwijls van huis. - Het geen Uw Ed.g. mij van het aardig fortuintje schrijft, waarmede die Heer de Javasche kust verlaten heeft, is nog al geschikt om de lust voor zulk eene betrekking op te wekken; ik verzeker U dat in het lieve Vaderland het onmogelijk is, zonder agiotage winsten te bejagen, in zoo weinige jaren als de Heer V. op Java vertoefd heeft, een capitaaltje van vier tonnen gouds over te houden. Ik mag veronderstellen, dat de heer president der factory zich op Java ook niets zal ontzegd hebben en zoude dan tot de conclusie durven komen, dat die betrekkingen bij de Handelmaatschappy te ruim betaald worden. In alles behoort | |||||||
[pagina 287]
| |||||||
zekere maat gehouden te worden; wat zij thands toelegt, is wat heel kras en zal de jaloezie, welke al veel veld windt ten opzichte der voordeelen door de Handelmaatschappy en alle hare deelhebbers en suppoosten genoten wordende, aanmerkelijk doen klimmen. Ik ben altoos bevreesd, dat men in die O.I. zaken het zeyl te sterk in den top haalt en dat het kipje wel eens aan het pruttelen en haspelen zal kunnen geraken bij onhandigheid of onvoorzigtigheid van hen, die het moeten oppassen en verzorgen. Uwe bedenkingen deswegens heb ik met de uitterste belangstelling gelezen en uwe voorzichtige handelingen alleszints toegejuicht. Meer en meer schijnt het gevoelen veld te winnen, dat de tegenwoordige Gouverneur Generaal voor de moeilijke taak hem opgedragen, niet in allen deele geschikt is, - doch omtrent de opvolger lopen steeds uiteenlopende geruchten; van den Heere Baud moet ernstig questie geweest zijn, - men zegt dat hij min genegen was andermaal de reis naar Java te ondernemen. De graaf van den Bosch leeft onder het genot van alle aardsche gerieflijkheden op zijn prachtig gebouwd buitengoed in 't Haagsche bosch in rust en vrede en is sedert de bataille van December jl. niet weer in 't open veld verschenen; ik veronderstel echter, dat de belangrijkste zaken tusschen hem en Z.M. nog wel beknutseld worden. Zijne aftreding als minister is spoedig door die van zijnen ambtgenoot BeelaertsGa naar voetnoot1) gevolgd geworden en na een ministerieel interregne van 6 a 7 maanden zullen onze finantien nu zeer waarschijnlijk in handen komen van den Heer J.J. Rochussen,Ga naar voetnoot2) directeur van het Entre- | |||||||
[pagina 288]
| |||||||
potdok te Amsterdam. Het is een Javaman van middelbare jaren en zeker van veel moed, daar hij de finantiën van den Staat durft aanvaarden op een tijdstip, dat ze waarlijk geen gunstig vooruitzicht opleveren. - De overtuiging hiervan heeft mij al eens het voornemen doen koesteren Uwe zes stuks amortisatiesyndicaten te gelde te maken en deze gelden in andere fondsen te plaatsen. Ik heb dit echter niet gedaan omdat ik eigentlijk een vijand van dergelijke omzettingen ben en mij ook tot zoodanige operatiën niet wel geregtigd oordeelde; daarenboven wist ik den aankoopprijs niet, wat Uw Ed. dus stond te verliezen en was even onzeker wat bij verkoop met dit capitaal uittevoeren. Alle 5 en 4½ pc. effecten staan zeer hoog en ik zoude dus bij herplaatsing in rente verminderd zijn. ------
(verder over eenige betalingen en uitlotingen). Betreffende uwe vrienden alhier heb ik redelijk goede berigten. Wat de gezondheid van van Alphen aangaat, na zijne ziekte in het vorige jaar is hij niet weder tot oude krachten teruggekomen en blijft zwak. In het verlopen jaar heeft hij dikwijls moeten te huis blijven. Mevr. van Alphen en de jonge famielje zijn wel. Of hij nog geen' kinderen genoeg had, zijn er nu een paar kleinkindertjes uit Java komen opzetten, spruitjes van TonkieGa naar voetnoot1). Zoon Coos die als executeur in broeders boedel fungeert, heeft hem die liplapjes gezonden. Wat hoort Uw Ed. van dien vriend Coos? Hij is van zijnen post ontslagen geworden en moet nu als advocaat practiseeren. Is dit alles ongeluk of 't gevolg van intrigues? Het spreekt van zelve, dat hij dit aan zijnen vader schrijft. - Dat bij vriend Dries alles wel is, zult gij zeker weten, want hij | |||||||
[pagina 289]
| |||||||
is een vlug scribent en zal U wel au courant zijner aangelegenheden houden en het aanstaande huwelijk Zijner dochter SuzetteGa naar voetnoot1) gemeld hebben. Mevrouw Levoir blijft in treurige gemoedsgesteldheid steeds te Utrecht bij den Heer Schroeder van der Kolk. Levoir vleidt zich met herstelling en wie zal dit niet met hem hoopen. Zij was een zoo achtingswaardige moeder. - Mijne famielje is nog altoos ter neer gedrukt door het verlies van de lieve vrouw van mijn neef Jan van Heukelom, die allergelukkigst gehuwd met eene dochter van den Heer Hubrecht, zijne vrouw in Maart jl. op 't onverwachts verloor, hem een lief aardig kind weinige weken oud achterlatende; de slag heeft ons allen op 't gevoeligst getroffen. - Doch ik begin te bemerken, dat ik zoo voortkeuvelende al vrij veel paginaas heb vol geschreven en dat het tijd wordt, dat ik Uw Ed. aan nuttiger bezigheden terug geve. Ik mag dit echter niet doen zonder Uw Ed. alvorens verzocht te hebben mij zooveel Javaansch nieuws te willen mededeelen als Uw Ed. begrijpen zult mij te kunnen en te mogen melden. Ik stel het hoogste belang in het lieve kipje en verneem zoo gaarne door eenen onpartijdigen en deskundigen beoordeelaar hoe het behandelt wordt. Geloof mij, bij de Staten Generaal weten wij hier van alles bijzonderst weinig, niet meer dan men ons zeggen wil. De Oost Indische Zaken worden geheel buiten onze bemoeiingen gehouden. De koning en de minister beweren, dat hij als Roi absolu autocrate tout pur daar regeren mag en moet, hetgeen mij nog niet bevallen wil.
(volgt slot) T.T.L.C.L. | |||||||
Batavia den 5en Augustus 1840Ga naar voetnoot2).
| |||||||
[pagina 290]
| |||||||
Uit de couranten, die wij tot 4 April hebben, zoowel als door Uw Ed.m. brief, verneem ik, dat de zaakjes in ons lieve vaderlandje nog maar niet best gaan en de politique horizon in Europa in het algemeen er zeer beneveld en heyig uitziet; de Rusjes, hebben wij gisteren over Sincapore van Bengalen de tijding gekregen, dat te Khiva zijn aangekomen; zij beginnen onze Engelsche stiefbroeders te Kaboul dus mooy nabij te komen; dit kan een fraaije afleiding ten opzichten van Java geven, wanneer John Bull er al op mogt gedacht hebben om, daartoe de gelegenheid zich aanbiedende, weder om van dit eiland onze goudmijn en plegt, ja noodanker, bezit te trachten te nemen. - Zooals UEd.m. zeker voor den ontvangst dezer reeds bekend zal zijn, is de G. Gl. De Eerens den 30en Mey ll. te Buitenzorg overleden; zooals het gewonelijk gaat, betreuren sommige Z. Excellenties dood, terwijl andere daarover onverschillg zijn. Ik behoor voorzeker tot de eerste, daar ik immer de meeste beleefdheden in alle opzichten van Zijn Excellentie heb mogen ondervinden en veel werk, zoo ver de weinige geldmiddelen strekten, van de marine in dit gewest maakte; de tijdelijke opvolger onder de titel van waarnemend Gouverneur Generaal is de Graaf van HogendorpGa naar voetnoot1) een brave familieman, maar die hier algemeen de capaciteiten niet worden toegekend om deze kolonie naar vereischte te besturen. - Baud is de algemeene roep, die moet uitkomen als Gouv. Gen.l en bij die wensch voeg ik ook de mijne, want er is hier een Gouverneur Gl. nodig, die met alle aangelegenheden van dit dierbaare eilandje goed bekend is en dus op zijn eigen beenen kan staan en waardoor voorzeker alles beter zal gaan, dan wanneer deze kolonie tot in de geringste détails van het departement van kolonien | |||||||
[pagina 291]
| |||||||
op het Plein in den Haag geregeerd wordt. De nadelige gevolgen van dit laatste zijn hier in menigte voorhanden, doch zal UEd.m. daar maar niet mede lastig vallen, alzoo dat alles voorzeker in den Haag aan ieder bekend moet zijn. Van Alphen is thans weder te Batavia en is lid van de Raad van Justitie. Jammer dat hij de betrekking van fiscaal te Sourabaya heeft verloren, want dezelve was vrij wat lucrativer dan de tegenwoordige, hij had zijn ontslag als fiscaal niet gevraagd, maar hij is op wachtgeld (nonactiviteit) gesteld, omdat het, toen hij reeds fiscaal was, ontdekt is, dat hij in zijn vorige betrekking van omgaande rechter te Batavia zaken verkeerd had behandeld, waarom het gouvernement het nodig had geoordeeld hem met wachtgeld te straffen. Hij komt zeer dikwijls bij ons aan huis, hij liet zich te voren zoo wel eens luid over zijn chefs op geen gunstige wijze uit. Hij heeft het verkeerde en voor hem nadeelige ervan ingezien en is dan nu ook veel voorzichtiger. Bake is te Samarang advocaat, Mess is secretaris van de omgaande regter aldaar, Van Bommel is als controleur over de landelijke inkomsten naar Sumatra vertrokken. Men zegt hij vrij wat schulden, eenige duizende guldens, mogelijk wel wat vergroot opgegeven, te Batavia heeft achtergelaten. Willem Dillié past perfect goed op, hij is met den 1en dezer van klerk bevordert tot 3e kommies en daardoor van f 100. - 's maands ½ zilver en ½ kopergeld, op f 150. - gekomen, doch door de algemeene genereuze maatregel van het Gouvernement trekt hij het eerste jaar van die verhoogde f 50. - slechts f 25. -, doch hoe dit ook zij, hij is zeer tevreden. Den 8e Augustus. Daar ik weder een paar dagen met mijn buik in de war ben geweest en die infaame buikziektens, al is het dan ook maar bij mij in een geringe graad, een mensch neerslachtig en landziekig maken, is oorzaak ik den 5e deze niet heb voleindigd en hetgeen ik nu, daar ik mij weder wel gevoel, zal doen. Ten hartelijkste verzoeken mijn vrouw en ik UEd.m. Mevrouw Luzac van ons te groeten, ook de familie Dillie, van Alphen. Ja, bij gelegenheid onze verdere belangstellende vrienden in Leyden en UEd.m. daarbij de voortdurende verzekering van mijne hoogachting aanbiedende heb ik het genoegen te zijn, UEd.m. Dw. Dr en Vriend
Es. Lucas. | |||||||
[pagina 292]
| |||||||
Leyden den 17 September 1840Ga naar voetnoot1).
| |||||||
[pagina 293]
| |||||||
ling van den werkzamen heer Baud tot Minister voor de Coloniën en het Zeewezen, gunstige uitkomsten hebben zal en dat Uwe positie ook daardoor veraangenaamd zal worden. Hij kendt zeker de Oost-Indische Zaken door en door en moet, naar ik verneem, veel minder opgewondene denkbeelden dan den heere van den Bosch bezielde(n), van onze overzeesche productie koesteren. Die laatstgenoemde vriend heeft ons met zijn enthusiasmus veel kwaad gedaan; hij spiegelde steeds zulke brillante vooruitzichten aan den Koning voor, dat het niet te verwonderen is, dat Z.M. eerst na negen jaren door den drang der omstandigheden te bewegen is geweest onze geschillen met België te vereffenen. Die Oost kon in alles voorzien. Veertig en meêr millioenen konden jaarlijks zeer gemakkelijk in de kas van het moederland vloeyen en binnen weinige jaren zoude de Regering niet eene cent van de Staten Generaal behoeven te vragen!!! - Dit hoorde men van den Heere van den Bosch uitgaan en toen bij het voorstellen eener leening van 56 millioenenGa naar voetnoot1) die brillante toezeggingen op de keeper beschouwd zijn geworden, - is het anders geworden, de vriend is gaan loopen en nu zal het definitive saldo bij geene mogelijkheid aan zijne fraaie schilderingen beantwoorden. Onze nieuwe minister van Finantien zal eene zware taak hebben en zich waarlijk zeer verdienstelijk bij de natie maken wanneer hij ons uit de geldelijke moeilijkheden, waarin wij gewikkeld zijn, weet te redden. Hij is een jong, vlug mensch, die alle harten met zich heeft, die als secretaris der Kamer van Koophandel te Amsterdam bewijzen van bijzondere knapheid gegeven heeft en in twee commercieele onderhandelingen met de hoven van Berlijn en Parijs toonde buitengewone talenten te bezitten. Hij heeft zich door die negotiatiën bij den buitenlander grooten naam gemaakt en was vooral in laatstgenoemde plaats bijzonder gezien. Indien hij het nu bij Z.M. zoo verre brengen kan dat alles onbewimpeld aan de Staten Generaal worden opengelegd en wij eindelijk de wonde goed kunnen pijlen, zal alles wel teregt komen en de vrede spoedig tusschen de 2e Kamer en de regeering finaal gesloten zijn. Uit mijnen laatsten van den 3 Juli jl. zult UwEd. gezien hebben, dat het denkbeeld om een goed gedeelte uwer Hol- | |||||||
[pagina 294]
| |||||||
landsche fondsen te verwisselen, ook reeds bij mij was opgekomen, alsmede de redenen, die mij alsnog daarvan hadden weerhouden. Uwe missieve No. 6 van 13 April jl. heeft een goed gedeelte van mijn bezwaar weggenomen en ik acht mij nu beter geregtigd hierin naar goedvinden te handelen. Ik zal dit ook doen, zoodra de omstandigheden zich hiertoe gunstig opdoen; voor het tegenwoordige is de daling te aanzienlijk en alles te onzeker om uit het eene fonds te stappen en de gelden aan eene andere mogendheid te vertrouwen. - Door die ongelukkige Oostersche verwikkelingen en vertoon door de Franschen sedert het Brunowtractaat van 15 Juli jl.Ga naar voetnoot1) aangenomen, is er eene zodanige subite en onberedeneerde schrik opgekomen, dat alle fondsen hierdoor geweldig zijn aangedaan en de daaling algemeen en in alles zeer sterk is. - Die schrik zal wel een weinig bedaren en dan zal ik zien wat in uw belang te doen staat; het verkoopen is altoos gemakkelijk en spoedig gedaan, doch wat zal men in de plaats koopen? Dat is de moeilijkheid; het geld toch leeg zonder emplooy te laten, gaat niet, wanneer het een capitaal van p.m. f 25.000. - geldt en dit bij anderen te wagen is even onverantwoordelijk. Ik heb de rekening van Levoir dadelijk gevraagd en een lief zweetdrankje van f 1092. - bekomen en aangezuiverd. Aan de H.H. Lamaison en Bouwer heb ik mede in 't begin dezer maand de resterende f 1500. - toegezonden en zal nu na deze betalingen, die slechts weinige honderd gulden in de | |||||||
[pagina 295]
| |||||||
kas overlieten de verder inkomende gelden in natura voor U bewaren, dan vindt Uw Ed. zeker bij Uw retour, zooals men zegt, een appeltje voor den dorst. Dit kan niet onwelgevallig zijn, vooral wanneer de kostbaarheid van het Javaansche leven zoo weinig gelegenheid geeft tot het maken van voordeelige balancen. - Ik had dit beter verwacht, doch ben door Uwe laatste becijferingen geheel uit den droom geraakt. Ik zie nu zeer duidelijk, dat iemand in Uwe hooge betrekking geplaatst en verpligt zijnen stand in de maatschappij fatzoendelijk te handhaven, ook al weinig of niets kan overhouden. Die betrekkingen bij de Handelmaatschappij en die residentschappen schijnen mij toe van beter finantieel alooy te zijn. Vriend Serrière, wien ik onlangs bij mij had, sprak van die laatste qualiteit gansch niet ongunstig; op het einde van zijn verlof denkt hij weer naar Java terug te keren. Van den afloop der dubbele vergadering der Staten Generaal zal ik U niet veel behoeven te zeggen. Onze couranten hebben onze dappere daden zeker reeds op Javaa's kusten overgebragt. Zij zijn op niet veel bijzonders neergekomen. De regeering heeft het werk niet cordaat durven aanpakken en de Staten Generaal hebben, nu het de geldmiddelen niet onmiddelijk geldt, een bedroeuwaardige flaauwhartigheid getoond. De Grondwet is nu ja, herzien, doch geenszins heeft zij die verbeteringen ondergaan, welke van eenigen gunstigen invloed op onze innerlijke huishouding konden zijn en het dwingen naar meer voorkomenGa naar voetnoot1). Ik zeg U hartelijken dank voor de toegezonden certificaten betreffende Alexander Duk. Nu weet de vader eindelijk wat er van zijn zoon geworden is, aan het Ministerie scheen men hem dit niet te kunnen of niet te willen berigten. Niet minder danken wij U voor de aangename bezending confituren en zuren, onlangs in de beste order ontvangen. Ik behoef U niet te zeggen dat wij nimmer zoo rijk in die zaken waren en bij het nuttigen dier goede gaven de vriendelijke zenders steeds gedenken. Ik vertrouw dat nevensgaande van mijne vrouw dit onderwerp naar waarde behandelen zal en berust hierin geheel, Uw Ed. alleen nog verzoekende mevrouw Lucas van mijne opregste vriendschap te verzekeren en steeds te gelooven aan de onveranderlijke gevoelens van t.t. L. | |||||||
[pagina 296]
| |||||||
Batavia den 29 December 1840Ga naar voetnoot1).
| |||||||
[pagina 297]
| |||||||
heeft laten ontbreken. Ja, ja, dat lieve Handelmaatschappijtje gaat met de eijtjes van het kipje schuiven en laat ons de schillen over. Jaarlijks een paar malen alhier verkoping van alle of een gedeelte der producten houdende met bepaling, dat dezelve met Nederl. gebouwde bodems naar Nederland overgevoerd en aldaar aan de markt moesten gebragt worden, zouden wij voorzeker de inkomsten van deze kolonie voor 's Rijks schatkist vrij wat vermeerdert zien; enfin, het Gouvernement zit, wat het finantieele aangaat, onder den duim van de Handelmaatschappij en waaronder wij tot onze groote schade zonder flinke maatregelen van 's Gouvernements zijde te nemen, wel vooreerst niet van onder weg zullen komen. De afgetredene minister van den Bosch wordt hier ook hoogstens gecondemneerd, dat hij zoo veel wind heeft geschopt van de inkomsten dezer kolonie en waardoor om nog zoo veel mogelijk zijn gegeven woord gestand te doen, hier alles in verval laat geraken; door dat men geen geld heeft om naar mate er meerdere producten komen, de middelen van vervoer daarvan uit de binnenlanden naar de kusten ter inscheping verbeterd worden, liggen in sommige gedeeltens van Java de pakhuizen vol koffy en kunnen zelfs niet eens behoorlijk geborgen worden, terwijl de koopvaardijschepen, die dezelve naar Nederland moeten overvoeren drie a vier maanden daarop tot groote schade moeten blijven wachten; de particuliere handel geraakt hier zoo zachtjens aan geheel te niet; vier kooplieden zijn kortelings geleden op de fles geraakt. Ik verneem dat den heer LeembruggeGa naar voetnoot1) te Leyden hierdoor eenige schade zal lijden en aangezien daarbij de producten alle naar Nederland moeten worden overgezonden en dan uit Nederland met een zeer stiefmoederlijke hand het geld, dat het Gouvernement hier benodigd is, weder uitzend, is en blijft het geld hier hoogstens schaars en heeft daar in door alle die fraaye beschikkens dan ook geen omzet in plaats, zittende de Bataviasche Bank nog maar altoos tegen den lagen wal, zoo niet tegen de klippen, dan toch op zijn zachtst uitgedrukt, in het riet of in de biezen en alle die fraayigheden nu eens opgesomd maak ik daaruit het besluit op, dat onze staatspapiertjes | |||||||
[pagina 298]
| |||||||
naar mijn wijze van zien weinig reeele waarde hebben; ik blijf dus bij mijn gevoelen, behoudens ik zulks echter aan Uw verligt oordeel onderwerp om [ons], zoo het bij den ontvangst dezer reeds niet te laat is, mijn Hollandsche papiertjes maar te verkopen en er Russchen, Pruissen etc. voor in plaats te koopen, komende het mij in alle gevallen doelmatig voor om de gelden, die U voor mij zoo aan tractement als intrest ontvangt maar stilletjes te laten liggen. Het is waar, ik dan geen intrest van dat geld ontvang, maar daarentegen is het ook zeker, ik geene verliezen daar in zal lijden. De syndicaaten kosten mij doorelkander genomen 99%. Ik zal Rochussen onze minister van Finantiën een puik knappe vent noemen als hij onze papiertjes door een wonder directieGa naar voetnoot1) weder tot die prijs opvoert. ----- ----- Coos van Alphen vaart perfect wel, hij komt ons dikwijls zien en is thans lid van de Raad van Justitie alhier; over het algemeen houden de menschen hier niet veel van hem en hij wederkeerig dan ook maar zeer weinig van de meeste menschen. Hij wordt voor zeer knap gehouden, doch het idee, ik heb met geen mensch iets te maken, bezield hem nog al vrij sterk. Met zeemansrondheid vertel ik hem wel eens, dat hij met die practijk op den duur zich zal benadeelen en dit doet goed, want inderdaad houdt hij veel van mijn vrouw en mij. Met moeite heb ik hem er toe gebragt dat hij de Gouverneur Generaal, al hield hij nu juist niet veel van de persoon, van tijd tot tijd eene visite ging maken. De vrienden van de ultra verlichte eeuw bestempelen het beleefd zijn met de naam van knoopen draaijen. Hij heeft in zijne manieren, zijn houding en demarche alles van onzen vriend van Alphen. Als wij hem zoo uit zijn rijtuig de gallerij bij ons zien binnen stappen, verbeelden wij ons altoos de goede Van Alphen te zien, zoo als hij 20 jaren geleden was, voordat hij zoo een martelaar van die infame renteniersziekte was. Op het slot van Uw schrijven omtrent Coos antwoord ik, dat hij door zijn nonchalante handelwijze wel wat verdient had, doch aangezien hij, zooals ik hier in aanhaalde, maar zeer weinige vrienden heeft, men hem daardoor eerder hard dan zacht heeft behandeld. | |||||||
[pagina 299]
| |||||||
Den 13e January 1841. Tot de laatste voorgaande regelen was ik met mijn brief gekomen, toen ik een paar dagen daarna door bezigheden verhindert wierd om dezelve te vervolgen en ook door al het nieuws van het abdiqueren van Z.M., tijdingen van oneenigheden tusschen de mogendheden in Europa en orders tot het overgaan van het bestuur over dit gewest van den heer Hogendorp op den heer MerkusGa naar voetnoot1) tot nu toe heb moeten aan de zijde leggen, doch ga nu nadat ik van alle die schrikken weder tot bedaren ben gekomen, maar weder voort om U te schrijven. De dood van de jonge mevrouw van Heukelom kunnen wij zeer goed beseffen dat uw familie zeer ter neder moet gedrukt hebben, want het was waarlijk, toen wij haar nog als jonge juffrouw in Leyden hebben gekend, een allerliefst en bijzonder fatsoenlijk meisje en nu kom ik ter beantwoording aan Uw den 4en dezer door mij ontvangen brief van den 17e September No. 7; dat den Heer Baud minister van Marine en Koloniën is geworden, is geloof ik voor beide departementen goed, want de goede admiraal Wolterbeek, wie ik altoos veel achting zal blijven toedragen, beginnen de beste puntjes zoo wat af te geraken en de minister van den Bosch maakte door zijne overdrevene gezegdens omtrent de voordeelen, welke deze kolonie aan het Moederland moest aanbrengen, de menschen duizelig op het idee, dat er geen doorkomen aan alle de O.I. schatten zoude zijn. - Ik wensch met U dat de nieuwe minister van Finantien onze finantieele zaken op een goede effen en solide voet zal brengen en alsdan zal ik volgaarne bij mijn 't huiskomst een zeer diepe slamat bij Zijne Excell. gaan maken, want het zoude een fameus rakje in de wind voor mijn vrouw en mij zijn, wanneer wij thuiskomende en ik op een nonactiviteitstractement van f 3000. - min 3% voor weduwe en wezenfonds ge- | |||||||
[pagina 300]
| |||||||
bracht wordende, mijn papiertjes in plaats van een behoorlijke interest daarvan te trekken, er de pijp of nachtlampje mede konde aansteken. Ik wil volgaarne bekennen, dat ik te veel betrekkens in de waereld heb leeren kennen, om, zoo als John Bull zulks noemt, eenigsints comfortable met mijn vrouw in Leijden of elders in ons vaderland van nog geen f 3000. - te kunnen leven. Doch geen ellende voor den tijd, te meer daar ik weet, dat U wanneer er donderbuyen zich opdoen, U dan wel, zoo zulks mogelijk is, in tijds zeyl zal bergen. Ik zie met genoegen dat vriend Le Voir betaald is en ook de laatste helft der f 3000. - en dus f 1500. - aan Lamaison en Bouwer geremitteerd zijn. - De resident Serrière heeft U veel van dit lieve landje kunnen zeggen. Jammer (dat) hij wat winderig is en men ook niet alles voor goede munt moet opnemen, wat hij zooal vertelt, doch U zal hem ten dien opzichten wel spoedig gepeild hebben. - Na de dood van de Gouverneur Generaal Eerens hebben wij hier aan 's Gouvernements roer gehad de Raad van Indiën Hogendorp; Z.H. Welgeb. heeft van Junij 1840 tot nu ruim 8 dagen geleden het bestuur over deze gewesten in handen gehadGa naar voetnoot1) en is daarin opgevolgd door de vice-president van de Raad van Indië Merkus, die U bekend is, als hebbende met U gestudeert, met deze door Z.M. gedaane benoeming is men hier zeer te vreden, want men houdt den heer Merkus voor iemand die de belangens van deze kolonie, in verband gebragt met die van het Moederland perfect goed kent; daarbij is Z.Ed. voortvarend en niet besluiteloos. Verscheidene betrekkingen zijn door hem vervuld als Procureur Generaal, lid en president van het Hof, Algemeen Secretaris, Gouverneur van de Moluccos, Raad van Indiën en laatstelijk kommissaris van Sumatra en wanneer men nu daarbij voegd een goed open rondborstig, maar tevens ferm caracter, alsmede dat alle menschen, haast niemand uitgezonderd onzen nieuwen waarnemend Gouverneur Generaal de meeste achting toedragen, kan U gereedelijk beseffen dat men de keus van ZM.. de koning ten deze hoogstens toejuigt; het is goed, dat Hogendorp vervangen is, want vooreerst was hij onbegrijpelijk besluiteloos en ten tweede vondt hij weinig medewerking bij eenige der hooge ambtenaren; hij had dus tegen | |||||||
[pagina 301]
| |||||||
die stroom op den duur niet kunnen opwerken, zooals overal heeft men hier zoo ook al van tijd tot tijd groote haken en oogen. Ik houd mij echter maar buiten alle die klupsen en zie niet de personen, maar de zaken aan. Want wanneer wij met de Gouverneur Generaal niet medewerken, vroeten wij in onze eigen ingewanden en dit heeft helaas in de laatste tijden al te veel plaats gevonden. Maar dit zal, zooals men algemeen als zeker stelt, bij den heer Merkus geen plaats vinden, want zooals ik zeide, is hij ferm, kent de zaken goed, laat zich geen rad voor de oogen draayen en zoude de vriende, die tegenwerkte, spoedig en flink op hunne voorman stellen. - De Generaal CleerensGa naar voetnoot1), die thans met mevrouw en hunne 5 kinderen bij ons logeeren, dragen mij op U en mevrouw Luzac hunne complimenten aan te bieden. Na regen, zegt het spreekwoord, komt zonneschijn en dat ondervind mijn vriend Cleerens nu ook daar hij nu als een vergeten burger bij de 3 jaren op een buitengoed te hebben doorgebragt, nu weder in functie is gekomen en benoemd tot resident van de Preanger Regentschappen, waarvan Tjangjor de hoofdplaats is, leggende......Ga naar voetnoot2) palen van Batavia, doch waartoe 9 uren nodig zijn om van hier aldaar te komen door de hooge bergen, welke men moet passeeren. Het is geen residentie, die het meeste geld geeft, maar is voorzeker de gezondste en de aangenaamste. De Generaal is zeer gezond, doch mevrouw is bijzonder zwak en zenuwachtig, men wil dat zij niet geheel vrij van teering is. Over eenige dagen gaat hij zijn residentie van den tegenwoordigen resident overnemen. Wij zijn nu al weder verlangende na tijding uit Holland, want Z.M. de Koning Willem de 2e zal toch wel eenige veranderingen daarstellen. Ook zijn wij nieuwsgierig te weten of Z.M. de geabiqueerde koning in Nederland zal blijven dan wel dat Z.M. naar Sileziën gaat. Prins Frederik schijnt zich ook aan de zaken onttrokken te hebben. Wanneer ik met mijn vrouw het geluk heb 't huis te komen, zullen wij in vele zaken groote veranderingen zien en hetgeen ik nog altoos denk dat tengevolge van mijn in het afgelopene jaar gedaane verzoek in den loop van dit jaar zal plaats vinden. Bij aldien ik in Maart vervangen wordt, kunnen wij 't huis komende, beginnen met een lekker groen harinkje en versche grasboter | |||||||
[pagina 302]
| |||||||
op een cadetje te nuttigen, mogt men echter goed vinden mij dit jaar nog hier te laten, als mijn vrouw maar gezond blijft en ik het zoo maar bij het kantje kan langs houden, heb ik er vrede mede niettemin beginnen wij er al naar te verlangen om U, mevrouw Luzac en de verdere belangstellende vrienden terug te zien. - Alles is in deze kolonie thans vrij rustig, op Java voornamentlijk gaat alles stilletjes zijn gang, te Macassar heeft de Gouverneur de zaken een weinig in de war gestuurd en daardoor eenige ontevredenheid onder de Inlandsche verwekt, er is nu een andere Gouverneur naar toe gezonden, om die geene, welke er nu is, te vervangen en van welke nieuwe Gouverneur het Gouvernement alhier verwagt hij de zaken weder op een effen voet zal brengen en alles zoo plooyen, dat wij buiten een oorlog met die zwarte heeren blijven, want wanneer wij met de wapenen in den vuist dat gezelschap tot hun pligt moeten brengen, kost ons zulks zeer zeker al weder veel geld en volk. Op Sumatra gaat het thands ook vrij wel, doch wij verliezen er enorm veel menschen door ziektens. Wanneer wij tijd van leven hebben, en nog vele jaren vrede, kunnen en zullen de plannen van den heer Minister van den Bosch met Sumatra goed uitkomen, maar wanneer wij daarentegen oorlog krijgen, hebben wij groote kans, dat wij alles hier verspelen, want Java is te veel van troupen ontbloot en welke zich op Sumatra grootelijks bevinden om dit eiland naar behooren en met hoop op een goede uitslag te kunnen verdedigenGa naar voetnoot1). Maar ik ben niet genoeg met die verhevene plannen van uitbreiding bekend om er grondig over te kunnen oordeelen, maar oppervlakkig de zaken beschouwd, zoude ik mij maar liever tot Java voor ons kleine Hollandje bepaald hebben, want het kan genoeg, wanneer het goed en met beleid geadministreerd wordt, voor het moederland opbrengen en wanneer men dan daarbij de militaire magt op een goede voet bragt, zat men hier veilig en lekkertjes. Doch ik zal met mijne beschouwingen maar afbreken, want er zijn in Holland O.I. gasten genoeg die U meer van alle de Indische aangelegenheden kunnen melden, dan ik in staat ben te doen. Daarbij moet ik ook toch eens met deze brief een einde maken, want ik ben nu reeds bevreesd, dat ik wat indiscreet ben geweest, dat ik U door het lezen van deze van gewigtige bezigheden heb af- | |||||||
[pagina 303]
| |||||||
gehouden, doch wanneer U soms terugdeinsd bij het ontvangen van deze lange epistel, verzoek ik Mevrouw Luzac, terwijl h. Ed. een breywerkje onderhanden heeft en hetgeen de dames toch kunnen voortzetten zonder er veel naar te zien, deze maar door te lopen en U dan het weinige merkwaardige dat dezelve behelst, in weinige woorden mededeelen en nu waarde Heer Luzac, eindig ik deze, U vergeving vragende voor steyl en schrift, want wanneer ik uw nette geschreven brieven zie, ben ik deze nalezende waarlijk verlegen, maar ik wil gaarne bekennen, dat ik wat driftig ben uitgevallen, het mij niet wel mogelijk is een brief zonder vele fouten te maken, te schrijven, doch ik reken zeker op Uw mij bekende toegevendheid. Mijn vrouw, ook ik, bieden U en de waardige mevrouw Luzac onze welmeenende en hartelijkste groeten aan en ook onze complimenten aan de Leydsche vrienden, vooral ook de familie van Alphen, verzoekende heb ik het genoegen als altoos te zijn UEd. mog. Dw. Dr. en vriend Es. LUCAS.
Den adelborst 1e kl. Kroeff is behouden hier aangeland en heeft mij uw aanbeveelingsbrief van 21 Sept. 11. overhandigd, daar de Egmond slechts korten tijd te Batavia heeft vertoefd en naar Sourabaya is vertrokken om eenige kleine voorzieningen te ondergaan, hebben wij vriend Kroeff maar weinige dagen bij ons te logeeren kunnen hebben. Ik zal uw aanbeveelingsbrief en dus hem indachtig zijn en zooveel mij mogelijk is, voor zijne belangens zorgen, wanneer hij nu maar spoedig een promotie uit Holland naar hier ziet overwaayen en dan zijn naam onder de luit. gevonden wordt, is hij boven Jan, want zonder nog te gewagen van het meerdere vast- en zeetractement, dat hij dan bekomt, heeft hij ook f 100. - in plaats van f 50. - 's maands O.I. toelaag en indien hij dan te Batavia zijnde bij ons logeert en ik hem overigens tot conservatie van ligchaam en ziel beide met de nobele schooner, waartoe hij behoort, veel op zee en weinig de wal laat ruiken, kan de luit. opzigt voorGa naar voetnoot1) den ouden dag tusschen de 50 en f 100. - 's maands in de spaarpot steken en daardoor eenige vergoeding vinden voor de risico, die men hier toch maar altoos loopt voor zijn tijd over Jas | |||||||
[pagina 304]
| |||||||
zijn brug gedragen te worden. Hij heeft echter veel voor dat hij aan warme klimaten gewoon is. Zijn papa en mama hebben wij het genoegen gehad te Zierikzee te leeren kennen. En nu vaart wel als altoos. UEd. Dw. Dr. en Vriend E.L.
Mijn hemel, wat een lange epistel, ik heb in mijn leven nog een zoo lange brief niet geschreven! | |||||||
No VIII.
| |||||||
[pagina 305]
| |||||||
wij het hoofd boven houden en aan onze verpligtingen getrouw voldoen en is druk bezig met het reformeren der armée, tot grooten en natuurlijken spijt van hen die hierdoor vermindering van bezoldiging en emolumenten ondervinden. In het algemeen had men gewacht, dat de koning eenige verandering in het personeel der hooge staatsambtenaren zoude gebracht hebben, en verwondert het, dat de oude ministers nog allen aan 't roer gebleven zijn. De H.H. Baud en Rochussen, de benjaminnen van het corps, hebben een moeilijke taak op zich genomen, doch geven bij de debatten over de laatste begrooting veele bewijzen van vlugheid en kennis en toonden de beste voornemens te koesteren. De Heer B. vooral heeft een grote gave van overreeding aan den dag gelegd en zòò wel gesproken, dat de begroting van de Marine met unanieme stemmen wierd aangenomen. Men is bij de Staten Generaal zeer genegen onze marine op een goeden voet te houden, doch moet en zoo ik geloof, teregt, misprijzen dat er zooveel aan kostbare administratien besteed wordt. Over onze Javasche geldmiddelen en verwachtingen, alsmede over de verbintenissen tusschen de Regering en de Nederl. H(andel) M(aatsch.) is eene curieuse papieren oorlog ontstaan tusschen de H.H. van den Bosch, Kruseman Baud en anderen onbekenden, die zich in het gevecht gemengd hebben. Wij zien hier dagelijks brochures over die O.I. zaken uitkomen bij welke de Heer van den Bosch soms al vrij scherp wordt aangevallen en die ons dit leren, dat onze Javasche bezittingen van het allerhoogste gewigt voor het vaderland zijn en onze tederste en voorzigtigste zorgen vereischen. - Wie de Heere de Eerens op Java zal komen opvolgen, is ons nog onbekend; men sprak soms van de heer Merkus. De heer Hogendorp zal wel niet voortdurend met deze moeilijke taak kunnen belast blijven. De heer Baud kunnen wij hier niet missen en de heer van DoornGa naar voetnoot1), van | |||||||
[pagina 306]
| |||||||
wien ook vroeger gesproken was, is nu vice president van den Raad van State geworden en zal wel niet verlangen deze eerste betrekking te verlaten. Er is door de aankomst van den nieuwen Koning eene curieuse verandering in de algemeene gezindheid onzer R.C. medeburgers teweeg gebragt en die leden der Staten Generaal, die vroeger als vinnige opposanten bekend stonden, hebben nu alles in 't vertrouwen op een betere toekomst goedgekeurd en aangenomen. Het is niet te ontkennen, dat er veel voor de Catholieken gedaan wordt en zij vroeger wel een weinig streng onder den duim gehouden wierden. Laat men nu maar niet te verre gaan en onze vrome protestanten te veel voor het hoofd stoten. Het huis van Oranje was oudtijds de steun der Gereformeerde Kerk hier te lande. Die missie geheel te laten varen, zou gevaarlijk kunnen worden. - Wij hebben lang het onmiddellijk uitbarsten van een Europeschen oorlog gevreesd en zouden dien onder het ministerie van Th(iers) niet ontlopen zijn. Thands wordt men geruster en nu de oostersche zakenGa naar voetnoot1) zich schijnen te schikken, willen wij hopen, dat de verstandige Louis Philippe baas zal blijven. Hoe jammer dat hij reeds 68 jaren teld. De Engelschen hebben dan meesterlijk in dit afgelopen jaar hun spel gespeeld, zoowel in China, in de Indiën, als in Egypte en zijn veel vooruitgegaan. Die Chinasche expiditie heb ik altoos met leede oogen aangezien, is het niet gevaarlijk, dat zij zich militairement zoo hoog vestigen? Doch waarom uwen kostbaren tijd met deze politieke redeneringen ontroofd? Wanneer deze missive tot U komen zal, zult Uw Ed. waarschijnlijk door de bezigheden, welke U aanstaand vertrek moeten voorafgaan, overkropt, weinig tijd hebben voor dergelijke staatkundige correspondentien. Wij mogen ons immers blijven vleyen UwEdg. in den loop van dit jaar weder in ons midden te zien of, zoo voeg ik er den wensch bij, dat UwEd.n het zoo aanlegge van het lieve vaderland niet in het barre wintersaisoen weder te komen | |||||||
[pagina 307]
| |||||||
begroeten; dan is het onderscheid tusschen het O.I. climaat en onze vorst en jagt sneeuw te groot en de comparatie valt te nadelig voor ons uit. Het doet mij innig leed, dat UwEd.s veele vrienden te vergeefsch zult zoeken en vooral dat onder deze het gemis van onzen waardigen van Alphen geheel onherstelbaar is. Gij hebt hem in alle zijne beminnelijke hoedanigheden gekend en zult dus best kunnen beseffen hoe bitter zijn verlies voor zijne achtingswaardige vrouw en kinderen is. Hij is na eene zeer langdurige sukkeling, echter nog eenigzints onverwacht den 15 Oct. gestorven op Stadwijk. Gelukkig zijn alle de kinderen getrouw aan het voorbeeld en de lessen van hunnen vader, vol liefde en eerbied voor de moeder en alles doet mij gelooven, dat de altoos moeilijke finantieele zaken tusschen de verschillende erven op de liefste en vreedzaamste wijze zullen vereffend worden. Ik verheug mij, dat de heer Coos van Alphen naar Uwen goeden raad wil luisteren en voorzigtiger in zijne beoordeelingen wordt. Laat hij toch vooral voortgaan met zich in zijne nieuwe betrekking te bekwamen en vooral niet aan eene terugkering in het vaderland denken; hier vloeien wij van advocaten, rechters en raadsheeren over. Doe hem svp. mijne hartelijke groeten, ook aan Dillié, wiens goed gedrag zijne ouders zegt veel genoegen doet. Uw getuigenis omtrent hem laatstelijk gegeven was regt verkwikkend. (Voorts over aankoop van ‘2 Deentjes’ van contanten herkomstig van afgeloste gelden, omdat ‘wat eens kapitaal is, kapitaal moet blijven’; verder heeft Luzac, na eenigen tijd op verbetering der koersen gewacht te hebben en een uitbarsting van den oorlog vreezende, de 25 stuks amortisatiesyndicaat verkocht en de 7 certif. 5% werk. Schuld; voor de herbeleggingGa naar voetnoot1) verwyst L. naar de bijgaande rek. courant.) | |||||||
[pagina 308]
| |||||||
Leyden den 17 April 1841.
| |||||||
[pagina 309]
| |||||||
begin van April den togt naar Batavia weder te ondernemen. Of dit is kunnen geschieden, is mij niet gebleken. Welligt blijft mijn Overijssel weer eenige weken op goeden wind wachten en moeten mijne ongelukkige stukken in hetzelfde oponthoud blijven deelen. Want ik geloof niet, dat men het brievenpaket, ook bij dergelijke lastige intervallen, weder naar het vaderland expedieert om met eene andere gelegenheid verzonden te worden. Dit ware echter eene goede mesure. ------
(over de te gelde making der fondsen en de herbelegging der gelden). Bij mijnen brief van 14 January heb ik wat onze politieke zaken aangaat, zeer weinig te voegen; de koning gaat met kracht en ernst in zijne bezuinigingsmaatrgelen vooruit en schijnt het er op gezet te hebben om waarlijk ons leger op den voet van vrede te brengen; in het algemeen klagen de militairen zeer luid en kunnen niet verduren dat magere jaren nu gekomen zijn. - Het huwelijk van den ouden koning heeft bij onze ouderwetsche luidjes veel ongenoegen gegeven en alle de praatjes en de geschriften over het Concordat doen het hunne om de gemoedelijke onrust onzer protestantsche broeders aan te wakkeren. Waarlijk onze koning heeft een uiterst moeilijke taak te vervullen en behoefd zijn vader weinig dank te zeggen voor die abrupte abdicatie. Ik vertrouw met de eerste tijdingen van UwEdg. eenig berigt omtrent uwe verdere voornemens te zullen vernemen. De laatste brief van UwEd. bij mij ingekomen is van den 5 Augustus jl.; ik ontving haar den 6 December, na dien tijd zullen mijne vroegere missives no. 6 en 7 van 3 July en 17 Sept., zoo ik hoop, tot UwEd. gekomen zijn en UwEd. en Mevr. Lucas in goeden welstand hebben aangetroffen. - Ik heb onlangs bij den Heere Baud met den Heere Generaal RiezGa naar voetnoot1) gedineerd; dat wij veel van Uw Ed. hebben gesproken, zal u wel niet verwonderen. (volgt slot) t.t.L. | |||||||
[pagina 310]
| |||||||
Batavia den 20e April 1841Ga naar voetnoot1).
| |||||||
[pagina 311]
| |||||||
voor ons, dat de kolonel MachielsGa naar voetnoot1), een miniatuur Napoleontje in knapte, geluk, voortvarendheid enz. als militair, vroeger te Padang van een expeditie van om de Noord terug was dan de oproerige vorst en vele met hem berekend hadden, dat het geval zoude geweest zijn en waardoor hij onmiddelijk met alles wat maar beschikbaar was, ik vermeen 400 bajonetten, de vijand tegemoet konde trekken, terwijl Padang door een 80 tal matrozen van de Boreas, die ook gelukkig voor Padang lag en de ambtenaren bezet wierdt gehouden en hetgeen zoo vlug en prompt geschieden, dat de vijand zulks zoo spoedig nog niet verwachtende, de kloof of bergpas eenigste toegang van Padang naar de bovenlanden, die al fameus in het naauw waren gebragt en spoedig hadden moeten vallen, te ontzetten, zich daarmede te vereenigen en de vijand in een zucht totaal sloeg en de vorst zich op genade overgaf; daar, bij aldien de kloof reeds door de vijand goed bezet was geweest, toen Machiels daar voor kwam, hij daar niet door zoude gekomen zijn, en langs een groote omweg over zee naar de Padangsche bovenlanden had moeten trekken en hetgeen de vijand de tijd en de gelegenheid had gegeven om zich meester van onze sterktens aldaar te maken en alles wat zich van ons aldaar bevond, te masacreeren, - hoe lang dat grapje in dat geval zoude geduurd hebben en hoe veel geld zulks het gouvernement zoude gekost hebben, is niet te berekenen. In één woord, het is God dank allergelukkigst afgelopen en geeft ons op nieuw een klein lesje welk vertrouwen er in deze onze zwarte broeders te stellen, is; dit nu hebbende plaats gevonden met een vorst, die inderdaad als onze trouwste onderdaan wierdt beschouwd, wat is er dan te verwachten van de andere blaauwe broeders op Sumatra, wanneer zij er slechts de kans en de gelegenheid toe zien om ons een kneepje te geven. De geleerde zeggen, dat door dit grapje ons gezag nog meer dan te voren op Sumatra bevestigd heeft. Ik ben dat met die | |||||||
[pagina 312]
| |||||||
geleerde eens, mits dat wij maar zorgen er plenty soldaatjes zijn om dat gezag te handhaven. Toen in der tijd Bonjol gevallen was zeide de wijze mannen dat nu op Sumatra alles klaar was, ik heb het nog niet kunnen bemerken, want dan is er te Baros, dan te Sinkel, dan weder elders gedurende de nog geene 3 jaren, die ik hier ben, immer wat te doen geweest. Maar genoeg hiervan, want welligt zijn U als lid van de Staten Generaal de O.I. aangelegenheden beter bekend, dan ik U dezelve kan melden. Men is hier steeds met verlangen nadere tijdingens uit Holland tegemoet ziende of de wa(arnemend) g.g.l Merkus in die betrekking zal bevestigd worden, dan wel door een ander vervangen. De oud gasten wenschen dat de heer Merkus zal continueren, als hebbende zeer veel kennis van deze kolonie en daarbij een vlug en knap mensch. Ik geloof ook, het te wenschen is dat de heer Merkus aanblijft en bij aldien dit het geval niet zal zijn, hoop ik toch maar er een knappe g. gl. uit Holland zal worden uitgezonden, want wanneer deze kolonie niet met kennis van zaken en beleid geregeerd wordt, lopen wij groot gevaar, dat het kipje ophoudt met de goude eytjes te leggen en o jémenee dan met mijne lieve syndicaatjes en andere Hollandsche papiertjes. Want ik denk wel niet dat U in de gelegenheid zijt geweest om dat goedje in andere te converteeren. Aan de ouderdom begin ik te geloven, dat het eigen is men de waereldsche zaken wat duister inziet, want ik voor mij stel niet veel vertrouwen in onze finantien en juist ook niet overmaten veel in de andere papieren winkel, ik verbeelde mij dat alles zoo wat + ÷ aan een zijde draadje hangt en dat is dan ook de reden dat ik mijn in mijn vorige brief gedaane verzoek herhaal om de eytjes, die mijne kippetjes voor mij leggen, maar in natura voor mij te bewaren, te meer ook nog, daar, wanneer mijn vrouw en ik 't huis komend, wij dan toch geld voor een huis, meubelen enz. nodig hebben, ook moeten wij om ons wat te ververschen, een landreisje langs den Rijn etc. doen en tot dit is ook al geld benodigd. Aangenaam zoude het mij zijn bijaldien U de hierbijgaande brief adres wilde verleenen na dezelve digt te hebben gemaakt en daarbij voor mijn rekening f 114 te voegen. Ik zie steeds naar eene dispositie uit op mijn gedaane verzoek aan het ministerie van Marine en Koloniën om te repatrieeren, daar er nog al veel liefhebbers voor het Marinekommandementschap in dit gewest zijn, | |||||||
[pagina 313]
| |||||||
veronderstel ik wel spoedig mijn opvolger zal zien komen opdagen; mogt dit echter niet zoo als ik denk uitvallen, zal ik mij ook te vreden houden, vooral wijl ik thans gezonder ben dan eenige maanden geleden het geval was. Willem Dillié, de zoon van onze vriend Dries maakt het perfect goed, hij is bij de directie van de producten en civile magazijnen, zijn chef, de directeur, is extra over hem te vreden, het is inderdaad een ordentelijke lieve jonge. Wanneer hij zoo op de goede weg blijft voortgaan, zoude ik U en mij zelve wel zoo een zoon toe wenschen en wij hebben alle reden vriend en mevrouw Dillié met het goed oppassen van hun oudste zoon te feliciteeren. Ik wenschte nu maar voor hem, daar hij slechts op een vacature wagt om bevordert te worden, dat, wanneer er iemand in dit gewest moet sterven, dat het dan iemand van de ambtenaren bij de Directie van de Producten en Civile magazijnen is. Het lid van de Raad van Justitie, de heer van Alphen, komt ook dikwijls bij ons; die goede en brave vriend van Alphen, hebben wij eenige tijd geleden vernomen dat overleden is, dat is waarlijk een allersmertelijkste slag voor de lieve mevrouw van Alphen en haar talrijke kroost, hierdoor zal ik ook bij mijn 'thuis komst een hartelijke belangstellende vriend minder aantreffen. Zoo gaat de eene vriend voor en de andere na en waardoor men, zelf oud wordende en in jare toenemende, zich op die wijze meer en meer van zijne oude vrienden beroofd ziet en dat is juist het aangenaamste niet van den ouderdom, maar dit is 's waerelds loop en waaraan men dan het beste doet zich met gelatenheid te onderwerpen tot ook aan ons de beurt komt om de oogen voor altoos te sluiten. (Volgt slot). UEd. mog. Zeer Dw. Dr. en vriend E. Lucas. | |||||||
Leyden den 21 Juny 1841Ga naar voetnoot1).
| |||||||
[pagina 314]
| |||||||
Ik heb Uwen laatsten no. 9 met onbegrijpelijk veel genoegen gelezen en bedank U zeer voor de belangrijke details, welke hij bevat. Wat is het jammer, dat de behoeftige omstandigheden, waarin het moederland verkeerd, oorzaak zijn, dat men in den regel van onze O.I. bezittingen te veel gevergt heeft en misschien nog vergt en dat men een systema heeft gevolgd, waardoor de particuliere handel op Java moest te niet gaan. Wij hebben nog onlangs hier een groten schrik ondervonden op de tijding, dat er weder 5 belangrijke huizen op Java zoo aan den grond zaten, dat er geene uitkomst te hopen was. Dadelijk heeft dit invloed op onze fondsen want het minste kwade gerugt omtrent de Oost is voldoende om de beurs naar de laagte te jagen. Wij drijven voort op onze O.I. revenuen, moeten die faalen, dan is onze finantieele gesteldheid uitterst zorgelijk. - Met de Handelmaatschappij zijn nu onlangs nadere schikkingen gemaakt. Zij heeft het vroegere contract, wat de termijnen van aflossing betrefd, moeten modificeren en ook omtrend de consignatien moeten toegeven. - Het is ontegenzeggelijk dat de vorige koning zeer verkeerd in die zaken gehandeld heeft en na de Handelmaatschappij gepersuadeert te hebben niet meer gelden voor te schieten, dan zij werkelijk aan producten in handen had, eindelijk aan die maatschappij door den veeljarigen afstand der producten te veel magt gegeven heeft. De voordeelen, welke zij voor de aandeelhouders afwerpt, en die wat hoog in de laatste jaren gelopen waren, heeft veeleer jalousie opgewekt en vandaar vooral het geschreeuw tegen dit ligchaam; van hare actien aan te kopen, heb ik in November jl. niet gedurfd, daar de prijs te veel van de omstandigheden afhangt en aan zeer subite rijzingen en dalingen onderhevig is. De obligatien door mij aangekocht zijn secure stukken, die boven de aandeelen preferent zijn, als 't ware schuldbekentenissen van de actiehouders zelve, die voor alle deeling van winst hunne interessen genieten moeten, doch met winstuitdeeling niets te maken hebben. Het is en blijft altoos te betreuren dat van den Bosch de verwachtingen omtrent de Javasche productie bij Willem I veel te hoog gespannen heeft en de overdrijving nu zulke bedenkelijke gevolgen na zich sleept. Ik hoop, dat de meer bedaarde geaardheid van den Heere Baud en de kunde van den tegenwoordigen Gouverneur Generaal ad interim de zaken langzamerhand herstellen zullen en wij op eenen weg | |||||||
[pagina 315]
| |||||||
geraken, waarop wij kunnen blijven voortwandelen zonder tedere belangen in den waagschaal te stellen. Er is hier eenigen tijd geleden veel gesproken van de pogingen door den Generaal Nahuys aangewend om met het Gouverneurschap Generaal naar Java te retourneren, doch thands schijnt er van die zaak geene questie meer te zijn. NahuysGa naar voetnoot1) is commandeur gemaakt, heeft een pensioen van f 8000. - ontvangen en nog een aanzienlijk voorschot op hetzelve, zoo men zegt. Met die weldaden overladen zal hij nu maar hier blijven. - De bij U genoeg bekende heer De KempenaerGa naar voetnoot2) heeft hier ook veel van zich doen spreken; hij is nu in zijne eer hersteld en schijnt mede niet onvoordelig gemanoevreerd te hebben en bij Z.M. in een goed blaadje te staan. - De Heer Kruseman vertrekt weder na de Oost. Hij heeft welligt nog eenige finantieele versterking noodig alvorens hier geheel à son aise te kunnen leven. Hij komt mij voor een zeer vlug en ijverig mensch te zijn. De gunstige fortuinwending van Clerens heeft mij onbegrijpelijk veel genoegen gedaan; ik heb in dien man een zeer oprecht en braaf karakter gevonden en gevoelde veel leed dat hij zoo in eens van het toneel geraakt en in de vergetelheid gevallen was. Zijne betrekking, zij moge dan niet onder de voordeeligste gerangschikt worden, is echter zeer eervol en zal ook nog wel een klein beursje opleveren. Ik bid U hem en zijn lieve vrouw bij gelegenheid voor mij te groeten. Zij was reeds hier van eene zwakke constitutie, teeringachtig, zeide men. Dat zij niet veel aangesterkt is door het vermeerderen der famielje met, ik weet niet hoeveel spruiten, verwondert mij weinig. Onze beste vriend van Alphen had bijzonder veel genegenheid voor Clerens en zijne vrouw en zoude zijne herstelling met oneindig veel genoegen gezien hebben. - Van zijne vrouw en kinderen kan ik U niets dan goeds schrijven. | |||||||
[pagina 316]
| |||||||
Hij had mij met van WinterGa naar voetnoot1) en met van HemerenGa naar voetnoot2) tot executeur van zijn testament en beredderaar van zijnen boedel gemaakt, eene taak tegen welke wij zeer opzagen, vreezende onder 17 kinderen en in eenen zoo gecompliceerden boedel veel moeilijkheden te zullen aantreffen. Dit is echter tot nog toe niet gebeurd, integendeel wij hebben niets anders dan medewerking en welwillendheid ondervonden en de oudste zonen en schoonzonen hebben zich in alles op de beste en liefderijkste wijze gedragen. - Het buiten StadwijkGa naar voetnoot3) met alle de landerijen is verkocht en mevrouw van Alphen heeft verderop in de buurt van Voorburg een ander lief buitenverblijf aangekocht en is daar nu geetablisseerd. Het is regt jammer, dat er zich tot nog toe geene goede partijen voor de jonge dames opdoen. Zij zijn nog 8 in getal, alleen bij moeder thuis, dat is toch wat veelGa naar voetnoot4). De oudste zoonGa naar voetnoot5) en DaanGa naar voetnoot6), die bij ons substituut griffier is, schijnen ook aan 't huwelijk niet te denken. Van Coos hoort men mede nog niets. Zoo hij aan die zaken denkt, hoop ik dat hij goed uit de oogen zien zal en niet met een liplapje zal komen aanzetten. Ik zie met veel plaisier, dat hij bij u in een goed blaadje staat en zijn gedrag goed is. Aan knapheid ontbreekt het hem zeker niet, doch die ongepaste eigenliefde en ultra on- | |||||||
[pagina 317]
| |||||||
afhankelijkheid moet hem in den weg staan. Uw Ed. bewijst hem een weldaad met hem dit fiks onder het oog te brengen. - Geene mindere dankbaarheid moogt gij van onzen vriend DilliéGa naar voetnoot1) in oogsten, en ik durf zeggen, dat hij en zijne vrouw dit ook altoos erkennen, voor de zorg, welke gij voor de goede opleiding van hunnen zoon neemt. Dit jongmensch schijnt den goeden weg te willen bewandelen. Dezen volgende moet hij zeker voortkomende. - Onzen vriend is zeer onlangs het genoegen wedervaren door Z.M. met de ridderorde van de Leeuw begiftigd te worden, tot belooning voor de diensten aan de stad bewezen in het opredderen van veele finantieele moeilijkheden, waarin zij geraakt was. Hij is geloof ik, met deze distinctie zeer in zijn schik en heeft ze verdient; mijn zwager du RieuGa naar voetnoot2), de Heer van HoornGa naar voetnoot3), onze officier BuyskesGa naar voetnoot4) en eenige professoren zijn ook gedecoreerd geworden ter gelegenheid, dat Z.M. onze stad met een plegtstatig bezoek vereerd heeft. - Die visite, welke in 't begin van Juny heeft plaats gehad, is in allen deele goed en aangenaam afgelopen. Z.M. is nu met eene algemeene rondreis door de provinciën bezig en ontvangt overal de uitbundigste bewijzen van liefde en gehechtheid aan zijn persoon en stamhuis. Alles fraai en curieus, pourvû que cela dure. Als men billijk handelen zal, moet men erkennen, dat onze Willem II zeer minzaam is, van eenen zeer gemakkelijken omgang, dat hij de beste intenties aan den dag legt en door zijne Engelsche educatie oneindig meer denkbeeld heeft van eene vrijzinnige representatieve regering dan zijn vader, bij wien de Pruisische denkbeelden meer levendig waren. - Wij hebben nu onlangs eenen nieuwen ministerGa naar voetnoot5) van Binnenlandsche Zaken gekregen, die steeds de onaf- | |||||||
[pagina 318]
| |||||||
hankelijkste denkwijze aan den dag heeft gelegd en die zeker zijne antecedenten niet verzaken zal. Met de H.H. List, Baud en Rochussen zal de heer Schimmelpenninck eenen lijn kunnen trekken en met vertrouwen ziet men eenen beteren gang van zaken in 't verschiet. Baud is onlangs zeer erg ziek geweest tengevolge eener vernalatigde erge verkoudheid. Hij wordt langzamerhand beter. Zijn verlies ware nu onherstelbaar. - Van zijn voorganger van den Bosch horen wij zeer weinig, hij leeft en millionnaire in zijn prachtig verblijf aan de Boschkant en wil, zegt men, een boek over philosophie schrijven. Gij zult waarschijnlijk uit de couranten geleerd hebben, dat Z.M. ook over mij zeer vereerend en vriendelijk beschikt had, mij tot lid van den Raad van State benoemende en dat ik verkozen heb in Leyden te blijven en mij bij mijne oude betrekking te houden. Ik ben hiertoe bewogen geworden door de intieme overtuiging, dat ik moest kiezen en of Staatsraad worden en naar 's Hage verhuizen of lid der 2e kamer blijven met eene residentie in Leyden. De beide qualiteiten te vereenigen op 't voorbeeld van andere mijne collegaas wilde en konde ik niet doen, vermits ik die cumulatie steeds bestreden had en haar nog moet afkeuren. - De koning heeft mijne redenen gebillijkt en mij ontslagen met behoud van den titel van Staatsraad in Buitengewonen Dienst. Wat de buitenlandsche politieke zaken aangaat, deze hebben eene gunstige houding aangenomen en de vrees voor een algemeene Europeesche oorlog, welke ons bedreigde, schijnt voor 't oogenblik geweken. Of het ondertusschen geheel zuiver aan dien horizon is, zoude ik nog betwijfelen; er schijnt iets tusschen O(ostenrijk) R(usland) P(ruisen) en E(ngeland) omtrent het Turksche Rijk op 't til te zijn; men spreekt van eene verdeeling, doch dit is wat kras, maar wat het ook zijn moge, indien zij Vrankrijk weder buiten de zaak gelaten hebben, zooals zij omtrent de Egyptische kwestie in 1840 dedenGa naar voetnoot1), dan lopen wij steeds veel gevaar. Want L(ouis) P(hilippe) kan zich ten tweede maal door de overige mogendheden niet voor den gek laten houden. - De Engelschen zitten lelijk in die Chineesche zaken verward en zijn nog niet aan 't einde van dien oorlogGa naar voetnoot2). Doch ik kan u | |||||||
[pagina 319]
| |||||||
daarvan niets melden, dat U niet oneindig beter dan aan ons bekend is. Gij zijt à la source op Java en ik wacht het nieuws hierover van Uw Ed. Hunne Europesche zaken zijn ook niet op den besten voet; de overwinning door Peel in het parlement behaald brengt hunne zaken op eenen lossen voet de ontbinding van die vergadering zal nu volgen, daarna nieuwe electiën en hoe die zullen uitvallen is altoos eene loting. Het is curieus, dat wij na eene zoo langdurige vrede overal de regeringen in 't naauw zien en zij allen bijna zware leeningen moeten aangaan. De Fr. spreken van 6, 700 millioenen of 't niets is, de Engelschen moeten ook al leenen. Oostenrijk en Rusland blijven niet ten achteren. Die kwaal van schulden te maken schijnt al zeer algemeen. Om het de gouvernementen af te leeren, moesten de gewone burgers van den Staat de beursen maar gesloten houden. Dit geschied niet, en integendeel, men schijnt niet zoo veel aan de markt gebragt te kunnen worden of het wordt altoos weer geslikt. Uwe comptanten zullen wij echter maar blijven bewaren en alleen dan wat aankopen, wanneer het een of ander mogt uitgeloot en afgelost worden. Bij uwe komst vindt gij dan een aardig sommetje bijeen. Maar wanneer zal die komst zijn? Ik merk nog niets van het uitzenden van uwen opvolger en die zal toch eerst op Java moeten aankomen, alvorens Uw Ed. de terugreize zult kunnen aanvaarden. Voor 't begin van het volgend jaar durf ik mij nu met uw retour niet vleyen. Wij en alle uwe vrienden verlangen zeer Uw Ed. en mevr. Lucas in gezondheid weder in ons midden te zien. Na eene 4 à 5 jarige afwezigheid zult gij zeker veel veranderd vinden. (Volgt slot). | |||||||
Batavia den 25 Augustus 1841Ga naar voetnoot1).
| |||||||
[pagina 320]
| |||||||
geeerde missive van den 17en April ll. no. 9 overhandigde. Alvorens dezelve te openen, dronken wij met een glaasje madera op de gezondheid van de heer en mevrouw Luzac en nu de brief geopend, ontwaarde ik daaruit al spoedig, dat de door UEd. mog. aan mij geschrevene brief van den 14en January met de rekening courant over 1840 met het schip Overyssel verzonden bij het stranden van dat schip en totaal blijven daarvan op de Z.O. hoek van het eiland Balie in het ongereeden waren geraakt, alzoo ik dezelve niet had ontvangen, zijnde er slechts eenige brieven en waarvan sommige nog door- en doorweekt van het zoute water onleesbaar waren aan de wal gebragt, het is zonderbaar, dat dat schip van het oogenblik dat hetzelve uit Texel is uitgezeild, met tegenspoeden heeft geworsteld en geeindigd is met te vergaan. Wat de voorname oorzaak is dat kapitein Blom zijn schip verzeild heeft is hier nog niet met zekerheid bekend, doch eene zaak is zeker, dat hij de Baliewal voor de Javawal heeft aangezien en waardoor hij in het volle vertrouwen zijnde dat hij straat Balie omzeilde en klippen onder water vooruit voor rafeling van stroom aanzag, zijn schip daarop verzeilde. De Balieneezen hebben alles geplunderd, zoodat de passagiers en equipage genoegzaam niets dan hetgeen zij op hun lijf hadden, hebben gered. De kolonel Lucassen, die met zijn familie en vrouw in hoogzwangere staat daar aan boord waren, zijn om zoo te zeggen totaal geruineerd; de goede mevrouw Lucassen is weinige dagen daarna te Balie Badong bevallen, een fataale historie voorwaar! Uit UEd. mog.s schrijven ontwaar ik, dat naar aanleiding van mijn aan UEd. mog. gedaane verzoek sedert Jan. 1841 mijne gelden voortspruitende uit renten en vast tractement niet meerder zijn belegen. Ik heb dat verzoek indertijd gedaan omdat ik zeker had verondersteld dat ik op mijn verzoek in Juni 1840 aan het Ministerie van Marine en Koloniën gedaan, om vervangen te mogen worden, nu reeds op mijn terugreis naar Nederland zoude zijn geweest, maar daar ik nu uit particuliere brieven door mij zelve, ook door andere personen alhier ontvangen, ik het als vast kan stellen, dat ik in den loop van dit jaar stellig niet en welligt niet voor Maart of April 1842 zal vervangen worden, moet ik UEd. mog. nu verzoeken om wanneer daartegen bij Ued. mog. geen bedenkingen zijn, maar verder effecten voor het ledig liggende geld aan te kopen, doch daar ik of in het geheel | |||||||
[pagina 321]
| |||||||
niet of maar zeer weinig contanten uit dat rijke O.I. zal t' huis brengen, zoude het mij aangenaam zijn, dat ik over een 3 à f 4000. - konde beschikken bij mijn arrivement. UEd. mog. zal wel te weten kunnen komen wanneer mijn vervanger Nederland zal verlaten en daaruit eenigsints kunnen afleiden mijn vermoedelijke aankomst in het Vaderlandje. Het is mij onverklaarbaar dat de minister Baud geen dispositie op mijn voormelde verzoek heeft genomen; ik verbeelde mij dat ik zonder hoogmoedig te zijn, wel had mogen verwachten, dat een S.B.N., iets vragende, daarop antwoord had bekomen. De Minister Baud schijnt de snaar ook niet te hebben aangeroerd, toen UEd mog. met de Generaal Riesz bij Z. Excell. hebt gedineerd. Dat de Generaal UEd. mog. bevallen heeft, is mij hoogstens aangenaam te vernemen. Het is een flinke mensch en die het welligt nog verder in de waereld zoude gebragt hebben, wanneer hij nu en dan wat minder openlijk voor zijne gevoelens, in strijd met die van hooge personen, ware uitgekomen. Maar het kost veel moeite voor openhartige caracters hun gevoelens niet te uiten, al lijden onze tijdelijke belangens daarbij. Dat Z.M. Willem den 2e bij het aanvaarden der regeering in groote beslommeringen is gekomen, is gemakkelijk na te gaan. Die kerkelijke zaken zijn ook alleronaangenaamst. Ik kan mij er niet over uit laten, want ik heb te weinig doorzicht in zoodanige verhevene zaken. Nieuws, de kolonie aangaande, weet ik niet te melden. Alle de onlangs over dit gewest geschrevene boekjes zullen UEd. mog. hebben doen zien, uit welke verschillende oogpunten dezelfde zaken beschouwd worden. Maar genoeg op Java blijft het steeds rustig, op Sumatra is het nu ook kalmpjes, de geleerde zeggen, dat op dat eiland nu ook weinig vrees meer is voor oproeren. Ik zoude daaraan meer geloof hegten, wanneer ik die aria niet meermalen te voren had horen aanhefffen, maar ook van de andere zijde moet ik mij bij het oude spreekwoord bepalen, geen ellende voor de tijd. Dat UEd. mog. en de waardige mevrouw Luzac steeds gezond zijt, was ons regt aangenaam te vernemen; met mijn vrouw en mij gaat het Goddank ook wel, mijn vrouw immer perfect gezond, zoodat wanneer dit zoo blijft ik niet zal 't huis varen alvorens door een ander vervangen te zijn. Het fregat de Maas, waarmede ik in 1838 naar hier ben gestevend en hetwelk den 20 January Batavia heeft verlaten om te repa- | |||||||
[pagina 322]
| |||||||
trieeren, heb ik vernomen dat met vele zieken en na 14 menschen op de reis verloren te hebben, den 6en Mei in Texel is binnengevallen. Onze arme zeelieden schijnen maar slecht tegen dat climaat te kennen, vooral wanneer er veel genavigeerd wordt. Een klein staaltje daarvan is dat de Maas in July 1838 met 300 koppen hier is gekomen en met 200 in Jan. 1841 in 't huis gevaren. Ruim 70 zijn daarvan in dit gewest overleden. Onlangs hebben wij aan de Cholera Morbus op de Rotterdam een kapitein luitenant en 14 matrozen verloren; ik beklaag dikwijls de arme schepeling op Batavia en langs de kust van Sumatra, alwaar de arme tobberds te ver van de wal leggen om te kunnen passagieren, soms in geen 2 jaren aan de wal zijn geweest, dan ziek naar het hospitaal te zijn gebragt en hersteld daaruit weder onmiddelijk naar boord terugkeeren. Buiten Batavia, waar thans de meeste Europ. familien wonen, is het vrij gezond, vooral wanneer men goed kan leven en matig leeft, niettemin doet dit warme climaatje de krachten spoediger dan in Holland afnemen. Mijn brieven van den 29 Dec. 13 Jan. 1841 No. 9 - 20 April 1841 No. 10 in duplicaat op 1 Mei hoop ik UEd. mog. zullen zijn geworden. De verwisseling van de syndicaten in andere effecten was mij aangenaam te vernemen, want ik vertrouw die zaken niet al te best. De wrn. G. Generaal Merkus wenscht een ieder dat effectief zal benoemd worden. Nahuis heb ik gezien dat gepensioneerd is, met een uitzet van kommandeursorde der Nederl. Leeuw; men weet hier er een oogenblik is geweest, dat Z.Ed. veel kans had om door Z.M. tot G. Gl. benoemd te worden. Alhoewel Nahuis een mijner oudste vrienden is, mag ik niet verzwijgen dat zijne genoemde benoeming over het algemeen niet zoude hebben bevallen. - Merkus is de algemeene roep dat benoemd moet worden. Ik krijg daar op het oogenblik het boekje terug: Bijdrage tot de kennis van den voormaligen en tegenwoordigen staat onzer O.I. bezittingen, (Amsterdam P.N. van Kampen, 1841), waarvan, zoo men als zeker stelt, de luitenant kolonel van de Genie van de O.I. Armee de Vaynès van Brakel, thans in Nederl. de schrijver is, en hetgeen ik aan één mijner kennissen had geleend. Het briefje dat ik daarbij heb bekomen, sluit ik hierbij in om, zooals ik hier in te voren aanhaalde, te doen zien, hoe verschillend over dezelfde zaak wordt geoordeeld. De Vaynès wordt voor een zeer | |||||||
[pagina 323]
| |||||||
knap genie officier gehouden en bij de schrijver van het briefje is Salomon ook perfect 't huis. Verscheur het svp. na lectuur en nu waarde heer en vriend, zal ik afbreken, UEd. mog. en de waardige mevrouw Luzac mijn vrouws en mijne respectueuse en vriendschappelijke groete aanbiedende, terwijl ik mij in UEd. mog. vriendschap steeds aanbevelende, daarbij met de meeste gevoelens van hoogachting het genoegen heb te zijn Edelmogende Heer en Vriend UEd. mog.s zeer dw. dr. en vriend E. Lucas. | |||||||
Leyden den 20 September 1841.
| |||||||
[pagina 324]
| |||||||
(Hierna over fin. zaken, de verkoop der fondsen; de steeds groeiende kas ter bestrijding van de eerste kosten na terugkeer in het vaderland.) Van deze oprigting (der huishouding) sprekende, is het niet te verwonderen, dat ik hier de bede bijvoege, dat UwEd. en mevrouw Lucas toch ernstig aan Leyden zullen blijven denken en ons het genoegen geven UwEd. weder onder onze stadgenooten te mogen tellen. Dat er vooraf een reis naar den Rhijn moet gemaakt worden, zal voor U en Uwe vrouw allernuttigst zijn, na een zoo lang en toch altoos lastig verblijf op zee, doch de haven, waarop UwEd. retourneren moet, zal hoop ik toch altoos Leyden zijn. Met belangstelling las ik Uwe berigten over het gebeurde op Sumatra en ben het volkomen met U eens, dat die vriendjes daar geenszints te vertrouwen zijn en er eene dubbelde mate van voorzigtigheid zal noodig zijn om de wagen regt te doen lopen. Van eenen nieuwen g.g. vernemen wij hier niets met eenige zekerheid, de generaal List werdt onlangs genoemd, doch dat praatje schijnt nu weer uit. Baud is, geloof ik, de eenige man hier voor die betrekking geschikt, doch wij kunnen hem hier niet missen. Waarom Merkus niet in zijne hooge waardigheid bevestigd? Mij dunkt, dit was 't kortst en 't best. De ministers hier beginnen wrak te staan, nu weinige dagen geleden heeft Verst(olk) zijne demissie genomen, van Maanen staat ook op den sprongGa naar voetnoot1). Het is jammer, dat onze regering nog een weinig te onbepaald handeld en men te vergees zoekt welken weg men op den duur bewandelen wil. De koning is vol goeden wil, wij geloven dit alles gaarne, doch hij schijnt te weinig naar een vast zeker plan te werk te gaan. - De oude koning, zegt men, wil hier terug komen tegen den wensch zijner famielje en van de meerderheid der natie. Die man heeft roekeloos zijne reputatie geheel bedorven. Van de kennissen weet ik U niets bijzonders te melden. Bij Dillié is alles wel, bij Levoir blijft het 't zelfde, die man is ongelukkig. Voor de vriendelijke protectie aan den jongen Kroef verleend, heb ik U duizend dankzeggingen van zijn ouders over te brengen, mag ik hem | |||||||
[pagina 325]
| |||||||
voortdurend aanbeveelen? Mevrouw van Alphen laat U op 't hartelijkst groeten. Zij was zeer gevoelig aan uwe hartelijke deelneming in haar ongeluk. Zij is wel, haare brave kinderen ook. Zeer waarschijnlijk zal zij dezen winter buiten blijven. Groet svp. den heer Cuningham van Alphen voor mij, en wil mij na het ontvangen de hartelijke groeten aan mevr. Lucas van mijne vrouw en van mij opregt geloven
t.t.L. | |||||||
Leyden den 18 October 1841Ga naar voetnoot1).
| |||||||
[pagina 326]
| |||||||
zenden zal. Zij zoude UwEd. zoo als ik hartelijk hoop en wensch, niet meer op het Koningsplein aantreffen. Sedert mijnen laatsten van 20 September No. 11 is er waarlijk weinig van eenig belang gebeurt. Dat de heer Verstolk zijn ontslag gevraagd en bekomen heeft en hij nu door den heere Huissen van KattendijkeGa naar voetnoot1) zal vervangen worden, zullen de nieuwsbladen U reeds geleerd hebben of zijn Ed. echter dien post lang zal bekleeden, wordt zeer betwijfeld. Men denkt algemeen dat de Heer van Zuylen spoedig zal optreden. Na vrij levendige beraadslagingen is eindelijk onze begrooting voor de 2 volgende jaren aangenomen. En hiermede hebben de ministers eenigen tijd rust bekomen onze vergadering of zitting wordt heden wel geopend, doch zal in de eerste weken niet veel werks opleveren. Wij hebben het in de laatste 2 maanden druk genoeg gehadGa naar voetnoot2). | |||||||
Batavia den 18e Januari 1842.
| |||||||
[pagina 327]
| |||||||
verzonden 4 Sept., is het mij aangenaam te kunnen melden wij Goddank beide niettegenstaande het hier thans maar in het geheel niet gezond is, steeds welvarende blijven en vooral ik in high spirits ben om 't huis te varen; de reden die mij zoo zeer doet verlangen om toch eindelijk in dit kommandement vervangen te worden, alhoewel ik bij voortduring alhier met de meeste onderscheiding door de Gr. Gl., ja door een ieder, behandeld wordt, en waarin ook mijn vrouw deelt, zal ik UEdm. liever mondeling mededeelen, wanneer het opperwezen mij de zegen schenkt de vaderlandsche grond weder te betreden, dan hier in vermelden; zooals ik in deze aanhaalde is het hier thans zeer ongezond en daarin deelt vooral de marine en wel de ekwipagie van Z.M. fregat Bellona en drie koopvaarders, alle op Onrust in timmering; om UEd. mog. daarvan een idee te geven, moet U weten, dat van de ekwipagie van dat fregat, sterk 233 koppen, waarmede hetzelve in het laatst van September a.p. uit de Moluccos is gekomen, waarvan destijds 24 ziek waren, den 1 Jan. slechts 34 koppen, alles te samen genomen officieren etc., tot den dienst over had; 22 waren toen reeds overleden, terwijl er nu nog 144 in het kospitaal te Weltevreden liggen. De kapitein ter zee Geesteranus, kommandant van die bodem, is ook overleden, terwijl van een der drie koopvaarders, sterk 30 man, op één oogenblik alles ziek is geweest; dat zijn zoo van die buitenkansjes, die men hier nu en dan heeft. Onrust, over het algemeen naar mijn gevoelen niet ongezonder dan de reede van Batavia, alhoewel professor BlumeGa naar voetnoot1) indertijd moet hebben beweerd, dat Onrust zoo ongezond is dat er geen mins op kan leven, is het op dat eiland voornamentlijk sedert November fameus ongezond geweest; met de kentering van de Oost op de Westmousson en voordat de regens goed doorkomen, vindt zulks meermalen plaats: nu begint het echter weder wat te luiven, maar men zoude ook kunnen zeggen faute de combattant point des combats; geene schepelingen dus ook geen zieken. Over het algemeen liggen er van de marine alhier in het ziekenhuis 60 a 80 en thans is het getal 234 schepelingen. Het is niet te ontkennen, dat men hierdoor | |||||||
[pagina 328]
| |||||||
de menigvuldige sterfgevallen, die voornamentlijk op de schepen plaats vinden, daarover minder lang denkt en spreekt dan in Holland, doch dit neemt niet weg, dat wanneer men verscheiden zijner kameraden en andere brave schepelingen zoo spoedig achtereenvolgende ziet ten grave dalen, men daarbij niet zeer opgeruimd blijft. Vele laten vrouwen en kinderen achter, waarvan maar zeer weinige buiten het weduwepensioen eenig inkomen hebben en die goede zielen zijn daardoor dan ook zeer te beklagen. Verbeeld U dat hier gewonelijk 3 kapiteinen ter zee zijn, die om de 2 jaren worden vervangen, dus 6 in de 4 jaren en alhoewel ik slechts 3½ jaar hier ben, heb ik er 3 ten grave zien dalen. Het is wonderbaar, dat in sommige tijdvakken de sterfte nog al niet groot is, terwijl dan daarna soms, als om de schade weder in te halen, zooals nu het geval is, vele Europeezen uitstappen. Het is hier een overheerlijk land voor promotie, waarin wij echter tot den Nederlandsche marine behorende, minder deelen; want de bootafhouders van ons corps in Holland en die welligt nu en dan nog met genoegen vernemen, dat kapitein Jas plenty van hunne kamaraden om plaats tot bevordering te maken, wegsleept, zonder nog te gewagen, dat zij welligt digt bij het vuur zittende nog bij keus avanceeren, zijn de eenigste die daarbij profiteeren en worden diegene welke hier zijn, al niet vergeten, dan toch zien zij die warme broeders aan hun voortrekken. Op Java en de andere Nederlandsche bezittingen in dit gewest gaan de zaakjes thans rustig voort, op Sumatra schijnt ook alles rustig, onze laatste tijdingen vandaar lopen tot 6 January. Met ongeduld ziet men de tijding tegemoet of er al of niet een Gr Generaal zal uitkomen, dan wel of de heer Merkus in die betrekking zal bevestigd worden. Dit laatste is de algemeene wensch in N. Indië; ik heb op mij genomen UEdm. van Z. Excellentie te groeten waaraan ik bij deze voldoe. - Willem Dillié past steeds goed op, ik heb aan onze vriend DriesGa naar voetnoot1) kortelings kunnen schrijven, dat haar zoon tot 2e kommies was bevorderd; hij heeft nu daardoor iets meer dan f 200.- 's maands, een tractement voldoende om op een bedaarde en fatsoenlijke manier in alle zijne behoeftens te kunnen voorzien. De luitenant Kroeff is gezond en thans te Sourabaya, hij past ook goed op; het is echter goed | |||||||
[pagina 329]
| |||||||
voor hem, dat hij vaart en niet veel in een haven ligt, vooral niet op Java, want hij houdt nogal van pretjes; en dit alles kost geld. De oude schout is er opgesteld dat de heeren jonge officieren intijds de waarde van het geld leeren kennen en die dat niet doen, raken wel eens onklaar van den ouden Heer. De zoon van de Heer van Reede van OudshoornGa naar voetnoot1), adelborst 1e kl. op de Bellona, heeft ook een herinnering aan kapitein Jas gehad, doch is nu weder hersteld. Uit UEdm. schrijven ontwaar ik met dankbaarheid mijne geldelijke belangens zoozeer door U worden behartigd, ik wensch met UEd. vrijhartig dat de bedaarde gezondheid van den Heer Baud en de goede directie van de tegenwoordige Gouverneur Generaal a.i. de overspanning etc. langzamerhand zal doen temperen. Ik vrees echter met vele andere dat het bij die vrome wensch zal blijven, men wil in het moederland in eens te veel van de kolonie trekken, daarbij wordt deze kolonie in het vaderland geregeerd en dit beschouw ik even verderfelijk en ondoelmatig, als dat een Gr. Gl. zich volstrekt niet om de belangen van het vaderland bekreund. Wat gaat ook de N.H.M. met een groote som die deze kolonie opbrengt, schuiven, ik wil volgaarne geloven, dat een vrije handel in dit gewest volstrekt niet met onze belangens zoude overeenkomen, evenmin houde ik het er voor dat den handel door de N.H.M. als het ware bij uitsluiting gedreven wordende met onze belangens overeen te brengen is. Naar het pensioen aan mijn vriend Nahuys toegekent af te meten, alsmede aan gratificatiën aan sommige uitverkorene geschonken, zoude men denken er volstrekt geen gebrek aan geld in 's Lands kas is. Dat Andringa de KempenaarGa naar voetnoot2) in zoo hooge gunst bij het gouvernement in Nederland is aangetekent, heeft men zich alhier hoogstens over verwondert, te meer wijl hij hier als een gemeene suppliant te boek staat. De algemeene wensch is dan ook, dat men hem maar in Holland met weldaden overlaad, mits men hem maar niet naar Java laat komen. KrusemanGa naar voetnoot3) wordt | |||||||
[pagina 330]
| |||||||
hier niet voor onknap gehouden, doch houdt men het er ook tevens voor, dat hij door zijn fluweele tongetje meer van zijne capaciteiten doet geloven, dan hij bezit. Hij komt mij voor een planne maker te zijn; wanneer ik wel geinformeerd ben, heeft hij reeds zoo wat van die verhevene denkbeelden alhier aan het gouvernement voorgedragen, en welke meer als iets nieuws dan doelmatig en met 's lands belangens overeenkomende geacht kunnen worden te zijn. Hij is niet misdeeld van wind. Zijn komst heeft onder de oude ambtenaren veel ontevredenheid veroorzaakt, het is ook zeer ontmoedigend dat iemand, zooals Kruseman, 10. 11. of 12 jaren uit de kolonie geweest zijnde, ter prejuditie van respectable en knappe Indische heeren weder terug komt en zooals nu het geval is met de betrekking van Directeur-Generaal gaat schuiven. De heer Serrière zegt men dat gouverneur van de Moluccos zal worden, dien heer staat hier niet zeer gunstig aangeteekent in de opinie van fatsoenlijke menschen. De brave Cleerens bevalt het goed te Tjanjor en heeft daarbij het genoegen Mevrouw Cleerens tegenwoordig zeer gezond is; ik heb hem, ook mevrouw, reeds van UEd. mog. gegroet alhoewel de residentie van de Preanger geen der lucratiefste is, is er toch altoos iets over te houden. - Onze goede van Alphen zal ik bij terugkomst in het vaderland dan ook onder het getal mijner oude vrienden missen. Weinige zijn er meer over van diegene, welke ik hier in 1804. 5. 6. en 7 heb gekent en nu Geesteranus overleden is, ben ik in ons corps nog de eenigste over van de Etat Majoors van de vloot van de vice admiraal HartsinckGa naar voetnoot1), waarmede ik als jong officier ter reede Batavia in Februari 1804 ankerde. Wanneer ik dit naga, alsmede eens overdenk tegen hoevele oogen ik op dit levenspad dikwijls geworpen heb, kan ik het opperwezen | |||||||
[pagina 331]
| |||||||
niet genoeg danken voor de gevaren waaruit ik dikwijls gered ben en voor de zegeningen, die ik in alle opzigten in ruime mate met mijn vrouw heb mogen ondervinden en waarvan ik dan ook wanneer het mijn tijd zal zijn om voor goed ten anker te komen, in kalmte en tevredenheid de oogen hoop te zullen sluiten. Coos van Alphen, assistent resident te Samarang, maakt het voor zoover ik weet goed, men heeft gezegd hij verlieft is geweest op eene der freules Holmberg de BeckfeldtGa naar voetnoot1), zij hebben in den Haag school gelegen bij de vorige gouvernante van de van Alphen's, maar daar ik er in lange niet verder van gehoord heb, heeft hij of een blaauwtje gelopen of is het maar een vertelseltje geweestGa naar voetnoot2). Met veel veel genoegen ontwaar ik, dat Z.M. Willem de 2e goed bevalt, ik hoop dit zal blijven voortduren, want door eensgezindheid tusschen de koning en de natie kan en mag men verwagten, dat wij uit de finantieele ongelegenheid, waaronder wij allen zuchten, eenmaal zullen gered worden. Het heeft vele menschen leed gedaan UEdm. bedankt heeft voor de benoeming van staatsraad, men voed nu de hoop u minister van Justitie zult worden; enfin hetzij minister van Justitie, hetzij lid van de Staten Generaal, te veel bewijzen heeft mijn vriend Luzac gegeven, dat, in welke betrekking ook, de belangens van het dierbaare vaderland immer bij hem op de voorgrond staan en met gepaste klem worden behartigd. Den 24 January 1842. (Volgt eene mededeeling over de toezending van een wissel van f 2000.- voor zijn kas, daar de schout bij nacht in het vaderland contanten noodig zal hebben om een huis te koopen en meubelen. Lucas verwacht dat morgen of overmorgen een schip naar Nederland zal vertrekken.)
Edelmogende Heer Veelgeachte Vriend UEd. mog. Dw. Dr. en Vriend
E. LUCAS.
P.S. Vrijdag den 28 Jan. Na het schríjven van de voor- | |||||||
[pagina 332]
| |||||||
gaande regelen zijn hier den 24 's namiddags twee koopvaardijschepen uit Nederland aangekomen, de Mercator van Hellevoetsluis en de Zeeuw van Middelburg, beide den 4en October gezeild. Door de kapiteinen van die schepen is op de hoogte van de kaap Verdische eilanden een Nederlandsch oorlogsfregat gezien, voerende de S.B.N. vlag en stevenende zuydwaarts; ik maak daaruit op, dat aan boord van dat fregat mijn vervanger zal zijn. Overigens is mij daarvan volstrekt niets bekend. Ik reken dat het fregat hier in het begin van February kan aankomen en wanneer dit het geval is, hoop ik primo Maart Java te verlaten. Of dit met een oorlogschip of koopvaarde(r) zal plaats vinden, is afhankelijk van de orders, die ik daaromtrent van de Minister van Marine en Koloniën met mijn vervanger hoop te ontvangen. Ik verzend deze met een Nederlandsch schip, waarvoor morgenochtend het postpakket sluit. | |||||||
No 13.
| |||||||
[pagina 333]
| |||||||
Daar er van dit laatste niets officieels bij het gouvernement is ingekomen, wordt er over het algemeen niet veel geloof aan gehegt; enfin spoedig zullen wij er wel iets naders van hooren, maar hoe dit ook al weder moge aflopen, ik houde het er voor dat, die gerust op de Sumatrasche zaken inslaapt, zeer verkeerd doet, er is te weinig magt voor het groote terrein dat wij bezet hebben en hiermede eindig ik, UEd. mog. en mevr. Luzac mijn vrouws en mijne respectueuse groeten hierbij aanbiedende, terwijl ik daarbij het genoegen heb te zijn, Edelmogende Heer veel geachte Vriend
UEd. mog. Dw. Dr. en Vriend E. Lucas. | |||||||
Batavia den 22 February 1842.
| |||||||
[pagina 334]
| |||||||
mevrouw en hoop 8, 9 of 10 Maart zee te kiezen. Gaarne zoude ik vriend Dillié een paar woorden geschreven hebben, maar ik heb daartoe waarlijk geen tijd. UEdm. zult dus wel de goedheid gelieven te hebben ZEd. van ons vermoedelijk aanstaande vertrek van hier te informeeren. - Mijn vrouw, ook ik bieden UEdm. en de waardige Mevrouw Luzac onze hartelijke groeten aan en heb ik het genoegen te zijn
Edelmogende Heer en Vriend
UEdmog. Dw. Dr. en Vriend
E. LUCASGa naar voetnoot1). |
|