Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 60
(1939)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brieven van Johannes de Wit aan Arend van Buchel en anderen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johannes de Wit of de Witt, zooals hij zelf afwisselend schrijft, de schrijver der hieronder volgende brieven, is circa 1566 geboren blijkens een aanteekening van Van Buchel in hs. 838 der Utrechtsche Univ. Bibl., fo. 167a: ‘mihi aetate fere aequalis, uno tantum anno minor’; Van Buchel was 18 Mrt. 1565 geboren (vgl. Diarium blz. II). Van zijn jeugd is zeer weinig bekend - Van Buchel t.a.p. noemt hem ‘affinitate et summa a pueris usque familiaritate mihi iunctus’Ga naar voetnoot1) - en van zijn latere levensjaren hoofdzakelijk datgene wat uit zijn brieven is op te maken. Hij was de zoon van Steven de Wit, eques auratusGa naar voetnoot2), die blijkens den brief Nr. 17 tot een niet onaanzienlijk oud-Utrechtsch geslacht behoorde, verscheidene leden waarvan openbare functies met eere hadden vervuld, met name in de rechterlijke macht. De moeder, Machteld Bruininck Foeck, was Steven de Wit's tweede echtgenoote. Reeds op zesjarigen leeftijd ontviel den jeugdigen Johannes zijn vader en het schijnt, te oordeelen naar hetgeen hij later schrijft na het overlijden van zijn oom, den kanunnik Jacob Foeck (Nrs. 34, 35: ‘qui restoit l'unicque soustien et soulas de nostre caducque famille’, Nrs. 36 en 37), dat deze de zorg voor de opvoeding van zijn neef op zich heeft genomen. Hij heeft dat dan gedaan in overeenstemming met de edele tradities der familie De Wit, want wij zien Johannes studeeren - in de letterenGa naar voetnoot3), wellicht ook in de rechten - te Leiden, waar hij Lipsius hoorde (zie Nr. 25 blz. 144), en in 1585 en 1586, gelijktijdig met Van Buchel, te Douai aan de in 1562 door Philips II aldaar gestichte universiteit (Nrs. 5,6). Daarna vestigde hij zich op het familiegoed te Wiltenberg bij Utrecht (zie Nr. 9 en vgl. Diarium blz. 328, waar op 4 Aug. 1592 staat aangeteekend: ‘Paganalia celebravimus apud Hautenos, in villa Johannis Wittii, amici mei’). Vermoedelijk omtrent het einde der eeuw valt de reis naar Engeland, waarvan Nr. 14 getuigt. Sedert 1599 bewoonde De Wit een huis aan de Mariaplaats te Utrecht (zie blz. 114 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanm. 6), doch in Febr. 1604 schijnt een langdurig verblijf te Amsterdam aan te vangen, dat zich uitstrekte tot ten minste October van het volgende jaar. ‘Op 1 Oct. 1608 wordt hij door zijn oom Jacobus Foeck voorgedragen voor de prebende van Gerrit Borre van Amerongen. Op 7 Mei 1609 wordt hij vrijgesteld van de verplichte jaarlijksche residentie (hij was dusGa naar voetnoot1) buitenslands). Op 10 Februari 1615 wordt hij toegelaten tot het volle genot van alle kapitulaire rechten’Ga naar voetnoot2). In het jaar 1605 wordt De Wit de reislust weer te machtig en hij trekt in gezelschap van zijn oom Foeck door Gelderland naar Groningen en Leeuwarden om over West-Friesland terug te keeren. De vruchten van die reis en van kortere uitstapjes zijn neergelegd in Nr. 22. Ruimere perspectieven openen zich echter voor hem na het sluiten van het Twaalfjarig Bestand, dat hem, den geloovigen Katholiek, tevens de vervulling mogelijk scheen te zullen maken van een vermoedelijk reeds lang heimelijk gekoesterden wensch, een reis naar Rome, de stad, die hem tegelijk lokte als het Beloofde Land der beoefenaars van de Classieke Oudheid. Met het oog op den verren afstand zal hij zich wel wat meer tijd voor zijn voorbereidingen hebben moeten gunnen - wellicht ook moest hij wachten op de vrijstelling van de verplichte jaarlijksche residentie - zoodat Van Buchel hem in de Zuidelijke Nederlanden reeds voor was geweestGa naar voetnoot3). In Aug. 1610 zendt hij dan een verzameling afschriften (Nr. 23) uit kerken te Antwerpen aan Van Buchel. Hoewel geen plaats van herkomst is aangegeven, is het toch duidelijk, dat zijn reis toen een aanvang had genomen. Uit den aanhef van het begeleidende briefje blijkt tevens, dat de reis naar Rome in zijn vaste voornemen lag, hoe lang het ook geduurd heeft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voordat het tot uitvoering ervan kwam. Na van Antwerpen uit Brussel en Leuven en verschillende plaatsen in de omgeving van Brussel bezocht te hebben, zette De Wit de reis voort naar Parijs, waar hij als jong student reeds eenigen tijd was geweestGa naar voetnoot1). Dit maal zou zijn verblijf enkele jaren duren, deels tengevolge van den onzekeren politieken toestand in Frankrijk en Savoye, deels in verband met verschillende geleerde werkzaamheden, die hij daar op zich nam (Nr. 39A). Gedurende dit verblijf, dat zich uitstrekte van Juni 1611 tot in het najaar van 1617, werd het uiteindelijke doel, hoe onbereikbaar het onzen reiziger dikwijls ook geschenen moge hebben en hoezeer zijn hart ook aan zijn vaderstad hing, niet uit het oog verloren. Intusschen geeft hij zijn oogen goed de kost, volgt met gespannen aandacht het politieke gebeuren van den dag, knoopt vriendschapsbanden aan met gelijkgezinden en verdiept zich in vrije uren in zijn studiën. Doch eindelijk, als de politieke hemel wat opklaart en het warme jaargetijde voorbij is, waagt hij de groote onderneming, niet echter zonder een omweg te maken, die hem langs plaatsen voert van historisch belang. Hij verlaat Parijs in Zuidwestelijke richting, bereikt Angers, buigt dan om naar het Zuidoosten en Oosten via Doué en Tours en komt tenslotte uit op de gewone reisroute bij Lyon (Nr. 45). Het reizen valt hem echter, nu hij reeds een goede vijftiger is, blijkbaar niet meer zoo gemakkelijk en hij besluit tot een langer oponthoud aldaar (Nr. 46). Het laatste bericht uit Lyon is van Mei 1618, de aankomst te Rome valt vermoedelijk omstreeks Kerstmis 1619. Van Buchel krijgt klachten te hooren over de gezondheid van zijn vriend, de Romeinsche lucht bekomt hem slecht (Nrs. 48, 49). Toch is er nog de oude belangstelling voor kunst en wetenschap, vooral ook voor de Hollandsche schilders, die hij in de Eeuwige Stad aantreft. Ook vindt hij nog energie voor uitstapjes naar de schoon gelegen Monti Albani, ja zelfs naar Napels en omgeving. Doch zelfs in Van Buchel's magere extracten dezer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatste brieven klinkt mismoedigheid door over het afnemen der lichaamskrachten en met Van Buchel begrijpt de lezer, dat de plannen voor een terugreis over Venetië en door Duitschland een zich krampachtig vasthouden beteekenen aan een laatste hoop om vriend en vaderstad nog eens terug te zien. Den 30sten September 1622 komt het eindeGa naar voetnoot1). Wanneer wij ons een voorstelling trachten te maken van de persoonlijkheid van Johannes de Wit, dan ligt een vergelijking met zijn vriend Van Buchel voor de hand. Zij valt uit in het voordeel van den eerste. De Wit treft ons door ootmoedige vroomheid en bescheidenheid, terwijl zijn geleerdheid, welke hij zelf zeker niet te hoog aanslaat, gedegener lijkt te zijn dan die van Van Buchel. Zijn wijze van werken was ongetwijfeld nauwkeuriger, hetgeen blijkt zoodra men zijn afschriften van inscripties vergelijkt met soortgelijk werk van Van Buchel's hand. De Wit's belezenheid op het gebied der Latijnsche letteren was niet gering: niet alleen kende hij zijn Cicero, met name diens philosophische geschriften, zijn Catullus, Vergilius en Horatius, doch hij blijkt ook op de hoogte van Plautus zoowel als van de zilveren Latiniteit. Hoewel hij zelf zich enkele malen verontschuldigt over zijn Latijnschen stijl, schrijft hij toch met klaarblijkelijk gemak Latijn. Het moge al niet zuiver Ciceroniaansch zijn - wat vermoedelijk ook niet de bedoeling van den schrijver was -, het klinkt natuurlijk en geeft de gedachte zuiver weer. 's Mans belangstelling voor het verleden is eveneens echt en diep geworteld en als hij in de gelegenheid is sporen der Oudheid te zien en te onderzoeken, dan lijkt het of hij een kwellenden dorst gretig tracht te lesschen. Ook toont hij een aangeboren ontvankelijkheid voor schoonheid, men leze slechts de beschrijving van zijn bezoek aan Hopper, Nr. 25. Ook in een ander opzicht lijkt hij hooger te staan dan Van Buchel, dien men, althans in zijn jongere jaren, van een zekere loszinnigheid, ja zelfs van eenig cynisme niet vrij kan pleiten. Doch het is mogelijk, dat deze zich door de openhartigheid van zijn Diarium in een, vergelijkenderwijs, te ongunstig daglicht heeft geplaatst. Daartegenover moet toch, wat De Wit aangaat, gewezen worden op diens woorden in den aanvang van Nr. 25: ‘Liberior diva nascentes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nos adspexit, quae si ad honestam nec inutilem peregrinationem me invitet, cur non sequar? - secutus magnorum exempla virorum. Ceterum ad dissolutiora si nos forte illa vocet aut ineptas lascivias, involvo me sophiae lodicula et obturo aures. Quod reliquum est, non puto me magnopere peccare, si coelebs, sine prole, sine lite pro voto meo vixero et frena laxem libertati non otiosae aut pudendae’. Een bijzonder belang verkrijgen deze brieven echter door het licht, dat zij werpen op den geloofstrijd van die dagen. De Wit was goed Katholiek gebleven, doch tegelijk ruim genoeg van opvatting om zich door een levenslange, innige vriendschap met den van hem zoo zeer verschillenden Van Buchel verbonden te voelen. Daarin is hij zeer trouw en oprecht. En al hun oude gemeenschappelijke vrienden vergeet hij niet, als hij al vele jaren weg is. Doch in zijn uitlatingen tegenover zijn geloofsgenoot, den deken Van der Burch, toont hij duidelijk, hoezeer hij de godsdienstige en staatkundige omwenteling van zijn tijd verfoeit, en hoe hij zich gedwongen voelt in den vreemde rond te zwerven, omdat zijn vaderstad hem geen plaats meer biedt (Nr. 37). Kennelijk was het er hem, ook al stelde hij zich niet - zooals zijn vader wel gedaan had - op het Spaansche standpunt, in de eerste plaats om te doen, om orde, recht en vrede hersteld te zien, en dat op de eenige wijze, die naar zijn inzicht het heil van het vaderland kon bewerken. Ook daar, waar hij zich bezig houdt met politieke onrust in andere landen, spreekt zich zeer sterk de vrome wensch uit, dat den bewoners vrede en eendracht gegeven moge worden, zoo b.v. in Nr. 45: ‘...... precor Deum ter optimum maximum, ut omnia in commune Christianitatis bonum se vertant’. Men zou verwachten, dat van een geleerd humanist, zooals De Wit klaarblijkelijk is geweest, verschillende werken bewaard gebleven zijn. En inderdaad geeft L.J. van der Heyden in het Nieuw Biogr. Woordenboek III, 1443 een opsomming daarvan. Het is te betreuren, dat zij onjuist is. Dezelfde opsomming komt voor bij Van der Aa, bij Foppens en bij Burman, Trajectum Eruditum p. 451, doch zij berust slechts op hetgeen De Wit mededeelt in Nr. 39A: het betreft onuitgegeven werken, vgl. blz. 174 aanm. 1. Ook het Coelum Pictorium, dat zelfs Carel van Mander in den schaduw zou stellen (blz. 181 aanm. 6), de Otia Exotica | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Nr. 25) en de Observationes Exoticae (Nr. 45, vgl. blz. 193 aanm. 2) schijnen onvoltooid te zijn gebleven. De mogelijkheid bestaat, dat De Wit's papieren zich thans nog in een bibliotheek of een archief te Rome bevinden, daar hij zijn laatste levensdagen gesleten heeft ten huize van zijn landgenoot, den kenner van het kanonieke recht Johannes Honorius ab Axel, domkanunnik van Utrecht, wiens nalatenschap wellicht gekomen is aan het door hem bij testament gestichte, thans nog bestaande College van St. NorbertusGa naar voetnoot1). Doch de nasporingen, welke Dr. G.J. Hoogewerff op ons verzoek zoo vriendelijk was te ondernemen in die richting, zijn vergeefsch gebleven. Wel moet Van Buchel bij zijn omvangrijke verzamelwerken zijn voordeel gedaan hebben met de hem door De Wit vrijgevig ter beschikking gestelde aanteekeningen, waardoor althans iets is bewaard gebleven. Anderzijds vermeldt Van BuchelGa naar voetnoot2) slechts één uitgave van de hand van zijn vriend, nl. een Nederlandsche vertaling van Basilius, Sermo in divites avaros sive de pauperibus subveniendis, gedrukt te Amsterdam bij Cornelis Nicolaus (Corn. Claesz) in 1599. Dit werk blijkt in geen enkele der groote Nederlandsche bibliotheken aanwezig te zijn, terwijl er evenmin melding van wordt gemaakt door Moes-Burger, De Amsterdamsche Boekdrukkers en Uitgevers in de Zestiende Eeuw.
De tekst der brieven berust op de volgende handschriften der Utrechtsche Universiteitsbibliotheek (voorzoover niet anders is aangegeven): Nrs. 1 tot en met 6, 8 tot en met 13, 15, 16, 18, 19, 20, 24, 26, 27, 30, 31B, 32 (gedeeltelijk), 33, 36, 37 (gedeeltelijk), 39A, 39B, 40, 42, 43, 46 tot en met 54 zijn excerpten van de hand van Van Buchel, bewaard in hs. 983. Bovendien komen daarin uittreksels voor van brieven, die nog in origineel aanwezig zijn, t.w. de Nrs. 17, 21, 25, 28, 34, 41, 44 en 45. Nr. 7 is slechts bewaard in druk bij Ant. Matthaeus, Sylloge Epistolarum, 1708, p. 89. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr. 14 is ontleend aan hs. 842, eveneens van Van Buchel en getiteld ‘Adversaria’. Nrs. 17, 21, 25, 28, 34 en 41 zijn origineele brieven, die deel uitmaken van hs. 985. Nrs. 22 en 23, eveneens origineelen, zijn door den vorigen Bibliothecaris, den heer J.F. van Someren, in 1906 op de auctie-Smissaert aangekocht en samen in een aardig bandje gestoken, zijnde hs. 1647. Nrs. 29, 35 en 38, eveneens origineelen, berusten op het Rijksarchief te Utrecht. Onze aandacht is op deze stukken gevestigd door den hierboven blz. 89 aanm. 2 aangehaalden brief van mr. Muller. Deze drie zijn de eenige niet in het Latijn gestelde brieven der geheele verzameling. Nr. 31A is slechts bewaard in druk bij Ant. Matthaeus, Fundationes et fata ecclesiarum Ultrajecti, 1703, p. 142. Nrs. 32 en 37 zijn gedeeltelijk slechts bewaard bij Ant. Matthaeus, Sylloge Epist., 1708, p. 91/2. Nrs. 44 en 45, eveneens origineelen, berusten in de Universiteitsbibliotheek te Leiden onder de signatuur B.P.L. 246.
De Wit bezat een fraaie hand. Zijn brieven, die in de zgn. Renaissance-cursiefletter (de tegenwoordige Latijnsche cursiefletter) zijn geschreven, zijn een toonbeeld van schoonschrijfkunst. De meeste zijn gericht aan Van Buchel, enkele (Nrs. 28, 31A, 31B, 32, 36, 37, 39A, 39B en 43) aan L. van der Burch, kanunnik, sinds 1578 deken van St. Marie te Utrecht en groot voorvechter van het Katholieke geloofGa naar voetnoot1), een drietal (Nrs. 29, 35 en 38) aan Gilles van LedenberghGa naar voetnoot2), den machtigen secretaris der Staten van Utrecht, en één (nr. 7) aan Th. CanterGa naar voetnoot3). De aan deze uitgave toegevoeg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de reproductie geeft, op natuurlijke grootte, eenigen indruk van De Wit's schrijfhand, terwijl de gravure, die hij naar eigen ontwerp van zijn oom Jacob Foeck heeft laten maken, hier eveneens voor de eerste maal gepubliceerd wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1In scedula extra ordinem quaedam de BlyenburgioGa naar voetnoot1), ut vanus esset rumor de assumpta cucullaGa naar voetnoot2). Brief? Geen plaats van herkomst, geen dateering. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 9a Nr. 21. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2Idem ad eundem. De subito discessu, iocosa alia et festiva. Hagam. Aan A. van Buchel te 's Gravenhage. Geen plaats van herkomst, geen dateering. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8a Nr. 4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3Idem ad eundem. Queritur de absentia, aliaque familiariter et iocose. De doctore item KegelingioGa naar voetnoot3) quem sibi esse inter amicissimos asserit etc. Aan A. van Buchel. Geen plaats van herkomst, geen dateering. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8a Nr. 9. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4Johannes de Wit ad Arn. Buchelium. Lugd. Bat. 8. Id. Decemb. Familiaria, Lipsii tractatus de Magistratibus RomanisGa naar voetnoot4). Aan A. van Buchel. Leiden 6 Dec. Jaar niet aanggeeven. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fa. 8a Nr. 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5Idem ad eundem Parisios anno 1586. Excusat se de discessu clancularioGa naar voetnoot1) Parisiis DuacumGa naar voetnoot2), multa familiaria addit, de mutuo item amore, hortatur etiam ad scribendum saepius, indicat pugnam studiosorum cum civibus apud CattuacosGa naar voetnoot3) pridie Cal. Mart.Ga naar voetnoot4). Aan A. van Buchel te Parijs. Douai(?) 1586. Geen nadere dateering. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8a Nr. 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6Idem ad eundem ex AtuaticisGa naar voetnoot5) IIIXGa naar voetnoot6) Id. April 1587. De SaturnalibusGa naar voetnoot7) aliaque familiaria et amica. Aan A. van Buchel. Douai 7 April 1587. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8a Nr. 3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7Lib. 2. epist. 1. C. Plinius. Caesares quibus suspectus atque etiam invisus virtutibus fuerat, evasit. Reliquit se incolumem optimum atque amicissimum tanquam ad hunc ipsum honorem publici funeris reservatum. Sic in vulgatis concepta lectio fuit et corrupta. Mihi ut aspexi patuit fraus. Legebam insistens vestigiis scripturae: Reliquit Sen. incolumem i.e. senatum. Vulgatae porro lectionis error siquid id scire refert, ortus est ex brevi ratione scribendi Sen. ex quo imperiti illi nebulones se fecerunt, non attendentes illud Senatum significareGa naar voetnoot8). Plinii editio Parisiensis Ann. 1588. Cl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Minois fol. 22 vers. omittit illud se & legit reservatus. In notis tamen ait Minos, reliquit incolumem, id est, reliquit se incolumem. Aan Th. Canter. Geen plaats van herkomst, geen dateering, doch na 1588. Uit: Ant. Matthaeus, Sylloge Epistolarum, 1708, blz. 89, XVII. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8Idem ad eundem Ultraiecto Hagam IX. Cal. Novembr. 1590. Excusatio de literis rarius missis. De DuystioGa naar voetnoot1) et VendevilioGa naar voetnoot2) amissis, et mutuo adfectu, familiaria item et iocosa. De Westrenii nuptiisGa naar voetnoot3). De Cornhertii pugna cum LipsioGa naar voetnoot4). Quid badizareGa naar voetnoot5) explicat. Aan A. van Buchel te 's Gravenhage. Utrecht 24 Oct. 1590. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8a Nr. 5. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9Idem ad eundem ex patria urbe Wiltaburgo Hagam VI. Id. Feb. anno 1591. Excusatio de aliquo tempore non missis litteris. De vicecomite TuronensiGa naar voetnoot1) et morte Justi Ursini pictorisGa naar voetnoot2), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tum de negotio ColoniensiGa naar voetnoot1), et versu a se composito. Aan A. van Buchel te 's Gravenhage. Wiltenberg (in het Nederkwartier van Utrecht) 8 Febr. 1591. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8a Nr. 8. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11Idem ad eundem Traiectum 8. Cal. Maij 1592. Familiariter. Quam periculosum alicui fidere. De Lipsii controversia contro CornhartGa naar voetnoot2). De operibus antiquis et nummis item Romanis. Aan A. van Buchel te Utrecht. Geen plaats van herkomst 24 April 1592. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8a Nr. 7. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12Idem ad eundem ut supra prid. Cal. Novembr. anno 1594. De WoudenbergioGa naar voetnoot3), Veneris praemioGa naar voetnoot4), Turcarum victo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
riisGa naar voetnoot1); effracto carcere aufugium ClantiiGa naar voetnoot2). Aan A. van Buchel te Utrecht. Amsterdam 31 Oct. 1594. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 9a. Nr. 18. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14De phano divi PauliGa naar voetnoot3). Huic Paulino phano adheret locus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ab asservandis sacratioribus vestimentis ‘sacristy’Ga naar voetnoot1) dictus, omnino observatione dignus, quippe quo Dianae delubrum fuisse ferunt. Sacellum est rotundum, hemysphericum, concameratumGa naar voetnoot2), cuius structura Romanam antiquitatem referre videtur. Aiunt cum fundamenta templi iacerentur, effossam ante huius aediculae fores innumeram cervinorum capitum copiam; inde colligi Dianae sacrificia (cui cervis litabatur) ibi olim peracta esse eique hanc aedem sacratam fuisse. In eodem phano sunt epitaphia et sepulcra varia et praeter ea, quae alio loco a me notata sunt, Guillielmi Herberti, Penbrochiae comitisGa naar voetnoot3), Walliae praesidis, qui obiit anno aetatis LXVIII (hs. LXIII), Christi vero 1569. Ibidem in aede Westmonasteriensi sunt monumenta cum suis elogiis: Guill. Thynne armigeri ex antiqua Botevillorum familia, Joannis Thynne fratrisGa naar voetnoot4), qui obiit 14. Martii 1584; item Joannis BourghGa naar voetnoot5), Duistburgi gubernatoris, anno 1596. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amphiteatra Londinii sunt IV visendae pulc(h)ritudinis, quae a diversis intersigniis diversa nomina sortiuntur: in iis varia quotidie scaena populo exhibetur. Horum duo excellentiora ultra Tamisim ad meridiem sita sunt, a suspen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sis signis Rosa et Cygnus nominata. Alia duo extra urbeni ad septentrionem sunt, via qua itur per episcopalem portam, vulgariter ‘Biscopgat’ nuncupatam. Est et quintum, sed dispari et(') structura, bestiarum concertationi destinatum, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in quo multi ursi, tauri et stupendae magnitudinis canes discretis caveis et saeptis aluntur, qui ad pugnam adservantur, iucundissimum hominibus spectaculum praebentes. Theatrorum autem omnium prestantissimum est et amplissimum id, cuius intersignium est cignus - vulgo ‘the Theatre off the CynGa naar voetnoot1) -, quippe quod tres mille homines in sedilibus admittat, constructum ex coacervato lapide pyrritide (quorum ingens in Brittannia copia est), ligneis suffultum columnis, quae ob illitum marmoreum colorem nasutissimosGa naar voetnoot2) quoque fallere posse(n)t. Cuius quidem formam, quod Romani operis umbram videatur exprimere, supra adpinxi. Narrabat idem se vidisse in Brittannia apud Abrahamum de KynderenGa naar voetnoot3), mercatorem, Alberti Dureri omnia opera chartacea elegantissima et absolutissima. Ex observationibus Londinensibus Johannis de Witt. Na 1596. Handschrift van A. van Buchel in cod. 842 fo. 131b-132b. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15Idem ad eundem Traiecto Lugd. Batavorum die Odulphi anno 1599. De lite sua, de morte et laude magistri Rutgeri Pilandri Med.Ga naar voetnoot1). Aan A. van Buchel te Leiden. Utrecht 12 Juni 1599. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8b Nr. 11. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16Idem ad eundem Traiecto Coloniam prid. Cal. Novembr. anno Domini MDIC. De eius morbo, de eligendo vitae genere, et ad quid amici urgeantGa naar voetnoot2). Aan A. van Buchel te Keulen. Utrecht 31 Oct. 1599. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8b Nr. 12. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17Ioannes Stephanus de Wit Arnoldo Buchellio J.C.S.D. Consulunt te hae litterae, domine advocate, imo ego te per illas, non de Iure aut Iustitia, cuius tu sacer mystes, sed de Pictoria, divarum omnium longe lepidissima, cuius sacra mysteriaque non minus etiam colis et intelligis quam saeveriorisGa naar voetnoot3) illius divae. Audi rem. Constitui aedereGa naar voetnoot4) et divulgare tabulam, quae exprimet Venerem Pictoriam. Sedebit haec regali in solio ornatissima, sinistro bracchio innixa marmore, in quo hoc elogium: INGENI ACUMEN, DIGNITATEM ET OPES, CASTASQUE DELICIAS CULTORIBUS MEIS OFFERO. Inservient undique circumstantes Gratiae. Porriget penecillosGa naar voetnoot5) advolans Cupido. Non | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nequam ille et petulcus Cyprius, sed castus Pictorius. Diem et Lucem admittet, levatis solii laciniisGa naar voetnoot1), astans Fama. Conspergent flosculos circumvolitantes Amores. Hanc Venerem nostram ab optimo pictore delineatam, non minori artifici, amplissima forma sculpendam dabimus dedicabimusque (ob nuper expertam viri humanitatem) domino Henrico GoltioGa naar voetnoot2) cum hoc inscripto: VENERI PI(C)TORIAE
Hanc inscriptionem tuae censurae subijcimus. Iudica, an satis sit composita ad priscam notam et Romano more. Amabo, finge, refinge; adde, deme et totam nova, si expedire putas. Vocabulum EQUESTRIS consule an ponendum. Videor nedum mihi videre multorum contractas frontes ad hanc vocem et iam audio: ‘Quis novus hic eques?’ Dicant Barbari et vetustatis omnis ignari. Qui erunt callentiores antiquarii, aliter iudicabunt. Sciunt enim hij gentem nostram non modo antiquissimam et nobilem, sed et ab annis quingentis principem fuisse in hac Republica; ex qua delecti semper, qui ad clavumGa naar voetnoot4). Habuimus nostri nominis mareschallos, habuimus continuos ab anno MI usque ad annum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MD nobiles iudices. Fuit ante hos omnes Gottofredus de Wit, imperii comes. Sed ne sint haec quidem aut ignorent plerique: quis ignorare poterit parentem nostrum, Stephanum de Wit, virum nobilissimum omnibusque militaribus honoribus defunctum, belli artibus et disciplina clarissimum, equitem auratumGa naar voetnoot1)? Cuius filius, si equestrem se scribat, quid peccet? Rectissime ScaligerGa naar voetnoot2): libenter agnoscere incunabula gentis nostrae maiorumque praeclare gesta non ambitio est, sed amor veritatis et grati generosique animi officium. Ride mi, Buchelli, ride et dic. Ten' haec tangunt et afficiunt? Ita. Quantum ego solem et coelum. Egon' nesciam praestare multo ex obscuris et ignotis nobilem et clarum quam ex clarissimis praestantissimisque obscurum et ignavum evasisse? Haeret, haeret alta in mente C. Marii oratioGa naar voetnoot3) in equestres Romanos; et illudGa naar voetnoot4) Ciceronis: ‘in me nobilitas incipit, in vobis desiit’. Quoties inter nos ridere solemus perversam principum nostri aevi ambitionem, qui a regno ad principatus malunt descendisse quam ex agris ad eosdem ascendisse. Praepostere omnino, ut si ortui occasum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anteponas. Quam saepe tu mihi narrare soles effatum illud magni BusbecquiiGa naar voetnoot1) Caesaris legati, videlicet eo nobiliores nos esse putamus, quo longius absumus a virtute. At, inquis, haec cum ita esse intelligas, cur anxius ambis? Et cui bono? Non meo neque privato, sed publico. Video orbis delicias, Italiam, et in ea clarissimos nobilissimosque; etiam viros principes, qui ingeniosis picturarum inventionibus patriae suae nobilitati apud exteros consulunt. Sint et nobiles Ultraiectini, neque tantum de media plebe, qui hac arte et opera polleant solique natalis exteros admoneant. Hic noster est scopus, ad hunc collimamusGa naar voetnoot2). Ad hanc Cynosuram cursum dirigimus. Non tamen ita pertinaciter, ut si tu abnuas statim non desistamus. Scimus quam pleraque facilius sileantur quam revocentur, et vetus dictum: littera scripta manetGa naar voetnoot3). Sed caecutimusGa naar voetnoot4) in propriis et nos philautiaGa naar voetnoot5) exorbitare saepe facit. Quapropter iudicium tuum exspecto omnino liberum, et quasi res tua agatur, ut agitur, siquidem amicorum omnia sunt communia. Quaeso te, consilium tuum ad hanc rem quam primum habeam. Nihil in hac urbe est novi, nisi quod habuimusGa naar voetnoot6) vidimusque duos clarissimos Venetos a magnifico senatu legatos, liberaliter exceptos dimissosqueGa naar voetnoot7). Emerunt hic tres | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
egregias naves, munitissimas et noviter fabricatas. Earum usum constituisse dicebant contra Turcam, qui invasionem ipsis minatur in Candiae regnum, quod dictae reipublicae imperii est. Vale, amicorum veterrume, et excusatam habe hanc styli mei ariditatem. Intermissio in causa est et negligentia. Anni enim sunt, quod Latine non scripsimus nisi nudiustertiusGa naar voetnoot1) coacti et provocati ad canonicum collegii divi Ioannis. Sed, mi fidi, cum pudore. Solebamus meliuscule, quemadmodum et Gallica vernaculaque lingua, in quibus aliquando versati sumus, etiam cum laude. Sed nec in his iam amplius placemus. Iterum vale cum coniuge filioloque affinibus nostris,
Amsterodami 8. Cal. Mart. calculo Ultraiectino. Anno MDCIIII.
Edelen erentfesten wijsen hoochgeleerden Arendt Buchel Advocaet voor den Hove Provintiael tot Utrecht. Aan A. van Buchel te Utrecht. Amsterdam 23 Feb. 1604. Hs. (origineel) te Utrecht Nr. 985. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8b Nr. 13. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18Idem ad eundem ut supra ipsis Cal. April. anno 1604. De infortunio Jani RuschiiGa naar voetnoot2) foro caedentisGa naar voetnoot3) eaque amplius familia. De Musa Buchellii. De classe ex India cum ampla | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
praedaGa naar voetnoot1), de vocatione sua ad aulam (ut puto) EgmondaniGa naar voetnoot2). Aan A. van Buchel te Utrecht. Amsterdam 1 April 1604. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8b Nr. 17. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19Idem ad eundem ut supra prid. Id. Aprilis anno 1604. De morte GistelliiGa naar voetnoot3) et successore LoonioGa naar voetnoot4), de expeditione navaliGa naar voetnoot5), etc. Aan A. van Buchel te Utrecht. Amsterdam 12 April 1604. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8b Nr. 14. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fidei creditore. Epitaphium Jan. OverschieGa naar voetnoot1) Delphis, item Hagae J. DousaeGa naar voetnoot2) aliaque monumenta in vicinio. De classe HispanicaGa naar voetnoot3). De Lipsii Diva HallensiGa naar voetnoot4). Aan A. van Buchel te Utrecht. Amsterdam 21 Nov. 1604. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8b Nr. 15. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21Ioannes De Wit Arnoldo Buchellio V.C.S.D. Officium suum cum tam humaniter mihi offerret GerhardusGa naar voetnoot5) bibliopola, nostras, hunc sine fructu esse nolui neque abire eum ad vos absque valetudinis nostrae aliqua nota; quam ipsam hanc per eundem vobis mitto, conscriptam valente manu et mente, immortales gratiae immortali Deo. Cuperem equidem quam plurima tibi perscribere, si praesentiarum latori tam exspectandi quam mihi scribendi otium superesset. Haberes non epistolium, verum integrum commentariolum peregrinationis nostrae apud Batavos septentrionales, Enchuissanos et Hornanos. Item apud Phrisios, Leuwardios et Gronningenses. In itinere et illo tractu multa animadverti, multa observavi et more meo pleraque adnotavi, quorum participem te iam facerem, si integrum nunc esset aut per festinationem liceret. Alias hoc fiet. Verum hoc obiter habe. Mores Phrisiorum et ingenia non esse contemnenda. In viris eruditionem gravitate coniunctam passim invenias, humanitatem forte paululum desideres. At haec ipsa admira- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bili foeminarum civilitate et liberis iteratisque osculis omnino compensatur. Commigrasse dicas huc Cupidines omnes et relictis Idae vallibusGa naar voetnoot1) purpureis harum labellulis roseisque genis immorari et pro domicilio elegisse affirmes. O suavitatem! Apagite quotquot estis quotquot fuistis
Catullianae basiationes
unius amplius vos non aestimamus assis,
fatuitates merae et insipide sine gustu
prae hisce estis osculationibusGa naar voetnoot2).
Felix clarissimus noster RuyschiusGa naar voetnoot3), qui ex hoc populo, ex hoc matronarum coetu, sociam sibi vitae delegit. At mage feliciorem, qui cum tam alta pace, imo cum tanta faventia Iunonis Palladisque adeo secure suas exercet Veneres. Illius nuptias faustas ipsi et felices votis multisGa naar voetnoot4) opto precor. Tu meo nomine etiam adclama. Et illud ‘esse, fuisse, futurum me perpetuo suum’. Scire valde cupio cum Republica nostra et senatu qui agatur. Ordinem illum innovatum solenni more existimo. Rogo eius statum quam primum ad nos mittas, simulatque omne id quod habebis de rebus urbanis et amiculis. Etiam exotica sive ex Galliis sive a Britannis. Nos hic parum aut nihil habemus. De Spinola audimus illum castrametatum esse apud WachtendonckGa naar voetnoot5). Me Hercles pungit nos ille Spi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nola et negotium nobis exhibet. Rumor est AlbertiGa naar voetnoot1) militem irruptionem fecisse in CatssantGa naar voetnoot2). Praeterea novi nil habemus, nisi opera aliquot Justi LipsiiGa naar voetnoot3), inter ea Senecam collustratum, βασιλιϰῶς plane et ornatissime impressum, beatissimo et summo Pontifici dicatumGa naar voetnoot4). Num vir est? Ita comedendi sunt cancri (iuxta proverbium) pleno ore, plenis faucibusGa naar voetnoot5). Oportet, zelo, zelantes, zelare decantabat ille apud AduaticosGa naar voetnoot6). O dignum miniata tunica aut bicipiti galeroGa naar voetnoot7)! ManuductionemGa naar voetnoot8) eius ad philosophiam seriorem reliquaque philosophica, puto, abhinc antea vidisti et habes. Simul etiam finem huius scriptionis cum hoc additamento et cautione, excusatum ut habeas hunc meum stilumGa naar voetnoot9), longa negligentia aridum et exsuccum, nullo lectionis laetamine a longo tempore excultum. Non dies, mensis est aut annus, sed aevum, quod Romanum aut Latiniorem librum nisi cursim in of ficinis inspexerim. Cum Fortunae imperabimus, diligentia et cura sarcire damnum hoc aliquando speramus. Iam vero quoniam superat illa, sequimur quo nos cunque vocatGa naar voetnoot10). Et contra magnos quis feret arma deos?Ga naar voetnoot11) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Illi ipsi te tuamque coniugem cum liberis diutissime servent incolumes. Vale, vir clarissime, affinis carissimeGa naar voetnoot1). Ego propediem ingentes litteras a te exspecto et in iis statum orbis et patriae. Quae immemorem me non sinit esse suiGa naar voetnoot2). Festinanter. Amsterodami VI. Cal. Novemb. Anno MDCV. Clarissimo viro Arnoldo Buchellio J.C. Ultraiectum. Aan A. van Buchel te Utrecht. Amsterdam 27 Oct. 1605. Hs. (origineel) te Utrecht Nr. 985. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 8b Nr. 16. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22Arnoldo Buchellio, viro clarissimo s.d. En redeunt ad te, affinis carissimeGa naar voetnoot1), epistolae LipsiiGa naar voetnoot3) et eunt simul cum istis inscriptiunculae quaedam, partim in Phrisia, partim in Gelria et Batavis a me notatae. Has (quoniam capi te huiusmodi observatiunculis et delectari scio) dono tibi mittimus. Alias, ad Barbarum quempiam hae schedae si veniant, cuius quaeso usus fuerint? Non alius profecto, quam olim apud Romanos spongiaGa naar voetnoot4). Vale, affinis carissimeGa naar voetnoot1), et nos inter nos amemus prisca et Batavica fide. Incepimus pueri, prestitimus adolescentes et iuvenes, viri duremus, immo porro insistamus senes et decrepiti. Quod equidem voveo, et te iterum valere, o meorum sidusGa naar voetnoot5) amicorum, literatorumque nostratium ocelle. In foro MarianoGa naar voetnoot6). XII. Kal. Jun. Anno MDCIX.
Totus et integer tuus Joh. de Witt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Proeve van het schrift van Johannes de Wit.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op fo. 1a van hs. 1647 staat een allegorische voorstelling van (links) een uit de wolken te voorschijn komende hand, die zich beschermend uitstrekt over een struik, waarvan de bebladerde takken naar links buigen als in een storm, en (rechts, iets hooger) een Medusakop met slangenhaar, die zijn vurigen adem uitblaast over de struik. Erboven: A viperino dente, acerbo a vulnere
oris dolosi, Domine, me
defende, saeva lingua ne vitam mihi
suis venenis auferat.
Eronder:
Quoniam in Te, Domine, speravi.
J. de Witt F et I (fecit et invenit?) 1611.
Op fo. 3a sqq. volgen de inscripties, voorafgegaan door deze versregel:
Invidus annoso qui famam tollit ab aevo. J.D.W. INSCRIPTIONES
variaque tam prisci aevi quam medii
et moderni saeculi monumenta, diver-
sis in locis et regionibus observa-
ta. Ea quae in Galliis et Anglia ad-
notata pecul(iari?) et designat(o?)
libello conscripsimus. In hac vero schaeda
sunt quae apud Phrisios, Groenningen-
ses, Gelros et Batavos vidimus.
Apud Phrisios.
Leuwardiae.
In aede sacra primaria monumentum hoc aeneae laminae incisum in dictae aedis choro humi: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HIC SITUS EST DOMINUS GREGORIUS BERTOLFFGa naar voetnoot1), VIR CLARISSIMUS, FRISIAE PRAESES, PRIMUS INVICTISSIMI CAESARIS CAROLI QUINTI CONSILIARIUS, UTRIUSQUE IURIS LICENTIATUS, ARTIUM MAGISTER, PATRIA LOVANIENSIS. DECESSIT ANNO XVCXXVII, FEBRUARII XXIIII.
Eodem loco sarcophago ex lapide Norico inscriptum:
TITIAE DE MINNEMA, NOBILI VIRGINI, HOC IN AVI SUI SIPCONIS MONUMENTO RECONDITAE DODONEA DE KAMMINGA, GEORGII DE ROORDA VIDUA, EX SORORE NEPTIS, HIC SUCCEDERE ET EADEM HUMO SEPELIRI VOLUIT, CUI RINTIA DE ROORDA ET DODONEA HORDINGA ----- PIETATIS ERGO NOVUM HOC SAXUM POSUERE 1590.
In eadem aede ante chorum hoc epitaphium legitur:
PIUS, NOBILIS, INCLYTUS FRANCISCUS MENNA, ILLUSTRISSIMI DUCIS SAXONIAE GUBERNATORIS FRISIAE CONSILIARIUS FIDELIS, PATRIAE CHARUS, UNA CUM TRIBUS UXORIBUS SUIS RENTHIA THETIS, JUTTHIA HESSELS, KATRINA SCHELTIS HOC SAXO TECTUS. IN DOMINO REQUIESCAT. ORA PRO EIS.
CHRISTI NATIVITAS FRANCISCUM AD AETHERA VEXIT. ANNO 1512.
Portae urbis, qua Bolswardiam itur, sequens inscriptio videre est:
QUAE VERIDUMANNI DEDIT DE NOMINE NOMEN PORTA SIT AETERNUM SACRA, JACOBE, TIBI.
Groenningis
In aede basilica divo Martino sacra quae prope forum est, parieti austrum versus inscriptum antiquo et Romano more hoc modo est: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D.O.M.S. ANNO A PARTU VIRGINIS MDXCVI MENSE AUGUSTO, CUM IAM ANTE BIENNIUM RELIGIONIS ET REIP. STATUS HAC IN URBE ESSET REFORMATUS TEMPLI HUIUSCE PARIETES CUM FORNICIBUS ET COLUMNIS SQUALORE OBSITI IN HUNC QUEM VIDES MODUM DEALBARI ET NITORI SUO RESTITUI COEPERUNT.
Ibidem a senatu consulibusque dono datum vitrum est cum hac inscriptione: DEO UNO (!) ET TRINO CHRISTOQUE SERVATORI ΘΕΩ ΑΝΘΡΩΠΩGa naar voetnoot1) ET RELLIGIONI ----- COSS. RELIQUUSQUE SENAT. GRONING. QUI ANNO A PARTU VIRGINIS MDXCVII AD GUBERNACULA REIPUB. SEDERUNT HOC VITRUM POS.
Aedi huic sacrae contingenter adiacet vetustissimum phanum structura ampliori et Rotundae (quae Romae) haud dissimile, quod quidem a legionibus Romanis in hoc tractu hibernantibus constructum adfirmant. Opus est undequaque et quaquaversum antiquissimum, sed nulla literata nota aut (quod in tam docta urbe admiror) ulla inscriptione insignitum. A Christianis postea divo Wolberto dicatum estGa naar voetnoot2). In aede sacra veteri, quam vulgariter der A-kerck nuncupant, foro piscario vicina, sequentes leguntur versus, domino VerrutioGa naar voetnoot3), reipublicae quondam syndico, positi in lapide Norico quo tegitur: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
QUEM NON UNA DOLET LAETHO PROVINCIA RAPTUM, HAC EST VERRUTIUS CONTUMULATUS HUMO. NON ILLO QUEMQUAM MAIOREM OMLANDIA VIDIT CONSULTUM JURIS JUSTITIAEQUE VIRUM. INTER AQUAS AMASIGa naar voetnoot1) ET LAUBACIGa naar voetnoot2) QUIDQUID HABETUR, ILLIUS AUXILIIS CONSILIISQUE STETIT. SED NON POSSE VIDES ADVERSUS FUNERA SUMMAS LEGIS ET HISTORIAE STARE PERENNES OPES. SOLA TAMEN PIETAS AC PURE CULTA PER AEVUM RELLIGIO EXTINCTUM NON SINIT ESSE DECUS.
OBIIT MDCI. III. DECEMB.
In eadem aede sepulchrum est domini Lamberti Canteri, Juris utriusque doctoris, cum hoc disticho:
CORPORE NUNC LIBER FRUITUR LAMBERTUS JHESU CANTERUS, JURIS DOCTOR SOPHIAEQUE PERITUS ANNO 1553.
Saxum utrimque bina habet insignia,
Descripsi anno 1605 Augusti die 17., dum comes sum hisce in locis avunculo meo J. Foeck, [consiliario Belgii confoederati et] generali rei m[onetariae praefecto]. Apud Geldros. Neomagi. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In loco vulgo dictoGa naar voetnoot1) het Valckhoff aedicula sacra est rotunda antiqui plane Romanique operis. Ad ostium dictae aediculae, foris muro insitus est lapisGa naar voetnoot2) rubens Benthemicus, bipedalis versimGa naar voetnoot3), statim vero paulo altior, hac forma et inscriptione: DIS MANIBVS Descripsi quam potui accuratissime anno MDCIII mense Novembri, imitatus omnino (etiam punctim) ipsum exemplar. Habet urbs haec praeterea antiquitatis monumenta quam plurima, quorum ingens numerus cum fictilium urnarum testalarumque(?), tum numorum auri, argenti et aeris passim repperitur loco quem vulgariter de Wisseling nominant. De urbis huius antiquitate vestustisque operibus (quorum aliquot ex ea nobiscum adportavimusGa naar voetnoot4) anno 15 --) cum iconibus suis singulari libello adnotavimus. Ibidem in coemeterioGa naar voetnoot5) primariae aedis sacrae lapidi Norico incisum litteris Gotticis et parieti post chorum prope portam insertum hoc modo:
ANNO MILLENO POSTQUAM SALUS EST DATA SAECLO CENTENO IUNCTO QUINQUAGENO QUOQUE QUINTO | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CAESAR IN ORBE SITUS, FRIDERICUS PACIS AMICUS, LAPSUM CONFRACTUM (VETUS) IN NIHILUMQUE REDACTUM AR(T)E NITORE PARI REPARAVIT OPUS NEOMAGI JULIUS(?) IN PRIMO TAMEN EXTITIT EIUS ORIGO, IMPAR PACIFICO REPARATORI FRIDERICOGa naar voetnoot1).
Arenaci.
In aede sacra summa ad chori partem septentrionalem parieti adfixi in lapide candido Benthemico hi versusGa naar voetnoot2):
SISTE GRADUM, QUOD ES, IPSE FUI, FORTASSIS ERIS CRAS QUOD SUM: CADAVER PUTRIDUM. OLIM IODOCUS ERAM SASBOUT, ME MISIT IN AURAS DELFT CLARA PARS BATAVIAE. TER DENIS PATRIAE CAUSAS DECIDIMUS ANNIS PARS CONSILI HAUD INGLORIA. DEINDE ET PACATIS PRAESES JUS CAESARE GELRIS DIXI IUBENTE CAROLO. QUID TITULI? QUID OPES? QUID NUNC PRUDENTIA PRODEST? MORS SUMMA MISCET INFIMIS. SOLA MANET VIRTUS HOMINI POST FUNERA, SOLAM DUM VIVIS HANC AMA. VALE.
VIVUS SIBI SCRIPSIT. VIXIT ANNOS LIX, MENSES VIII, DIES X. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In eadem aede in vitro post chorum inscriptum:
SUTPHANIA VETUS URBS MAGNI COMITATUS ME FIERI IUSSIT, ANNO MDXXXV.
Zutphaniis.
In aede sacra basilica ad aedis tractum meridionalem epitaphium hoc legitur humi, haud barbarum:
SEPULCHRUM AEMILI A LENNEP ET WEMMAE AB HUEKELOM CONIUGUM LENNEPIANAEQUE FAMILIAE IN ZUTPHEEN. SUIS ET SIBI POSUIT EGBERTUS A LENNEP. NP 1606.
Inferius leguntur hi versus:
NIL PRAETER LACHRIMAS HAEC ET SUSPIRIA VITA EST, QUAE SI FINE BONO CLAUDITUR ACTA BENE EST.
Descripsimus haec anno 1606 mense Maio in comitio avunculi nostri Foecki, triumviri monetalis.
Apud Batavos.
Hagis.
In choro legitur humi succinctum hoc epitaphium I. Dousae filio a I. Dousa patre positumGa naar voetnoot1):
I. DOUSA IANI F. HIC CUBAT QUI VIXIT ANNOS XXV. MENS. IX. DIES IV.
Harlemi.
In phano, quod foro proximum est, ad dextram chori partem in capellula parieti nigro et lucidisssimo marmore litteris deauratis sequens hoc epitaphium inscriptumGa naar voetnoot2): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AGATHA HADRIANI HORNANI F. CONIUGI BENEMERENTI D. NICOLAO VAN DER LEUR, OMNIBUS HONORIBUS MILITARIBUS DEFUNCTO, CUM QUO VIXIT SINE MACULA & QUERELA ANN. XXVIII, LUGENS MAERENSQUE POSUIT.
ARMA PUER GESSI PRIMIS INGLORIUS ANNIS, SED PEPERIT NOMEN DEXTRA FIDESQUE MIHI. LUSTRA DECEM IMPLEVI DUX ET VIRTUTE TRIBUNUS. GLORIOR OSTENDAE SIC POTUISSE MORI.
ICTUS TORMENTO AENEO OCCUBUIT AN. MDCII. VII. ID. IAN.Ga naar voetnoot1).
In eodem phano ante chorum columnae affixus lapis albus Benthemicus cum hoc inscriptoGa naar voetnoot2):
D.O.M. MARIAE GUILELMAE CAESARINAE PUDICITIAE MODESTIAEQUE UNICO EXEMPLO CONIUGI AMANTISSIM. HADRIANUS JUNIUS MEDICUS AD POSTERORUM MEMORIAM MAESTISS. P.C.
VLtIMa In aVgVstI rapta es spes VnICa nobIs ConIVnX, ach properae sors trVCVLenta neCIs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Delphis.
In aede sacra veteri, quae in opposito coenobii divae Agathae est, in choro sarcophago ex lapide Norico incisum Iano Overschie hoc epitaphium estGa naar voetnoot1):
GERMANOS BATAVUS, GALLOS, ITALOSQUE BRITANNOS UT VIDI, UT SISTOR, PERGO VIDERE DEUM.
IANVS OVERSCHIE
VIXERAM ANNO MDXCII. DIE OCTOB. XXIII. ANNOS XXV, MENSES VI, DIES VIII.
Ego quidem mecum cogitans juvenis illius immaturam mortem et vere tragicum exitum, qui amore captus Alcmarianae virginis mentem prius, post vitam quoque perdidit, suspirans studiorum heu quondam socio et eiusdem Manibus moestus decantabam:
Sit tibi terra levis, Juvenis, cui nobile fatum contigit, at miserum, nempe in amore mori.
I. De Witt S.F. Ultraiectinus anno MDCIV Mens. Novemb.
In eadem aede ante chorum humi legitur:
PHOEBUS MEUM NOMEN MIHI SCONOVIA MEA PATRIA MIHI SCOLA ARS MEA ET VICTUS MIHI CORPUS MEUM HAC IN HUMO MIHI ANIMA IN COELO MIHI VIXIT NONIS APRILISGa naar voetnoot2) ANNO A RESTAURATA SALUTE MDIIC
Amsterodami.
In aede sacra vetustiori ante suggestum sequens hoc monumentum legitur humi, lapide Norico incisum: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad caput
SEPULCHRUM BARDESIORUM CONS. ET SENAT. HUIUS CELEBERRIMI EMPORII AB ANNO 1426.
ad pedes
Mr. GUL. BARDESIUS V.I.L.Ga naar voetnoot1) CONSUL AC SENATOR HUIUS URBIS OBIIT 13. COS. SUI Ao ANNUM AGENS 73. 21. MARTII ANNO MDCI. DNA AGATHA GVI EIUS UXOR OBIIT ANNO M. DC. X. AUG. AETAT. SUAE 78Ga naar voetnoot2).
Huic proxime adiacet ingens Noricum marmor hoc modo inscriptum:
PETRONELLA EVGENIA, SIMONIS WALRAVIJ UXOR HOC LAPIDE TEGITUR OBIIT 6. FEB. An. 1602.
In aede sacra nova quae prope forum est versus meridiem sarcophago incisumGa naar voetnoot3):
OPTIMAE INDOLIS EXIMIAEQUE SPEI ADOLESCENTIBUS MEINHARDO ET REIINERO CANTIJS.
cum hoc carmine: QUOS STUDII CAUSA MAGNIS ALUERE PARENTES SUMPTIBUS AD PATRIAE SPEMQUE DECUSQUE SUAE, HOS MEDIO IN CURSU STUDIORUM ET FLORE JUVENTAE MORS RAPUIT. NOBIS FLEBILIS AN PATRIAE? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In choro eiusdem aedis humi, marmore Norico, legere est BaeticaGa naar voetnoot1) eloquentia ut sequiturGa naar voetnoot2):
IN HOC SEPULCHRO CONDITUR DOMINUS PETRUS HOMO NOBILIS LUSITANUS, QUI E VIVIS DECESSIT Ao 1601. IN CUIUS MEMORIAM HUNC EREXERUNT TITULUM FILII SUPERSTITES.
O Atticum leporem et immortalem hunc, quicunque ille fuerit, Petrum elogio tam eleganti et venusto!
Loco, quem Principis AulamGa naar voetnoot3) vulgariter nuncupant et in quo Concilium est eorum, quibus Rei Nauticae et Belli Navalis cura demandata est, vulgo dictumGa naar voetnoot4) de Admiraliteijt. porticu inscripti litteris deauratis maioribus sunt sequentes hi versus:
QUOD PATRIBUSGa naar voetnoot5), MARTI AURIACO BATAVISQUE CATERVIS MENTEM, ANIMUM, ROBUR PRAESTAS, QUOD ET HOSTE FUGATO AUT CAESO DONAS URBES ARCESQUE POTIRI, HAEC TIBI, CHRISTE, DICAT VOTIVA TROPHAEA SENATUS. 1594.
Roterodami.
Ante Bursam quam vocant in frontispicio a dextris hi leguntur versiculiGa naar voetnoot6): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AERIUS GEMINIS UBI SOL SUB FRATRIBUS ERRAT PORTICUS HAEC CURA CONSURGIT COEPTA SENATUS. A sinistris:
CIVIBUS ISTA SUIS GRATO CONSTRUCTA LABORE CURA PATRUM POSUIT DIVITE TECTA TRABE.
Carmina sunt numeralia seu chronologica. Extra urbem inscriptum hoc distichon haud invenustum aedibus in quibus pulvis tormentarius conficitur:
TERRA, IGNIS, FRETUM STUDIO DISIUNCTA TONANTIS HUMANO RURSUM IUNCTA LABORE TONANT.
In foro statua D. Erasmo posita est, quae natalis (!) eius mortisque diem praefertGa naar voetnoot1).
Enchusis.
PropugnaculoGa naar voetnoot2) seu turri quae ad portam est qua Hornas itur duo anchorae appensae cum hoc monumento:
ENCHUSAM INSIDIIS TACITIS SUB NOCTE SILENTI OBRUERE ADNIXA EST GELRIA PERFIDIA. 15 XXII JUNIJ 37
Carmen est chronologon. Inferius:
ANCHORA QUAM CERNIS FERRO PRAECISA BIPENNI ARTES TESTANTUR, PERFIDE GELRE, TUAS.
Descripsi 14. April. anno 1606. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lausduni.
In aede sacra tabulae, quae historiam continet monstrosi partus comitissae Hennenbergae adscripti hij versus:
EN TIBI MONSTROSUMGa naar voetnoot1) NIMIS ET MEMORABILE FACTUM QUALE NEC A MUNDI CONDITIONE DATUM.
Inferius: HAEC LEGE, MOX ANIMO STUPEFACTUS LECTOR ABIBIS.
Descripsi 6. Novemb. anno 1604 et vidi simul appensas pelves. Brevitas vitae posteritatis memoria compensa(tur?). Joh. de Witt. O rozzi ingegni et solo homini in parte
et voi chi sete al vil guadagno intesi,
por voi son queste charte inane spesi.
Fieri non potest ut magnus et excelsus animus, qui aeternitatis memoriam ante oculos habet propositam, non etiam memoriae et antiquitatis custodes litteras amet. BuchananusGa naar voetnoot2). Aan Arnold van Buchel. Utrecht 21 Mei 1609. Hs. (origineel) te Utrecht Nr. 1647. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuum ingenium divinioribus occupationibus quotidie exerces simul et recreas. Qui, ni dicam divinioribus? Imagine quippe et umbra aeternitatis qua ad divinitatem proxime accedit antiquitas. Accipe itaque hasce meas annotatiunculas tanquam mnemosinonGa naar voetnoot1) quoddam et pignus nostrae amicitiae, quas(!) quidem velim aurem tibi saepius vellant et nostri memoriam deponere vetent, ut ego Buchelli mei non Romae tantum, sed etiam si extremi me teneant Indi aut ultima tellus meminero. Ita me meumque iter sospitet Deus, Quem ut valentes nos tandem aliquando coniungat devote precor. Vale. 8. Kalend. Septemb. Anno MDCX.
Totus tuus
ANDOVERPIAE.
In aede divi Andreae sacra tabulae pensili, in qua Domini nostri Jhesu Christi crucifixi effigies depicta est, utrimque hi sequentes versus adscripti sunt hoc modo:
a dextris STEMMATA NIL PROSUNT, VIRTUS SI NULLA RELUCET, NEC STATUA EST MAGNUM QUAE FACIT ULLA VIRUM. AST TUA PRO CHRISTO VITAM MORS LONGA CORONAT, GOTFRIDE, EXILIUM LAUSQUE DECUSQUE TUUM. FINIBUS E PATRIAE QUOS HAERESIS EXPULIT ATROX, HOS RECIPIT GREMIO BELGICA TERRA SUO. CORPORA BACSCHAVUI, FULIAMIGa naar voetnoot2) ET CONIUGIS EMME EXIGUUS SACRA SUB CRUCE PULVIS HABET. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SPLENDIDA STIRPS BEAT HOS, GENUS HUNC ILLUSTRAT HONESTUM, CUIUS ET HIC SUMPTU MUNERIS EXTAT HONOS. a sinistris
PROPRIA SIC TELLUS, QUIBUS IMPROBA FACTA NOVERCA EST: FACTA AUTORE DEO EST ALTERA TERRA PARENS. DICITO SPECTATOR (NAMQUE ET DU PRAEDA SEPULCHRI): FELICES ANIMAS CONGREGET ALMA QUIES.
inferius haec leguntur:
In eadem aede sacra ante chorum sub crucifixi imagine sequentes versus descripti litteris maiusculis: NON DEUS EST, SED PICTA DEUM PRAESENTAT IMAGO. QUA VISA TU MENTE COLAS QUOD CERNIS IN ILLA.
In aede divo Georgio sacra nigro marmoreGa naar voetnoot2) litteris deauratis inscriptum hoc monumentum est: PIAE MEMORIAE SACRUM. VIATOR HEUS RESISTE, REM TUAM LOQUAR, AUT ID QUOD ESSE NON NEGES IN REM TUAM, DE MORTE SERMO EST MORTUISQUE, COGITA ET HOC TIBI FORE: SERIO SI COGITAS, IN REM TUAM QUOD ESSE DIXERAM, TENES | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ET MELIOR HINC ABIVERIS QUAM VENERASGa naar voetnoot1). FRANCISCUS SWERTIUS HOC MONUMENT. GERTRUDI VAN OS UXORI OPT. CARISS. POS. DEIN ET SIBI ITEMQUE UXORI SECUND. ISABELLAE DE SORBREUCQ, UT QUISQUE AD METAM VENERIT: SED ET FILIJS POSTERISQUE EIUS. NAM LONGUS ORDO EST. HOC ET ILLOS SUBSEQUI LEX SUMMA IUSSIT. FATA QUIS HOMO VICERIT? QUAE NON TIMERE SI VOLES, SEMPER TIMEGa naar voetnoot1). OBIJT GERTRUDIS ANNO MDXCIIII. XII. KAL. NOVEMB.Ga naar voetnoot2). MISERATOR DEUS MISERERE.
Descripsi anno 1611 mense Aprili.
In aede sacra Castrensi vulgo ‘De Borch-kerck’, humi, Norico lapidi litteris aeneis inscriptum est hoc epitaphiumGa naar voetnoot3): D.O.M.D. AEGIDIO WOLFWINCKEL DOMINO IN VOSMAER ET D. MARIAE DE COCQUIEL EIUS UXORI, VIDUAE LEONARDI MENCIER, HAEREDES POSUER. OBIJT ILLE XXVI. MAI. MDXCIII. ILLA VERO IIII IULIJ MD LXXVIII.
In eadem sacra aede in sacello divae Virginis sepultus est generosus dominus Wilhelmus Taets ab AmerongenGa naar voetnoot4), princeps iuventutis et nobilitatis Ultraiectinae, elegantiarum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
artium et inter eas picturae patronus et admirator singularis. Cuius insignia gentilitia cum illustri galea depicta ibidem muro adpensa sunt, sed absque elegio aut alio memorabili monumento aliquo. O ingrata cognatio! Vos vero, o di manes, accipite has ab amico quales quales memoriae vindices litterulas, quas quidem vobis libens meritissimo litat cum fletu et dicat Joannes de Wit, Stephani equitis aurati filius, conterraneus Ultraiectinus, anno MDCXI. mense Aprili. Lector M.B.P.
In aede divo Jacobo sacra columnae versus septentriones insertum sequens monumentum est ex marmore Lydio lucidissimo cum hoc inscripto litteris deauratis maiusculis, cum insignibus hoc modo (de afbeeldingen van vier wapenschilden staan boven de inscriptie, vier andere eronder)Ga naar voetnoot1): D.O.M. GASPARI ROVELASCA DOMO MEDIOLANENSI, AVIS TRITAVIS IBIDEM CLARIS NATO ANTVERPIAE URBIUM URBE, QUAM CONSUL DIFFICILLIMIS TEMPORIBUS FELICITER REXIT, PATRE HIERONIMO VIRO PRAESTANTE MATRE JOANNA VAN VALCKENDAEL PRAECLARA INTER ULTRAIECTENSES STIRPE, DENATO AN. MDCVII CUM ANN. LXVII ESSET, NEC NON ELISABETHAE VAN KESTELT QUAE ANN. LII. DEVIXIT AN. MDXCVIII CONIUGIBUS AD ANN. XXXIII CONCORDIBUS, PARENTIBUS BENE MERITIS JOANNA & ELISABETHA LIBERI & HAEREDES MOESTI POS. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haud procul a praecedenti monumento sequens epitaphium incisum est lapidi Norico, humi, hoc modoGa naar voetnoot1):
HIER LEIJT BEGRAVEN JOFFROU ANNA VANDEN BERCH. STERFF Ao. 1583 DEN 16. APRIL HUIJSVROU VAN JONCKER JAN COENEN.
Ad templi tractum meridionalem sequentia insignia in vitro coloribus depicta visunturGa naar voetnoot2):
Non procul ab hoc vitro lapidi Norico incisum est sequens monumentum, humi, hoc modoGa naar voetnoot3):
HONESTISSIMAE MATRONAE MAGDALENAE DE GREVE GUILIELMI F. QUAE VIXIT ANN. XLIIII. OBIJT DIE 13. APRILIS AN. CHRISTI M.D. LVIII.
CAROLUS DE COCQUIEL DULCISSIMAE A SECUNDO THORO CONIUGI, NEC NON & SIBI POST MORITURO, ADHUC DUM VIVENS POSUIT. IPSE VIXIT ---- ANNOS -------- DEFUNCTUS VITA DIE ------ AN. CHRISTI M.D. ------
In aede summa cathedrali divae Virgini sacra tabulae | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quondam artificiosissime a Crispiano vanden BroekGa naar voetnoot1) depictae et memoriae Plantini consecratae. Sequens monumentum subscriptum est litteris deauratisGa naar voetnoot2): D.O.M. SACR. CHRISTOPHORO PLANTINO TVRONENSI, CIVI & INCOLAE ANTVERPIANO, ARCHITYPOGRAPHO REGIO, PIETATE, PRUDENTIA, ACRIMONIA INGENI MAGNUS, CONSTANTIA AC LABORE MAXIMUS, CUIUS INDUSTRIA ATQUE OPERA, INFINITA OPERA VETERA NOVA MAGNO & HUIUS & FUTURI SAECULI BONO IN LUCEM PRODIERUNT, JOANNA RIVIERA CONIUNX & LIBERJ HAEREDESQUE ILLA OPT. VIRO, HJ PARENTJ MOESTI POSUERUNT. TU QUI TRANSIS & HAEC LEGIS BONIS MANIBUS BENE APPRECARE. VIXIT ANN. LXXV. DESIIT HIC VIUERE KAL. QUINTIL.Ga naar voetnoot3) ANNO CHRISTI M.D. XXCIX. Non longe ab hoc Plantini legitur sequens monumentum identidem litteris deauratis pictae tabulae subscriptumGa naar voetnoot4): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D.O.M. SACR. REVERENDJ D. HADRIANJ MALAPERT HANNONIAE MONTIBUS HONESTA FAMILIA NATJ HUIUS INSIGNIS COLLEGII CANONICI SENIORIS MEMORIAE PIETATIQUE EXECUTORES EX TESTAMENTO POS. OBIIT X. KL. APRIL. MD. XCVIII. AETATIS LXVI.
Nota: insignia gentis communia sunt Malapertiis, qui Ultraiecti habitantGa naar voetnoot1).
Sequentia carmina leguntur in capella quadam retro chorum, quae quidem quod aevum suum sapiant et antiquitatem huc conferre lubuitGa naar voetnoot2):
AMBROSIUS IACET HIC, ID TE VOLO SCIRE, VIATOR, SPLENDIDA CUI LYNTER GENTIS ORIGO FUIT. CONSPICUUM PIETAS, QUEM RELLIGIOQUE FIDESQUE COLLEGAM DEDIT HAC VIRGINIS AEDE SACRA. NOBILIBUS, DOCTIS PLACUIT VIRTUTEQUE FULTIS, DUM VIXIT. VERMES NUNC SUA MEMBRA TERUNT.
In eadem aede sacra retro chorum epitaphio Haexiorum hoc distichon subscriptum estGa naar voetnoot3):
CERTA DIES NULLI, MORS CERTA, INCERTA SEQUENTUM CURA. LOCET TUMULUM, QUI SAPIT, IPSE SIBI.
In abbatia divi Michaelis ante templi chorum versus sep- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tentriones muro insertum est lucidissimum marmor cum sequenti inscriptoGa naar voetnoot1): ABRAHAMI ORTELIJ, QUEM URBS URBIUM ANTVERPIA EDIDIT, REX REGUM PHILIPPUS GEOGRAPHUM HABUIT, MONUMENTUM HIC VIDES. BREVIS TERRA EUM CAPIT, QUI IPSE ORBEM TERRARUM CEPIT, STILO & TABULIS ILLUSTRAVIT: SED MENTE CONTEMPSIT, QUA COELUM ET ALTA SUSPEXIT. CONSTANS ADVERSUM SPES AUT METUS, AMICITIAE CULTOR CANDORE, FIDE, OFFICIJS, QUIETIS CULTOR, SINE LITE, UXORE, PROLE VITAM HABUIT QUALE ALIUS VOTUM. UT NUNC QUOQUE AETERNA EI QUIES SIT VOTIS FAVE LECTOR. OBIJT IIII. KAL. JULIJ ANNO MDXCIIX. VIXIT ANN. LXXI, MENSES II, DIES IIXX. COLIJ EX SORORE NEPOTES B.M. POSS.
In eodem templo ante chori introitum ad sinistram manum stupendae altitudinis et artis tabulam dicavit posuitque P.P. Rubens pictor eximius cum hoc inscriptoGa naar voetnoot2): MATRI ----- VIRGINI HANC TABULAM A SE PICTAM, AC DE SUO ORNATAM, PIO AFFECTU AD OPTIMAE MATRIS SEPULCHRUM COMMUNE CUM UXORE ISABELLA BRANDT, SUA SIBI DIE PETRUS PAULUS RUBENS L.M.P. IPSO DIE MICHAELIS ARCHANGELI, ANNO MDCX. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Apud Minoritas sequens epitaphium depictum inscriptumque est foris ad templi murum in fresco, non procul ab ostioGa naar voetnoot1): MAGNORUM ARTIFICUM IN TERRIS, POST FATA, SUPERSTES FAMA VOLAT, VIRTUS SOLA SED ASTRA COLIT. CORNELIS DE VRINT ALIAS FLORIS STEENHOUDER STERFF Ao 1538 DEN 17. SEPTEMB. ENDE SIJN HUYSVROU MARGRET GOOS STERFF ----------- FRANS FLORIS SCHILDER STERFF Ao 1570 DEN 1. OCTOB. ----- CORNELIS FLORIS BEELTHOUDER STERFF -----
In templo Cappucinorum legitur haec inscriptioGa naar voetnoot2): D.O.M.S. ANTVERPIA CATHOL. RELIGI. LIBERTATI RESTIT; PHILIP. II. HISP. REX, AC BELG. D DEUOTT. PP. CAPPUCINIS ORD. B. FRANC. A S.S. APOST; PIO EIUS POSTULATU IN BELG. MISSIS, PRIMUM HOC COENOB. F.I. CURANTE PHILIP. VEU COS. REG. AN. DNJ. MDLXXXVI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In monasterio quod vulgariter ‘Ten Vrouwen Bruers’Ga naar voetnoot1) nominant in templi choro videre est sequens epitaphiumGa naar voetnoot2):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PIETATIS ERGO INSTITUIT, ET OB M.E. HOC COENOTAPHIUM POSUIT. OBIJT PRID. NON. MAIJ. CORPORE IN PERRENOTTORUM MONUM. VESUNTIUM APUD SEQUANOS ELATO. ANNO M.D.LXXII, CUM VIXISSET ANNOS XLIIII. In arce praesidiaria quae Antverpiae est, vulgo ‘op 't Casteel’. Templo ibidem adstructum sacellum est versus meridiem et in eodem epitaphium hoc, aeneae laminae incisum, humiGa naar voetnoot1): D.O.M. CHRISTOPHORO MONDRAGONIO HEROI FORTISS. AB INEUNTE AETATE PER GRADUS GLORIOSISS. MILITIAE SUB IMPERIO CAROLI V. CAES. IMP. ET PHILIPPI F. EIUS NOMINIS II. AD HAEC CULMINA EVECTO, PRAEF. TURMAE ET CO XXIII WALONUM, BELLICIS CONSILIJS ADLECTO, TRANSMOS. PROVINCIAE ET ZELANDIAE GUBERNAT. DESIGN. HISP. LEG. COH. XXVII ARCIS GAND: DEIN ARCIS ANTVERP. PRAEF. QUI PACE NEC BELLO, (DUM NESTOREAM ETIAM SENECTAM AGERET) EXPEDITIONE UNQUAM VACUUS FUIT. ADEO CHARUS DEO UT CUM ACIE, PRAELIO, EXCURSIONE TOTIES CONFLIXERIT, QUAMVIS HOSTICA MANU AC TELO SAEPE ICTUS FUERIT, NUNQUAM (MIRABILE DICTU) VULNUS ACCEPERIT. OB MEMORIAM SEMPITERNAM GLORIAE HAER. B.M.F.C. VIXIT ANNOS ----- OBIJT ANNO MDLXXXXVI. DIE III. JANUARIJ.Aan A. van Buchel. Geen plaats van herkomst, 25 Aug. 1610. Hs. (origineel) te Utrecht Nr. 1647 blz. 23 vv. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24Idem ad eundem Antwerpia Traiectum prid. Cal Mart. stilo novo anno 1611. De itinere in Brabantiam cum legatis Brabantiae, de LockingemioGa naar voetnoot1) praefecto vigilum Bruxellensi. De Antwerpia et comparatione templi cum nostro Traiectino. De usu piscium. De ex(s)equiis Myraei episcopiGa naar voetnoot2). Aan A. van Buchel te Utrecht. Antwerpen 28 Feb. 1611. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 9a Nr. 19. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25Arnoldo Buchellio, viro clarissimo affinique et amico meo inter dilectos s.d. Gratissimae nobis semper litterae tuae sunt, affinis carissimeGa naar voetnoot3), vel hoc nomine, quod doctiores fere et meliores ab iis semper discedimus. Doctiores a stilo, meliores ab monitis sapientibus, quae in illis, ut postrema tua epistola accidit, qua felicitatemGa naar voetnoot4) me animi libertate magis quam libera et soluta vita metiri iubes. Et recte tu quidem ista mones. Sed ego quid frustra renitar divorum placitis? Liberior diva nascentes nos adspexit, quae si ad honestam nec inutilem peregrinationem me invitet, cur non sequar? - secutus magnorum exempla virorum. CeterumGa naar voetnoot5) ad dissolutiora si nos forte illa vocet aut ineptas lascivias, involvo me sophiae lodiculaGa naar voetnoot6) et obturoGa naar voetnoot7) aures. Quod reliquum est, non puto me magnopere peccare, si coelebs, sine prole, sine liteGa naar voetnoot8) pro voto meo vixero et frena laxem libertati non | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
otiosae aut pudendae. Adfirmare hoc audeo cum Romano illoGa naar voetnoot1) sene ‘me nunquam minus otiosum esse quam cum in otio’. Testes ad vos mittimus excerpta haec et selecta e cumulo et acervo observationum nostrarum, quas ego Otia Exotica inscripsi, quod extorres curae sint et extra patriam natae. Plura prompsissem ex hoc nostro penu, sed verebar ne schedularum mole molestiam simulac nauseam tibi parerem. ReperiesGa naar voetnoot2) inter eas, quod praecipue scire avebas, de heroe nostro AmerongioGa naar voetnoot3), loculum quippe et fanumGa naar voetnoot4) in quo eius exuviae depositae. Ach, quam indignor non aliud monumentum extare tam excellentis, tam meritissimi iuvenis! O ingrata cognatio, itan marmoris crustum vos depauperet? Sed transeo ad nostra et urbis nostrae praesentem statum, de quibus quidem in dies hic multa audimus ex iis, qui exules a senatu dicti sunt, inter quos etiam consul alter est HelsdingiusGa naar voetnoot5). Quis tandem Deus animorum haec dissidia nobis dabit aliquando serta et coalita? Non video. O sortem patriae nostrae, o sortem, inquam, in qua illa et fuit semper et futura, imo finitura videtur. Haec est, quod inter se non conveniant populares, antequam vis maior superveniat. Nonne evenit hoc saeculo praeterito sub imperio Bavari? Nonne nunc iterum usu venit? Et bene actum nobiscum est, si non similiter ad alios dominos transferamur et subiugemur. Faxit Omnipotens, ut internecina haec odia Spiritus sancti amoris igne exurentur et pereant. Felix tu interim ter et amplius, qui in turbarum hoc fer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vido aestu mediis sis tutus in undis et quietus, oblectans te interea et veterum scriptis et priscarum indagine rerum. Ad quem usum patere vobis scribis archivia Veteris MonasteriiGa naar voetnoot1). MacteGa naar voetnoot2), mi Buchelli, macte porro illustrare urbem nostram et in hisce tuis curis et lucubrationibus, cum occasio dabit, etiam nominis nostri memineris. Immortalem me plane eo modo et divinum efficies. Ego in simili arena te sequor, et peperit iam hic mihi illud studium amicos non paenitendosGa naar voetnoot3), inter quos imprimis est dominus MarsselariusGa naar voetnoot4), vir eruditione clarus, gente et prosapia nobilis, dignitate et honoribus reverendus. Est enim ex iudicibus huius civitatis, quos vulgus ScabinosGa naar voetnoot5) nominat. Mirum est, quantum vir ille delectetur ingeniis, quibus posteritas curae est et veneranda antiquitas. Hunc per haec studia Antverpia mihi conciliavit. Lovanium dedit mihi HopperumGa naar voetnoot6), Bruxella dedit GissemannumGa naar voetnoot7), qui quidem nos, cum ibi eramus, ad celebriora quaeque urbis loca summa comitate deducebat. Vidimus itaque imprimis aulam et in ea Belgii principes maiestate et pietate suspiciendos. Vidimus insuper hortos, montes, fontes, quid addam? Tempe non sunt Tempe prae amoenis hisce locis, praecipue vero, si pomerium et suburbanum istud ducis OmaliiGa naar voetnoot8)) inspiciasGa naar voetnoot9). Viridarium nobile, spatiosum, fontibus, statuis artificiosaque | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cultura supra fidem. Non crederes, nisi ipsemet vidisses. Sed non hoc etiam vidisti, depictas videlicet ante duos menses ipsas arbores. Quarum aliqua fugientem repraesentatGa naar voetnoot1) DaphnenGa naar voetnoot2), quae dum contumacius Apollinis aversatur amplexus sensim foliata mutatur. In alia arbore depictam vides SyringisGa naar voetnoot3) metamorphosin. Aliae alias deas deosque referunt. Tam ad vivum omnia et iustam hominis formam, ut non cortices te conspicere sed carnea membra iurares. Equidem simile quicquam nec vidi unquam nec audivi, imo ne somniassem quidem fieri potuisse. Ab urbe Bruxella excursiones fecimus HallisGa naar voetnoot4), LymbecaeGa naar voetnoot5), RuysbrocaeGa naar voetnoot6), LacisGa naar voetnoot7), AnderlacaeGa naar voetnoot8) et finitimis locis. Lovanium etiam tunc nos habuit et ibidem innotui domino Hoppero. Is in bibliothecam suam me introducebat, quae vere Hermathena dici potest, ita non tam libris quam variis signis et artificiosissimis tabulis est instructissima. Hic ego quam plurima clarissimorum pictorum vidi opera, sed eorum praecipue, quos patrum et prior tulit aetas. Neotericorum enim et qui praesentis sunt aevi non tam est amator. Inter multas et curiosissimas tabulas obstupui praesertim ad imagunculam divae Virginis a Quintino MesioGa naar voetnoot9) depictam. Quod cum ille animadverteret, risit et retecto repaguloGa naar voetnoot10) quodam seu linteo velamine ‘Hoc mirare’ inquit. Ego attonito similis et quasi in extasin raptus dimovere oculos a tam curioso opere non poteram. Effigies erat bea- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tae Mariae Magdalenae, tam artificiose, tam subtiliter ab eodem Mesio elaborata, ut superare meo quidem iudicio et MaubusiiGa naar voetnoot1) et HolbeniiGa naar voetnoot2) et nedum viventis OliveriiGa naar voetnoot3) in pingendo acrimoniam et subtilitatem longe videretur. Non equidem imaginem, sed formosissimam et paene spirantem feminamGa naar voetnoot4) palpitantiaque membra conspicere mihi videbar, non pictas denique vestes, sed lucentes byssinosGa naar voetnoot5) sinus et laciniasGa naar voetnoot6), splendescentes margaritasGa naar voetnoot7) et unionesGa naar voetnoot8) similesque id genus gemmas, quibus ornata vestis fluere et vento agitari apparebat. Breviter, ego accuratius opus aut delicatius hucusque nondum vidi. Quod diutius intuitus et veritus, ne viro mihi antea ignoto morosior essem, abeundi veniam petii. Ille, ut humanissime me exceperat, ita quam arctissime complexum amantissime dimisit. Isthinc ego recta propero Heverle versus et fanum imprimis adeo, ubi tunc bono eventu ipsum ducem OrschottanumGa naar voetnoot9) una cum uxore offendebam in templi choro, qui tunc forte dis supplicia faciebant, vel (ut vulgus loquitur). erant in suis devotionibus - puto pro obtinenda prole, et | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is rumor erat. Ego hic tibi multa referrem de fani istius ornatu et magnificentia, item de marmoreis ducum mausoleis, nisi tu iamdudum Ultraiecti illud ipsum mihi rettulisses. Referam tamen unum, quod rideas et quod in via ex comite (homine quidem plebeo, sed congeroneGa naar voetnoot1) facundissimo) inter eundum intelligebam. Narrabat is mihi (nam verba habebamus de duce et eius coniuge, quae ut iuvencula et valentula est venationibus valde delectatur) accidisse aliquando, ut post longam venationem defatigata diverteret apud rusticum quendam. Cui illa, dum ad coelum ille extollit mariti eius operosa opera et facta admiranda, hoc modo genialiter satis respondebat: ‘Multa quidem, mi vir, cum faciat meus maritus, tamen unicum puerulum facere non potest aut me matrem’. O non insipidi femella gustus! An non a Venere est hoc eius responsum et a Gratiis? Scio adfirmabis. CeterumGa naar voetnoot2) reversus in urbem cupiebam vehementer audire et videre PuteanumGa naar voetnoot3), sed meo incommodo ille tum non docebat et ego diutius haerere non poteram, ut ipsum postea audirem aut viderem. Interim adibam gymnasium et scholam, illam almam tot et tam magnorum ingeniorum matrem et nutriculam, venerabilem omnino nobilemque antiquitate et disciplina. Miraberis forsitan, quod in tam docta et litterata urbe nihil a me descriptum, nihil annotatum sit. Dicam. Biduo tantummodo commoratus sum et Lipsii monumentum, iam antea typis excussumGa naar voetnoot4) apud me habebam, quapropter eius sepulchrum solum inspexi et veneratus sum praeceptoris olim mei defuncti manes. Supererant multa selectu dignissima, ut praecipue antecessoris WamesiiGa naar voetnoot5) elegantissimum epitaphium | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aliorumque clarissimorum, sed brevitas temporis non concedebat illa decerpere. Redii itaque Bruxella Antverpiae, ubi iam nunc sum, sed in dies hinc profecturus in Gallias, quo utinam te socium habere possem et itineris comitem! Tum demum absolute beatum me existimarem neque amplius quicquam foelicitati meae deesse putarem. Quae nos manerent deliciae ex conspectu et electu tot mirandorum, item ab notitia virorum clariorum, denique ex mutuis confabulationibus et collatione observatorum! Quae omnia equidem praeferrem non regum tantum et (ut tu scribis) pontificum epulis, sed ipsis deorum encoeniis, et relinquerem non difficulter sua nectaraGa naar voetnoot1) divis. Sed haec optare mihi licet, potiri vero non licet. Lenies itaque saepius meum desiderium mellitissimis tuis litterulis, quas trades avunculo meo FoeckioGa naar voetnoot2), qui ad manus nostras ut veniant fideliter curabit. Hisce vale, amicorum meorum ocelle, et diutinum meum silentium prolixiori hac epistola seu potius verbosa historia compensatum habe. Valeat a me amplissimus et clarissimus dominus RuyssiusGa naar voetnoot3). Qui fit, ut nihil quicquam in praecedentibus vestris intelligam de illo? Salveat a me quam officiosissime, GronsveldiumGa naar voetnoot4) item (si excitare eum non vereris) meo nomine quam plurimum saluta. Est unus ex doctis illis, quicum ego lubenter semper et cum meo fructu. Ut enim aromata tangentibus odor aliquis adhaeret, ita ab illo mihi semper aura aliqua syncerioris et verioris sensus. Valeat et simul omnes, qui bene me.
Andoverpiae XV. Kal. Iul. Anno MDCXI.
Totus et omnis tuus Joh. de Witt.
Si novi quidquam isthic apud vos est, perscribe. Nos hic nihil habemus. Principes in aestivis sunt BincaeGa naar voetnoot5) in Monte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mariano, commoraturi ibidem usque ad autumni initium. De turbis BohemicisGa naar voetnoot1) intelligimus eas pacatas esse et Matthiam regem designatum. Iterum vale et cognatam nostram, coniugem tuam, in primis et ante omnes, una cum filiolo, saluta. BlommartioGa naar voetnoot2) deinde inter primos meo nomine salutem dices et me illum magni facere suaque opera maximi aestimare. Putamus enim et nos habere nasum in hac Pictoria atque (ut Ciceronis verbo utar) non indoctos oculosGa naar voetnoot3). Aan A. van Buchel te Utrecht. Antwerpen 17 Juni 1611. Hs. (origineel) te Utrecht Nr. 985. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 9a Nr. 20. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26Idem ad eundem Lutetia Traiectum XI. Kal. Jul. anno Domini 1611. De morte filii eius uniciGa naar voetnoot4) consolatio, versus et epitaphium. De nuptiis regum Franciae et Hispaniae earumque hastiludiisGa naar voetnoot5), quorum schemata transmitteret. De Joh. Naxo monachoGa naar voetnoot6) apud Parisios existente. Quod ab itinere Italico deterreat, spondet se ultra deliberaturum et amicorum monitis nonnihil tributurum. De antiquitatibus Parisiensibus Jacobi de BreulGa naar voetnoot7), etc. Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 21 Juni 1611. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 9a Nr. 22. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sidis LanniniGa naar voetnoot1) unici heredisGa naar voetnoot2), qui noctu violenta morte in plateis occubuerat. Addit quaedam de magnificis et regiis operibusGa naar voetnoot3) et sa sale de l'AntiquitéGa naar voetnoot4), etc. Renovat affectum Italici itineris. De PasseratioGa naar voetnoot5) notata et item alia observata. De BongarsioGa naar voetnoot6) viro aeditis publice scriptis longe clarissimo. De privigno Jacobo van der VoortGa naar voetnoot7). De praesenti regni Gallici statu; plura morte item Aurelianorum ducisGa naar voetnoot8). De Francisco PourbusGa naar voetnoot9) pictore regio.. De supplicio domini de VatanGa naar voetnoot10). Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 13 Feb. 1612. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 10a Nr. 27. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28Clarissime vir, nobilis ac reverende domine, Ab affine meo, domino ReumpstioGa naar voetnoot1), litteris proximioribus solito more meo petieram, ut cum cura et quam officiosissime salutem tibi a me, obsequium insuper cultumque nostrum offerret. Illud ipsum curasse sedulo perscribit; simulac non tantum ea exporrecta fronte et benigniter te excepisse, verum etiam mandasse, ut mihi denuntiaret benevolentiam in me tuam et salutis vota. Quod quidem ex fide ille praestitit et me beavit omnino hoc nuntioGa naar voetnoot2); magni etenim facio quaecunque a tam magnis viris. Vide, faventia isthaec tua audentiam mihi etiam addidit arripiendi incultum stilum et neglectum a tam longo iam tempore, ut vario et bono iure barbaries eundem sibi integrum vindicetGa naar voetnoot3), sive praescriptionis seu derelicti titulo, utroque iusto, et a quibus frustra et iniquiter appellem. Sed dum mecum cogito prudentiam tuam inspicere magis et aestimare ipsam rem quam verba, temeritatem meam res ipsa excuset. Quam equidem adfero syncere et ex intimo pectore, mentem videlicet nostram, et ex ea virtutis tuae et doctrinae admirationem summam et devotam observantiam. Hanc ut admittas suscipias, rogamus et speramus. Supersunt res aliae, quas orbis hic Gallicus nunc habet novas, pactae scilicet utrimque nuptiae inter Francorum regem Ludovicum et Annam Hispaniae filiam, item e converso inter Hispaniae principem Philippum et Elisabetham Franciae dominamGa naar voetnoot4). Laetitiae exinde publicae, equestres decursiones et hastiludia, quae has consequuta. Quarum omnium delineatum vobis transmittimus schema et in eius margine typis descriptam historiamGa naar voetnoot5); simul etiam episto- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lam ad CasaubonumGa naar voetnoot1) ab illustrissimo Cardinale PerronioGa naar voetnoot2), viro utique prudentissimo et quem academiae hic curatorem habemus, una cum epistola responsoriaGa naar voetnoot3). Quae quidem te poscimus ut benevolenter accipias, et si quid superest, quod ab hisce partibus ad vos missum aut perscriptum cupiatis, non gravabimini nobis indicare. Desiderata factis quam primum compensata videbitis. Redeo ad regni et rerum praesentem statum. Dux de MayenneGa naar voetnoot4) hinc propediem iussu regis profecturus est in Hispaniam cum instructissimo simulac sumptuosissimo comitatu legatus ad celebranda sponsaliorum officia ceterasqueGa naar voetnoot5) ceremonias exercendas, quarum inter reges eximius et solemnis est usus. Ob similem causam exspectatur hic vicissim ex Hispania dux AlbanusGa naar voetnoot6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Principes e stirpe regia, CondeusGa naar voetnoot1) et Sossonii comesGa naar voetnoot2), qui ob dissentiunculas diutius aula abstinuerant et hactenus sponsaliorum contractus signare detrectaverant, praesentes id ipsum iam praestitisse aiunt. Apud PictonesGa naar voetnoot3), homines quidam(!) praetensae religionis seu verius larvataeGa naar voetnoot4) rebellionis, quibus quies in seditionibus, in pace turbae sunt nec cordi quicquam magis quam rapinae et ob has grata sunt bella -, hi moliebantur quaedam satis callideGa naar voetnoot5) et iam consilia ad actum et tragoediam ibant. Sed serio moniti a concilio regio, ut caverent ne prava incoepta tandem consultoribus noxae essent respicerentque in VataniGa naar voetnoot6) supplicium, timentes et resipiscentes sibi, imprimis reipublicae autem quam optume consuluerunt. Venerabilis pater dominus Io. NeiiGa naar voetnoot7), ille nobilis foederum proxenetaGa naar voetnoot8), fuit hic Parisiis V. Kal. Mai.Ga naar voetnoot9), verum per unum huncce dumtaxatGa naar voetnoot10) diem, et prolixius illi colloquium cum clarissimo praeside JenninoGa naar voetnoot11). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CeterumGa naar voetnoot1) quid eius adventu significatum sit nescitur publice. Hinc porro recta perrexit Romam, assumendus in purpuratorum ordinem, ut autumant aliqui, sed nec desunt, qui opinentur agitari tractarique aliquid per ipsum inter summum pontificem et Maioris Brittanniae regem. Faxit omnipotens Deus, ut tam vasta, sed tam vaga ratis aliquando in salutis portum ducatur, deveniat, sistatur. Et quis est, qui mare hoc naviget aut clavumGa naar voetnoot2) dirigat foelicius quam hic PalinurusGa naar voetnoot3)? Haec sunt, vir clarissime, nobilis ac reverende domine, quorum certiores vos fieri omnino voluimus et ante omnia me vehementer expetere recipi inter famulos tuos et officiosos clientes. Quod ipsum si assecutum me etiam litteris tuis affirmare dignaberis, beatum efficies et parem superis perennioribus. Ita clementissimus Deus clarissimam, nobilem et reverendam dominationem vestram servet et tegat, per quam nos sartam et tectam habemus Augusti-MarianamGa naar voetnoot4) cum immortali nominis vestri gloria et fama.
Lutetiae Parisiorum. XI. Kal. Jul. MDCXII.
Clarissimae, nobilis ac reverendae dominationis vestrae observantissimus
Joh. de Witt Stephani filius.
Clarissimo viro, nobili ac reverendo domino, domino Lamberto vander Burch, augusti collegii beatae Mariae decano dignissimo, Ultraiecti. Aan L. van der Burch te Utrecht. Parijs 21 Juni 1612. Hs. (origineel) te Utrecht Nr 985. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 7a-8a. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29Mijn Heere,
Naer mijne zeer dienstige gebiedenissen aen U.E. zult gelieven te verstaen, hoe dat ick seer eernstelicken versocht hadde op mijn Oome den Generael FoeckGa naar voetnoot1), dat hem soude gelieven mijne groetenisse ende aenbiedinge mijner geringer dienste U.E. vuyt mijnen naeme te presenteren met communicatie van seeckere triumphcaerteGa naar voetnoot2), geteijkent ende in cooper gesneeden naer de conelicke verthooningen ende magnificentien alhier binnen Parijs gecelebreert over de fiançailles van de alder Christelixten Coninck van Vranrijck met d' Infante van Spaengnen alsmeede van den prince van Spaengnen met mevrouwe van Vranckrijck, eerste suster van den tegenwoordigen coninck, in voegen als zulcx breder verclaert wordt in de marginale annotatien van de voorschreve caerte. Ende is aen mij, bij mijn Oome voornoempt, wederom overgeschreven, dat U.E. mijne gebiedenissen niet alleen aengenaem ende het cleijn present bevallich is geweest, nemaer dat U.E. daerenboven vrundelicken begeerden dat hij soude willen mij wederomme U.E. groetenisse, genegentheyt ende benevolentie te mijwaerts door zijn schrijvens doen verstaen. Deese U.E. humaniteyt heeft mij veroorsaeckt te verstouten selffs aen U.E. te scrijven ende U.E. te doen verstaen, hetgeene alhier lestelicken ende nieuwelinx is gepasseert. Waervan eerstelick remarcabel ende gedenckweerdich is de avenüe van den Heere Roderigo de Silva, hartoge van PastraneGa naar voetnoot3), ambassadeur voor den coninck van Spaengnen, dewelcken alzoo ettelicke daegen gelogeert geweest was au Bourch de la Reijne (een zeer cleijne veste gelegen ontrent een Nederlantsche mijle van Parijs) wachtende naer d'ordre ende t'commandement twelcken den coninck van Vranrijck zoude believen te schicken. Is op den XIIIen Augusti stilo novo door bevel van den coninck besocht geweest in de voornoemde veste van den Hertoge van NeversGa naar voetnoot4), geaccompagneert met veel heeren en edelen van Vranrijck, ende van denselven geleij gedaen tot binnen de stadt van Parijs ende aen zijn logement, bij den coninck expres daertoe geordonneert ende princelicken ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meubleert. Hij arriveerden tegens den avondt ende was vergeselschapt van veel Spaensche Graven ende heeren met een roijale suite van pages, estaffiers ende lacqueijen, die alle in rootschaerlaecken met breede goude banden geboort gecleet waeren. Voor deese suite worden geleijth ontrent hondert en vijftich muijlen, veertich omhangen met roode fluweele decken, rontsomme seer rijckelicken ende magnifijck geborduirt met fijn goudt, ende waeren meest alle gelaeden met de bagagie ende coffres van den ambassadeur ende zijn compagnije. Den XVIen Augusti savonts nae den ses uren worden hij te hove au Louvre geconvoijeert met ontrent twe hondert peerden van den hartoge van Guysen, die men seijt dat het behangsel van zijn peerdt over de twijntich duijsent goude croonen gecost hadde ende was nae advenant conelicken ende seer somptueux gecleet. Den ambassadeur daerenteegen was in gemeene swarte sijde gehabitueertGa naar voetnoot1) ende alle tgeselschap van de grooten van gelijcken. Den XXVen ditto (oock tegens den avondt) is hij bij den coninck ontbooden geweest, omme met zijne maiesteijt collatie te neemen ende te resinerenGa naar voetnoot2). Ende thoenden alsdoen de Castiliaensche piaffe, die meest bestondt in pierrerijes ende baggues van zeer groote prijse. Sijn pagien waeren alsdoen gecleet in witt satijn ende effen swarte fluweele mantels ofte Spaensche cappen vol silvere laken gevoeijert. Hunne bonnetten waren van swart fluweel met witte pluijmen. De lacqueijen ende estaffiers waeren gecleet naer advenant. Den ambassadeur hadde meede een habijt van wit satijn seer costelicken met silver geborduijrt; als van gelijken meede zijnen mantel van swart fluweel, die met silver zeer geestich endeGa naar voetnoot3) rijkelicken was gewrocht, soedat men qualicken het stoff van tfluweel conde bekennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den XXVIen ditto. Is bij de coninginne Marguerite, hartoginne van Valoijs, gravinne van Avergne etc. aengericht in haer palleijs een conelicke bal ofte danspelGa naar voetnoot1), op welcke neffens den coninck de regerende coninginne, mevrouwe van Vranckrijck, gecompareert zijn, veel princen, heeren ende edelen met een groot deel van princessen ende edeljofferen, met een overdraegende groote pracht ende costelickheijt van habijten, juweelen ende gesteenten, van welken den heere ambassadeur ende andere Spaengnaerden sonderlinge waeren verwondert. Hetgeene sich aldaer voorts toegedraegen heeft, ende alle vordere onthaelingen, eeren ende vruntschappen, den voornoemden heere ambassadeur alhier gedaen ende beweesen, sampt zijne commissie ende charge zal U.E. breeder vuijt deese bijgaande boecxkensGa naar voetnoot2) verstaen, dewelcke U.E. zal gelieven met mijnen geringen dienste aen te neemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is t'principaelste tgeene alhier gepasseert is, waerover ick deesen wel soude moogen eijndigen, ten waere mij weerdich dochte aen U.E. noch over te schrijven den grooten scrick ende vreese alhier onder de gemeente geweest is op den XXIen September stilo novo over den roep van de doot van den coninck. Ende alhoewel den coninck te dijer tijt op de jachte was au Bois de Vincennes, frisch ende gesondt sonder eenich mangel, soo en heeft men nochtans de gemeente t'selve niet connen doen gelooven, seggende ende opiniatrerende obstinatelicken, dat men dijergelijcken hun oock voorgehouden ende alsoo geabuseert hadde in de massacre van den overleeden coninckGa naar voetnoot1). Ende en zijn niet gerust geweest voor ende aleer totdat men savonts vuijt de Louvre, s'conincx hoff, diversche vierwercken deede spelen ende verscheijden vierpijlen worpen gelijck men in publijcke blijschap gewoonlick is te doen. Den coninck coomende tegens den avondt van jachte was verwondert te verstaen van den roep ende beroerte onder de gemeente, welcken roep ende fame zijnen oorspronck gehadt heeft vuijt deese oorsaecke; onder de capiteijnen van de garde van den coninck is eene met naemen le Roij. Deese, woorden crijgende met eenen edelman van de compagnije, zijn daerover handtgemeen ende in een vechtelinge geraect ende is eijntelickken le Roij dootlicken gequetst, waerover de omstanders terstont riepen: ‘Le Roij est tué’, hetwelcken als eenen blixem datelicken aen alle oorden der stadt vuijtgespreijt is geweest. Ende alsoo de gelegentheijt van t'gevalle allen man niet bekent en was, heeft een groote beroerte ende scrick gecauseert, oock soo, dat alle de compagnijes van de garde, die alhier buijten de stadt in de voorsteeden gelogeert zijn, in volle waepenen ende met vliegende vendelen saemen naer de Louvre zijn gemarcheert, niet anders weetende off den coninck was eenich ongeval overcoomen. Dan coomende in hunne corps de garde hebben verstaen het misverstandt ende Godt gedanckt van de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sontheijt ende welvaeren des conincx, keerende ijder in hunne respective quartieren. Deesen roep ende roeringe is geweest drie ofte vier daegen naer t'vertreck van den ambassadeur van den coninck van Spaengnen, van den welcken te dijer tijt de gemeente een seer sinistre opinie ende impressie hadden, soo dat ment tot der Spaengnaerden groot voordeele ende geluck hielt, dat sij in dije coniuncture vuijter oogen ende vertoogen waerenGa naar voetnoot1). Dit is t'geene waervan ick U.E. wel hebbe willen verwittigen, ende zal my sonderlinge tegens U.E. verbonden houden bij zooverre U.E. gelieve mij te doen verstaen, waerinne ick alhier U.E. eenijge vordere ende aengenaemen dienst can gedoen, daer U.E. mij t'allen tijden toe bereijt ende vlijtich sult vijnden. Hierover mij recommanderende met mijne zeer demoedige dienstbiedinge aen de edele ende mogende heeren Staten van Utrecht bidde den Almoogenden, mijn heere, U.E. te neemen in zijn heijlige schutz ende hoede. Geschreven in Parijs deesen VIen Novembris Anno XVIC twaelff. U.E. zeer dienstwillige Joh. de Witt. Aan Gilles van Ledenbergh (vgl. het slot), secretaris der Staten van Utrecht. Parijs 6 Nov. 1612. Hs. (origineel) in het Rijksarchief te Utrecht, Statenarchief 292. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30Idem ad eundem ut supra prid. Id. Novemb. anno Christi 1612. BaudiiGa naar voetnoot2) encomium. Adventus ducis PasseraniGa naar voetnoot3) et | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quomodo exceptus is fuerit. Rumor de morte regisGa naar voetnoot1) sed vanus, unde ortus. Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 12 Nov. 1612. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 9b Nr. 25. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31ATu si non fuisses, Augustae Marianae nostrae Basilicae, matri Virgini sacrae aedis quid esset? Ruinae, rudera. Dicebat olim de se Cicero: O fortunatam natam me Consule RomamGa naar voetnoot2). Nos iure similiter et tuo merito praedicamus: O fortunatum natum te PraesuleGa naar voetnoot3) templum. Nisi enim in illa nocteGa naar voetnoot4) temporum prudentiae tuae face caliginosas et obscuras quorundam mentes serenasses, sedasses, ex(s)equias iamdudum augusto huic operi cantare licuisset, et istud: En campos, ubi Troia fuitGa naar voetnoot5). Parisiis Idibus Novembribus. Aan L.v.d. Burch. Parijs 13 Nov. 1612. Uit: Ant. Matthaeus, Fundationes et fata ecclesiarum............ Ultraiecti, 1703, blz. 142 (vgl. denzelfde, Sylloge Epistolarum, 1708, blz. 420, CLVII), die ter inleiding zegt: Navatam ab eo (sc. v.d. Burch) operam summis laudibus evehit Joannes de Witte, Stephani equitis filius, eiusdem aedis canonicus, datis ad eum litteris anno 1612. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31BTriumphare omnino me facis in meis votis, ita liberaliter, ita largiter fecisti ad ea. Ego inter devotos tibi clientesGa naar voetnoot6) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
adsumi cupiebam, idque Minerva satis crassaGa naar voetnoot1) et interprete subrustico, stilo scilicet nostro inculto et rigente. Tu contra plectrum complexus eburnum, ea dictaminis venustate et puritate cupitis respondes adfectumque erga me tuum tam amanter et luculenter ostendis, ut firmiter velim mihi quod maxime cupiebam contigisse. Sis soletis vos magni Phoebi magni mystes et benignum illum deum imitamini, qui nobis non tantum suum iubar et clarorem, verum et gratissimas, calentes et almas suas impertitur flammas: similiter non lucem tantum a vobis mutuamus, sed insuper amoris vestri scintillis summaeque benevolentiae fructu uti nos et frui facitisGa naar voetnoot2). Quod quidem abunde probas tuis humanissimis litteris, tam faventer de me conscriptis, ut non uno modo quam arctissime devinctum me tibi reddiderint sollicitumque valde, ne quid ex amore aut ex iudicio isthoc tuo perdam. Faxit Deus ut vaticinio vestro respondeant studia nostra et vita. Aan L. van der Burch. Geen plaats van herkomst, doch vgl. Nr. 31A. 13 Nov. 1612. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 5b (ex litteris eiusdem ad eundem Id. Novemb. 1612). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32Destinasti ad nos mittere scripta tuaGa naar voetnoot3) de Mariani templi primo exordio, origine et progressu, scireque a me cupis, an haec talia etiam genio nostro conveniant et faciant ad gustum. Clarissime domine, deliciae nostraeGa naar voetnoot4) sunt, hic campus noster est, haec arena, inquirere, inquamGa naar voetnoot5), excerpere, annotare, describere ea, quae sunt aevi vetustioris et saeculi prisci. MeminerisGa naar voetnoot6), quam arcte nos teneat reverendaeGa naar voetnoot7) antiquitatis studium, cui vicissim illud acceptum ha- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bemusGa naar voetnoot1), quod viris magnisGa naar voetnoot2) et illustribus nos commendavit in diesque redditGa naar voetnoot2) commendatiores. Quam ob rem statuas velim mihi tuis illis monumentis acceptius nihil unquam futurum, et debebo tbi propterea privato quidem meo nomine gratias immensas, publico autem collegii nostri immortales, qui augustum syntagma illud tuo stilo reddideris longe augustissimum celeberrimumque et quodammodo aeternum. Aan L.v.d. Burch. Parijs 19 Mei 1613. Vanaf het begin tot en met ‘commendatiores’ uit Matthaeus, Sylloge Epistolarum, 1708, p. 91, XXI. Vanaf ‘Clarissime domine’ tot het einde bij Van Buchel, cod. 983 fo. 13a (in litteris Candidi 14. Kal. Jun. 1613 ad Dec. V.B.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33Idem ad eundem ut supra Kal. Jun. anno 1613. De nuptiis domini VortiiGa naar voetnoot3) cum Dompselaria. De verveceGa naar voetnoot4) Frisio H. RuyschiiGa naar voetnoot5). De Anna BoeckholtiaGa naar voetnoot6) artificiosa feminaGa naar voetnoot7), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de adventuGa naar voetnoot1) principis Auraici cum coniuge Lutetiam. De contentione inter duces Sabaudiae et Mantuae de marchionatu MontisferratiGa naar voetnoot2). Obitus domini de BethuneGa naar voetnoot3), qui in duello obiit, item Baro de LuzGa naar voetnoot4), quae res occasionem dedit edictis et legibus contraire. De Indis Brasilianis et eorumGa naar voetnoot5) effigiebus. Amicitia inita cum Barone de MalinièresGa naar voetnoot6) ex comitatu oriundo de CasteleuGa naar voetnoot7). Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 1 Juni 1613. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 9b Nr. 24. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
34Clarissimo viro, nobili domino, domino Arnoldo Buchellio J.C. salutem plurimam. Nisi foelicitatis meae stamen incidisset atrox et inexorabilis Parca, affinis carissimeGa naar voetnoot8), potueram cum fortunatissimis decurrisse sortemque meam composuisse. Haec est illa, quae nos subito deiecit et in vinculis detinet summi luctus et | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maerorisGa naar voetnoot1). Quin in nos truculenta telum prius strinxisti quam in carumGa naar voetnoot2) mihi istud caput? Quo sublato iam nunc amplius vix mihi vita lubens. Ita est, mi Buchelli, vel meo ipsius interitu litteras mallem desiderares quam eo casu, quo gravissime sum afflictus, illa, inquam, morte inopinata inexspectata colendissimi, observandissimi meritissimique avunculi, heu quondam mei, Jacobi FoeckGa naar voetnoot3), qua adeo sum percussus, ut tristiori nuntioGa naar voetnoot4) peius affici non potuissem, non dolere magis, non corde pungi magis. Etenim hic erat ille, qui nos ad elegantiores artes animabat, invitabat, fovebat. Qui nostra quantulacunque aestimabat, praedicabat, verbo dicam, tenerrime amabat. Quae vis animi me sistat potentem ferre intolerabilem hanc stragem nostram et calamitatem? Ego in me non reperioGa naar voetnoot5). Proponat mihi tota philosophorum turba axiomata sua et paradoxa, dicant Stoici fatale hoc fuisse: respondebo et sic nunc mihi esse, dolere. Si tu quid habes supra, communica. Iaceo etenim et langueoGa naar voetnoot6) simulque mecum omne studium nostrum, omnis industria. Calebam totus in colligendis monumentis aevi vetustioris et saeculi prisci. Et iam coacervaveram eorum copiam copiosam, in qua erant quaedam a me delineata satis foeliciter nec invitis Gratiis. Placebant saltem politioribus ita, ut ambirent etiam typographi quidam et chalcographiGa naar voetnoot7), inprimis autem Henricus de ConinckGa naar voetnoot8) Dordracenus, egregius in arte sculptoria, qui hinc etiam sibi haud contemnendum quaestum proventurum adfirmabat. Sed postquam intellexisset Mae- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cenati, heu, quondam meo, avunculo carissimoGa naar voetnoot1), et tibi ceterisqueGa naar voetnoot2) amicis meis doctioribus ea me collegisse, destitit rogare. Hanc supellectilem omnem abieci reservatis tantummodo quaternionibus aliquot emaculatis, quo aliquando vobis conatus nostri specimen exhibeam et curiositatis. Cur autem reliqua disciderim, torpor meus in causa fuit et nausea omnium fere rerum, praecipuum autem, quod ad momenta et quemque aspectum dolorem mihi ingerebant ob ipsius mortem, cui haec ego excerpebam, cui poliebam et cui ex hisce iustum volumen concinnabam. Eo itaque abrepto, qui quasi parens huic partui, visum etiam mihi par auferre posthumum hunc foetum eumque parentare Manibus colendissimi Maecenatis, mei avunculi observandissimi. Quem ut inter superos suscipiant aeternitas et sancta quies, voveo quam devotissime relligiosissimequeGa naar voetnoot3) votis et lacrimisGa naar voetnoot4) innumerabilibus. Vos, divi Manes, suscipite suprema haec iusta, quae procul a patria, absens in terra peregrina vobis parento ex(s)olvoque, et quiescite. Ad litteras tuas quod attinet, affinis carissimeGa naar voetnoot5), elegantissimas, una cum lectissimis donis fuerunt eae mihi, quod vinum generosius deficientibus; revocarunt enim absentem animum, sed revocarunt tantum, nam ut restituerent (excusa) aegritudoGa naar voetnoot6) vetat et maerorGa naar voetnoot7) omni solacioGa naar voetnoot8) maiores. Quae haut parum auxit epistolae tuae ea pars, quae de obitu est clarissimi viri, nobilis domini H. RuschiiGa naar voetnoot9), senatoris quondam et amici nostri fidissimi, nec longa apparitione tantum, sed et experientia usuque mihi probatissimi. Heu, heu, nos miseros. Itan satis debacchata in consanguineos meos | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
erat crudelis AtroposGa naar voetnoot1), ut amicos insuper tangeret et extingueret? Funestus nimium mihi fuit annus praeteritus amicorum clade, quem vereor valde ne BlijenburgiusGa naar voetnoot2) quoque nobis fecerit funestiorem; ita nullubi apparere ex litteris tuis intellexi, non comperire quidquam de eo posse agnatos in obventu tam lautae hereditatisGa naar voetnoot3). Timeo, timeo, ne cum iam ipsum quaeratGa naar voetnoot4) Fortuna eundem invenerit Fatum. Faxit benignus Deus, ut vane ac frustra timuerim et tam candidum atque amicum mihi pectus servet ad multos annos; te imprimis, amicorum ocelle, quem ante omnes aestimo diligo, sincerusGa naar voetnoot5), mutuus et incorruptus. Hoc facit amor, qui natus et enutritus nobiscum ab incunabulis (ut sic dicam) et lacte Musarum. Faciunt id ipsum nostra studia, artes illae, quae per se cultores suos etiam familiaritate devinciunt. Per easdem ego te rogo, ut ad extremum vitae usque conspiremus et expiremus in hoc mutuo affectu. De rebus hic ab ultima mea scriptione gestis ut aliquid addam, scito celebratas esse nuptiasGa naar voetnoot6) praefecti maris, filii ducis Monmorencii, cum Ursini ducis filia, reginae consanguinea, et quam illa inter nobiles et domesticas habebat virgines. Hanc Ursinorum gentem affirmant superesse fere unicam prisci ac genuini sanguinis Latii et Romani eoque nomine apud Italos esse celeberrimam illustrissimamque. Praeterea e Batavis huc appulit XXa Augusti Portugalliae princepsGa naar voetnoot7), cui dominus de ChastillonGa naar voetnoot8) quadriga thensa | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
obviam processit ad primum ab urbe lapidem eumque XXVa ad regiam Luparae deduxit et ibidem a rege ac regina benigniter exceptum aiunt. Discessit hinc Caletum IIIa Septemb. et inde in Angliam. Quid adventu eius nuntiatumGa naar voetnoot1) sit aut actum, nescitur. XXIXa Augusti et IIa Septemb. die opera quaedam pyraustica exhibita fuerunt artificiosissima et quae omnibus iocundissimum praebuere spectaculum. Eorum ϵἰκόνα ad te mittimus cum indice seu commentariolo Gallico in margine appositoGa naar voetnoot2). CeterumGa naar voetnoot3) turbellae hic videntur instare, ita procerum animos coquunt et exagitant AteGa naar voetnoot4) et Livor. Condaeus et plerique alii principes aula abstinent non reversuri (ut fertur) ante regis pubertatem. Dux VindocinensisGa naar voetnoot5), defuncti regis filius natus ex Gabrielle, iussu regis asservatur causis non cognitis. PrecorGa naar voetnoot6) Deum ter optimum maximum, ut regem nobileque Franciae regnum tueatur et te, affinis carissimeGa naar voetnoot7), diu servet incolumem una cum coniuge, cognata nostra, cui salutem dico. Totus tuus Joh. de Witt. Lutetiae Parisiorum Nonis Februariis, Anno MDCXIIII. Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 5 Feb. 1614. Hs. te Utrecht Nr. 985 (origineel). Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 9b Nr. 23. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35Monsieur, Combien que le resentement d'une extrême douleur pour le trespas de mon très cher et bien aimé oncle J. FoeckGa naar voetnoot1) (qui restoit l'unicque soustien et soulas de nostre caducque famille) m'avoit tellement abbatu le courage et esbranlé la raison, que s'estant déplacée et quasi esgarée avoit presques du tout mis en oubli sa valeur, sa force et son office, néantmoins la souvenance de vostre auctorité, causé par voz illustres vertus et mérites, a tant valu en son endroit, qu'estant excitée d'un proufond sommeil s'estGa naar voetnoot2) représenté devant les yeux les règles et préceptes de son debvoir et commande à ma plume de continuer mes très humbles services, en vous certifiant, Monsieur, cequi s'estGa naar voetnoot2) passé depuis mes dernières. Dont premièrement sont les nopces et alliance de monsieur l'admiral, filz de monsieur 1e duc de MonmorencyGa naar voetnoot3), conestable de France, avecques madame d'Ursin, cousine et dame d'honneur de la reyne régente, fille de monsieur le duc d'Ursin, prince italien, la race et famille duquel on tient presques estre unicque et restée du vray et génuin sang romain, et pour ceste cause estimée et célébrée des plus nobles d'Italie. Le 20me d'Aoust, vers le soir, arriva en ceste ville monsieur le prince de PortugalGa naar voetnoot4), lequel fût receu environ un demy lieux de Paris par monsieur de Chastillon, et fût par le mesme signeur conduit au Louvre le 25me ditto, où après avoir salué le roy et la royne fust très bienvenu et receu de leurs majestés. L'occasion de sa venue est entre le vulgaire incognue. Il partist d'icy à Calais le troisiesme de Septembre, et de là en Engleterre. Le 29me d'Aoust du soir furent représentez devant le Louvre sur la revière du Seine quelques oevres pyrausticques fort artificielles et rares avec une infinité des fusées qui avec leurs esclairsGa naar voetnoot5) et lustre servoient à l'approchante nuict de autant d'astres et estoilles. Le cheff d'oevre estoit un grand batteau ancré au milieu de la revière, garnie de touts costés de flambeaus et aultres lumières artificielles | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
avec deux haultes pyramides enflammées, fort estrange à veoirGa naar voetnoot1): et causa ce spectacle à sa majesté et au peuple un grand plaisir. Le 2me de Septembre se fist un aultre artifice de feu auprès de l'arsenal sur les-dix heures du soir, où entre aultres fût représenté devant sa Majesté un Pluton sur un grand chariot, tiré de quatre chevaulx. Ce chariot estoit environné tout à l'entour de mille sortes de feus, fusées et petarts; et estoit placé au milieu un homme viff représentant Pluton duquel l'accoustremens estoient tout en flamme sans offenser sa chair cequi causa une grande admiration à touts les spectateurs et à sa majesté un grand contentement. De ces artifices, Monsieur, je vous envoye les pourtraits imprimésGa naar voetnoot2) avec de petits commentaires en margeGa naar voetnoot1). Naguères est icy emprisonné en la Bastille un astrologue prognosticateur pour avoir mis en ses éphémérides quelques mots et propos amphibologicques, touchant l'estat et succession du roy présent. Il est condamné à la galère, et l'imprimeur en amende pécunielle et banny un an. Monsieur le prince de Condé avec aultres princes et signeurs se sont absentez de la courtGa naar voetnoot3), en résolution (comme on dit) de n'y retourner jusques à la majorité du roy. Monsieur le duc de Vendosme, fils naturel du feu roy, est de par sa majesté et son conseil mis en garde et asseuranceGa naar voetnoot4). Le signeur de Conchin, marquis d'Ancres, Florentin, gouverneur de la ville et citadelle d'Amyens et aultres places frontières, est créé par le roy maréschal de FranceGa naar voetnoot5) et pour tel receu et installé par la court du parlement dont les vers latins panégyricques icy joinctes en tesmoignent plus amplement. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C'est cequi s'estGa naar voetnoot1) passé de plus remarquable, pourqoy mettant fin à ces miennes je désire bien fort, Monsieur, qu'il vous plaise me faire l'honneur de me commander par les vostres. Et sur ce me recommandant très humblement je prie l'Eternel, Monsieur, de vous maintenir en santé et moy en voz bonnes graces, comme celuy qui désire demeurer à tous jours vostre très humble serviteur Joh. de Witt. De Paris ce XII de FévrierGa naar voetnoot2) L'an XVIC XIIII.
A Monsieur, Monsieur de Ledenberch, Secrétaire de Messigneurs, Messigneurs l'Estats d'Utrecht. Aan Gilles van Ledenbergh te Utrecht. Parijs 12 Feb. 1614. Hs. (origineel) in het Rijksarchief te Utrecht, Inv. Staten-archief 292. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36Iacemus et languemusGa naar voetnoot3), simul nobiscum studia nostra et omnis industria. Colligebam prisci nec non praesentis aevi monumenta celebriora praestantioraque et calebam totus in hac indagine, cum cursum nostrum subito retardaret inexspectatum illud et triste nuntium de avunculi morte, illius tot mihi nominibus colendi et amandi. Hic enim erat ille, qui nos ad elegantiores artes invitabat, accendebat, fovebat, qui nostra quantulacunque aestimabat, praedicabat, verbo dicam, tenerrime amabat. Hoc itaque mihi abrepto abieci protinus observationum et annotationum nostrarum omnem supellectilem, non exiguam quidem, nec invitis Gratiis digestam delineatamque. Ita affirmabant chalcographiGa naar voetnoot4) plerique, qui eandem etiam cum pretio ambiebant. Sed non placuit superesse posthumum hunc foetum sublato eo, qui | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quasi parens huic partui. Parentavimus itaque eiusdem dis Manibus desideratissimi nostri Maecenatis, avunculi inprimis observandi; cuius animam ut inter caelites suscipiant aeternitas et sancta quies, voveo quam devotissime religiosissimequeGa naar voetnoot1) votis innumerabilibus. Aan L. van der Burch. Parijs(?) 13 Aug. 1614. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 5b-6a (ex litteris eiusdem ad eundem de anno 1614 Id. Aug.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37Quanta cum veneratione et quanta cum mea consolatione epistolam manu tua scriptam acceperim perlegerimque, is aestimare facile poterit, cui et amplitudo tua dignitasque et tristis mea sors ex avunculi obituGa naar voetnoot2) cognita auditaque sunt. Tale quippe est litterarumGa naar voetnoot3) tuarum pondus, ea vis orationis tuae in iis, ut luctum meum magna ex parte aut ademerint aut certe mitigarint quam plurimum; fuereque mihi prorsus quod deficientibus generosius vinumGa naar voetnoot4); refocillarunt, restituerunt deliquumGa naar voetnoot5) patientem animum eumque ne fines rationis migraret effecerunt. ConsideroGa naar voetnoot6) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Portret van Jacob Foeck, Raad en Generaal-Meester van de Munt der Vereenigde Nederlanden, in 1614 te Parijs gegraveerd naar het ontwerp van Johannes de Wit.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
itaqueGa naar voetnoot1) te commonstratore fatalem naturae legem et salutarem atque benignam Dei voluntatem. Conspicio fecundumGa naar voetnoot2) culpae saeculum, quo noxae probitas, calumniae pudor, contemptuiGa naar voetnoot2) et ludibrio pietas est. Animadverto inclinantia tempora et bonis laudatisque viris omnibusGa naar voetnoot1) iniquiora, quae nempe ab omni publica functione eos arceant propellantque, quos natura et virtus ad gubernacula efformarunt et ad clavum. Hisc videmus iam nuncGa naar voetnoot1) (pro dolor) inter remiges vix esse locum aut sentinatores. Quid agant? Haec est fides? Haec est illa aurea ad raucedinem et ad taedium decantata libertas? Libertas, sed qua facie?
Quo stringam nodo mutantem Protea vultum?Ga naar voetnoot3)
Interim ego Petri cymbam non commuto, extra quam didici nullam superesse salutem. In hac me charissimi imposuere parentes, tenuere fidi rectores, in hac vivam lubens, in hac moriar lubens. De observationibus meis monumentorum aevi prisci et praesentis, de quibus ambigis, abieci earum in illo meo luctu potissimam partem nec scio, quid de edendo perscripserim. At avunculi post mortem effigiemGa naar voetnoot4) deposuimus, eam exornavimus emblematibus et inscriptiunculis, huius ego mentionem feci superioribus meis litterisGa naar voetnoot5); et iam chalcographus bonam partem absolvit daturus brevi exemplaria, quae cum acceperim D.T.Ga naar voetnoot6) communicabo, etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan L. van der Burch. Parijs (?) 26 Nov. 1614. Text vanaf het begin tot en met ‘sentinatores’ en vanaf ‘De observationibus’ tot het einde bij Van Bucel, cod. 983 fo. 6a-b (ad eundem VI. Kal. Decembr. 1614) en vanaf ‘considero’ tot en met ‘moriar lubens’ overgenomen uit Matthaeus, Sylloge Epist. 1708 blz. 92. Een vertaling van dit deel geeft H. van Rijn in: Batavia Sacra, of kerkelijke historie en oudheden van Batavia, 8o uitgave, deel IV: Historie ofte Beschryving van 't Utrechtsche Bisdom, Leiden 1719, blz. 337, met deze toevoeging: ‘Deze brief, dewelke onder een deel oude schriften gevonden, en ons beleefdelijk medegedeelt is, door den eerw. Heer S. Charliers, had beter gevoegt achter de beschrijvinge van S. Mariaas kerk. Maar dewijl hy ons wat laater ter hand gekomen is, zullen wy hem alhier uyt het Latijn vertaald, een plaats beschikken.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38Monsieur,
A cause du long dilay et retardement extraordinaire du messager j'ai esté contraint de discontinuer aussi mon debvoir. Et comme il y a plus d'un an qu'il a tardé de venir, il y a de mesme autant de temps de mon silence et intermission de lettres. Or pour réparer ce défault et le suppler. je n'ay pas voulu mancquer (estant le dict messager sur son départ) de vous mander ce que c'est passé icy depuis mes dernières, dont le plus remarquable est l'assemblée des estats générauxGa naar voetnoot1), esquels après diverses et maintes conventions sont esté résoluz, demandez et en partie par sa Majesté accordés certains articles desquels je vous envoye un cahier impriméGa naar voetnoot2) avec une représentation en taille douce de l'ordre observé en la séance et placement des princes et signeurs. Sur le département des estats trespassa la sérénissime Royne MargueriteGa naar voetnoot3), duchesse de Valois, contesse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Senlis, petite fille du grand roy François premier, fille du roy Henri second, soeur de trois roys, et la seule restée de la race et sang de Valois. Son corps et visage représenté en cire, couronné et vestu en habillemens royaux, fust colloqué sur un lict de parade en la sale de son hostel, fort richement orné de draps d'or, broddés avec les armes et escussons entières de France. A l'entour du lict estoient assis les quatres héraults de la couronne, avec toutte la noblesse de sa court habilliez en dueil. Le Xme d'Avril passé, le Roy estant habillé d'une robbe royale de pourpre, assisté de la Royne sa mère, madame de France sa soeur et monsieur d'Anjou son frère, vestuz de robbes noires, visita le dict lict de parade exerçant les cérémonies solemnelles et usitées es exseques de roys. Il furent à mesme temps présent auprès du Roy monsieur le chancelierGa naar voetnoot1), avec messieurs du conseil d'estat, à sçavoir monsieur de VilleroyGa naar voetnoot2), monsieur de ChasteauneuffGa naar voetnoot3), monsieur de PontcarréGa naar voetnoot4), monsieur de ThouGa naar voetnoot5), monsieur de VicqGa naar voetnoot6), monsieur JaninGa naar voetnoot7). Le jour de devant y estoient les princesses du sang, habillez en dueil, madame la princesse de Condé, madame la princesse de Conty, madame la contesse de Soissons, et madame la duchesse de Monpensier. Après que les jours des cérémonies estoient finies, son corps fust déposé en une | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
siene chapelle bastie près de sa court, et dict-on que là sera gardé jusques à son enterrement à Sainct Denis. Depuis le départ des estats on parle fort de la guerreGa naar voetnoot1) du duc de Savoye au Milannois, contre le Roy d'Espagne son beau frère, et court le bruit que le duc, ayant bataillé, a perdu un grand nombre de ses gens, de sorte qu'il a esté contrainct de demander secours au Roy de France, lequel ne luy a esté non seulement refusé, mais aussy par édictGa naar voetnoot2) du Roy publié par toute la France e(s)t expressement défendu à touts ses subjects, de quelle qualité qu'il(s) soyent, de luy prester ayde ou secours en sorte quelconque sur peine de la vie et confiscation des biens. On dict aussi, que le dict duc en ceste siene nécessité, a esté fort supporté et soulagé de la ville et républicque de GenèveGa naar voetnoot3), tant en armes et munitions, qu'en bleds et vivres, dont il se sent tellement obligé, qu'il est résolu (comme on dict), de permettre en touttes ses terres et jurisdictions la diversité d'exercice de la religion. Touchant le mariage de sa Majesté avec l'infante d'Espagne et réciproquement du prince d'Espagne avec madame de France, la Royne mère du Roy le presse fort, et faict de grands préparatifs pour cest effect. Mais je voy et entends journelement avec admiration la volonté et affection des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
François, grands et petits, tant altérée et aliénée de la nation espagnolle, que je ne puis croire facilement que ces nopces se facent bientost. Voylà qui s'est passé de plus notable depuis mes dernières, jadioustant, que le XXIIme d'Aoust de l'an passé on érig(e)a une statue équestre du feu roy Henri IV, au milieu du Pont Neuff, sur un piédestal fort eslevéGa naar voetnoot1). L'ouvrage est de bronze et de la main du plus excellent sculpteur de nostre siècle, Johannis de Bologne Belgae, academici FlorentiniGa naar voetnoot2). Ce cheff d'oevre pèze vingt et huict mille livres et est néantmoins creusé, mais d'un admirable grandeur et haulteur, de sorte qu'on le puelt accomparer au cheval Troyen. Je vous envoye une copie impriméeGa naar voetnoot3), laquelle est fort bien représentée, excepté la face du roy, en quoy le maistreGa naar voetnoot4) s'est de beaucoup oublié. Je vous envoye aussi quelques pourtraits de mon feu oncle, le général FoeckGa naar voetnoot5), lesquelles un mien extrême désir et affection de tesmoigner à tous l'obligation que je luy ay, m'ont faict inventer et figurer moymesmes, et exprimer sur un papier, sa face imprimée en mon âme et esprit; à la mienne volunté, que le graveur eust aussie bien suivy la modelle et desseing comme je le luy avois donné, je demeurerois plus content, et les spectateurs l'admireroient peult estre davantage, pour voire représenté, par la seule imagination, après tant d'années et intervallesGa naar voetnoot6), chose si semblable, comme est le premier desseing en crayon que j'ay faict. Cependant je vous prieray de prendre ce mien labeur en bonne part, et durant mon absence me faire sentir vostre bienveullence et faveur, si par aventure l'exigence le requiert. Sur ce me recommen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dant très humblement à voz bonnes graces, Monsieur, je prie l'Eternel de vous maintenir en les sienes.
De Paris, ce XIXme de May, XVIC.XV.
Vostre très humble serviteur,
J. DE WITT.
A monsieur, monsieur Gilles de Ledenberch,
Aan Gilles van Ledenbergh te Utrecht. Parijs 19 Mei 1615. Hs. (origineel) in het Rijksarchief te Utrecht, Staten-archief 1046**. Afgedrukt bij J.J. Dodt van Flensburg, Archief voor kerkelijke en wereldsche geschiedenissen VI 1846 blz. 256/7. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39AOtii nostri rationem pro me dabit historia restitutaGa naar voetnoot1) Caroli VI. Francorum regis, conscripta olim LatineGa naar voetnoot2) a monacho apud S. Dionysium, stilo pro aevo illo satis elegantiGa naar voetnoot3). Opus est immensum, XXI scilicet papyri codicum et ab amanuensibus misere depravatum corruptumque: id ipsum multo sudore et vigiliis tam feliciter integravimusGa naar voetnoot1), ut inter viros clariores dominus GothofredusGa naar voetnoot4), filius iuris- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
consulti, admirabundus operam nostram approbaverit, cum a Flandro (ita universim nos Belgas nominant)Ga naar voetnoot1) non exspectasse se diceret id, quod difficulter Francus et eruditior indigena praestare potuisset. Haec clarissimorum virorum de labore nostroGa naar voetnoot2) iudicia effecere, ut alii quoque similem operam nostram exigerent in manuscriptis Paschasii Ratberti Corbeiensis AbbatisGa naar voetnoot3), qui vixit tempore Caroli Calvi: quod onus (trium videlicet ingentium tomorum), quamvis primo recusassem, tandem suscipiens intra semestre tempus cum honore deposui. PraetereaGa naar voetnoot4) emaculata a nobis aliquot beati FulgentiiGa naar voetnoot5) opuscula, item Nicolai Braiae poemata de gestis Ludovici VIII.Ga naar voetnoot6) necnon historiaGa naar voetnoot7) Albigensium et innumera venerandae antiquitatis monumenta, hicGa naar voetnoot8) a me delineata observataque. Quae omnia occupationum et negotiorum nostrorum facile reddent testimoniumGa naar voetnoot9). Ad demerendam augustorum principum illustrissimorumque virorum benevolentiam quod attinet, eorum favorem stilo, quo saepius usi sunt, non semel nec ab uno sumus consecuti. Etenim vocavit nos aliquoties ad se re- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verendissimus dominus, dominus LaudunensisGa naar voetnoot1) Episcopus ex Galliae primatibus, quos paresGa naar voetnoot2) indigetant. Saepissime itidem accersiri nos iussit illustrissimus et reverendissimus Aurelianensis dominusGa naar voetnoot3) simulac reverendissimus dominus Sancti Lucae abbas RandanusGa naar voetnoot4). Ex saecularibus et comes ArragonsiusGa naar voetnoot5) et baro de MarignyGa naar voetnoot6) singulari nos et propemodum familiari faventia prosequitur. Est quoque vir venerandus et reverendus dominus, dominus pater Jacobus du BreulGa naar voetnoot7) apud divum Germanum(!) caenobium relligiosissimus, qui abhinc biennio in lucem emisit Theatrum Antiquitatis ParisiensisGa naar voetnoot8), opus absolutissimum, adeo proclivi et benigno in nos animo, ut saepius ad museumGa naar voetnoot9) suum instructissimum invitarit humanissimeque exceperit nomenque nostrumGa naar voetnoot10) inter curiosiores priscorum monumentorum indagatores deponens catalogo suo adscripserit. Addo - quod haud in postrema laudis parte ponendum puto | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- scripsisse nuper VII. Kal. Mart.Ga naar voetnoot1) ex mandato ecclesiastici ordinis totius regni Gallici ad beatum Paulum V. pontificem materiam suppeditante illustrissimo ac reverendissimo Aureal.(!)Ga naar voetnoot2). In quo equidem facto et honore subsistam, etc. Aan L. van der Burch te Utrecht. Parijs(?) 21 Mei 1615. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 12 a-b (ad decanum L.v. Burch, 12 Kal. Jun. 1615). Vanaf het begin tot en met ‘reddent testimonium’ bij Matthaeus, Sylloge Epist., 1708, p. 93 XXIII. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39BSolatur haud exiguum nos gratitudinis conscia mens, quae nacta sibi aliquo modo videtur desiderii sui incredibilis levamen desiderii huiusce sui divulgatione et publico testimonio, quod ipsum damus impressum typis aeneis et tabellisGa naar voetnoot3). Utinam tam esset absolutum, quam maxime voluimus. Sed dispositionem et curiosiorem delineationem nostram non est adsecutaGa naar voetnoot4) sculptoris manus. Ferendum in ipso, quod in me velim benignus spectator, industriae videlicet ut boni consulat, in pictoria non exercitati aut instructiGa naar voetnoot5). Interim mirabitur quis tantum ab homine imperito praestitum, sed mirari desinet cui tenax nostra phantasia et ideae viva vis cognita et perspecta est; qui post tot annos et tot intervallaGa naar voetnoot6), soda imaginationeGa naar voetnoot7) absque alio exemplo avunculi defuncti imaginem tam exacte exprimere potuerim, quemadmodum nostra praefert delineatio manu picta (cuius vix umbram reddidit chalcographus) ad miraculum similis, etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nos historiam tuam de vita Guidonis Flandriae comitisGa naar voetnoot1) avide excepimus, cum voluptate legimus, a stiloGa naar voetnoot2) et sensu admirati sumus; iureque aestimamus debere illum tibi quod Livio Quirites, nominis famaeque claritudinem et aeternitatem. Aan L. van der Burch. Parijs(?) 21 Mei(?)Ga naar voetnoot3) 1615. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 6b-7a (in litteris ad eundem XII. Kal. 1615). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40Idem ad eundem ut supra XII. Kal. Jun. anno 1615. De incertis consiliis ob tot proximorum iam mortes, pro Italico nihilominus itinere animus, qui tamen aegre a Lutetia avellitur. Reditus regisGa naar voetnoot4) Lutetiam describitur et maior pronuntiaturGa naar voetnoot5). De consessu trium ordinum GalliaeGa naar voetnoot6), et tabula eius transmissaGa naar voetnoot7). De morte Marg. Valesiae, Henrici secundi regis filiae, eiusque funereGa naar voetnoot8). De bello Subaudico et quod eidem suppetias non exiguas tulerint GenuensesGa naar voetnoot9), unde et dux in suo territorio religionis libertatem concesserit. De sta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tua equestri Henrici IIII. regis in ponte novoGa naar voetnoot1), cuius formam in charta expressam transmittit. Quod Buchelii effigies non satis feliciter sit expressaGa naar voetnoot2). De missa effigie avunculi sui Foeckii iam defunctiGa naar voetnoot3). Praeparat se ad finem itineri Italico. Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 21 Mei 1615. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 10a Nr. 28. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
41Clarissimo viro, nobili domino, domino Arnoldo Buchellio J.C., adfini meo charissimo s.d.p. Litterae tuae ornatissimae, nobilis domine, vir clarissime, et in iis tua sedulitas, quam acceptae mihi fuerint et iucundae, quivis aestimare facile poterit qui et ipse peregrinatorem aliquando egerit; cui, inquam, constat quam sit gratum peregrinantibus rerum omnium fieri certiores, quae domi et | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in patria geruntur. Quam quidem in nobis sitim adeo largiter explesti de singulis quam diligentissime ad nos scribendo, ut sexcentis vini amphoris rependere hanc tibi gratiam minime mihi posse videar. Addo effigiem tuamGa naar voetnoot1), quam nolo interroges an mihi sit caraGa naar voetnoot2), si tibi notum esse scio, quam tu mihi sis longe carissimusGa naar voetnoot2), quam intimus, quam dilectissimus. G. ElburgiiGa naar voetnoot3) versus ad eam vidimus. Multa claudit brevibus. BaudiiGa naar voetnoot4) querimoniae, quas annotasti, pulmonem mihi moverunt, dum scribit (de) ingenii sui foetu, ne teruncioGa naar voetnoot5) se propensiorem factum bulgaeGa naar voetnoot6) pondere. Non in re alia fortuna magis est fortuna quam in remuneratione ingeniorum. Etenim videmus ipsam quotidie meritissimos non surda tantum aure, sed et clausis praeterire oculis, connivere autem et constantius aspicere immeritos. Quot iam videmus aurea torqueGa naar voetnoot7) insignitos equites, quot laurea onustos poetas, quorum illi non gladium, hi ne stilum quidem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
unquam felicioremGa naar voetnoot1) strinxere. Itaque verissime Cicero: insignia virtutis multi etiam sine virtute assecuti suntGa naar voetnoot2). Sed quid agas? Sic vivitur, praesertim his temporibus, quibus (ut itidem hoc cum Cicerone ita loquar) audacia pro sapientia uti liceatGa naar voetnoot3). Tu quod procul ab ambitione solitudine delectaris et honesto otio, facis meo quidem iudicio prudentissime, cum interim agas ea et scribas quae alios delectent, te autem ipsum laudibus illustrent. Intellexi itaque cum voluptate studium tuum in recensendis Becae et Hedae scriptisGa naar voetnoot4), cum quod historici sint, quorum libris summopere afficimur, tum quod singulariter nostrates. Macte porro, aut nemo alius, au(t) tu lucem his dabis. Diligentiam enim tuam si specto et multam lectionem, nihil non posse te video; si monumenta vetustissima, quibus domi abundas, omnia posse iudico. Addo stili tui ubertatem, qua omnes facile superas et non tantum patriam luculenter ornaveris, sed et vitam restitueris peculiaribus eius scriptoribus. Et nos aliquando symbolum conferemus huic terrae natali nostrae, conamur enim constituere in agro Traiectino nobilissima illa Vetera CastraGa naar voetnoot5). In Tacito multa congruunt, sed et discrepant pleraque, quae componere nitimur aliorum historicorum scriptis et operibus antiquis. Fuit hic mihi affectus iam ante viginti annos, qui nunc videtur set commovere et commonere nos, ut quae tum incoepimus tandem perficiamus. Coelum insuper PictoriumGa naar voetnoot6) instruimus, in quo collocamus celebriores pictores quosque a GygeGa naar voetnoot7) omnium primo usque ad nostros coaetaneos quos modernos nominant. In co multa lector reperietGa naar voetnoot8) ab aliis non animadversa, ne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ab ipso Carolo Manderio (quidem), quem honoris causa nomino et patriae perenne decus iure merito proclamo, cui immortalitatem debent Pictoria et Belgicae CamenaeGa naar voetnoot1). In toto itinere nostro curiose semper quaesivimus, si qui essent excellentiores pictores et miraveris quam paucos in Francia invenerimus, cum una urbs Antverpia sexaginta (horum fere omnium officinas ipsemet lustravi eorumque nomina et praecipua studia in catalogum redegi. Locutus sum etiam illis sororibus, quas vere dicas Pictoriae esse bina sideraGa naar voetnoot2) et artis lumina)Ga naar voetnoot3) celebres et doctos nobis exhibuerit et duas feminasGa naar voetnoot4) sorores, Agnetam et Claram LambrechtsGa naar voetnoot5) in pictoria nobilissimas sollertissimasque. Hic Lutetiae coelum nostrum auxere inprimis BunellusGa naar voetnoot6) et eius uxor Bunella cum BoulerioGa naar voetnoot7), item N. KayGa naar voetnoot8) Rothomagus et N. BourgoisGa naar voetnoot9) Parisiensis, praestantissimi artifices. Auxit et PourbusGa naar voetnoot10) Belga, pictor regius, qui Mantua ante sex annos evocatus annuo honorario opimo decoratus est. Ita ipsemet nobis indicabat petebatque, ut omnino ita annotaremus, scilicet cum reginae Mariae Medicaeae expresso mandato huc advocatum. Audio apud Fontes Bella- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rum AquarumGa naar voetnoot1) esse FreminettumGa naar voetnoot2) quendam, qui quidem hic magni est nominis, nescio an operis, nondum enim quicquam ab ipso vidimus. Videbo in via quid LugdunumGa naar voetnoot3) nobis sit datura(!) et Gallia TogataGa naar voetnoot4). Cernis, mi Buchelli, ut amans quietis et tranquillitatis abstraham me ab iis studiis, quae dignitates spectant et opes, omne mihi constituens punctum in vera et interna pace, ita quod non aliud virtutis ambiamus theatrum quam testem animum. Sententiam de corrigenda effigie avunculi nostriGa naar voetnoot5), eorum nempe qui eum proximius videre, nec probo omnino nec improbo. Si exorbitans quid in ea et contra symmetriam, suadeo. Verum ut valetudinaria facie (quali biennio ante obitum fuisse intelligo) et curis confecta exprimi malint quam valentula et integra (qua ego eum proxime vidi), nescio cur fiat aut cui bono. Votivum carmen tuumGa naar voetnoot6) pro itu nostro in Italiam et reditu valde mihi acceptum, pro quo gratias tibi habeo ex animo, quod tibi ex fundo pectoris profusum sat scio. Audiet, audiet benignus Deus comprecationes et te mihi, me tibi restituet. Profectionem nostram distulimus in autumnum ob anni hanc tempestatem, quae iter facientibus haud parum incommoda nec ex usu. Ad res Gallicas quod attinet, in procinctu hic omnes esse videntur ad obviandum accipiendumque(!) augustissimam sponsam Annam AustriacamGa naar voetnoot7). Ipse rex Christianissimus iamdum praemisit equitum levis armaturae copias, principum vero turmae ordinariae equis armisque insignes in dies instruuntur augenturque. Et earum, quas ducit Andium dux, frater regius, delectus est habitus IIII. Non. Jul.Ga naar voetnoot8) inspectantibus et lustrantibus rege cum regina matre, loco quem vulgo ‘la place royale’ nuncupant. Destinatos insuper audio, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
qui aedes hospitiaque proceribus regioque comitatui in itinere procurent. Praetorianas etiam cohortes aliquot praemissas audivimus. Dux Andium, regis frater, qui hucusque apud ipsum in Luparae regia aulae partem occupaverat inhabitaratque, quo advenienti sponsae spatiosiorGa naar voetnoot1) et amplior esset locus, inde commigravit XVI. Kal. AugustisGa naar voetnoot2) commoraturus in domo defuncti principis de ContiGa naar voetnoot3), quae abbatiae divi Germani de PratisGa naar voetnoot4) contigua est, structura et magnitudine splendidissima et prorsus basilica. In vestibus ceterisqueGa naar voetnoot5) ornamentis nuptialibus ingentes quotidie fiunt sumptus praeter quadrigarum concameratarumGa naar voetnoot6) (quas ‘carosses’ nominant) pretia incredibilia, quae circumquaque deauratae funibus nectuntur purpura coccoqueGa naar voetnoot7) intextis trahendae equis iugalibus, quibus paria parantur operimenta ex auro sericoqueGa naar voetnoot8). Pueri nobiles pari item vestitu adornantur pretiosissimo, ut etiam cursorum turba. Hispaniarum regi catholico vicissim summopere curae esse affirmant, ut quam honorificentissime excipiatur augustissima sponsa Elisabetha Borbonica, soror regia, et propterea convocasse cunctos ditionis suae principes et magnates [‘los grandos’(!) indigetant], quorum potiorem partem iam secum habeat in urbe primaria Burgos inde processurus ad regni confinia. De bello Sabaudico intelligimus illud esse sopitum et conditiones habemus hic impressas seu potius pacis initia inter catholicum regem et serenissimum Sabaudiae ducem, quarum exemplarGa naar voetnoot9) hisce adiunximus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CeterumGa naar voetnoot1), adfinis longe carissimeGa naar voetnoot1), precorGa naar voetnoot1) Deum ter optimum maximum, ut te tuamque coniugem, cognatam meam carissimamGa naar voetnoot2), una cum cognato nostro, clarissimo domino, domino doctori van der VoordtGa naar voetnoot3) quam diutissime servet incolumes; quibus velim salutem ex me quam officiosissime denuntiesGa naar voetnoot4) simulac nobilissimo doctissimoque domino, domino The. Renesse à VellopGa naar voetnoot5); item dominis Hen. RuyschioGa naar voetnoot6), SuydortioGa naar voetnoot7), GronsveldioGa naar voetnoot8), cognato etiam tuo, si forte isthic aderit, clarissimo nobilissimoque domino, domino Gerardo à BuchelGa naar voetnoot9), iuris doctori, cui amicitiae votum deposui hic Lutetiae, et optabam adpicta insignia nostra, sed eidem ob celerem discessum non erat integrum exspectare. Quid BlommartiusGa naar voetnoot10), quid alii Pictoriae mystae et | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cultores agant, valde cupio scire et quis illorum sit sensus de avunculi nostri effigie; de inventione tantum intelligo, quae proprie nostra est, nam reliquum opus scio non esse accurate elaboratum. Curiosus ille et reverendus dominus, dominus pater WolffswynkelGa naar voetnoot1), quid quaeso de conatu illo nostro pronunciat? Quid CroeckiusGa naar voetnoot1)? Quid A. de VianenGa naar voetnoot2)? Oro perscribas; de BlyenburgioGa naar voetnoot3) etiam, siquid intellexeris.
Lutetiae Parisiorum. Prid. Kal. August. Anno MDCXV.
Totus et integer tuus
Joh. de Witt Steph. F. Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 31 Juli 1615. Hs. (origineel), te Utrecht Nr. 985. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 10b Nr. 30. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
42Idem ad eundem ut supra XV. Kal. Jul. anno 1616. De turbis in Gallia exortis plura et pacificatione secutaGa naar voetnoot4). De adventu regis ac coniugis et qua pompa excepti Lutetiae fuerintGa naar voetnoot5). De effigie reginae. Quod turbae ab itinere Italico eum deterruerint. Quod optimam aeris ibidem experiatur commoditatem. Quod item nova eidem amicitia contracta cum domino de LaprugneGa naar voetnoot6) Arverno, qui mire pictoria re afficitur. Item cum patre ValenteGa naar voetnoot6), patre LaurimontioGa naar voetnoot6) et GotofredoGa naar voetnoot7) filio viro clarissimo, cum domino item LaubaeoGa naar voetnoot6) advocato, Scaligeri olim Leydis domestico, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FlorentioGa naar voetnoot1) quoque consiliario et praeceptore regio. Addit quaedam in laudem FreminiiGa naar voetnoot2) egregii artificis, qui vultus principum Galliae expressit in ceraGa naar voetnoot3). Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 17 Juni 1616. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 9b Nr. 26. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
43Magna laetitia me litterae tuae affecerunt et quidem variis nominibus, eoque inprimis, quod ex illis intelligerem valetudinem tuam in devexa ac declivi ista aetate, mentis animique tui robur invictum, pro quo equidem Deum optimum maximum (!) gratias ago immortales, tibi vero pro constantia amoris erga nos tui benevolentiaque perpetua. Pari voluptate et fructu ex eisdem tuis litteris didici salutaria et politica monita tua, quae ex veteri historia Gallica et superioris aevi ad tempestatis nostrae usum et exemplum componis refersque. Profecto mihi semper ita visum fuit magistram vitae esse vetustatem, cuius faciem nullubi verius conspiciamus quam in historiis prisci saeculi, quam in eorum monumentis, qui res publice privatimque gestas bona fide posteris tradiderunt. Ex hisce doctrinam haurimus, exempla arripimus, ad quae velut ad normam vitam moresque componamus; in hisce secure spectamus, quam aestuariis vicibus res humanae sursum ac deorsum volvantur: atque nosce, haec omnia salus est viris; et quam tractant reipublicae. Quare ex veritate et prudentia, medius fidiusGa naar voetnoot4), in praefatione ad historiam tuam Guidonis Flandriae comitis a te scriptamGa naar voetnoot5) comperio historiae cognitionem virum nobilem in primis decere; talibus enim imperia et gubernacula debentur, quae quidem haud feliciter tractan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tur absque morum exemplorumque variorum cognitione, quam tradit historia, etc. Aan L. van der Burch. Parijs(?) 31 Oct. 1616. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 5a (ex epistolis autographis Johannis de Wit, viri clarissimi, AchatisGa naar voetnoot1) olim mei, ad decanum Vander Burchium, anno 1616, prid. Cal. Novembr.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
44Clarissimo viro, nobili domino, domino Arnoldo Buchellio J.C., Suavitate tuarum litterarum et elegantia, affinis carissimeGa naar voetnoot2), una cum adiuncto munusculo nihil mihi accidere potuit iucundius. Intellexi enim ex iis ut plurimum patriae nostrae praesentem statum et populorum, qui ei confines. Grata haec omnia, sed inprimis admirationi nobis fuit vaticinium tuum de regni huius motu, quod si casu pronuntiasti, felicissimumGa naar voetnoot3) verissimumque est, si animi intentione, prudentissimum sagacissimumque. Serio enim hic res hominesque fluctuant et aestu reciproco sursum deorsum volvuntur. Etenim cecidere ii, qui rerum arcem tenere videbantur. Condaeus, confoederatorum caput, adservaturGa naar voetnoot4) in munitione Bastiliana, loco principum custodia nobili celebrique. Is cum Calendis Septembribus concilio interesset in Luparae regia et soluto concilio sub meridiem domum properaret, dum gradus descendit, revocatur a domino de TesminesGa naar voetnoot5) et regis iussu detinetur. Vehementer hoc factum commovit civium animos, quorum quidam e plebe rabie accensi et tanquam Furiis exagitati violenter grege facto in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aedes se coniciuntGa naar voetnoot1) marchionis AnchoraniGa naar voetnoot2) Florentini, Franciae mareschalli, cuius praecipue instinctu regem reginamque matrem excitatos putabant existimabantque. Cuncta diripiunt, pretiosa quaeque inprimis auferunt, reliqua conscindunt, contabulationesGa naar voetnoot3) effringunt, tectum diruunt disiciuntqueGa naar voetnoot1) et nisi ducem VantadourumGa naar voetnoot4) (qui proximam habitat domum) reveriti fuissent, iam ignem iniciebantGa naar voetnoot1). Cumque funditus cuncta evertere decrevissent, nihil violentiae omissum, non fatigationi, non nocti parcitum, donec postridie a cohorte praetoria iussu regio ibidem amandata prohiberentur, desisterent discederentque. Mareschallum hunc Anchoranum plebi civibusque invisum praecipue audio, quod hominem novum ac peregrinum et gente apud suos (ut ferunt) satis obscura ita divitem videant, ut regio victu atque cultu aetatem agat. Septimo Id. Septemb.Ga naar voetnoot5) rex comitantibus regina matre et fratre, Andium duceGa naar voetnoot6) pluribusque regni proceribus in senatu, quod parlamentum indigetant, publice et solenniter facti sui rationem reddidit eamque typis divulgariGa naar voetnoot7) iussit, unde multorum mutatae mentes regis consilia laudavere. Atque hoc modo res hic hactenus subsistunt; faxit Deus, ut consistant longum! Ducem VindocinensemGa naar voetnoot8) arma parare | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aiunt et copias conscribere, principem haud pecuniosum, sed ad quem multi confluant, quibus turbare abunde merces est. Arvernorum contra comiti Carolo ValesioGa naar voetnoot1) mandata cura est, ne quid respublica detrimenti patiatur. Reliqui confoederatorum principes ad sua quique rediere, nec quicquam de motu alio inauditur. Ipsis Calendis Augusti urbem intrabat Milord de HayeGa naar voetnoot2), legatus extra ordinem Magnae Brittanniae regisGa naar voetnoot3), qui octiduo post summa cum pompa et regio plane apparatu aulam regemque adiit, deductus pari apparatu a ducibus GuisioGa naar voetnoot4) et DelbeufGa naar voetnoot5) aliisque viris principibus, quorum quisque auro gemmisque sumptuosissime splendidissimeque ornatus erat. Caussam eius legationis (ut fama est) fuisse aiunt connubii regii congratulationem et foederis inter reges renovationem. Creberrimus initio sermo erat de matrimonio principis Walliae, Brittanni regis filiiGa naar voetnoot6), cum sorore regia, Franciae domina, Christina, sed hic rumor ut rarescere incipiebat, ita iam plane evanuitGa naar voetnoot7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Atque haec fere sunt, quae ad res nuperrime gestas pertinent. Ad Italicam profectionem nostram quod attinet, abeo, maneo, progredior, subsisto, et timeo, ut per hasce turbas turbata maneat dilataque. Attamen instituere eandem et propius accedere decrevimus, hybernaturi LugduniGa naar voetnoot1) aut AvenioneGa naar voetnoot2); illinc saltem, si bella hic gerantur et res incalescant, citius et tutius excurremus in Italiam aut ad vos. Hisce vale, affinis longe dilectissime, et salveat a me uxor tua, cognata nostra carissimaGa naar voetnoot3), una cum cognato, domino doctore Vorstio, privigno tuoGa naar voetnoot4). Salveant item uterque RenessiusGa naar voetnoot5), RuschiusGa naar voetnoot6) itidem, SudortiusGa naar voetnoot7), GronsfeldiusGa naar voetnoot8) et reliqui communes amici nostri. Celeberrimum BlommertiumGa naar voetnoot9) ceterosqueGa naar voetnoot10) Pictoriae cultores meo nomine salutare dignaberis. Versus tui, quos tabulae graphicae C. Passaei adscripsistiGa naar voetnoot11), mihi valde placent; utinam huiusmodi saepius ad nos mitteres, recrearunt enim me quam maxime. Precor te maiorem in modum, ut de domino BlyenburgioGa naar voetnoot12) certiores nos facias, si quid intellexeris. Id ipsum alias per litteras meas petii, sed non respondisti, velim ut iam velis. Iterum vale. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lutetiae Parisiorum, ad candelam, media nocte, ob festinationem latoris praesentium, qui cras summo mane est discessurus. Prid. Cal. Novembris Anno MDCXVI. Totus et integer tuus
Clarissimo domino,
Aan A. van Buchel te Utrecht. Parijs 31 Oct. 1616. Hs. (origineel) te Leiden B.P.L. 246. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 10b Nr. 29 (verkeerd gedateerd 1615). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
45Clarissimo domino, nobilissimo viro, domino Arnoldo Buchellio s.d. Quod tardius ad te scribo, affinis dilectissime, non a negligentia est aut alia qua culpa, sed a facultate, quae nobis omnis in toto itinere nostro ita destituit, ut non popularium, non tabellionumGa naar voetnoot2), imo ne mortalium quenquam invenerimus, quibus litterarum aliquid ad te dare potuerimus. Excursus enim noster fuit in interiorem Galliam et ad ea loca, quae ad LigerimGa naar voetnoot3), MeduanamGa naar voetnoot4) et ArarimGa naar voetnoot5) sita sunt, in quibus praeclara multa aevi prisci opera vidimus observavimus annotavimus, quae ab aliis perperam tradita aut omnino neglecta sunt, ut amphitheatrum DovadaeumGa naar voetnoot6) et circi AndegavensisGa naar voetnoot7) vestigia, quae non pro situ, non ex | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vero descripta. Pila sancti Marci apud TuronesGa naar voetnoot1), a nemine memorata, opus tamen purum et putum, vetus ac Romanorum, imo magnificum, quae cuncta nos non obiter, sed cum cura investigavimus et delineavimus, unde magnus accessus factus Observationum nostrarum ExoticarumGa naar voetnoot2), quae iam etiam, si Gratiis placet, a chalcographisGa naar voetnoot3) nonnullis expetuntur. Haec ego rideo, sed non iudicia sinceraGa naar voetnoot3) virorum laudatiorum et litteratiorum, quae profecto me incitant plurimum ad pellustrandam porro totam Galliam; sed cohibet me Italia, quam vehementer videre cupio et iam gestio adire progrediemurque propediem et iterabimus incoeptum iter. Rerum publicarum status qui fuerit hic, ab ultima mea scriptione scio apud vos iamdudum innotuisse. De sorte inprimis ac cruenta nece marchionis AnchoraniGa naar voetnoot4), cuius cadaver terra erutum, bracchiisGa naar voetnoot5) capiteque truncatum per urbis sordes et platearum salsamaGa naar voetnoot6) tam avide plebs trahebat, ut Dis litasse videretur quicunque manum resti aut uncoGa naar voetnoot7) applicuisset, tandemque ad Gemonias protractum in frustaGa naar voetnoot8) discerptum fuit. In eius uxorem Eleonoram Galigaiam publice animadversum fuit foro quodGa naar voetnoot9) ‘La Grève’Ga naar voetnoot10) vulgo indigetant, quod supplicium ipsam prae- Bijdr. en Meded. LX. 13 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sentissimo et supra sexum animo excepisse ferunt. Huius frater, Franciscus GaligaiusGa naar voetnoot1), archiepiscopus quondam Turonensis et abbas maioris monasterii, omni ecclesiastica dignitate exutus privatus agere dicitur Parisiis, et in eius locum suffectum equitem Vindocinensem, vulgo ‘le chevalier de Vendosme’Ga naar voetnoot2). Filium miseris hisce superesse audio unicum, qui mandato regio apud nobilem quendam adservetur; bona omnia fisco adiudicata sunt. Princeps Condaeus ante mensem ex munitione Bastiliana deductus est in arcem nemoris VicennarumGa naar voetnoot3), ubi diligentius multo quam antea detinetur a praesidiariis militibus sexcentis. Coniugem apud se suam habere aiunt et ex eodes gravidam esse. Regina mater BlaesisGa naar voetnoot4) commoratur, quam ego ibidem prandentem vidi et valentulam alacremque, stipatam multis proceribus et regali comitatu. Rex modo RothomagiGa naar voetnoot5) est, ubi comitia regni indixit, in quibus de bono et utili status sui disseretur decerneturque. Quidam autumant per eadem comitia revocandam reducendamque Lutetiae reginam matrem. Quid futurum sit, noverunt Superi. Equidem precorGa naar voetnoot6) Deum ter optimum maximum, ut omnia in commune Christianitatis bonum se vertant. Habes publici status rationem, quibus quid addi possit non reperioGa naar voetnoot7), nisi certiorem quod te faciam haerere in me perpetuam mutuae amicitiae nostrae memoriam, quam non longa dies, non intervalla locorum unquam a me eximent eripientque. Hisce vale, affinis carissimeGa naar voetnoot8), una cum uxore tua, cognata mea observandissima, quam meo nomine quam pluri- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mum salutabis. Eius filium, cognatum nostrum, dominum doctorem van der Voort salvere iuberem, nisi iam illum aeterna Salus suscepissetGa naar voetnoot1). An sine liberis?Ga naar voetnoot2) Non sciebat, qui mihi hic rettulit. Solare maerentemGa naar voetnoot3) matrem, cui opto, ut afflictionem hanc suam Deus magno aliquo commodo compenset. Utrumque Renessium, Ruschium, Sudortium, Gronsfeldium, Blommartium item omnesque notos quam officiosissime ex me salutare dignaberis. Iterum vale et de Blyenburgio si quid audisti quaeso indicaGa naar voetnoot4).
Lugduni, pridie Id. Decemb. MDCXVII. Totus et integer tuus
Clarissimo domino,
Aan A. van Buchel te Utrecht. Lyon 12 Dec. 1617. Hs. (origineel) te Leiden B.P.L. 246. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 10b Nr. 31. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
46Idem ad eundem ut supra 18 Martii anno 1618. De peregrinatione sua per Gallias et observationibus, haud tamen ullo suo commodo. De incendio palatiiGa naar voetnoot6) in Insula Parisiorum. Queritur item de silentio suorum. Aan A. van Buchel te Utrecht. Lyon 18 Mrt. 1618. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 11a Nr. 33. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
47Idem ad eundem ut supra XII. Kal. Jun. anno 1618. De nummo, in quo patris effigies, transmissoGa naar voetnoot1). Novi motus inter Sabaudum et HispanumGa naar voetnoot2). De Condaeo et regina matre; nuptiis ducis NemoursiiGa naar voetnoot3), et missa ad materteramGa naar voetnoot4) Aureolam Foeckiam effigie reginae AnnaeGa naar voetnoot5). Aan A. van Buchel te Utrecht. Lyon 21 Mei 1618. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 11a Nr. 32. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
48Idem ad eundem Roma Traiectum VII. Id. Jan. anno Salutis 1620. De adventu suo in urbem Romam et itineris molestiis. Queritur etiam de valetudine sua et aere Romano. De provincia Gallica illustrata et pluribus ibidem antiquitatibus observatis. De pontifice Paulo V.Ga naar voetnoot6) et nuptiis cognati ipsius, ducis Reginani, cum Camilla UrsinaGa naar voetnoot7). De pictoribus Italis raris. Aan A. van Buchel te Utrecht. Rome 7 Jan. 1620. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 11a Nr. 34. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
49Idem ad eundem ut supra Id. April. 1620. Scribit aerem Romanum sibi molestum. De excursione sua AlbamGa naar voetnoot8) et | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VelitrumGa naar voetnoot1) per viam Appiam et antiquitatibus ibi repertis. De Paullo BrillioGa naar voetnoot2) et HonthorstioGa naar voetnoot3) pictoribus. Aan A. van Buchel te Utrecht. Rome 13 April 1620. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 11a Nr. 35. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50Idem ad eundem ut supra VI. Cal. Jul. anno Salutis 1620. De litteris eius quantum iis recreatus sit. Quod aetas provectior, debilior. De locis circa Romam et ibi observatis; adventu item legati imperatorisGa naar voetnoot4). De cardinale BorgiaGa naar voetnoot5) apud Neapolim, Thomae SubaudiaeGa naar voetnoot6) principis peregrinatione. De itinere Neapolitano in aliud tempus dilato. Aan A. van Buchel te Utrecht. Rome 26 Juni 1620. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 11a Nr. 36. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
51Idem ad eundem ut supra Id. Mart. Anno Salutis 1621. Encomium Neapolis et agri eius, de operibus antiquis et Graecorum industria, Puteolorum item et Baiarum reliquiisGa naar voetnoot7); morte Pauli V. papaeGa naar voetnoot8) et creatione Alexandri LudovisiiGa naar voetnoot9) Bol. et promotione agnatorum suorum. Aan A. van Buchel te Utrecht. Rome 15 Mrt. 1621. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 11b Nr. 37. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
52Idem ad eundem ut supra V. Kal. Jul. anno Salutis 1621. Continet inaugurationem Gregorii XV. papaeGa naar voetnoot1), nuptias ducis AldobrandiniGa naar voetnoot2) cum Olympia Ludovisia, pontificis ex fratre neptisGa naar voetnoot3). Electionem cardinalium, adventum in urbem legatorum Genuensium et inde Venetorum, aliorum. Tum excursiones Terracinam et Caietam. Consilium de itinere Veneto et inde per Germaniam reditu. Iudicium de quibusdam pictoribus, ubi meminit et BrilliiGa naar voetnoot4) et PoelemburgiiGa naar voetnoot5). Aan A. van Buchel te Utrecht. Rome 27 Juni 1621. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 11b Nr. 39. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53Idem ad eundem ut supra Id. Jan. anno 1622. Queritur de longo eius silentio. Addit de funere BellarminiGa naar voetnoot6) cardinalis et cardinalis CaesiiGa naar voetnoot7), morte etiam Johannis SanteniGa naar voetnoot8), Pauli V. architecti. De novis cardinalibus electis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Helvetiorum legatisGa naar voetnoot1) et adventu cardinalis ZolleriGa naar voetnoot2) ac ducis Mantuani, cui cum SabaudoGa naar voetnoot3) controversia de marchionatu MontisferratiGa naar voetnoot4). Lepida fabella de iuvencula Ultraiectina. Aliqua sequuntur de pictore TempestaGa naar voetnoot5), et Hadriano VI. papaGa naar voetnoot6), C. PoelenburgioGa naar voetnoot7), de BrillioGa naar voetnoot8). Aan A. van Buchel te Utrecht. Rome 13 Jan. 1622. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 11b Nr. 38. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
54Idem ad eundem ut supra prid. Kal. Jul. anno Salutis 1622. Inscribit de binis litteris receptis additque causam mutati consilii de profectione Veneta et eandem illi adhuc esse in animo et exoptare congressum suorum in patria, dolet insuper mortes amicorum, ut bellum in patria renovatum. Tum de alta pace Italorum et nuptiis principumGa naar voetnoot9), iungit quaedam de apotheosi quorundam de Romana Ecclesia | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bene meritorum. De legatisGa naar voetnoot1) etiam Hispanico et Francico tragediamque attingit rerum TurcicarumGa naar voetnoot2). Aan A. van Buchel te Utrecht. Rome 30 Juni 1622. Excerpt bij Van Buchel, cod. 983 fo. 11b Nr. 40 (aan dit Nr. is in margine toegevoegd: et haec postrema). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Persoons- en familienamenregister.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Plaatsnamenregister.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Zakenregister.
|
|