Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 56
(1935)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||
Stukken betreffende ketterij en beeldenstorm te Venlo,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||
ryen will behalven syne straiffe des brantz ind doorstekens syner tongen van wegen myns gen. 1. heren myt my gecomponyert vur IIc Philipsgulden.’ ‘Item Peter van Baerle, der stadt bade off royendreger van Venloe, tweemaill tot Mackom laten komen umb der Luterianen willen, myt hon dairvan to spreken, to syner teringe doen geven XI st. Brab.’ ‘Item noch den scholtz van Venloe ind Peter vurg. tweemaill tot Wachtendonck ontbaden umb derselver saicken will; den baden gegeven XII st. Brab.’ In hetzelfde jaar hielden zich te Venlo ook Wederdoopers op en werd Gedeon van der Gracht, wijbisschop van Luik, naar Venlo gezonden om een onderzoek in te stellen aangaande de Wederdoopers. De nieuwgezinden, die aan hunne ketterijen niet verzaakten, werden verbrand en die, welke fonteinen bij zich hadden om te doopen, werden gegeeseld.Ga naar voetnoot1) Vervolgens vinden wij in 1546 melding gemaakt van een gerucht over ernstige gevallen van ketterij onder de burgers van Venlo. Aldaar was, n.l. den 10den Mei 1546, door den abt van Averbode tot pastoor benoemd een zekere Benedictus Tielens van Erp, tevoren pastoor te Verle en Rotzelaer, welke niet erg gezien was bij de Venlosche burgerij. Deze had o.a. een jongen onervaren priester, Henricus Kamerlinck, die te Emmerik gestudeerd had, tot kapelaan aangesteld. De jeugdige priester, die niet erg berekend was voor zijn taak, werd in 1549 verdacht een aanhanger der Nieuwe Leer te zijn. Ofschoon hij bereid was zich voor den officiaal te Luik te gaan verantwoorden, werd hij zonder meer door de inquisiteurs van het bisdom Luik veroordeeld tot levenslange verbanning buiten de stad Venlo en twee mijlen in den omtrek. Hij vestigde zich in November metterwoon te Cleef. In Dec. 1549 deelden twee afgevaardigden van Venlo het Hof van Arnhem mede, dat de stad sedert Halfvasten (31 Maart) zonder kapelaan was.Ga naar voetnoot2) Wat den pastoor betreft, deze zag zich ten slotte, wegens de voortdurende oneenigheid met zijne parochianen, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||
genoodzaakt den 24sten Juni 1557 zijn ontslag te nemen. Hij werd toen wederom pastoor te Rotzelaer, waar hij den 15den Sept. 1570 overleed. In 1551 werd te Venlo afgekondigd, dat degenen, die in het bezit waren van kettersche boeken, deze binnen vier dagen moesten ter hand stellen aan den aldaar vertoevenden inquisiteur Frans Sonnius, doctor in de Theologie en domheer te Utrecht. Eveneens werd in 1563 door den Venloschen Magistraat een verbod uitgevaardigd tegen het bezoeken der hagepreeken te Tegelen. De Hervorming won echter langzamerhand steeds meer veld in het Overkwartier. De eerste zeven maanden van het jaar 1566 gingen voor Venlo rustig voorbij; maar in Augustus brak een woeliger tijd aan. Op Zondag 4 Aug. 1566 trad de eerste hervormde predikant in de omgeving van Venlo op, om de Nieuwe Leer in het open veld te prediken. Hij was predikant te Hörstgen, het volk noemde hem Cackhosius. Hij hield de godsdienstige bijeenkomsten eerst op de pachthoeve Wylre- of Wielderhof, waar meerdere burgers uit de stad heentrokken, om hem te hooren; later op de zoogenaamde St. Theunisbleek, buiten de Roermondsche poort. Volgens de getuigenissen van Pauwels Broers en Henrich Schroeyers hadden de predikaties plaats tusschen de huizen ‘ingen Eyckelboom’ en de ‘Ghans’ (of Gaes). De Magistraat was op zijn hoede en bleef dien dag bij elkaar. Hierover lezen wij in den stadsrekeningen van 1566: ‘Den 4den Augusti als der predicant vangen Hörstgen ierstmal aen de Eickelboom predickde B(urgemeistern), S(chepenen) ind Raidt den dagh bij den anderen geblieven facit I g. XII str.’ Ibidem: ‘Sylis (de stadsbode) den 4den AugustiGa naar voetnoot1) als die ierste predicat(ie) buten der stat gedaen wierd to Nymegen den Burgemr. ind Mr. Jan (van de Puth) nagesandt... XX st. b.’
Het valt niet te ontkennen, dat de Magistraat pogingen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||
in het werk gesteld heeft, om de rust onder de burgers te handhaven en te beletten, dat binnen de stad door vreemde predikanten de Nieuwe Leer gepreekt werd. Overdag fungeerden volgens het rekenboek als ‘porthueders’ der stadspoorten: NyessGa naar voetnoot1), ‘der portener an der Laerporte’; AelertGa naar voetnoot2) en Aert WestphalenGa naar voetnoot3), portier ‘an der Nyeporte’, en LenartGa naar voetnoot4), der portener van der Masporte’. Als ‘nachtbleseren’ of nachtwakers waren de stadsdienaren Dierick en Jelis aangesteld. Maar buitendien had de Magistraat nog andere burgers aangewezen, die overdag en 's nachts in die troebele tijden de stadspoorten moesten bewaken. Wij vinden hun namen in de stadsrekening vermeld en eveneens het aantal dagen en nachten, gedurende welke zij gewaakt en de poortwacht betrokken hebben. Den 4den Augustus 1566, toen de predikant ‘vangen Hörstgen’ zijn hagepreek hield, werden tien leden van het huurvaardersgilde, wier ‘gaffel’ of gildehuis althans later aan de Jodenstraat gelegen was, met de bewaking der stadspoorten belast, gedurende negen dagen. De burgemeester Johan die Verwer achtte zich in die dagen niet meer veilig en was, volgens eigen verklaring, zoo ‘beanxt gheweest van der Guesen tydingen, soe dat hij op syn bedde niet liggen en dorste.’ Eenige burgers, als Peter van Thoeren, Willem Vermasen en Johan Joeriss, werden aangenomen ‘umb den Burgermeister myt uren gewher te volgen ind up hem to warden’, van welke taak zij zich tien dagen kweten. Zoowel huurvaarders als zakdragers bewaakten gedurende dit jaar meermalen met een tiental manschappen de Maas- en Laarpoorten, zoowel 's nachts als overdag. Ook door andere middelen beijverde zich de Magistraat om de rust in de stad te handhaven. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||
Naar waarheid kon derhalve de stadhouder van het hertogdom Gelder en het graafschap Zutphen, Karel van Brimeu, graaf van Megen, oud-gouverneur van Luxemburg en oud-kapitein-generaal van Henegouwen, die in 1560 Philips van Montmorency, graaf van Horn, als stadhouder van het hertogdom Gelder was opgevolgd, in een uitvoerig rapport aan de Landvoogdes Margaretha van Parma met eere melding maken ‘van den groeten und vlietigen arbeydt, soe der Magistraet van Venloe, voelerley gestalt, als mit sluytinge der stadtpoirten, huede und dach und nachtelycke waecke, publicatiën der placcaten, ermaenong der burgeren tot gehoersaemheydt und mit meer andere gefueglycken middelen stetz voirgewant und daerby onderstanden to beletten und to verhueden dat biss den 15en dach yetziges maents (September) nyet binnen de stadt van den frembden predicanten geprediget is wordden’; daarenboven dat de Magistraat van Venlo ‘mitter dait den kirchen und gaedtzhuyseren also voirgestanden, dat er der selver begonnen beroeringhe mit syn eigen lyve gewhert.’ We vernemen dat uit een brief van de Landvoogdes uit Brussel d.d. 20 Sept. 1566 aan den Magistraat van Venlo, waarin zij verder schrijft, dat zij den Magistraat voor die waakzaamheid niet genoeg kon loven en prijzen en hem daarenboven genadig dank wil weten, wenschende, dat in veel andere steden dezer Nederlanden desgelijks door Magistraat, overheid en burgers gehandeld ware geworden: ‘sy sollen in den verloop, daerinne sy yets under stecken nyet gevallen syn.’ Trouwens het kon ook niet anders, temeer daar wij uit geloofwaardige getuigenissen weten, dat de Magistraat van dien tijd het oude geloof steeds is trouw gebleven, met uitzondering van den raadsverwant Frank Putten, die den Raad heeft verlaten en een aanhanger der Nieuwe Leer werd. Aan deze standvastigheid in het geloof is het vooral te danken geweest, dat de Nieuwe Leer te Venlo geen vasten wortel heeft kunnen schieten en wel niet tot algeheele vernietiging is gedoemd, maar toch ook niet van grooten invloed is geweest.
In het begin van October 1566 begon het in Venlo onrustig te worden. De aanhangers der Nieuwe Leer ver- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||
zochten den Magistraat bij te dragen tot de som van 300.000 gulden, die men den Koning zou aanbieden, als hij gewetensvrijheid toestond. Tevens verlangde men de kerk van het klooster ‘Trans Cedron’, om er den hervormden godsdienst uit te oefenen. De Magistraat weigerde, het volk begon zich te wapenen en den 5den October werd de predikant Leonardus, die per schip naar Tegelen gekomen was, ‘innegefuert mit groeten mennichte van volck.’ Nauwelijks was de predikant in de stad, of men begaf zich naar het klooster ‘Trans Cedron’, waar Pelsken Smittiens over den muur klom, van den prior de sleutels opeischte en waar Leonardus toen zijn preek hield. Terstond na de predikatie werden aldaar de beelden en altaren gestormd en afgebroken. Om te voorkomen, dat zij door den Magistraat in hun beeldstormerij werden gehinderd, werden geharnaste lieden op wacht gezet. Volgens getuigenis van Peter Muessers, gildemeester der bakkers, bevonden zich van de sectarissen de volgende personen in harnas in ‘Trans Cedron’: Reyner Ingen Betou, Goert Huyskens de Jonge, Jan te Puth, Jan Leijendeckers, Michiel Kreijnckens, Jacob van Well, Jan van Bracht, Jan Goris en Jacob Goris. Van de bakkers: Willem Ruwen, Peter Adams, Michiel Schuyrbier en Pauwels van Aecken. Volgens getuigenis van den schepen Johan Ingenhuys bevonden zich gewapend met een geweer in ‘Trans Cedron’: Joost van Meersen, Derich In de Betouw en Henrick van Weerden. Ook de predikant Engelbertus heeft volgens verklaring van den burgemeester Johan te Puth, in ‘Trans Cedron’ gepredikt en er het Avondmaal uitgereikt; terwijl de scholtis Balthasar Braetz eveneens getuigde, dat er in genoemd klooster door de hervormden gestemd was geworden, wie diakens en ouderlingen zouden zijn. Wij vernemen ook een en ander over verwoestingen aangericht in de St. Nicolaaskerk en eveneens in de parochie- of St. Martinuskerk. Schepen Jan Ingenhuys verklaarde, dat hij in de parochie-kerk gezien had als beeldstormers: Peter Swaegermans, Jacob Wynters, Jan Holtacker en Claes Stoppelman; beelden stukslaande: Peter van Straelen. Eveneens verklaarde de raad Johan Breman de Oude, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||
dat hij wel gehoord had, dat Jacob Doeijssen (Wynters), Jan Holtacker en één, die nu binnen drie dagen aan de pest gestorven was en buiten de stad begraven, alsmede één van de gebroeders Lovendael de altaren gebroken hadden. Vooral het St. Jorisaltaar moest het ontgelden. Het was hoofdzakelijk Jan Holtacker, die daar ijverig bezig was. Volgens verklaring van den burger Johan Claessen had hij er met anderen de deuren van afgebroken; terwijl de koster der parochiekerk getuigde, dat hij er ook de tafel van afgebroken had, tot hij door den schepen Johan van Greveraedt er van werd afgetrokken. Hij is ook, volgens getuigenis van den koster, de persoon, die binnen vier of vijf dagen hier gestorven is. De vier gildemeesters van het Cremersgilde: Jacob Doeijssen (of Wynters), Derick Ingen Betou (door den koster Dirk Freijcken genoemd), Peter Swaegermans en Henrick Boenen, ‘Mr. Henrick Boenen bastaertsoen’, hielden zich bezig met het St. Nicolaasaltaar, waar zij het beeld van afwierpen. De schepen Hendrik van Hushaven had dat beeld op den grond zien liggen en een luchter zien afbreken. Ook van het Hoogaltaar is iets afgebroken. Dit zijn zoowat de voornaamste gebeurtenissen in de parochiekerk. De drost van Gelder, Georg van den Berg, moest op bevel der Landvoogdes 16 Dec. 1566 naar Venlo reizen, om de ontevredenheid des Konings over het gebeurde mede te deelen en tevens te dreigen met het verlies van de privilegies. In een ‘memorie’ zegt ook deze, dat burgemeesters, raad en anderen den beeldenstorm niet hebben kunnen verhinderen. Den 29sten December verspreidde zich weer het gerucht van een beeldenstorm. Dienaangaande lezen wij in de stadsrekeningen van 1566 het volgende: ‘Den XXIX Decembris betalt Aert Suecken, Henrick Drysz, Ariaen van Wanckum, Thonis Merels, Wolter van Alphen, Jeronymus Heynemans durch bevel des Burgermesters. In der kirche gewackt, als eyn nye rumor van die kirchen to bederven wederom verbreydt wart. Jeder III nacht, 's nachts II½ str. facit II g. V str.’ | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dat de gebeurtenissen, begin Aug. en Oct. 1566 te Venlo voorgevallen, aan het Hof te Arnhem niet onbekend konden blijven en dit zich niet onzijdig kon houden, spreekt van zelf. Toch nam dit regeeringslichaam niet aanstonds maatregelen tot herstel der ordeGa naar voetnoot1).
Het gevolg der onderling gevoerde besprekingen en briefwisseling daarover met de regeering te Brussel was het besluit om een commissaris naar Venlo (en ook naar Roermond, waar eveneens gebeeldstormd was,) te zenden. Bij schrijven van 24 Nov. d.a.v. werd de raadsheer Johan van Wittenhorst, drost van het land van Kessel, als zoodanig uitverkoren. Door diens ziekte is er echter in dat jaar van zijn zending niets gekomen. Den 10den Dec. besloot men zijn zoon Johan van Wittenhorst, drost van Montfort, te zenden en, toen deze schreef verhinderd te zijn, werd 16 Dec. Georg op ten (of van den) Bergh, drost van Gelder, met die opdracht belast en hem twee eensluidende instructies, één voor Venlo en één voor Roermond, toegezondenGa naar voetnoot2). Het resultaat zijner zending is niet bekend, zegt Van Veen. Over de zending der commissarissen naar Roermond en Venlo licht Van Veen ons nog nader in; hij zegt n.l. het volgendeGa naar voetnoot3): ‘Wij hebben gezien, dat het Hof er voor was het onderzoek in beide steden (Roermond en Venlo) tegelijk te doen aanvangen. De stadhouder gaf op 28 Juli 1567 aan de Regentes te kennen, dat hij voor zich niet vond, dat dit er op zich zelf veel op aankwam, maar dat hij er uit een practisch oogpunt wel voor was, daar de vacantie ophanden was en dan geen raadsheer te Arnhem behoefde te zijn; voorts omdat de heer Van der Horst toch in de buurt van Venlo was en dezen last zeker zeer goed zou uitvoeren, en eindelijk omdat het werk dan des te eer voltooid en alle raadsheeren | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||
terstond na afloop der vacantie weder te Arnhem zouden kunnen zijn. De kanselier Adriaen Nicolai en de raadsheer Joest van Cranevelt kwamen 26 Juli te Roermond aan en troffen daar den heer Van der Horst, die sedert acht weken daar vertoefde om op last van den Stadhouder en in afwachting van diens komst den Magistraat met raad en daad bij te staan en die nu van plan was te vertrekken. De beide heeren wenschten evenwel gebruik te maken van de door hem opgedane ervaring en verzochten hem dringend te blijven en hen in de uitvoering van hun last te steunen, waaraan de hoogbejaarde man gehoor gaf. In dezen staat van zaken kwam verandering door het besluit van de Regentes om Wittenhorst met Amelis van Amstel van Mynden naar Venlo te zenden. Hij zag daartegen op en verzocht den Kanselier en Cranevelt aan de Hertogin te kennen te geven, dat hij zich gaarne daarvan ontheven zou zien, aan welk verzoek door hen op 6 Augustus werd voldaan. Zij voegden er evenwel bij, dat de heer Van der Horst bereid was te gaan, zoo de Regentes dat bepaald wenschte, in welk geval hij verzocht commissie op hem en Van Amstel van Mynden uit te vaardigen en hiervan aan die van Venlo kennis te geven. Ten aanzien van hunne werkzaamheden te Roermond verklaarden de schrijvers, dat zij die geregeld voortzetten, maar dat ‘die culpable een deel voor onse aencompste ende bynaer alle d'andere zedert dieselve uutter stadt geweken ziin.’ De Hertogin antwoordde hierop 18 Aug., dat bij haar geen bezwaar bestond, dat Van Amstel van Mynden alleen het werk te Venlo zou doen. Zij gaf hun derhalve in overweging om na afloop hunner taak te Roermond die te Venlo ter hand te nemen. Deze brief kwam te laat. Nicolai en Cranevelt waren reeds naar Arnhem teruggekeerd. Op 20 Aug. gaf eerstgenoemde hiervan kennis aan de Regentes en stelde haar voor in de gegeven omstandigheden Van Amstel van Mynden en Van Wittenhorst met het onderzoek te Venlo te belasten, welke laatste in weerwil zijner vorige bezwaren bereid was deze taak op zich te nemen en daarvoor volkomen berekend was, aangezien ‘il n'y a aultre en nostre collège plus propre à cet affaire, veu la cognaissance | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||
et auctorité qu'il a audict Venloe et par tout le Haultquartier.’ Blijkens schrijven van 6 September nam Margaretha genoegen met dit voorstel.’
In de eerste maanden van 1567 ontstond eene geweldige conservatieve tegenwerking. Te Venlo werd den 6den April de predikant uit de stad gezet, waarover de Gouvernante in een schrijven van 23 April haar volste tevredenheid te kennen gaf. Hierover staat het volgende in de stadsrekening van het jaar 1567 opgeteekend: ‘Up donredagh den III Aprilis syn die heren commissariën als mit namen de herr ter HorstGa naar voetnoot1), der drost tot MontfortGa naar voetnoot2), der drost des Amptz KrickenbeekGa naar voetnoot3), ind Doctor Johan van StalbergenGa naar voetnoot4) bynnen Venlo komen umb sich myt eynen ersamen Raidt to beflietiegen umb den Calvinischen Predicant to doin vertrecken, des aeventz verdain XXII quarten, die quart ad III st. ind noch vor XXVII maltyden ider maltyt II½ st. brab. facit to samen 6 gulden 13½ stuver.’ Toch bleef de Nieuwe Leer in het geheim voortwoekeren, wat blijkt uit een schrijven van den stadhouder aan den Magistraat van Venlo, d.d. 20 Januari 1568, waarin hij beveelt, degenen, die hun kinderen niet volgens den katholieken ritus laten doopen, voorbeeldig te straffenGa naar voetnoot5). Het vertrek van den predikant was ook voor de ketters het sein tot algemeenen uittocht. Vermoedelijk had deze plaats in Juli van dat jaar, ten minste in een schrijven van den 3den van die maand vermaant de gouvernante den Venloschen Magistraat goed toezicht te houden op die | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||
personen, welke uit vrees voor de komst des Konings uit de stad willen vertrekken. In plaats van den Koning kwam echter Alva naar de Nederlanden. Volgens getuigenis van den Prins van Oranje moet er te Venlo zoo'n groot aantal menschen gevlucht zijn, dat in verschillende straten geen huis meer bewoond was. Over de komst der commissarissen Johan van Wittenhorst en Amelis van Amstel van Mynden te Venlo en hun werkzaamheden aldaar hebben wij reeds gesproken. In een schrijven van 6 Sept. 1567 beveelt de Gouvernante den Magistraat aan, dezen de behulpzame hand te bieden. Den 20en Febr. 1568 gelastte de Landvoogd aan den Stadhouder, om op éénzelfden dag en wel 3 Maart overal degenen te doen vatten, die blijkens de rapporten der commissarissen aan den beeldenstorm hadden deelgenomen. Daags daarna zond genoemde Stadhouder aan den Venloschen Magistraat een afschrift van een missive van Alva, en verzocht diensvolgens binnen drie maanden bericht over hetgeen de Magistraat had gedaan aan de reparatie van kerken en kloosters in de stad ‘daer zeer oevel aengestelt geweest is.’ In het begin van Maart 1568 vinden wij den raadsheer Amelis van Amstel van Mynden als commissaris te Venlo. Wat hij daar uitgericht heeft, meldt hij in een rapport van 6 Maart. Aan dat rapport was een ‘cedule’ toegevoegd, waarin staat vermeld, waar de gevluchte beeldstormers en degenen, die den heer van Brederode gediend hadden, verblijf hieldenGa naar voetnoot1). De Hertog van Alva, die vernomen had, dat de ‘wederwertigen heymelicke pracktycken ende anslach’ op de stad voor hadden, spoorde op 15 Jan. 1570 den Magistraat aan, goed de wacht te houden en tevens na te gaan, of er in de stad geen ‘heymelick verstandt is, met de wederwertigen’, vooral daar er geen garnizoen is. Den 9den Aug. 1570 herhaalde Karel van Brimeu den Magistraat den inhoud der missive van Alva van 't vorige jaar over den eerbied voor het H. Sacrament bij het be- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||
dienen van zieken, over de begrafenis van afvalligen en sequestratie hunner nalatenschap, enz. J.C.J.K. | |||||||||||||||||||||||||||
I.
|
1. | Die voirss. Commissarissen sullen hen met den alrer eersten respectivelyck vueghen in die voirss. steden, ende hen aldair met allen vlyt ende discretie informéren van alle tghoene aldair geboert es, aengaende die beroerten, oproer, predicatien, beeldestorminge, kerckeschendinghe, ende andere nieuwicheyden, ende alteratien int verleden jaer begangen. |
2. | Sullen sich ervaeren van waer der oerspronck herkhommen es. |
3. | Wye dair aff oirsaeck syn geweest. |
4. | Oft dieselve binnen die Stadt syn, offt dattet eenige van buyten syn geweest. |
5. | Oft sy by eenige gesolliciteert syn geweest by brieffven, tot invueringe der nyher predicanten ende predicatien der sectarischen, van wien die sollicitatie geschiet es, ende dat men die originale brieffven - - die men wel weet desfals geschreven te syn - - sampt die minuten der dairop geschreve antwoerde exhibere ende overgeve. |
6. | Offt der magistraet dair aff schuldich es, offte eenige onder hen ende wye. |
7. | Woe der Magistraet geneicht ende geaffectioneert es, soe well der Religie halffven, als tegens syne Majesteyt. |
8. | Oft der Magistraet ende die gemeynte sich onderlinge met malcanderen well verstaen. |
9. | Van wat religie die gemeynte es, offte 't meeste deel derselver. |
10. | Woe die Hoppluyden ende knechten sich halden met den Magistraet, ende burgeren. |
11. | Of men dair noch eenige predicatie doet of vergaderinge maeckt, soe in 't openbaer als heymelyck. |
12. | Wy die predicanten waeren. |
13. | Waer sy gelogiert waeren. |
14. | Met wyen sy meest omgingen, soe wael eer sy bestonden te predycken, als nae. |
15. | Wye die hoofden ende leytsmans syn geweest der beeldestormeren ende auteurs van die wapenen in die handt te nemen, ende sich met rebellie, ongehoirsaemheyt, ende wederstandt tegen syne Mat. toe stellen. |
16. | Sullen met recht procederen tegens die hoofden, auteuren, principaele, ende den ghenen, die des gheene voirseyt es, meest schuldich syn, soe well die noch jegenwoerdich syn, als den gheenen die geweecken syn. |
17. | Sullen met hulp ende assistentie des chrychsvolcx met gevuechlycke wege, ende middelen, als sy van den Graven van Meghen Stadtholder etc. verstaen sullen den gheusen die wapenen affnemen, nairdien sy eygentlyck erfairen, ende geinformeert sullen hebben, wye die gheusen syn. |
18. | Indien sy eenigen Burgermr., Schepen oft ander officier bevinden schuldich te syn, sullen die selve affstellen om andere in hoer statt gesurrogeert te worden, dair sullich van syner Mats. wegen gedaen mach worden, ende daer niet, sullen den gheenen, die den Magistraet, ende andere officieren op ende affstellen berichten, ende dairhin bewegen, dat sy selfs sullicx doen, ende dat selve nodich es, alsoe gedaen toe worden tot waelfaert und vreede der Stadt, und oeck om syne Mat. deshalven tho wilfaeren. Ende indyen hyer inne swaricheyt viele, sullen dairaff adverteren om dair inne versien te worden. Van gelycken dat sy toecompstlyck |
niemant en stellen oder annemen in eenich bevell oder dienst publyck, hy en sie dan der oprechtiger alder Catolisscher Religie, oeck dat hy in desen verledenen beroerten sich met ongehoersaemheyt weder syne Mat. niet bewesen hebbe. | |
19. | Ende hoewell men int seecker well weet, dat die gealtereerde Steden slants van Gelre in den maent van Decembri by den gedeputeerden van den Consistorie der sectarischen van Antwerpen gefordert syn geweest, oere gedeputeerden aldaer toe schicken op seeckere bycompste der generale Consistorien, sullen nochtans sich ervaeren ende informeren oft sullicx alsoe geschiet es. |
20. | Wye die gheene syn, die op die voerges. bycompste t Antwerpen verordent ende geschickt syn geweest. |
21. | Wat aldair gehandelt ende affgeredt es geweest. |
22. | Wat dair nae - - dien achtervolgende - - by hem gedaen, ende dit alle wel particulierlyck thoe vernemen, ercundigen ende optoeteyckenen. |
23. | Die hooffden ende autheurs der rebellie, scheyndinge ende prophanatie der kercken, en connen niet ontgaen die hoochste straff met confiscatie hoerer goederen, soe dit es crimen lesae majestatis, in wellick alle privilegien cesseren. |
24. | Ende aengaende 't gemeyn volck, 't welck die hoofden ende autheuren voirss. gevolcht mach hebben, sall 't selve gerefereert worden tot 't gheene syne Mat. gelieven sall hyrnaermaels dairop tho verordenen ende beveelen, niettemin dair mit eenich exempel ende screck gegeven worde, sall dientlyck syn, dat eenighe van hen ter galeyen eeuwelyck gecondemneert worden, op peen der galge, inden sy uuyt die galeyen ontquemen, ende in syn Mats. Landen van herwaertsovere wederomme gevonden worden, indyen sy in 'd executie der voirgeschrevene dingen merckelycke swaericheyt bevynden nair gehaldene informatie, soe waell tegen 't lichaem der steden, als tegens die particuliere, sullen ten besten, dat sy sullen connen, eenige ordinongh dair inne stellen, ende volgents in den Raede hoeren alinghen handel semptlyck conferéren ende communicéren, ende op als hoer bedencken, ende advys verfatten ende stellen. Ende daernae sullen die Cantzler ende Mom- |
baer haer hoocheyt van als rapport comen doen, om 't selve gehoert op all der geboer nae verordent toe worden. Geschiet t'Antwerpen onder die handt haerer hoocheyt hyer onder gestelt den XVII dach Iuly XVCLXVII. (Onderteyckent.) Margarita. (Ende noch beneden.) Berty. |
II.
Informatie bij Johan van Wytenhorst, heer tot Ter Horst und drossaert des lants van Kessel und Amelis van Aemstell van Mynden, to Venloe genomen angaende die nieuwe predicatien, oproerten, beeldestorminge, kerckgescheyndingen und sunst alteratien dit jaar van 1567 und int voorleden jaer gedaen und gepasseert.
Informatie begonst tho doen den XXIIII Septembris anno 1567 binnen der stadt Venloe by ons Johan van Wytenhorst, heer tho der Horst, drost des lants van Kessel, und Amelis van Amstel van Mynden, Conincklycke Majesteyts raeden, durch schriftelicke bevel und commissie der durchluchtiger hoechgeboerner Vurstinne der Hartoghinne van Parma und Plaisance, regente, enz. in date den VIen des maentz septembris voerscreven, und dat achtervolgende zeker instructie van oer hoecheyt van date den XVIIen july anno XVcLXVII voerscreven.
I Balthazar BraetzGa naar voetnoot1), scholtis der stadt Venloe, alt ses ende dertich jaer, verdachfaert zynde, alst behoert, heeft by den eedt, die hij Conincklycke Majesteyte als scholtis gedaen heeft, opden naebeschreven articelen onser instructie getuycht und gesacht, als hier nae volcht, und eerst op het tweede und derde gevraecht zynde, heeft gesacht daer van nyet tho weten, dan refereert sich tot het ghene byden secretaris deser stadt uuyt bevel van hem scholtis, undGa naar margenoot+ burgemeyster, schepen, und raedt opgeteyckent is van al tgheen hier dit verledene jaer gepasseert, daer uuyt men spueren sal, wie id sich hier toegedragen heeft, seggende alle wederweerticheyt, die hier geschiet zy, durch die pre-
dicatien gebuert tho zyn. Op het vierde, seyt nyet anders tho weten, dat het zy al borgers geweest, wie wal sy uuyte heemsch geboeren moegen zyn. Op het vyfde, seyt daer over all nyet van tho weten, dan dat hy scholtis mit doctor Johan van Stalberghen und Greffraedt, schepene deser stadt, eenmael duer begheerte der borgermeysteren, schepenen und raedt deser stadt voerscreven, is by de predicant Engelbert geweest und hem afgevraecht, off hy by yemant und by wie hy gefordert was, om aldaer tho khomen predicken, daer die voerscreven predicant hem, die spreeckt, op antwoorde: by yemant gefordert tho zyn, nyet willende nochtans die brieven daer van verthoenen, und soe - - hy die spreeckt - - mit Stalbergen und Greeffraedt den voerscreven predicant ansochte, soe verde hy van wegen Coe Mat gevordert waer, soe hadde zy hem tho lyden dus aner nyet, syn sy daer mede van daer gescheyden, overmitz die groete menichte vant volck und het gecruyt van dyen daer zynde. Op het seste article, seyt, dat hy mit die borgermeisteren, schepenen, und raedt alle bevelen Coe Mat naegegaen und naegeleeft heeft, soe veel oerluyden mogelyck, dus dat vander magistraet gheendaer van schuldich is, dan datGa naar margenoot+ hem wel wittich is, dat eenen Franck PutthenGa naar voetnoot1), mederaedt, uuyt den raedt gebleven is, uuyt wat oersaecken is hem onbewust, seggende, dat myn heere vanden raedt id beter weten moegen - - soe hy, die spreekt, egheen raedtzverwant is - - zynde hem deposant nyettemin mede kondich, dat dvoerscreve Putthen den predicant heeft hoeren predicken. Op het zevenste seyt, nyet anders vanden magistraet vernhomen tho hebben, dan dat die magistraet - - soe wel der religie halve als anders - - jeghens zynder Majesteyt zeer wal geaffectionneert is, wie men uuyt het tghene by de secretaris, wie voerscreven opgeteyckent is, spueren kan, uuyt genomen Franck Putthen, wie hy, die spreeckt, opt voorgaende article gesacht heeft. Op het negenste, seyt zyns vermoedens ongelyck tmeestedeel vander
gemeynte vanden goede alde catholycke gelove tho zyn. Op het thienste, soe hier gheen hopluyden en zyn, seyt gheen sonderlinge clachten vanden knechten gehoert tho hebben. Op het elfte, seyt dat alhier gheene predicatien geschieden, noch vergaderingen int openbaer noch heymelich gemaeckt worden, dat hy, die spreeckt, off myn heren tsementlich weten. Op het achtste seyt, tmeestendeel der gemeenten sich mit den magistraet wel tho verstaen, wie uuyt tghene voirscreven genoech tho spueren. Op het XII seyt nyet meer dan twee predicanten gekent tho hebben, doer vanGa naar margenoot+ der eender Leonardus - - van Oettrom - - genoempt was, syns onthalts uuyt der Kempen geboeren, und der ander Engelbertus uuyt het lant van GulyckGa naar voetnoot1) - - wie hy die spreeckt verstaen heeft - - geboeren zynde, daer van die eerste predicant Leonardus genoempt, des heren van Ghoer opgen Horsegen syn predicant is geweest, seggende den heer van GhoerGa naar voetnoot2) tho meermale mit den predicant alhier binnen geweest tho zyn, und wyders op tienhouden der selver artyckel gefraecht, seyt datter meer predicanten zyn geweest, die voer ende naer gepredicket mogen hebben, dan hy die spreekt en weet die nyet tho noemen. Op het XIIIIe seyt, dat die eerste predicant - - tho weten LeonardusGa naar margenoot+ - - then huyse van Marten van LeuwenGa naar voetnoot3) gelogeert
Ga naar margenoot+ heeft, und den ander is then huyse van Guert HuyskenGa naar voetnoot1) inden Maecht van Tricht innegefuert, daer hij gelogeert heeft, van die andere predicanthen hoer logys en weet hy, getuyge, nyet. Op het XIIIIe gefraecht, met wie die predicanthen meest omgingen, und wie der Engelbertus then huyse van Guert Huysken innegefuert hadden, seyt sich daer op tho willen bedencken, doch zall men die principalen inden opteickenong daer van int tweede article gementionneert is, benoempt vynden. Op het XVe gevraecht, seyt van gelycken sich daer op tho willen bedencken. Op het XIX und XX, seyt wel gehoert und verstaen tho hebben,Ga naar margenoot+ dat eenen Marthen van Leuwen, und eender Schenck van HilleraedtGa naar voetnoot2) tho Antwerpen zyn geweest, dan en weet nyet, wat zy daer gedaen oft gehandelt hebben, dan dat die monpeling ging, om ettelicke tonnen gouts mitten anderen tho presenteren, om oerluyden gelove vry tho erlangen, daer van zy seker copie van een supplicatie opter heren huys verthoent hebben, wie hy, die spreeckt, verstaen heeft, daer mede het XXI beantwoort is, seggende up het XXII daer van nyet tho weten, und op als gevraecht en weet vorder nyet dan voerscreven und heeft dit tot onse versoeck onderteyckent. Ende was onderteyckent Balthasar Braeth.
II Meester Jan Tho PutGa naar voetnoot3), licentiaet inden rechten und
borgermeyster deser stadt Venloe inder tyt, alt ongefeerlich seven ende veertich jaer, daer toe bescheyde und geëxamineert, heeft by zynen eedt die hy Coe Mat und deser stadt Venloe voerscreven als borgemeyster gedaen, heeft getuycht und gesacht als volcht, und voer eerst op het tweede articule van onser commissarien instructie gevraecht zynde, heeft gesacht, dat zyns bedunckens derGa naar margenoot+ oerspronck herkomen is vander predicatie tho Tegelen geschiet, soe die burghere deser stadt daer hergeloopen syn, nyettegenstaende die bevelen deser stadt derhaelven gedaen, dat nyemant daer herlopen solde, seggende voertz, soe die predicant van Tegelen gefordert is worden then Bosch, soe is de predicant vangen Horstgen Leonardus van OettromGa naar voetnoot1) uuyt den lande van Luyck geboeren, hier voer der stadt komen predicken, und nadem der selfder aldaer voer der stadt eens, twee of dryemael gepredickt had, seyt hy,Ga naar margenoot+ die spreeckt, dat borgemeyster, schepenen und raedt gescreven hebben aende drost tho Bruggen, ten eynde, dat der predicant aldaer tho Tegelen nyet onderhalden mocht worden, daer den drost op geantwoert heeft, als by zynen missive onder myn heren van deser stadt liggende tho sien is. Op het IIIe seyt, daer nyet of tho weten, dan dat men
Ga naar margenoot+ Johan Bremen der Jonghe, daer op hoeren mach die den predicant - - wie hy, die spreeckt, verhoert heeft - - to gemuete gecomen is des avonts tho voerens, als den predicant Leonardus eerstmael voer der stadt gepredicket heeft. Op het IIII seyt wel tho vermoeden, dat het luyden und burghere van deser stadt zyn geweest dan en weetse nyet tho nomineren, doch macht men die luyden die inder gas hier voerder stadt woenen, daer op hoeren soe die eerste predicatie daer voer der duere is geschiet. Op het Ve seyt, daer nyet van tho weten, soe die guessen hoer saecken seer secreet hielden, dan is hem die spreeckt wederfare dat hy und Hushaven medeschepen mit eenen Joost van Meerssen is int cloesterken binnen deser stadt liggende, Cedron genant, geweest on tho suecken zeker verdrach tusschen Guertgen Huyskens und Metgen Merx opgericht, ter welcker tyt dvoerscreve Joost van Meerssen uuyt zeker kasken genomen heeft zeker und verscheiden papieren, wat aver id voer papieren zyn geweest, seyt hem onbewust tho zyn, in welcker kasken hy, die spreeckt, namaels daer weder commende alleen bevonden heeft seecker notulen und cedulen, daer inne gespecificeert staen, die een yder syn stemmen gegeven hebben, wie diaconen und altste solden zyn, welcke cedulen hy, die spreeckt, tot onse versoeck beloeft heeft over tho geven. Vervolgens verklaart hy in antwoord op de vragen VI en VII hetzelfde als de voorgaande getuige Balthazar Braetz. Op het VIIIe seyt het meestendeel der gemeynte sich onderlingh mit der magistraet mit makander wel tho verstaen. Op het IXe seyt dat hy, die spreeckt, siet die burgheren - - die het mitten heren vanden raedt gehalden hebben - - tho kercke khomen na goeder alder gewoente. Op het Xe seyt, dat die knechten sich wel halden metten burghere. Op het XIe seyt, datter gheen predicatie meer geschieden int openbaer noch heymelick, dan heeft wel verstaen, dat die sectarissen hier ende daer somtyts byden anderen inden huyseren komen, doch en kan hy, die spreeckt, noch die heren vanden raedt oerluyden daer op nyet betrappen, daer by vuegende gehoortGa naar margenoot+ tho hebben, dat sulcx int huys van Metgen Mercx geschiet, twelck hy nye heeft kunnen getreffen. Op het XIIe seyt, die eerste predicant geweest tho zyn die voerscrevenGa naar margenoot+ Leonardus voerts noch eenen meester Engelbertus. Item Merri Dollens soon, und noch eenen die ten
huyse van Jan Raymaecker gelogeert is geweest, wiens naem hem getuyghe onbekent is, die hy deposant verstaen heeft tho Colen gestorven tho zyn. Seyt oeck gehoert thoGa naar margenoot+ hebben, dat eenen van Swamel coster oder schoelmeyster aldaer geweest hebbende, alhier gepredickt heeft. Op hetGa naar margenoot+ XIII seyt, dat meester Lenart eerst ten huyse van Goert Huyskens und naderhant by Marthen van Leeuwe und Engelbertus eerst buyten der stadt hem deposant onbewustGa naar margenoot+ und inder stadt by Jan van Bracht gelogeert zyn geweest, seggende den selfden Engelbertum naderhand in Cedron selfs huys gehalden und aldaer oeck gepredickt und het avontmael uuytgericht tho hebben, behalven, datGa naar margenoot+ hy Engelbertus etlicke tyt in des Jan van Brachts soens schip is gelogeert geweest, al eer hy tot Jan van Bracht innegebracht is worden.
Op het XIIIIe seyt, dat hy sulcx soe nyet eygentlich enGa naar margenoot+ weet, dan waer een gasterie is gehalden van der guessen oder sectarissen, daer zyn die predicanten mede geweest, twelck men am beste van die dieners und anderen sal kunnen vernhemen. Op het XVe gefraecht, wie die hoefdenGa naar margenoot+ und leytsmans syn geweest der beeldestormeren, seyt hy die spreeckt, dat men die benoemt sal vynden in tgheen byden secretaris opgeteyckent, und op huyden verlesen is, daer toe hy deposant sich refereert. Und gefraecht, wie die autheurs vanden wapenen inder handt tho nemen ende sich metz rebellie, ongehoersaemheyt, ende wederstant tegen zynder Majesteyt tho stellen, seyt, dat hy getuyge sulcx nyet en weet, overmitz zyn absentie, dan heeft wel gehoert, dat Joost van Meerssen int Cedron, als die rebellen in oer wapenen stonden, om het boomken selde geleyt hebben.
Wat de vragen XIX en XX aangaat, hierop antwoordt hij hetzelfde als de voorgaande getuige Balthazar Braetz.
Op het XXIe seyt, dat nyet tho weten, doch die oersaecke syns erachtens mach men vernhemen uuyt die supplicatie dyenthalven aen hem deposant und schepenen deser stadt overgegheven, wie inder voerig opteyckenong genoech verhaelt, daer toe hy die spreeckt, hem refereert. Op het XXII, seyt sulcx nyet tho weten soe sy oer dingen tho secreet geholden hebben. Und op als gevraecht, en weet vorder nyet dan voerts inder voergemelte opteickenninge gestalt is, daertoe hy sich gereferiert wil hebben,
und heeft dat tot ons versoeck onderteyckent. Ende was onderteyckent aldus: By my Jehan Tpuet.
III Johan die VerwerGa naar voetnoot1), schepen deser stadt Venloe, alt by zyn twee ende seventich jaeren, by eedt, die hy Coe Mat ende deser stadt als schepen gedaen, heeft getuycht und gesacht als volcht, und eerst opt tweede articule onser instructie seyt, dat uuyt die nyeuwe predicatie die oerspronck herkomen is, daer van die eerste alhier voerder stadt tusschen den Eyckelboom und den Ghans geschiet is, hem die spreeckt, tho Nyemegen synde by de stadtholder den Grave van Meghem synder Excellentie ierst und sulcx van zynen stadtholder Jan Ingenhuyse veradverteertGa naar margenoot+ zynde. Op het IIIe seyt, dat Jan Bracht und Jacop GorisGa naar voetnoot2) und meer andere in zekere opteyckenonghe op huyden verlesen, daer af und sonderlingh van alle die moetwillicheyt die oersaeck zyn geweest, als men daer bevinden sal. Op het IIIIe, dat het borgers ofte ten minsten inwoenders syn geweest. Op het Ve seyt, dat hy deposant vorder daer nyet
van weet, dan dat hem, die spreeckt, id voerleden jaer, seecker brief als borgemeyster demmael inden tyt gebracht is, daer hy deposant mitten anderen heren antwoert opgeschreven als by der minute und den voerscreven brieff by den heer van CulenborchGa naar voetnoot1) und Brederode geschreven, onder den raedt alhier berustende tho sien is, die wy hen bevolen ons over tho gheven, dat hy, mits houdende copie angenomen heeft tho sullen doen. Seggende ter selver tytGa naar margenoot+ Joose van Meerssen und meer andere int hondert gesacht tho hebben, als hem voergekomen, dat hy die spreeckt die brief van den heer van Brederode und Culenborch nyet en behoefde tho verbergen, sy wusten wel wat den inhouden van dyen was, daer op hy, die spreeckt, seyt hem geantwoert tho hebben, vredich tho zyn die selfde brief hem tho willen laeten lesen, daer die voerscreven Meersen mitten anderen op antwoerde, des nyet noedich tho zyn, soe sy copie daer van hadde. Op vraag VI legt getuige dezelfde verklaring af als de voorgaande twee. Op het VIIe seyt, dat die vander magistraet goede catholici syn und leven als goede catholici behoeren tho doen mit te kercken, ter missen, und ter preken und ten heyligen sacrament tho gaen, daer by voegende daer op gevraecht zynde, dat zy seer wel tot Coe Mat geneyght zyn, als sich inder waerheyt bevonden sal hebben wie uuytter voergemelte opteyckenongh thomdeel tho vernhemen, uuytgenoemen soe veel Franck Putten, wie voerscreven, belanget. Op het VIIIe seyt, dat die vromen sich mit den magistraet wel verstaen, dan dieGa naar margenoot+ geusen nyet. Op het IXe seyt, dat het meestedeel vander gemeynte is vander alder Catholyckschen goeder gelove. Opt Xe seyt, dat het temelick kennen gaet, soe daer geen groet clagen over en is. Op het XIe seyt, daer nyet af tho weten. Op het XIIe seyt maer een gesien tho hebben, dan
Ga naar margenoot+ daer is geweest eenen Leonardus, Engelbertus, item noch eenen die tot Raymaker gelogeert was, ende namaels to Colen gestorven is. Item noch eenen Peeter Wegge und meer andere hem onbewust. Op het XIIe seyt, dat sy gelogeert waren tot Goertgen Huysken tot Jan und Vulling van Bracht, item tot Jacob Goris, item buyten der stadt in Jan van Brachts soens schip und tho meer plaetzen hem nyet inder memorie. Op het XIIII seyt, dat se meest omgegaen hebben met Jan und Vulling van Bracht, JacobGa naar margenoot+ Goris und Michiel Kreyckens, daer Engelbertus tho gast geweest heeft, mit oeck meer anderen, die hy, die spreeckt, soe nyet onthalden heeft, soe hy seer veel als indertyt demmael borgemeyster synde tho doen hadde. Op het XVe seyt, dat wie die hoefden und leytsmans der beeldestormerenGa naar margenoot+ geweest, men sal vernhemen uuyt die opteyckenongh op huyden verlesen, soe hy tselfde nyet gesien heeft, und op weder inhouden desselfs articules gevraecht, seyt, dat sulcx wie die hoefden ende autheurs vande wapenen inderGa naar margenoot+ hant tho nemen ende sich mit rebellie, ongehoersaemheyt ende wederstant tegen zynder Majesteyt tho stellen zyn geweest sal blycken uuyt die voergemelde opteyckenongh daer toe hy, die spreeckt, sich refereert, seggende syns onthalts, die sich an meeste daer inne verthoont hebben dese geweest tho hebben, tho weten, Joost van Meerssen, Jan van Bracht, Philips Boems, Henrick van Weerden met zyne twee soenen, Jacob van WelGa naar voetnoot1), Coenraet Crieckelman, Floris die Glaesenmaecker, Dirick Kraenen, Henrick Boener woenende op VryburchGa naar voetnoot2), Peter van Stralen, die
mede een kerckenschender, als men segt, solde zyn, unde Jan ende Goessen van LauwendaelGa naar voetnoot1) gebroederen, refererende sich hy, die spreeckt, tot die voerige voergemelte opteyckenongh daer sy al by den anderen staen. Op het XIX, XX und XXI seyt, daer nyet af tho weten, dan heeft wel gehoert, dat Marten van Leuwen und Schynck vanGa naar margenoot+ Hilleraed, eertyts prior van Zyburch, to Antwerpen zyn geweest, doch watse daer uuytgericht hebben, is hem onbewust, dan wel is waer dat by den voerscreven Joost van Meerssen und anderen, als inder opteyckenongh huyden verlesen seker supplicatie hem, die spreeckt, und myn heren vanden raedt overgegheven, ten eynde als by die selfe tho sien is, om tho contribueren tot die XXX tonnen gouts den Majesteyt - - om oerluyder geloof vry tho erlangen - - tho presenteren, seggende dvoerscreve Meerssen tot hem, die spreeckt, dat hy, deposant, gheen biecht solde behoeven daer van tho spreken off hy yet west daer toe soude willen gheven, twelck hy, die spreeckt, hem verclaert heeft geenssins tho willen doen. Op het XXII seyt sulx nyet tho weten, dat hy gehoert heeft, dat dvoerscreven Marten van Leeuwen und Schinck wedercomende van Antwerpen tgeldt solden wederom gegheven hebben, dat zy mitten anderen toegelacht hadden. Op als gevraecht en weet vorder nyet, refererende sich vorder tot der voerscreve opteyckenongh, und heeft dit tot onsen versoeck onderteyckent. Ende was onderteyckent Jan de Verwer.
IIII Jan van GreeffraedtGa naar voetnoot1), schepen deser stadt Venloe, ongeferlich vyf ende veertich jaeren alt, geexamineert synde heeft byden eedt, die hy Coe Mat und deser stadt als schepen gedaen heeft, getuycht und gesacht, als volcht, und voer eerst op het IIe articule onser instructie gevraecht synde, seyt uuyt der nyeuwer predicatien die oerspronck heengekomen tho zyn, soe syns erachtens gheen nyeuwicheyden und andere oproerten und alteratien alhier geschiet en solden hebben, hadden die predicatien tho rugge gebleven. Op het III en IIII seyt, als die predicatien alhier voerden stadt geschiet is, dat die predicant van Tegelen mit vremden und burgheren deser stat aldaer gebracht is, und gevraecht, wie die syn geweest, seyt die nyet tho kunnen nomineren, soe die predicant van buyten is gebracht, daar by voegende, dat hy, die spreeckt, mitten anderen vanden raedt synen medebruederen dyen aengaende aenden drost van Brugghen der tyt geschreven, daer dvoerscreven drost wederop geantwoert heeft als tselfde by die brieven daer van zynde onder den raet alhier berustende tho sien is. Op het vyfte seyt daer nyet van tho weten. dan heeft wel gehoert doch nyet ontholden van wie, dat eenenGa naar margenoot+ meester Dirck die Wilde in des Palsgrave lant geweest solde zyn, om den predicant Engelbertus tho halen, seggende voerts dat de graeff van Culenborch und den heer van Brederoede aen deser stadt in eenen brieff geschreven hebben, daer zy weder op geantwoort, als men sulcx byden brieven und minuten noch sien kan. Op het seste seyt, dat nyemants vanden raedt mitten uuytwendigen wercken - - soemen die harten nyet weten en kan - - anders verthoentGa naar margenoot+ en heeft dan vroem, uuytgenhome Franck tho Putthen, raedt deser stadt, die namaels oerluyden afgegaen is, hoerende die nyeuwe predicatie und ten avontmael mede wie hy, die spreeckt, vermeynt und gehoert heeft gaende. Op het VIIe seyt, nyet anders tho weten dan wel, wie sy mitter wercken bewesen hebben, als vuytter opteyckenongh op huyden verlesen tho vernhemen. Op het VIIIe seyt, dat die magistraet mitte vromen seer wel eens syn, als sy luyden selfs wel verclaeren sullen, dan mit den anderen tho
weten, guessen ofte sectarissen nyet, soe die jegens dieGa naar margenoot+ magistraet syn. Op het IXe, seyt het meestedeel vander gemeynte vroem soe die vanden raedt inder noot sulcx bevonden hebben. Op het Xe seyt, daer sonderlinghe geen clachte over tho hoeren, doch zyn die knechten opden gheusen gelacht. Opt XIe, seyt daer nyet af tho weten. OpGa naar margenoot+ het XIIe seyt dat Leonardus und Engelbertus die principaelste predicanthen syn geweest, voertz seyt noch eender van Swamel geweest tho zyn. Item noch eenen Wilhelmus tho Colen gestorven. Item noch eenen Marry Dollens soon. Op vraag XIII legt getuige dezelfde verklaring af als de voorgaanden. Op het XIIII seyt nyet tho weten, mit wie die predicanten voer haer predicatie geconverseert of ommegegaen hebben, dan naderhandt seyt, dat oerluyden namen daer sy mede ommegegaen hebben inden opteyckenongh op huyden verlesen al benoempt staen die hem of oer onderhielden und tho gast gehadt und daer mede geconverseert hebben, der een meer dan dandere. Op het XVe seyt, wie alst rumoer op des heren huys quam, dat zy inder kercken waeren, om die tho descriveeren, dat hy, die spreeckt, inder kercke, mitten anderen heren vanden raedt coemende aldaer op St Joriens altaer heeft sien staen JacopGa naar margenoot+ Holtacker, die hy, die spreeckt, selfs daer aff gestoeten heeft, wie alles des vorder inder voergemelte opteyckenongh tho bevinden, und opden vorderen inhalt des voorscreven articule, seyt syns erachtens Joost van Meersen een vander principaelsten geweest tho zyn, seggende voertz, dat die borgemeyster alle die by geschrift heeft, die sich ongehoersaem soe mit die wapenen inder handt tho nhemen als anders jeghens syn Majesteyt alhier gethoont hebben, daer toe hy, die spreeckt, sich refereert. Vervolgens zegt hij in zake de punten XIX, XX en XXI hetzelfde als voorgaande getuigen. Op het XXII seyt over all daer nyet af tho weten, und op als gevraecht en weet vorder nyet, dan voertz by den secretaris uuyt oerer aller bevel opgeteyckent is, daer toe hy sich dyens aangaande vorder refereert wil hebben. Ende was onderteyckent Jehan van Greffraet. Den XXVI september voermiddach.
V Johan Ingen HuysGa naar voetnoot1), schepen deser stadt Venlo, olt
ses ende vyftich jaer, geexamineert alse behoert, heeft byden eedt, die hy Coe Mat und deser stadt als schepenen gedaen heeft, zegt, wat de XII eerste vragen betreft, hetzelfde als voorgaande getuigen. Op het XIII seyt, dat hy gehoert, als der predicant eerst inder stat gefuert is, dat hy tenGa naar margenoot+ huyse van Goert Huysken, wesende een herbergier, gebracht is, seggende syns onthalts, dat het Leonardus sy geweest, dan is waerachtlich, als Engelbertus ten eerstemael als tho weten op S. Lamberts dach anno 1566 uuytter stadt gedreven is, dat hy denemael ten huyse van Goert Huyskens gelogeert was, die den XXVe septembris annoGa naar margenoot+ 66 voerscreven wederom ingebracht is then huyse van Jan van Bracht middeler tyt sich int schip van Jan van Bracht soen - - die tho Nyemegen gehylicht is - -, so lang onderhalden hebbende, und gefraecht, waer den predicant WilhelmusGa naar margenoot+ gelogeert was, seyt den selfden tot Jan Raeymaker tho huys gelegen tho hebben, und vorder gevraecht, waer die twee bovengenoempte predicanten gelogeert, seyt sulcx nyet eygentlich tho weten, dan hy, die spreeckt, wel gehoert tho hebben, dat Jan van Brachts huys als Engelbertus daer was noch een of twee predicanten waeren geweest, doch of syluyden daer geweest hebben, is hem deposant onbewust. Op het XIII seyt, dat ze tot Marten van Leuwen und Michiel Kreyckens tho gast geweest hebben, seggende mit Jan van Bracht den predicant meest geconverseert heeft, daer hy soe lange gelogeert ter tyt, dat se Cedron innamen, seggende vorder nyet tho weten, soe hy, die spreeckt, hem daer af gehalden heeft. Opt XVe gefraecht, wie die hoefden und leytsman vanden beeldestormeren zyn geweest, seyt hy, die spreeckt, dat hy inderGa naar margenoot+ kercke gesien heeft Peter Swagerman und Jacop WyntersGa naar voetnoot1) item Holtacker, die zy vanden raet vanden altaer getoegen hebben, seggende datter veel meer inder kercke zyn geweest, dan hy en heeft die nyet gesien noch daer op acht geslagen, uuytgenomen Claes Stoppelman, die hy, die spreeckt, heeft sien op S. Nicolaas beeldt slaen, heeft oeck wel gehoert, dat Peter van Stralen mede inder kercke is geweest mit meer andere, die de beelden gestormt solden
hebben und op den vorderen inhout des voerscreven articules gefraecht seyt als sy opt Cedron in oer geweer stonden, dat hy, die spreeckt, aldaer voer aan heeft gesien Joost van Meersen, Dierick Ingen Betu, und Henrick van Weerden, wie men uuytter opteyckeninge op ghisteren verlesen breder vernhemen kan; daer toe hy deposant sich refereert. Aangaande de vragen XIX, XX, XXI en XXII legt hij dezelfde verklaringen af als de voorgaande getuigen.
VI Doctor Jehan van StalberghenGa naar voetnoot1), schepen deser stadt Venloo voerscreven, alt twee ende dertich jaeren, heeft by den eedt, die hy Coe Mat und deser stadt als schepen gedaen heeft, opden articule onser instructie vlietich geexamineert synde, getuycht und gesacht als hier volcht, und voer eerst op het IIe seyt, dat die oerspronck seer diep tho gronderen solde syn und datse nyet van eenen man heerkompt, dan dunckt hem de oerspronck daer herkomenGa naar margenoot+ wal tho zyn, dat die drost van Bruggen to Tegelen soe opden huyse als inder kercke een predicant lange tyt gehalden heeft, ende hy eenmaal durch schryven van myn heren van deser stadt verloefft, oft ten minsten vant predicken opgehalden hadde doch naemaels weder opgehalden daer dan die burgeren deser stadt hergelopen syn die predicatien tho hoeren, refererende hy deposant sich vorder tot die brieven und minuten hem ende weder daer op ge-
schreven, alhier onder den raet berustende. Op het III und IIII seyt, dat hy nyet eygentlick sulcx en solde kunnen seggen, dan dat men mach den jongen Jan van Bremen daer op hoeren, wie die ghenen syn geweest, die de eerste predicant des saterdach, als hy des sonnendaechs alhier voerden stadt predickte, tho Tegelen gebracht hebben, aver hy die spreeckt heeft aenden berch by Venloe gelegen to meermael gesien, dat die uuytheemsche gheen onderdanen Coe Mat desen predicant vangen Horstgen khomende over den berch gebracht hebben voel geweest synde, dan heeft daer nyemant van gekent dan eenen Smit van Hensbeeck, die over den berch quam gelopen, als die predicant passierde. Vervolgens zegt de getuige Doctor Johan van Stalbergen inzake de punten V-VIII hetzelfde als de voorgaande getuigen. Opt IXe seyt, dat men den pastoer daer nae mach vragen, edoch die meestendeel der gemeynte,Ga naar margenoot+ die sich byden heere gehalden hebben, vermeynt hy wel vander alder catholice religion tho syn. Op het Xe seyt, dat die fromen daer over nyet en clagen, doch mach men die daer op hoeren daerse gelogeert zyn. Opt XIe seyt nyet tho vernhemen, datter eenyge conventiculen gehalden off predicatienGa naar margenoot+ int openbaer of heymelick gedaen worden. Opt XII seyt syns onthalts ses predicanten alhier geweest tho syn, tho weten Leonardus die der eerste is geweest, tom tweeten Engelbertus die Smit, die die twee voernoemden zyn geweest, daer van die eerste buyten und dander binnen der stadt gepredickt hebben, thom darden eenen die ten huyse van Jan Raymaecker gelogeert was, und naderhant tho Soelen gestorven, thom vierden seyt alhier gepredicket tho hebben eenen meester Willem van Swamen, thom vyften eenen Christiaen MostertGa naar voetnoot1) und thom ses-
ten Merry Dollens soon die eenmael gepredickt heeft, welcke vier leste best predicanten op verscheyden tyden een yeder eens, twee, oft drymael der een meer und dander min gepredickt hebben. Op vraag XIII antwoordt hy hetzelfde als de voorgaande getuige. Vervolgens noemt hij de namen der personen, die meestal met de predikanten omgingen. Opt XVe gevraecht wie die hoefde ende leytsmans zyn geweest in der beeldestormers, seyt dat die selfde by het schrift ghisteren alhier verlesen opgeteyckent syn, daer hy die spreeckt hem toe referiert, und opten vorder inhouden desselfs articules gefraecht, seyt, dat hy deposant, ten tyde als hy, die spreeckt, mit die heren vanden raedt in Cedron gecomen is, aldaer die gemeynte der geusen in oer geweer heeft sien staen und dat daer voer aen gestaen hebben Joos van Meerssen, Henrick Ingenlyndt, Conraet Crieckelman und Michiel Kreyncken sich wyders refererende opden cedulle daer van zynde, daer sy all in opgeteyckent staen, twelck is den tyde geschiet als dat verdraech opgericht is, daer van inden voerscreven opteyckenongh op ghisteren verlesen mentie gemaeckt wordt. Op de vragen XIX-XXII antwoordt hy hetzelfde als de voorgaande getuigen. Onderteyckent Jehan van
VII Stalbergen, doctor. Henrick van HushovenGa naar voetnoot1), schepen deser stadt Venloe, ongefeerlick twee off drye ende veertich jaer olt, heeft - - by ons gefraecht zynde - - by den eedt, die hy Coe Mat und deser stadt gedaen, opden articule onser instructie getuycht und geseicht - - als volcht - - und voer eerst opt tweede seydt, sulcx nyet tho weten, soe is hem getuyge van beginsel noeyt aengestaen heeft. Opt III seyt, geen weten daer van tho hebben. Opt IIII seyt, datter een deel van die het opgeroert hebben hier binnen woenen,Ga naar margenoot+ daer van hy sommige kent und eensdeels nyet, und gevraecht wie hy getuyge daer van kent, seyt Jan van Bracht, Dierick die Wilde, Philips Boems und meer andere wiese inden opteyckenongh, op ghisteren verlesen, benoempt staen, daer hy deposant sich thoe referiert. Op het Ve, seyt daer nyet van tho weten, soe hy getuyge geen conversatie mit oerluyden gehalden heeft. Op de vragen 6-14 antwoordt getuige hetzelfde als de andere getuigen. Opt XVe seyt, dat hy, die spreeckt, inder kercken comende mitten anderen vanden raedt aldaer gesien heeft eenen Holtacker genant und Jan van Luens olste soen - - syns wetens - - op St. Jorien altaer staen, dat sy tselfde vast afbraecken, doch is oer sulcx by Greffraedt und anderen vanden raedt verhindert worden, seggende, dat hy ter selver tyt eenen Jacob Doeyssen und Peter Swagerman aender Kremeren altaer gesien heeft eenen luchter afbreken und id beelt van S. Nicolaes, daer by opder aerden liggen, edoch en heeft nyet gesien, wie id tselfde aldaer geworpen mach hebben, hier by voegende, dat men inden voergemelte opteychenongh meer andere gespecificeert sal vynden, und opden vorder inhouden desselfs articules gevraecht, seyt dat Joost van Meerssen, als hy mitten synen op Cedron in oer geweer stonden und den eedt solden doen, achtervolgende id verdrach tusschen die van der stadt und oerluyden opgericht, die hoeftman oft die gheender is geweest, die den ringh daer sy soe int ront byden anderen stonden gemaeckt heeft, daer nu veel borgheren by gestaen hebben, als die alles opgeteyckent syn, daer toe hy getuyge hem referiert. Opt XIX, XX und XXI seyt hy, die spreeckt, wel gehoert tho hebben, dat Marten van Leeuwen und
Ga naar margenoot+ Schenck - - die Dirick van Berungens dochter heeft - - tho Antwerpen syn geweest, dan oft sy daer gefordert syn, und wat sy daer gehandelt hebben, en weet hy deposant nyet. Opt XXII seyt, over all daer nyet van tho weten, hier mit syne kontschap sluytende heeft deselfde onderteyckent, und was onderteyckent aldus Henrick Hushaven. Den XXVII Septembris anno 1567 voermiddach.
VIII Jehan BremanGa naar voetnoot1), die olde raedt deser stadt Venloe, olt een ende seventich jaeren, opden articule onser commissarien instructie geexamineert, heeft byden eedt, die hy Coe Mat und deser stadt als raedt gedaen heeft, op de eerste elf vragen dezelfde getuigenis afgelegd als zijn voorgangers. Op het XIIe seyt twee predicanten principalick alhier geweest, daer van die eerste vangen Horsegen gecomen was, Leonardus genant, und die ander is synen naem geweest Engelbertus, die sich alder langsten alhier verhalden heeft. Seyt voerts hy deposant, dat alhier eenmael eenen predicant van Remund gecomen is und noch eenen ander, wiens moeder alhier inder stadt wonachtich is, Merry Dollens genant, oeck sy geweest, dan en hebben alhier nyet langer vertoefft, soe sy yeder een sermoen gedaen moegen hebben. Opt XIII seyt, dat Engelbertus sich een wyl tyts in Jan van Brachts hus und in Jan van Brachtssoen schip und naderhandt in Cedron verhalden heeft und na het loghys van dandere predicanten gevraecht, seyt sulcx nyet eygentlick tho weten. Op het XIIII seyt, sulcx nyet tho weten dan daer sy tho huys gelegen oft tho gast geweest moegen hebben, als tot Jan van Bracht, Goert Huysken, Michiel Kreynckens, Vullinck van Bracht, wiens Vullincks dochter tho koop in Cedron gegeven is worden aen eenen jong gesel, hem, die spreeckt, onbekent. Op het XV seyt, dat hy, die spreeckt, nyet inden kercke geweest is, als het beeldestorminge geschiede, soe hy, die spreeckt, op het raedthuys vanden here verordineert was aldaer tho verblyven, ten eynde dat die clock nyet getoegen solde worden, dan heeft vanden ander heren vanden raedt wel gehoert, dat Jacob Doeyssen, Holtacker, und eender, die nu binnen twee oft drye dagen aender peste gestorven und buyten der stat begraven und enen vande Lauwedael, die
altaren gebroecken hedden, und op den vorderen inhout desselfs articule seyt, dat hy, die spreeckt, inden eerste reyse, als die guesen int harnasch waren, gesien heeft int harnasch Dirck Kreynckens, und anderen alsmen uuytter dieners und dvoorscreve opteyckenongh sal vernhemen, daer toe hy die spreeckt hem refereert. Opt XIX, XX und XXI seyt, dat hy sulcx nyet en weet, dan heeft wel gehoert dat Marten van Leeuwen und Schenk van Hilleraedt, eertyts prior tho Ziburch, tot Antwerpen syn geweest, dan wat sy aldaer uuytgericht hebben is hem die spreeckt onbewust. Opt XXII seyt id nyet tho weten, soe hy die spreeckt eerst onlangs verhoert heeft, dat dvoerscreve Marten und Schenck tho Antwerpen zyn geweest. Onderteyckent Jehan Breman.
IX Jehan van RosterenGa naar voetnoot1), raedt deser stadt Venloe, eenen und veertich jaeren olt, heeft byden eedt, die hy Coe Mat als hertoge van Ghelre und deser stadt als raedt gedaen heeft, opden articule van onser instructie gevraecht und geexamineert synde getuycht und gesacht als volcht und voer eerst opt IIe, seyt dat syns erachtens alhier nyet geschiet en solde syn, en had men nyet gepredickt voerGa naar margenoot+ und in deser stadt. Op het derde seyt nyet tho weten, wie oersaeck syn tot der predicatien, soe hy die spreeckt der tyt uytter stadt was, als alhier am yersten gepredickt is. Op het IIII seyt nyet tho weten of id burgers und inwoenders syn die den predicanten, eerst voorder stadt gefordert hebben, om oersaken opt voergaende articule by hem, die spreeckt, gesacht, seggende dat hy deposant - - der tyt als Engelbertus eerstmael ingefuert zy worden - - van gelycken is buyten der stadt geweest edoch hoe ende wie die selfde am lesten den voerscreven Engelbertum uuyt tschip weder inder stadt gebracht hebben, is sulcx alles by den secretaris opgeteyckent, daer toe hy getuyge sich refereert. Op het vyfde seyt, daer nyet van tho weten. Wat betreft vraag VI verklaart hij hetzelfde als de voorgaande getuigen. Op het VIIe seyt, dat hy nyet en weet dat yemants vander magistraet anders sich tot Coe Mat gehalden heeft, dan sy gern oerluyder eedt betrachtet hebben. Seggende
mede, dat sy aengaende den gelove van gelycke doen, soe hy die spreeckt oerluyden siet dagelicx tho kercken khomen, messe und predicken hoeren und het sacramentzhuys tho dragen uuytgenoemen soe veel Franck Putten, wie voerscreven, belanget, daer hy deposant nu nyet meer af en weet to tuygen. Opt VIIIe seyt dat die gildemeysteren und sunst die het metten heren gehalden hebben, dat die sich met malcanderen wal verstaen maer die ander nyet, die angen Cedron int wapen gestaen und sunst sich ongehoersaem verthoent hebben, und gevraecht wie die gildemeysterenGa naar margenoot+ syn, die het mitten heren nyet gehalden hebben, seyt hy, die spreeckt, dat men die inden voergemelter opteyckenong onder die geussen opgeteickent bevinden sal. OptGa naar margenoot+ IX seyt, dat syns erachtens den meestendeel van alder tgoeder catholice gelove syn, soe idt meestedeel byden here altyt gestanden hebben, und den gevolcht om oer principael kerck the behalden alst geschiet. Opt Xe seyt gheen claecht daer over tho hooren, dan dat die guessen wel lyden mochten, dat se van hier waren. Opt XI seyt nyet tho weten, dat alhier noch eenige predicatie selde geschieden oft vergaderinge gemaeckt worden int openbaer oft heymelic, dan heeft wel hoeren seggen, dat tho Tegelen eenen solde predicken, daer eendeel der burgeren tho preken solden gaen, daer by voegende, dat het nyet geschedicht en solde hebben, en hadde men aldaer tho Tegelen dese voerleden jaeren nyet gepredickt. Op de vragen XII-XIV geeft hij hetzelfde antwoord als de voorgaande getuigen. Opt XVe gevraecht, wie die hoefden ende leytsmans syn der beeldestormeren geweest, seyt, dat als hy, die spreeckt, mitten scholtis und andere heren inder kercke gecomen is, eenen Holtacker op S. Joriaens altaer heeft sien staen tselfde afbreken, die byden heeren daer van getogen sy worden, und op S. Claes altaer heeft hy, die spreeckt, sien staen eenen breken Henrick van Laen, dan soe Greffraet schepen deser stadt op St. Joriaen altaer gesprongen was, als Holtacker daer af getogen wort, en is syns deposants weten nyet meer aldaer geschiet, soe dat hy daer nyemants meer en heeft sien breken. Op de vordere inhout desselfs articules gevraecht synde, seyt nyemants int harnasch gesien tho hebben, dan dat men sulcx al byden secretaris opgeteyckent sal vynden, wie die wapenen inden handt genhomen und idt woert vander guesen
wegen heren gefuert hebben. Wat de vragen XX-XXII betreft geeft hij dezelfde verklaring als de voorgaande getuigen. Onderteyckent aldus Jan van Roestere.
Eodem die nae middach.
X Peter BoenerGa naar voetnoot1), raet deser stadt Venloe, alt acht ende vyftich jaeren, gevraecht und geexamineert zynde heeft byden eedt, die hy Coe Mat und deser stadt als raedt gedaen, dezelfde getuigenis afgelegd als Balthazar Braetz en de anderen.
XI Guert BylGa naar voetnoot2), secretaris der stadt Venloe, olt veertich jaeren, heeft byden eedt, die hy deser stadt Venloe gedaen heeft, op darticulen van onser instructien geexamineert, behalve op vraag 15 en 19, dezelfde getuigenis afgelegd als de voorgangers. Op het XVe gevraecht, wie die hoefden ende leytmans syn geweest der beeldestormeren seyt, dat men die ghene, die het inden grote kercke gedaen hebben, bevinden sal inden voerscreven opteyckenongh und wie het in Cedron gedaen hebben, mach men die nabueren daer op hoeren, soe die heren demmael opten stadthuyse waeren und hy deposant noch het eene noch het ander gesien heeft, und op den vorderen inhout des artickels gefraecht, seyt dat hy deposant voer int gelit in Cedron heeft sien staen Joost Severyns, genant Meerssen, Henrick Ingelindt, Coenraet Crieckelman und eenen genoemt Haemaecker, wie men vorder uuytter opteyckenongh vernhemen sal. Opt XIX seyt, dat sulcx blycken sal uuyt zeker supplicatie den heren vander stadt alhier op S. Thomas avont anno ses und tzestich lestleden by Joost van Meerssen und etlicken anderen borgeren gepresenteert is, des inhalts als byden tenuer van dyen tho sien is.
Den XXIX septembris namiddach.
XII Heer Peter die Hoeck, alias CampGa naar voetnoot3), pastor der paro-
chiekerk tho Venloe, olt seven ende dertich jaeren, opden articule onser instructie geexamineert synde, heeft in verbo sacerdotis und by zyn priesterschap getuycht und gesacht als volcht, und voer eerst op IIe seyt, dat hy, die spreeckt, die gemuederen der ghenen, die sich dit verleden jaer alsoe verthoent, gevonden heeft alsoe gestalt tho syn, dat hy uuyt verscheyden boeckeren, soe van Franckefoert als anders uuytgelesen, und sunst erlanght moegen hebben, die dan oeck tho Tegelen ter predicatien gegaen, vermeynende hy deposant soe verde men oer wat meer daer van geschricket had, soe veel by avontueren nyet naegevolcht en solde hebben. Op het III und III seyt nyemants tho sullen kunnen genoemen dan vermoet wel, dat die byden heren vanden raedt opgeteyckent syn. Opt Ve seyt, wel gehoert tho hebben, dat eenige vanden burgheren solden uuytgeweest hebben, om eenen predicant tho haelen, dan hem deposant is niet bewust wie tselfde zyn geweest, seggende hy getuyge, dat men Jan Claessen daer op hoeren mach. Vervolgens zegt hij inzake de vragen VI-X en vraag XIII hetzelfde als de voorgaande getuigen. Opt XIe seyt nyet sekerlicx daer van tho kunnen certificeren, seggende nyettemin wel verhoert tho hebben, dat ten huyse van eenen Jehan potbecker somtyts eenyghe vergaderinge gemaeckt solde worden, daer men den lantzknecht aldaer liggende op verhoeren mach. Opt XII seyt verscheyden predicanten alhier geweest tho zyn, tho weten, Leonardus van Itteren, Engelbertus, item Wilhelmus naderhant tho Coelen gestorven. Item Christiaen Mostert ordinis S. Benedicti und eenen Marry Sollens soen, na zyns deposants onthalts Theodoricus genant, ordinis S. Francisci geweest hebbende, voerts noch eenen Wilhelmus van Swamen hebbende van gelycke van der reguliersoerde tho Remunde geweest, van welcke predicanten dvoerscreve Leonardus und Engelbertus Smit am langsten alhier gepredickt hebben. Op XIIII seyt nyet zekers daer van tho weten, dan dat hy deposant wel gehoert heeft, dat die predicanten totten eenen voer und totten anderen nae tho gast geweest hebben, als tot Jan Raymaeckers und scherpelick geexamineert synde met wien die predicanten meest omgingen,
seyde hy, die spreeckt, enemael mit de predicant Engelberto op ende af vant kerckhof sien comen heeft eenen Simon Tuenis und Jan Duycker, und soe hy deposant mit het Heyligeweerdighe Sacrament by eenen kranck mensch gaen solde und comende omtrent den huyse van eenen Peter van Stralens moeder heeft dvoerscreve Peter staende voer syn moeders duere gesacht ‘Ghy boeven, hebt ghy nyt lange genoech mit Judas buydel ommegegaen,’ und voortzgaende und byder marckt khomende, heeft die voerscreven Jan Duycker - - denoterende hem deposant - - gesacht ‘Ghy papen, wilt ghy noch U boeverie nyet laeten, ghy solt U billicx schamen mit alsulcx die luyden tho bedrieghen’ und hy, die spreeckt, byder crancke persoon - - twelck een vrouwpersoen was - - geweest hebbende und hem deposant comende by ende omtrent thuys, Vryburch genant, heeft dvoerscreve Simon Tuenis - - die aldaer een kamer gehuyrt had - - syn hooft ter veynstere uuytsteekende gesproecken ‘Gaet hennen mit U guyckelspul, dat U die duvel haelen moet’, wie hy getuyghe dit vanden burgeren, die het Heyligeweerdige Sacrament naevolchden, heeft verstaen. Opt XVe seyt, dat hy deposant op den XXVII Augusti anno 1566 voerleden inder kercken wesende und siende, dat verscheiden parthyen van burgheren mit vyfve, sessen und mit achten inder kercken komen is totten selven burgeren angetreden und heeft hy die spreeckt tot oerluyden gesacht - - soe hy sach datter nyet goets voerhanden was - - vermanende oerluyden, dat zy aen ghenen dengen oer handen solden aentasten, und off syluyden sulcx wolden doen, dat sy immers sulcx nyet buyten voerweten dan mit wil ende consent vanden heren vanden raedt solden doen, seggende hy deposant der tyt daer mede uuytter kercke gegaen tho zyn, und sulcx anstont den heren tho hebben laten weten, dat sy wollen totter kercken tosien, soe hy deposant vermeynde, dat het voerhanden was, dat die kerck oft altaere gedestrueert und gespolieert solde worden, und hy deposant gevraecht die burgeren naemhaftich tho maecken, daer hy die woorden toegesproecken, seyt oer nhamen nyet tho weten. Und opden vorderen inhout desselfs articules gevraecht, seyt oerluyden nye in die wapenen gesien tho hebben, seggende derhalven daer van oeck nyet tho kunnen deponeren. Vervolgens op de vragen XIX-XXII hetzelfde als de vorige getuigen. Ende
was onderteyckent aldus Fr. et D. Petrus Hogen alias Camp.
XIII Dirck KuetenGa naar voetnoot1), coster der parochiekercke binnen Venloe, olt seven ende tzestich jaer, op darticulen van onser instructie geexamineert zynde heeft byden eedt, die hy deser stadt als coster gedaen, daer op getuycht und gesacht, als volcht, und voer eerst opt IIe seyt dat hy deposant hem laet duncken uuytter nyeuwer predicatien den oerspronck hergekomen tho syn, welcke predicatie lange tyt tho Tegelen by drost Holtmoelen opgehalden zyn, daer dan dese borgeren gelopen, soe dat mitter tyt eerst voer und naderhandt inder stadt die predicant alhier gebrocht is; op idt IIIe seyt nyet vorder daer van tho weten, dan hier voor geseicht is. Opt IIII seyt wel tho vermoeden dat het borgers syn geweest. Opt Ve seyt wel gehoert tho hebben, dat die sectarissen oerluyden gehadt hebben, die brieven over ende weder over gedragen hebben, und gevraecht wie hem sulcx gesacht, seyt nyet tho weten, soe hy getuyge nyet gedacht en heeft, dat hy hier om gefordert solde worden. De koster zegt inzake de vragen VI, VII, VIII, XIII en XIV hetzelfde als de vorige getuigen. Opt IX seyt, wel tho weten, dat die meestedeel vander gemeynte houdt mitten heren und mitter kercken, want, soe sulcx nyet geweest en had, en solde het den vromen soe tho goede noch nyet vergaen hebben, seggende datter noch wel tweedelen vromen jegens een deel guesse offte sectarissen sal zyn. Opt Xe seyt geen sonderling clachten daer over tho hoeren. Opt XIe seyt, dat hy gehoert heeft dat men opden kerckstraet tot Jan Muller und angen Laerpoert ten huyse van Metgen Huyskens predicken solde, seggende, dat Jan van Luens soen inden voerscreven huyseren, zoe hy getuyge gehoert heeft, solde preken. Opt XIII gevraecht wie die predicanten waren, seyt dat heer Lenart geboeren van Oetteren der eerster predicant alhier sy geweest vangen Horsegen gecomen, die alleenlyck buyten deser stadt gepredickt heeft, voertz seggende noch enen
Wilhelmus, genant van Juechgening, uuytten lande van Guylick geboeren naderhandt tho Coelen gestorven, alhier geweest tho zyn, und eenen Engelbertus Smit, die die principaelste is geweest, seggende hy deposant denselfden alhier id nachtmael uuytgedeylt und diaconos verordineert tho hebben, und gevraecht off alhier gheen meer predicanten syn geweest, seyt dat het wel mach zyn datter meer zyn geweest, dan hy deposant en heeft sulcx nyet onthouden uuytgenomen, dat hem getuyge yetz in gedachten kompt, dat alhier eens of tho meermale eenen Dirck Weggen, wesende eenen verlopen minnebroeder, gepredickt heeft, die zyn moeder alhier inden stadt woenende Marry Dollens genant is. Opt XVe seyt, dat hy wel weet dat Jacob Doeyssen, Derick Ingen Betu, Peter Swagerman und noch eenen wesende, die vier gildemeysteren van id cremergilt aen S. Claes altaer hebben geweest und id beelt daer van geworpen, seggende dat eenen Holtacker aen S. Joriaen altaer had geweest und die taeffel vanden altaer geworpen, die byden heren vanden raedt vanden altaer getogen is, seggende voerts, dat der jonger gesel binnen vier off vyf daeghen alhier gestorven aen id hoochste altaer geweest und daer van oeck yetwes afgebroecken solde hebben, als hy getuyge dit leste heeft hoeren seggen. Seyt, oeck een vanden beeldestormeren by onsen genedigen heren stadtholder doen hangen sy und gevraecht off Peter van Stralen nyet mede eenen vanden beeldenstormers sy geweest, seyt hy, die spreeckt, tho vermoeden dat dvoerscreve Peter een vander voerscreven vier gildemannen sal zyn, evemael heeft hy getuyge wal verstaen, dat dvoerscreve Peter van Stralen mede spoliatie inder kercken gedaen solde hebben, und opten vordere inhalt desselfs articules gevraecht seyt daervan nyet tho weten. Opt XIX, XX, XXI und XXII seyt daer over all nyet van tho weten. Ende was onderteyckent aldus. Ich Dyryck Knyt custos ecclesie Venlonensis.
XIIII Den XXX und lesten septembris voer middach.
XV Johan Breman, die jonge, burger deser stadt Venloe, alt drye und dertich jaer ongefeerlich, en Johan Claessen, burger deser stadt Venloe, alt seven ende vyftich jaeren, leggen dezelfde getuigenissen af als de anderen. Alleen op vraag XV seyt Claessen, dat hy deposant eenen Holtacker op der heeren oft S. Joriaens altaer heeft sien staen die due-
ren vanden altaer afbreken, welck Holtacker by den borgermeysteren und heren vander stadt van het voerscreven altaer afgetogen is, seggende voerth hy deposant, dat id ghoene aen S. Claes altaer gebroecken oft gedestrueert zy, dat id geschiet was aleer hy getuyghe der tyt inder kercke gekhomen was. Und op den vorderen inhout desselfs articules gevraecht, seyt dat hy, die spreeckt - - als een vander XXXII byden heren mede verhoeren wezende - - onder anderen gesien heeft, dat Jacob Goris, Jan van Bracht, Meyster Dirck, eertyts schoelmeester geweest hebbende, und Jacob van Wel id antwoert over en weder over gedragen hebben, alst id verdrach tusschen den heren und den guessen eder sectarissen opgericht is worden, twelck die principaelste zyn geweest die af ende aen gegaen hebben. Und gevraecht wie die principaelste syn am lesten geweest, als der predicanth verdreven is, seyt dat Joost van Meerssen der tyt id woert vanden guessen wegen dede, seggende voerts, dat tho bedencken steet, dat Jan van Bracht mit zyn gesellen, hier voere benoempt, deser tyt mede die principaelste geweest zyn, hier by voegende dat, alsoe Joost van Meerssen onder anderen sachte, dat hy begheerde dat der predicant noch acht dagen mocht verblyven, soe hy noch rekeninghe tho doen had, hy deposant den voerscreven Joost daer op seyde: bestaat ghy weder tho muyten, mitz welck eenen Peter Spronck schoenmaker mit luyder stemme riep, hy - - denoterende den predicant - - sal der uuyt und nyet een uhre inder stadt verblyven, mits welck een yeder naer zyn geweer liep. Opt XIX, XX, XXI und XXII seyt daervan nyet tho weten. Onderteyckent Jan Claes.
XVI Dirck Kuyten, custos der parochie kerk binnen Venloe, andermael bescheyden und gevraecht synde, wat hy coster, eenmael comende mit den yetzigen pastoor - - om mitten Heyligenweerdigen Sacrament by een cranck vrouwpersoen tho gaen - - etlicke burgeren of inwoenderen heeft hoeren spreken, seyt hy coster und deposant voerscreven dat hy, die spreeckt, dese somer is mitten pastoor vander kercke alhier comen gaen mitten Heyligen weerdigen Sacramente om by een cranck vrouwpersoen tho gaen und comende omtrent ende by id huys van een weduwe, Ursule Goutzsmit genaemt, heeft hy deposant aldaer sien staen Peter van Stralen und hem hoeren seggen jegens den pas-
toer: waer wilt ghy mitten Judas buydel heene gaen, soe die pastoer seker buydel om den hals mochte hebben, daer id Heylige weerdige Sacrament inne was, und hy, coster, ter selver tyt voertz comende aenden cruys ofte marck, heeft aldaer eenen sien staen, Duyckercken genaemt, synde een weert aender Laerpoert und hem hoeren segghen: schaemt gy papen noch uwer boeverien nyet, als die pastoer ter selver tyt met het Heylige weerdige Sacrament daer langens ging, seggende hy getuyge voertz, als hy demmaes mit den voerscreven pastoer byden crancke persoen geweest had, und comende verby eenen huys, Vryburch genant, dat aldaer eenen syn hoeft ther veynsteren uuyt gesteken heeft, und totten pastoer gesacht ‘gaet heennen mit uwen meelgot voer duysent duvel.’ Und gevraecht hy deposant, wie der selfder zy geweest, die zyn hooft ter veynsteren uuytgesteken und die woerde alsoe gesproecken, seyt vanden pastoer verhoert tho hebben, dat hy Symon Tuenis genant solde zyn. Und voertz gevraecht wes hem van desen voerleden handel bewust, seyt datter alhier twee wysmoederen inder stadt zyn, daer der eender van Gue Baersdonck genaemt is, die mit die jonge kynderkens, als sy geboeren waeren, heeft in trans Cedron byder predicant Engelbertus gegaen und die selfde kynderen van hem laeten kerstenen; hier na heeft hy getuyge ons gesacht opt XVe articule van onser instructie getuycht tho hebben, van vier gildemeysteren van id kremergilt. Seyt hem bedacht und bevraecht tho hebben, dat der tyt maer twee van dyen hy, die spreeckt, genoempt heeft van idt voerscreven gilt gildemeysteren syn geweest, is tho weten Jacob Doeyssen und Peter Swagerman, seggende nyettemin, dat dese twee und die twee, die hy, die spreeckt, op ghisteren op idt XVe articule van onser instructie naemhaftich gemaeckt heeft, die kercke evenwael gespolieert oder gedestrueert hebben, als hy deposant aldaer opt voerscreve XVe articule daer van op ghisteren getuycht heeft. Und gevraecht, wie die twee ander gildemeysteren van id cremergildt waeren, seyt dat Dirck Freycken mede een geuse und Henrick Boenen, meester Henrick Boenen bastaertsoen, gildemeysteren der tyt syn geweest, al twelck, hy getuyge, byden eedt, die hy als coster deser stadt gedaen, getuycht und gesacht heeft. Und was onderteyckent aldus: Ick Kuyten custos ecclesie Venlonensis.
XVII Jehan Peter die cuypers soen, burger deser stadt Venloe, heeft byden eedt, die hy Coe Mat und deser stadt als maeckuler van den hering alhier tho lande tho besien gedaen heeft, getuycht und gesacht, als volcht. Und gevraecht op id XV articule van onser instructie, seyt, dat hy, als een gildemeyster van synen ampte inder kercke synde om syns giltz altaer tho bewaeren voer eenyge spoliatie, aen S. Joriaens altaer gesien heeft eenen Holtacker daer op slaen und id seifde afbreken, mit oeck eenen Willem van Bree haemeecker. Und gevraecht of hy getuyghe geen meer aldaer of inder kercke heeft gesien, die beelde breken, seyt datter wel meer jonge gesellen van buyten und sunst geweest hebben, dan hy getuyge en kent die nyet. Und gevraecht opten vorderen inhouden desselfs articule seyt nyemantz vander geussen in zyn wapenen gesien tho hebben, seggende voertz daer op gevraecht synde, dat nadyen veraccordeert was, dat die predicant Engelbertus vertrecken solde, opten stadthuyse gekhomen syn Joost van Meerssen, Jan Timmermans, Guert van Bracht, Jan Leyendecker und Jan van Bracht mit meer anderen und hebben begheert, dat men den predicant noch acht daghen solde uuytstellongh gheven om alhier tho moegen verbliven, welck byden heeren vander stadt afgeslagen is, waer nae id rumoer by den burgeren opgekomen is, dat die goede burgeren aenstont den predicant uuytter stadt wolde hebben, wie oock geschiet; meer en wist hy deposant nyet, onderteyckent Jan Kuper.
XVIII Peter Muessers, borger deser stadt Venloe, behoerlicken geeedt und opt XV articule van onser articule gevraecht, seyt, dat hy inder kerck der tyt nyet geweest en heeft, want hy aende kercke khomende - - soe hy gildemeyster vanden beckeren was - - heeft die kerck toegesloeten gevonden, soe die kerckenschenderie all geschiet was, und op den vorderen inhout desselfs artikels gevraecht, seyt, dat hy getuyge der tyt, als die sectarissen angen Cedron in oer harnas stonden, heeft tusschen beyden sien gaen - - als seker verdrach demmael opgericht is - - Reyner Ingen Betu, Goert Huyskens, jonge Jan Putten, Jan Leyendecker, Michiel Kreynckens, Jacob van Well, Jan van Bracht, Jan Goris und Jacob Goris, die hy getuyge vander sectarissen wege angen Cedron - - wie voerscreven - - in oer harnasch staende aenden heren af ende aen heeft sien khomen,
seggende - - daer naer gevraecht synde - - der tyt andes sherens huys nyet geweest tho hebben als Joest van Meerssen mitten synen, solde byden heren geweest syn begherende, dat der predicant noch acht dagen soude moegen verblyven, und gevraecht, wie uuyt der beckeren gilde angen Cedron in oer wapenen gestaen hebben, seyt Willem Ruwen, Peter Adens, Michiel Schuyrbier, Pauwels van Aken aldaer gestaen tho hebben. Und gevraecht off daer gheen meer uuytten selfde gilde tho nyeuwer predicatien gegaen hebben, seyt dat Jan Ingen Oven, Ruth van Tits und zyn broeder Derick van Tits, und Peter van Glabbeeck totter nyeuwer predicatien gegaen und oer burgemeyster nyet gevolcht en hebben, seggende nyettemin hy, getuyge, die leste vier aengen Cedron nyet int wapen geweest tho hebben, und voertz hy deposant daer op gevraecht synde, seyt, dat Rut van Tits een van syn kynder heeft vanden nyeuwen predicant laten doepen; hier nae heeft hy getuyge gesacht, dat noch een backer Jan van Hasselt genant mede angen Cedron in zyn harnasch geweest heeft, hier by voegende hy deposant, dat hy, die spreeckt, als een gildemeyster vanden beckers alle die beckers, hier voer by hem getuycht, opgen Cedron in oer wapenen und sunst tho preken geweest hebben, die selfde den heren vander stad alhier heeft by geschrift overgegheven. Und heeft hy getuyge tot onser commissarissen versoeck syn marck alhier onder gestalt.
XIX Verder worden Meyster Jan van Naerden, medicus et chirurgus und borger deser stadt Venloe, olt over zyn sestich XX jaeren, alsmede Peter Spronck, schoenmaker burger deser stadt Venloe, olt omtrent syn veertich jaeren, ondervraagd, maar brengen niets nieuws; alleen op vraag XV, wie die ghene syn die uuyt het schoenmaecker gilt totter nyeuwer predicatien oft in oer wapenen angen Cedron und sunst mitten heren nyet gestanden hebben, seyt hy getuyge, dat een vander vier gildemeysteren, Michiel genant, wonende opden hoeck aen de Mercktstraet beneven een pelsser, sich vast byder guessen gehalden heeft mit ter nyeuwer predicatien tho gaen, item een schoenmaker Coup genant und alle die drye Haemeeckers, te weten, Driesken und syn broeder Dirck, und Willemken Haemeecker und meer anderen, diemen vanden andere gildemeyster van dese ampten, Jan Deemen een sadelmaker und Jan Krane
schoenmaker, am besten sal kunne vernhemen, soe in getuyge die namen und toenamen soe eygentlick nyet bewust en zy, wie wel hy deposant mede een gildemeyster van id schoenmaeckerampt is, soe hy nyet alhier geboere sy, dan alleen ettelicke jaeren gewoont heefft. Und was onderteykent Peter Sprunck.
XXI Getuige no. XXI, Lenart Putten, borger deser stadt Venloe, olt ongefeerlich twee oft drye ende viertich jaeren XXII en getuige no. XXII, Deerling van de Groeff, borger deser stadt, olt ongefeerlich vier off vyf ende tzestich jaer, leggen dezelfde bekende verklaringen af.
Den eersten Octobris ipso Remigii.
XXIII Jan Kroenen, schoenmaecker, een vander vier gildemeysteren vanden selfden ampt, burger deser stadt Venloe, olt ongefeerlich eenen veertich jaer, behoerlicken geeedt ende gevraecht, wie die ghenen syn uuyt zynen gilde, die am Cedron in oer wapenen und sunst jegens den heren gestanden und to der nyeuwer predicatien ofte ten avontmael gegaen hebben, seyt, dat hy, deposant, als die sectarissen angen Cedron stonden uuytter stadt, und dat hy ter selver tyt voerder stadt comende eerst innegelaten is, na dat demmael seecker verdrach opgericht, und sy van den Cedron verscheiden waeren, seggende nyemants uuyt zynen gilde tho kunnen noemen oft tho weten, die tho der nyeuwer predicatien oder nachtmael gegangen und tegens den heren in oer wapenen ofte sunst gestanden hebben. Und gevraecht, hoe die drye Haemeeckers sich gehalden, seyt sulcx nyet tho weten. Und gevraecht, wie sich Michiel van Aerssen synen medebroeder, een vander vier gildemeystren, gedragen, und off hy, getuyge, hem degelycx oeck sich ter kercken heeft sien comen, misse und preken hoeren, seyt sulcx van den anderen synen medebroederen tho weten van Johan Deemen und Peter Spronck wel gesien tho hebben, aver van Michiel van Aerssen voerscreven nyet. Und gevraecht off Jacob Goris, Jan van Bracht, meester Dirck die Wilde, Jacob van Wel, Jan Timmerman, Guert van Bracht und Jan Leyendecker nyet mit Joost van Meerssen af ende aen gegaen hebben, seyt hy deposant nyet eygentlick tho weten, off zy daer mede geweest hebben, seggende nyet to min oerluyden wel negen oft thien in getall geweest tho zyn, daer naer zyn besten onthalt een van Mercators kynderen mede onder is geweest, dan hy, die
spreeckt, seyt nyet tho weten tho noemen. Ende was onderteyckent aldus, Jan Krenkens.
Eodem die namiddagh.
XXIIII Guede Baersdonck, borgersche und geswoeren wysmoeder deser stadt Venloe, ongefeerlick ses ende dertich jaer olt, heeft by haeren eedt und vrouwlicke eer haar handt op haer borst liggende und byden eedt, die sy deser stadt als wysmoeder gedaen heeft, getuycht und gesacht als volcht. Und gevraecht off ende wat kynderen sy van vrouwen idt voerleden und dit jaer ontfangen und in trans Cedron byder nyeuwen predicant tho doepen gebracht heeft, seyt dat Guert die Roede, und Lenart die Wilde, smit, wonende opden Peperstraet, und eenen Peter van Wissen - - wiens vrou Jen genant is - - oer kynderen in Cedron laeten doepen hebben, die zy getuyge van haerluyden ontfangen und aldaer gebracht heeft, uuytgenomen Peters van Wissen und Lenart die Wildens kynderen, wie sy, die spreeckt, seyt oeck van Dries Hanssens und Heynken Kurfmeeckers van yeder een kyndt ontfangen und in Cedron tho dopen gebracht tho hebben, und gevraecht off sy getuyge nyet Rut van Tits kynt ontfangen und van gelycken in Cedron ter dopen byden nyeuwer predicant gebracht heeft, seyt sulcx ontfanghen und aldaer gedragen tho hebben. Nescit scribere.
XXV Metgen van Baerle, geswoeren wysmoeder der stadt Venloe, soeven oft acht ende vyftich jaer ongeferlick olt, und gevraecht by wat vrouwen sy als wysmoeder geweest heeft, und wat und hoe veel kynderen sy van vrouwen alhier ontfangen heeft, die in Cedron ofte sunst vander nyeuwer predicanten gedoopt syn, seyt byden eedt, die sy deser stadt gedaen heeft als wysmoeder, dat zy van Michiel Schuyrbiers vrouwe een kint ontfangen, dat angen Hortsgen byden predicant aldaer gedoopt is worden, soe id aldaer gebuert is, seggende id eerste kynt, dat alhier ingen Cedron gedoopt is - - dat hy die spreeckt ontfangen heeft - - Lambert Klimmens kyndt, woenende opgen Houtstraet, geweest tho syn, daer ter selver tyt oeck angen Cedron by der nyeuwer predicant Engelbertus genant Goort Huyskens kynt gedoept is, twelck die ander wysmoeder van syns Huyskens vrouw ontfanghen had. Seyt oeck sy, deposante, van Jan Gorissen, Gerart Mostert, Dirck Huysman genant, een weever Jasken Knoop, Gerardt Sween und
Reyner van Kaekercken van oerluyder vrouwen kynder ontfangen tho hebben, die ingen Cedron byden voerscreven predicant gedoopt zyn, hier by voegende sy deposante, dat sy van Henrick Adams huysvrouw een kynt ontfangen heeft, dat mede ingen Cedron gedoopt is. Und gevraecht off sy getuyge by gheen meer vrouwen en heeft geweest und kynder daer van ontfangen, die by der nyeuwer predicanten gedoopt zyn, seyt maer by thien oft twaelf vrouwen geweest und kynderen daer van ontfangen tho hebben, die daer gedoopt zyn, die sy nyet vorder en weet dan sy getuyge hier voerens verclaert heeft, uuyt genomen dat sy, die spreeckt, seyt oeck by Frederick Juenens huysvrouw, Peter Maes thollener der stadt Venloe dochter, geweest und van haer een kynt ontfangen tho hebben ongefeerlick ses oft seven weken geleden, seggende, dat kynt alhier nyet gekarstent tho zyn, und dat die voerscreve Frederick Juenen mit zyn huysvrouw und id kynt naer Franckfort syn. Und gevraecht of zy getuyge die gevaders nyet en weet, seyt die nyet tho weten, seggende - - des gevraecht zynde - - mit gene kynderen ingen Cedron geweest tho zyn. Und was onderteyckent Met van Baerlen.
Den III October anno 1567.
XXVI-XXVII Goert der Greeff, der nachtweecker, und Jan Joris, deser stadt vereede diener, hebben - - gevraecht zynde - - eindrechtelick und een yeder besonder byden eedt, die sy Coe Mat und deser stadt Venloe gedaen, getuycht und gesacht als volcht. Und voer eerste gevraecht, soe sy Goert Huyskens nabueren zyn, wie die ghene syn die op S. Bartholomeus dach anno 1566 voerleden den predicant Mr. Lenart Vangen Horstgen in Goert Huyskens huys gebracht und aldaer mit hem gedroncken hebben, seggen dat dese naebeschreven burgheren und personen demmael op S. Bartholomeus mit den predicant Mr. Lenart voerscreven inder stadt gecomen und voer Goert Huyskens huys gegaen syn, tho weten Jan van Bracht und syn soen Gaert van Bracht, Peter van Stralen, Jan ende Goessen, gebroederen van Lauwendael, Jan ende Reyner Cannegieter, Jacob Doeyssen, Thysken Raymaker, Jacob Cillien, Sybert van Blerick, Jacob off Juecheling Swart, Anthoenis van Bon, Jan Ingen Lyndt mit twee soenen, Rockus und Dirck, Jan Kiespenninck, Hans Hueymeecker, Besegen die Schroeyder, Jan Raymaecker und Henrick Sticker, Jacob Hout-
acker, Jan Gout, Peter van Stralens broeder, Jacob van Sesken, Hubertgen Timmerman, Coenraedt, Jacob und Johan Krieckelman, Philips Boems, Floris die Glaesmaecker mit veel meer anderen, die sy, die spreecken, seggen gesien tho hebben mitten voerscreven predicant ten voerscreven daghe, als hy gepredickt had, innecomen und hem voer Goert Huyskens huys, wie voerscreven, sien geleyden. Seggende voertz sy, deposanten - - des gevraecht synde - - dat veel van dyen sy hier voer naemhaftich gemaeckt hebben oeck den selfden avont als op S. Bartholomeus dach voarscreven ten huyse van Goert Huysken mitten voerscreven predicant gegeten ende die wyn gedroncken hebben, daer by voegende, dat zy getuygen Jacob van Wel, Reyner Ingen Betu, Jan Cannengieter, Reyner Raets, Jacob Kreynckens und syn broeder Michiel gesien hebben in Goert Huysken den avont mede ingegaen und byden predicant aldaer verblyven. Und voertz sy deposanten, gevraecht upt XVe articule van onsen instructie, wie die hoefden ende leytzmans syn geweest der beeldestormeren ende autheurs vande wapenen inde hant tho nhemen ende sich met rebellie, ongehoersaemheyt ende wederstandt tegen zyn Mat und den heren van deser stadt Venlo tho stellen. Und voertz opt XVII articule van der anteyckenongh der vernyeuwongh, ons byder heren van deser stadt Venloe vurscreven verhantreyckt, wie die ghenen syn, die id voerleden jaer ind Octobri und beloecken paesschen lestleden inden Trans Cedron int harnasch oder mit geweer gestanden und sunst die principaelen daervan geweest syn, seggen sy deposant eendrechtelick und een yeder bysonder dese nabeschreven personen inden Cedron in oer wapenen sien staen tho hebben, und voer eerst inden voerste gelederen Dierick Haemaecker, wesende een bevelhebber, Coenraedt Crieckelman, Henrick Ingen Lyndt mit twee soenen, Henrick Ingen Vryburch, Hieronymus van Lom, Dierick Kreynckens, Jacob van Wel, Lucas die Brouwer, Ingen Mant, Dirck Ingen Betu, Vullinck van Bracht mit zyn een soen, Philips Boems, Jan ende Goessen gebroederen van Lauwendael, seggende voertz, dat zy deposanten aldaer in Cedron in oer wapenen als voerens hebben sien staen Peter ter Vorckel, Erasmus Scheers, Dirck dien Roede, Nys Claes, Jan Cuyper aende Laerpoert, Jan Duycker, Christoffel van Wanckum mit zyns
wyfs soen, Willemken Ruwen, Jacob van Sessen, Peter van Soelingen, Sybertgen Honnen, Driesken Haemeecker, Zeger van Soelingen, Peter Adams, Thysken van Spitzel, Lenard Byeman, Jasken Knoop, Jan Metsmeker Jacobs soen, den heer van Brederode gedient hebbende, Jan van Luens soen, Haecxken die Wever, Peter Nuyn - - die zyn soen corts aende pest gestorven is - - Peter van Boyssen, Goessen Kaes, Bussemeyster die Eeckmans dochter heeft, Woltert van Zittert Ingen Marienburch und Thuenis die Pelser syn broeder, Floris den Glaesmaecker, Dirck Ingen Sloeyt, Rockus Ingen Sluet, Aert Ruers met zyn soen Michiel Demmer, Peter Pelsers soen, Peter Swyntgens, die Pelser Smeedtgens, Dirck Rouwen, Peter van Stralen, Jan Goris Jacobssoen, Jacob Houdtacker, Herman Gout und Jan Gout, Peter van Stralens broeders, Thys Dries, Dirck Pullen, Marteken van Kessel, Lambert Tymmerman, Jan van Tongeren twee soon, Marten Vriericx brouwer, Peter Muller schroeyder, Jacob Mercator, Jan Cannegieter, Reynier Raets, Dubbel Byl, Otto vander Graef mit zyn wyf soen Jan Krieckelman, Jan Kiespenninck, Gerart Mostert, Goessen Brugmans met zyn soen, Lenart die Wilde, Smit, Peterken Vercken, Tulman Weigers, Gielis Kannengieters soen, Jacob und Conrart gebruederen inde apteeck, Guert van Bracht, Balthasar IJserehemer, Hubertgen Timmerman, Jacob Crieckelman die goltsmit, Reynier van Dalen, Jan Straetmaecker, Pauwels van Aecken, Peter Pullen schoenmaecker, Jeughen, die smit, mit zyn knechts, Lenarth Deckers, Claes Sthoppelman, Hans Nagel, Henryck Loeyen, Gherit die Veer, Gerart van Schelberg, Daem van Beeck, Gerart die Groet, Keltgen van Bracht, Jan Lummen, Jan Loeyen, Engel Schenck, Joost van Meerssens swager, Jan van Baerle Meritgens soen, Guert Wynen, Peter Vorster, Dries Scheers, Jan Koeten genant Knaphetgen, Willemken van Bree, haemeecker, Jan Tuyt, Lenart Knoop schroeyder, Dirck Huysman, Derick die Wiltschut, Thuenis van Bon, Gerart Ingen Coup, Jacob Verrits soen, Franck Huysken, Poppen schroeyder, Guert Byemans und syn soen Henrick, Gerart Baekhuyshey, Laurens, die peter des straetmaeckers dochter heeft, mede eenen straetmaecker, Michiel Schuyrbier, Willem die dreger genant Ghuytz, een dreger Venlo genant, Peter van Gelre, Henrick die Muer van Aernhem,
Derick die Timmerman Jacobssoen, Jan Huysken, Jan Oeyen, Jan Verstege, Jan Ingen Coup, Neesgen Alberts twee soen, Jan Timmerman, Dirck Verstege, Leen van Belffens soen, Thysken Raymaecker, Gilen genant Jacob Wynter alias Doyssen, Jan Ingen Ovens soon, Hans die Haeymaecker, Herman Potgieter, Thys Ingen Duyfhuys, Willem Maustert, Mr. Dirck die Wild und Sybert van Blerick. Und gefraecht off zy deposanten Joost van Meerssen inden Cedron in zynen wapenen nyet en hebben mede voer aen sien staen, seggen zy getuygen, dat sy, die spreken, den voerscreven Joost van Meerssen inden Cedron wel gesien hebben mit een rappier aen zyn zyde gaen af ende aen und om dat volck, die daer in oer wapenen stonden wie voerscreven, hebben aver nyet gesien, dat hy, Joest, vorder wapenen gehadt heeft, wie wel sulcx moegelicx und ander wel gesien moegen hebben. Seggen oeck dat sy, deposanten, Reyner Ingen Betu, Jan van Bracht, Goort Huyskens, Aert Ingen Koep, Henrick Mercator, Reyner van der Donck, Jan Ronde und Jan Goris der alde rentmeester ter selver tyt inden Transcedron - - als die andere aldaer in oer wapenen, wie voerscreven, stonden und sonderlingh die eerste reyse - - hebben sien sonder geweer af ende aen gaen sonder eenyge wapenen aen tho hebben, soe tusschen die heren van der stat und die aldaer wie voerscreven gewapent stonden, als anders, daer seker verdrach van opgericht is ter selver tyt, und voertz gevraecht, off die geusen oder sectarissen nyet een tyt lanck ende bysonder waeck gehadt hebben und weer die bevelhebbers oder oversten daer van geweest zyn nae vermoegens idt XIX articule vander opteyckenongh byden heren ons verhandtreyckt. Seggen sy, deposanten, byden voerscreven eedt, dat die guesen offte sectarissen, wie mense noemen will, acht off thien off twaelf daghen mede wacht gehalden, und dat Vullinck van Bracht und Aert Ingen Kroon - - soe lange id wie voerscreven geduerden - - dagelicx sich mede op des heren huys erschenen hebben und die wacht vanden sectarissen gestalt und een yeder bysonder geschreven und opgelesen, wie dat waecken sold, seggende hy, deposant, Jan Joeris eenmael vanden Aert Ingen Croon voerscreven om tho waecken gestalt tho zyn. Seggende voertz zy, deposanten, dat sy soe opten stadthuyse als opter waecke byden voerscreven Aert Ingen Croon und Vullinck
van Bracht hebben sien comen Jacob van Well, Joest van Meerssen mit twee soenen, Jacob Wynter, Schenck eertyts prior tho Zyburch, Michiel Kreynckens, Reyner Ingen Betu, Conraet Crieckelman, Dirck Ingen Betu, Rochus Ingen Hueyk und dat die mede gewaeckt und voertz den anderen bevoelen - - der een meer dan dander - - hebben, waer und op wat oerden sy waecken sollen, seggende zy, getuygen, dat Vullinck van Bracht, und Aert Ingen Croen die waeck by geschriften gehat und die opgelesen, hier by voegende Goert die Greef, die nachtweecker deser stadt, dat Aert voerscreven eenmael syn wacht die hy, die spreeckt, gestalt had, opgeschreven heeft. Und voertz gevraecht, wie die beeldestormers inge groete kercke und in Trans Cedron syn geweest, seggen zy getuygen sulcx nyet gesien tho hebben, soe sy, die spreecken, ter selver tyt byden heren und sunst op anderen oerden vander stadt - - daer sy van den heren geschickt - - geweest, seggende nyettemin die openbaer spraeck tho gaen, dat ingen Cedron Tunis van Bon, Lenart die Wilde Smit, und eenen Laurens, die des straetmaeckers dochter heeft mede een straetmaecker synde, die beelde gestormt solden hebben, hier by voegende hy getuyge Goert die Greef, dat hy eenmael heeft sitten drincken mit Dirck die Wiltschut, und Willem die dreger genant Guytz, und dat die ter selver tyt sich verboechden, wie sy die heyligen ingen Cedron afgeslagen ende verbrant hadden, und dat die beelden gebrant hadden off se mit olye gesmeert hadden geweest. Und sy getuyghe voertz gevraecht, wie sy am lesten, als die predicant Engelbertus uuyt gedreven is, und die sectarissen ingen Cedron stonden, gesien hebben af ende aen gaen tusschen den heeren vander stat und den voerscreven sectarissen, und wie idt woert van oerluyden wegen demmael gedaen heeft, seggen dat zy getuygen hebben af ende aen sien gaen: Joost van Meerssen, Jan van Bracht, Jan Tymmerman, Philips Boems, Jacob van Well, Reyner Ingen Betu, Jan Leyendecker, Jacob Goris, Christoffel Cannegieter, Jan van Luens soen, Michiel Kreynckens, Henrick Mercator und Daem van Beeck, und dat Joost van Meerssen der tyd dat woert aenden heren van der stadt vander geussen oder sectarissen wegen gedaen heeft. Und sy getuygen gevraecht, wie die boeden dit und id voerleden jaer vander guessen und sunst rebellen syn geweest, seg-
gen, dat Peter Zwyntgens, Reynier van Dalen, Willem die dreger, genant Guytz, een sackdreger Venlo genant, Jacob Eyllien und eenen Jacob Houtacker die voerscreve boden zyn geweest, die sy alle tyt uuyt ende in hebben sien loepen. Und sy deposanten hin forder gevraecht, wie onder ander bevelhebbers syn geweest, als die sectarissen ingen Cedron gewapent stonden, seggen Dirck Haemeecker und Sybert van Blerick geweest tho zyn, hier by voegende, dat dvoerscreve Sybert van Blerick mede een vanden voerscreven bode is und dat hy meester Lenart den predicant vangen Horsegen gehaelt heeft, als am eersten byden selven alhier gepredickt is worden, als die gemeen spraeck alhier is, seggende oeck sy deposanten des gevraecht synde, dat Jan Metselaer Jacobssoen und die Pelser Smeetgens soen den heer van Brederode gedient, und Rochus Ingen Sloeyt und Peterken Verckenswyn gelt vander guessen wegen alhier uuytgegeven hebben, und dat Philips Boems und Jan Timmermans secretarien vander guessen alhier zyn geweest. Seggen noch sy getuygen des gevraecht synde, dat Lucas Ingen Maet id bier bestelde, dat zy droncken als die sectarissen in Cedron in oer wapenen stonden. Und thans lesten seggen sy, deposanten, gevraecht, dat sy Henrick Ingen Lyndt und Derick Haemeecker hebben hoeren spreecken dese woerden: wy syn noch al tho sien, doen Henrick und Derick voerscreven mitten anderen in oer wapenen stonden in Cedron als seker verdrach daer nae opgericht is, doen sy voertz vangen Cedron nae die voersproecke woerden alle te samen mit oer geweer aver die merckt getrocken und gepasseert zyn. Ende was onderteyckent Goert de Gref de nachtweecker. Jan Joerys.
Eodum die namiddach.
XXVIII Peter van Thoeren und Willem Vermosen, deser stadt XXIX verede dieners, hebben eendrechtelick und een yeder bysonder byden eedt, die sy Coe Mat und deser stadt und den borgemeysters als dieners gedaen, getuycht und gesacht als volcht. Und voer eerst gevraecht, wie sy deposanten mit den predicant vangen Horsegen hebben sien in deser stadt comen und ten huyse van Goert Huysken geleyden, seggen, dat sy alle die ghene, die hier voerens by Goert den Greef vander nachtweeckers und Jan Joris genoempt syn, mitten predicant hebben sien innecomen und
XXX, XXXI XXXII XXXIII Goert die Greeff, vander nachtwekers, und Jan Joeris andermael bescheyden synde, voerts dvoerscreve Peter van Thoeren und Willem Vermasen gevraecht, wat borgheren und sunst alhier woenachtich alleen ter nyeuwer predicatie als alhier voerder stadt und voerts inder stadt ingen Cedron gegangen, sonder dat sy in oer wapenen jegens den heren gestanden hebben, seggen eendrechtelich und een yeder besonder, dat zy desse naebeschreven burgheren und personen hebben alleenlich tho der nyeuwer predicatien sien gaen, sonder tho weten dat zy in oer wapenen
gestanden hebben, tho weten Peter van Mens, Lenart van Eyck, des wevers knecht by sesken Jan Grout, Metgen Merx mit oer dochter, Jacob Emons, Jan van Luen met zyn wyf, Jan van Heythuysen met syn wyf, Gue Baersdonck mit oer man Peter Donck, Jan Metsemaecker der alde, Claes van Lom mit zyn wyf oer suster und knecht, die sedder een schroeyder, Jan Ingen Sloeyt, Pelser Neffens die schoelmeyster, die jonghe Scheecker met zyn wyf, Meester Thoenis van Kempen bussemaecker, Grietgen Teeckens soen, Tulman Sloot, Lambert Muller, Jan Raymaeckers wyf mit oer soen, Jehan Bourman mit syn wyf, Aeltgen Bruyns soen, Elys Stroppemaeckers drye soenen, der alden Kaes und syn wyf, Peter die GoltsmitGa naar margenoot+ mit een soen und dochter und soens wyf, Pelgrim kremer, Harman Gruythof, Jehan Gout geltsmit, Kuyppens soen die schroeyder, Lysbet van Brugh mit oer dochter, Heynrich Schoenmakers wyf mit oer kynder, Willemken die oem und daer neven die Pelsers wyf Goesen Buegel, Henrick Rayemaeckers kynderen, Neesken Nytens mit oer dochter, Jan Muller mit zyn kynder, met Dolhutgens Meusken nys, Dries broeder met syn suster, Hubert Pelser, Jan Smeedts en huer veerder, Jan van Tongeren mit zyn wyf, Marten Knoop, Jan van Homoet, Peter Hannen, Peter Potgieter, Willem van der Donck mit zyn huysvrouw, Anna Cannegieter ende haer dochter, Henrick van Bracht, Goert die Roede met zyn wyf, Anna van Bracht mit twee dochteren, Aert de Lupenden, Reynier van Kaeckerken, Dirck Tekens met zyn wyf und kynt, Henrick Bolwater, Dirck Honnen met zyn huysvrouw, Henrick Klueyssen mit zyn soen, Anna Thoms mit haer dochter, Heynrick Kaeckels soen, Gherrit Leuwerick, Zeger Kynen, Peter Vuylckens, der Gulicker, Peter Maes vanden Bossche, Thysken Noeltgens, Beel Koppennols mit twee soen und twee dochter, Thulman van Eyck, Dirck Wynekens mit sich vierden, Jan Kranen, Merten Pechter, Jacob Toet Moel, Peter Pauwels met zyn vrouw, Zeger van Lyt, Hensken in Clingerbeeck, Peter van Loen, Dirck Reynens soen, Jacob Kreynckens, Josse Baets van Beringen mit twee dochter, Willem Swagerman, Franck Putten met syn soen und twee dochter, Peter inden Witte Lelie, Brosius mit zyn wyf und soen, Peter Claes inde waghe mit zyn wyf und dochteren, Gielis Kannegieter mit zyn vrouw und
XXXIIII Guede Baersdonck, wysmoeder deser stadt Venloe voerscreven, sich bedacht hebbende, by wat vrouwen sy dit und id voerleden jaer anno XVc ses und tzestich meer ge-
weest is, daer sy kynderen van gegrepen heeft, die in Cedron byder nyeuwer ketterschen predicant gekerstent oder gedoopt syn, dan sy, die spreeckt, by haer voergaende kontschap benoempt heeft, und voer eerst haer getuyge wal scherpelick den eedt, die sy deser stadt und am lesten ons commissarien gedaen, voergehalden und gevraecht, wie voerscreven, by wat vrouwen sy deposante meer is geweest, dan sy am lesten benoempt heeft, daer sy kynderkens van gegrepen heeft, die sy in Cedron by den ketterschen predicant tho dope gebracht heeft ofte gebracht zyn, seyt und tuycht byden eedt, die sy deser stadt als wysmoeder und am lesten voer ons gedaen, dat zy getuyge van Goert Husken, Goese Kaes, Jan Goeris opgen cruys, Dirick Huecken, Aert Kraemen, Jacob Kreynckens, Driesken Haemeeckers, Willemken Rouwen, Marten Wegge, Dirck Honnen, Peter van Bracht, Thys Weggen, Lambert Muller, Bestgen een Schoeder, Gerart van Schellberck, Gerart die Veer, Nys Peters, Ambrosius Hieronymus van Lom, und van twee schippers van buyten haerluyden vrouwen kynderkens gegrepen heeft, die sy, die spreeckt, seyt by haer getuyge als anderen ingen Cedron byder nyeuwen ketterschen predicant tho doepen gebracht syn, seggende, dat die predicant die kynderkens gedoopt heeft oersake oers wetens, want sy, die spreeckt, int gemeen daer by is geweest. Und gevraecht die namen vander twee schippers van buyten, seyt den eenen een burger van Nyemegen tho syn, genoempt Aert Opennaers, und dat hy mit een Beyerschip vaert, seggende des anderen schippers naem nyet tho kennen, dan vermeynt vastelick hem van Bommell geweest tho zyn. Und gevraecht, off sy getuyge nyt Jan Dyeck und des bussemakers van Kempen, wonende alhier op die beeck, syn kynt en heeft byden nyeuwen ketterschen predicant tho doepen gebracht, seyt die kynder van oer vrouwen gegrepen tho hebben, dan nyet tho weten waerse gedoept syn, soe se inden Cedron noch inden groete kerck nyet gekerstent syn, vermoet nyettemin sy, die spreeckt, dan Jan Dyecks kyndt tho Tegelen vanden predicant Engelberts gedoopt sal syn, want id aenstont naer syns Engelbertus vertreck was, dat Dycks huysvrouw inden craem beviel. Voerts gevraecht, wie die gevaders, die de kynderen geheven hebben, zyn geweest, seyt nyet tho weten tho specificeren wat gevaders yeder kynt gehadt heeft,
dan weet wel, dat dese naebeschreven personen vanden voerscreve kynderen in Cedron, als sy byden ketterschen predicant gedoopt zyn, geheven hebben, tho weten Michiel Kreynckens und syn huysvrouw, Tryn Ingen Betu, Anna Kreynckens, Jan van Glabbecks huysvrouw, Jan van Bracht, Belie Snecken, Peter Huets huysvrouw, Alit Swagermans, Merry Haemeeckers, Jacob Kranen, Arnt Kranens huysvrouw, Anna Kannegieters, Neesgen tPut, Jacob Kreynckens und Claes van Loms huysvrouw, die Hieronimus van Lom und Jacob Kreynckens Goert Huysken kynder geheven hebben, als sy ingen Cedron byden nyeuwen ketterschen predicant gedoopt syn. Seyt voorts datter veel gevaders van buyten syn geweest, die sy getuyge nyet en weet tho noemen, uuytgenoemen een vrouw Tryntgen genant, die een burgermeysters wyf van Stralen solde zyn. Nescit scribere.
Maenendach voermiddach des sesten Octobris anno 1567 voerscreven.
XXXV Guede Baersdonck, dardemaell erschynende und gevraecht, off sy nyet van dese nabeschreven persoenen oer huysvrouwen kynderkens gegrepen heeft, die ingen Cedron byden ketterschen predicant gedoopt syn, tho weten, van Cornelis Henrickssen, weert aende Maespoert, die Schermer, Sesken, die wever, die weert inden Roos, Dirck genant, Jehan Straetmaecker, Joost Kaes, Lenart Kruysken, Jehan Loeyen, Jacob Bonen, Lenart Deckers, Rochus und Dirck Sloeyt, Peter van Vorckel, Goert Mercator, Heynrick die Sedeler, Jan Scheeckers, Franck Lyntges, Peter Pauwels, Reynier Cannegieter, Tulman Veyers, seyt byden eedt, die sy deser stadt und ons gedaen, dat zy van Schermers wyff een kynt gegrepen heeft, dat ingen Cedron und van Lenart Kruyskens wyf tho Tegelen een kynt onfanghen heeft, dat aldaer tho Tegelen vanden ketterschen predicanten gedoopt sy, seggende voerts dat verscheide vrouwen van ander mans nyet gekyndert en hebben in twee oft drye und langer jaeren, und die gekyndert hebben van die hier voer beschreven staen, seyt sy, die spreeckt, dat die inden hoochkerck gekerstent syn uytgenomen Jan Loeyens kynt, twelck sy seyt nyet tho weten waer id gekerstent sy, wie wel zy getuyge seyt, id kynt van syns Loyens huysvrouw to Kaldekercken, onder den vorst van Gulick gehoerende, gegrepen tho hebben, der
oersaecken halven aldaer inden craem gaen liggende. Seyt oeck Franck Lintges wyf nyet tho kennen und derhalven nyet vorder daer van tho kunnen certificeren. Und voertz gevraecht of zy gheen meer kynderen gegrepen en heeft, die inden Trans Cedron by den ketterschen predicant gedoopt syn, seyt byden eedt als voerens nyemantz meer tho weten. Und verclaert nyet konnen schryven noch eenich marck gewoonlick syn tho stellen.
Eodem die namiddach.
XXXVI Anneken Munstermans, borgersche deser stadt Venloe, byden Trans Cedron woenende, alt ongefeerlick soeventich jaer, behoerlicken geeedt und opt XVe articule van onser instructie undt opt XVI vander anteyckenongh, by den heeren vander stadt van Venloe ons verhantreyckt, und voer eerst gevraecht, wie die ghenen syn die den predicant Engelbertum inden Trans Cedron ingefuert hebben, seyt dat die voerscreve predicant Engelbertus den vyfden Octobris anno XVc ses und tzestich voerleden is met mennichte van burgeren ingen Trans Cedron gebracht, daer van die principaelen syn geweest Jacob Goris, Jan van Bracht, Tuenis van Bon, Jacob van Well die schermer, Pieter Swagermans mit meer andere haer getuyge uuytter memorie. Und gevraecht, wie die hoefden und die genen syn geweest, die die altaren verdestrueert, und die beelden aldaer inden Cedron gestormt hebben, seyt, dat als die predicant, wie voergesacht, inden Trans Cedron mit grote mennichte ingebracht was, dat se anstont hebben in het kerckxken gebonst und geclopt, und alles daer neder geworpen, seggende nyet wyders daer van weten tho seggen, dan dat Thuenis van Bon mit zyn medehulpers haer, die spreeckt, onbewust, die beelden gestormt heeft. Und gevraecht, wie sy int haernasch aldaer ingen Cedron gesien heeft, seyt dat Henrich ingen Vryburch tot haer getuyge ter selver tyt quam, haer bevelende, dat sy haer licht solde uuytdoen, twelck sy seyt alsoe gedaen tho hebben und derhalven nyemants gesien tho hebben int harnasch. Verclaerende nyet tho kunnen schryven, und nyet meer van als tho weten.
XXXVII Alit Meyntkens, medeburgersche deser stadt Venloe, und byden Trans Cedron woenende, und geeedt alst behoert und gevraecht in aller gestalt, als Anneken Munstermans gevraecht, seyt thom yrste reyse sieck geweest tho
syn, und derhalven sulcx nyet gesien tho hebben, und voertz als sy int harnas stonden haer mit oeren nabueren verboeden tho syn uuyt tho syn, seggende der halven nyet tho kunnen vorder daer op certificeren.
XXXVIII Beel Haemstraetge, burgersche deser stadt Venloe voerscreven und by ende omtrent des Trans Cedron woenende, alt byden vyftich jaer, behoerlicken geeedt und opten inhout vant eynde vant XVIe artyckel vander aenteyckenongh, ons by die van der stadt verhantreyckt, gevraecht, wie sy gesien heeft den predicant inghen Cedron inbrengen, seyt, dat sy Jacob Goris, Jan van Bracht, Jacob van Wel mitten predicant tusschen oer gaende heeft sien inden Cedron gaen, den seer groete hoep van burgeren volchde, die zy getuyge seyt nyet tho sollen konnen genomen. Seggende, sy, getuyge, dat soe baldt sy inden Cedron mitten predicant ingecomen waeren, die altaren und beelden afgeslagen und gebroecken hebben, seggende sy getuyge gesien tho hebben, dat Henrick Kurfmeecker und een Pelser wonende ant gasthuys neven Thunis Spunen, naderhant gehangen, aen een sarcksteen stond en sloech om die an stucken tho hebben, und dat Thonis van Bon mede dat Heylich graff und sunst afbraeck. Und gefraecht wie die ghenen waeren, die voeraen und sunst in oer harnasch stonden, seyt sulcx nyet gesien tho hebben, soe sy opgen cruys oer man naeliep, die mitten anderen burgheren byden borgemeyster aldaer stonde. Und gevraecht, off sy weet dat Thonis van Bon die sluetelen van id convent Trans Cedron den prior heer Wilhem afgevordert solde hebben, seyt sulcx nyet gesien dan wel gehoert tho hebben dat hy sulcx gedaen heeft. Und onderteyckent aldus Bel Hamstraet.
XXXIX Christina van Bree, burgersche deser stadt Venloe und woenende byden Cedron, olt twee oft drye en veertich jaer, behoerlicken geeedt und gevraecht, wie sy heeft den predicant sien in Cedron infueren und die beelden stormen und die altaren afbreecken ind in oer wapenen immers voer ane gestanden hebben, seyt dat ten tyde, als die predicant inden Cedron ingefuert is, sy opten cruys by haer man was, und thuys comende heeft sy verstaen, dat die predicant inden Cedron innegebracht und die altaren und beelden verdestrueert waren, seggende voertz nyet gesien tho hebben, wie in oer harnas aldaer inden Cedron gewa-
pent stonden, soe sy kranck was. Ende was onderteyckent Styn van Brye.
Den VIIe Octobris anno 1567 voermiddach.
XL Henryck Boennebecker, kerckmeyster der parochiekerck binnen Venloe, opden articule van onser instructie gevraecht, heeft byden eedt, die hy de kerck van deser stadt voerscreven gedaen, getuycht und gesacht als volcht. Und voer yerst opt het II und III articule gevraecht seyt, sulcx nyet eygentlick tho weten, dan vermoeyt vastelick, so verde men in anderen steden und landen nyet gepredickt en had, dat die van deser stadt sulcx nyet en solden hebben durven dencken, hier by voegende tho beduchten, dat der drost van Bruggen Holtmuelen mit ophalden van seker predicante tho Tegelen nyet veel goets in deser saecken alhier daer toe gedaen sal hebben, soe verscheiden burgheren tho Tegelen der drostes predicanthen plachten tho gaen hoeren predicken. Opt IIII und Ve seyt, nyet tho weten, of id burgers syn geweest, die de predicant alhier eerst gevordert hebben oder nyet, und nye well gehoert tho hebben, dat yemant mit eenyge brieven ofte sunst gevordert solde syn omme den predicant alhier inne tho fueren. In zake vragen VI-VIII verklaart hij hetzelfde als vorige getuigen Balthasar Braets, Mr. Johan de Puth en anderen.
Eveneens betreffende de vragen XII en XIII.
Opt IX seyt sulcx besweerlick solde zyn tho kunnen seggen, overmitz hy, die spreeckt, nyet erkennen en kan die herten vander menschen. Opt Xe seyt nyet anders tho hoeren, dan sy sich gebuerlick halden. Opt XIe seyt nyet tho weten datter heymelick oft openbaer gepredickt wordt vander nyeuwer predicatie. Opt XIIII gevraecht met wyen die predicanten meest omgingen, soe wel eer sy bestonden tho predicken als nae. Seyt niet eygentlick sulcx tho kunnen seggen, soe hy getuyge seyt sich van oer geselschap gehalden tho hebben. Opt XVe seyt, soe hy getuyge inder kercken nyet en is geweest, dat hy der halven nyet en weet daer van tho certificeren, und op vorderen inhout dessels articules gevraecht, wie die hoefden ende leytsmans ende autheurs vande wapenen inder handt tho nemen syn geweest, ende sich mit rebellie, ongehoersaemheyt ende wederstant tegen syne Majesteyt und den heren van deser stadt tho stellen, seyt, dat hy getuyge,
als die ongehoersamen am eersten in oer wapenen gestanden hebben, opten heren huyse is geweest, und am lesten als der predicant uuytgedreven is nyet en heeft uuyt synen huyse geweest, seggende derhalven daer nyet van tho weten tho tuygen. Und gevraecht wie die ghene waeren, die de eerste reyse als die ongehorsam opten Cedron wie voerscreven in oer wapenen stonden, tusschen oer und den heren gingen, als seker verdrach opgericht is worden, seyt Reynier ingen Betu gesien tho hebben, seggende wel moegelick tho zyn, datter mit Reynier ingen Betu opter heren huys veel meer geweest moegen hebben, die id antwoert over ende wederover gedragen hebben, dan hy getuyge seyt sulcx nyet tho weten, overmith die mennichfuldicht vanden volck dat opter heren huys was. Opt XIX, XX, XXI und XXII seyt daer van und op als gevraecht nyet vorder daer van tho weten. Onderteyckent Henrick Boenenbecker.
Den VIIIen Octobris anno 1567.
XLI Jehan Wynen, liggende in Coe Mat dienst onder den erentfesten und froemen Reyner van Broeckhuyse, hopman und richter tho Doesburch, geeft dezelfde 24 mannen op, door vroegere getuigen reeds genoemd, die den predikant Engelbertus in de stad geleid hebben en dat men aanstonds na de predikatie de beelden in de kerken begon stuk te slaan. Und gevraecht wie die coster vander sectarissen, und of hy getuyge die nyet en is geweest, seyt dat hem, die spreeckt, sulcx angelanght is, dan en heeft tselfde nyet geweest, seggende eenen Peter Stelt coster geweest tho syn, die sy een woeningh inghen Cedron ingegeven hebben, dat hy poorte und kercke dagelicx op ende toe sol doen doen, als hy getuyge seyt gesien tho hebben, dat Stelt tho meer maelen sulcx gedaen heeft, und gevraecht, wie die hoefden und autheuren vanden wapenen inder handt tho nemen geweest und sunst ingen Cedron in oer wapenen gestanden hebben, seyt dat hy getuyge to ene reyse, als sulcx geschiet is, tho Diest und dandermael tho Aerssen und thom lesten onder het regiment, daer hy noch is, sy geweest, seggende derhalven nyet wyders daer van tho kunnen getuygen. Und seyt voertz dat hy hiervoerens onder die voerscreve XXIIII man een Vullinck van Bracht genoempt heeft, daer hy die spreeckt seyt seer tho twyffelen, of hy sulcx is geweest oder nyet, begerende derhalven
dat men den voerscreven Vullinck sal uuytdoen, und den jonge Jan van Putten Francks broeder in die plaets stellen, die hy die spreeckt seyt onder den voerscreven XXIIII gesien tho hebben. Und seyt voertz des gevraecht synde, dat hy getuygen gesien heeft, dat die Lange Kies, als die preken uuyt was, een secxken ophielde, ten eynde dat die luyden wat daer in werpen und geven solden, al twelck hy getuyge hier beneven by zyn eedt voer ons, in jegenwoerdicheyt syns voerscreven haubtmans, befestygt, und denselfden haubtman gebeden heeft van zyns getuygens wegen dit tho willen onderteyckenen. Ende was onderteyckent Reyner van Broeckhusen hopman.
Eodem die namiddach.
XLII Johan VogelsanckGa naar voetnoot1), kerckmeyster der parochiekerck binnen Venloe, olt dertich off eenen ende dartich jaer getuigt niets nieuws.
XLIII Anna van Kessel, burgerssche deser stadt Venloe und by den Trans Cedron woenende, olt ongefeerlick twee of drye ende dertich jaer, behoerlick geeedt und gevraecht, wie sy den predicant Engelbertum heeft inden Cedron sien inbrengen, nu ongefeerlick een dach of twee over id jaer geleden, seyt dat sy ter selver tyt den predicant voer ingen Cedron heeft mit groot getal van volck sien inbringen, daar sy getuyge seyt mitten predicant gesien tho hebben ingaen, Jacob Goris, Jan van Bracht und Jacob van Well, die meer ander gevolcht syn, wie voerscreven, die sy, getuyge, seyt nyet tho kennen, overmitz sy van Echt boven Remunde geboeren und alhier nyet seer langh gewoent en heeft. Und gevraecht, wie zy getuyge heeft inden Cedron sien die altaeren breken und die beelde stormen, seyt dat, als sy getuyge inden Cedron gecomen is, id beeldestormen bynae gedaen was, uuytgenomen, dat zy getuyge seyt Gielis Cannegieters aldaer inden Cedron inder kerck gesien tho hebben, dat hy eenen houweel in zyn handt had, und
toech die groeten stenen vanden altaeren neder, daer sy getuyge ter selver tyt seyt by gesien tho hebben Sesken und Sybert van Blerick wevers, voert Thuenis van Bon und eenen Esau, eenen goltzsmits soen, dat sy die beelden und sunst inder voerscreven kerck afruckten und over den anderen worpen. Und gevraecht, wie sy getuyge heeft int harnas ofte sunst gewapent inden Cedron sien staen, seyt dat sy sulcx nyet onthalden noch oeck eygentlick nyet gesien en heeft, gemerckt zy getuyge mit oeren nabueren bedwongen syn worden oer huysen toe tho halden, noch geen licht uuyt tho hangen, twelck zy getuyge seyt Henrick Ingen Vryborch onder anderen gedaen tho hebben. Und gefraecht off Symon Thoms, den prior her Willem die sluetelen vangen Cedron afgevordert heeft, seyt sulcx XLIIII nyet tho weten. Verclaerende nyet tho kunnen schryven.
Grietgen Knypen, burgerssche deser stadt Venloe und by den Trans Cedron woenende, olt by die vyftich jaer, behoerlicken geeedt und gevraecht, wie sy ongeferlick een jaer geleden heeft den predicant ingen Cedron sien innebrengen, seyt dat zy eenen Peter Smeedtgens und Heynrick Pyper, ketelboetter, heeft sien doer een cleyn gangsken beneven id voerscreven convent Cedron gaen, und over die muer climmen, und die duere van kercxken und die groete poert vanden hof opdoen, twelck geschiet synde, sy, getuyge, seyt in oer doere gestanden und gesien tho hebben dat eenen groten hoop und mennichte van volck ingen Cedron inden kercke gegangen is, die zy deposante, soe staende in oer doere als voerscreven, seyt gesien tho hebben anvallen aen die altaren und beelden und sunst cloppen und bonsen, dat sy getuyge seyt oerluyden voerts inden hof ingen Cedron over een hoop gesien tho hebben brenghen, seggende voertz, sy, getuyge, dat, ter wylen die anderen mit het afbreken der altare und beelde alsoe inden kercke doende waeren, gesien tho hebben den predicant tusschen Jan van Bracht und Goert Huysken gaende mit veel volcx inden Cedron ingaen, die sy seyt nyet tho weten tho noemen. Und gevraecht wie sy getuyge in oer wapenen aldaer naderhandt sien staen heeft, seyt dat seer veel geussen, die sy seyt nyet tho kennen, in groter getal in oer wapenen aldaer gesien hebben. Ende was aldaer onderteyckent Gryet Knypen.
Den IXen October anno 1567.
XLV Pauwels Broers, woenende buyten die LaerpoertGa naar voetnoot1) der stadt Venloe ingen EyckelboomGa naar voetnoot2), olt over die vyftich jaer, behoerlicken geeedt und gevraecht, wie die predickstoel opgericht heeft, als der predicant vangen Horsegen comende am eersten by zyn huys den Eyckelboom voerscreven und die guessen gepredickt heeft, seyt sulcx nyet tho weten overmits, dat id selfde by nacht was geschiet. Und gevraecht, wie hy getuyge heeft gesien den voerscreven predicant aldaer brenghen oft mit hem comen, seyt dat hy getuyge heeft den predicant sien comen die wech van Kempen heraf mit vier of vyf menner wel geweert mit bussen, welcke menner hy getuyge seyt, nae dat sy een kan biers twee oft drye gedroncken hadden weder verreyst tho syn, hier by voegende dat van allen wegen groot volck ist gecomen om den predicant tho hoeren, als van Kempen, Gelre, neer Weert, und oeck van Venloe, und gevraecht wie die van Venloe weren, seyt die nyet weten tho noemen, als gheen acht daer op geslagen hebbende. Und gevraecht die predicatien daer dickwils geschiet, seyt sulcx wel ses of soeven maelen geschiet tho zyn, behalven dat aenden PapegayGa naar voetnoot3) noch gepredickt is worden. Und gevraecht off hy den drost Frans tho HoltmuelenGa naar voetnoot4) nyet en heeft mit zynen huysvrouwe tho pre-
ken gesien und dat hy den predicant des avont, als hy gepredickt had, mede op syn wagen wech gefuert heeft, seyt dat hy al tselfde, als am eersten gepredickt is worden, sulcx gesien heeft, daer by voegende dat hy getuyge seyt den Houtmuelen nyet meer dan den eersten dach tho preken sien komen heeft, aver hy getuyge die drostinne des voerscreven Holtmuelens huysvrouw gesien tho meer malen tho preken comen. Verclarende nyet tho konnen schryven.
XLVI Henrick Schroeyers, woenende ingen GaesGa naar voetnoot1) buyten der Laerpoert der stadt Venloe, ongeferlick twee oft drye ende dertich jaer olt, behoerlick geeedt und gevraecht, wie die predickstoel tusschen syn huys und den Eyckelboom gemaeckt heeft, seyt overmitz id by nacht geschiet is sulcx nyet tho weten. Und gevraecht, wie hy getuyge heeft den predicant sien brengen of mit hem comen, als hy am eerstmael gepredickt heeft, seyt dat sulcx geschiet zy mit menner van Kempen, die hy, die spreeckt, seyt nyet tho kennen. Und gevraecht, of hy nyemant van Venloe gesien heeft der tyt die preken hoeren, seyt dat hy eenen die Lang Kies heeft gezien sulcx doen, seggende die luyden van Venloe sonderlingh nyet tho kennen. Hier by voegende des gevraecht synde, dat hy getuyge den drost Holtmuelen mit synder huysvrouw heeft tho meermalen gesien ter predicatien khomen. Verclaerende nyet tho kunnen schryven.
Gecollationeert jegens die principale informatie, is by my onderschreven mede commissaris, in affwesen Johans van Wytenhorst heer toder Horst und drost des lants van Kessel in desen mede commissaris, op huyden den XVIII decembris anno 1567 binnen Aernem bevonden hiermede to accorderen.
(Geteekent) Amelis van Amstell van Mynden.
Archives Générales du Royaume à Bruxelles. Fonds: Papiers d'Etat et de l'audience. Registre n. 520, folio 130 tot folio 220.
III.
1567, April 23. Margareta geeft haar tevredenheid te kennen, dat de Magistraat de nieuwe predikanten uit de stad verdreven heeft.
Die Hertoghinne van Parme etc.
Ghehoert hebbende het aengheven aen haer Hoicheyt van wegen der Burgemeesteren, schepenen und raedts der stadt Venlo, durch Johan van Stalberghen, der Rechten doctoren, oeren mitschepen. In cracht syner mitgegevener credentz gedaen, heeft bevolen yetzgemelten doctori ter antwoerde gegeven to worden, dat oer Hoicheyt gantz geren vernhomen, dat die van Venloe de nyewe predicanten wech gewesen hebben, hen bevelende den selven oder dergelycken, oyck gheen ernyerongh der Religion nyet meer in der stadt toe te laeten, sonder alle dingen derhalven, woe van aldts gewoontlyck und gebruycklyck to erhalden. Und der toeversicht, dat sy dem alzoe allenthalven nhaeleven wirdden, oyck in aenschongh, dat in aenvanck deser beroerten men in de voirsz. stadt Venloe sich redelyck erzaight, wirdt der Hoicheyt sy ditmael durchzuchs verschoenen.
Soe voel aver versocht wordt, dat in de stadt Venlo niet wyders dan eyn hondert knechten gelacht wordden, dat oer Hoecheyt dem waelgeboren Herren Graven tho Meghen, Stadthalderen des furstendombs Gelre, und Graeffschaps Zutphen, daerop sal schryven doen, daer mit desfals geschie als tot Conincklycken Majesteyts dienst, und mit
oirboir und versekerheyt der stadt Venlo und der goeder burgeren der selver bevonden sal wordden te behoeren, Actum Bruessel den 23en Aprilis 1567.
Durch bevel oer Hoicheyt
B. Berty.
Gemeente-archief, Venlo.
IV.
1570, Aug. 9. Karel van Brimeu herhaalt den magistraat den inhoud der missive van Alva van 't vorige jaar over den eerbied voor het H. Sacrament bij het bedienen van zieken, over de begrafenis van afvalligen en sequestratie hunner nalatenschap enz.
Karel van Brimeu, Grave tho Megen enz.
Erentfeste und frome eersame und voirsichtige bisunderer guede vrunden, ghy und uwe Er. sullen ongetwyffelt noch in gueden gedencken dragen in wat gestalt durch uuytdruckelick bevel des durchluchtigen und hoichgeboren fursten und Heeren Hertoigen tho Alva etc. wy opten derden dach Juny des voerleden jaers 1569 aen U und U Eer. mit toeschickongh eyner translation eyner missiven van zyn f.G. in date vanden 27 May, daer bevoirens geschreven, dat wanneher id werdige heylige Sacrament und heyligen Olye over den straten totten siecken und sunst gedragen worden, die selve sollen mit gebuerlicke reverencie geconvoyeert ader geleydet worden mit oick hoe dat een vlietich opsien gedragen ende genomen worden soll, off yemandt - - wanneher yetsgeruerte heylige Sacramenten gedragen worden - - sich ongebuerlick tegen den selven haldet mit proposten, acten, gedaente, off anders irreverentelick etc. Daer beneffens dat men opten gemeynen plaetsen, totter Justitie verordent, doen begraven soll allie die ghoene, die sterven ende nyet catolyckelick deser werelt overlyden, den wellicken byde geestelickheit die heylige eerde wordet geweygert. Und dat mit eenen wege derselver so affgestorvener guederen in sequester handt sollen worden gelacht und gehalden etc. Und voirts dat om tegen to khomen und verhueden dem dat die kinderen nyet sonder die heylige doope en verblyven die wyse vrou-
wen off wyse moeders soll worden bevolen, aenstondt - - nae dat eenige vrouwe, diesy dienen, inden krame off kinderbedde bevallen - - der overicheyt daer van to adverteren. Ende dat to dyen eynde zy gehouden sollen worden oiren eedt to doen etc....... dan sullicke onse schryven tselve wyders eygentlicker uuytvuyerde. Und soe nu hoichgedachte Heeren Hertoige - - weten willende hoemen sich der voirss. puncten halven bisher gedragen - - ons geschreven und bevolen syne f.G. opt fordelicxst to verstendigen offmen der selver puncten halven ordene und regel gestelt hebbe, und in wat fuege und maniere etc. mit oick off die selve onderhouden zyn geworden als id bevel mitgebrocht off neen etc. Mit dem aenhange dat - - indyen sullicx nyet der gebuer nae geschiet en waere - - wy U und uwen Eer. ende anderen - - daert voir hin geschreven - - nochmaels wel ernstelick sollen bevehelen daerinne tho versihen. In der gestalt dat deser zyner f.G. guede intentie und meynongh allenthalven gefolght ende voltogen worde, off anders weten laeten dat zyner f.G. aldaer to uwer und uwer Eer. koste commissarissen schicken sall, die daerinne allenthalven versehen sollen etc. Und om nu dickhoichgedachtes heeren Hertoigen meynongh und bevel nae te leven, is van wegen der Co. Mats tho Hispanien etc., onses allergen. Heeren, onse gesynnen dat ghy und U Eer. ons hier op een volkhomen bericht, und hoe boven geruerte bevel aldaer binnen die stadt voltrocken geweest, aenstondt overschryven, om syne f.G. daer van to adverteren. Oick voirtaen een insihen hebbende, dat boven geruerte puncten noch allenthalven worden vollentogen, daermit die oirsaecke van schickong vanden Commissarissen voirss. vermydet worde. Und wy bevehlen U und uwer Eer. den Almachtigen. Gegegen tho Arnhem den 9den dach Augusti 1570.
T. Roos.
(In dorso:) Den Erentfesten und fromen eersamen und voirsichtigen Scholtis Burgermeesteren, Schepenen und Raedt der stadt Venloe, onsen besunderen gueden vrunden.
Gemeente-archief, Venlo.
- voetnoot1)
- Van Veen in: Publications... de Limbourg XLI, 311 vlg. Zie ook: A. le Roy, Iets uit de geschiedenis der Protestantsche gemeente te Venlo (Leiden 1883).
- voetnoot1)
- Jos. Habets, Bisdom Roermond II, 10-11.
- voetnoot2)
- Maasgouw (1880), 301. Publications... de Limbourg XLI, 315-316, 320-325, 400-414.
- voetnoot1)
- Grambusch, De staat der Gereformeerde kerkgemeentens in het Opperkwartier van Gelderland, bijzonder te Venlo.
- voetnoot1)
- Scheyff Nyess, portier van de Laerporte of Keulsche poort 1532-1540, 1547-1553, 1554-1576.
- voetnoot2)
- Aelert Mullers idem 1558-1579.
- voetnoot3)
- Aert Westpheliger, portier van de Kaelposterne of Neyepoort 1558-1568, 1571.
- voetnoot4)
- Lenart Weyers, portier van de Maaspoort 1552, 1557-1571 (vgl. H. Boermans, Het ‘poirthueders’ ambt te Venlo in de Maasgouw 1928, 7-10, 72-74, waar al de portiers in chronologische volgorde, voorafgegaan door een inleiding, worden vermeld).
- voetnoot1)
- Van Veen in de Publications... de Limbourg XLI, 379, aan wiens gegevens wij hier een en ander ontleenen.
- voetnoot2)
- De tekst dezer instructie staat afgedrukt in genoemde Publications, 381-383.
- voetnoot3)
- Publications... de Limbourg XLIV (1908), 139-140.
- voetnoot1)
- Johan van Wittenhorst, de Oude, drost van het ambt Kessel.
- voetnoot2)
- Johan van Wittenhorst, de Jonge, zoon van den voorgaande.
- voetnoot3)
- Johan van Erp, genaamd Warenberg.
- voetnoot4)
- Johan van Stalbergen, de Jonge, schepen van Venlo, niet diens vader Johan, want deze was reeds vóór 15 Maart 1567 overleden, toen diens zoon Caspar, Scholtis van Venlo, na den dood zijns vaders uitstel kreeg om den hof Tusschenmolen te Leuth, bij Venlo, te verheffen.
- voetnoot5)
- Van Veen in Publications.. de Limbourg XLI, 391. Uyttenbroeck: Bijdragen I, 74-75.
- voetnoot1)
- Dit rapport en cedule afgedrukt in Publications... de Limbourg XLI, 395-399.
- voetnoot1)
- Deze Instructie is in haar geheel reeds gedrukt bij Van Hasselt, Stukken voor de vaderlandsche historie I no. 97. Zij wordt hier echter herdrukt, omdat in de volgende ‘Informacie’ telkens verwezen wordt naar de nummers van de vraagpunten dezer Instructie.
- voetnoot1)
- Balthasar Braetz (Braitz enz.), Scholtis van Venlo 1557-1567.
- margenoot+
- Les troubles sont advenuez à cause des presches et tous les chargez sont bourgeois mais venuz demorer de dehors.
- margenoot+
- Franz Putthem.
- voetnoot1)
- Franck Putthen, raadsverwant 1562-1566, rentmeester van Venlo 1554, peyburgemeester 1559. Deze familie niet te verwisselen met Puteanus, to Puthof, van der Putten, hetwelk een geheel ander geslacht is. De familie Putten voert als wapen een schepenmerk.
- margenoot+
- Ministre Leonardus. Engelbertus.
- voetnoot1)
- Venlo lag vlak bij het Guliksche gebied. Tegelen, Susteren en Sittard waren Guliksch. Wilde men van de Geldersche stad Venlo naar de Geldersche stad Roermond reizen langs den rechter Maasoever, dan moest men over Guliksch gebied gaan.
- voetnoot2)
- Vermoedelijk Adolf van Goor, heer van Caldenbroek (1555-1581), zoon van Alart III en Ursula van Weijerhorst (welke Ursula herhaaldelijk in het stadsarchief van Venlo voorkomt met betrekking tot renten op den Ghemenschen tol). Uit Antwerpen richtte Willem van Oranje den 6den Aug. 1579 een schrijven aan de Protestantsche gedeputeerden bij de verhandelingen te Keulen; deze waren toen: Bernard, vrijheer van Merode-Rummen, Adolph van Goor te Kaldenbroek, Adriaan van der Mijle en Dr. Albada. (Zie: Richardson, Merode II, p. 264; Maasgouw 1901, p. 52.)
- margenoot+
- Ministre logé chez Martin van Leeuwen.
- voetnoot3)
- Marten van Leuwe (van Leeuwen, van Leuven) was een zoon van Godefridus van Leuven en Elisabeth van Ruremunde.
Deze familie vestigde zich te Nijmegen, werd daar o.a. beschreven onder de ridderschap en bleef den protestantschen godsdienst belijden.
Er bestond ook te Venlo een katholieke tak dezer familie, afstammende van Bernard van Leeuwen, schepen te Venlo 1674-1693.
- margenoot+
- Guert Huysken, logé ministre.
- voetnoot1)
- Naar deze familie is de thans nog bestaande Huskenshof in het ven te Venlo genoemd.
- margenoot+
- Députez pour Anvers Martin van Leuwen Schenck van Hilleraedt.
- voetnoot2)
- Schenck van Hilleraedt. Hiermede is bedoeld Johan Schenck van Nydeggen, voorheen prior te Siegburg, tweede zoon van Christoffel heer van Asselt, Swalmen en Hillenrade en van Anna van Vlodrop. Hij huwde Geertrui van Beringen Dirksdr. Elders genoemd Schenck, die Beringens dochter heeft (vgl. Publications XXXI, 1894, 279-280.
- voetnoot3)
- Meester Jan Tho Put enz. = Joannes Puteanus, geb. = 1520, overl. 1597, schepen van Venlo 1566-1578, 1586-1597, peyburgemeester 1563, regeerend burgemeester 1567, 1572, 1574, tr. 1559 Anna van Mewen. Hij was een zoon van Justus Puteanus en Elisabeth Cremers en vader van den beurzenstichter Henricus Puteanus. Hij woonde in het huis inghen Winckel, gelegen op de Oude Markt, dat zijn vader bij boedelscheiding had verkregen (vgl. het artikel: De to Puths als Venlosche burgers door A.F. van Beurden in de Nieuwe Venlosche Courant d.d. 26 Feb. 1925).
- margenoot+
- La cause des troubles advenue par les presches faictes à Teghelen où les bourgeois de Venloo sont allez non obstant les deffences à eux faictes de ny aller.
- voetnoot1)
- Leonardus van Oettrom of van Oetteren was voorheen pastoor te Weert en ging in 1559 tot de nieuwe leer over.
De predikant ‘vangen Hörstgen’ werd door het volk Cackhosius genoemd. Joannes Pontanus, pastoor van Blerick, verhaalt van hem als volgt: ‘dat hij quam prediken buijten Venlo onder eenen boom, en profiteerde seggende: die van Venlo noemen mij Cackhosius, maer ick sal die van Venlo, die hosen so vol maecken, dat sy in hondert jaer nog niet syn uytgewassen. Sommige van Blerick liepen over de Maas om Cackhosius te hooren, maer werden van hem soo bekakt, dat sy den pastoor voor de kerkdeur afvraegden, waer het geschreven stondt wat hij op den preekstoel gesegd hadde’ (Publications... 1870, 254). (Vgl. ook Publications... 1875, 226; 1890, 230, Volksalmanak voor Katholieken 1852, blz. 189-190.)
- margenoot+
- Le magistrat escript au drossart de Bruggen qu'il ne laisse ledict ministre prescher au dit Tegelen.
- margenoot+
- Johan Bremen.
- margenoot+
- Metgen Mercx.
- margenoot+
- Ministres Leonardus, Engelbertus le filz Merri Dollens ung 4e logié chiez Jan Raeymaker.
- margenoot+
- Van Swamel confrère au Maistre desoubs.
- margenoot+
- Logis des ministres Goort Huyskens, Martin van Leeuwe.
- margenoot+
- Jan van Brecht logé Engelbertum.
- margenoot+
- logié auparavan en la navire du fils de Jan van Bracht.
- margenoot+
- Den XXVe namiddach.
- margenoot+
- Les chiefz des briseurs sont escriptz en ung billiet exhibé et soubsigné par le secrétaire.
- voetnoot1)
- Johan die Verwer, geb. 1495, overleden in 1577, peyburgemeester van Venlo 1526, 1537, rentmeester 1532, schepen 1540-1577, regeerend burgemeester 1542, 1553, 1557, 1566 en 1570, stichtte 28 Maart 1577 met zijn echtgenoote Anna ingen Huys, het R.K. weeshuis te Venlo. Een straat in de nieuwe stadswijk is naar hem genoemd.
- margenoot+
- Jan Bracht, Jacques Goris aucteurs des troubles et nouvellitez.
- voetnoot2)
- Jacob Goris, vermeld 1540, bijgenaamd de Oude, rentmeester te Venlo in 1562, tr. volgens genealogie Helena Moringh en volgens de lijst der uitgeweken en gevluchte personen Jutta...
Hij had tot zoon Johan Goris, bijgenaamd de Rijke, die in 1555 (1555 Februari 12 - Johan Goeris Jacobszoon beschudt naar stadsrechten een halven morgen land gelegen ‘buyten der Lairpoirtten’ naast Trijn Kyespennings en Hendrik Boenenbeckers erf; Schepenbrief no. 272 stadsarchief) nog te Venlo woonde en zich in 1560 te Zaltbommel vestigde. Diens zoon Jacob Goris de Jonge, geb. 1536, overl. te Zaltbommel 15 Juni 1623, huwde Geertruid Cocx uit Amsterdam. Hij werd 21 Maart 1579 tot raad van Venlo aangesteld, was 11 April 1579 een der gedeputeerden der stad Venlo, toen deze stad toetrad tot de Unie van Utrecht, raadsverwant 1579-1580, schepen 1581-1586, regeerend burgemeester 1584 (vgl. Het regeeringsgeslacht Goris te Venlo, Zaltbommel en Nijmegen. in maandblad v.h. Gen. her. Gen. De Nederlandsche Leeuw XXXI (1913), 356-357 enz.).
- voetnoot1)
- Floris I van Pallant, graaf van Culenborg, vrijheer van Pallant, Wittem en Weerd enz., geb. 1537, overl. te Kuilenburg 29 Sept. 1598, zoon van Erard of Everard van Pallant en van Margaretha van Lalaing. In 1559 werd hij een der aanhangers van de Nieuwe Leer (vgl. G.O.J. Schotel, Floris I en II van Pallant (Arnhem 1846); zijn biografie door S.P. Haak in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek V, kol. 424-427 en de daar aangehaalde bronnen).
H. Mosmans, De Heeren van Wittem (Venlo 1923), 11, 54 vlg.
- margenoot+
- Joos van Mersen.
- margenoot+
- Ia plupart de la commune bon catholicque.
- margenoot+
- 4 ministres.
- margenoot+
- Michiel Kreyckens.
- margenoot+
- Les autheurs et conducteurs des bris. prout in cedula.
- margenoot+
- Autheurs de prendre les armes prout in cedula.
- voetnoot1)
- Deze familie woont nog te Venlo; het waren oorspronkelijk Maasschippers.
- voetnoot2)
- Heinrich Boener, woenende op Vryburch, elders genoemd in de getuigenverklaringen meester Henrick Boenen bastaertsoen, gildemeester der kremers. De Vryburch, leenroerig van Zijne Kon. Maj. als hertog van Gelre, kwam later door huwelijk (19 Feb. 1623) van Anna Boener aan haar man Theodorus of Derick Moeitz (Moets.). Den 16den Sept. 1644 werd bij gerechtelijke volmacht het huis van Derick Moets, genaamd de Vrijborch, gelegen op den hoek van de Joden- en Houtstraat verkocht. Aankoopers waren diens zwager de tollenaar Leonard van Aerssen en echtgenoote Margaretha Moeitz.
- voetnoot1)
- Jan ende Goessen van Lauwendael gebroederen. De naam Lovendael komt voor als familienaam het eerst in de brochure van A. Le Roy, Iets uit de geschiedenis der protestantsche gemeente te Venlo (Leiden 1883), waarin gemeld wordt, dat Jacob van Lovendael (de Lutheraan), prediker der nieuwe leer te Venlo, in 1530 aan den lijve werd gestraft, doordien hem de tong werd gebrand en doorstoken. In 1581 werden door zekeren Lovendael (vermoedelijk één der bovengenoemde broeders), die als rentmeester der geestelijke goederen den nieuwen protestantschen magistraat was toegevoegd, de fundatiebrieven en registers der kerken en kloosters opgeëischt.
(Vgl ook: Jan Verzijl, Oude Huizingen in Venlo - Het Lovendael en zijn bewoners - Nieuwe Venlosche Courant d.d. 11 April 1931.)
- margenoot+
- députez vers Anvers.
- voetnoot1)
- Jan van Greeffraedt, geb. ± 1522, peyburgemeester van Venlo 1556, raadsverwant 1557, schepen 1558-1578, regeerend burgemeester 1559, 1563, 1569 en 1573.
- margenoot+
- Dieric de Wilde a esté au Palatinat pour ung maistre.
- margenoot+
- Franck tho Putten du conseil de la ville hante les presches et a esté à la terre calvinistique.
- margenoot+
- La pluspart de la commune catoliques.
- margenoot+
- ministres cincq.
- margenoot+
- Jacques Holtaker et aultres prout in cedula.
- voetnoot1)
- Johan ingen Huys, geb. 1511, raadsverwant 1555-57, rentmeester van Venlo 1557, peyburgemeester 1543, 1554, schepen 1558 -1578, regeerend burgemeester 1565, 1571, 1576, tr. Catharina Puteanus.
- margenoot+
- logement du ministre.
- margenoot+
- Le 25e de Septembre le ministre rentre en la ville chez Jehan van Bracht.
- margenoot+
- Jehan Raeymaker.
- margenoot+
- Briseurs Pierre Zwagerman, Jacques Wynters et Holtacker.
- voetnoot1)
- Jacop Wynters, schepen 1579-1585.
- voetnoot1)
- Johan van Stalberghen de Jonge, geb. 1535. Doctor in de beide Rechten, zoon van Johan (Doctor in de beide Rechten, raadsverwant te Venlo 1541, schepen 1544-1549, regeerend burgemeester 1544 en 1549, drost van Krieckenbeck 1555, als zoodanig in dat jaar verschreven onder de ridderschap van het Overkwartier, raadsheer aan het Hof te Arnhem na 1549. Hij werd in 1561 wegens de wederdoopers naar Limburg gezonden en vertoefde in 1566 te Venlo; overl. 1567) en van Catharina van Lam, was regeerend burgemeester van Venlo 1564 en 1568, schepen 1564-1569, drost van Krieckenbeck en Erckelenz 1569-1581, tr. 1565 Arionora van der Linden, welke als weduwe in 1610 nog in leven was.
Zie: Jan Verzijl, Genealogie van Stalberghen en de biografiën over dit geslacht door denzelfde in het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel VI kol. 1259-1268. Jan Verzijl, Oude huizingen in Venlo: Het Huis Stalberg in Nieuwe Venlosche Courant d.d. 31 Oct. en 29 Nov. 1931.
- margenoot+
- Charge contre drossaert de Brugghen.
- margenoot+
- La pluspart de la commune catholiques.
- margenoot+
- Den XXVI namiddach.
- voetnoot1)
- Christianus Sinapius, geb. te Venlo omstr. 1535, behoorde tot het geslacht Mosterd, dat meermalen in de stadsrekeningen voorkomt en wel onder de namen: Mosterd, Mostard, Senneft, Sunnft, Staels alias Sunneft. Hijzelf noemt zich Christianus Sinapius Venlo en komt ook elders voor als Christianus Leenaertsz van Venlo, of Christianus Leenaertsz genaemt Sinapius Venlo. Vermoedelijk (aldus Mr. J. Loosjes in zijn levensschets over Sinapius) is hij de zoon van Lenart Kerstenssoen (Christiaanszoon), geboortig uit Venlo, en van diens vrouw Trijntjen Jan Pannebackersdochter, die bij vonnis van 1 Juli 1569 door het Hof van Utrecht tot den brandstapel zijn veroordeeld, omdat zij de vergaderingen der
wederdoopers bezochten en zich lieten herdoopen. Deze waarschijnlijkheid wordt zekerheid door de schatcedullen van Venlo van het jaar 1533, waarin melding wordt gemaakt van Lenart Moestertz. wonende in de omgeving van de Hellpoert, die betaalde VI stuver. Christianus Sinapius was voorheen religieus in de Benedictijner abdij Abdinckhof te Paderborn, verliet deze op 20-jarigen leeftijd en ging kort daarna tot de nieuwe leer over. Achtereenvolgens was hij predikant te 's Hertogenbosch (1561-1566), te Niedermörmpter (1566-1568), te Wesel (1568), waar hij in November de kerkvergadering bijwoonde en hare handelingen onderteekende, te Rees (1569-1572), te Venlo (1572-1573), te Dordrecht (1573-1578), werd daar eenigen tijd om onbekende redenen geschorst, te Oudewater (1578-1586), te Medemblik (1586-1589), en te Amersfoort (1589-1595), waar hij den 16 Juli 1595 werd begraven.
(Vgl. Dr. J.S. van Veen in Ned. archief voor Kerkgeschiedenis N.S.D. XVI, 277, Mr. J. Loosjes in hetz., deel XX (1927), 241-260, en Jan Verzijl in Nieuwe Venlosche Courant d.d. 15 Mei 1929.)
- voetnoot1)
- Henrick van Hushoven, geb. 1524 of 1525, raadsverwant 1558-1563, schepen 1564-1572.
- margenoot+
- Se raporte au billiet où les rebelles se trouvent dénommez.
- margenoot+
- Députéz vers Anvers pour la liberté de condence.
- voetnoot1)
- Johan Breman de Oude, geb. 1596, rentmeester 1547, peyburgemeester 1562, raad 1564-1578.
- voetnoot1)
- Johan van Roosteren, geb. 1526, raad der stad 1562-1578, peyburgemeester 1564, 1571, 1577; in 1560 was hij provisor der Armentafel van den H. Geest.
- margenoot+
- Les presches estre cause des troubles.
- margenoot+
- Les confrères ayanstenu avecq le magistrat.
- margenoot+
- La pluspart des bourgeois catholiques.
- voetnoot1)
- Peter Boener Jacobszoon, raad der stad Venlo 1558-1572, rentmeester 1546, peyburgemeester 1549, 1561.
- voetnoot2)
- Guert (Goert, Gort) Byl de Oude, geb. 1527, raadsverwant 1555-1560, secretaris 1559-1585, 1587-1595, 1596-1603, schepen 1586-1603.
- voetnoot3)
- Heer Peter die Hoeck, alias Camp, pastor der parochiekerk tho Venloe. Hij was Venlonaar van geboorte (geb. 1526), wordt ook genoemd Petrus Hoick, ook genaamd van Camp, pastoor 1557 tot zijn dood 9 Oct. 1579. Hij zelf teekent Frater et Dominus Petrus Hogen alias Camp (vgl. De pastoors van Venlo uit de abdij Averbode. Maasgouw 1880, 301).
- voetnoot1)
- Dierck Kueten (Kuyten, Koeten, Koetten enz.), koster, geb. 1500. De genealogie dezer familie is samengesteld door Jan Verzijl (vgl. ook De kosters der St. Martinuskerk te Venlo. Maasgouw 1930, 20, waar hij abusievelijk Dirk Krugten wordt genoemd).
Hij teekent zelf Ich Dyryck Kuyt custos ecclesiae Venlonensis.
- margenoot+
- Desen Pelgrim Kremer hebben zy, deposanten begeert uytgedaen tho werden, overmits hy tho Paesschen ten Heyligeweerdige Sacrament in den hoege kercke geweest heeft.
- margenoot+
- Om gelycke redenen als hier voerens Pelgrim Cremer gesecht hebben sy deposanten begeert Peter Vischer myt gedaen tho werden.
- voetnoot1)
- Johan Vogelsanck, geb. 1537, overl. 1603, kerkmeester der St. Martinuskerk; hij was een zoon van Petrus en Mechtildis Kiespenninck, rentmeester van Venlo 1565, schepen 1570-1579, 1586-1603, regeerend burgemeester 1586 (sedert 9 Juli) en 1597, huwde Margaretha Boener. Hij bewoonde het fraaie oude huis (Vogelsanck - Boener) op de Groote Kerkstraat te Venlo.
- voetnoot1)
- Laer, Laerpoort; tegenwoordig Keulsche poort.
- voetnoot2)
- Ingen Eyckelboom buiten de Roermondsche poort; vermoedelijk een herberg of boerenhoeve. Het gezegde, dat de predikant onder een eikenboom predikte, is niet juist. Dat ingen Eyckelboom een huis is blijkt uit het getuigenverhoor, waarin sprake is van ‘Pauwels Broers, woenende buyten die Laerpoort der stadt Venloe ingen Eyckelboom’. In de schatcedullen van Venlo van 1576 wordt melding gemaakt van: Dierick ingen Eyckelboom. Het huis ‘de Eyckelboom’ lag in de Gaes- of Ganzenstraat. Dit blijkt o.a. uit het meetboek van het jaar 1646, waar o.a. staat: Anna ingen Eyckelboom... op die Gaesstraat.
- voetnoot3)
- De Papegaai, thans herberg op den Kaldenkerkerweg, hoek Nolensstraat.
- voetnoot4)
- Frans van Holtmolen, heer van Tegelen 1540-1584 en drost van Brüggen 1549-1579, zoon van Johan III en van Mettel van Engelsdorf, genant Merötgen, een der vurigste aanhangers der Nieuwe Leer (vgl. J. Deilmann, Geschichte des Amtes Brüggen I (1927), 42-44, 49, II (1930), 95-96, 201; J. Verzijl, Het kasteel Holtmühle te Tegelen en zijn bewoners (De Nedermaas, Dec. 1929, 53-54); G.H. Peeters, Chronologische beschrijving van Tegelen, benevens aanteekeningen over Belfeld en Steyl (Publications... Limbourg, XIII - 1876 - 17-18); Maasgouw (1894), 39, 46, 51, 52, 71.
- voetnoot1)
- Het huis de Gaes of de Ghans. In de schatcedullen van het jaar 1576 wordt melding gemaakt van Henrick ingen Gaess mit syne mytgedelinge (betaald) 1 gulden. Het is dus dezelfde persoon als Henrick Schroeyers woenende ingen Gaes in het getuigenverhoor genoemd.
Te Venlo bestaat nog de Ganzenstraat, welke loopt van de doodgraverswoning aan het oude kerkhof langs de huizen Jacobs, Buskes en Huberts, de spoorlijn Venlo-Maastricht kruist en eindigt bij den Onderste Molenweg (Gemeenteblad Mei 1912).