Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 53
(1932)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Twee attestaties over de Nederlandsche kolonisatie aan de Goudkust,
| |
[pagina 247]
| |
zag van zijn excollega Johannes Verdijck, die ons noch door Valckenburg, noch door Bosman bekend zijn. Den attestant, die de Guineesche kust door een verblijf van 13 jaren door en door kende en op verschillende factorijen en forten het bevel gevoerd heeft, kunnen wij zonder schroom ons vertrouwen schenken: op een enkele uitzondering na klopt zijn beschrijving vrijwel met die van Bosman; het verhaal, dat hij uit den mond van Verdijck gehoord heeft, laten wij voor rekening van dezen laatste. Ongeloofwaardig is het overigens volstrekt niet. Het is bekend genoeg, hoe de West-Indische Compagnie haar vermeende rechten tot elken prijs zocht te handhaven en niet kieskeurig was in de keuze van de middelen, die zij daartoe te baat nam. Een enkel woord nog over de voorgeschiedenis der kolonisatieGa naar voetnoot1). Reeds sedert het einde van de 15de eeuw hadden de Portugeezen aan de Goudkust een handelsmonopolie. In de laatste jaren van de 16de eeuw vertoonden er zich de eerste Nederlandsche schippers en in 1612 verrees daar de eerste Nederlandsche nederzetting, het fort Nassau, dat sedert 1624 onder het bestuur van de West-Indische Compagnie stond. De tweede vestiging was St. George del Mina, tot dusverre de hoofdzetel van het Portugeesche gezag, door Johan Maurits van Nassau in 1637 genomen. Terzelfder tijd viel hem het nabijgelegen Cabo Cors in handen. In 1642 volgde Axim en daarmee het gezag over de omliggende landstreken, die vroeger aan de Portugeezen schatplichtig waren geweest. In 1656 breidde het compagniegezag zich uit over Antha, Boutry en Saccondé en ten slotte kwam in 1657 door bemiddeling van den Directeur-Generaal van Valckenburg een overeenkomst tot stand, waarbij de koning en de cabuceros van Sabou voor eeuwig aan de compagnie opdroegen het heele landschap Sabou, dat zich oostwaarts van het fort Nassau uitstrekte tot aan het rijk Futu. Het monopolistisch karakter van de compagnie leidde op den duur tot allerlei ontduikingen: schepelingen van z.g. | |
[pagina 248]
| |
lorrendraaiers, vaartuigen aan onderkruipers, meest van Nederlandsche nationaliteit, toebehoorende, deden voordeelige zaken met de inboorlingen; zij droegen niet bij in de hooge kosten van bezetting en onderhoud der loges en vestingen en bemantelden hun deloyale concurrentie door het voeren van een vreemde vlag. De compagnie, die hun bedrijf niet kon dulden, zocht het kwaad zooveel mogelijk te keeren. Moeilijker werd het, wanneer de onderkruipers hunne diensten gingen aanbieden aan bevriende mogendheden, zooals de voormalige beambte der compagnie, Hendrik Caerloff, in 1649 deed, om de West-Indische compagnie ‘alle afbreuck, schaade ende nadeel in haare negotie ende trafficque aldaer toe te brengen’Ga naar voetnoot1). Op zijn instigatie werd een Zweedsch-Afrikaansche compagnie opgerichtGa naar voetnoot2), een verkapte Nederlandsche onderneming, die in 1649 twee schepen naar Guinea uitrustte. Hij trad er in ruilverkeer met den koning van Futu, waaronder Cabo Cors gelegen was en richtte daar een loge op. In den loop van de volgende jaren werden verschillende andere plaatsen bezet, Boutry in 1650, Annemabo in 1651, Orsou in 1652, Tacorary in 1653, Jumoré en Cabo Apollonia in 1655. Maar Caerloff was een ongemakkelijk heer. Dat ondervonden zijn geldschieters, de Zweedsch-Nederlandsche kooplieden De Geer, toen zij oneenigheid met hem gekregen hadden. Nu moest de Zweedsche compagnie het ontgelden. Caerloff knoopte met den koning van Denemarken, die toen met Zweden in oorlog was, connecties aan, met het gevolg dat er een Deensch-Afrikaansche compagnie opgericht werd, die in 1658 den Zweden al hunne bezittingen ontnam, maar niet kon verhinderen dat deze zich het volgend jaar weer | |
[pagina 249]
| |
van Cabo Cors meester maakten. Geen van beide compagnieën was echter finantiëel bij machte haar gezag te handhaven, zoodat in 1659 de Deensche bezittingen bij verdrag, in 1661 Cabo Cors door geweld de Nederlandsche compagnie weer in handen vielen. Blijvende resultaten had de expansiepolitiek der Engelschen, die in 1664, onder voorwendsel dat de Engelsch-Afrikaansche maatschappij een uitsluitend recht op de westkust van Afrika kon doen gelden, zich meester maakten van Cabo Cors, Tacorary, Annemabo en Adja. De bekende tocht van De Ruyter was hiervan het gevolg: Tacorary, Annemabo, Adja en het Engelsche fort te Cormantijn werden veroverd, maar Cabo Cors bleef voorgoed in Engelsche handen. De vrede van Breda bestendigde dien toestand, maar gedurende den derden Engelschen oorlog verrezen aan de Goudkust verschillende Engelsche forten, waarvan de meeste in Petit's relaas voorkomen. In de tachtiger jaren moet onze zegsman getuige geweest zijn van de stichting der forten Gross-Friedrichsburg, Dorothea en Maria-Luisa, alle nabij de kaap Tres Puntas gelegen, door de Brandenburgsche Compagnie, een schepping van Benjamin RauleGa naar voetnoot1). Ook dit was weer een voornamelijk door Nederlandsche kooplieden gefinancierde onderneming, waarvan de aanvankelijke successen dan ook door de West-Indische Compagnie met leede oogen werden aangezien. Na het overlijden van den Grooten Keurvorst, die de Brandenburgsche expansiepolitiek steeds naar vermogen begunstigd had, ging het snel bergafwaarts met Raule's compagnie, vooral toen hij zelf in 1698 in hechtenis werd gezet. Tenslotte gingen in 1717 bij verdrag met Pruisen de Brandenburgsche bezittingen aan de West-Indische Compagnie over. Van Petit zelf is weinig bekend. In 1684 komt hij voor onder de Raden, die den Directeur-Generaal sedert 1642 ter zijde stonden, en wel in zijn hoedanigheid van commies van de Compagnie te Comany. Bij resolutie van Directeur-Generaal en Raden van 24 October 1684 werd | |
[pagina 250]
| |
hij op zijn verzoek benoemd tot commies van het comptoir te Axim; voordien had hij blijkens zijn attestatie op het fort Crèvecoeur gecommandeerd. Een paar jaren later moet hij gerepatriëerd zijn; immers den 29sten Maart 1687 sloot hij voor den Rotterdamschen notaris Bordels een contract met Benjamin Raule, waarbij hij in dienst trad van de Brandenburgsche Compagnie: ‘en sal hij Petit ten dien eijnde in de landen van sijn Vorstelijck Doorluchtigheyt in Europa of te dezen lande, hem selve in sijn te geven dienst en employ gehouden sijn te comporteeren eerlijk, deughsaam, naarstig en oprecht, sonder hem in ymants anders dienst te mogen begeven en vervolgens 't voordeel van sijn Ceurvorstelijcke Doorluchtigheyt soo veel sacken voor te setten als in sijn vermogen sal sijn en tnadeel soo veel doenlijk is, te weren’, dit alles op een maandelijksch tractement van 20 Rijksdaalders. In deze hoedanigheid gaf hij enkele jaren later de hier volgende attestaties. H.C.H. | |
I.Op huyden den 18 December 1690 compareerde voor mij, Johan van de Pavort, notarius publicus etc. Sr. Charles le Petit, woonende binnen dese voorss. stad, dewelcke getuygde en attesteerde bij desen ten versoucke van d'heer Benjamin Raulé, Raed en Directeur-generael van de Marine van sijn Ceurfurstelijcke Doorluchtigheyt van Brandenburgh, waer te sijn, dat op de Guineese Goutkust, beginnende bij Cabo Appollonia - - gelijck het in het gemeen wort genomen - - en eyndigende met het rijck van Accara ten eersten voorcomt de voorss. Cabo Appollonia, Assiné, Abbiné en Jumoré, op welcke plaetsen en lantstreken, daer d'selve inleggen, tot het lantschap Axem toe, niemant als de naturellen van dat lant regt van superioriteyt off jurisdictie, veelmin eenigh fort off loge heeft, dienvolgens dan oock elckeen, van wat natie die oock soude mogen wesen, aen alle de voorss. plaetsen 't regt van commercie heeft, in voegen daer met de naturellen een grooten handel in gout gedreven wort, en wel principalyck bij de Nederlantse lorrendrayers, die | |
[pagina 251]
| |
daer in menigte comen negotierenGa naar voetnoot1). 'T is wel waer, dat de Nederlantse West-Indische Compagnie s'jaeloers geworden sijnde over dien proffijtabelen handel, die andere tot het voorss. Jumoré gedreven, goet gevonden en van de voorss. naturellen vrijigheyt geobtineert heeft, daer een logie te stabilieren, gelijck sulcke, ten tijde doen ValckenburghGa naar voetnoot2) of GageldonckGa naar voetnoot3) - - soo den attestant niet beter weet - - op del Mina als Generael van de Nederlantse West-Indische Compagnie gecommandeert heeft, tot perfectie is gebragt. Maer daer mede heeft het niet lange bestant gehad, want de subalterne bedienden, die op de voorss. logie eenigen tijt gecommandeert hebben, te weten Thomas Ernsthuysen, naderhant GeneraelGa naar voetnoot4) en int bysonder Manuel Corea, een molat, hebben sigh omtrent de naturellen soodanigh gedragen, sigh selfs latende voorstaen, dat men daer een fort soude opwerpen, en de voorss. naturellen daermede subject maecken, dat daerop onder die menschen een groote murmuratie is ontstaen, die soo verre gingh, dat se begonden te dreygen, die logie te willen overvallen en plunderen, waerdoor den Generael op del Mina bewogen is, dat comptoir te ligten. Dit soo gepasseert sijnde, was de Nederlantse natie bij die lieden in soo grooten haet geraect, dat sij die en andere mede bij hun niet meer wilden admitteren, maer wel die, dewelcke van te vooren bij de blancken hadden gedient en uyt dien dienst geweken waren, voor dewelcke dit een schuylplaetse wierde; maer de West-Indische Compagnie, daerdoor verbittert en over de groote menigte van gout van Awayene, Dinckiera en andere plaetsen, daer naertoe comende, s'jaeloers geworden sijnde, hebben de Wassassen door giften en presenten opgemaect en daerdoor de voorss. naturellen verjaegt; sijnde | |
[pagina 252]
| |
den attestant selfs uytvoerder daervan geweest, doen hij op Axem als coopman heeft gegouverneert, maer dese verjaegde sijn doch naderhandts doen hun geen leet meer aengedaen wierde, wel ten grootsten gedeelte weder verschenen en op haer voorige plaetsen ofte daeromtrent gaen woonen, levende tegenwoordigh in vrijigheyt en negotierende met wien sij willen. Voor het rijck Axem, sich verstreckende van de rivier AccobréGa naar voetnoot1) tot de riviere leggende beoosten het fort Groot FredericxburghGa naar voetnoot2), daer den staet ofte de Nederlantse West-Indische Compagnie als overwinnaers van dien, de jurisdictie te hebben pretendeert, doet sigh als een scheydinge van die twee lantschappen op de voorss. riviere Accobré; 4 mijlen naer boven in die selve rivier, op het westoever heeft de Nederlantse West-Indische Compagnie een fortje gehadGa naar voetnoot3); maer dat selve is ten tijde, doen eenen Anthony de Mancke ofte Appaké daer in gecommandeert heeft, door de naturellen belegert en soodanigh benaut geworden, dat de voorss. Appaké, geen andere uytcomst siende, uyt desperatie geresolveert heeft, sigh selfs met het voorss. fortje te laeten opvliegen, gelijck sulcx geschiet is, naer dat hij eenige van de principaelste naturellen onder 't een off ander voorwerp hadde binnengelaeten, die hij soo mede ten hemel genomen heeft.Ga naar voetnoot4) Daermede heeft de voorss. Compagnie de jurisdictie en verkiesingh van overheden over drie coninghkrijckjes, die anders onder haer waren, verlooren, behoudende maer alleen, wat verder naer beneden, een mijl boven Axem, | |
[pagina 253]
| |
de tol op de vaert over de voorss. rivier, die sij dogh egter ten tijde als Frederick Willem Scheffers, predecesseur van den attestantGa naar voetnoot1), op 't voorss. Axem gecommandeert, verlooren heeft, omdat de naturellen d'selve niet langer wilden betalen. Verders heeft de voorss. Nederlantse Compagnie in 't voorss. rijck Axem meer niet, als dat in specie soo genoemde Axem en daer benevens nogh eenige soutdorpen, welcke bewoont werden bij Axemmers, besittende int voorss. Axem een fortGa naar voetnoot2) en oeffenende daerover en over de onderhorige plaetsen de jurisdictie. Op de westzijdeGa naar voetnoot3) van het voorss. riviertjeGa naar voetnoot4) begint het lantschap Anta, sigh uytstreckende tot aent rijck van Jaby. Dese lantstreke is onder geen eenhoofdige regeringe, off regeringen, maer wort bij de naturellen republicqswijse geregeert. Int begin heeft de Ceurvorst van Brandenburgh het fort Groot Fredericksburgh op den bergh PocquekouGa naar voetnoot5)...... Ontrent 3 mijlen verder legt AccadaGa naar voetnoot6), nu een fort, door de Keurvorstelijke Brandenburgse Compagnie opgeregt en tegenwoordigh, gelijck gesegt wort, bij haer provisioneel weder beseten. Ontrent 5 à 6 mijlen verder, int dorp Boutry, heeft de Nederlantse Compagnie haer fort Batensteyn. Ontrent 3 mijlen verder comt Tackarary, daer de Nederlantse Compagnie nu oock provisioneel een logie soude hebben; tusschen het welcke en Boutry nogh eenige andere negerie, sijnde maer visschersdorpjes en van geen consideratie, in leggen. Ontrent 1½ mijl beneden Tackarary legt Saccondé en daerin een Engelse en een Nederlantse logie.Ga naar voetnoot7) | |
[pagina 254]
| |
In dese lantschap van Anta leggen op de zeekust nogh eenige negerie sonder forten off logies, die, alhoewel se iets contribueren aen de naestbijgelegen forten der Europeese natie, soo doen sij sulcx dogh maer vrijwilligh, om van die in alderhande voorvallen gefavoriseert te werden en blijven dienvolgens indepedent van de selve. Aen dit lantschap van Anta, dat sigh 2 mijlen beneden de voorss. Engelse en Nederlantse logies is eyndigende, paelt het bovengemelte rijck van Jaby, sigh uytstreckende tot aen de rivier Chama, wordende beheerst van een indepedent coninck. In dat rijck leggen op de zeekust het Nederlantse fort St. Sebastiaen, van de Portugeesen met het swaert gewonnen, en het dorp Chama, gehoorende onder het voorss. fort. BewestenGa naar voetnoot1) het rijck van JamaGa naar voetnoot2) begint het rijck van AguaffoGa naar voetnoot3), streckende tot aen Peny en wat laeger bijna tot aen del Mina, staende onder een souverain koninck van dat lant. In dat rijck vint sigh op de zeekust ten eersten het dorp Cleyn-Commany, daer de Engelse en Nederlanders elck een bysondere logie hebben, waervan de laetste door den attestant selfs gebout en op een andere gront, als waer de vorige gestaen heeft, geset is. De voorss. Nederlantse logie is voor 3½ jaer, naer 't verslaen van den koningh van Aguaffo - - hetwelcke ter oorsake dat hij uyt sijn soeveraine magt aen de Franse hadde verkoft en toegestaen een seeckere streeck lants om daer een fort te bouwen, gedaen is - -, door de West-Indische Compagnie tot een fort gemaectGa naar voetnoot4). Nogh wat verder legt Appeny, gehoorende onder de souveraine magt van het voorss. rijck, daer tot hiertoe nogh geen Europeese natie met regt iets te seggen heeft. Niet verre van beoosten het Castel del Mina begint het rijck Futu, gaende tot aen Conch, waervan den coningh soodanigh souverain is, dat de Engelse en Deenen | |
[pagina 255]
| |
voor de gront, daer hare forten, die sij in dat rijck hebben, op staen, naer 't beste onthout van den attestant, maendelijck een marck gout contribueren ende nogh wel iets bovendien aan den Day, Tyami en Fetere, sijnde de eerste civile en militaire ministers van den voorss. coningh, moeten geven; hebbende selfs de Nederlanders genoegh te doen om den voorss. koninck te appaiseren als hij quaet wort en de passen in sijn lant voor de AkkenisteGa naar voetnoot1) coopluyden, trafiquerende met de voorss. Nederlanders, comt te sluyten. In dit rijck is dan ten eersten op de zeekust te vinden het voorss. Nederlantse hooftcasteel St. George del MinaGa naar voetnoot2) en het fort Coenraetsburgh op den bergh St. Jago. Lantwaerts, een halff mijl oost-noort-oost vant dorp del Mina, legt een gehugt agter een bergh, waerdoor een klooff is, bij de Nederlanders genaemt de Comanise-pas, omdat men daerdoor passeren moet uyt en in 't lant van Aguaffo naer en van 't casteel del Mina. In dit gehugt woont de Marinie ofte tollenaer van dito koninck, die daer voor sijn heer en meester de veraccordeerde tol van alle coopmansschappen, tot voorss. del Mina ingekoft en passerende door het lant van dito Aguaffo, is ontfangende. Ontrent een quartier mijls off wat minder ten westnoort-westen van 't casteel del Mina int lant, ontrent een musquetschoot van de zeekant, legt het dorp Aurabia, alwaer de koninck van Fetu sijn Marinie heeft, die daer de tollen van de coopmanschappen, tot del Mina ingehandelt en in ofte door het rijck van Fetu gaende, inneemt. Ontrent 2½ mijl van 't voorss. del Mina is het Engelse hooftcasteel Cabo CorsGa naar voetnoot3). Ontrent ½ mijl verder, op den bergh Mamfro, het Deense hooftfort Fredericksburgh, tegenwoordigh bij verpandinge over geleende penningen bij de Engelse besetenGa naar voetnoot4). | |
[pagina 256]
| |
Aen den bergh Conch begint het rijck Saboe, uytstreckende tot ontrent 1½ mijl beneden Moré, beheerschet door een koningh, wel aen sigh selfs souverain, maer die nogtans door den oorlogh aen den coningh van Fetu eenigsints tributair geworden is. Op de voorss. bergh Conch staet een huysje, daer altemets Sondaegs een princevlagge waeyt en daer een man met een bijl ligt, die dogh altemets door de Fetusen gespolieert worden, soodat men daer geen coopmanschappen van waerdije kan vertrouwen. Ontrent 1½ mijl verder leyt het Nederlantse fort Nassauw tot Moré, welk fort door de voorss. Nederlanders als haer hooftplaets van de gront is opgebout, ten tijde de vorst Maurits van Nassau Gouverneur van Brasyl is geweest en de Portugesen het Casteel del Mina nogh hebben beseten. De gront, daer het fort op staet, mitsgaders de souverainiteyt over het dorp Moré hebben sij voor gelt gekoft van den coningh van Saboe. Ontrent 1½ mijl beneden Moré begint het lantschap van FonteynGa naar voetnoot1), streckende tot ontrent 1½ mijl beneden Ladjuw, anders den ruygen hoek, sijnde een republycque en wordende geregeert bij een Braffo ofte stadthouder, in welck lantschap sijn gelegen vooreerst het dorp AinchanghGa naar voetnoot2) en daerin een Engelse logie. Vervolgens nogh ontrent 2 mijlen verder het dorp Adja met sijn Engelse logie, dat voor desen een fort sijnde, bij de Engelse van de Nederlantse is verovert: welke voorn. twee logies niet anders als bij permissie van den voorss. Braffo werden getollereert. 1 Mijl vandaer het Nederlantse fort Amsterdam tot Cormantin, dat door den Admirael de Ruyter Zal. van de Engelse is verovert ten tijde doen Jan Valckenburgh | |
[pagina 257]
| |
Directeur-generaal op del Mina is geweest; t'sedert welcken tijt het bij de voorss. Nederlanders is beseten en vernieut geworden, nogtans sonder jurisdictie off souverainiteyt over het voorss. dorp Cormantijn ofte eenige gront ofte lant daerontrent. Wordende sulx behouden bij den voorn. Braffo, aen wien de Nederlanders altemets, als de Funtijnse quaetwilligh worden en de passagie naer 't voorss. fort aen de coopluyden comen te weygeren, iets moeten contribueren. Ontrent 6 mijlen verder naer beneden leyt Ladjuw ofte anders den ruygen hoek, daer de Engelse en Nederlanders voor desen bij permissie wel logies hebben gehadt, maer tegenwoordigh niet meer, omdat sij die hebben verlaeten. Ontrent 1½ mijl beneden Ladjuw begint het rijck AguynaeGa naar voetnoot1), uytstreckende tot aen Brickoe, wordende souverain geregeert bij den coninck van dien en tegenwoordigh bij de koninginne, regente voor haer soon, sijnde de weduwe van den laetsten coninck Jaquamerael, verslagen door den jegenwoordigen coninck van Aquamboe, Aensansafferakou genaemt, daer den attestant niet verre van daen was, doen sulx geschiede. In dat rijck leyt op de zeekusten de eenigste handelplaets WinbaGa naar voetnoot2), daer de Engelse een logie hebben gehad, maer verlaten. 3 Mijlen off daerontrent naer beneden begint een lantstreke, genaemt BerckouGa naar voetnoot3), wordende bij haer eygen capiteyns en cabuceros geregeert, moetende altijts iets aen haer sterckste naerbuiren contribueren, oock selfs gedwongen mede te velde te gaen, om door andere niet onderdruct te worden. In die selve lantstreke leggen 4 dorpen, alle met de naem Brickoe en Brickoe Saindja. 1 Mijl beneden het laetste Brickoe is de rivier Sackon, | |
[pagina 258]
| |
alwaer het rijck AccaraGa naar voetnoot1) begint en eyndigt aent dorp Labady. Dit rijck is bevorens souvereyn geregeert geweest bij de coningen van dien, maer voor ontrent 11 à 12 jaeren, wanneer den attestant op het daerin leggende Nederlantse fort Creveceur heeft gecommandeert, heeft den laetsten coningh, genaemt OcancoyGa naar voetnoot2), hetselve rijk met sijn leven in oorlogh verlooren aen den tegenwoordigen coningh van Aquambou, die het nu weder met souverainiteyt besit. Langhs de zeekant van 't voorss. rijk Accara leyt, 2 mijlen benede de voorss. rivier Saccon, het dorp Socco, daer niemant fort nogh logie is hebbende, anders voor desen niet onbequaem tot den handel. 1 Mijl beneden hetselve bij het riviertje Colleté is een Engels fort St. James, gestabilieert anno 1673, in presentie van hem attestant, hebbende naer sijn beste onthout voor de gront van 't selve aen den coningh van Accara betaelt 200 oncen gout, en van dien tijt aen tot op den dagh van heden, in erkentenisse van des voorss. conincx souverainiteyt over die plaetse, maendelijk 2 oncen. Een pistoolschoot naer beneden, op 't hoeckje van 't baitje, is de Portugeese klip, bij de Nederlanders soo genoemt, omdat voor desen een Portugese logie daer heeft op gestaen, waervan nu den eygendom bij de voorss. Nederlanders gepretendeert wort, sijnde van hun oock een huysje daerop gebout, ten eynde geen andere natie possessie daerop mogt comen nemen. Aen den benedenkant van 't baitje is het Nederlantse fort Creveceur, welk fort 11 jaer door den attestant van den gront op nieuw gebout is, in plaetse van het oude. De gront van dito fort is van den coningh, genaemt Occanje, gecoft voor seeckere somme gelts en wort daervoor tot recognitie van desselfs souverainiteyt nogh tot op heden - - gelijck van de Engelse geschiet van wegens het voorss. St. James - -, maendelijck 2 oncen gout betaelt. Dito Nederlanders hebben ten tijde van den attestant, | |
[pagina 259]
| |
wanneer de Accaraesse verslagen wierden, wel eenige jurisdictie gepretendeert over de luyden, die onder het voorss. fort woonen, en die daer naertoe quamen vlugten, maer niet meer cunnen obtineren als dat deselve maer sijn geobligeert geworden, de vijfde vis, die alle Donderdage bij hun in zee gevangen wiert, als een tol aen haer te leveren, en sulx in recompense van door haer voor der selver vervolgende vijanden bevrijt te sijn geworden, die sij egter dogh niet langer hebben betaelt als soo langh den attestant daer present is geweest. Een kanonschoot naer beneden leyt het dorp Orsou, en daer het Deense fort ChristiaensburghGa naar voetnoot1), welck al mede aen den voorss. koningh even deselve regten betaelt en niet meer nogh minder authoriteyt heeft als 't voorss. Nederlantse fort. En dit Christiaensburgh wort gerekent voor de alderlaetste fort off logie van de Goutkust. Gevende den attestant voor redenen van wetenschap, dat hij 13 jaeren in den dienst van de Nederlantse West-Indische Compagnie op de voorss. Goutkust geweest en op veele van de voorss. de Nederlantse Compagnie toebehorende plaetsen, gelijck vooren verhaelt, gecommandeert, anders oock overal geweest, naer boven en beneden gepasseert, 't gene hiervoren verclaert is wel ondersogt, geremarqueert en waer bevonden heeft, presenterende 't selve naer sijn beste kennisse en wetenschap desnoots en daertoe nader versogt sijnde met eede te stercken. | |
II.Op huyden den 28 January 1691 compareerde voor mij Johan van de Pavort notarius publicus, Sr. Charles le Petit, coopman binnen dese stadt, dewelcke getuygde en attesteerde ten versoucke van d'heer Benjamin Raule, Raet en Directeur-generael van de Marine van sijn Cheur- | |
[pagina 260]
| |
furstelijcke Doorluchtigheyt van Brandenburgh, waer te sijn, dat hij deposant op den 22en December van den voorleden jaere 1690 is geweest tot Amsterdam in de herberge genaemt 't schip Hollandia, en dat hij daer des ochtents tusschen 10 en 12 ueren heeft gesproocken met Sr. Johannes Verdijck, dewelcke in sijn deposants en d'heer Hermanus Schnitker, Cheurfurstelijcke Brandenburgse admiraliteyts fiscael's presentie, doen hij met hun beyden in discours geraekt was over de Guineese Goutkust, duydelijck o.a. hadde gesegt, dat hij Verdijck in de jaeren 1686 en 1687 in dienst van de Nederlantse West-Indische Compagnie in Guinea op 't fort Axim voor coopman gecommandeert hebbende, van de Generael op del Mina d'heer Sweers ordre hadde gehad, de Ceurvorstelijcke Brandenburgse Africaense Compagnie alle bedenckelijcke afbreuck te doen, en dat hij in voldoeninge van d'selve ordre de wegen en toegangen tot de Cheurvorstelijcke Brandenburgse fortresse Groot Fredericxburg met negers beset en de coopluyden, int bysonder die van Awayene, willende naer 't voorgenoemde Cheur-Brandenburgse fort, om daer te negotieren, off comende vandaer, aengehouden, weggenomen en in 't gat geset hadde, gelijck mede dat hij binnen den tijt van sijn commando, sonder den pertinenten dag en datum te noemen, gehoort hebbende, dat Monsieur Nieman, Ceurvorstelijcke Brandenburgse generael op 't fort Groot FredericxburghGa naar voetnoot1), met een canoe was aengecomen op de riviere Accobré om met den capiteyn van 't dorp Accobré te spreecken, en dat hij niet beter wetende, als dat sulcx was geschiet om van den selven capiteyn te vercrijgen, dat hij daer een fort mogt bouwen, hij Verdijck met die van Axim daer naertoe was gegaen, met voornemen om den voorss. Nieman aen te vallen en te vangen, die hij ingevalle hem hadde becomen, in de boyen soude hebben geset, maer dat hij het ongeluck had gehad van de Aximmers geabandonneert te sijn geworden, loopende, soo hij seyde, selfs gevaer van door haer gemassacreert te werden, 't gunt hij echter met goet beleyt ontkomen was, | |
[pagina 261]
| |
hebbende voor dat mael sigh moeten contenteren met de canoe, waermede Nieman was gecomen, in hondert duysent stucken te breecken, dat hij voor sijn retirade nog hadde gedaen; soodanigh hadde hij sijn voorgemelte ordres trouwelijck en exact volbragt. Eyndigende geeft voor redenen van wetenschap, dat hij attestant sulcx alles als voorss. staet met sulcke ofte diergelijcke woorden uyt de mont van den voorn. Johannes Verdijck hadde gehoort ende verstaen en daervan nogh goede geheugenisse was hebbende. Gemeente Archief Rotterdam. Protocol van notaris J. van de Pavort, 18 December 1690 en 28 Januari 1691 (Inv. no. 1262, 321 en no. 1264, 18). |
|