Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 53
(1932)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bescheiden betreffende den beeldenstorm van 1566 in de stad Utrecht,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘Raads dagelijks boek’ in het archief der stad vertoont sedert eeuwen een groote lacune: van 28 Nov. 1556 tot 1 December 1569 ontbreken deze stedelijke opteekeningen. Reeds Booth heeft er in 1637Ga naar voetnoot1) en na hem Drakenborch in de 18e eeuw vergeefs naar gezochtGa naar voetnoot2). ‘De gissing is zeker niet te gewaagd’, schreef de provinciale archivaris Vermeulen in 1842, ‘dat zij tijdens het schrikbewind van den hertog van Alva, veiligheidshalve, zullen verdonkerd wezen, ten einde dezen geduchten man en zijne vrienden geene gelegenheid te verschaffen, om nieuwe slagtoffers daaruit op te sporen. Onvermijdelijk toch moesten de notulen eener regering, welke door den loop der zaken onafgebroken in het midden van allerlei beroeringen geworpen werd, veel behelzen, dat in de handen van een achterdochtig bestuur nieuwe onheilen te weeg kon brengen’Ga naar voetnoot3). Echter, hoe aannemelijk deze gissing ook schijnt, vol te houden is zij niet. Gezien den omvang, die de verschillende, bewaard gebleven deelen van het Raads dagelijks boek hebben, zijn er niet meer dan twee deelen verloren gegaan en tenminste één hiervan werd nog aangetroffen tijdens het secretarisschap van Jan Claesz. van Leerdam (1600-1629), die een extract waarmerkte, dat nog heden aanwezig isGa naar voetnoot4). Dit deel moet dus eerst tusschen 1600 en 1637 - het jaar dat Booth er naar zocht - verloren zijn geraakt. Ondanks dit gemis mag de geschiedenis van den beeldenstorm van 1566 in de stad Utrecht in groote lijnen wel bekend heeten. Een korte, maar niet onbelangrijke publicatie van archivalia deed Vermeulen, toen hij in het bovenvermelde Tijdschrift van Utrecht (1842) eenige, in particulier bezit berustende ‘aanteekeningen van het verhandelde bij de Utrechtsche regering’ liet afdrukken. Deze aanteekeningen handelen over de gebeurtenissen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den 24en en 25en Augustus en zijn mogelijk als afschriften of extracten uit het verloren Raads dagelijks boek te beschouwen. Te voren had Bor, die tot de utrechtsche archieven toegang had en gedeeltelijk daaraan zijn betrouwbaarheid in utrechtsche zaken dankt, in zijn ‘Nederlantsche Oorlogen’ reeds een geregeld verhaal van de gebeurtenissen van 1566 gedaanGa naar voetnoot1), die de door Jacob Marcus uitgegeven ‘Sententien en Indagingen van den hertog van Alba’ (Amst. 1735) met velerlei bijzonderheden hadden aangevuld. Eerst in de 19de eeuw zien een grooter aantal studies en publicaties het licht, die wel niet speciaal aan den utrechtschen beeldenstorm gewijd zijn, maar er toch min of meer uitvoerig over spreken of er mee samenhangen. Vooreerst schrijft H.J. Royaards, in 1845, zijn ‘Proeve eener Geschiedenis der Hervorming in de stad en provincie Utrecht’Ga naar voetnoot2). Het volgend jaar plaatst Dodt in zijn Archief het ‘Antwoord der stad Utrecht op de 19 Artikelen, van wegen den Hertoge van Alba in 1567 overgeleverd’Ga naar voetnoot3). Wat later volgen de ‘Verbalen van A. van Gryspere ende J. van Lent, commissarissen in de troubles, de annis 1567 en 1568’Ga naar voetnoot4) en publiceerde Van Vloten een aantal stukken op de hervormingsberoerten te Utrecht in 1566 en 1567 betrekking hebbendeGa naar voetnoot5). Eindelijk geeft Brugmans, in 1904, een ‘Utrechtsche Kroniek over 1566-1576’Ga naar voetnoot6) uit, die, hier en daar uitvoeriger dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bor, op blz. 29-34 het verhaal doet van den beeldenstorm van 1566.
Het verloop van den beeldenstorm van 1566 is volgens bovengenoemde bronnen in het kort aldus samen te vatten: In het laatst van Juli en in het begin van Augustus trokken tal van Utrechtenaren naar Kuilenburg, IJsselstein en Amsterdam, om daar de in Utrecht niet toegestane gereformeerde predikatien bij te wonen. Kort daarop spreekt de predikant Jan Arentsz, door den te Utrecht wonenden Amsterdammer Dirk Cater naar Utrecht gehaald, de uitgeloopen menigte, buiten de stad, aan den singel, vlak tegenover Vredenborch, toe. Petrus Gabriel predikt de nieuwe leer bij de abdij Oostbroek. Op 15 Augustus houdt wederom Jan Arentsz, ten noorden van de stad, bij Loevenhout, een predikatie. Geen dezer bijeenkomsten werden door de stadregeering, die vrijwel machteloos was en van de zijde van den niet geheel vertrouwden commandant van Vredenborch op geen steun kon rekenen, verstoord. De laatstgenoemde predikatie viel, plaatsvindend in het rechtsgebied van den proost van St. Jan, bovendien buiten haar bemoeiing. Toch nam de stad wel eenige maatregelen om onlusten te voorkomen. Drie dagen later - Zondag 18 Augustus - liep men uit aan den anderen kant van de stad. Nu werd er gepreekt buiten de Tolsteegpoort in den boomgaard van den landcommandeur der Duitsche Orde. Graag had de stadsregeering deze predikatie van Gerrit van Kuilenburg belet; stemmen waren er zelfs in den raad opgegaan, om de preekgangers buiten te sluiten. Maar noch deze maatregel, noch het gewelddadig verstoren der bijeenkomst scheen ten slotte geraden. Evenals bij de Loevenhoutsche preek, schenen de vele gewapende van elders gekomen luisteraars, die deze predikatiën bijwoonden, vast besloten zich krachtig te verzetten en tot een gevecht wilde de stad het niet laten komen. Bovendien beriepen zich de sectarissen op de bescherming, hun door de verbonden Edelen nog kort te voren op een vergadering te St. Truyen beloofd, en het stadsbestuur voelde er weinig voor, dezen te prikkelen. Ook van de burgerij in haar geheel was men niet zeker. Men wist niet welke burgers op de hand der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
predikanten waren. Het was trouwens een groote vraag, of de burgers wel geneigd zouden zijn, alleen om de religie, hun medeburgers te lijf te gaan. Overal immers werden de predikatiën oogluikend toegelaten, waarom dan in Utrecht niet? Sloot men de preekgangers buiten, dan zou plundering van de vele rond de stad gelegen kloosters en van de voorsteden het waarschijnlijk gevolg daarvan zijn. Het blijkt wel, dat er bij de utrechtsche overheid groote vrees bestond voor de hervormden, die sedert het aanbieden van het Smeekschrift aan de Landvoogdes, en vooral na de bijeenkomst te St. Truyen, in de onzekere houding der landsregeering meer en meer steun vonden voor hun optreden. Bovendien begonnen in de stad berichten de ronde te doen over den beeldenstorm in Vlaanderen, Brabant en vooral te Antwerpen, waartegen vrijwel niets gedaan was van overheidswege. Achtduizend sectarissen, werd er verteld, liepen gewapend door het land, om overal de kerken te plunderen en brieven van geloofwaardige personen hadden die geruchten bevestigd. ‘Groote perplexiteyt, vreese en beroerte’ heerschte in de stad. Den daaropvolgenden Zaterdag, 24 Augustus, traden die van de nieuwe leer meer doortastend op. Een aantal hunner kwam in den morgen op het stadhuis en vroegen burgemeester Bol ‘in vrintschap’ te spreken. Zij verzochten hem twee kerken af te staan voor hun predikatiën. De burgemeester beloofde den raad tegen den volgenden dag bijeen te roepen en hem het verzoek voor te leggen. Tot zoolang moesten de aanvragers in ieder geval geduld hebben. 's Middags hield Gerrit van Kuilenburg wederom een predikatie buiten de Tolsteegpoort. Of de daarop gevolgde gebeurtenissen direkt verband gehouden hebben met deze toespraak, blijkt niet; zeker is het echter, dat een aantal zijner toehoorders zich dienzelfden middag nog naar de St. Geertenkerk begaven en daarin de beelden begonnen stuk te slaan en van de altaren neer te halen. Een algemeene verwoesting is er echter niet aangericht; toen de spoedig gezonden stadsdienaars in de kerk kwamen, hadden de beeldestormers deze reeds weer verlaten. Den volgenden dag was de raad al vroeg ten stadhuize bijeen. De afgevaardigden der gereformeerden meldden zich onder leiding van Jacob Cosijnsz. en Dirck Cater | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opnieuw aan en verzochten een beslissing op hun aanvraag van gisteren. Zij formuleerden hun verlangens nu meer in bijzonderheden. Vooreerst waren de gereformeerden besloten ‘die afgriselyckheyt van de beelden uut den kercken te doen’. Zij beloofden de verwijderde kostbaarheden en kerkschatten ten stadhuize te zullen deponeeren, waarin Royaards een aanwijzing ziet, ‘dat de woeste volkshoop door bezadigder volksleiders bestierd werd’Ga naar voetnoot1). En wat de verlangde kerken betrof, bleken zij met name op die van de Predikheeren en de Minderbroeders het oog te hebben. De raad, onvoltallig nog, verklaarde zich niet sterk genoeg om een beslissing te nemen, waarop het befaamde antwoord volgde: ‘Eet ham met mostaert, soo wert ghy sterck!’Ga naar voetnoot2). Tot elf uur werd de beslissing uitgesteld, waarmee de sectarissen accoord gingen. De in dien tusschentijd geraadpleegde commandant van Vredenborch, geeft een ontwijkend antwoord, maar beloofde geen hulp. De president-ad-interim van het Hof, Mr. Willem van Diemen, oordeelde, dat in ieder geval voorkomen moest worden, dat er bloed zou vloeien. Liever zou men den sectarissen desnoods een of twee kerken afstaan. Ook in den raad zelf hadden natuurlijk drukke besprekingen plaats. Toen om elf uur de afgevaardigden der hervormden terugkwamen, gelukte het, hen over te halen een uitstel van acht dagen te aanvaarden. In den tusschentijd zou de raad de landvoogdes en den stadhouder Oranje raadplegen. Burgemeester Bol, de raden Paulus van Blockhoven en Jacob van Asch, aan wie Jan van Renesse van Wilp wordt toegevoegd, begeven zich hierop naar het St. Mariekerkhof, om de daar verzamelde wilde menigte, die de kerk dreigde in te nemen, tot bedaren te brengen en hen van de wenschelijkheid der acht dagen uitstel te overtuigen. Boven verwachting gelukt dit. Met handslag en ‘bij alle vromichheyt’ gaven de gereformeerden burgemeester Bol de belofte van hun plunder-plannen af te zien en in de acht dagen uitstel te berusten. Het heeft niets gebaat. Om twaalf uur liep de bende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
storm op de deur van de Buurkerk en, eenmaal binnen, hebben zij ‘allen die aultaren ende beelden, groot ende cleyn, die organen, gestoelten ende alle datter inne was, gebroken, van boven nedergestoten, in stucken gesmeten en allen die boecken van der kercke aen stucken gescheurt’. Terstond daarna trokken zij naar de St. Jacob en de kerken van de Minderbroeders en Predikheeren, ‘doende alomme van gelycke, verbrandende haerlieder librarien ende boecken, een groote schat weerdich wesende; ... hebben oic die twee conventen van binnen alsoe verdestrueert, datter weynich geheels in gebleven is’Ga naar voetnoot1). Terwijl deze dingen in de stad voorvielen, was een spoedvergadering van het stadsbestuur, het gerecht en een aantal voorname ingezetenen op het stadhuis bijeen, die onder den indruk der gebeurtenissen besloot de gilden te mobiliseeren, al bleef eenige vrees voor haar betrouwbaarheid bestaan. 's Nachts bewaakte toen een aantal gildebroeders met eenige raadsleden, te samen 160 man, gewapend het stadhuis. Ook den 26en Augustus ging allesbehalve in rust voorbij. Weer schoolden in den loop van den morgen de beeldstormers, vijf- tot zeshonderd in getal, met booze bedoelingen op het St. Mariekerkhof bijeen. Jan van Renesse van Wilp, door het stadhuis afgevaardigd, gelukt het na veel moeite, ‘met assistentie van anderen’, hen te kalmeeren en een nieuw uitstel, nu van vier dagen, te doen aanvaarden. Evenals den vorigen dag gold ook ditmaal als motief, dat in dien tijd de landvoogdes en Oranje over den toestand geraadpleegd konden worden. De stad had hiermede opnieuw getracht tijd te winnen, niet zonder de hoop, dat de beweging verloopen zou. Maar evenals daags te voren kwam haar verwachting bedrogen uit. Terstond na de afspraak plunderden de sectarissen de St. Nicolaas- en de St. Geertenkerk. Opnieuw bleek de vrees en de tegenzin der stadsregeering om hardhandig in te grijpen, al scheen daarvoor nu, na de herhaalde belofteschending, reden te over te zijn. Liever voorkwam zij met takt en voorzichtig optreden een slaags raken der partijen. Eenige regeeringsleden begaven zich naar de ingenomen kerken. En waarlijk, het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelukte hen, de vernieling te doen ophouden. Betrekkelijk gering is de aangerichte schade geweest; zelfs de nu tweemaal aangetaste St. Geertenkerk vertoonde niet het desolate, trieste beeld, dat de geplunderde kloosterkerken te zien hadden gegeven. Hiermede was de eerste beeldenstorm te Utrecht geeindigd. Tijdelijk keerde rust in de stad terug. De nachtwacht op het stadhuis werd ontbonden. De meeste kloosters waren aan de verwoesting ontkomen, evenals de Dom en de overige kapittelkerken. Geleerd door de ondervinding bleef het stadsbestuur echter diligent. Den volgenden morgen reeds, 27 Augustus, beraadslaagde het met den commandant van Vredenborch en de leden van het Hof en den adel, voorzoover die zich te Utrecht bevonden, over den toestand. Ook ‘de treffelickste ende catholyckste borgers, die te becomen waren’, namen aan de besprekingen deel. In deze bijeenkomst verschijnen dan de aanvoerders der gereformeerden en eischen een of meer kerken voor hun predikatiën. Onder pressie van dit optreden en uit vrees voor nieuwe onlusten en plunderingen bezwijkt de regeering en sluit ‘bij provisie en opt behagen van de landvoogdes en den stadhouder’ het befaamde accoord, waarbij de St. Jacobskerk aan de gereformeerden wordt afgestaan. Deze hadden hiermede hun eerste, tastbare overwinning behaald, die echter spoedig weer te niet gedaan zou worden.
Naast hetgeen er omtrent den beeldenstorm van 1566 bekend is, bleven echter nog tal van bijzonderheden aan het licht te brengen, nog vele verduidelijkingen te geven, zelfs nog: onjuiste, traditioneel overgeleverde opvattingen te herzien. In afwachting van een toekomstige, volledige geschiedenis van de roerige beeldenstorm-periode in de stad Utrecht, bedoelden de uitgevers van de hier gepubliceerde stukken, tot de definitieve beschrijving het hunne bij te dragen. Ook zij geven fragmentarisch werk; hun materiaal beperkt zich tot het jaar 1566 en geeft slechts aanvulling op het werk van vroegere publicisten. De hier afgedrukte bescheiden brengen velerlei onbekende bijzonderheden over den beeldenstorm te Utrecht. Wat in de vier parochiekerken gebeurd is, wordt hier aangevuld en meer in details voor oogen gesteld door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhooren van en de getuigenissen over de bekende beeldstormers Jan van AmerongenGa naar voetnoot1) en Philips Evertsz, alias in de KelckGa naar voetnoot2). We maken kennis met tot nu toe onbekende deelnemers aan de kerkenverwoesting, als de Kuilenburgsche goudsmid Wouter van de Poll en een zekere ‘die Man’Ga naar voetnoot3). Van een nergens vermelde poging tot beschadiging van de St. Mariekerk in den avond van 25 Augustus wordt hier gewag gemaaktGa naar voetnoot4). Er dringt zelfs een niet nader bewezen gerucht tot ons door van een accoord, waarbij de stad de St. Geerten- en de St. Nicolaaskerk aan de beeldstormers ter plundering zou hebben overgegevenGa naar voetnoot5). Merkwaardig zijn ook de getuigenissen, door meerdere regeeringsleden privéGa naar voetnoot6) over de voorgevallen gebeurtenissen afgelegd, die op menig punt afwijken van de collegialiter in het bekende ‘Antwoord der stad op de 19 Artikelen van Alva’Ga naar voetnoot7) in 1567 overgeleverde getuigenissen. Het is een oude twistvraag, of de beeldstormerij in het algemeen vooraf beraamd is en naar een vastgesteld plan ten uitvoer gebracht. Sommige auteurs aanvaarden een schuld van de Edelen en de consistoriën der Gereformeerden, meer anderen verwerpen een vooropgezet plan en zien in den beeldenstorm slechts een epidemische, onberedeneerde volksbewegingGa naar voetnoot8). Tegenwoordig wordt na Pirenne opnieuw de meening verdedigd, dat de slechte economische toestand, het gebrek aan graan, vooral ten gevolge van de sluiting van de Sont in 1565, korter: de honger de massa in gisting en beweging bracht, waarvan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een aantal calvinistische predikanten gebruik maakten als een middel om tegen den Koning te ageeren. Een der gevolgen hiervan zou de beeldenstorm geweest zijnGa naar voetnoot1). Het lid van den Raad van State d'Assonleville kon in dit verband aan Granvelle schrijven: ‘ce n'est plus la religion, qui nous fait cette tragédie, mais autre chose non moins dangereuse, car la religion, ce n'est que la masque’Ga naar voetnoot2). Wat Utrecht betreft, zijn er eenige aanwijzingen, geen voldingende bewijzen voor de meening, dat de beeldenstorm in deze stad van achter de schermen, zooal niet geleid, dan toch gefinancierd werd. De in het algemeen zeer betrouwbare raadsheer, die de Utrechtsche Kroniek (1566-1576) schreef, verhaalt, dat de beeldstormers van den 25en Augustus, ‘daertoe by de sectarissen eensdels geheurt waren ende by Jan Berntsz., clermaecker, als daer toe gecommittert wesende, betaelt woorden’Ga naar voetnoot3). De auteur der Kroniek, een katholiek, even gekant tegen de groeiende Hervorming, als vol afkeer van de spaansche heerschappij, het type dus van zoo vele katholieken uit dien tijd, verdient om die houding echter met dezelfde reserve geloofd te worden bij beweringen, die bepaald ten ongunste van de reformatiebeweging zijn, als hervormde auteurs, wanneer zij over de Katholieke Kerk en haar geestelijken ongunstige mededeelingen doen. Naast het bericht van de Kroniek treft men in de vonnissen, door Alva geveld, eenige gegevens aan, die op een zekere leiding van en toezicht op het vernielingswerk schijnen te wijzen: Cornelia, de vrouw van Gillis Spaens heeft een zekeren Johan van Embden aangezet ‘om de beelden te gaen breeken met andere beeldebrekers, en hem geseyt, dat hy gelyck als de andere betaelt soude worden’. Steven van Zuylen wordt beschuldigd een der beeldestormers, die in de Predikheerenkerk bezwaar maakte, dat, behalve de beelden, ook de banken en stoelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stukgeslagen werden, den mond gestopt te hebben met een ‘swygt gy, sy weeten haer last’. Cornelis van Nijenrode zou, volgens dezelfde bron, de namen der beeldstormers hebben doen opschrijven ‘om deselve te laeten betaelen’, terwijl van Gillis Spaens vermeld wordt, dat hij ‘het register’ van de beeldstormers hieldGa naar voetnoot1). Van den eenen kant geldt ook hier, gedachtig de oude wijsheid ‘viants mont seyt selden wel’, een zekere voorzichtigheid in acht te nemen, andererzijds kan toch niet ieder gegeven uit Alva's vonnissen, zonder meer, alleen om zijn herkomst, verworpen worden. Aanwijzingen vindt men vervolgens in de getuigenissen van verschillende personen over den reeds genoemden Steven van Zuylen en Jan van Renesse van Wulven, medegedeeld in de Kronijk v.h. Hist. Genootschap 1858. Daar wordt van den eersten verklaard, dat hij, aangesproken om het orgel in de St. Jacobskerk te helpen behouden, antwoordde, ‘dat hij daer inne nyet wiste ofte en coste ghedoen, wysende op een zwert cleyn manneken van Cuylenborch, seggende, dat hy daer bevel aff hadde’, en door een ander wordt zijn antwoord in negatieven vorm meegedeeld: ‘dat het in zynder macht nyet en was ende dat hy het orgel nyet en koste beschermen, zoe hy daer geen seggen in hadde’. Renesse, aanwezig bij den beeldenstorm in de Minderbroederskerk, zou op de vraag ‘off die kercke- ende beeldebreekinge, die te Minrebroeders geschiedde, zoude oock moghen geschieden in alle kercken, tzy canonicke oft anders’, geantwoord hebben: ‘jae, soe wel in die canoniscen als anderen’. Een ander getuigenis laat hem degenen, die de orgelpijpen in genoemde kerk naar beneden wierpen, uitschelden voor schelmen, ‘roepende, dat zy deden tgunt hen nyet belast en was’Ga naar voetnoot2). Ten slotte dragen de hierachter medegedeelde processtukken van Adriaen de Wael eenig nieuw materiaal bij ter oplossing van de bovengenoemde kwestie. Op drie plaatsen doen zij de mededeeling, dat Dirk Cater de namen der beeldstormers in de St. Geertenkerk heeft doen opteekenen, ‘omme van heuren arbeyt by hem geloent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te worden’Ga naar voetnoot1). Toch wordt, naar onze meening, door al deze gegevens te zamen, een conclusie, die een organisatie van den beeldenstorm te Utrecht zou aanvaarden, niet voldoende gewettigdGa naar voetnoot2).
Vooral echter over de figuur en het optreden van Adriaen de Wael van Vronesteijn tijdens de dagen van den beeldenstorm werpen de hier afgedrukte stukkenGa naar voetnoot3) een nieuw en verrassend licht. Betrekkelijk weinig is over dezen jutfaasschen edelman bekend. Hij werd geboren, omstreeks 1520Ga naar voetnoot4), op het slot ter Lee in GelderlandGa naar voetnoot5) als oudste zoon van Lubbert de Wael van Vronesteijn en Maria van Raephorst. Bij zijn huwelijk in 1545 met Beatrix de Voocht van ReyneveltGa naar voetnoot6) kreeg hij van zijn vader de in 1538 riddermatig verklaarde hofstede Vronesteijn te Jutfaas mee, die het vruchtgebruik echter voor zich reserveerde. De doortastende, soms onbesuisde aard van Adriaen bleek reeds bij dit huwelijk, waar de wederzijdsche ouders eerst in 't geheel niet mee ingenomen waren, want: ‘wy malcander ghetruet hebben buten wyl, weten of konsent van ons beyder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vader ende moeyder’, die zich echter kort daarna, door bijzonder goede vrienden aangespoord ‘myt den hylick doch tevreden te wesen’, bij het gebeurde hebben neergelegdGa naar voetnoot1). Zijn vrouw bracht ten huwelijk mee: de helft van 32 morgen land eigen goed buiten de St. Catharijnepoort te Utrecht in ‘die Zoechcuyll’, van 18 morgen land eigen goed bij Woerden, van 4 morgen eigen goed te Maarssen; vervolgens een lijfrente van 200 pond jaarlijks ten laste van de stad UtrechtGa naar voetnoot2). Na den dood van zijn vader werd Adriaen in 1547 (Jan. 22) met de ridderhofstede Vronesteyn beleend. Toen ‘was het geen geheim, dat hij de Moederkerk ontrouw geworden en de beginselen der Hervorming was toegedaan. Wel staat hij in 1551 nog vermeld als medestichter der Broederschap van O.L. Vrouw ter Nood Gods te Jutfaas, maar weldra schaarde hij zich openlijk onder de voorstanders van den nieuwen godsdienst’, lezen we bij Van Heukelum-Rientjes ‘Het Kerspel Jutfaas’Ga naar voetnoot3). Had zijn vermelding als broederschaps-stichter de schrijvers al voorzichtig moeten maken, de bewering van Adriaens overgang tot de reformatiebeweging schijnt meer onder den invloed te staan van de opvattingen, die zijn straks te vermelden vonnis in de wereld bracht, dan op reëele gronden te steunen. Noch in zijn familiepapieren, noch in de littera- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuur hebben wij iets kunnen ontdekken, dat de bovenvermelde meening grond geeft. Integendeel verklaren in zijn proces meerdere getuigen en jaren later ook nog anderen, dat zij Adriaen de Wael nooit anders gekend hebben dan als een goed katholiek. Over het grootste deel van De Waels levensloop valt weinig te vertellen. Met het besturen van zijn hofstede Vronesteyn, de jacht en het lidmaatschap der Staten schijnt hij zijn dagen voldoende te hebben kunnen vullen. Uit zijn huwelijk met Beatrix de Voocht, die hij in 1560 verliest, waren elf of twaalf kinderen geboren, waarvan er slechts vier volwassen werden: Frederik, Lubbert, Frederika en Angela. De eerste maal, dat men hem naast zijn werkzaamheid als Staten-lid naar buiten ziet optreden, is zijn deelname aan het compromis van 1566Ga naar voetnoot1). Dit zou het begin van veel ellende zijn. In hoeverre hij zich in den daarop volgenden tijd met de reformatiebeweging en den beeldenstorm bemoeid heeft, zullen wij aanstonds, onder verwijzing naar de achterstaande bescheiden, trachten aan te toonen; van elders zijn ons geen bijzonderheden daaromtrent bekend geworden. Dat hij van deelname aan de troebelen verdacht werd, bewijst in ieder geval het feit, dat hij in den nacht van 15 op 16 September 1567 van zijn hofstede in Jutfaas gehaald werd en te Utrecht op Vredenborch gevangen gezetGa naar voetnoot2). Tijdens zijn gevangenschap werd hij als getuige gehoord in het proces tegen den graaf van HoorneGa naar voetnoot3). Enkele dagen na De Waels gevangenneming reeds begonnen de getuigenverhooren. Het eerste, ons bekende, dateert van 20 Sept. 1567. De ten laste legging, door de Commissarissen-in-de-troebelen opgemaakt, wordt den advocaat van den gevangene den 26en Februari 1568 overgegeven, ‘omme daerop binnen zes daegen peremptoerlick te zeggen’. Den 6en Maart dient deze van ant- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord: een uitvoerige schriftuur, door commissarissen te groot geacht om er een grosse van uit te reiken en den beschuldigde voor te lezen; den 11en Maart laten zij hem het stuk onderteekenenGa naar voetnoot1). Op 28 Juni worden de laatste getuigen gehoord. Als het onderzoek zijn beslag heeft gekregen, zenden de commissarissen de stukken naar Antwerpen, vanwaar den 5en Augustus een door den secretaris van den Raad der Beroerten onderteekend ontvangbewijs terugkomt. Spoedig daarna valt de beslissing: in den avond van 24 Augustus 1568 arriveert de drossaart crimineel van den Raad der Beroerten, B. Spelt, te Utrecht, met den last, het doodvonnis aan Adriaen de Wael te voltrekkenGa naar voetnoot2). Uit de processtukken, zoo luidt de motiveering van het vonnis, is gebleken, ‘dat Adriaen de Wael van Vronesteyn, met zeekere geconfedereerde eedelluyden, verbandt ende confederatie gemaeckt heeft, tendeerende tot achterdeele van zyne Majesteyts Hoocheyt ende Preminentie, ende daer en boven zelffs ter predicatien van de nyeuwer religie, gewapent zijnde, geweest es, ende anderssins hem metten voorgaende troublen gemengt heeft, ende daer deur gecommitteert crimen van lese majestate ende rebellicheyt’. Vonnis: ‘dat hy executeert wordde metten zweerde ende alle zyne goederen geconfisqueert, ten prouffyte van zyne voorsz. Majesteyt’Ga naar voetnoot3). Den volgenden dag wordt Adriaen de Wael vóór Vredenborch terechtgesteld. Zijn lichaam bleef langen tijd op het schavot liggen, omdat de geldgierige, weinig-scrupuleuze drossaart eerst door de familie omgekocht wilde zijn, vóór hij toestond, het te begraven. In de Buurkerk vond Adriaen de Wael tenslotte zijn laatste rustplaatsGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond van zijn vonnis heeft Adriaen de Wael van Vronesteyn bij het nageslacht de reputatie gekregen van ‘een ijverig voorstander der Vrijheid, dien wij een werkzaam aandeel zien nemen’ in de oproerige bewegingen van deze jaren, zooals de een den ander heeft nageschrevenGa naar voetnoot1). Zijn hierachter afgedrukte processtukken stellen hem echter in een geheel ander licht. Zeker, wij zijn geenszins geneigd, hem van iedere onvoorzichtigheid, van ieder al te los woord vrij te pleiten. Zijn driftige, onstuimige aard maakt veel begrijpelijk en waar niemand zich in normale tijden aan ergeren zou, wordt in dagen van achterdocht en oproerige bewegingen, licht aanleiding tot gevaarlijke verdenking. Zijn mede-onderteekening van het Verbond der Edelen ontkent hij zelf allerminst, al luidt zijn lezing, dat hij, toevallig te Brussel zijnde, eerst niet van zins was het Smeekschrift te onderteekenen, daarna, ‘wel by drancke wesende’ zich heeft laten overhalenGa naar voetnoot2). Voorzoover dit een bewust deelnemen niet betwijfelbaar maakt, kunnen we zijn verklaring aanvaarden: dat hij slechts toetrad om de opschorting, liever nog: de afschaffing van de inquisitie en van de uitvoering der plakkaten te bevorderen. Deze bedoeling was derhalve dezelfde, die zooveel anderen bezielde en allerminst een bewijs voor ingenomenheid met, nog minder overgang tot de reformatiebeweging. Zoo Spanje de deelneming aan het Smeekschrift een groot vergrijp noemde, was het als misdrijf tegen de ‘Hoocheyt’ van den Koning. Wat nu, in het algemeen, zijn gezindheid tegenover de Moederkerk, zijn houding tegenover de Hervorming, zijn deelname aan de godsdienstige beroeringen in Utrecht betreft, geven zijn processtukken veel helderheid. Niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen zijn eigen verklaringen, waar licht de verdenking op rusten kan, om eigen baat een gekleurde voorstelling te geven, maar ook de getuigenissen van vele anderen, onder wie meerderen, in wier lijn het allesbehalve lag, een ten onrechte gunstige verklaring van Adriaens optreden en orthodoxie te geven, bewijzen zoo unaniem zijn trouw-aan-de-Moederkerk, weten zooveel van zijn optreden tegen de beeldstormers en zijn afkeer van de nieuwe religie, dat de traditioneele opvattingen over zijn persoon noodig herziening behoeven. We zien hem, uit die stukken, als een oprecht en practiseerend katholiek, bevriend met geestelijken en kloosters, die met de ‘leurmerckten nochte preecken’ der predikanten te doen wil hebben en het liegen heet, als het gerucht gaat, dat hij een predikant op Vronesteyn zou herbergen. De beeldstormers scheldt hij uit voor dieven, schelmen en booswichten en verheugt zich, dat ‘die rijse op solder is, daer men (hen) meede branden sall’. Als er sprake van is, dat de rebellen het stadhuis willen overvallen, spoort hij de wacht aan; ze neer te steken en dood te slaan, waarvoor hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt; den schout van Jutfaas adviseert hij hetzelfde. De plundering van de St. Mariekerk bezweert hij te zullen verhinderen, al zou 't hem zijn ‘hals ende calen cop’ kosten. In het algemeen trouwens beschouwt men hem als de ‘principael oersaeck’, dat de kapittelkerken en vele kloosters behouden zijn gebleven, wat de vijf kapittelen bij akte gaarne getuigen. En zelfs in de geplunderde kerken danken vele ‘perceelen’ aan hem hun behoudGa naar voetnoot1). Naast de gevolgtrekking, die het bovenstaande onontkoombaar doet maken omtrent zijn houding zoowel tegenover de oude Kerk als den opkomenden godsdienst, staat ten slotte zijn uitdrukkelijke verklaring, dat hij bij zijn ‘oude geloof’ wilde blijven. Is het nu waarschijnlijk, dat De Wael, zooals zijn vonnis wil, de predikaties gewapend zou hebben bijgewoond, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
versta: om deze tegen overval te beschutten? Het wil er bij ons niet in, dat iemand, wiens heele optreden en houding zoozeer pleit voor aanhankelijkheid aan de oude religie, tegelijk, in dien fellen tijd, de predikers van een andere leer, gewapend nog wel, zou beschermd hebben. Verdient niet veeleer zijn verklaring geloof, dat hij, op 25 Augustus, als gewoonlijk met geweer of ander jachttuig, van Jutfaas komende, uit nieuwsgierigheid, ‘sonder eenige gedachtenisse omme die predicatie te assisteren’, de groep menschen naderde, die in den boomgaard bij de Tolsteegpoort, naar den predikant Gerrit van Kuilenburg luisterde? ‘Laet ons eens daer by ryden’, had hij tot zijn knecht gezegd, ‘ende hoiren wat hier omgaet’. ‘Ende tselve doende en bleeff daer nyet lange, hoerende singen; dan is voorts verlaetende die predicatie, binnen Utrecht gereden, zonder met yemandt eenighe redene te spreecken’. Ook al had hij willen luisteren, zoo verhaalt hij, zou hem dit niet mogelijk geweest zijn, want met zijn schichtig en kwaadaardig paard moest hij wel op een afstand blijven. Dat hij slechts kort toezag, kunnen de commissarissen-van-de-troebelen zelf getuigen, die hem, lang vóór de predikatie ten einde was, op het St. Mariekerkhof ontmoet hebben. En tegen zijn knecht verklaarde hij: ‘dit spel en staet myn nyetmendallen aen’Ga naar voetnoot1). De tweede maal, dat in zijn processtukken van het bijwonen van een dergelijke bijeenkomst sprake is, luidt zijn relaas aldus: Men had hem gezegd, dat in de Koeweide bij het Oudwijkerveld een haas zijn leger had. Om dat dier te jagen en tevens om daarna een van zijn vele bezoeken op Oudwijk te gaan brengen, waar zijn tante abdis was en zijn jongste dochter Angela, mogelijk toen al, haar intrek had, was hij uit Jutfaas komen rijden. Juist op dat oogenblik werd op het Oudwijkerveld een predikatie gehouden. Toen nu de haas, in het nauw gedreven, naar de stadsgracht liep en de straatjongens, die op den wal zaten, vervaarlijk ‘sla dood, sla dood’ begonnen te schreeuwen, was dit en het zien van den ruiter voldoende, om de toehoorders van den predikant uiteen te doen stuiven. Als De Wael den haas 's avonds met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den prior van de Carmelieten verorbert, beroemt hij er zich op, door het jagen op dat dier, de predikatie te hebben verstoordGa naar voetnoot1). Heeft ook dit relaas niet minstens de waarschijnlijkheid voor? Maar dan moet de tweede grond van De Waels vonnis, die zijn gewapende aanwezigheid ‘ter predicatien van de nyeuwer religie’ inhoudt, zoo niet valsch, dan toch minstens zeer verdacht heeten. De derde grond van zijn veroordeeling, n.l., dat hij zich ook ‘anderssins metten voorgaende troublen gemengt heeft’, is in haar algemeenheid - in tegenstelling met de formuleering van de meeste andere vonnissen van Alva -, zoo vaag, dat het ondoenlijk wordt, er hier op in te gaan. Men zou haast geneigd zijn het ‘quod gratis affirmatur, gratis negatur’ toe te passen, ware het niet, dat de navolgende bescheiden zijn heele optreden en gedrag duidelijk voor oogen stelden en in hun uitvoerigheid een meer positieve weerlegging vormden. De lezer zij daarnaar verwezen. Het heeft er allen schijn van, dat het slot van De Waels vonnis: de confiscatie van zijn goederen ten profijte van den Koning niet het onbelangrijkste motief is geweest voor zijn veroordeeling. Het zou niet de eenige maal zijn, dat de ‘cupidité et convoitise de s'emparer de leur biens’Ga naar voetnoot2) in de dagen van de reformatietroebelen slachtoffers maakte. Behalve De Waels eigen goederen werden ook de goederen van zijn overleden vrouwGa naar voetnoot3) geconfiskeerd, die op haar nog onmondige kinderen waren vererfd. Meerderjarig geworden en door het derven van de inkomsten uit die goederen tot armoede vervallen, doen zij herhaalde pogingen, om in het bezit van de goederen hunner ouders of tenminste van hun moeder hersteld te worden. Onderscheidene requesten werden in 1571 en volgende jaren ingediend, om de opheffing van het beslag te krijgen. In 1574 blijken in ieder geval de goederen van hun vader nog niet teruggegeven te zijn, wat wel vóór of in 1579 schijnt te hebben plaats gehad. In dat jaar (October 6) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt namelijk Frederik, ‘na doode zijns vaders’ beleend met de ridderhofstad VronesteynGa naar voetnoot1).
De hier gepubliceerde stukken hebben een drievoudige herkomst. Het grootste gedeelte is afkomstig uit het archief van de familie Heereman van Zuydtwyck en berust op het kasteel Surenburg in Westfalen. De tweede groep zijn stukken uit het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Ten slotte leverde het Rijksarchief te Utrecht het derde gedeelte. Hieronder worden deze bescheiden nader beschreven.
I. De stukken, die in het archief Heereman van Zuydtwyck voorkomen en betrekking hebben op den beeldenstorm van 1566 te Utrecht, groepeeren zich om den persoon van Ardriaen de Wael van Vronesteijn. Zij betreffen grootendeels het proces, dat leidde tot zijn terechtstelling op 25 Augustus 1568. De lijn, die van Adriaen de Wael naar den tegenwoordigen eigenaar dezer stukken loopt, is de volgende: Adriaens achter-achterkleindochter Wilhelma Johanna de Wael van Vronesteijn huwde in 1672 Johan van Scherpenzeel. Diens dochter Elisabeth Catharina trad in 1702 in het huwelijk met Frederik Jacob Heereman van Zuydtwyck, van wien in 6e generatie afstamt Max. E.J.M.A.H.L. Freiherr Heereman van Zuydtwyck, in wiens archief de Vronesteijn-bescheiden nu berusten. Met groote bereidwilligheid verleende hij toestemming, uit zijn even omvangrijk als belangrijk familie-archiefGa naar voetnoot2) de stukken betreffende Adriaen de Wael te publiceeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drie groepen vallen in de stukken betreffende Adriaen de Wael te onderscheiden. a. De Defensie, tijdens Adriaens gevangenschap op Vredenborch in 244 artikelen opgesteld als antwoord op een verloren gegane tenlastelegging van 26 artikelen en uit zijn naam den 26en Februari 1568 overgelegd. Het oorspronkelijke stuk was onderteekend door de commissarissen-van-de-troubelen J. van Lent en A. Grysperre. In het archief Heereman komen twee afschriften van deze Defensie voor, beide van folio-formaat. Defensie A bevat 25 ongepagineerde folia. De laatste folia (waarschijnlijk twee) zijn verloren; de tekst breekt af in art. 227. Deze Defensie is slordig geschreven en vertoont eenige doorhalingen en verbeteringen. Defensie B telt 37 ongepagineerde folia. De folia, die in A ontbreken, zijn hier aanwezig. Ook de verbeteringen van A werden in Defensie B opgenomen. Ze kan beschouwd worden als het ‘net’-afschrift. In dorso staat: ‘Defensie B’ en met potlood door een moderne hand: ‘Processtukken van Adr. de Wael v. Vronestein’. Hier wordt afgedrukt Defensie B, die van A, behoudens het in deze laatste ontbrekende gedeelte, niet meer verschilt dan in de spelling van sommige woorden. Een enkele maal werd een verkeerde overschrijving ontdekt, waarvan een noot ter plaatse melding zal maken. Eigenaardig sluiten zich bij de Defensie aan de Additien, 15 artikelen groot, overgelegd tijdens Adriaens gevangenschap. Zij zijn opgesteld tusschen 6 Maart, den datum, waarop de Defensie werd ingediend en 5 Aug. 1568 (zie blz. 76/77). In het Archief Heereman komen zij voor als een los, ongeteekend stuk. b. De tweede groep stukken omvat de getuigenissen door anderen over Adriaen de Wael afgelegd. Vooraf gaat de als los stuk in het Archief Heereman aangetroffen ‘Memorie omme in ordine te moegen lesen die tuychnysse van Adriaen de Wael van Vronesteijn, beleijt ten tijde hij gevangen was opte Con. Mats. sterckte van Vredenborch tUtrecht’. Deze Memorie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geeft, gemerkt met de letters A-DD, de volgorde aan, waarin de straks te noemen getuigenissen gelezen moeten worden. Zóó gelezen, volgen zij Adriaens Defensie zooveel mogelijk op den voet. Dit verklaart tevens, waarom sommige letters twee- of meermalen voorkomen. De Getuigenissen over Adriaen de Wael zijn grootendeels aanwezig in een deeltje van 43 ongepagineerde folia. De eerste bladen zijn, blijkbaar reeds lang geleden, verloren geraaktGa naar voetnoot1). De inhoud van dit deeltje is de volgende: 1. Vooreerst 29 getuigenissen over Adriaen de Wael. 2. Een afschrift van een schrijven van de landvoogdes Margareta van 25 Aug. 1566Ga naar voetnoot2). 3. Dan 6 getuigenissen over De Wael. 4. Een schrijven van den Raad der Beroerten van 20 Dec. 1571 aan T. de Gouda, ontvanger van de confiscatiën in het gewest Utrecht, waarbij aan dezen toegezonden wordt een request van de kinderen van Adriaen de Wael en hem verzocht wordt een onderzoek in te stellen naar de goederen van de moeder van requestranten, die met de goederen van hun vader mede-geconfiskeerd zijn. 5. Een afschrift van het hiervoor bedoeld request. De volgorde der hier genoemde getuigenissen is niet chronologisch. Ze zijn afgelegd tusschen 20 Sept. 1567 en 22 Jan. 1568. Nadat ze in het onderhavige deeltje bijeengeschreven waren, zijn ze, volgens de in de ‘Memorie’ aangegeven volgorde, voor een deel van letters voorzien. De eerste 25 getuigenissen zijn gemerkt met letters en gewaarmerkt door den notaris bij het Hof van Utrecht, Jan Bertsz. De overige getuigenissen zijn noch gecollationeerd noch van een letter voorzien. c. Naast de genoemde worden in het archief Heereman nog een achttal getuigenissen over Adriaen de Wael aangetroffen op losse stukken. Zij zijn gedateerd tusschen 24 Sept. 1567 en 28 Juni 1568, terwijl een er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van geen datum draagt, die echter bij benadering vóór 10 Nov. 1567 te bepalen valt. Zes dezer getuigenissen zijn gewaarmerkt. Uit het deeltje en de losse stukken kunnen we nu de reeks getuigenissen in de Memorie genoemd herstellen. Slechts vijf hiervan blijken ongecollationeerd te zijn, n.l. die genoemd worden onder de letters B, C, D, O en CC. Daarna houden we nog over de getuigenissen van den pastoor van de St. Geertenkerk Willem van Beest, den pastoor van de St. Nicolaaskerk Hubertus van Schaeyck, Loeff van der Haer en het ongedateerde stuk, dat de verklaringen bevat van de burgemeesters Bol en Van de Vecht en van de schepenen Valckenaer, Abcou van Meerten en De Rijck. Na het bovenstaande schijnt het meest voor de hand te liggen, de stukken uit het archief Heereman, betreffende het proces van Adriaen de Wael, in de volgende orde te publiceeren:
Ten slotte resten nog eenige bescheiden, die niet zoozeer De Waels proces als wel zijn godsdienstige gezindheid betreffen. Zij worden in de Bijlagen opgenomen.
II. Uit de ‘Archives générales du Royaume’ te Brussel kwam voor publicatie in aanmerking een aantal stukken in no. 527 van de ‘Papiers d'Etat et de l'Audience’ (‘Archives du Conseil des Troubles’). De inhoud van dezen band wordt in den getypten inventaris beschreven als: ‘Enquêtes relatives aux personnes suspectes d'hérésie ou de rebellion dans la province d'Utrecht de 1568 à 1571’. Het deel is modern gebonden. De rug draagt onderscheidene opschriften: ‘Conseil des Troubles, 33 - Informations et justifications. Utrecht - een etiket met: Papiers d'Etat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
et de l'Audience, no. 527 - en: Archives du Royaume, Papiers d'Etat. ao 1852’. De band bestaat uit een verzameling katerns en stukken van folio formaat. De inhoud van eenige stukken in dezen band is reeds door vroegere publicaties bekend. Fol. 1-3 werd, naar een afschrift in het Buurspraakboek der stad Utrecht, afgedrukt door Royaards in 1845Ga naar voetnoot1), fol. 11-13 naar een afschrift in het Provinciaal Archief van Utrecht door Grothe en fol. 10-10vs en 150-159 door Van Vloten in de Kroniek van het Hist. Genootschap van 1858Ga naar voetnoot2). Voor een klein gedeelte slechts heeft de band betrekking op den beeldenstorm van 1566. Het zijn de folia 20-22 en 52-59. De eerste twee fol. bevatten het door notaris Jan Bertsz. onderteekende en in dorso met TT gemerkte verhoor van den beeldenstormer Jan van Amerongen, den stadsslotemakerGa naar voetnoot3). Fol. 52-53 zijn extracten uit de informatiën, door de Commissarissen afgenomen op Jan Beyndop, Mathieu Adriaensz., Roelof van Zijl en Henrick Christiaensz., inwoners van Utrecht. De overblijvende fol. 54-59 geven de hiervoor (blz. 71) reeds genoemde, door leden der Utrechtsche regeering privé afgelegde verklaringen, afwijkend van het collegialiter gegeven Antwoord op de 19 Artikelen. Zij zijn onderteekend door de Commissarissen Van Lent en De Grysperre en in dorso gemerkt M.
III. De derde, hier gepubliceerde groep stukken, is afkomstig uit het Archief der Staten van UtrechtGa naar voetnoot4). Zij behelzen een verhoor van Philips Evertsz., bijgenaamd In de Kelck en dat van eenige andere personen over het optreden van eerstgenoemde op 24 Aug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1566 in de St. Geertenkerk. Zij omvatten 4 folia, in dorso gemerkt ‘R’ en (met een 18e eeuwsche hand): ‘Kerklijke historie niet in 't Plakaatboek’. De inhoud dezer stukken is reeds eerder bekend gemaakt in den Utrechtschen Volksalmanak van 1867, blz. 154-158 onder den titel: ‘Getuigenissen van eenen beklaagde en eenige gedaagden aangaande den beeldenstorm in de St. Geertruidskerck te Utrecht’. Daar zij t.a.p. echter zonder eenige annotatie en zonder mededeeling van herkomstGa naar voetnoot1) werden afgedrukt, schijnt er voldoende reden te zijn, ze in deze uitgave op te nemen.
IV. Behalve enkele, reeds genoemde, op Adriaen de Wael betrekking hebbende bescheiden, werden in de Bijlagen ten slotte medegedeeld eenige stukken betreffende de conflicten tusschen het Hof en het stedelijk bestuur van Utrecht over de procedure tegen de beeldstormers (1566/7), de instructie van de Commissarissen van de troebelen te Utrecht (1567) en een stuk, opgemaakt naar aanleiding van het bevel van Alva, om de door den beeldenstorm vernielde kerken te herstellen (1568). Het scheen niet wel doenlijk, uit de rekeningen der geplunderde kerken, voor zoover zij nog aanwezig zijn, de posten te lichten, die tot een beeld van de materieele schade door de beeldstormerij aangericht, zouden kunnen bijdragen. Daar zij slechts hier en daar vergezeld gaan van een bijvoeging als ‘die door de beeltstormers verdestrueert syn’ of ‘die ontwee geslaegen syn’, zou de keuze der overige een uiterst willekeurige wordenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitgevers stellen zich voor met deze publicatie een niet onbelangrijke bijdrage te hebben geleverd tot een meer volledige geschiedenis van den beeldenstorm van 1566 te Utrecht, dan tot nu toe mogelijk was. Het zal overbodig zijn op te merken, dat bij de bewerking dezer stukken zooveel mogelijk de ‘Regels’ van het Historisch Genootschap zijn gevolgd. J.W.C.v.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ende in den eersten, om tot verstant, ende illucidatie van dese deffensie te commen,
1. Soe staet alvoorens te premitteren, dat nimmermeer en sal worden bevonden, dat hij gevangen oyet geweest es in eenighe vergaderinghe int heijmelijck ofte openbaer, daer yet geattempteert, gemachineert ofte geraedtslaecht is geweest, dat enichsins zoude moegen commen ofte tenderen jegens die eere ende obedientie van de Majesteit, zijn prinsch, zijn heer, zijn coninck, oft dat zoude moogen wezen tot vernielinge, ofte verminderinghe van auude, heijlighe, catholycke religie, oft dat hij den gheenen, die daer yet tegens gemolieert ofte geconspireert hebben gehadt, eenige hulp, faveur, ofte bistandicheijt gedaen heeft gehadt.
2. Waer sal wel blijcken ter contrarie, dat hij gevangen alle resistentie ende wederstandt gedaen heeft gehadt dengeenen, die hem metter daet onderstaen hebben gehadt, als ketters ende rebellen van den Majesteit, die ouwde catholycke relligie te nyet te maecken, zoe hier binnen Utrecht, als daer buyten,
3. In zulcker vougen ende manieren dat, zonder eenighe jactantie te spreecken, hadde hij alleen gedaenGa naar voetnoot1), daer zouden allen kercken ende cloosteren zoe binnen, als buyten Utrecht geleegen, geschent, gesacriligeert ende te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nyete gemaect hebben geweest bij de rebellen ende sectarissen binnen Utrecht regnerende des Sonnendaechs ende andere naevolgende daegen nae Bartholomeus anno '66 lestledenGa naar voetnoot1), zoe tegens die oproerighe sectarissen van nyemandt anders gheen resistentie ende wederstandt begonst is tdoene dan van hem gevangen alleen;
4. Als bij den zelven daer beneffens oeck alle goede catholycque heeren, burgeren ende ingesetenen der voors. stadt Utrecht gesaccageert, ofte anders uuyten heuren verdreven ende verjaecht souden hebben geweest, gelijck dat hier nae breeder in specie verthoent ende verclaert sal werden.
5. Dan alzoe alle goede luyden van deeze zijne Majesteits Neerlanden, zoo geestelijck als weerlijck zeer abhorreerden van Spaensche Inquisitie, zoe is wel waer, dat hij gevangen in de weecke voor PalmeGa naar voetnoot2) anno '66 lestleden gecomen zijnde binnen Bruyssel omme zeeckere affairen, concernerende dimpetratie van die brieven voor mijn heere die graeve van RennenberchGa naar voetnoot3) nopende die proostdije van Audemunster daer dezelve graeve bij Con. Majesteit mede versien wasGa naar voetnoot4), ende aldaer omtrent twee daegen geweest hebbende, zijn aldaer binnen Bruysselle gecomen geweestGa naar voetnoot5) die heere van BrederoedeGa naar voetnoot6) met diversche eedelluyden uuyt alle quartieren van desen Nederlanden bij dewelcke, alzoe hem gevangen aengegeven worde, dat zij daer gecoemen waeren, omme die hoocheijt van de hartoghinne zeeckere requeste ofte sup- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plicacieGa naar voetnoot1) te presenteeren om die Majesteit met goede middelen daer bij tinformeren, dat zijn Majesteit gelieven zoude dese landen van zulcx als boeven geseijt te deporteren ende te verdraegen;
6. Soe ist dat hij gevangen, meenende ende nyet anders kunnende verstaen dan dat het zelve zoude weesen tot eere van de Majesteit ende welvaeren van den landen, heeft hem laeten judiceren, wel by drancke wesende ende voorens tselve affgeslaegen hebbende, dat hij mede die zelve requeste ter goeder trouwen ende uuyt goede affectie die hij hadde tot die Majesteit ende prosperite van den landen mede onderteijckent heeftGa naar voetnoot2).
7. Sonder dat hij gevangen anders voor ofte nae in eenighe vergaderinghe, raedt ofte geselschap geweest is van degeenen, die dzelve requeste hebben geconcipieert ofte doen concipieren ende gevordert hebben alle tgeene dat daer voorts uuyt gevolcht is.
8. Ende voor zoe veele alst die zelve onderteijckeninge aengaet, en es tzelve bij de Majesteit zoe qualijcken nyet genomen, maer heeft zijne Majesteit tzelve geremitteert gehadt, voor zoe veele als deur ignorantie die zelve requeste ten fyne als voerens gepresenteert es geweest.
9. Twelck oeck van de Majesteits wegen openbaerlijcken ter plaetsen, daer men gewoonlijcken es clockluydinghe te doen, gepubliceert es.
10. Hier bij gevoucht, dat bij kennisse van den pastoer van JutphaesGa naar voetnoot3), daer hij gevangen dnaeste 17 ofte 18 jaeren gewoont heeft ende noch woentGa naar voetnoot4), blijcken sal, dat hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem altoes catholyck ende christelijck gehouden heeft ende noch houdt, met alle zijne huysgesin,
11. Die geboeden ende insettinghen Goodts ende der heijliger Kercken gehoorsamelijcken onderhouden heeft, zonder eenighe querele ter contrarie te maecken,
12. Op behoorlijcke tijde gaende te biecht ende totten weerdighen heyligen Sacramente,
13. Item gaende te misse, te preecken, vesper, vigilien, jaergetijden ende onderhoudende voorts alle die geboden ende ceremonien van der heijlighe Kercke in vieren, vasten ende anderssins.
14. Ende dat hij hem alzulcx in den tijt van dezen voorleden trouble oeck gedraegen heeft als een catholycq man toe staet te doen in biechten ende te sacramente te gaenGa naar voetnoot1).
15. Dit gepresupponeert zijnde ende omme voorts te commen tot destructie van de voors. faicten, ende eerst opt Ie articule seijt dat hij den inhouden van dien wel expresselijck ontkent, zoe als nyet blijcken en zal, dat hij gevangen oyectGa naar voetnoot2) bij enich verbandt ofte confederatie mit zeeckere heeren ofte eedelluyden gemaeckt, geweest ofte die zelve gesubscribeert heeftGa naar voetnoot3) voor hem ofte voor Willem dWael van Vronesteijn zijnen broederGa naar voetnoot4).
16. Opt IIe articule der zelver faicten bekent hij gevangen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenen grauwen hoet, maar gheenen geusenhoetGa naar voetnoot1) gedraegen te hebben ofte tot contemplatie van eenighe confederatie, zoe hij met nyemants, als voorens geseijt es, confederatie gemaect en heeft.
17. Welcken grauwen hoet met noch eenen swarten hoet hij tot Mechelen gecocht heeft, ende eenen zijden hoet tot Bruyssel, omme wech te schencken.
18. Ende zulcx heeft hij die twee swarte hoeden wech geschoncken, als deene aan Jan in die KeijserGa naar voetnoot2), ende dander aen Jan SoetmontGa naar voetnoot3) ende die grauwe zelffs behouden ende somwijlen gedraegen, zonder enich achterdencken ofte quaet propoost daer inne te hebben, maer heeft meestentijt andere swarte hoyden ofte fluwele bonnetten gedraegen.
19. Men sal oeck bevynden, ist noot, zijnen grauwen hoet ter verwen nyet gelijck en es geweest die geusen-hoeden, maer veel witter van verwen.
20. Ofte dat hij gevangen oeck eenighe geusen-teeckenen over hem gehadt ofte gedraeghen heeft tzij van beedelaers-napkens aen die hoyden, geusen-oorden van gout ofte van silver aen den hals, geuse-mantels ofte yet anders daer hem die geusen mede plaegen uuyt te teijckenen ende bekent te maeckenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21. En sal oeck nyet bevonden worden, dat hij in Junio '66 bij de BackerbruggeGa naar voetnoot1) geroupen heeft: ‘Vive le geux’, maer mach tzelve gedaen zijn bij enighe andere, dat hij nyet en weet, zoe hij gevangen doen ter tijt oversoncken was.
22. Commende tot het IIIe articule der voors. faicten staet alvoorens tot destructie van dien te noteren, dat hij gevangen van joncx op als van den tijt aff dat hij 17 jaer ouwt is geweest, een crijsman geweest ende crijschandel gevolcht heeft,
23. Ende dat hij alsulcx anders nergens mede ommegegaen en heeft dan met den crijschandel ende zijn zelffs landt ende goet te doen bouwen ende regeren, woenende omtrent een halve mijle weechs buyten Utrecht, alze in den dorpe van JutphaesGa naar voetnoot2) gelegen tusschen Utrecht ende Viaenen.
24. Ende dyenvolgende is hij altijt gewoenlick geweest als hij uuyt ginck ofte uuyt reijsde, met hem te nemen enighe vuyrroers ofte andere halsgeweer.
25. Ende als hij te waegen ofte te peerde plach uuyt te reijsen, nam altijts mit hem ten minsten twee, drie ofte vier vuyrroeders ende oeck knevelspetenGa naar voetnoot3), naer dat hij gevangen verre ofte nae toe reijsen wilde.
26. Ende zulcx es altoes zijns gevangens sael wel gestoffeert ende voerzien geweest ende alsnoch is, van alrehande geweer in groete mennichte, daer men wel 10 ofte 12 persoenen mede uuytrusten zoude moegen.
27. Item ende is al zoe zeer opt geweer ende crijschandel gestelt, dat hij uuyt zijnen huyse nyet gewoenlyc en es te gaen, al waert maer op zijn landt bij zijn arbeijders noch ter jachte ofte oeck inde herberghe te commen, dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mits altijts bij hem hebbende een vuyrroeder, een veederstaffGa naar voetnoot1), hantbijle, ofte ander dyergelyck geweer.
28. Daerdeur hij oeck ontstichtelijcken es voer die potboeven ende andere rabbauwen deur die landen loopende, dat zyluyden tot zijns gevangens huyse ende oeck zeer weijnich in den dorpe van Jutphaes commen.
29. Dit gepremitteert zijnde, omme daerdeur te commen tot naerder destructie vant voors. IIIe articule, zoe is waer dat Johan Soetmont, die lange groete kennisse ende conversatie gehadt heeft metten gevangen als hem in veel saecken als procureur zoe binnen als buyten Utrecht gedient hebbende, als dat meer dan notoer es, omtrent een dach ofte twee voor Sinte Bartholomeus dachGa naar voetnoot2) anno 1566, van zijn huysfrauu ende dochter verstaen hebbende, dat zijluyden bij den straeten gehoort hadden, dat hij gevangen een predicant uuyt Brabant gehaelt zoude hebben ende hij daer zeer off verwondert wesende, zeijde tot zijn huysfrauw ende dochter: ‘Dat en gelooff ick nyet, hij is veels te catholyck,’ seggende: ‘Daer moet ick die waerheijt van weeten, ick sal op Sinte Bartholomeus dach voor de noen bij hem reijsen ende verhooren wat van der saecke is’Ga naar voetnoot3).
30. Item ende dat hij Jan SoetmontGa naar voetnoot4) deur dyer oersaecke alleen, op Sinte Bartholomeusdach voors. des voornoens omtrent negen uren van Utrecht gereijst es naer Jutphaes omme met hem gevangen van tgeene voors. es te spreecken ende die waerheijt van dyen te weeten.
31. Item dat hij Soetmont omtrent elff uren commende bij de brugge van Jutphaes heeft aldaer op die brugge vinden sittende den gevangen mit zeeckere andere eedel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
luyden ende joncfrouwen van de voors. dorpe van JutphaesGa naar voetnoot1).
32. Item dat hij gevangen ziende den zelven Soetmont uuyt die schuyt opcommende, vraechden bij hem, waer hij heenen wilde.
33. Daer op hem bij den zelven Soetmont weder geseijt worde uuyt boerterije:, ‘Ghij en noytGa naar voetnoot2) mijn nyet, maer ick passe nochtans te middaeghe bij u teeten.’
34. Daer op hij gevangen weder zeijde: ‘Ick en heb nyet teeten, maer compt op die brugghe sitten, ende laet ons wat wachten, ick heb mijn maecht tUytrecht om visch gesonden, ghij sijt mij wellecoom.’
35. Item ende die wijlen zijluyden aldaer bij der anderen sittende waeren, worde aldaer geseijt dat die predicant van de sectarissen die doen buyten Tollesteech-poorte voor buyten Utrecht gepredict haddeGa naar voetnoot3), aldaer quaem aenvaeren mit een schuyt van Utrecht naer Jutphaes omme voorts deur te vaeren nae Viaenen.
36. Item ende dat hij gevangen tzelve hoorende heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegens den voors. Soetmont ende anderen die daer op die brugge saeten geseijt: ‘Laet ons soe lange sitten tot dat wij die predicant gesien hebben.’
37. Ende als mitsdyen daer twee, drie, ofte vier schuyten deun aen eenGa naar voetnoot1) quaemen aen vaeren, zoe begeerden hij gevangen, dat men hem doch zoude willen seggen ende wijsen, wie die predicant was, ende in wat schuyte hij sat.
38. Ende als hem die zelve predicant gewesen was, dat hij sadt op een bancxken staende voort stuyr, sittende eetende, zoe zeijde hij gevangen met een lachenden mont ende al schempende teegens die omstaenders, die op die brugge stonden: ‘Bijloije, hij heeft noch all wat deuchd over hem, hij eet gebraeden visch’ - - zoe alse het Saeterdach ende vischdach was - -.
39. Ende die zelve schuyten met die predicant gepasseert zijnde, is hij gevangen terstont metten voors. Soetmont naer huys gegaen zonder den predicant ofte yemandt van dengheenen die hij bij hem hadde aen te spreecken.
40. Ende hij gevangen metten voors. Soetmont tzijnen huyse aen taeffel geseten zijnde, zeijde die zelve Soetmont tegens hem gevangen: ‘Joncker, ick coom hier omme u te segghen dat binnen Utrecht geseijt wordt, dat ghij een vreempt predicant uuyt Brabant gehaelt ende alhier gebracht zoudt hebben omme te predycken.’
41. Dat hoorende hij gevangen ende daer zeer in verstoort zijnde, heeft daer op in een arre moede geseijt: ‘Ick zoude die duyvel op mijn lijff gehaelt hebben? Wat heb ick met die schelmen te doen’ ende dyergelijcke woorden.
42. Daer noch bij vougende: ‘Ick zal mij met die predicatie te Jutphaes, die ick noch huyden gehoort heb, wel lijden.’
43. Ende die wijle dat hij gevangen alleen metten voors. Soetmont daer aen zijn taeffel sittende was, is ten laesten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daer mede in gecomen zijns gevangens maecht AelgenGa naar voetnoot1) brengende die visch met haer die zij tot Utrecht gehaelt hadde, ende hij gevangen haer ziende, zeijde tegens die zelve zijne dienstmaecht: ‘Ael, Jan Soetmont seijt mij, dat van mij binnen Utrecht geseijdt wordt, dat ick eenen predicant uuyt Brabant gehaelt, ende alhier gebrocht zoude hebben; zoe worde ick overloeghen!’
44. Waer op die dienstmaecht hem antwoordende zeijde: ‘Joncker, ick heb binnen Utrecht all meer gehoort, daer wordt geseijt dat die predicant hyer op u hoffsteede predicken sal ende dat ghij hem die cost ende huysvestinghe gheven zoudt.’
45. Twelck hij gevangen hoorende is zeer toornich geworden, seggende: ‘Hoe, duysent duyvel, worde ick aldus overloeghen. Ick en heb in langhe tijt binnen Utrecht nyet geweest, ick sal op morrighen binnen Utrecht rijden, kan ick vernemen wie mij aldus overliecht, ick sall hem alsulcx vergelden, datter een ander exempel aen nemen sal’ ende andere dyergelijcke woorden.
46. Tis oeck soe dat daer over taeffel oeck in gecomen is, bij hem gevangen ende den voorseijde Soetmont, die diender van hem, gevangen, genaempt Evert Scram van ButgenGa naar voetnoot2), die welcke als hij gevangen syende worde zeijde tegens hem: ‘Scram, Jan Soetmont es hyer gecommen om mij te seggen, ende heeft mij geseijt, dat binnen Utrecht geseijt wordt dat ick een vreempt predicant uuyt Brabant gehaelt ende alhier gebracht soude hebben, ende dat meer es, Ael - - menende zijn meecht - - geweest hebbende tUytrecht om visch, heeft mij geseijt, dat daer oeck geseijt wordt, dat ick die predicant geconsenteert zoude hebben op mijnen hoffsteede te predycken ende dat ick hem die cost ende huysvestinghe geven zoude.’
47. Seggende voorts: ‘Schram, hoe mach ick aldus overlooghen worden!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
48. Daer op die voorgenoemde Schram hem doen weder zeijde: ‘bij Goode, Joncker, dat zijn schoone loegenen; ghij en hebt wel in een maent nyet tUytrecht nochte elders geweest, dan zijt alleen hyer te Jutphaes geweest.’
49. Twelck oeck waerachtich es.
50. Sonder dat oeck immermeer bevonden sal worden dat hij gevangen bij enich vreempt predicant geweest heeft.
51. Item ende dat, volgende tgeene voors. es, hij gevangen des anderen daechs smorgens, wesende des Sonnendaechs nae Sinte Bartholomeus dach voors.Ga naar voetnoot1), den voors. Schram zijn dienaer bevoelen heeft gehadt twee peerden mit zijn toebehooren gereet te maecken, omme tUytrecht te rijen.
52. Item ende dat die selve Schram des gevangens dienaer alsucx twee peerden gesadelt, die vuyrroeren aen de sadelboemen gehangen heeft, zoe als hij gevangen rijdende altoes gewoonlycken was geweert te zijn.
53. Ende hij gevangen zoe met zijnen dienaer opgeseten zijnde, is omtrent negen uuyren van huys gereeden naer Utrecht.
54. Ende hij gevangen commende omtrent die Tollesteechpoorte ende ziende dat aldaer in eenen bomgaertGa naar voetnoot2) deun aen den wechGa naar voetnoot3) geleeghen, welcke wech die rechte heerwech es ende oeck anders gheenen wech en es omme van Jutphaes in Tollesteech-poorte te commen, gepredict wordeGa naar voetnoot4), zeijde tegens den zelven Scram zijnen dienaer: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Laet ons eens daer bij rijden ende zien ende hoiren wat hier omgaet,’ sonder dat hij gevangen eenige gedachtenisse gehadt heeft omme die predicatie te assisteren.
55. Ende tzelve doende en bleeff daer nyet lange, hoerende singen, dan is voorts verlaetende die predicatie, binnen Utrecht gereden zonder met yemandt eenighe redene te spreecken.
56. Tis oeck dat mijn heeren die commissarissen selffs nyet sullen kunnen ontkennen, datGa naar voetnoot1) hij gevangen es haer - - die doen quaemen van mijn heer van DyemenGa naar voetnoot2) - - ter zelver tijt op Sinte Marien kerckhoff gemoet geweest, lange tvoerens all eer die preecken buyten Tollesteech uuyt was.
57. Ende off hij die predicatie hadde willen hooren, zoe en hadde hem tzelve nyet moegelijck geweest blijvende sitten op zijn peert, mitsdyen dattet peert daer hij op sat, zoe boes van bijten ende smijten was, dattet noch menschen noch peerden omtrent gedoegen en wilde dan den geenen daeroff dattet geregeert worde, dan zoude in zulcken gevalle zijn peert hebben moeten verlaeten ende hebben onder tvolck gaen staen hooren die predicatie.
58. Item ende hij gevangen ter zelver tijt binnen Utrecht commende is gereden die stadtwalle langes nae den Duytschen HuysGa naar voetnoot3) toe, seggende tegens zijnen voors. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienaer: ‘Dit spel en staet mijn nyetmendallen aen.’
59. Ende is voorts gereeden na den huyse toe van Cornelis Martenszn. dZwartGa naar voetnoot1) zijnen procureur, die doen ter tijt woenachtich was in een steechgen bij den Duytschen huijs omme hem te spreecken van zijnen processenGa naar voetnoot2) ende hem nyet thuys vindendeGa naar voetnoot3), maer alleen die huysfrauwe van denzelven Cornelis die met schrijenden oogen jegens hem gevangen zeijde, ende claechde, zeggende: ‘Och Joncker, ghij en hebt in lange nyet binnen geweest; die spraecke gaet alhier, dat men als die preecken uuyt es, alle kercken ende goodtshuysen voorts aen stucken slaen soude’Ga naar voetnoot4), zeggende voorts meer: ‘Lieve joncker, blijft doch in stadt, want ghij sult in alles tbest wel doen.’
60. Ende es voorts van daer gereden nae Sinte Marienkerckhoff, omme eens aen te spreecken die heere van Diemen, raedt des Con. Majesteit ende commende omtrent thien uuren omtrent Sinte Marien-kerckhoffGa naar voetnoot5), rijdende over den rooster op het kerckhoffGa naar voetnoot6), bevondt aldaer bij den anderen sitten zaliger heer Johan van Nye- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veltGa naar voetnoot1) in zijn leven canonick in den Dom binnen Utrecht voorss., Aert ende heer Aelbert van BeusichemGa naar voetnoot2), canonick Sinte Salvatoris tUytrecht ende enighe andere, reedt met zijn peerdt tot heurlieder aen zeggende op zijn crijschgebruyck, boertende: ‘Her, her, legt off!’
61. Tzelve die voors. persoenen siende, zijn all lachende - - zoe zij wel wisten dat hijt uuyt boerterije zeijde - - tot hem aengecommen.
62. Ende heeft die voors. heer Jan van Nyevelt hem gevangen gebeeden, dat hij des noens bij hem zoude willen blijven te gasteGa naar voetnoot3).
63. Twelck hij gevangen excuserende ende seggende dat hij naer der abdije van AuutwijckGa naar voetnoot4) rijden moeste omme zijn moye dabdisseGa naar voetnoot5) wesende een zeer ouwde vrouwe van omtrent tachtentich jaeren te vertroosten, zeggende: ‘Die es van verveernisse levendich doot, ende die zelve moet ick met haer conventualen assisteeren.’
64. Dan die voors. Nyevelt, canonick etc., nyet afflaetende, seggende: ‘Ick bidde u, compt te middaeghe bij mij, wij sullen wat vrolycken wesen. Ick sal hebben u suster | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ValckenaersGa naar voetnoot1) ende andere goede vrunden, daer ghij gaerne bij wezen sult,’ heeft ten lesten hij gevangen int begeeren van den zelven Nyevelt geconsenteert, seggende: ‘Ick en heb geenen mantel bij mij, ghij most mij eenen mantelGa naar voetnoot2) leenen,’ die welcke hem terstont gehaelt ende gedaen worde.
65. Ende hij gevangen daer van zijn peert getreeden zijnde, heeft hij gevangen den voorscreven Scram zijnen dienaer bevoelen tzelve paert mettet zijnen tot Ouutwijck te rijden ende voorts te seggen dabdisse zijn moye, dat hij op Sinte Marien-kerckhoff bij een domheer bleeff eeten, ende dat hij des avontds bij heur in den convente commen slaepen zoude, ende dat hij tzelve gedaen hebbende weder bij hem commen zoude.
66. Ghaende voorts van daer naer zijn huysfrauwe zustere weduwe wijlen Johan Valckenaer woenende in de StroesteechGa naar voetnoot3) jegens tconvent van den Duytschen Huys over.
67. Ende die wijle dat hij gevangen daer over uuyt was, ist gebeurt, dat die voors. sectarissen mit een groete mennichte zijn deur die SaelstraetGa naar voetnoot4) commen loopen, hebbende menichgerlije geweer, waepenen, hameren, roeren, staeven, ijseren ende anders op Sinte Marien-kerckhoff voorscreven, van meninghe zijnde die zelve kercke van haeren beelden, outaeren ende andere ornamenten tberooven ende te schenden.
68. Twelck die voors. Aert van Beusichem zyende, heeft alleer die sectarissen opt Kerckhoff quaemen, geseijt teegens die voors. heer Jan van Nyevelt ende Aelbert van Beusichem, canonicken ende hemluyden gebeeden, dat zij doch hem vertrecken zouden op avontuyren off zij gheen geestelickheijt en zouden willen zyen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
69. Seggende voorts: ‘Ick zye Jan BollGa naar voetnoot1) mijn burgermeijster daer commen, daer wil ick bij gaen ende met hem leven ende sterven.’
70. Ende Jan Bol aengecommen wesende mitGa naar voetnoot2) die voors. sectarissen, hebben zijluyden den zelven Jan Bol burgermeijster omcingelt voor die kerckdeure van Sinte Marien, hebbende met den zelven veel woordenGa naar voetnoot3).
71. Ende hij gevangen wederomme commende van zijn voors. sustere Valckenaers ende syende tgeen voors. es, ende hoorende dat zijluyden in Sinte Marien-kerck wesen wilde, heeft geseijt: ‘Wat duysent duyvel is hier te doen; wat willen deze rabbauwen hebben?’ verspreeckende ende straffende die zelve van heur rebellicheijt.
72. Ende naedyen die zelve sectaryssen van daer vertrocken waeren onder beloften, dat zijluyden met haerluyder arch ende pervers voornemen zouden supercedeehen den tijt van acht daeghenGa naar voetnoot4),
73. Soe is hij gevangen metten voors. van Beusichem gegaen ten huyse van den voorn. van Nyevelt, woenende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op Sinte Marien-kerckhoff omme aldaer des noens te eeten.
74. Ende aldaer commende worde bij heer Johan van Nyevelt geseijt: ‘Ick en heb mijn gasten noch nyet all, ick bidde u laet ons vertoeven tot twaelff uuyren, zij commen off commen nyet dan sullen wij ghaen sitten.’
75. Ende die clock twaelff uuyren slaende worden hem gevangen ende anderen gasten aldaer zijnde, handt-waeter gegeven, omme voorts aen de taeffel te gaen sitten.
76. Ende alleer zijluyden tsaete waeren, is aldaer inne gecommen joncker Johan van Oldebochem van GrimbergenGa naar voetnoot1), zeggende jegens die cannonick Nyevelt, die hem genoot hadde: ‘Zwaeger van Nyevelt, ist oock geraeden dat wij aen de taeffel gaen sitten?’
77. Die voorgenoemde van Nyevelt seggende: ‘Waarom dat? Waeromme en zouden wij nyet aen die taeffel gaen sitten?’
78. Die voorgenoemde Oldebochem wederomme seggende: ‘Bij Goe, ick en weetes nyet, daer isser aent Kerckhoff twee ofte drie hondert, die willen die kercke van Sinte Marien wederomme onder die voet hebben; wat weet ick off zijluyden hier mede zouden willen commen, want hier beter dan tot heuren huyse gecooct is.’
79. Twelck hoorende hij gevangen heeft geseijt ende gebeeden den voors. Aert van Beusichem ende Oldebochem, dat zij mit hem zouden willen gaen, omme tzelve te keeren ende te wederstaen mit vruntschap ofte onvruntscap, want hij sulcx nyet lijden en zoude, all zoude hij oeck zijnen kaelen cop daeromme laeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
80. Ende alzulcx is hij gevangen mitten voors. Beusichem ende Oldebochem uuytgaende gecommen bij de voors. sectarissen, spreeckende heurluyden qualijcken toe, seggende: ‘Ghij doet tegens u eer ende beloeftenisse die ghij u burgermeijster ende ons fleusGa naar voetnoot1) gedaen hebt.’
81. Seggende: ‘Wacht u dat ghij u vinger in des Heeren mont nyet en steeckt, want anders salt u quaelijcken becoemen, want ick mede van de geconfedereerde ben geweest omme te begeeren dat die Majesteit die inquisitie zoude gelyeven in deese Neerlanden aff te doenGa naar voetnoot2), maer tot deese dinghen als ghij hier beghint, nyet.’
82. Seggende zulcx alleen om haer van haer quaede voornemen te divorteeren.
83. Souckende voorts alle middelen omme heurluyden te stillen ende van de anderen te scheijden.
84. Gelijck doe ter tijt gesschyet es.
85. Waernaer hij gevangen mettet voors. geselschap aen de taeffel zijnde gaen sitten, ten huyse van den voors. Nyevelt, canonick, daer bij den anderen blijvende tot omtrent die clock vijff uuyren in den avont.
86. Ter welcker tijt is hij gevangen met zijn dienaer gegaen naer AuutwijckGa naar voetnoot3).
87. Ende des anderen daechsGa naar voetnoot4) hij gevangen weder binnen der stadt Utrecht commende is gegaen ten huijse van Willem dWael van Vronensteijn zijnen broeder, staende bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Wittevrauwen-bruggheGa naar voetnoot1), aldaer een barbyer ontbiedende om gebarbiert te worden.
88. Ende naedyen dezelve barbyer, genoemt Mr Gijsbert Jansz., woenende in de Wittevrouwenstraet binnen Utrecht, doende was omme hem gevangen te barbieren, is aldaer die huysfrauwe van Johan van Rhenes van CulenborchGa naar voetnoot2) innegecommen seggende, dat die beeldestormers weder vergadert waeren op Sinte Marien-plaetse ofte -kerckhoffGa naar voetnoot3) ende dat die spraecke ginck, dat zij Sinte Marien ende die andere ongeschende kercken voorts opslaen, aen stucken smijten, ende vernyelen wouden.
89. Twelck hoorende hij gevangen heeft geseijt: ‘Mr. spoyet u, spoyet u, daer moet ick bij, ten sal nyt geschyeden, all zoudet mij mijn hals ende kaelen cop costen.’
90. Ende zijn zulcx hij gevangen met zijnen voors. broeder ende eenighe van heurl. dienaers in haeste gegaen nae Sinte Marien-plaetse ofte -kerckhoff ende commende in de DonckerstraetGa naar voetnoot4) gelegen omtrent Sinte Marien-plaetse voors., all loopende heeft hij gevangen gevraecht, off die voors. rebellighe in groote getalle op Sinte Marien-plaets voors. waeren ende off zij die kercke van Sinte Marien nyet inne en haddenGa naar voetnoot5).
91. Daerop hem gevangen geantwoort worden: ‘neen zij’Ga naar voetnoot6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
92. Waerop hij gevangen all loopende zeijde: ‘Zoe en sullen zij se nyet inne crijghen, all zoudet mij mijnen hals ende cop costen’ ende dyergelijke woorden.
93. Loopende alzoe voorts omme den houck van de voors. Donckerstraet op Sinte Marien-plaets, hebbende elcx een vuyrroyeder in de handt.
94. Ende aldaer commende, hebben zijluyden zulx als vooren bevonden, ende dat die beeldelstormers aldaer in grooter mennichte vergadert waeren omme heure quaet voornemen teffectuerenGa naar voetnoot1).
95. Twelck ziende hij gevangen heeft tzegens heer Gerrit van RhenesseGa naar voetnoot2), ende die heere van WulpGa naar voetnoot3) geseijt met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
luyder stemmen ende toornegen moede: ‘Hoert ghij Gherrit van Rhenesse, ende ghy heer van Wulp - - meede neemende heer Gherrit van Rhenesse bij den arm - - wat laet ghij uluyden duncken, ick ben een mede geweest die onderteijckent heeft, maer nyet tot deeze dinghen als ghij beghint.’
96. Ende mitsdyen die heere van Wulp wech gaende heeft hij gevangen die heere van Wulp wederom - - hem bij zijn mantel grijpende - - geroupen, seggende ‘tEn es aldus nyet geseijt!Ga naar voetnoot1) Zyet, daer staet die kerck die keijseren ende bisschoppen geffondeert hebbenGa naar voetnoot2), die van uwen noch die mijnen nyet gecommen en zijn, ende anderen kercken ende cloosteren, daer wij onse vrunden en maegen inne hebben!’
97. Nemende voorts zijn hoet van zijn hooft, die onder die voet werpende, tredende die zelve met voeten, seggende daer bij: ‘Ghij en sult die kercken nochte cloosteren nyet beschaedighen nochte vernyelen, all zoudet mij mijnen hals ende caelen cop costen,’ ende meer dyergelijcke verbolghen ende scheldighe woorden.
98. Seggende voorts: ‘En maect ghij crijter - - meenende heer Gerrit van Rhenesse - - gheen meer woorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
off ick slae u aen den hals!’, hebbende zijn vuyst opgheheeven.
99. Seggende voorts tzeegens die andere: ‘Is dit u religie ende confessie? Ghij hebt gedaen ende doet als een hoop schellemen, het zal u luyden quaelijcken becoemen met dyergelijcke woorden ende propoosten.’
100. Ende naedyen hij gevangen die voors. sectaryssen ende oproerygen van hairluyden quaet voornemen ende propooste gebracht hadde, is hij gevangen gegaen naar 't stadhuys bij de heeren ende overheijt die aldaer vergadert waeren, aldaer zijn wederffaeren van tgundt voors. es, aengevende.
101. Alwaer die sectaryssen, beeldestormers ende kerckschenders oeck quaemenGa naar voetnoot1), willende die kercken ende cloosteren voorts tot haeren wille hebben.
102. Dan es ten laesten nochthans tusschen die regierders van de stadt ende beeldestormers overdraegen, dat alle saecken van de kercken ende beelden te vernyelen, aenstaen zoude blijven den tijt van vier daegenGa naar voetnoot2).
103. Uuytgesondert dat die rebelligen beelt ende kerckeschenders seijden, dat zij Sinte Niclaes ende Sinte Geertenkercke binnen Utrecht die op Saeterdach te voorens meestendeel bij de zelve kerckschenders all gesschent waerenGa naar voetnoot3), tot hairen wille wilden hebben ende voorts suyverenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
104. Daer inne nochthans die regierders van der stadt nyet accorderen en wilden.
105. Dan ziende die regierders van der stadt het quaet voornemen van dezelve rebellen ende dat die daerop wech gingen, hebben die burgermeysters ende heeren van der stadt op hem gevangen, die de rebellighe kerck- ofte beeldestormers als voorens op Sinte Marien-plaetse ende kerckhoff gesteijt hadde ende altijts tzegens geweest was, hartelijcken gebeedenGa naar voetnoot1), dat hij doch mette rebellighe ende quaetwillighe zoude gaen ende steijten, dat zij uuyt de voors. twee kercken zouden blijven.
106. Ende indyen zijluyden uuyte voors. twee kercken nyet en wilden blijven, dat hij gevangen hem dan mede in de voorscreven kercken vinden zouden, omme aldaer te beschutten zoe veele hij zoude kunnen doenGa naar voetnoot2).
107. Ende all ist dat hij gevangen tzelve nyet en wilde aenveerden maer weijgerde tot twee off dryemael toe, heeft nochthans ten laesten nae veel biddens daer inne geconsenteert.
108. Ende is daerop terstont gegaen op Sinte Marien-plaetse daer die verwoeden hoop stonde crijtende ende roepende dat zij voorts vaeren zouden.
109. Ende all wast dat hij gevangen all deede dat hij mochte doen,
110. hebben nochthans die rebellige nyet tevreden willen zijnGa naar voetnoot3) zonder heuren wille van Sinte Niclaes ende Geertruyden-kercke voorts te vernyelen, gaende ende loopende mitsdyen nae die kercken voors.
111. Ende daer inne commende heeft hij gevangen hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meede - - deur beede ende in meninghe als voorens - - in de voors. twee kercken bij de beelde- ende kerckstormers voor de noenGa naar voetnoot1) laeten vyndenGa naar voetnoot2), alle zijn uyterste beste doende om tsalveren, dat hij zoude moegen off kunnen salveren.
112. Ende heeft hij gevangen in dezelve twee kercken, als Sinte Geerten ende Niclaes wesende, zoe met goede als met quaede woorden veele percheelen in de selve kercken behouden, die anders on stucken geslaegen zoude hebben geworden.
113. Soe dat hij gevangen alle goet ende zijn uuyterste neersticheijt gedaen heeft in de voors. twee kercken, die hij heeft weeten te doen tot conservatie van de zelve kerckenGa naar voetnoot3).
114. Ende dit all nyet zonder zijn lijff ende leven in groete pericule ende dangier te stellen, all tot deffensie van oude catholycke relligie ende bescherminghe van andere goodtshuysen ende verhoedinghe der stadt Utrecht voors.
115. Soe sonder die persoen van hem gevangen gheen resistentie in de geheele stadt van Utrecht en was, wesende elcx verslaegen ende voor die handt gheen middel wetende om tegens te staen.
116. Ende ongetwijfelt indyen dvoors. sectarissen van heurluijder quaet ende pervers voornemen ende propoost bij hem gevangen nyet gebracht ende gesteijt en waeren geweest, en zouden die zelve oproerighe - - zulcx als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeeckerlijck wel te presumeeren es - - nyet alleen die vijff goodtshuysenGa naar voetnoot1) ende allen anderen abdijen, kercken ende cloosteren, zoe binnen der voors. stadt als daer buijten geleegen vernyelt ende gecasseert hebben,
117. Maer consequentlijcken oeck mede allen goede heeren, cloosteren ende burgeren-huysen gesaccageert hebben gehadt.
118. Gelijck dat wel in andere, God betert, rebellighe steeden gesyen ende bevonden es gebeurt te zijn.
119. Alle twelck oeck mede tot kennisse van mijnen heeren prelaeten ende capittelen van de vijff goodtshuysen gecommen zijnde ende dye saecke in communicatie gestelt hebbende, off men hem gevangen daer vooren nyet een vereeringhe en behoorde te doen.
120. Sijn de zelve overcommen, dat men hem gevangen voor alzulcke weldaet wel behoorde ter gelegender tijt een vereeringhe ende weldaet te bewijsenGa naar voetnoot2).
121. Wesende oeck mede die sommighe van de voors. heeren geresolveert, dat men hem gevangen voorhouden ende aengheeven zoude omme taccepteren thopmanschap van eenighe knechten, die bij de Staeten van den lande van Utrecht aengenoemen zouden werden.
122. Item ende dat hij gevangen van aenbeghin van de voors. beroerte ten eijnde toe, continuelijcken zijnen getrauwen dienste die voors. stadt ende allen kercken van Utrecht te beschermen ende voor te staen, heeftGa naar voetnoot3) hem by daege ende bij nachte gevonden, zoe bij die regierders van der stadt voors., bij die catholycque burgeren op heurluyder wacht tegens die voors. beeldestormers ende oproyerighe animerende ende hart inne spreekendeGa naar voetnoot4), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
123. als in die vergaderinghe der StaetenGa naar voetnoot1) omme mit den selven raedt te slaeghen tot vordelle ende welvaeren van die stadt, geestelicheijt ende ouwde catholycque relligie, ende tot destructie vant quaet voornemen van de voors. sectaryssen, beeldestormers ende oproerighe.
124. Als oeck mede gebeurt es, dat die voors. sectaryssen nyet desisteerende omme wederomme een kerck te hebben, hij gevangen bij die van der stadt ende Staeten gedeputeert es met Cornelis van der MaetGa naar voetnoot2), doen scheepen wesende, te reijsen van weghen die stadt ende Staeten van Utrecht aen die stadthouder van Hollant, Zeelandt ende Vryeslandt ende stadt, steeden ende lande van Utrecht ende dye hoocheijt van der Hartoghinne te remonstreren, dat die sectarissen geen kerck weeder gegonst en zoude werdenGa naar voetnoot3).
125. Ende es hij gevangen voor zijn costen ende vacatien in die zelve reijse, commissie ende deputatie gevallen, verneucht geweest bij de regeerders der voors. stadt UtrechtGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontkent mitsdyen wel espresselijck 't IIIe articule dat multiplex is ende veel facta continueert, ten minsten in vougen ende manieren tzelve voorgestelt wordt.
Noopende 't IIIIe articule continuerende oeck duo facta ende eerst beroerende daer geseijt wordt, dat hij gevangen in Sinte Jacobskercke ter predicatie zoude geweest hebbenGa naar voetnoot1),
126. Seit hij gevangen, dat hij tzelve in vougen ende ten fyne als tzelve geposeert werdt, ontkent.
127. Dan is wel waer dat hij gevangen coemende van Outwijck in der stadt van Utrecht ende hoorende onderwegen seggen, dat men in Sint Jacobskercke - - die de sectarissen bij de Staeten des lants van Utrecht opt behaegen van der hoecheijt der Hertoghinne bij provisie gegonst wasGa naar voetnoot2) om haer van de anderen te crijgenGa naar voetnoot3), ende voorts te versynGa naar voetnoot4) tot conservatie der stadt - - disputeren zoude opt uuer, ende dat men daernae voorts vaeren zoude, omme voorts alle kercken ende cloosters te schenden, heeft hij hem in die kercke van Sint Jacob gevonden omme, indyen zulcx zoude moegen geschyeden, tzelve naer zijn vermoegen ende als hij van te voorens gedaen hadde, te beletten.
128. Ende commende aldaer in die zelve kercke en bevyndende datter weynich volcx was ende zonder geweer, is Jan Soetmont daer bij hem gecomen.
129. Die welcke hem seggende dat hij uuyt beveel van beijde die burgermeijstersGa naar voetnoot5) aldaer aen hem gesonden was, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij terstont bij hemluyden zoude willen commen ende dat hij Soetmont daer in die kercke besichtigen zoude, hoe sterck die sectarissen waeren, ende wat geweer zijluyden hadden.
130. Soe hem burgermeijster geseijt ende gedenunchieert was, dat die zelve kercke vol volcx was ende wel geweert.
131. Ende hij gevangen de zelve bootscap ontfangende es terstont metten voors. Soetmont uuyter kercke gegaen bij die van der stadt, hemluyden tgundt zijluyden in der voors. kercke gesyen hadden, aengevende.
132. Ende nae diverschen communicatien daerop gehouden tot welvaert ende preservatie van die stadt ende goodtshuysen, heeft hij gevangen nemende zijn affgescheijt van de burgermeesteren ende heeren van der stadt, hemluyden geseijt, dat zij hem altoes vynden zouden twaere bij daeghe ofte nachte bij zijn moye dabdisse tot Auutwijck, ofte in der voors. stadt Utrecht, ten huyse van Jan Jacobsz. van Lichtevoert, rentmeester der zelven convents, ende hem zouden moegen besighen in allen noot, waer in die hem van doen mochte hebben.
Ende aengaende tweede poinct ofte faict vant voorseyde IIIIe articule roerende dat hij mede ter predicatie geweest zoude hebben op AuutwijckerveltGa naar voetnoot1),
133. Seijt hij gevangen dat hij tzelve wel expresselijcken ontkent.
134. Dan es waer dat hij gevangen in de zelve tijt als bij der geusen-predicantGa naar voetnoot2) gepreeckt worde op Auutwijckervelt, bij de cingel met zijn jacht van Jutphaes gecomen es op Auutwijckervelt voors. daer die geusen preeckten ende hem geseijt was, dat een haese zijn leeger hadde als te weeten in de Koeweijde, omme den zelven haes te vangen, ende voorts naer Auutwijck te rijden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
135. Ende die zelve haese mit die honden opgedaen zijnde, ende zijn loop nemende nae die stadtgrachten, is om hem te salveren daer inne gevallen.
136. Twelck als sommighe jongens, sittende op der stadt muyren teegens die predicant over, ziende, hebben overluyt geroepen: ‘Slaet doot, slaet doot!’
137. Dat hoorende die predicant mit zijn auditeurs ende den gevangen ziende op die cingell, sittende op een spaenschen coursier, zijn van grooter verveernisse verstroyt geweest.
138. Ende den gevangen hebbende den haes, is stracx daer mede naer Auutwijck gereden zonder die predicant te hooren, off eens naer hem om te zyen, als hij oeck tot dyen eijnde aldaer gecomen en was.
139. Welcken haes des avont oeck gecooct zijnde opter taeffelen van tgemeen convent binnen Auutwijck gegeeten is geweest mit die prior van de Carmelyten binnen Utrecht wesende der conventuaelen confessoorGa naar voetnoot1).
140. Ende diewijle die haese daer op die taeffelle was, zeijde hij gevangen zeegens den zelven prior: ‘Heer prior, dit is een haese, die mijn honden bij die predicatie vant cinghel van der stadt in de burchwal jaechden,’ zeggende: ‘Ick heb mit mijn jachte die predicant - - meenende der sectarissen predicant - - ende die omstaenders gestoort; dan den haes en es ten quader nyet. Ick en heb met heur leurmarckten nochte preecken nyet te doen.’
Overslaende mitsdyen 't Ve articule der voors. faicten als hier voorens genouch geresolveert ende verclaert.
141. Sonder dat blijcken sal, dat hij ten tijde int zelve articule verhaelt, geseijt heeft, dat hij mede was van den eede, maer nyet van desen eede, zoe hij gevangen noyt eedt gedaen en heeft, noch zulcx oeck gedocht en heeft te seggen, hoewell in zulcken gestelt zijnde onder een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoop opreurighe, raesende gemeente eender (?)Ga naar voetnoot1) zijn woorden als voorbedacht nyet behooren affgenoemen te werdenGa naar voetnoot2).
Aengaende 't VIe articule der voors. faicten is hier voorens genouch gesolveert, waer toe hij gevangen hem mits desen refereert.
142. Opt VIIe articule seijt dat hij den inhouden van dyen wel expresselijcken ontkent, ende metter waerheijt nummermeer bethoont en sal worden, zoe hij gevangen noyet brieven van eenighe heeren van der oordeGa naar voetnoot3) beroerende deesen voorleeden turbell ontfangen en heeft gehadt dan well van den heere van HoechstraetenGa naar voetnoot4) beroerende die evocatie van zijn proces, twelck hij hangende haddeGa naar voetnoot5) voor den Hoeve van Utrecht, wesende een zaecke van grooter importantieGa naar voetnoot6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontkennende om redenen voors. 't VIIIe articule der voors. feijten.
143. Dan es moegelijck dat hij gevangen om die kerckschenders ende beeldestormers te stillen jegens die zelve geseijt mach hebben: ‘Ick heb wel gesyen in Duitslandt ende oestwaerts dat daer deur beveel van coninghen, vorsten ende heeren eenighe biddende oorden verjaecht zijn geweest, mer nyet by de gemeente’ ende dattet hemluijden nyet en competeerde zulcx aen te rechten.
144. Ende zoe als zij contrarie van dyen gedaen hadden op haer eijgen handt, dat zij daeromme te lijden hebben zouden, seggende in toornighen moede: ‘God danck, die rijs es op die solder daer men u mede branden sal’Ga naar voetnoot1).
145. Welcke schelwoorden die beeldestormers immers geensins en zouden hebben willen lijden nochte verdraegen, maer zouden wel weder scheldich tegens hem gesproecken hebben, zoe verdeGa naar voetnoot2) hij gevangen oyet van heurluyder opset oft raedt geweest ofte geweeten hadde, zulcx zij dat anderen, die hemluyden daer toe geinciteert ende verwect hadden, well opentlick in de Staeten van Utrecht naegeseijt ende geimproprieert hebben.
146. Ontkennende wel expresselijckenGa naar voetnoot3), dat hij oyet enighe quaede affectie gehadt ofte gedraegen heeft tot die biddende oorden, mer ter contrarie zal wel blijcken, voor zoe veele tnoot zij, dat hij die zelve alle zijn leeffdaeghen groote faveur ende behulpicheijt gedaen ende toegedraegen heeft in alle tgene hem moegelyck was om doene.
147. Ende in teecken van dyen sal blijcken dat hij alle jaers die biddende oorden tzijnen huyse commende om heur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
termijn, tzij om weijt, kaesen ofte anders, heeft denzelven daer van liberalijcken geministreert ende die zelve oeck dickwils logerende ende te gaste houdende.
148. Ende alzulcx en sullen geen van de biddende oorden gevonden worden die hem zijnre wandancken mer ter contrarie bedancken.
149. Ende heeft hij gevangen, behalven zijn pastoer tot zijn biechtvaeder gehadt die provinciael in dyer tijt van de Predicaer-oordenGa naar voetnoot1).
150. Als hij oeck van outs ende noch tegenwoordich tot een biechtvaeder heeft broeder Thyman die zoen van Coppen Garsen, noch binnen twee jaeren geweest zijnde prior van de Predicaer-oorden binnen Utrecht voors.Ga naar voetnoot2).
151. Immer wat hart hij gevangen die biddende oorden altoos toegedraegen heeft gehadt, mach oeck daer well uuyt blijcken, dat zeer onlancx, nae(dat) die Predicaerskerck hier binnen Utrecht van beeldestormers geschent wasGa naar voetnoot3), die voors. prior van de Predicaers hem gevangen hier binnen Utrecht tegemoet coemende ende hem metter hant nemende tegens hem geseijt heeft: ‘Heer prior, u destructie es mij hartelyck leedt, hebt ghijt te quaet, compt bij mij, ick wil u noch een jaer lanck in mijn huys cost ende huysvestinghe onderhouden.’
152. Ende desgelijcx heeft hij oeck die Minrebroeders zoe voor als nae die voors. destructie van heur cloosterGa naar voetnoot3) alle vruntscappe gedaen, als dat daer uuyt blijcken mach dat zeeckere jaeren geleeden eenen Minrebroeder, die uuyt Deenemarcken verdreven zijnde, uuyt een stadt genaempt Odenzeel in VuynenGa naar voetnoot4) ende gecommen zijnde hier bin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen Utrecht in den convente van de Minrebroeders voors., heeft den zelven geschoncken gehadt tot een nyeuwe kappe vier keurvorster gulden in specie.
153. Ende bovendyen heeft hij gevangen tot solagement van den voors. verdreven Minrebroeder alle jaer ende zoe lange hij hyr binnen Utrecht resideerde, tzelve convent jaerlycx gegheven een mudde weijts.
154. Ende nae die destructie vant Minrebroeders clooster alhier binnen Utrecht, als te weeten omtrent Jacobi in de soomer lestledenGa naar voetnoot1), heeft hij gevangen int stuck van de visitatie van de kercken behoorende onder die proostdije tAuudemunster tUytrecht, geconvoyeert broeder Adriaen, Minrebroeder tUytrecht, ende zijn socius, bij hem sittende op die waegen, die bij hem gevangen die proost ende graeve van RunnenberchGa naar voetnoot2) gedaen ende geleent was.
155. Ende die reijse van de voors. visitatie volbracht zijnde, heeft hij broeder Adriaen des avonts goet chier aengedaen ende des nachts tzijnen huyse gelogeert gehadt.
156. Alzoe dat het geensins te presumeren en is, dat hij die biddende oorden die hij alle zijn leeffdaegen voorgestaen ende behulpelijck geweest is, zoude hebben willen verdrijven, sicuti nec hoc temere presumi debuit de tali tamque insigni patrie liberatore unico, qui tam strenuum tamque invictum contra sectarios et rebelles se prebuit bellatorem, et ob hoc merito inestimabilis mercedis premium accipere meruerit.
Verbij gaende als hier voorens genouch verclaert 't Xe articule als hier voorens genouchsaem verhaelt ende geillucideert.
157. Ontkennende wel expresselyck 't XIe articule als tzelve oeck geen apparencie en heeft, uuyt dyen dat die cloos- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ters van de biddende oorden hier binnen Utrecht all daechs te voorens, als te weeten des SonnendaechsGa naar voetnoot1) bij de beeldebreeckers ende kerckschenders vernyelt waeren.
Ontkennende wel expresselijcken 't XIIeGa naar voetnoot2) articule in vougen ende manieren tzelve voortgestelt wordt.
158. Dan is wel waer, dat op die zelve Maendach naer BartholomeiGa naar voetnoot3), omme die raesende sectarissen een weijnich te stillen, zeecker overcompste gemaect worden tusschen die Staeten ende die selve beeldestormers, dat elcke kerck int zijn stillichkenGa naar voetnoot4) binnen die tijt van vier daegenGa naar voetnoot5) zelver souden heur beelden aff doen neemen, ende uuyt die kercke brengen ende opt Kerckhoff leggen tot wille van de beeldebrekers ende zoe verre als zulcx binnen die tijt nyet en geschiede, dat alsdan die beeldestormers zulcx selffs zouden moegen doen.
159. Daer mede, hoewell dat zij hem lyeten stillen, en wilden (sij) nochthans nyet tevreden wesen voor zoe veele het aenginck die kercke van Sinte Geerte ende Niclaes, die nochthans van te voerensGa naar voetnoot6) meestendeel gebroecken ende die beelden ende ornamenten uuyt genoemen waeren, off zij en wilden - - op heurluijden spraecke - - die zelve voorts suyvveren.
160. Ende off hij gevangen dyenvolgende onder den raesenden hoop ende om die te stillen gesproecken mocht hebben, - - als hij nochtans nyet en weet geseijt te hebben - - deese off dyergelijcke woorden: ‘En kunt ghij luyden nyet te vreden zijn? Als ghij die beelden opt kerckhoff hebt, moecht ghij dan nyet doen mit die beelden wat ghij wilt?’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
161. Daer mede men hem gevangen nyet en behoort te beswaeren, gemerct uuyt alle tgundt bij hem zoe voor als nae tbeelde-breecken gedaen es, blijckt wat hart, affectie ende meninghe hij gehadt heeft om tbeeldebreecken met zijn goet ende bloet te beletten.
162. Ontkennende wel expresselijcken 't XIIIeGa naar voetnoot1) articule, soe hij gevangen om beeters wille ende die meeste schaede te schutten bij die heeren van der stadt hartelijcken daertoe gebeeden, ende als voorens geseijtGa naar voetnoot2), gerequireert is geweest, dat hij mitte beeldestormers zoude willen gaen in Sinte Geerten ende Niclaes kercken evenverre zij daer nyet uuyt blijven en wilden om daer zoe wel te bescutten van tgene daer noch ongebroecken was hem moegelijck zijnde, gelijck bij hem gedaen en es, als voore breeder verclaert staet, ende in twelck doende hij zijn lijff in duysent periclen stelden.
Opt XIIIIe articule seijdt expresselijcken tinhouden van dyen tontkennen.
163. Maer ter contrarie, ist noot, sal well blijcken, dat des Maenendaechs post BartholomeiGa naar voetnoot3) als die beeldebreeckers weder in Sinte Geerten kercke gecoemen waeren, die coster van der kerckeGa naar voetnoot4) gehaelt es geweest bij Alardt Mouthaen, kerckmeesterGa naar voetnoot5), ende dat ter begeerte van de beeldebreekers ende nyet van den gevangen.
164. Ende dat CaterGa naar voetnoot4) den zelven coster daer in de kercke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wesende beveel gedaen heeft, die naemen van de kercksmijters op te teeckenen, omme van heuren arbeijt bij hem geloont te werdenGa naar voetnoot1) als die coster zulcx oeck dyen volgende gedaen heeft.
165. Ende nae dat die naemen van de beeldebreekers by de voors. coster opgeteeckent waeren, nam Caeter, en wesende een van de principael hooffden van de beeldebreeckers, die cedulle daeroff nae hem uuyt handen van de voors. coster.
Ontkennende wel expresselijcken 't XVe ende XVIe articule, zoe daeroff mitter waerheijt nyet blijcken en sal.
166. Dan gelooft wel - - gelijck hij gevangen verstaen heeft - - dat eenen Willem Verduyst wesende ter zelver tijt in Sinte Geerten kercke tot twee reijsen toe geseijt heeft totten voors. Mouthaen, dat hij als kerckmeester een halff vat biers zoude laeten commen voor de beeldebreekers omme te drinckenGa naar voetnoot2).
167. Ende dat hem die kerkmeester ten laesten daerop voor antwoort gaff: ‘Verduyst, wat laet ghij u duncken? Ick | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en wil gheen bier gheeven den geenen die quaet gedaen hebben.’
Ontkennende wel expresselijcken 't XVIIe articule der voors. faicten.
168. Ende en gelooft nyet zulcx bij den pastoer van Sinte GeerteGa naar voetnoot1) van hem gevangen getuycht te zijn.
169. Gelijck oeck die zelve pastoor daer gevraecht zijnde, oeck expresselijck verclaert heeft, dat hij hem gevangen nyet en kent; dan zeijt dat zulcke woorden tot hem gesproecken zijn bij een man een swarte mantell omme hebbende, mit silvere sculpens ofte dopkens beslaegen.
170. Nu en sal nyet blijcken, dat hij gevangen ter zelver tijt sulcken mantel omme gehadt heeft.
171. Ende die coster van de voors. kercke wel kennende Adriaen dWael ende Cornelis van NuweroedenGa naar voetnoot2), seijdt dat Cornelis van Nuweroede zulcken mantel met schulpkens ofte dopkens als voorens omme haddeGa naar voetnoot3).
Opt XVIIIe articule seijdt dat hij den inhouden van dyen wel expresselijcken ontkent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
172. Maer ist noot zal wel ter contrarie blijcken, dat hij ter zelver tijt in Sinte Geertruyden-kercke, daert all meest te voorensGa naar voetnoot1) gebroocken ende uuytgebracht was, gesalveert heeft die vunte, preeckstoel, organen, gestoelten ende kistewerck seggende tegens den gheenen die de vunte ende die cherubinnen daer op staende aen stucken smijten wilden: ‘Ghij scellemen, dat en zijn gheen beelden!’, omme hemluyden deur zulcke woorden van heurluyder quaet propoost te deduceren mit meer schellighe woorden.
173. Ende hadden die zelve beeldebreeckers all een leeder gerecht aen tverhemelt van de kerck dat van hauut was ende in twelck verhemelt geschildert waeren die figuren van de apostelen, omme tzelve verhemelt aen stucken te smijten, als zij oeck gedaen zouden hebben, ten waere dattet bij hem gevangen belet waere geweest seggende: ‘Ghij schelmen, laet dat besschot staen, men kan die beelden by een schilder uuyt doen strijcken,’ hemluyden zulcx van heurluyder quaet propoost ophoudende ende die geschilderde beelden ende beschut tzalveerendeGa naar voetnoot2).
174. Ontkennende wel expresselijcken 't XIXe articule, mer zall ter contrarie blijcken ist noot dat hij gevangen zijn uuyterste neersticheijt ende alle goet gedaen heeft, omme die outaersteenen zoe in de kercke van Sinte Geerten als Sinte Niclaes te beschermen, die de beeldestormers aen stucken wilden slaen.
175. Ende zulcx en gelooft hij nyet, dat in Sinte Geertruyenkercke bevonden sal worden dauutaersteenen aen stucken gesmeten te zijn.
Ontkennende wel expresselijcken 't XXIe articuleGa naar voetnoot3).
176. Dan alle tgoet dat bij de gevangen aldaer ende elders bono zelo gedaen es, wordt all verdrayet int quaet, contrarie der waerheijt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
177. Want bevonden zal worden, dat die kerckmeester Mouthaen commende voor Sinte Geertruyen-kercke, daer hij Gielis SpaensGa naar voetnoot1) voor die deure vant staen, aen die kerckdeure geclopt heeft omme innegelaeten te zijn ende dat Cornelis van Nuwenroede die deure opdoende, ende zyende dattet die kerckmeester was, heeft die deure weder in toornighen moede voor zijn hooft toegeslaegen, ende dat hij gevangen tzelve zyende, zeijde tegens den voorscreven Nuweroede: ‘Doet op, het is die kerckmeester’Ga naar voetnoot2).
178. Ende zoe is die kerckmeester deur toedoen van hem gevangen in die kercke gecommen die aldaer wel heeft kunnen zien, dat hij gevangen daer alle goet dede ende besschut heeft all wat hij heeft kunnen beschutten ende deffenderen.
179. Ontkennende wel expresselyck 't XXIIe articule, maar heeft hij gevangen mette beeldestormers moeten gaen ten fyne als vooren breeder verhaelt staet.
180. Ontkennende wel expresselijcken 't XXIIIe articule als tzelve oeck gheen apparencie der waerheijt en heeft, dat die beeldestormers hem gevangen gehouden zouden hebben voor een hooft, daer uuyt alle tgundt hier voorens breeder verhaelt claerlijcken blijct, dat hij hemluyden in alle heur quaede feijten contrarie geweest is, daer over die zelve scheldende voor booswychten, schelmen ende dyeven.
Nopende 't XXIIIIe articule van de voors. faicten, seijt dat hij tzelve ontkent ten fyne als daer geposeert staet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
181. Dan mach wel weesen dat hij gevangen in Sinter Niclaes-kerck mit die hoofdden van de beeldestormersGa naar voetnoot1) gesproecken mach hebben, maer tot gheen andere fynen dan daeromme hij gevangen aldaer in de kercke gecommen was, als te weeten om goet ende gheen quaet te doen, nam quicquid faciunt homines, intentio judicat omnes.
182. Ende alzulcx heeft hij gevangen in Sinte Niclaeskercke gesalveert gehadt die vunte die welcke nochthans naderhandt deur beveel ende toedoen van Cornelis van Nuweroede gebroocken es geweestGa naar voetnoot2), ende waeromme hij gevangen jegens den voors. Nuweroede groote verbolgen ende scheldige woorden gehadt heeft, dorganen, kistewerck, geruwcamere, dat die nyet opgeslaegen en worde, twelck anders geschyet zoude hebbenGa naar voetnoot3).
183. Ende int tzelve doende heeft sulcken arbeijt gedaen ende zoe gestreeden omme die heylighe kercke te salveren, dat hij nyet een haer op zijn hooft en hadde off daer en hinck een druppel sweets aen.
184. Dat welck hem gevangen aldus nyet geloont en behoort te worden, maer zoude daer voorens wel een schoone vereeringhe behooren te hebben, anderen tot exemple.
185. Gelijck die capittele ende vijff goodtshuysen capitulariter vergadert zijnde, zulcx oeck geconcludeert hebben, omme zulcx oeck te doenGa naar voetnoot4).
186. Ende omme dyen volgende noch naerder te verthoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen, hoe dat hij gevangen allen den voors. troublen tijt deur geduyrende, hem all geheelijcken geimployeert heeft gehadt in dienste van de Majesteit tot conservatie van de stadt ende auude catholycke religie,
187. Soe is waer dat op dyen WoensdachGa naar voetnoot1), als alle die principael hooffden van de geusen hier binnen Utrecht waeren, ende opset gemaect hadden omme die geheele stadt te saccageren ende in heur gewalt te crijgenGa naar voetnoot2), heurluyder logyse genomen hebbende principalijcken opt Oude Kerckhoff binnen Utrecht voors., zoe in De Wildeman als elders, responderende naerbij den stadthuyse, omme tzelve inne te nemen, hij gevangen souckende die stadt Utrecht in heuren meesten noot te succureren ende bij te staen, heeft hem te peerde, bij hem hebbende den voors. Evert Scram zijnen dienaer ende lijffknecht, binnen Utrecht voors. begeeven gehadt.
188. EndeGa naar voetnoot3) daer mede commende rijden van Den Hollant- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schen Tuyn off, tvoors. Aude Kerckhoff over, voor de huysinghe van Den Engel stil houdende, daer die voors. Jan Soetmont zijne procureur inne woende, staende rechts tegens Den WildemanGa naar voetnoot1) over, daer doen ter tijt booven op die caemer, responderende voor aen de straet, vergadert waeren WesterholtGa naar voetnoot2), beijde die zoonen van AsperenGa naar voetnoot3), Willem van Nyevelt van AertsbergheGa naar voetnoot4), Jo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
han van Rhenesse, heeren Gherrits zoeneGa naar voetnoot1) ende meer anderen, is hij bij dezelven die daer op dye camer in Den Wildeman uuyt zyende waeren, aengeroepen geweest.
189. Seggende ende roepende tot hem gevangen: ‘Wael, Wael, compt bij ons.’
190. Dan hij gevangen zonder mit diezelve spraecke te willen houden ofte off te sitten van zijn peert, dan alleen spraecke houdende met den voors. Soetmont roerende zijn procesGa naar voetnoot2), is voorts ewech gereden nae die Stadt-PlaetseGa naar voetnoot3) toe.
191. Seggende int wech rijden jegens den geenen die in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Wildeman voors. int veijnster laegen ende hem aenryepen: ‘Ick heb anders te doen!’
192. Ende een tyt lanck daernae van der stadt Plaetse ende stadthuys weder coemende rijden naer 't Aud Kerckhoff ende wederomme coemende voor die huysinghe van Den Engell, is hij gevangen spraeck houdende mitten voors. Soetmont wederomme aengeroepen geweest bij den gheenen die daer laegen in Den Wildeman ter veijnsteren uuyt ziende, roepende met luyder stemmen: ‘Wael, Wael compt bij ons, die griffier, die griffier!’, denoterende die querele die hij mit den griffier uuytstaende hadde noepende testament van zalighe Jonckfrouu Agnyese van Leuwenberch, weduwe Stevens van den RuytenberchGa naar voetnoot1).
193. Dat hij gevangen naedat hij den voors. Soetmont eenighe dingen bevoelen hadde, ende insonderheijt, dat hij gaen zoude bij de burgermeesters van der stadt Utrecht ende seggen heurluyden, dat hij tot Audtwijck wesen zoude, op indyenGa naar voetnoot2) zij hem van doen zouden moegen hebben, hij soude terstont bij hemluyden commen, slouch met zijn hant aff seggende: ‘Ghyluyden zijt veels te drooch zonder wijn ende ick en heb met u schelmerie off schellemsstucken nyet te doen,’ rijdende voorts nae Den Hollantschen Tuyn.
194. Item ende te peerde coemende voor Den Hollantschen Tuyn, is hem gevangen aldaer te gemoete gecommen Jan Jacobszn. van LichtevoertGa naar voetnoot3), rentmeester der voors. abdije van Audtwijck daer hij van daen quaem ende weder nae toe rijden wilde.
195. Seggende tot hem: ‘Rentmeester, hoert hier. Daer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liggen ende zijn een deel gasten in De Wildeman, die hebben mij, als ick voorby Den Wildeman rijden wilde, aengeroupen omme bij hemluyden te commen ende hadden mij gaerne van 't paert gehadt; dan ick en wil daer nyet bij zijn, want mij dunct dat zij een schelmstuck in den sin hebben, maer ick en hebbe met heurluyder schelmerije nyet te doen, noch ick en wil daer mede nyet te doen hebben.’
196. Noopende 't XXe articule, dat tusschen andere articulen inne gedruct is op zijn onbehoorlijcke plaetse, roerende dat hij gevangen met sommighe eedelluyden te gast zoude geweest zijn in de abdije van Sinte PauwelsGa naar voetnoot1) op dvoors. Maenendach post BartholomeiGa naar voetnoot2) ende dat ongenoyt,
Seijdt die voors. gevangen dat hij tvoors. articule in vougen ende manieren dat geposeert wort, expresselijcken ontkent.
197. Dan es waer, dat hij op die zelve Maendach gebesoingneert hebbende met die heeren van de stadt omme goede middelen te vynden, waermede men alle vordere quaet zoude moegen verhoeden, eerst omtrent een uuyre uuyter Stadthuise gegaen es naer dabdije van Sinte Pauwels voors., daer hij ontboeden was.
198. Ende dat tot gheen andere fyne, dan omme mijn heere die AbtGa naar voetnoot3), die zijns gevangens altoes een goet vrundt geweest es ende deur die beeldestormerije in groote last was, omme hem te vertroosten, gelijck hij oeck over taeffel sittende tot mijn heer die prelaet gesproecken heeft, een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glas wijns op nemende seggende: ‘Heer Abt, en wilt nyet truyren; ten sal gheen noot doen, ghij sult in vier daegen wel andere tijdinghe hooren’Ga naar voetnoot1).
199. Ende gaende hij gevangen deur Sinte Pauwels-kercke als voorens eer hij daer aen taeffel geseten was, ende syende dat daer in de kercke die beelden off geseth werdenGa naar voetnoot2), heeft tegens die meester die zulcx doende was, geseijt: ‘Waeromme sedt ghij die beelden off? Laet die staen, ten es van geenen noede; ghij sult in een dach drie off vier wel andere tijdinghe hooren,’ tzelve tot meermael verhaelende.
200. Item ende nae hij gevangen bij den Abt goet chiere gemaect hadde, is wederomme wel beschoncken zijnde in die kercke gecomen ende bevyndende den zelven timmerluyden noch arbeijden aen die beelden off te setten, heeft wederomme totten zelven geseijt: ‘Wel, hoe compt dit? Heb ick ulyeden tans nyet geseijt, dat ghij die beelden soudt laeten staen, dat men in een dach drie ofte vier wel andere tijdinghe hooren sall? Ick segghet u noch: laetse staen’ ende is voorts mitsdyen van daer gegaenGa naar voetnoot3).
201. Voorts gaende bij die heeren van der stadt, all om die zelven zijnen dienst ende raedt te presenteeren in vougen ende manieren als dat hier voorens breeder verhaelt es.
202. Ende van daer voorts tot Audtwijck bij zijner moye, omme die te vertroosten ende haer bij te staen, zeggende onder wegen, gaende mit zijnen dienaer naer Audtwijck voors.: ‘dat beelt ende kerckstormen zal hemluyden quaelijcken becoemen’Ga naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
203. Sonder dat bevonden sal worden, dat hij oyt mette beeldestormers ofte sectarissen gegeeten ofte gedroncken heeft, ofte dat zij aen hem enighe hulp ofte bijstant gesocht hebben, als zij sulcx nochthans wel aen anderen deeden, haerluyder hooffden ende voorstaenders wesende.
204. Ende is hij gevangen alzulcx wel dickwils gewaerschout geweest, dat hem die beeldestormers gedreijcht hadden aen hem te vergelden ende te vindiceren, dat hij hemluyden in 't beeldestormen zoe contrarie geweest hadde.
205. Noepende 't XXVe articule seijdt hij gevangen, dat geduyrende den troublen-tijt, hij dickwils bij een deurweerder van der stadt verzocht is geweest omme in die communicatie te commen van de Staeten vergaedert wesende somwijlen opt stadhuysGa naar voetnoot1) ende somwijlen in die Staeten caemereGa naar voetnoot2), souckende aen hem gevangen hulp, raedt ende troost, hoe men die sectarissen ende oproerte alderquaemelicxt zoude moegen tegenstaen ende cesseeren.
206. Ende zulcx is hij dickwils in der Staetenvergaederinghe gecoemen geweest, daer hij oeck zoe well toe gequalifficeert isGa naar voetnoot3) als yemandt anders, zonder jactantie te spreecken.
207. Ende alzoe is oeck zijn saligher vader Lubbert dWael van VronensteijnGa naar voetnoot4) ende zijn oude vader, genaempt Willem dWael van Vronesteijn die scholtes was ende schol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tes gestorven der stadt UtrechtGa naar voetnoot1), mitsgaders oeck Jan van Raephorst sijns gevangens moeders vaederGa naar voetnoot2), die oeck wel xiiii ofte xv jaeren scholtes der stadt Utrecht geweest es, altoos boven menschen memorie verscreeven was ende gecomen zijn geweest in de Staeten voors.
208. Ontkennende wel expresselijcken, dat hij in die vergaderinghe van de Staeten zoude hebben willen beletten taennemen van de twee vaendelen knechten tot deffensie van de landenGa naar voetnoot3).
209. Dan is waerachtich, dat die van der stadt Utrecht ende geestelicheijt gedelibreert zijnde om twee vaendelen knechten aen te nemen, tot deffensie van de stadt Utrecht ende willende in die contributie van dyen mede betrecken allen den gheenen die buyten op die platte landen geseten waeren ende daer deur nyet en kunnen worden beschermpt.
210. Dan alzoe bij die heere van MontfoortGa naar voetnoot4), die heere van EsselsteijnGa naar voetnoot5), Frederick uuyten EngeGa naar voetnoot6), Jan van Wan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
roedeGa naar voetnoot1) en Thonis van NyeveltGa naar voetnoot2) ende hij gevangen, daer en jegens, all representerende die staete van tridderschap, geprotesteert es geweest, dat zij in de costen van dyen nyet en zouden behooren betoegen te werden, als daer bij nyet gevordert off besschut wesende, maer dattet zelve alleen behoerde te commen tot laste van de andere twee staeten, die in de stadt van Utrecht geseeten ende daer deur beschermt waeren.
211. Sonder dat immermeer bevonden zal worden dat hij gevangen hem geposeert heeft teegens taennemen van de zelve twee veendelen.
Noepende 't XXVIe ende tleste articule der voors. faicten, alwaer in effecte geseijt wordt, dat hij gevangen zoude belet hebben ofte hebben willen beletten eenighe goede aenslaegen, die bij de Majesteits dienaers voorgenoemen waeren te doen omme zijn Majesteits vijanden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te slaen ofte te verjaegen geduyrende desen voorgaende trouble.
212. Want ter contrarie bij diverschen acten gebleeken es,
213. Ende insonderheijt bij dyen dat als op eenen SonnendachGa naar voetnoot1) die huysluyden bij een clockgeslach vergaedert souden werden omme te verslaen ende te verjaegen die viaentscheGa naar voetnoot2) knechtenGa naar voetnoot3) die vergaedert waeren in Tull ende 't WaelGa naar voetnoot4) ende den huysluyden aldaer groote schaede deeden, dat alsdoen des morgens Mr. Willem Pijll, canonick sint JansGa naar voetnoot5), coemende deur beveel van de burgermeesters der stadt Utrecht tot Jutphaes ende hebbende aldaer die clocke doen slaen omme die huysluyden van den dorpe te vergaderen ten fyne als voorens ende bevyndende die zelve onwillich, is hij gecomen bij hem gevangen, hem tzelve te kennen gevende met hem daerop consulerendeGa naar voetnoot6).
214. Ende dat hij gevangen tzelve verstaende, is metten voors. Pijll gegaen bij de huysluyden tot hemluyden seggende, dat zijluyden maecten tobedieren 't mandament van Con. Majesteit, off dat zij syen souden hoe dat zij daer over vaeren zouden, mit meer dyergelijcke dreijgende woorden.
Waerop die huysluyden weder zeijden, dat zij wel trecken wouden als andere dorpen mede quaemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
216. Daer hij gevangen onder anderen weder op zeijde: ‘Ghij huysluyden, siet wel toe wat ghij doet, het wort u van Con. Majesteits wegen bevoelen mit Pijll op te trecken. Syet wel toe, dat ghij in weijgeringe nyet en sijdt, off die wat te verlyesen hebben, willen der dapper om gelden; schict u naer huys toe om u geweer ende en wilt u tegens die Coninck nyet steecken’ mit noch meer dyer gelijcke woorden in effecte.
217. Waer mede zij mit hem beijde van de huysluyden gescheijden zijn ende gegaen ten huyse van hem gevangen, omme den huysluyden uuyt den anderen dorpen te verwachten, zoe die van Jutphaes zonder dye ander nyet voort en wouden.
218. Ende die wijle hij gevangen mit den voors. Pijll aen taeffel sittende was, is daer over taeffel ingecommen mijn heere die procureur generael shooffs van UtrechtGa naar voetnoot1), hebbende beveel van den Hoeve ende gemeen Staeten van Utrecht, heeft geseijt tzegens hem gevangen dat hij hem van stonden aen veerdich maecken ende opsitten soude, omme den voorgenoemden vergaederden hoop in Tull ende 't Waell ter needer te leggen.
219. Waerop hij gevangen zeijde: ‘Indyen men van dyer meijninghe hadde geweest, had mij zeven off acht rot knechten geschickt, ick woude se wel alltemael geslaegen hebben, zoe zij doch op die gaerde loopenGa naar voetnoot2) zonder ordonnancie.’
220. Dan heeft hem nochtans all eevenwel sich terstont veerdich gemaect ende zijn dienaers bevoelen drie ofte vier peerden met zijn vuyrroeders ende ander geweer gereet te maecken, omme die voors. hoop te slaen.
221. Ende es alzulcx oeck metterdaet opgeseeten ende gereeden bij den ruyteren van den prinche van Ouraingnen sterck wesende omtrent 38 peerden, van Utrecht aen coemende rijden tot Jutphaesscher brugge omtrent tus- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schen vier ende vyff uuyren in der avont, daer hij gevangen sittende te peerde aen de brugge harde woorden tegens hadde, dat zij well eer hadden moegen commenGa naar voetnoot1), zeggende onder anderen: ‘Coompt ghij nu, nu het gedaen is? Ghij soudt huyden goet tijts gecommen hebben, doen men u van doen hadde jeegens die viaenden!’
222. Ende dit ter oersaecke dat die viaenden doen uuyt Tull ende 't Wael all weder over getoegen waeren nae Viaenen, zoe dat Spijckers veendelGa naar voetnoot2), dat uuytgetoogen was, omme die zelffde te slaen, doen mit enighe gevangens wederom quam trecken naer den dorpe van Jutphaes toe, alwaer tzelve die nacht bleeff leggenGa naar voetnoot3).
223. Sonder dat hij gevangen ter zelver tijt als die maerschalck CatsGa naar voetnoot4) daer in den dorpe van Jutphaes omtrent elff uren gecoemen wasGa naar voetnoot5), als die voors. Pijll des smergens tusschen seven ende achten die clocke hadde doen slaen omme die huysluyden te vergaderen, mitten zelven maerschalck gesproecken heeft gehadt.
224. Sulcx dat die zelve maerschalck immers gheen redene en hadde, omme over hem gevangen die hij nyet gesproecken en hadde, den Hoeve te claegen, recht off hij den huysluyden weerwillich gemaect hadde, die hij all lange voor zijn compste in presentie van Pijll versproec- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken hadde dat zij obedieren ende hemluyden gereet maecken zouden.
225. Dan mach well weesen, dat die voors. maerscalck omme hem zelven tontschuldighen van dat hij zoe laet int dorpe gecoomen was, omme die huysluyden te vergaederen, dat den vergaederden hoop die men slaen zoude, doen all weder overgetoogen was naer Viaenen, een ander zonder eenighe redenen ende tegens die waerheijt daer mede heeft willen culperen.
226. Twelck hij oeck wel gedaen mach hebben uuyt enighe ranceur, die hij tegens den gevangen heeft ende principalijcken uuyt dyen, dat hij hem dickwils gemaent heeft gehad, omme zijn salaris te hebben van tgeene hem toe geleijt was van de eerste schauwe gedaen int landt van Montfoort, dat hem maerschalck nochtans over lange in reeckeninghe gepasseert es.
Ontkennende mits dyen well expresselijcken tvoors. XXVI ende laetste articule als notoerlijcken onwaerachtich.
227. Ende tot noch meerder verclaeringhe vandyen dat hij gevangen nyet alleenGa naar voetnoot1) in der stadt Utrecht maer oeck mede in den dorpe van Jutphaes, daer hij woenachtich is, altoes geweest is een voorstaender ende deffenseur van de aude catholycke religie tegens die beeldebreeckers ende rebellen van de Majesteit,
228. Soe is waer, dat hij gevangen omtrent acht daegen naer sinte BartholomeusdachGa naar voetnoot2) voors. anno 6 op eenen merrigenstondt commende rijden in Jutphaes voor de deure van Oth Heijnricxz., schoudt in de Nedereijndt van Jutphaes, seggende tot denzelven scholtes: ‘Indyen die kercksmijters hier commen, slaet die clocke ende spant tsaemen ende slaeter op; wat u daer van compt, ick salt u uuytdraegen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
229. Daerop hem gevangen bij den zelven scholtes weder geseijt worde: ‘Wij sullen daer wel op slaen, compt er zoe veel nyt, dat wij heur machtich zijn’Ga naar voetnoot1).
230. Item ende dat hij gevangen onlancx daernae bij hem ontboeden hebbende Willem Gerritsz. woenende tot Jutphaes recht tzeegens den scholtes over, heeft zeegens hem geseijt: ‘Willem, gaet terstont bij heer Gerrit, pastoer in JutphaesGa naar voetnoot2) ende zegt hem, dat men gheen altaeren noch beelden voorts meer en ruert, noch off en sedt, noch uuyter kercke en brengt.
231. Ende segt die pastoer dat hij missen voortaen doet als hij te voorens gewoenlick es te doen.’
232. Twelck achtervolgende die zelve Willem Gerritsz. oeck alzoe den zelven pastoer geseijt en bevoelen heeft.
233. Dan die kerckmeesters van JutphaesGa naar voetnoot3) al eevenzeer bevreest zijnde, hebben den voors. Willem Gerritz. uuytgescict gehadt hem weder te vynden bij den voorn. gevangen, het waere tUytrecht, tot Auutwijck ofte elders daer hij hem zoude moegen becoemen, omme hem gevangen te vraegen off men die beelden voorts langer uuyter kercken brengen ende die kerckegoeden vluchten zoude off nyet.
234. Waerop hij gevangen den zelven Willem Gerritsz. geseijt heeft, dat hij die kerckmeesters seggen soude dat hij die kerckengoeden ende beelden laeten blijven zoude; ten zoude gheen noot weesen.
235. Ende hij gevangen voorts bij den zelven Willem Gerritsz. gevraecht zijnde uuyten naem van de voors. kerckmeesters, off men die gemaelen ofte geschilderde beelden uuyt zoude moeten witten off nyet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
236. Is den zelven Willem Gerritsz. daerop oeck bij den gevangen voor antwoorde gegheven, dat hij die kerckmeesters zeggen soude, dat zij se laeten staen souden; ten waere gheen nootGa naar voetnoot1).
237. Item ende dat hij gevangen onlancx daernae wesende tot Jutphaes, hem gevonden heeft bij de kerckmeesters in de sacristije ende gerruwecaemere aldaer.
238. Ende als zij aldaer metten anderen spreeckende worden van de nyeuwe predicanten ofte predicatie, heeft die gevangen daerop geseijt: ‘Ick en weet daer nyet aff, ick will bij mijn auwe gelooff blijven.’
239. Dat oeck zeeckeren tijt daernae eenen Gherrit Gerritsz., kerkmeester tot Jutphaes voors. commende bij den gevangen in de kercke van Jutphaes voors. hem raedt vraegende, off zij in de kercke goeden vluchten off wech brengen zouden dan nyet, heeft hij gevangen den zelven kerckmeester daerop voor antwoorde gegeven: ‘Neen ghij, laet die goeden in die kercke blijven; ten zal gheen noot hebben’Ga naar voetnoot2).
240. Tis oeck zoe dat in den zelven jaere van 66 onlancx post Bartholomei, hij gevangen des morgens vrouch te vier uren coemende rijden uuyt het convent van Auutwijck voor den huyse van den pastoer in Jutphaes, heeft geslaegen voor de caemere daer die pastoer lach en slyep, hem aenspreeckende ende animerende dat hij goede moet hebben zoude, hem beveelende dat hij die kerckmeesters ende buyren seggen soude, dat zij gheen swaericheijt souden maecken om eenighe beelden ofte andere dingen wech te brengen. Want daer en zoude gheen zwaericheijt vallen.
241. Item ende dat zij den dyenst voortaen in der kercken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen zouden naer auwer gewoente, alze missen, vigilien ende andere diensten, zonder enighe zorgheGa naar voetnoot1).
242. Item ende dat van alle tgene voors. es, altijts hier binnen Utrecht, in den dorpe van Jutphaes, daer hij woenachtich is ende elders altijts een publycke faeme geweest es, dattet tgene voors. es, waerachtich is.
243. Ende inzonderheijt dat hij gevanghen alleen geweest es, die die stadt ende landen van Utrecht - - mitds Goodts hulpe - - ende sonder jactanctie te spreecken, van desolatie ende ewighe bederffenisse gepreserveert heeft.
244. Item ende dat hij in die kercke van Sinte Geerte ende Niclaes alle goet ende gheen quaet gedaen heeft, nyet sonder groote pericule ende dangier van zijn leven.
Et igitur in summa omnia quecumque toto illo turbulentie et dissentionis tempore durante ab eo vel acta, gesta, vel dicta fuerint, manifestissima prebent innocentie sue testimonia. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Additien overgegeven uuter name ende van weeghen Adriaen de Wael van Vronesteyn jegenwoordig gevangen op VredenborchGa naar voetnoot2).I. In den eersten adderende tot zyne voorgaende scriftuere van defensie, seyt hy gevangen dat opten tweeden ofte derden dach nae dat die kercken hier binnen Utrecht, God betert, van den sectarysen geslagen warenGa naar voetnoot3), hy gevangen ter ernstiger beede van den drien Staten slants van Utrecht hem gevonden heeft in heurluyder communicatie daer zy vergadert waren in de raedtcamere van der stadt Utrecht omme eyge goede middelen te vinden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende te bedencken waer mede men zoude mogen stillen die voors. sectarysen ende oproermaeckers, die alle dandere ongescende kercken voorts tot hoere will hebben wilden.
II. Item ende dat in die zelve vergaderinge der Staten mede present is geweest die heere van Warenborch als overste ende bewaerder van Con. Mats starcke van VredenborchGa naar voetnoot1).
III. Item ende dat (hij) gevangen, aldaer wesende in die zelve vergaderinge der Staten deur begeerte van heer Johan van Drolshagen, canonicks scolaster sinte Marien tUtrechtGa naar voetnoot2), den voors. overste van Vredenborch daer present zynde, overluyt ten aenhoren van alle die gene die daer present waren, gevracht heeft gehadt zeggende aldus: ‘Heer overste, dat off hier quame een vursmytinge, wat zoude ghy willen doen by ons ende die goede burgeren ende inwoonders deser stadt.’
IIII. Daerop by den selven oversten opentlyck geantwoordt ende wel geseyt is, dat hy anders geen bevel en hadde van de hoocheyt van de hartog nue alsdoen regeerende etc. noch oock van myn heer die prinsche als stadthouder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
etc. dan het huys Vredenborch op zyn gewoonliche tyden ende uuren op ende toe te sluytenGa naar voetnoot1).
V. Waer op, als by hem gevangen replicerende mede geseyt worde: ‘heer overste, het huys dat ghy bewaert dat is Vredenborch genaemt ende dat es by Keys. Mat hoochlofflycker memorie Carolus Quintus hier geleyt ende gefondeert omme den drie Staten van dese landen daer mede in vreden te houden’Ga naar voetnoot2),
VI. Soe heeft die voors. overste daer weder op geseyt: ‘Ick gelooff wel dattet huys hier geleyt is omme de quade te straffen ende die goede te bescutten.’
VII. Item ende dat binnen een halff uure ofte uure tyts daernae ende die Staten van daer gesceyden wesende, die voors. overste een van syne drosten aen hem gevangen, sittende voer sint Jans-kerck, gesonden heeft gehadt, hem doende vraegen, deur wiens auctoriteyt ofte bevel hy hem die voors. woorden in de vergadering der Staten als voren afgevraecht hadde.
VIII. Daerop hy gevangen doen weder voor antwoorde zeyde, dat hy zulcx gedaan hadde zoe van zijns zelffs weegen als wesende mede een lidtmaet van de Staten, als oock mede deur begeerte van de andere twee Staten, ende dat hij hem van zijn commissie ter naeste vergadering van de Staten noch wel breder zoude doen blijcken.
IX. tEs oock zoe dat die wyle die Staten ten tyde ende plaetsse als voorens vergadert waren, daer opte Plaets voor den stadthuyse een groot rumoer, gecrysch ende gebaer was onder die sectarysen aldaer voor den stadhuyse op de plaetse vergadert wesende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X. In sulcken vougen dat nyemant van alle diegene, die daer in de vergaderinghe der Staten waren, hem dorven begeven omme daer buyten by de sectarysen te gaen omme die zelve te stillen, hem gevangen gebeden hebben gehadt, dat hy sulcx zoude willen doen.
XI. tWelck hy gevangen ter begeerte van dezelve Staten oock gedaen heeft hem, begevende onder den zelven verwoeden hoop, die zelffde alse mit sceel woorden als anders verspreeckende ende verbluffende, dat hy se al te saem van de Plaetsse voors. dede verstroyen ende verscheyden, nyet sonder groot periculen van zyn selfs (?) leven.
XII. Adderende vorts totter 213e articull van dess gevangens scrifture van defensie, seyt hij gevangen, dat omtrent een uur ofte twee te veuren een Pyl gecommen was in Jutphaes omme die clocke te doen slaen op dien Sondach int voers. articull bescreven (?), daer in Jutphaes an den schouwtGa naar voetnoot1) gecommen is een jongen, hebbende zeeckere scriftelicke beveel òff van de regierders der stadt Utrecht òfte van den Hove an den zelven schouwt, dat hij die clocke zoude doen slaen omme die huysluyden met heurluyder wapenen te doen vergaderen.
XIII. Welcke beveell die voors. schouwt ontfangen hebbende ende bij hem was enen Willem Gerrytsz. zynen buyerman, is daer mede gecommen ten huyse van hem gevangen, doen noch by zyn bedde wesende, ende hem tgunt voors. es aengeseid, heeft hy gevangen daerop terstont voer avyz geseyt: ‘Wordt u sulcx bevolen, gaet van stonden aen ende slaet die clock.’
XIIII. Ende dien volgende heeft die schouwt terstondt die clock doen slaen, ende voorts ene te peerde uutgesonden - - alse tdorp van Jutphaes zeer lang es - -, die dh(u)ysluyden comme(?) zeggen ende verwittigen zoude, dat zij van stonden aen mit huerluyder geweer commen zouden opt Kerckvelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XV. Sonder dat die maerscalckGa naar voetnoot1) aldaer ter zelver tyt int voors. dorp van Jutphaes gecommen is geweest omme die clocke te doen slaen, dan eerst omtrent tusschen tien ende elff uuren, naedat die clock ter Jutphaes tweemael tgeslagen ende die vianden all uut het Sticht weder over die Lecke naer Vianen geweecken waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B.
|
In den yersten te lesen die tuychnysse van Jan Zoeytmont geteyckent voor mit | A. |
Die tuychnysse van den pastoor van Jutphaes geteyckent mit | B. |
Copie van de tuychnysse van Jan Stevensz. daer van het principael overgeleijt is voor de commyssaryssen en geteyckent | C. |
Die tuychnysse van Alijt Gerritsdochter | D. |
Die tuychnysse van Evert Schram | E. |
Matheus van Woerden, oeck | E. |
Aert van Buesichem, provoest | F. |
Lambert Jansz. van Asperen | G. |
Mr. Ghijsbert Jansz. | H. |
Anthonis Willemsz. Sol | J. |
Frederick uuten Ham | K. |
Hier bij te repeteren die tuychnysse van Evert Schram vooren onder E overgeleijt. | |
Dirck Jaspertsz. | L. |
Oth Petersz., oeck | L. |
Gerrit Benninck, oeck | L. |
Cornelis van Malsen, oeck | L. |
Jan Mertijnsz. van der Meer, oeck | L. |
Alert Monthaen | M. |
Noch Alert Monthaen | N. |
Gerrit Claesz., coster | O. |
Peter Aertsz. van Craeyendael cum socio | P. |
Cornelis Hermansz., timmerman | Q. |
Pelgrum Lambertsz., timmerman | R. |
Mr. Willem Jansz. | S. |
Eduwaerdt van Selck | T. |
Jacob Claesz., sijdelakencooper | U. |
Noch Evert Schram, oeck | U. |
Jan Jacobsz. van Lichtevoordt | X. |
Copie van de acte van de vijff capittelen tUtrecht | Y. |
Tuychnysse van Oth Henricsz. mit sijn consorten die vooren onder D. overgeleijt isGa naar voetnoot1). | |
Sophia Jan Zoeytmonts huysfrouwe mit hoor dochter | Z. |
Claes Petersz., glaesmacker | g. |
Peter van Winsen | Est. |
Aert Ram | A.A. |
Mr. Willem Pijl | B.B. |
Tuychnysse van die van Jutphaes | C.C. |
Noch tuychnysse van die van Jutphaes | D.D. |
A. Anno 1567 den 24en Septembris. Jan ZoeytmontGa naar voetnoot2), procureur voer schepenen tUtrecht, oudt omtrent 52 jaren, tuychde bij sijnen eede die hij int stuck van sijne offitium gedaen heeft ten gerechtelicke versoecke van Willem de Wael van VronesteynGa naar voetnoot3) van weghen Adriaen de Wael van Vronesteyn gevanghen opten huijse van Vredenborch, sijnen broederGa naar voetnoot4), hoe dat warachtich is,
dat hij op tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot1) des smorgens anno 1566 gereijst is geweest uut Utrecht in den dorpe van Jutphaes, vyndende den voorsz. Adriaen de Wael sitten mit seeckere joffrouwen ende andere opte houten brugge, die tJutphaes over den Rijn leijt...................Ga naar voetnoot2)
Seyde ende verclaerde die voorsz. deposant ......, dat int leste van Augusto anno 1566 hij gehoort heeft op twee verscheyden daghen, namentlicken eens opte Stadtplaetsse tUtrecht ende eens int stadthuijs, beijde voor noen, dat die voorn. Adriaen de Wael in grooter toornyghen moede seijde ende overluyde riep teghens Jelis SpaensGa naar voetnoot3) ende andere sijne consorten sectarissen ende beeltstormers: ‘Ghij hebt gedaen als schelmen ende dieven ende dat beeltstormen sel u noch opbreecken ende qualicken becommen.’ Twelck hij deposant daernaer noch dickwils den selven - - als men van kerck- off beeldestormers sprack - - heeft horen seggen.
Verclaerden voorts ......, dat op Woensdach voor noen in den voorsz. jare, wesende den voorsz. Woensdach, als des Dynsdaechs te vooren seeckere gedeputeerde van wegen die drie Staten van Utrecht aen de heere van Brederoede geweest warenGa naar voetnoot4), die voorn. Adriaen de Wael mit een voschclepper commen rijden is voor de huysinghe Den Engel staende opt Oudekerckhoff ...... daer hij deposant woendt, roepende hem uuten huijse ende mit hem spreckende van seeckere saecke, beruerende die goederen bij joffrou van Rutenberch achtergelaten, gebuert is, dat in der huijsinge Den Wildeman ...... boven opte camer in en voor de veynsteren - - die open waren - - stonden ende laghen, namentlicken Westerholt ..................Ga naar voetnoot5).
Ende is die voorsz. tuyge terstondt voort int stadthuijs gegaen omme die borgemeesters tgene Adriaen de Wael hem bevolen hadde ende voorsz. staet, te adverteren. Dan
alsoe hij bij de borgemeesteren - - die achter int secreet waren - -, nyet commen en mochte, heeft hij Cornelis van der MaethGa naar voetnoot1) - - voor de secreetcamer vyndende - -, tselve tkennen gegeven, begerende dat hij tselve die borgermeesters tkennen soude willen geven. Twelck die voorn. Cornelis van der Maeth, schepen wesende, annemende te doen, es bynnen int secreet gegaen. Ende nadien hij aldaer een tijt geweest was, is weederomme uutgecomen, hem deposant seggende, dat die borgermeijsters hem danckten ende tselve accepteerden.
Verclaerden voorts, dat hij, alleen omme die waarheijt te weeten off Adriaen de Wael een predicant gehaelt off daer mede mocht converseren, opten voorsz. tsunte Bartholomeusdach tot Jutphaes gereyst is, op indien daer yet aen hadde geweest, dat hij hem daer off geraden soude hebben.
Aldus gedeposeert ter presentie van Cornelis van der Maeth ende Johan Botter van Snellenberch, schepenen tUtrecht.
B. Allen den gheenen, die deese mijn certificatie sellen syen off hoeren leesen, Ick Gerrit Hermansz. van Sijn, pastoor tot JutphaesGa naar voetnoot2), onweerdich, oudt weesende 75 jaeren off meer, deposeert ende getuyge bij mijnen pryesterschap, dat Adriaen dye Waell van Vronesteyn, alle dye jaeren dye hij in Jutphaes gewoont heeft seer catholijck ende christelicken gehouden heeft met alle sijn huijsgesinne, die geboden ende insettinghen Goodts ende der heijliger Kercken gehoorsamelick onderhouden heeft en volbracht sonder enyghe querele in biechten ende totten weerdeghen heijlige Sacrament jaerlicx op behoorlicke tijden. Oock in vyere, in vasten, in kercken te gaen, missen, preken, vesperen, vigilie, jaergetijden ende ander
ceremonien cristelyck geweest is etc.Ga naar voetnoot1). Ende hyer en boven, nu in de jaere van '66 post Bartholomei den heyligen apostell in der tijt der verstoornige ende oproer naedye die kercken ende beeldestoornighe in der stadt van Utrecht geschiet weesende ende wij door sorghe ende vreese van sulcxs ons te geschyeden in onse kercke van Jutphaes, also dat wij die autaren ende beelden vuyte kercke hebben doen draeghen, soe ist waertich ende waerachtich, dat Adriaen de Wael van Vronesteyn mij pastoor voorg., doer sommige van onse bueren off ondersaten heeft doen weeten ende oock in sijn eijgen persoon gecomen is op een sonderlinghe dach des smorgens te vyer uren met een peerdt gereden ende heeft geslaegen voor mijn camer, daer ick lach ende slyep, dat het veijnster op spranck ende heeft mijn seer getroost, so ick vreesen was, ende mij bevolen, dat ick die kerckmeijsters ende bueren moet geven ende te kennen gheeven, dat sij geen swaricheijt souden maicken om eenige beelden off andere dinghen noch te brenghen off draeghen, want daer en soude geen swaricheijt meer vallen, ende onse dyenst in der kercke souden doen nae ouder gewoonten, missen, vigiliën ende andere dyensten sonder sorchGa naar voetnoot2). Ende Adriaen de Wael van Vronesteijn voorgen. heeft hem selven ende sijn huijsgesin dit jaer seer catholijck ende christelijck gehouden in biechten ende sacrament te gaen als behoort, also dat hij in ghenen dinghen off saecken anders gehouden dan een christenmensche behoort; ende dit selffden wil ick, pastoor voorgen., bij eede affirmeeren alst noode is, voor heeren ende vorsten ende alle gerechten geestelijck ende weerlijck, en tot meerder seeckerheijt en waerheijt heb ick deese certificatie off getuychnisse met mijn eijgen handt gescreven ende onderteijckent. Actum anno duijsent vijfhondert seven ende tsestich, opten tweyntichsten Septembris en onderscreven Ego Gerardus Hermannus a Rijger, pastoor prefatus, protestoor ut promittitur.
C. Jan Steevensz. woenende in de CalverstraetGa naar voetnoot1) binnen Utrecht, oudt omtrent 75 jaeren, tuijchden...... hoet dat hem getuyge well kenlicken is, dat hij getuyghe omtrent drye maenden naerdat die kercken ende cloosteren binnen Utrecht namenlicken int getall van sessen gedestrueert waeren in Augusto anno 1566, geweest is in de dorpe van Jutphaes bij Adriaen de Wael van Vronesteijn gaende met hem wanderen int velt op sijn lant, ter welcker tijt gebuert is, dat in de kercke van Jutphaes ende clocke geluijt worde ende seijde die voorsz. tuyge tegens Adriaen de Wael van Vronesteijn: ‘Joncker, men luyt ter missen te Jutphaes’ ende wilden een misse gaen horen, soe hij deposant mit Adriaen de Wael voorsz. langen tijt geconverseert ende omme gegaen heeft gehadt ende Adriaen voorsz. als men missen, sermoen en anderen getijden dede, dye selve gewoontlicken was te gaen hooren; daerop die voorsz. Adriaen de Wael seijde: ‘Jae ick, Jan Steevensz., tis noch tijts genoch, men sel noch een(s) luijden eer men die misse beginnen sell. Ende alsmen begost die tweede reijsse te luijden, is Adriaen de Wael met hem in de kercke van Jutphaes gegaen. Comende daer inne, en cost dye pastoor, wesende een aut manGa naar voetnoot2), dye een mauwe van alffGa naar voetnoot3) nyetwel aentrecken. tSelve dye voorn. Adriaen de Wael syende, is toegetreden ende heeft den pastoor dye mauwe aengeholpen en het alff opgeschorst, dyenende hem eensdeels van misse. En nadyen Adriaen de Wael mit hem deposant dye misse uuijt gehoort hadden, is mit hem tsijnen huijse gegaen. Seggende dat soe lange hij hem gekent heeft, hij anders van hem nyet gesyen noch heeft ku(n)nen bemercken off noch en can, dan hij is een goet catolyck man.
Presentibus Gerrit Goeyersz. van der Eem ende Bartholomeus de Rijck, schepenen tUtrecht. ondert.
D. Aeltgen GerritsdochterGa naar voetnoot4), dyenstvrouw van Adriaen
de Wael voorsz., oudt omtrent 29 jaere, tuychden...... dat sy commende op tsunte Bartholomeusdach anno 1566 uuyte stadt Utrecht, daer sy om visch geweest was, in de kueken van Adriaen de Wael voorsz., den selven Adriaen de Wael ende Jan Zoeytmont, procureur binnen Utrecht, aen de taefel sittende, den voors. Adriaen de Wael tegens huer deposant seijde: ..................Ga naar voetnoot1).
All tgeene sij verclaerden warachtich.
E. Anno 1567 den 24 Septembris. Evert Scram van ButghenGa naar voetnoot2), oudt omtrent 29 jaeren, seyt ende tuychde...... dat hij in den jaere 1566 lestleeden woenachtich is geweest ende gedient heeft Adriaen de Wael van Vronesteyn wonachtich in den dorpe van Jutphaes. Ende dat hy nu tegenwoordich terwant is van Beernt van Cleef, leutnandt van tregiment van den grave van MegenGa naar voetnoot3) in
dienste der Coninck. Majest. onsen alder genadichsten heereGa naar voetnoot1), hoe dat hem wel kenlicken ende indachtich is, dat hij doer beveel van Adriaen de Wael van Vronesteyn in den jaere 1566 geweest int velt omme naer een peerdt te sien ende omtrent twe uren thuys comende, heeft bevonden, dat syn joncker Adriaen de Wael van Vronesteyn mit Jan Soeytmont, procureur voor schepenen tUytrecht, in de kueken aen de tafel saten. Ende seyde hy: ‘God segen u, joncker’ ende nadien hy den voornoemde de Wael gesyt hadde sijn wederfaeren, heeft Adriaen de Wael voorsz. tegens hem geseyt: ..................Ga naar voetnoot2).
Seyde voortsGa naar voetnoot3) dat den voorn. Adriaen de Wael hem des anderen daeghs smargens, wesende des Sonnendaechs naer sunte Bartholomeusdach voorsz.Ga naar voetnoot4) bevolen heeft twe peerden mit syn toebehooren gereed te macken omme tUytrecht te rijden, uut crachte van dewelcke hij twee peerden gesadeelt, die vuyroeren aen de sadelboemen gehangen, so hij rijdende gewoentlick is geweest, soe lange hij getuyge bij hem woende, een off twee vuyroers soe wel aen de dienaers als aen sijn sadelboem ende oock op sijn wagens te vooren ende doen voeren; ende voorts van als bereijt gemaeckt sijnde, is Adriaen de Wael, sijn joncker, mit hem getuyge nae Utrecht gereden. Ende comende bijnaer aent Tollesteechpoort, worde aldaer in eenen bomgaert gepredickt. tSelve de voorn. Adriaen de Wael siende, seyde tegens hem getuyge: ‘Schram, laet ons daer eens bij rijden ende hooren wat hij seijt.’ Ende tselve doende en bleef daer nyet lange. Dan is voorts binnen Utrecht - - sonder mit yemandt eenige redene te spreecken - - gereden die stadtwalle lancx nae den Duytschen Huys toe, seggende tegens hem getuijge: ‘Dit spelen staet mij nyetmedallen aen’ ende is voorts gereden tot Cornelis Martensz. sijn procureur, die wonachtichGa naar voetnoot5) was in een steechgen bij den Duytschen
Huijs ende gesproecken hebbende mitten selven van sijn procesGa naar voetnoot1), is voorts gereden omme te Audtwijck te rijden int cloester bij de abdysse sijn muedeGa naar voetnoot2) ende commende bij tsunte Marien-kerckhoffGa naar voetnoot3), syende daer vijff, ses off seven manspersoenen sitten op tsunte Marien-kerckhoff, reedt hij mit zijn peerdt tot haerluiden aen, seggende op crijsch-gebruyck: ‘heer, heer, legt off’; tselve die voorsz. personen siende, sijn al lachende opgestaen comende bij hem ende worde die voorn. Adriaen de Wael van een van hem allenGa naar voetnoot4) te gaste genoot omme des middages bij hem te comen eeten, twelck die voorn. Adriaen de Wael twee, drie off viermael weijgerden, seggende: ‘Ick heb noetelicken bij mijn procuruer geweest, ende wil terstont voorts rijden bij mijn muede die vrouwe van Autwijck,’ seggende: ‘die is van verveernisse levendich doot.’ Ende den anderen nyet afflaetende seggende: ‘Ick bidde u, compt te middage bij mij, wij sullen wat vrolijcken weesen,’ twelck die voorn. Adriaen de Wael ten lesten consenteerden, seggende: ‘Ick en heb geene mantel bij mij, ghy most mij eenen mantel leenen.’ Ende die voorn. Adriaen de Wael van sijn peerdt getreden sijnde, heeft hij deposant tselve peerdt mittet sijne terstondt gebrocht int convent van Audtwijck, ende voorts die abdisse geseijt, dat hij op tsunte Marien-kerckhoff bij een heer bleeff eeten, ende dat hij des avonts aldaer blijven soude. Ende is ontrent twee uren gecomen op sunte Marienkerckhoff daer hij Adriaen de Wael voorsz. gelaten hadde, omme den selven te halen. Ende worde hem getuyge comende opt voorsz. Kerckhoff ende oeck binnent huijs daer hij was, geseyt, dat indien Adriaen de Wael, Olden-
bochemGa naar voetnoot1) ende BuesichemGa naar voetnoot2) gedaen hadden, dat die sectarisse ende kerck- off beeldestormers tsunte Marienkerck innegenomen ende gedestrueert souden hebben gehadtGa naar voetnoot3). Item ende is Adriaen de Wael aldaer gebleven tot omtrent vijff uuren ende is dese tuyge doen mit Adriaen de Wael stracks tot Autwijck gegaen bij de vrouwe abdysse des selven cloesters, wesende die muede van Adriaen de Wael voorsz., ende des nachts aldaer gebleven. Seyde die voorsz. tuyge bij sijnen voorsz. eedt, hem wel kenlicken te sijn, dat Adriaen de Wael sijn joncker voorsz. als hij als voorsz. naet voorsz. convent ginck, oeck wesende int selve convent ende op verscheyden plaetsen geseijt heeft mit luijder stemmen: ‘In effect, sij hebben gedaen - - menende die geenen die de kercke opten voorsz. Sonnendach gedestrueert hadden - - als schelmen ende dieven ende het sel hem alsoe opbreken, datter een ander exempel aen nemen sell’ ende veele diergelijcke woerden.
Item ende des Manendaechs smorgensGa naar voetnoot4) es die voorsz. Adriaen de Wael opgestaen sijnde, mit hem naer Utrecht gegaen, latende sijn twee peerden int voorsz. cloester, seggende: hij woude weder Cornelis Meertenss zijn procuruer aen gaen spreecken omme te vernemen, hoe dattet mit sijn saecken van rechte stondt. Ende comende oversulcx bij de Wittevrouwen-brugge daer Willem de Wael sijnen broeder woendeGa naar voetnoot5), is aldaer ten huyse gegaen, seyndende hem getuyge om een bootschap ende dede Adriaen de Wael beveel om een barbier te halen seggende: hij woude hem laeten scheeren; ende dese getuijge, wederomme comende ten huyse van Willem de Wael voorsz., heeft aldaer bevonden een joffrouGa naar voetnoot6), die welcke seijde tegens Adriaen ende Willem de Wael ge-
broeders, dat die beeldestormers weederomme vergadert waeren ende dat sij tsunte Marien-kercke echter vernyelen woude. Tselve die voorn. Adriaen de Wael horende heeft tegens die joffrou, sijn broeder ende hem getuijge geseijt: ‘Ick wil daer heenen. Ten sel nyet geschyen, al soude ick mijn calen cop daer over laten.’ Ende heeft hij ende oeck sijn dienre elcx een vuerroey in de handt genomen ende sijn alsoe - - vergeselschapt sijnde mitte voorsz. Willem de Wael - - terstondt ende rasch gegaen naer tsinte Marie-kerckhoff. Comende voorts mit Adriaen de Wael sijn joncker in voegen als voeren, elcx mit een vuerroer, opt beghynssel van tsunte Marienplaets, sijn heer Gerrit van Renesse ende die heer van Wilp voor ende een groete menichte achter hem gestaen ofte gecomen ontrent den put staende op tsunte Marienplaetsse, wesende boven overdectGa naar voetnoot1) ende Adriaen de Wael haerluijden genakende, heeft geseijt ...............Ga naar voetnoot2).
Ende hij getuijge van daer gaende, heeft Adriaen de Wael hem bevoelen, dat hij tot Autwijck int convent bij de vrouwe abdysse sijn muede ende andere joffrouwen aldaer soude gaen ende seggen haer, dat hij tsunte Pauwels bij den abt was eeten ende dat sij well tevreden soude sijn, hij soude tsavonts int tconvent comen slapen; bevelende hem, dat hij na de noen wederomme comen ende hem tsunte Pauwels halen soude. Dan hij getuijge comende voor de Wittevrouwen-poorte om aldaer uuyt te gaen naer Autwijck, was die poorte gesloten, soe dat hij gegaen is int cloester van tsunte Pauwels voorsz.Ga naar voetnoot3), voorts aen de taeffel daer Adriaan de Wael, sijn joncker, sat, hem seggende sijn wedervaeren; ende staende aldaer aen de tafel, heeft hij gehoordt ende gesien dat Adriaen de Wael voorsz. een glas mit wijns op nam, seggende tegens den Abt van den selve cloester: ‘heer Abt, en wilt nyet treuren. Ten sel gheen noet doen; gij sult in vier dagen wel ander tijdinge hoeren,’ naer welcke woerden
hij van de taeffel gegaen is; ende is Adriaen de Wael van daer gegaen ende voorts gegaen bij de heeren int stadthuijs ende voorts tot Autwijck ende heeft Adriaen de Wael echter dickwils onder wegen ende oeck tot Autwijck ende elders wesende geseijt: ‘dat beelt- ende kerckstormen sel hem qualicken becommen.’ Oeck sommige van dyen voor hoest(!) soe opte stadtplaetsse als int stadthuijs, seggende, dat sij gedaen hadden als dieven ende schelmen.
Seyde mede bij sijnen voorsz. eede warachtich te sijn, dat een tijt lanck voorleeden mr. Willem Pijll gecomen is te Jutphaes ten huijse van Adriaen de Wael van Vronesteijn ende heeft een weynich tijts raets gepleecht mitten selven Adriaen sijn joncker ende syn terstont bij de huijsluijden van Jutphaes gegaen, seggende dat ..................Ga naar voetnoot1).
Presentibus Cornelis van der Maeth ende Johan Botter van Snellenberch, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
Copie.
E. Tot versouck van Adriaen de Wael van Vronesteijn attestere ick Mattheus van Woerden, coster ende secretarys in Jutphaes, dat ick op sunte BartholomeusdachGa naar voetnoot2) anno 1566 omtrent die middach mit Adriaen de Wael voorsz. ende Jan Zoeytmont, procureur binnen Utrecht, in Jutphaes geseten hebbe op die RijnbruggeGa naar voetnoot3), aldaer onder die brugge doer quam vaeren een schuit vol volcs, daer andere seiden dat die predicant mede in sat; ende die mij gewesen worde was een scheel man ende sat ende ontbeet after in die schuit, die si seijde dat dien selven dach bij Utrecht gepredict hadde ende ick en weet niet noch en heb oock niet gesien, dat Adriaen de Wael hem aensprack off enighe reverentie gedaen heeft; mer wij sijn wederom van de brugge nae huijs toegegaan, spreec-
kende dattet wat sonderlincs was, datter sulcke predicanten opstonden.
Attestere alsnoch mitsdesen, dat ick tot verscheiden reisen Adriaen de Wael heb hoeren seggen, dat hij bij sijn oude gelooff wilde blijvenGa naar voetnoot1) ende dat hij hem oeck onder die gemeente in spreecken, mis te hoeren ende andere cerimonien der heiligen kercke alsoe sinceer ende rechtop gehouden heeft als - - mijn dunct - - dat een Christen mensch behoort te doenGa naar voetnoot2).
Als twelck ick verclaere warachtich te sijn, presenterende tselve bij eede te verifieren ten tijde des noots sijnde. Des toorconde mit mijn selffs handt gescreven ende onderteykent opten 22 dach Septembris 1567. Ende was onderteijkent: Matheus Woerden scripsit et subscripsit.
Gecollationeert tegen zijn principael in pampier ende accordeert daermede bij mij
Jan Bertsz., notarius.
F. Anno 1567 den 24en Septembris. Aert van Buesichem, provoest generaal geweest hebbende tot vijffmael toe over Keyserl. ende Con. Mats legere, oudt omtrent 55 jaeren, verclaerden...... hoe dat hij op Sonnendach naer tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot3) anno 1566, omtrent thien uren, geseten heeft onder die lyntboom op tsunte Marienkerckhoff bynnen Utrecht, verselschapt met heer Jan van Nyvelt, canonick in den Dom, heer Aelbert van Buesichem zijn deposants broeder zoen, canonick tot Oudemunster tUtrecht ende meer andere. Ende is Adriaen de Wael van Vronesteijn aldaer opt Kerckhoff comen rijden met syn dienre, elcx op een peert ende is die selve Wael - - als wesende van ouden tijden met hem deposant zeer vrij ende familiaer - - tot hem aen comen rijden, staende die knecht mit syn peerdt stellenGa naar voetnoot4), zeggende die voorn. Wael int rijden tegens hem getuyge mit een lachende mont: ‘Heer, heer, legt off!’ Ende mits-
dien is heer Jan van Nyvelt, heer Aelbert van Buesichem, canoniken voorsz. ende hij getuijge opgestaen ende tot hem aengetreden, wel wetende, dat hyt uut vrijdicheyt ende genoechte dede. Ende heeft heer Jan van Nyvelt canonick voorsz. hem Wael gebeden, dat hij des middages by hem zoude willen comen ende ter maeltijt blijven......Ga naar voetnoot1).
Ende is eijntelicken zeker accoordt gemaeckt, daer inne die sectaryssen beloeffden bij hanttastinge van Jan Boll borgemeester voorsz., dat zijlieden in acht dagen geen kercken, cloesteren off Goodtshuysen beschadigen zouden. Dan en was Adriaen de Wael daer nyet bij, mer stondt by hem getuijge ende meer andere. Ende zijn die zelve daerop van daer gescheyden. Ende nadien tselve alsoe overcomen was, is Adriaen de Wael met hem deposant, gegaen ten huijse van heer Jan van Nyvelt......Ga naar voetnoot2).
Aldus gedeposeert ter presentie van Cornelis van der Maeth ende Johan Botter van Snelleberch, schepenen tUtrecht.
Jan Bertsz., notarius
E......(?) exces...... (?)Ga naar voetnoot3)
G. Anno 1567 den XXIIIIen Septembris. Lambert Jansz. van Asperen, oudt omtrent 34 jaeren, woenende tUtrecht, verclaerden...... dat hij op Manendach naer tsunte BartholomeusGa naar voetnoot4) anno 1566 omtrent neghen uuren voer noen gestaen heeft bij den waterput staende op tSunte Marienplaets bynnen Utrecht, gesien hebbendeGa naar voetnoot5), dat seeckere personen gecomen sijn van de Buerkerck off, naer tsunte Marienkerckhoff, te weeten heeren Gerrit van Reness, die heer van Wilp, Willem van Nyvelt van Aertsberch,
Cornelis van Nyenroede ende Cornelis van EijckGa naar voetnoot1), naer seeckere getal van personen, staende op tSunte Marienkerckhoff. Ende tsamen bij den anderen gecomen sijnde, hebben seeckere woorden mitten anderen gehouden, die hij getuyghe nyet gehoort en heeft. Ende als die voorsz. personen vandt Kerckhoff passeerden, comende bij de voorsz. waterput, is Adriaen de Wael van Vronesteijn, bij hem hebbende Evert sijnen dienre genaempt Schram, gecomen uute Donckerstraet, elcx hebbende een vuerroer in de handt, genakende heer Gerrit van Reness ende alle dandere; hem tegens comende heeft geseijt tegens heer Gerrit van Reness voorsz.: ‘Hoort ghij, Gerrit van Reness ende ghij heer van Wilp’..................Ga naar voetnoot2)
ende syn mitsdien van den anderen gescheiden. Dan sach wel, dat Adriaen de Wael noch seeckere wo(o)rden met Jelis SpaensGa naar voetnoot3) hadde, nemende hem bij den arm, sonder die selve onthouden te hebben.
Presentibus Cornelis van der Maeth ende Johan Botter van Snellenberch, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
H. Anno 1567 den XXVIen Septembris. Meijster Ghijsbert JanszoenGa naar voetnoot4), cierurgijn, borgher tUtrecht, tuychden...... hoe dat hem getuijge wel kenlicken ende indachtich is, dat hij op Manendach naer tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot5) anno 1566 in den morgenstondt ontboden is te commen
ten huijse van Willem de Wael van VronesteijnGa naar voetnoot1) ende aldaer commende was aldaer Adriaen de Wael van Vronesteijn, Willems voorss. brueder ende begeerden van hem deposant geberbiert te sijn. Ende als hij over tselve doende was, quam aldaer ten huijsse voorsz. inne die huijsfrou van Johan van Reness van Cuylenborch, die welcke seijde, dat die beeldestormers weder vergadert waren op tsunte Marien-plaets off kerckhoff, ende dat die spraecke ghinck, dat sij tsunte Marien ende die andere ongeschende kercken voorts opsmijten, onstucken breken ende vernielen wouden. tSelve die voorn. Adriaen de Wael horende, heeft tegens hem getuyghe geseijt: ‘Nu spoeydt jou, spoeyt jou, daer moet ick bij; ten sel nyet geschieden, al soudet mij mijn hals ende calen cop costen.’
Presentibus Cornelis van der Maeth ende Johan van Abcou van Merten, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
J. Anno 1567 den derden Octobris. Antonis Willemsz. Sol, cremer, woenende aen de Backerbrugghe bynnen Utrecht, oudt omtrent 32 jaren, tuijchde...... dat hem getuijge wel kenlicken ende indachtich is ende gesien heeft, dat Adriaen de Wael voorsz. des Manendaechs smorgens naer tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot2) anno 1566 mit een draff quam lopen in de DonckerstraetGa naar voetnoot3) naer tsunte Marienplaets toe, vragende int selve lopen, wesende noch in de Donckerstraat, off sij - - menende die rebellyge, die op tsunte Marienplaets in groot getal waren - -, die kercke van tsinte Marien nyet inne en hadden, daer op geantwoordt worden: ‘Neen sij,’ daer op die voorn. Adriaen de Wael van Vronesteijn al lopende seijde: ‘Soe en sellen sij se nyet inne crijgen, al soudet mij mijnen hals ende cop costen’ ende diergelijcke woorden, lopende alsoe voorts omme den hoeck van de voorsz. Donckerstraet op tsunte Marien-plaets.
Presentibus Valckenaer, van der Maeth ende Botter van Snellenborch, schepenen tUtrecht.
Jan Bertsz., notarius.
K. Anno 1567 den 11en Octobris. Frederick uuten HamGa naar voetnoot1), oudt omtrent 34 jaeren, verclaerden......, hoe dat hij getuyge op Manendach naer tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot2) anno 1566 voor de noen mede geweest is int stadthuys tUtrecht bij de heeren van de stadt, alwaer ter selver tijt mede quamen die kerck- off beeldestormers, namentlicken Dirck Cater ende Jelis SpaensGa naar voetnoot3), seggende, dat sy alle kercken ende cloosteren voorts vernielen wouden......Ga naar voetnoot4).
......, twelck hij geloeft, dat bij de heeren van de stadt op meer andere begheert worde. Ende heeft hij getuyge wel horen seggen, dat doer Adriaen de Wael veele perceelen in de voorsz. twee kercken geheel - - sonder ontstucken gesmeten te worden - - gebleven synGa naar voetnoot5). Dan hy getuyge en is in geen van de twee kercken geweest.
Presentibus Johan van Renesse van Marmont ende Bertolmeus de Ryck, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
L. Anno 1568 den XXVIII Junij. Dirck Jaspersz., kerckmeester geweest hebbende in tsunt Jacobskerck bynnen Utrecht in den jare 1566, oudt omtrent 42 jaren, tuychden ......, hoe dat hij seecker tuychnisse voer Mrs. Anthonis van Grisperre ende Johan van Lent, raetsheeren tUtrecht, gedaen heeftGa naar voetnoot6), daer bij hij persisteert, sonder alsus int seecker te weten het geheele inhouden van dien. Verclarende voorts, dat hij op Manendach naer tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot7) anno 1566, wesende op tsunte Marienplaetse binnen Utrecht wel sach ende hoorden,
dat Adriaen de Wael van Vronesteijn voorsz. groote neersticheijt dede mit goede als quade woorden omme die kerckstormers ende sectarissen te brengen van haer quaet propoost, dat sij uuyte kercken blijven soude. Dan en cost hij, die Wael, die selve daer toe nyet bewilligenGa naar voetnoot1). Ende heeft hij getuijge van verscheijden goede catolycke personen wel gehoort, mer nyet gesien, dat Adriaen de Wael voorsz. opten selven dach voor den middach in tsunte Geertruyden ende Niclaas-kercke veel goets tot vordele van de heylige kercke tegens die kerckende beeltstormers gedaen heeftGa naar voetnoot2).
Presentibus Nyclaes van Oestrum ende Johan van Abcou van Merten, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
L. Anno 1567 den XXVIIen Septembris. Oth Petersz., coster tsunte Marien tUtrecht, oudt omtrent 25 jaren, tuijchden............, dat hem wel kenlicken ende indachtich is, die sectarissen, beelde- ende kerkstormers op Sonnendach naer tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot3) anno 1566, des savonts tusschen negen en tien uuren, een beelt van drie beelden, die staende waren boven het paradijs voor tsunte Marien-kerck, van boven needer onstucken smeetenGa naar voetnoot4). Ende dat die selve ofte ander van hoer consorten op Manendach daer aen volgende, omtrent tusschen vijff ende sess uuren des morgens, in groter menichte vergadert zijn geweest op tsunte Marienplaets voer de huijsinge omtrent die put staende, daer Heijnrick Dircksz. KuijlmanGa naar voetnoot5) woent ende hij getuyge doen opte solder
stondt, nyt dorvende opt straet comen ende heeft gesien, dat die selve rebellige, des smorgens tusschen vijff en ses uuren, die twee beelden, die blijven staen waren als rest van de voorsz. drie beelden voor tvoors paradijs, ontstucken ende te needer gesmeeten worden, sonder dat hij die voorn. Adriaen de Wael daer tsavonts off smorgens bij gesien heeft. Heeft hij getuijghe mede gesien, dat opten voorsz. Manendach tusschen acht en negen uuren voer noen den voorn. Adriaen de Wael quam lopen uute DonckerstraetGa naar voetnoot1) op tsunte Marienplaets na den voors. groten hoep volcks toe ende comende omtrent die waterput staende op tsunte Marienplaets voorsz., heeft hij getuijge oeck gesien, dat hij tegens heeren Gerrit van Reness ende dandere tegens hem comende veele worden mit hemluyden hadde, smijtende sijnen hoedt onder die voet ende daer op tredende al in toornyge moede, sonder dat hij getuijge alle die woorden die hij sprack konde hoeren. Dan hoorde wel dat hij seijde: ‘tEn sel nyet geschieden, al soude ick dien hals daer bij laten’Ga naar voetnoot2).
Presentibus Cornelis van der Maeth ende Johan van Abcou van Merten, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
L. Anno 1567 den IIIIen Octobris. Gerrit BenninckGa naar voetnoot3), raedt der stadt Utrecht, oudt omtrent 42 jaren, tuychde...... hoe dat hij op Manendach naer tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot4) anno 1566 des smorgens voor de noen geweest is op tsunte Marienplaets, alwaer mede waren die rebellighe opruerders off kerckschenders in grote getale roepende ende seggende, dat sij tsunte Marien ende andere kercken wilden destrueren ende diergelicke woorden, die hij getuijge nyet al onthouden heeft. Ende heeft ter selver tijt aldaer mede gesien Adriaen de Wael voorsz., die welcke seijde tegens die rebellige, die verwoest waren: ‘Wat wilde doen? Dat is een saecke die keyseren ende koeninghen aengaet. tEn is u werck nyet!’ ende
diergelijcke meer woorden. Horende dat sijluijden van haer quaet opset nyet en wilde afflaten, seggende die kercken ende cloosteren te willen vernielen, heeft sijn hoet van sijn hoeft genomen seggende: ‘Ghij en sult die kercken off cloosteren nyet beschadighen, vernielen’ ende diergelijcke worden, ‘al soudet mij mijnen hals ende calen cop costen’ ende meer diergelicke worden, sulcx dat die meesten hoep alsdoen van den anderen scheijden. Ende is Adriaen de Wael alsdoen van daer naet stadthuijs gegaenGa naar voetnoot1). Sonder dat hij doen meer van der saecke gesien off gehoert heeft anders dan dat hij wel gehoort heeft, dat Adriaen de Wael voorsz. veel goets tegens die kerckschenders tot conservatie van de kercken gedaen ende sijn lijff in perykel gestelt heeftGa naar voetnoot2).
Presentibus Johan Botter van Snellenborch ende Gerrit Goyertsz van der Eem, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
L. Cornelis van MalsenGa naar voetnoot3). Ick onderscreven attestere mits desen dat omtrent in tleste van AugustiGa naar voetnoot4) in den jaere 1566 verleden, gesien thebben opter Stadt-Plaetsen alhier bynnen Utrecht staende Jelis SpaensGa naar voetnoot5) mit seeckere sijne consorten off andere personen mij althans onbekent, alwaer ter selver tijt gecomen is Adriaen de Wael van Vronesteijn, gaende nae stadthuijs. Ende dselve Adriaen de Wael siende den voorn. Jelis Spaens, heeft seer qualicken gesproecken, seggende onder andere mit grote tornige moede: ‘U schelmen, is dit u confessie die gij hebt, gij doet ende hebt gedaen als schelmen
ende dievenGa naar voetnoot1). Godtdanck, die rijse is op solder daer men u meede branden sall’Ga naar voetnoot2) ende diergelijcke worden, gaende voorts alst scheen bij de heeren opt stadthuijs. Presenterende tgunt voorsz. tot vermaninge bij eede te stercken. Oerkont onderteijckent opten XX Septembris anno 1567. Ende was onderteijckent Co Malssensz. subscripsit. 1567.
Huyden den 24en Septembris anno 1567 compareerde voer Schepenen onderscreven, Cornelis van Malsen, procureur voer den gerechte van Utrecht, oudt omtrent 34 jaeren, ende verclaerden by den eedt in tstuck zyns dienst gedaen, tinhouden van zyn voers. attestatie by zijn handt gescreven ende onderteykent alsoe geschiet es warachtich te wesen.
Presentibus Henrick Valkenaer ende Johan van Abcouw van Meerten, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
L. Anno 1567 den XXVIIen Septembris. Jan Mertijnsz van der MeerGa naar voetnoot3), woenende opt Oude Kerckhoff bynnen Utrecht, oudt omtrent 30 jaren, tuijchden...... hoe dat hem wel kenlicken ende indachtich is, dat hij staende opte Stadt-Plaetse tUtrecht bij LichtenberchGa naar voetnoot4) omtrent int leste van AugustoGa naar voetnoot5) anno (15)66, hij getuijge aldaer gesien heeft Adriaen de Wael van Vronesteyn voorsz. ende stonden bij off omtrent hem die sectarissen, kerckende beeldestormers, namentlicken Jelis Spaens, Jan BeerntszGa naar voetnoot6) ende meer andere die hij getuijge nyt onthou-
den heeft, diewelcke Adriaen de Wael veel kijflijcke worden tegens haar hadde sonder dat hij die selve al hoorden. Dan is hem getuijge wel indachtich, dat Adriaen de Wael in toornygen moede tegens Jelis Spaens ende die andere die hij bij hem hadde seijde: ‘Ghij beelde- ende kerckstormers, ghij hebt gedaen als dieven en schelmen ende die rijse ofte hout is opte solder daer men u, kerck- ende beeldestormers, mede branden sel,’ gaende voorts int stadthuijs tUtrecht bij de heeren van der stadtGa naar voetnoot1).
Presentibus Gerrit Goyertsz van der Eem ende Bertolmeus de Rijck, schepenen tUtrecht.
Jan Bertsz., notarius.
M. Anno 1567 den XX Septembris. Alert MauthaenGa naar voetnoot2), borger tUtrecht, oudt omtrent 51 jaren, tuijchden ...... alse dat hem wel kenlicken ende indachtich is, dat die beeldestormers op tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot3) anno 1566 geweest sijn in tsunte Geertruijdenkercke bynnen Utrecht, ter welcker tijt hij getuijge aldaer kerckmeester was mit eenen Adriaen van OostrumGa naar voetnoot4), die doen buijten Utrecht was, ende hebben aldaer seeckere schade gedaen om beelden omstucken te smiten, sonder te weten hoe veel, soe hij oeck buijten was. Seijde meede, dat hij getuijge ende andere goede naebueren, naedien die kerckschenders uuyte kercke van tsunte Geertruidt gescheijden waren, uuyte kercke voorsz. doen brengen heeft, namentlicken op Sonnendach ende Manendach daernae volgende, alle ornamenten, goudt ende sulver ende voerts allet geene moegelick was te doen. Hiernae opten voorsz.
ManendachGa naar voetnoot1) doende wesende in de voors. kercke, sijn die voors. beeldesturmers als vuerwoet sijnde wederomme in de kercke voorsz. gecomen ende hebben voerts die beelden ende autaren, die vastgemaect ende gebleven waren ende men niet aff en hadde connen doen, omstucken gesmeten. Ende was ter selver tijt aldaer meede in de kercke Adriaen de Wael van Vronesteijn, doer beede ende woerden van den welcke Adriaen veele percelen aldaer in de kercke sonder ontstucken te smiten gebleven sijnGa naar voetnoot2), sonder dat den voorn. Adriaen de Wael yt te handen getogen heeft om te breecken, smijten off stotten. Noch en heeft niet gesien dat hij enich geweer gehadt heeft.
Presentibus Cornelis van der Maeth ende Johan van Abcoude van Merten, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
N.Ga naar voetnoot3) Anno 1568 den vijfden MartijGa naar voetnoot4). Alert Mauthaen, borger tUtrecht, oudt omtrent 51 jaeren, tuijchden...... hoe dat hij getuijge opten 20en Septembris anno 1567 voor schepenen tUtrecht...... seeckere tuijchnisse gedaen heeft daer bij hij persisteertGa naar voetnoot5). Ende hem getuijge voorder ende meerder gevraecht, seijde bij sijnen voorsz. eede, dat hem wel kenlicken is, dat hij wesende in den jaere '66 mede kerckmeijster van tsunte Geertruijden-kercke, hij op Manendach naer tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot6) voor de noen gegaen is naer tsunte Geertruijden-kercke ende comende voor de kercke, bevondt hij voor de kerckduer staen Jelis Spaens, mesmaicker, ende nadien hij ge-
tuijge aen de kerckdoere geclopt hadde, begerende daer inne te sijn, worde die kerckdoere open gedaen bij heeren Cornelis van NyenroedeGa naar voetnoot1), die welcke, hem getuijge siende, smeet in toornige moede die kerckduere wederomme toe. Ende hoorden hij getuijge wel, dat Adriaen de Wael voorsz. seijde: ‘Het is die kerckmeijster, laet hem inne.’ Ende mitsdien dede heer Cornelis van Nyenroede die doere open ende quam hij getuijge mit Jelis Spaens in de kercke. Seijde ende verclaerden voorts bij sijnen eede, dat hij getuijge in de kercke wesende, die coster van den selve kerckeGa naar voetnoot2) ter begeerte van enyge die in de kercke waeren gehaelt heeft, sonder alsnu te weeten, wie die gheene was off waeren, diet tselve begeerden; die welcke costert mit hem getuijge alsulcx in de kercke comende, heeft eenen, die genoempt worden Dirck CatorGa naar voetnoot3), den selven coster bevolen, dat hij scrijven soude alle die geene die in de kercke die beelden ende anderssins braken ende vernielden, twelck den selven coster doer beveel van Cator voorsz. moste doen ende screeff alle die beeldenende kerckstormers hoer namen, soe deen voor ende dander naer bij den coster quamen ende verclaerden hoe dat sijluijden heeten ende genaemt waeren ende hoorden hij getuijge well, dat Dirck Cator die kerck- ende beeldestormers van hoeren arbeijt belooffden te loonen ende als alle die namen van den beelde- ende kerckstormers gescreven waeren, nam Dirck Cator voorsz. die cedulle naer hem en heeft hij getuijge nyet gesien dat Adriaen de Wael voorsz. bij tscrijven was off hem daermede becommerden.
VerclaerdenGa naar voetnoot4) noch bij eede als vooren, dat ter selver tijt seeckere kerck- ende beeldestormers waeren, die de ruute in tsunte Geertruijdenkercke ende daensichte offte cherubinnen daer aen staende, onstucken wilde smijten ende dat Adriaen de Wael, tselve hoerende, daer bij gelopen is, seggende in toornighe moede ende mit luijder stemmen: ‘Ghij schelmen, wat wilt dij doen? Dat en sijn ymmers gheen belden’ ende heeft hij Wael soe veel ge-
daen, soe mit goede als mit quade woorden, dat die ruute sonder onstucken gesmeeten te worden gebleven is, gelijcx hij Waell oock beschermt heeft die autuersteenen ende meer andere percelen ende hoerende dat sij het gewulfsel, wesende van houdt, onstucken smeeten woude overmits die figueren van de apostelen die daerop geschildert staen, heeft Adriaen de Wael ende oock hij getuijge geseijt: ‘Wat wilt ghij doen? Laet staen, men sel een schilder doen comen ende laten die beelden uutstrijken’ mit welcke middel Adriaen de Wael ende hij getuijge het gewulfsel ende die beelde behielden ende staen alsnoch in den voorsz. kercke.
Verclaerden noch bij sijnen eede, dat Willem VerduijstGa naar voetnoot1) opten voorsz. dach weesende mede in de voorsz. kercke, tegens hem getuijge twee mael seijde, dat hij getuijge als kerckmeijster een vat biers doen comen ende die arbeijders, meenende die kerck- ende beeldestormers, laten drincken soude, waer op hij getuijge die eerste reijse sweech, ende die tweede reijse seijde hij: ‘Ick en gheeff die gheene die quaet doen, geen bier off loon.’ Seijde dat Adriaen de Wael voorsz. hem nyet geseijt noch voorgehouden heeft om bier te halen off doen comen int cleijn off groot.
Item ende dat opten selven Manendach den anderen kerckmeijster, genaemt Adrien van Oostrum, in de voorsz. kercke nyet en was; dan was buijten der stadt Utrecht, als hem geseijt worden.
Presentibus Cornelis van der Maeth, borgermeyster ende Henrick Valckenaer, schepen.
Jan Bertsz., notarius.
O. Gerrit Claesz., coster van tsunte Geertruyden-kercke ende kerspel tUtrecht, oudt omtrent 34 jaeren, tuychden ...... hoe dat hy op Manendach naer tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot2) anno 1566 voor de noen bij Aert Mout-
haen, doen kerckmeyster van voorsz. kercke (gebeden is) te comen ende hij getuijge mitte voorsz. kerckmeijster in de voorsz. kercke coemende sonder te weeten wat hij doen soude, is Dirck Cator terstondt bij hem gecomen ..................
(volgt een relaas van denzelfden inhoud als in de voorafgaande verklaring)
Seijde ......, dat Adriaen de Wael van Vronesteyn, die hij getuyge wel kent, hem nyet gevercht en heeft het voorn. scrijven, noch en is daer noeyt bij geweest.
Seijde, dat hij wel gehoort heeft, dat Adriaen de Wael voorsz. die ruute ende veel meer perceelen in tsunte Geertruijden-kercke soe mit goede als quade woorden beschermt heeft.
Verclaerden voorts ......, dat hy ter selver tijt in de voorsz. kercke wesende, gehoort heeft, dat Willem VerduystGa naar voetnoot1) seyde tegens Alert Mouthaen, wesende kerckmeyster, dat hij een vat biers doen halen ende die arbeijders geven soude.
Verclaerden noch ......, dat hij heer Cornelis van Nyeroede wel kent ende dat die selve daer mede in de kerck was ende dat die selve omme hadde eenen swarten mantel mit silveren spengen, dopgens off knopen verciertGa naar voetnoot2) ende dat hij als voorsz. Adriaen de Wael oock wel kent; dan en hadde alsulcken mantel als Nyeroede omme hadde, nyet omme.
Presentibus Cornelis van der Maeth, Henrick die Voecht van Rijnevelt, borgemeysters ende Gerrit Poth, schepenen tUtrecht.
P. Anno 1567 den XXIIIIen Septembris. Peeter Aertsz. van Crayendaell oudt omtrent 70 jaeren, Eelgis van Weede oudt omtrent 35 jaren, kerckmeijsters geweest hebbende in den jaere 1566 van tsunte Nyclaeskercke binnen UtrechtGa naar voetnoot3) ende Bartholomeus Adryaensz., oudt
omtrent 38 jaeren, coster in de kercke van tsunter Nyclaes binnen Utrecht voorsz., verclaerden, hoe dat seeckere beeldeschenders off kerckstormers op Manendach naer sunte BartholomeusdachGa naar voetnoot1) anno 1566 gecomen sijn in de voorsz. kercke van sinter Niclaes tusschen negen ende tyen uuijren voor noen ende hebben aldaer seeckere schaede gedaen in ende aen de beelden, mitsgaeders backen van de outaren ende sacramentshuijs, dye sijluijdenGa naar voetnoot2) in de kercke gelaeten ende nyet uijt en hadden kunnen doen brengen in voorgaende dagen, soe zij getuijgen met hoer goede helpers veel goets uuijte voorsz. kercke doen brengen hadden uuijt vreese van onstucken gesmeeten off genomen te worden van de voorsz. kerckschenders. Verclaerden mede ..................., dat Adriaen de Wael van Vronesteijn voorsz., wesende ter selver tijt mede in de voorsz. kercke, soe mit goede als quade woorden veele percelen in de voorsz. kercke behouden heeft, die anders ontstucken gesmeeten souden hebben geworden, doende alle goet ende beschuttende allet geene hem mogelick was te doen, sonder dat hy eenich quaet gedaen heeft in de selve kercke.
Presentibus Cornelis van der Maeth ende Johan Botter van Snellenberch, schepenen tUtrecht.
Jan Bertsz., notarius.
Q. Anno 1567 den XXIIen Septembris. Cornelis Hermansz. timmerman, borger tUtrecht, oudt omtrent 43 jaren, tuijchde ...... hoe dat hij op Manendach naer tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot3) anno (15)66 ontboden is geweest voor de middach omme te comen in tsunte Pauwelscloester bynnen Utrecht, aldaer Cornelis Hermansz. getuijge voorsz. werckmeijster is. Ende aldaer comende heeft mijnheer die prelaet abt mit enyghe van de reli-
gioesen aldaer begheert, dat hij, als wesende werkmeijster des selven convents, in de kercke offnemen soude die cruycificxen, beelden en de heijligen, die aldaer in de kercke waren, omme te beletten, dat die selve nyet bij de beeltstormers en de kerckschenders vernielt en soude worden, wiens volgende hij getuijge sulcx begost heeft op Manendach smorgens naer tsunte Bartholomeusdach voorsz.. Ende wesende daer over arbeijdende, is Adriaen de Wael van Vronesteijn, nu gevangen op Vredenborch, na de middach in de kercke aldaer gecomen, nyemandt bij hem hebbende. Siende dat hij die beelden off setten, seijde hij tegens hem: ‘Waeromme set ghij die beelden off? Laet die staen. tEn is van gheenen noode. Ghij sult in een dach drie of vier wel ander tijdinghe horen,’ tselve tot meermael verhalende. Ende is voorts sonder yet anders te doen ofte te handen te trecken, weder bij den voorsz. Abt gegaen daer hij gegeten hadde. Item ende is Adriaen de Wael van Vronesteijn voorsz. opten selven dach des namiddaghes daernaer - - wel bij dranck wesende - - weederomme in de voorsz. kercke gecomen, bevyndende hem noch arbeijdende aen de beelden om off te hebben, heeft tegens hem geseijt: ‘Wel, hoe compt dit? Heb ick u thans nyet geseijt, dat ghij die beelden soudt laten staen, dat men in een dach drie ofte vier wel ander tijdinge horen sel. Ick segget u noch: laatsse staen’ ende is voorts mitsdien van daer gegaen, sonder dat hij hem meer gesien heeft.
Verclaerden voorts dat voor de middach heer Gerrit van Renesse mit meer andere tsunte Pauwels in de kercke geweest sijn, mer Adriaen de Wael en was daer nyet bij.
Presentibus Cornelis van der Maeth ende Johan van Abcou van Merten, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
R. Anno 1567 den 23en Septembris. Pelgrum Lambertsz., timmerknecht, oudt omtrent 30 jaren, (legt een verklaring af van denzelfden inhoud als de voorafgaande getuige, zijn baas).
Presentibus Cornelis van der Maeth ende Johan van Abcou van Merten, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
S. Anno 1568 den 28 Juny. Meester Willem Jansz., slootmaecker der abdie van tsinte Pauwels binnen Utrecht, out omtrent 62 jaeren, (legt een verklaring af van denzelfden inhoud als de beide voorafgaande getuigen).
Ende hy getuijge heeft wel gehoort, dat Adriaen de Wael opten selven morgenstondtGa naar voetnoot1) oock geweest is opt sunte Marienplaets, mitsgaders in tsunte Geertruydenende Niclaeskercke binnen Utrecht ende dat hy daer veel goets tegens die kerck- ende beeldestormers gedaen heeft tot vordele van den heijligen kercke.
Presentibus Gerrit Pot ende Johan van Abcou van Merten, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
T. Anno 1567 den lesten Septembris. Eduwart van Selck, brouwer, borger tUtrecht, oudt omtrent 31 jaeren, tuijchden ...... hoe dattet warachtich is, dattet sijn waecke wasGa naar voetnoot2) in de weke naer tsunte Bartholomeus anno 1566 sonder den preficxen dach onthouden te hebben, omme die wachte mede te houden doer ordonnantie ende beveel hem gedaen van de regierders der stadt Utrecht ende dat int stadthuijs ende opte Stadt-Plaetsse; alwaer hij getuijge mede gesien heeft - - als men die stadtwachte stellen soude ende die waeckclocke geluijt worde - - int voorsz. stadthuijs Adriaen de Wael van Vronesteijn. Ende worde aldaer ter selver tijt geseijt bij den geenen die de wachte van der stadts voorsz. wegen mede bewaren souden, dat die guesen ende beeldestormers in de wacht quamen, hemluijden tselve beclagende, waerop Adriaen de Wael van Vronesteijn voorsz. seijde: ‘Commense in off opte wacht, stootsse doert lijff, doorsteecksse, slaetsse doot als schelmen ende als dieven. Wat u daer van compt, ick sel u affdragen,’ vertroestende alsoe diegheene die waecken soudenGa naar voetnoot3).
Presentibus Johan Taets van Amerongen ende Gerrit Pot, schepenen.
Jan Bertsz., Notarius.
U. Anno 1567 den 2en Octobris. Jacob Claesz., sydelakencoper, oudt omtrent 26 jaren, (legt een verklaring af van denzelfden inhoud als de voorafgaande getuige).
Presentibus Mr. Gerrit van Schroyensteyn ende Gerrit Goyertsz. van der Eem, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
U. Copie.
Op huijden den 28en Septembris anno 1567 compareerden voor mij openbaer notarys onderscreven bij den Hoeve provinciael tUtrecht gezworen ende geadmitteert, tot tgene nabescreven gerequireert, Evert Schram van Butgen, oudt omtrent 29 jaren, nu dienre van Beernt van Cleeff, leutenant van mijn genedige heere die grave van Meghen etc. Ende verclaerden hoe dat hij opten......Ga naar voetnoot1) Septembris 1567 seeckere tuijchnisse gedaen ende besworen heeft voor schepenen van Utrecht...... daer bij hij alsnoch persisteerden. Ende hem voorder ende van meerder circumstantie van der selver sake gevraecht, verclaerden bij maniere van attestatie warachtich ende hem wel kenlijcken te zijn, dat die heeren van Utrecht int stadthuijs Adriaen de Wael gebeden hebben in den jare 1566 op een dach wesende omtrent die middach in de weecke naer tsunte Bartholomeus - - sonder den preficxen dach onthouden thebben - -, dat hij doch doe voorts bij hoer soude willen blijven ende helpen die wachte van de stadt mede ordonneren. Ende is Adriaen de Wael opten selven ende meer andere dagen bij de heeren van de stadt geweest, raets mit hoer plegende. Ende is opten voorsz. dach, als sij hem gebeden hadde omme die wachte te helpen ordonneren, bynnen Utrecht gebleven ende gesonden hem deposant tot Oudtwijck aen mijn vrouwe sijn moye, omme haer te seggen, dat hij bij de heeren blijven moste, seggende mede, dat hij getuijge gaen soude ende bestellen die peerden ende commen dan
weeder bij sijn joncker, twelck hij getuijge also gedaen heeft. Ende heeft hij getuijge mede wel gehoert des avonts als die wachters int stadthuijs vergaderden ende die waeckclocke luijden, aldaer geseijt worden van de wachters, dat die wachters hoer wachte nyt vredelicken ende met gemack en mochten houden. Ende dat die sectarissen ende beeldestormers in ende opte wacht quamen nyt willende daer off ende uijt blijven. Ende dat Adriaen de Wael van Vronesteijn daer op seijde mit luijder stemmen: ‘Indien yemandt in off opte wacht compt, die daer nyet bescheijden is, doersteeckt hem off slaet hem doet! Wat daer van compt, ick selt u affdragen’ ende meer diergelijcke woorden daer mede hij die wachters vertroosteGa naar voetnoot1). Ende is Adriaen de Wael voorsz. bij de heeren van de stadt gebleven tot omtrent die middernacht ende van daer gaende, is mit hem deposant gegaen ten huijsse van den rentmeester van AutwijckGa naar voetnoot2), aldaer sij geslapen hebben. Gaende des anderen daechs bij de heeren van de stadt, seijde, dat indien sij hem te doen hadde - - dat sij hem tot Audtwijck int clooster bij sijn muede vynden soude - - mochten hem ontbieden, hij soude bij haer comenGa naar voetnoot3). Allet welck die voorsz. attestant tot allen tijden des vermaent zijnde persenteert bij zijnen eede te verclaeren daer ende soe dat behoren sal. Aldus gedaen ende geschiet in den logyse van den leutenant voorsz. opten dach ende in den jare voorsz.Ga naar voetnoot4).
Orkonde mij onderteijkent
Jan Bertsz., notarius.
Desen voersz. attestatie is besworen bij den voergen. Evert Schram bij zijnen solemnelen eedt daer toe gedaen ter instantie als voer. In presentie van Johan Taets van Amerongen ende Gerrit Poth, schepenen tUtrecht, opten lesten Septembris anno 1567.
Jan Bertsz., notarius.
X. Anno 1567 den XXVIen Septembris. Jan Jacobsz. van Lichtevoordt, rentmeester des convents van Audtwijck gelegen buijten bij Utrecht, oudt omtrent 56 jaeren, tuijchden...... hoe dattet warachtich ende hem deposant wel kenlicken is, dat seeckere Woensdach voor noen in den jaere 1566 - - als des Dynsdaechs te voren seeckere gedeputeerde van wegen die drie Staten van Utrecht aen de heer van Breederoede geweest warenGa naar voetnoot1) - -, Adriaen de Wael van Vronesteijn hem deposant quam tegens rijdenGa naar voetnoot2), sittende op een voschclepper, opten hoeck vandt Oude Kerckhoff omtrent die huijsinghe Den Hollandsschen TuynGa naar voetnoot3), hem deposant aenroepende, seggende: ‘Rentmeijster, hoert hier, daer leggen ende sijn een deel gasten in De Wildeman, die hebben mij, als ick voorbij reedt, aengeroepen om bij hem te comen ende hadde mij geerne vandt peerdt gehadt; dan ic en woude daer niet off; mij dunckt, dat sij een schelmsstuck in de sin hebben, mer ick en heb mit hoer schelmerije nyet te doen noch ick en wil daer nyet mede te doen hebben’ ende is voorts gereden.
Verclaerden voorts bij sijnen eede, dat hij den voorn. Adriaen de Wael dickwils heeft horen seggen - - toornich wordende int seggen - -: die kerck- ende beeltstormers, die de kercken, cloosteren ende beelden gedestrueert, ontstucken gesmeeten ende vernielt hebben, dat sij gedaan hadden als rebellighe dieven ende schelmen, seggende: ‘Sij sullen wel vernemen, hoe sij daer over varen sullen, sy sullen haer tselve noch jammerlycken beclagen’ ende diergelycke woorden.
Presentibus Cornelis van der Maeth ende Johan Botter van Snellenberch, schepenen.
Jan Bertsz., notarius.
Y. Anno 1567 op ten sesten Octobris sijn die prelaten ende capittelen van den vyff godthuysen binnen Utrecht in den cleynen cappittelhuyse der kercke te DoemGa naar voetnoot1), ter instantie van Willem de Wael van Vronesteyn geconvoceert synde, capitulariter vergadert geweest om te hooren lesen zeeker supplicatie mitsgaders diverse aengehechte attestatien ende munimenten, by Willem de Wael voorn. uuyten naem van Adriaen de Wael van Vronesteyn zyn broeder, den voorn. heeren gepresenteert, by welcke supplicatie, aldaer in den capittelhuyse gelesen zijnde met sommigen van den voorn. attestatien, versocht is geweest acte van den voorn. heeren, dat Adriaen de Waell van Vronesteyn voorn. principael oersaeck is geweest ende conservator, dat die vyff godtshuysen ende consequentelyck alle andere abdyen, cloosteren, conventen ende kercken in Augusto anno '66 lestleden nyet vernyelt, verdestrueert ende aen stucken geslagen ende gesaccageert en zyn, allet blyckende bij de voorn. supplicatie.
Waerop de voorn. prelaten ende capitteln nae voorgaende communicatie ende deliberatie zeyden ende verclaerden, dat alsoo zy bynnen Utrecht in de voorn. cleyn capittelhuyse capitulariter vergadert zijnde int eynde van de maent Augusto anno '66 lestleden, hemluyden ex publica fama aengegeven ende aldaer in den capittelhuyse
verhaelt worde, hoe dat Adriaen de Wael voorss. een principael voerstander ende oersaecke geweest hadde, dat alle die beeldestormers ende sectaryssen in den voors. maent Augusto, rasende de kerckbreeckinge binnen Utrecht, bestonden te doen ende oock vermeten hadden die vyff godtshuysen mede te verdestrueeren etc., hy Adriaen de Wael voors. principaelicken belet soude hebben, dat die kercke van sunte Marien ende consequentelick die andere godtshuysen nyet verdorven ende gedestrueert worden. Ende diens achtervolgende communicatie gehadt hebben, off men hem daer voer nyet en behoerde te doen een vereeringe, soe ist, dat by den meestendeel van de prelaten ende capitelen voors. aldaer doen ter tijt waert versproocken, dat men Adriaen de Waell voorss. voor alsulcken dienst ende weldaet well behoerden tot gelegender tyt een vereeringe ende weldaet te bewysenGa naar voetnoot1); op alle twelck voorss. is, die voorn. heere Willem de Waell voorn. in den naem alsboven, die voorgen. verzochte acte gegonst hebben ende gonnen mitsdesen.
Actum ut supra.
LamzweerdeGa naar voetnoot2) secretarius.
CopieGa naar voetnoot3)
Tot versoucke van Jan Zoeytmont, procureur van weeghen Adriaen de Wael van Vronesteyn, hebben wij Oth Henricksz, schoudt opt Nederende van JutphaesGa naar voetnoot4), oudt omtrent 50 jaeren, Aert Goeyersz, oudt omtrent 50 jae-
renGa naar voetnoot1), Dirck Claesz. van Roeyen, oudt omtrent 36 jaeren ende Jan Splintersz, oudt omtrent 33 jaeren, all mede schepenen dgerechts voorscreven, verclaert ende getuijcht bij onsen eede, die wij int accepteren van onsen offitien gedaen hebben, dat ons wel kenlicken ende indachtich is, dat omtrent een jaer geledenGa naar voetnoot2) eenen meijster Willem Pijl, canonick tsunt Jans tUtrecht, op een morgenstondt mit Adriaen de Wael van Vronesteijn aent Kerckvelt van Jutphaes gecomen sijn, aldaer wij mit veel meer andere huijsluijden overmits clockenscloech vergader(d) waeren, welcke meyster Willem Pijll voorsz. ons aengaff, dat wij souden trecken nae de VaertGa naar voetnoot3) toe, om een vergaderden hoop crijsluijden te sleulen(!) offte te verjaghen ..................Ga naar voetnoot4).
Ende verclaerden wij Oth Henricksz., schoudt, ende Aert Goeyersz voorsz., dat des namiddachs opten selven dach als het viendel van hopman Spijcker in ons dorp quam trecken van de Vaert, soe gevielt, datter sommige ruijter van Utrecht quaemen ende reden mede in ons dorp, daer Adriaen de Wael sittende te peerde omtrent den Rijn harde woorden tegens gecreech ende onder andere seide: ‘Coompt ghij nu het gedaen is? Ghij soudet huijden gecomen hebben doe men u vandoen hadde tegens die vianden’ ende reedt Adriaen de Wael voorts wech nae sijn huijs toe. All twelck wij verclaeren warachtich te sijn ende ons van deese saicke wel voor te staen sonder arch. Des toirconde hebbe ick Oth Henricksz. schoudt voorsz. mijn segel hier beneden uuthangende aen deesen brieff gedaen van des gerechts weeghen, over mijn selven ende mede over die schepenen voorsz. om hoere beede wille, dat wij schepenen voorsz. oirconde ende tuijgen onder des schouten voorsz. segell ende hebben hem gebeden overmits gebreeck ons segels, deesen brief mede over ons te willen besegelen. Gegeven int jaer ons heeren
XV honderd acht ende tsestich opten XXIIen dach Januarij, nae tscriven scHooffs van Utrecht.
Gecollationeert jegens syn principael in fransyn mit een groen uythangenden zegel besegelt ende accordeert daer mede by my Jan Bertsz., notarius.
Z. Anno 1567 den 24en Septembris. Sophia Jan Zoeytmonts huysfrouwe, oudt omtrent 46 of 47 jaren ende Belyken, hoer dochterGa naar voetnoot1) vercregen by den voorsz. Jan Zoeytmont haren echten man, oudt omtrent 21 jaren, tuygen eendrachtelicken...... hoe dat hemluyden wel kenlicken is, dat syluyden in den jaere 1566 een dach of twee voer tsinte Bartholomeusdach, hoer man ende vader geseijt hebben, dat men opte strate tUtrecht seijde, dat Adriaen de Wael van Vronesteyn..................Ga naar voetnoot2).
Verclaerden die voorsz. Sophia...... voorts, alse dat Adriaen de Wael voorsz. op eenen Woensdach twee reijsen, voor de noen, voor hoere huysinghe Den Engel, staende opt Oude kerckhoff bynnen Utrecht, rechts tegens Den Wildeman over, is comen rijden, roepende hem, alse Jan Zoeytmont hoeren man, elcke reijse uuten huyse, sprekende opt straet - - blyvende opt peerde sittende - - mit hem, ende worden...... Adriaen de Wael telcken van dengenen, die in De Wildeman waren leggende boven in De Wildeman opt solder voor ende in de open veynsteren, geroepen..................Ga naar voetnoot3).
Ende was een Woensdach in den jare 1566 dat in de stadt van Utrecht groote vreese ende oproer wasGa naar voetnoot4). Ende waren ter selver tijt in De Wildeman in ende voor de veijnsteren opt solder Westerholt, joncker Jan van Reness heeren Gerritsz. ende meer andere, die sy nyet en kenden.
Presentibus Hendrick Valckenaer, Cornelis van der
Maeth, Johan Botter van Snellenberch ende Johan van Abcou van Merten, schepenen tUtrecht.
Jan Bertsz., notarius.
g. Anno 1567 den 24en Septembris. Claes Petersz., glaesmaecker, borger tUtrecht, oudt omtrent 58 jaeren, woenende naest die huijsinghe Den Wildeman, staende opt Oude Kerckhoff bynnen Utrecht, Dirck Willemsz., wijntapper der stadt UtrechtGa naar voetnoot1), int derde huijs van der huijsinge Die Wildeman woenende, oudt omtrent 33 jaren, tuijghen eendrachtelicken...... hoe dat hem getuijgen wel kenlicken ende indachtich is, dat op eenen Woensdach in den jaere 1566 - - als daechs te vooren seeckere commissarissen van wegen die drie Staten van Utrecht gecomitteert waren ende diensvolgende gereijst sijn nae mijn heere van BrederoedeGa naar voetnoot2) - - ten huijse in De Wildeman waren: Westerholt ende meer andere, die men seijde guesen te sijn. Ende hebben sij getuijgen gesien, dat Adriaen de Wael voorsz. opten selven Woensdach des smorgens twee reijsen mit een peert quam rijden, deerste reijse van Den Hollantsschen Tuyn ende dander reijse van de Stadt-Plaetsse ende hielt telcken reijse mitte clepper stille voor de huijssinghe Den Engel, staende recht tegens die huijsinge Die Wildeman over, roepende Jan Zoeytmont, procureur tUtrecht, woenachtich in Den Engel, uuten huijse, houdende mit hem spraecks, sonder te weeten die worden. Ende woorde elke reijse van de voorscreven personen, die leggende waren boven opte camer in der huijsinghe Den Wildeman in den veijnsteren, geroepen: ‘Wael, Wael, compt bij ons, compt bij ons,’ ende namentlicken die leeste reijse riepen syluijden mede: ‘die griffier, die griffier!’ ende antwoerden Adriaen de Wael die eerste reijse: hij hadde mit sijn processen te doen, wech rijdende na de Stadt-Plaetsse. Ende die tweede reijse seijde hij: ‘Ick en heb met u schelmerije nyet te doen,’ rijdende voorts na den Hollantsschen Tuijn toe.
Aldus getuycht ter presentie van Cornelis van der Maeth ende Johan Botter van Snellenberch, schepenen tUtrecht.
Interrogatorien mijn E. heeren overgegeven uuijten name van Willem de Wael van Vronesteijn van wegen Adriaen de Wael sijnen broeder, omme daerop geedt, gehoort, ende geexamineert te worden, die waerheijt getuijchnisse te geven, als daer toe gherechtelicken verdachvaert sijnde den nabescreven personen. Alse Peter van Winsen op alle, ende Aert RamGa naar voetnoot1), procureur voor den Hove provinciael van Utrecht, opte vier eerste artyckelen van den tegenwoordige interrogatorien.
I. In den eersten off hem nyet indachtich is, dat op eenen Woensdach des smorghens voor de noen in den jare 1566, als des daechs te vooren seeckere commissarissen aen de heere van Brederoede van de drie Staten van Utrechts weghen te Vianen geweest waren ende bynnen Utrecht grote vrese van verraet wasGa naar voetnoot2), vergadert waren in De Wildeman boven opte voorcamer: Westerholt, die soonen van Asperen, Willem van Nyvelt van Aertsberch, Johan van Reness nu gevangen op Vredenborch ende meer andereGa naar voetnoot3).
II. Off ter selver tijt nyet comen rijden is op een voschclepper Adriaen de Wael voorsz. voor de huijsinge Den Engel, staende rechts tegens die huvsinge Den Wildeman over, hebbende seeckere woorden mit Jan Zoeyt-
mont, procureur voer schepenen tUtrecht, woenende doen ter tijt ende alsnoch inder voorsz. huijsinge Den Engel.
III. Off sij nyt gehoort hebben, dat bij enyghe van de voorsz. persoenen, die boven opte voercamer inder huijsinge Den Wildeman waren, geroepen worde: ‘Wael, Wael’ - - menende Adriaen de Wael van Vronesteijn voorsz. - -: ‘Sit van u peert ende compt bij ons.’
IIII. Ende off Adriaen de Wael voorsz. daer op nyet ter antwoordt gaff, offslaende mit sijn handt, seggende: ‘Ick heb anders te doen’ ende ‘Ick en hebbe mit u schelmerije nyet te doen,’ rijdende mitsdien sonder off sitten wech vandt Oudekerckhoff.
Est. V. Noch Peter van Winsen voorsz. alleen te vraghen, off hij, nadien Adriaen de Wael voorsz. op Vredenborch gebrocht wasGa naar voetnoot1), opt straet tegens comende Mr. Jan van Lent, raedt voor den Hove van UtrechtGa naar voetnoot2), tgeene voorsz. is onder andere den selven Lent tkennen gegeven heeft, mede hem seggende, dattet selve oeck gehoort was bij Claes die glaesmaecker, woenende naest Den Wildeman, Dirck Willemsz., der stadt wijntapper ende meer andere bueren dairomtrentGa naar voetnoot3).
VI. Off Mr. Jan van Lent, raedt voorsz., daer op nyet tegens hem getuijge seijde: ‘Wel, dat soude Adriaen de Wael mede gaen’ seggende, dat hij hem getuijge ende dandere bueren, opt Oudekerckhoff omtrent die huijsinge Die Wildeman woenachtich, voor hem soude doen verdachvaerden ende die selve daer op tot ontlastinghe van Adriaen de Wael horen ende examineren.
VII. Ende off hem enyghe verdachvaerdinge omme voer Mr. Jan van Lendt, raedt, te comen ende getuijchnisse ter cause vandien te doen, gedaen is.
Jan Bertsz., notarius.
A.A. Anno 1567 den 1en Octobris. Aert Ram, procureur voer den hove van UtrechtGa naar voetnoot1), oudt omtrent 33 jaeren, gerechtelicken gedachvaert om getuychenisse der waerheijt te geven op sekere VII articlen van interrogatorien, den gerechte van Utrecht overgegeven uuten naem ende van wegen Willem de Wael van Vronesteijn voir Adriaen de Wael van Vronesteijn zijnen broeder, tuijchden bij den eedt int accepteren van zijn procuruerschap den Hove van Utrecht gedaen, soe hier nae volcht.
Ende eerst opt eerste article beginnende: ‘In den eersten off hem, etc.’ seijde, die personen in den article geroert, in Den Wildeman wel gesien te hebben op den Woensdach als in den article, staende hij getuijge voir de deure van Anna in den HielckGa naar voetnoot2), uutbesondert, dat hem nu nyet voir en staet, dat Johan van Renesse heeren Gerrits zoon daer bij was.
Opt IIe article beginnende: ‘Off ter zelver tijt, etc.’ seijde den inhouden van dien warachtich te zijn.
Opt IIIen article beginnende: ‘Off zij nyet gehoort, etc.’, seijde ut supra.
Opt IIIIen article beginnende: ‘Ende off Adriaen de Wael etc.’ seijde ut supra den inhouden van dien warachtich te zijn, daer bij voughende, dat Adriaen de Wael noch seijde: ‘Ick hebbe mit schrijvers, advocaten ende procuruers te doen.’
Opt Ve article beginnende: ‘Noch Peter van Winsen, etc.’
Opt VIen beginnende: ‘Off Mr. Jan van Lent etc.’ Ende opt VIIen artijcle beginnende: ‘Ende off hem enige,’ seijde daer nyet van te weten.
Presentibus van den Eem ende van Abcou van Merten, schepenen tUtrecht.
Jan Bertsz.
Est. Peter van WinssenGa naar voetnoot1), oudt omtrent 40 jaren, geedt ende geexamineert als ook behoorden ende gevraecht op de voorsz. VIIen articlen van interrogatorien, tuychden zoe hier na volcht.
Ende eerst opten eersten article, seijde, dat ten tijde als alhier grote vrese in de stadt was, nu omtrent een jaer geleden, hij getuijge in De Wildeman ter vensteren uut sien leggen heeft Willem van Nijvelt ende die keijnderen van Asperen met meer andere edelmans.
Opt IIen article, seijde den inhouden van den article warachtich te wesen, uutbesondert dat Adriaen die Wael sadt op een wit spaensch peerdt naer zijn beste onthoudt.
Opt IIIen article, seijde den inhouden van dien warachtich te sijn.
Opt IIIIen, seijde ut supra sonder dat hij nyet onthouden en heeft off Adriaen de Wael sprack. ‘Ick en hebbe mit u schelmerije nyet te doen’ dan oft was: honsvotterije ofte bueselerije, maer het was altoos in effecte alsulcken schamperen woordt.
Opt Ven article seijde, dat hij die raedtsheer Lent zulks toegeseijt heeft als den article vermelt ende dat Dirck Willemsz. tselve mede van Adriaen de Wael gehoort hadde, maer van Claes die glaesmaecker ende andere bueren seijde daarvan aen den voorsz. raetsheer nyet gesproken te hebben.
Opt VIen article seijde, dat die raetsheer Lent hem ge-
tuijge ter antwoordt gaff: ‘Wel, als GrispeerGa naar voetnoot1) ende ick eens bij den anderen zijn, zoe zullen wij u ende Dirck Willemsz ontbieden om u daer op te hoeren.’
Opt VIIen, seijde, dat hij van te voren bij den voorsz. raedtsheer Lent ontboden is geweest, maer naer hij tgene voorsz. is, den raedtsheer Lent te kennen gegeven heeft, en is hij getuijge bij hem nyet verdachvaert geweest.
Presentibus schepenen ut supra.
Jan Bertsz., notarius.
B.B. Copie
Op huyden den 23en Septembris anno 1567 compareerden voor mij notaris onderscreven, Mr. Willem Pijl, canonick sint Jans tUtrechtGa naar voetnoot2) ende verclaerden ter instantie van Willem de Wael van Vronesteijn bij maniere van attestatie, presenterende tselve bij eede gestandt te doen daer toe versocht zijnde, als hier nae volcht. In den eersten, hoe dat hy comparant ten versoecke van den borgemeesters der stadt Utrecht gecomen is in Jutfaes ende heeft terstondt mitten schout aldaer die clock doen slaen omme mitten huijsluijden aldaer ende ander dorpen, die daer verscheijden waren, te helpen stuyten ende wederstaen den vergaderden hoop in Tull ende tWael etc. Ende is hy comparant ter selver tyt gecomen then huyse van Adriaen de Wael van Vronesteijn, gelegen aldaer in Jutfaes, overmits hy den huijsluijden onwillich bevonden heeft, soe heeft hij comparant hier op geconsulteert den voorn. Adriaan de Wael, (dewelcke) daedlick mit hem comparant gegaen is by den huysluyden tot heurlyden..................Ga naar voetnoot3).
Alle twelck, etc. Actum als boven ende heeft hy comparant dit selve mit zijn eijgen handt onderteijckent. Ende was onderteijckent Willem Pijll. Stondt noch onderteijckent Franciscus Rodius not. subscripsit.
Gecollationeert tegens zijn principael in pampier ende accordeert daer mede bij mij
Jan Bertsz., notarius.
C.C. Informatie voor Adriaen de Wael van Vronesteijn bij den schoudt ende gerechte van Jutphaes ghenomen.
Tot versoecke van Adriaen de Wael van Vronesteijn heeft Oth Henricksz, schoudt opt Nedereijnde van Jutphaes, getuijcht ende verclaert bij sijnen eede dye hij int accepteren van sijn officie gedaen heeft, dat warachtich is, dat int verleden jaere 1566 omtrent acht daghen nae tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot1) de voorsz. Adriaen de Wael op een morgenstondt van Utrecht off van tconvent van Autwijck is comen rijden op een peerdt neffens dye huijsinghe van hem, schoudt voorsz., seggende onder andere woorden: ‘Indyen die kercksmijters hyer comen, slaet die clocke ende spandt tesamen ende slaet daerop. Wat u daer van compt, ick salt u uuijtdraghen,’ daer hij getuijge op seijde: ‘Wij sellen daer well opslaen, coompt daer soe veel nyet dat wij huer machtich sijn.’ All twelck hij verclaerden warachtich te sijn ende hem van deese saecke wel voor te staen.
Willem Gerritsz, oudt omtrent 38 jaeren, tuychden ende verclaerden......, dat int voorleden jaer 1566 omtrent acht daeghen nae tsunte BartholomeusdachGa naar voetnoot1) op een morgenstondt..................
(volgt een relaas van denzelfden inhoud als de voorafgaande verklaring).
Ende hij getuyge voorts nae by Adriaen de Waell int tconvent van Autwyck ontboden weesendeGa naar voetnoot2) gaende, heeft hem geseyt: ‘Willem, gaet terstondt by Gerrit,
pastoorGa naar voetnoot1) ende segt hem, dat men geen autaeren noch beelden voorts meer en ruert noch off en set noch uuyter kercke en brengt, ende seyt die pastoor, dat hy syn missen voortaen doe als hij te voorens gewoentelick is te doen,’ twelck hy getuyge alsoe die pastoort voort geseyt ende bevolen heeft; ende dat daernae Gerrit Gerritsz. ende Jacob Jansz., kerckmeijsters, begeert hebben op hem getuyge, dat hij tUtrecht off in 't convent van Autwyck by Adriaen de Wael gaen soude ende hem vraeghen off men die beelden voorts langer uuyter kercke brenghen en dye goede vluchten soude off nyet.
Daerop Adriaen de Wael seijde: ‘Laet die kerckengoeden (ende) beelden blijven. tEn sal ge(en) noot weesen’ ende off die gemaelen off geschilderde beelde wit soude moeghen witten off nyet, waerop Adriaen de Wael seijde: ‘Laet staen. tls geen noot.’ All twelck hij getuijge verclaerden warachtich te sijn.
Gerrit Gerritsz., oudt omtrent 55 jaere ende Jacob Jansz., oudt omtrent 31 jaeren, beijde kerckmeijsters int voorleden jaer '66, tuijgen ende verclaeren...... dat omtrent acht daeghen nae tsunte Bartholomeusdach sijluijden gesonden hebben Willem GerritszGa naar voetnoot2) om te gaen tUtrecht off in tconvent van Autwijck aen Adriaen de Wael voorsz., om hem te vraghen, off men die beelden, die autaren soude laten staen off dat men se uuyt die kercke brengen soude, waerop Adriaen de Wael seijde ende ontboot bij Willem Gerritsz, dat sij alle dingen souden laeten staen; en dat seeckere tijt daernaer sij getuijgen beijde geweest sijn in de sacristie off gerffcamer te Jutphaes bij Adriaen de Wael voorsz., ende dat sij alle daer spreeckende worden van die nyeuwe predicatien off predicatie, daer Adriaen de Wael op seijde: ‘Ick en weet daer nyet off. Ick wil bij mijn oude gelooff blijven.’ Dat oock seeckere tijt daernaerGa naar voetnoot3) Gerrit Gerritsz. getuijghe voorsz., bij Adriaen de Wael alle(e)n geweest is ende hem vraechden: ‘Joncker, wat raet ghij, sellen wij die kerckengoeden vluchten off wech brengen off nyet’, daer
Adriaen de Wael op seijde: ‘Neen, laet die goeden in de kerck blijven; ten sal genootGa naar voetnoot1) weesen.’ Alle tgeene sij verclaerden warachtich te sijn huer van deese saeck wel voor te staen sonder arch. Des toorconde heb ick Oth Henricksz, schoudt voorsz., mijn segel hier beneden op spatium sbryeff gedruct van des gerechts weeghen over mijn selven ende mede over die schepenen voorgenoemd om hoer bede wille ende hebben dye schepenen elcx dit mit onse selffs hand ondertgegeven int jaer ons Heeren VIc seven ende tsestich, opten XXII dach Septembris. Onderteyckent: Jan van Schadijck, Jan Splyntersz. ende een groene wasseegel was op spatium gedruct.
D.D. Copie.
Op huiden compareerden voor ons, Jan Splintersz. ende Jan Marcelisz. van Schaijck, schepenen opt Nedereinde van Jutphaes, Oth Henricsz., schout des gerechts voorsz., oudt omtrent 50 jaeren ende verclaerden, dat hij seeckere getuichnisse mit Aert Goeijertsz. ende andere van den gerechte opten 22en Januarij lestleden tot versoicke van Jan Soeytmont als procureur van Adriaen de Wael van Vronesteijn gedaen heeftGa naar voetnoot2), daer bij hij alsnoch persisteert; ende voorts gevraecht bij sijnen eede, verclaerden bij den selven eedt, mitsgaders Willem Geritsz., oudt omtrent 38 jaeren, die oeck volstaafs eedts mit opgerechte vingeren ten versoicke alsvoren verclaerden, dat op Sonnendaech als men den vergaderden hoop in Tul ende Wael - - alsmen seijde - -, steijten off slaen soudeGa naar voetnoot3), bij hoer getuijgen gecomen is, des smorgens omtrent son-opganck, een jongen mit een peert in den dorpe van Jutphaes voirsz., aldaer dvoirsz schout Oth Henricsz. schoudt was ende alsnoch is, hem brengende een briefken inhoudende nae haer getuige beste onthout ende seggende mede bij monde, dat hij quam uut Utrecht sonder te weten, off hij seide te comen van sHoofs van Utrechts wegen off van stadts wegen, mer wel wetende, dat hij seide van een van beiden te comen: als dat die schout die
clock te Jutphaes slaen soude, ten einde dat die huisluijden ter stont mit hoer geweer vergaederen ende nae de VaertGa naar voetnoot1) trecken souden omme den vergaderden hoop in Tul ende Wael te steiten, smiten off te veriagen ende dat hij schout diensvolgende terstont gegaen is mit Willem Geritsz. ten huise van Adriaen de Wael van Vronesteijn, die noch op sijn bed lach, tgene voirsz. is hem te kenne gevende. Daer op Adriaen de Wael seide, dat hij schout terstont gaen ende die clock slaen soude, twelck hij, terstondt wech gaende, gedaen heeft, seindende terstont sijn soon - - nae sijn beste wetenscap - - mit een peert doert doerp aen allen huisen, omme dinwoenders te doen weten, dat een yegelick van hemluiden mit hoer geweer comen souden opt Kerckvelt, ende refereert hem die schout voorts tot sijn voirgande getuichnisse van date alsvoeren. Tuigen ende verclaeren wij, schepenen, mitsgaeders getuigen ende secretarys ondersz., datGa naar voetnoot2) die clock op ten voirseiden Sondach twemael geslagen was eer die maerschalck van Montfoert, genoemt Cats, int dorpe van Jutphaes quam ende dat die clocke was omtrent tusschen thien ende elff uren ende dat die hoochmisse uut was, eer dvoorsz. maerschalck int dorp van Jutphaes quam. Sonder arch des toerconde hebben wij schepenen voorsz. elcs desen brieff mit onse selfs handen onderteyckent ende daer toe gebeden Oth Henricsz., schout voorsz., desen brieff over ons te willen besegelen, dat ic Oth, schout voorsz. van des gerechts wegen over die schepenen ende mijn selven geerne gedaen hebbe. Gegeven int jaer ons Heeren XVc acht en tsestich opten XII dach Martij stilo curie trajectensis. Ende was onderteeckent Jan Splintersz. ende Jan van Scadick. Matth. Woirden. Ende was uuthangende mit een groen zegel in een dubbele steerte.
Gecollationeert jegens syn principaele gescreven in francyn ende is bevonden daermede taccondeeren. In kennisse van my secret. onderscr.
Matth. Woirden.
C.
Overige Getuigenissen over Adriaen de Wael van VronesteynGa naar voetnoot1).
Heer Willem van Beest, priester, pastoor in tsunte Geertruijdenkercke bynnen UtrechtGa naar voetnoot2), oudt omtrent 42 jaeren, verclaerden...... hoe dat hem wel kenlicken ende indachtich is, dat hij des Manendaechs naer tsunte Bartholomeus-dachGa naar voetnoot3) in den jaere 1566 voor de noen onboden is omme te comen in tsunte Geertruijden-kercke voorsz. ende aldaer comende sach hij getuijge, datter die beelden ende autaren ende ander tgeene in de kercke gebleven wasGa naar voetnoot4), voorts ontstucken gesmeeten ende van den anderen gebroeken was ende seijde ter selver tijt een manspersoon tegens hem getuijge, dat hij mitte Sacramenten voorts meer bij der straten nyet en soude gaen noch kijnderen dopen ter tijt ende soe lange men van de prince van Ouraengen bescheijt soude hebbenGa naar voetnoot5), sonder dat hij den gheenen, die hem getuijge sulcx toeseijde, kendenGa naar voetnoot6). Dan weet wel, dat die selve manspersonen eenen swarten mantel mit sulveren spengen, dopgens off knopen verciert omme hadde, twelck hem ter selver tijt geseijdt worden te weesen Adriaen de WaelGa naar voetnoot7). Seijde, dat
hij getuijge wel gehoort heeft, dat Adriaen de Wael veel goets in de voorsz. kercke gedaen heeft mit beschutten ende datter veel meer schade in de kercke ter selver tijt geschyet soude hebben, hadde hij, Wael, gedaenGa naar voetnoot1).
Presentibus Cornelis van der Maeth, borgemeijster, Herman van der Vecht ende Johan van Groesbeeck, schepenen tUtrecht.
Ick broeder Hubertus van Schaeyck, prior van de Carmelieten ende pastoor in tsunte Nicolaes-kercke binnen UtrechtGa naar voetnoot2) attestere mitsdeesen mijn eijghen handt belovende des naer rechte vermaendt, teijnde tselve ende bij mijn priesterschap ende eede te bevestigen, soe ick hier toe van weeghen Adriaen de Wael van Vronesteijn gevangen op Vredenborch daertoe versocht sij, hoe dat mij well kenlicken ende indachtich is, opten lesten Junij anno 1567 wesende in den dorpe van Jutphaes, bij mij mit een peerdt gecomen is een van de famile van Adriaen de Wael voorsz., die mij seijde, dat Adriaen de Wael begeerden, dat ick bij hem te gaste soude comen, seggende: ‘Mij(n) joncker heeft geseijt, dat ghij dat nyet laten en sult; hij heeft Jan Zoeytmont bij hem’ ende diergelijcke woorden, uut crachte van denwelcke ick mit eenen Jan op Manenborch, die bij mijn was, ten huijse van den voorsz. Waell gecomen ben, bevindende den selven Waell mit Jan Soeytmont aen de tafel sitten; ende incommende heeft Adriaen de Wael mijn mit den selven voorsz. Jan op Manenborch aen taefel doen sitten, maeckende mijn ende den voorsz. Manenborch goede chiere. Item is mij wel kenlicke, dat ick op een avenstondtGa naar voetnoot3) gegeten hebbe int tconvent van Autwijck in de jaere 1566, mit Adriaen voorsz., bij de abdisse ende gemeen joffrouwen des selven convents voorsz., weesende die muede van Adriaen de Waell
voorsz. (u)ut deeser werelt overledenGa naar voetnoot1). Ende dat ter selver tijt aldaer opte taffel quam een gebroocke hase ende seijde Adriaen de Waell voorsz. tegens mijn: ‘Heer prior, eedt van den hase; dits den hase, die mijnen honden bij de predicatie vandt Singel van den stadt in de borchwaell jaechden,’ Seggende: ‘Ick heb mit mijn jach die predicant,’ menende een vreemdt predicant van nyeuwe sectarissen, ‘ende die omstaenders gestoort; dan den haes en is te quader nyt; ick en heb mit huer luermercken off preecken nyet te doen.’ Ende ick heb vuer en na mit Adriaen de Wael dickwils geconverseert, gegeten ende gedroncken, dan en heb van hem nyet konnen horen of bemercken, dan dat hij is een goet oprecht catoliek man. Des toorconde heb ick broeder Hubert, prior ende pastor voorsz., dese attestatie mit mijn selffs handt gescreven en mit mijn gewoentelicke handteijcken. Datum tUtrecht 22 Octobris anno (15)67.
Loeff van der HaerGa naar voetnoot2), oudt omtrent 27 jaeren, tuychden...... (volgt een verklaring van denzelfden inhoud als die van Frederick uuten Ham, hiervoor blz. 164).
Presentibus Gerrit van Schroeyensteijn ende Johan van Abcou van Meerten, schepenen tUtrecht.
Verklaringen van de burgemeesters en eenige schepenen (1567)Ga naar voetnoot3).
Henrick Valkenaer, sceepen inder deeser stadt UtrechtGa naar voetnoot4),
oudt omtrent 61 jaeren, gerechtelick gedaecht omme getuychgenis der waerheijt te geeven op zeeckere interrogatorien den gerechte van Utrecht over gegeven uuyten name ende van weeghen Willem de Wael van Vronesteijn van weeghen Adriaen de Wael zijn broeder, inhoudende XII articelenGa naar voetnoot1) bij mijn secretarys onderteyckent, tuyghde ende deposeerde bij sijnen eede, dye hij int stuck van sijnen staet gedaen heeft, zoe hyer naer volcht.
Ende eerst opt yerste artyckele beginnende: ‘In den eersten off zij ter.’ Opt tweede beginnende: ‘Off dye kercke ende beeldestormers.’
Opt tderde beginnende: ‘Ende off Adriaen de Wael etc.’ seijde: dat hij well heeft horen seggen, dat Adriaen de Wael van Vronesteijn groote diligentie gedaen heeft op sinte Marien-kerckhoff om die beeldestormers ende kerckstormers te stillen, dat sij sulcx souden willen ophouden off achter weeggen laten. Dan en heeft hij getuijge op sinte Marien-kerckhoff nyet geweest ende nyet gehoort noch gesien, wat daer gesproken off gedaen es.
Opt vyerde beghinnende: ‘Item ende dye selve kerck etc.,’ seijde, dat hij well volcx heeft syen comen opt stadthuijs, dyewelcke veell gelaets ende spraecx hadden off van kercken thebben, off van kercken te stormen, sonder precise te weeten off Sonnendach off Manendach wasGa naar voetnoot2).
Opt vijffde artyckele beginnende: ‘Off Adriaen de Wael van Vronesteijn, etc.’ seijde, dat hij Adriaen de Wael van Vronesteijn gesien heeft op stadthuys off Sonnendaechs off sManendaech, zonder den dach precise te weeten, dyewelcke well handich sprack tegens die beeldestormers off den gheenen dye van huere partijen quae-
men, solliciterende, dat sij deeden als schelmen ende dyergelijcke.
Opt seste artyckele beghinnende: ‘Item dat opten voorsz. Manendach, etc.,’ seijde daer van geen kennisse te hebben vant accoort van vier daghen.
Opt sevende beghinnende: ‘Dan also mijn heeren voorsz. etc.,’ seyde, dat hem wel indachtich is, dat enyghe van de gecommitteerde van de sectaryse opten stadthuijs geproponeert hebben gehadt om enyge kercken te hebben tot hueren wille, twelck hem bey de raede offgeslagen woorden, zoe oeck in alle gevalle tselve in des raets macht nyet ende was te acocrderen.
Opt achte, beghinnende: ‘Dat mijn Heeren voorsz. etc.,’ seijde generaliter, dat ontrent Bartholomei anno '66 des Sonnendaechs off des Manendaechs zonder tselve precise te weeten, opten stadthuyse vergadert sijn geweest veele goede luyden geestelick ende weerlick, eedelen ende borgeren, onder den welcken was Adriaen de Wael van Vronesteijn, ende dat onder andere aldaer verhaelt woorden, hoe dat die oproerige ende rebellige schelmen in de meninge waren dye kercken, goodthuysen ende cloosteren te verdestrueren ende dat hij getuijge Adriaen de Wael ter selver tijt daer op hoorden zeggen: ‘Souden zij dat voor hem neemen devoter ende dye rebellige sectarysen, zoe zouden sij doen als een hoop schelmen ende bueswichten ende zell myn cop daer voor laten eer dat geschiet, want ick daer mijn moeyen, my suster ende mijn selffs kynderen in hebbe’Ga naar voetnoot1), tselve all vervolgen ropende, hebbende syn bonet off hoet in syn hant. Seggende mede, dat in de vergaderinge voorsz. op Adriaen
de Wael voorsz. begeert wordenGa naar voetnoot1), dat hij tbeste wilde doen, dat nyet voorder gebroken off geslaghen soude worden ende dat men allen dinghen met goede manieren neerde mochte leggen, sonder precise te weeten wyet begeert hadde ende dat Adriaen de Wael daer mede heen ginck. Seggende voorts dat hij naeder hant wel gehoort heeft, dat Adriaen de Wael veel goets daer inne gedaen hadde, ende meer en wiste daer van nyet.
Opt negende beghinnende: ‘Ende off hij naedyen hij tselve etc.,’ seyde dat Adriaen die Wael gaende sevde het te sullen doenGa naar voetnoot2), ende refereert hem voorts tot tgeene voorsz. is, seggende vorder daervan nyet te weeten.
Opt tiende articule, beginnende: ‘Off Adriaen de Wael van Vronesteijn, etc.,’ seyde, dat hij nyet en weet, off Adriaen de Wael geraden heeft van haecbussen op stadthuys te brengen. Dan sijn dselve altyt op stadthuys gehaelt geweest.
Opt elffde beginnende: ‘Dat Adriaen de Wael, etc.’ refereert hem tot tgeene voorsz. is, seggende vorder daervan nyet te weeten.
Opt XIIe articule beginnende: ‘Dat oock Cornelis van der Maet etc.,’ seyde daer van nyt te weeten off geen huechgenisse off te hebben.
Presentibus Schroyesteyn ende van der Eem, schepenen.
Herman van der VechtGa naar voetnoot3), oudt omtrent 39, Johan
BollGa naar voetnoot1), oudt omtrent 52 jaeren, burgemeisters indertijt der stadt Utrecht, tuychden op ten voorsz. interrogatorien bij eede int stuck van hueren staet gedaen, zoe hyer nae volcht.
Ende eerst op eerste artyckule seyde daer van neyt te weeten.
Opt IIe seyden, dat enige van de nyeuwe relegie gecomen sijn bij hem getuyge opten stadthuyse hem seggende, dat dye van de nyeuwe relegie met groote menichte waren vergadert op sinte Marien-kerckhoff.
Opt derde zeyden, dat sy des ManendaechsGa naar voetnoot2) op sinte Marien-kerckhoff neyt geweest en sijn.
Op vyerden seijden, dat Gelis Spaens met meer andere zijn consorten gecomen is bij hemluyden getuygen hemluyde adverteren, dat dye van de nyeuwe religie, dye daer vergadert waeren als voorsz. is, wat quaets of wat nyeus in de zin hadden, of dyergelijcke woorden.
Opt vijfde seijde, dat Adriaen de Wael van Vronesteijn mede gecomen es opten stadthuyse des Manendaechs ten tijde als den raede vergadert om middel te vinden tegens die oprorige beeldestormers.
Opt seste en sevende artyckle seijden, dat sij wel gehoort hebben datter gesproocken worden, dat men soude supersederen van tbreecken ten minste van vyer daghen naer haer beste onthout. Dan van dat dye sectarysen dye kercke van sinte Niclaes ende sinte Geertruyden tot hueren wille wilden hebben ende stondt haer nyt van voor.
Opt achte artyckele seijde, wel te weeten, dat onder ander woorden doen ter tijt in de vergaderinge des raets int openbaer van Adriaen de Wael versocht woorden, dat hij soude willen gaen bij de dye nyeuwe religie ende mit
alle goede middelen inducteren, dat sijluyden souden willen supersederen van huer quaet voornemen, ende vorder en wiste opten van den selve artyckele nyetGa naar voetnoot1).
Opt negenste, seijde van treeffuserenGa naar voetnoot2) nyt (te) weeten dan dat Adriaen de Wael fulmineerden ende bulderden tegens die beeldestormers, naer haere tbeste onthout.
Opt het tienden seyden, dat dye haecken opt stadthuijs gebrocht sijn, dan of Adriaen de Wael sulcx geraden heeft ende wisten sij nyet.
Opt elfde seijde dat sij ter selver tijt wel hebben horen seggen, dat Adriaen de Wael sij(n) uterste diligentie gedaen heeft gehadt om die oprorige sectarysen te stillen ende appeyseeren.
Opt het twaelfde artyckele seijden, dat hem indachtich is, dat Adriaen de Wael mit Cornelis van der Maet gecommitteert sijn geweest om aen mijn heere die prince van Oraenge te reijsenGa naar voetnoot3), refererende hem nyettemin tot dacte van commissie daer van synde ende tot dacte van den rappoort vant tgeene dat hem weedervaren is.
Presentibus ut supra.
Johan van Abcou van MeertenGa naar voetnoot4), oudt omtrent 37 jaren, schepen deeser stadt Utrecht, geexamineert ende gevraecht op de voors. artyckele van interrogationen, tuychde biden eedt int accepteren van sijn staet gedaen, soe hyer nae volcht.
Ende eerst op het eerste artyckele seyde daer van nyet te weeten.
Opt het tweede artyckele seyde sulcx wel gehoort te hebben; dan en weet daer nyet seeckers off, want hij tselve nyet gesien ende heeft.
Opt tderde artyckele seyde daer nyet bij geweest te sijn.
Opt vierde artyckele seyde, dat die beeldestormers alhyer voor den gerechte gecomen sijn int stadthuys spreeckende groote blasfemien op die heylige Sacramenten ende op de justicie; dan en weet nyet oft opten Sonnendach geschieden of op den Manendach, mer nae sijn beste onthout soudet op den Sonnendach naer Bartholo mei geschiet sijn, smorgens voor den middachGa naar voetnoot1).
Opt vijfde artyckele seyde: Adriaen de Wael mede alhyer in den stadthuyse gesien thebben, maer nyt weten oft op den Sonnendach of Manendach was dan nyet, ende en heeft hij getuyge nyet onthouden wat woorden hij gesproken heeft.
Opt sesde artijckele seijde daer van nyet te weeten.
Opt het sevende seijde sulcx nyet gesien thebben.
Opt VIII seijde wel te weeten, dattet gerechte begeert heeft op Adriaen de Wael ende meer andere, dat sij het tbeste wilden doen om te beletten dat die kercken nyet geschent ende gespolyeert souden woordenGa naar voetnoot2).
Opt IX seijde nyet te weeten, dat Adriaen de Wael gerefuseert soude hebben die bescherminge als den artyckele vermelt te doen, ende van den reste seyde nyet te weetenGa naar voetnoot3).
Opt X seijde, dattet het geschut int artijckele geruert, alhyer opten stadthuyse gebrocht is geweest ende dat
duer ordonnantie van den gerechten, ende nyet te weeten dat Adriaan de Wael sulcx die van den gerechte geraden heeft.
Opt XI artyckele seijde daer van sonderlincx nyet anders te weeten dan hij hyer vorens verclaert heeft.
Opt XII artyckele seyde wel te weeten, dat Cornelis van der Maet ende Adriaen de Wael bij de Staten gecommitteert sijn geweest om bij mijn heer die prince te reijsen; ende van hoerluyder weedervaren refereert hem totten selven commissarissenGa naar voetnoot1).
Presentibus Valkenaer ende Renesse van Moermoont, schepenen tUtrecht.
Bartholemeus de RyckGa naar voetnoot2), schepen der stadt Utrecht, oudt omtrent 43 jaeren, geexamineert ende gevraecht op de voorsz. artyckelen van interrogatorien, tuychden bij den eedt in accepteren van sijn staet gedaen, soe hye nae volcht.
Ende eerst opt eerste artyckele mitsgaders opt IIe ende IIIe artijckele seyde daer van nyet te weten soe hij daer nyet bij is geweest noch ter selver tyt oock gheen schepen en was.
Opt IIII artyckele seyde, dat hij Gelis Spaens met sijn adherenten wel heeft sien comen in stadthuyse sonder dat hij den dach onthouden heeft ende van de reste ende wiste nyetGa naar voetnoot3).
II.
Verhoor van Jan van AmerongenGa naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+ Anno 1567 den XIII Martij. Johan van Amerongen, slootmakerGa naar voetnoot2), oudt omtrent 55 jaren, gevangen op Hasenberch, geeexamineert bij mijn heer die schouth ter presentie van Johan Bol, borgemeester, Cornelis van der Maeth ende Henrick de Voecht van Rijnevelt, schepenen, respondeerde zoe hyerna volcht.
Gevraecht hoe dattet compt, dat hij die beelden alhyer onstucken gesmeten heeft, seijde gheen beelden noch dueren geslagen oft opgesteken te hebbenGa naar voetnoot3).
Seijdt doen men die beelden alhyer in stucken begost te smijten, tot zijn huijse gecomen zijn twee mans personen, deene was Beernt Henricksz., kistemaker in de BijlGa naar voetnoot4), ende dander was oeck een kistemaker, wonende
bezijden Bernts deure, naer die Regulieren toe, die alsnu overleden is, dwelcke heur mantels tot zijn huijse nederleggende, ende nemende aldaer een voerhamer ofte twee ende liepen daer mede na de Buerkerck toe, ende beijde zijn zonenGa naar voetnoot1) liepen terstont mede uut, nyettegenstaende dat hij van te vorens heurluijden verboden hadt, indyen daer yet gebroken zoude worden, dat zij in huijs zoude blijven, ende hij gevangen mede volgende om te besien, watter te doen was, nam tot zijns zoons huijs een swijnspriet sonder ijser in zijn handt, om te behoeden datter nyet gestolen zoude worden, ende volchden hoerluden, die welcke hij gevonden heeft aen de suijtdoere van de Buerkerck, daer Jacob zijn zoen op smeetGa naar voetnoot2), ende meer anderen, die hij nu nyet onthouden en heeft, jegens die welcken hij gevangen zeijde: ‘Nu het doch wesen moet, het is beter bij daech dan bij nacht; dese doere en sultGa naar margenoot+ gij nyet op crijgen, gaet aen de thoorndeure’Ga naar voetnoot3), zulx dat zij diensvolgende aen de thoorendeure gegaen zijn, ende hij volchde naer ende hadde geern den hamer uut die handen van Jacob zijn zoen gecregen gehadt om te beletten, dat zijn zoen nyet handtdadich worden en zoude, mer en coste die nyet crijgen, ende dvoersz. Jacob zijn zoen met die andere smeten dvoersz. thoornduere op, ende zijn zoe voorts in de kerck gegaen die beelden ontstucken smijten, ende hij gevangen bleeff in de duere
staenGa naar voetnoot1) met Jan Beerntsz.Ga naar voetnoot2) die een hellebaert in de handt hadde met noch een wever wonende after Sint JacobGa naar voetnoot3).
Seijdt dat een PoesGa naar voetnoot4) mede in de kerck gingh, de welcke hij, gevangen, badt, dat hij die kijnderen vant orgel jagen wilde.
Gevraecht tot wat eijnde hij gevangen in de doere ginck staan ter tijt toe, dat die beelden ontstucken gesmeten zouden zijn, nademael hij begeerden den hamer van zijn zoen wech te hebben, ende beletten, dat hij gheen beelden onstucken smijten en zoude, seijde: omdatter nyet gestolen zoude worden, ende om te beletten, datter nyemant inne comen en zoude, die hem dochte te wesen datse wat uutdragen ofte stelen zouden.
Seijdt van nyemants comissie gehadt thebben noch vanGa naar margenoot+ nyemant daer toe geraden te zijn om aen de doere voersz. te staan; dan tgene hij gedaen heeft, seijde tselve gedaen thebben uut getrouwicheijt, om te beletten datter nyet gestolen zoude worden.
Gevraecht waerom dat hij, wezende in den eedt van de stadt, ende ontboden zijnde te dyer tijt, om bij de borgemeesters te comen, nyet gecomen en is geweestGa naar voetnoot5), eerst bij SerfaesGa naar voetnoot6), die clocluijder deser stadt, die hij voer antwort gaff, dat hij gevangen die zilver letteren yerst zien
woude, ende daer nae bij Jan DoenGa naar voetnoot1), die als stadtdienaer die letteren opte mouwe hadt, die hij ter antwort gaff, dat hij nu wat anders te doen hadt, ende nyet comen en mochte, seijde eerst tgene voersz. is alsoe geschiet geweest te zijn, uutbezondert dat hij Jan Doen zulcken antwort nyet gegeven en heeft, mer zeijde, dat Jan Beerntsz. dselve antwort Jan Doen gaff, die welcke Jan Berntsz. oeck met woorden beletten, dat hij gevangen nyet mede en ging bij de borgemeesters, alsoe hij tselve gedaen zoude hebben gehadt; ende aengaende die zake waerom hij aldaer gebleven is, seijde tzelve doer getrouwicheijt gedaen te hebben als voren, ende mede, dat zijn intentie was, dat daffgoderie nyet meer in de kercken gedaen zoude worden, zoe hij van jongs op naer het woordt Godts gehaeckt heeft gehadt.
Op huijden den IIIIen Junij 1567 gerecoleert op dit punct, seijde zijn intentie nyt geweest thebben, dat daffgoderije nyet meer in de kerck gedaen zoude worden, maer alleenlick om getrouwicheijts wille, datter nyet gestolen zoude worden, ende dat hij meende dattet overal toegelaten was.
Seijdt nyet gehuijrt te zijn, noch oeck loon ontfangenGa naar margenoot+ te hebben om tgene voersz. is te doen, noch en weet oick nyet, dat yemants loon ontfangen heeft oft gehuijrt is geweestGa naar voetnoot2).
Seijde gheen andere doeren bewaert te hebben dan die doere van de Buijrkerck, ende te Minrebroeders noch Predicaren ofte Sint Jacobskercke nyt geweest te hebben, op den selven dach; dan sanderen daechs is mede Sinte Geertruden ende Sinter Nicolaes geweest ende heeft die deuren aldaer mede bewaert ten eijnde als voerenGa naar voetnoot3).
Seijde doen die beelden in stucken gesmeten waren in de Buerkerck, ende het volck uut die kerck gegaen was, dat hij die doere toegedaen ende gesloten heeft.
Anno 1567 den IIII Junij. Gevraecht wie die hooffden waren van hoorlieden regimente, seijde dat hem bedunct, dattet was die heere van WilpGa naar voetnoot1), zoe hij sien ende mercken conde uut dyen, dat dvoersz. heer van deen steede in dander steede tooch, zoe hij gevangen gehoort hadde.
Gevraecht off hij in hoerluijden sermonen noyt verhoort en heeft van yemanden, dat die heere van Wulp heur hooft was, seijde: neen ende sulx noyt gehoort thebben, noch van gene andere heeren mede, want hij gevangen noyt in enyge vergaderinge geweest en is.
Ga naar margenoot+ Anno 1567 den VI Junij. Op huijden heeft die schoudt geconcludeert, dat dvoersz. Amerongen ter scherper examen gestelt zel worden, om zijn complicen te weten, ende mede wat opset hij als voer die deur gestaen hebbende ende ander circumstantien met die complicen gehadt mogen hebben, welcke conclusie hem geadjudiceert is, maer dat men men hem voer die torture scherpelick ondervragen sel, ende mede dat men die torture matigen sal, overmits zijn ouderdom ende gescheurtheijt.
Ante torturam gevraecht, off hij nyt geseijt en heeft, jegens yemanden, die in de Buerkerck begeerden te gaen, dat se yerst mosten roepen: ‘Vive le gues,’ off zij en mochten daer nyet in, seijde menich borger deur gelaten te hebben, daer hij sulx nyet toe gesproken en heeft, maer seijde jegens Geerloff Jan van Amerongens zoenGa naar voetnoot2) uut boerterije geseijt thebben: ‘Vive la gues’ die welcke Geerloff vant begin tot het eynde toe van de beeldestorminge in de Buerkerck geweest is.
Ende daer nae is dvoersz. Amerongen opgehaelt geweest, maer seyde anders in zyn hert nyt verborgen te hebben dan hy voormaels verclaert en heeft.
Jan Bertsz.
n.
III.
Verklaringen van verschillende personen over details van den beeldenstorm van 1566 te UtrechtGa naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+ Copie.
Extract uuyten informatien bij ons onderscreven commissarysen genomen.
Jan Beijndop, procureur, postulerende voor de geestlicken commissarien binnen Utrecht, oudt omtrent dartich jaeren, bij den behoirlicken eedt gehoirt op tghene daer die voergaende getuygeGa naar voetnoot2) op gehoirt es, seijde anders van den inhouden van dien nyet te weten, dan dat waerachtich is, dat hij getuijge des Sonnendachs naer Bartholomei nu lestledenGa naar voetnoot3) omtrent tusschen twaelff ende een ure geweest es op die Plaetse binnen Utrecht ende aldair wesende heeft gesien, dat van de Buerkercke gecomen zijn geweest, onder meer anderen, over de voirsz. Plaets: Jan Berndtsz., snijder, hebbende naer hem getuyge voerstaet een cintroer, Floer Lubbersz., scheijmaker, die soen van Jacop Cosijnsz, wesende een schoemaker ende genaempt es, zoe hij anders nyet en weet, Willem Cosijnsz. ende laet hij hem getuyge voerstaen, dat
hij daer onder mede sach eenen, genaempt Wouter van de Poll wesende een goudtsmit, dier tijde woenachtich tot CulemborchGa naar voetnoot1).
Ander extract uuyte depositie van Matheu Adriaens, woenende in de Lynnemarckt tUtrecht, schoemaker.
Ende comende voort in de kercke heeft aldair sien lopen eenen Poes, mesmakerGa naar voetnoot2), met een hellebairde in de hant; noch eenen Wouter van Pol, een burgers soen, woenachtich nu ter tijt tot Culemborch, mede met gewer in de hant; dan en weet nyet dat hij eedt deden.
Ga naar margenoot+ Ander extract uuyt die depositie van Roeloff van Zyl, coster van St Jacobs.
Seijt datter mede in dese kercke geweest es een ryck jong gesel van Culemborch, dien hij dier tijt hoorde noemen die Man, die veel quaets in der kercke dede ende salveerde een schoen memorietaeffel wylent heeren Jan de Man, vicarius van St. Jacob zijn oude oem, als men seijdeGa naar voetnoot3).
Ander extract uuijte depositie van Henrick Christiaensz., schoelmeister van St. Jacob binnen Utrecht.
Seijde noch gesien te hebben comende ter Prekers voirsz. int pant, dat aldair was een edelman van Culemburch, die hij die spreckt, hoeren noemen oft toenoemen die Man, dewelcke mede een ijsser in de hant hadde, smijtende dairmede eenijge kysten open, staende tusschen twee dueren van het choer aldair en verbiedende dat soe wanner eenige van de beeldebreekers aldair wesende die eenige gelase wilden uuytsmyten, sulcx te doen, sonder dat hij getuyge seyde verclaringe te kunnen doen wat aldair meer geschiet es geweest dat hij getuyge gesien heeft.
Ander extract uuyte naiste voirgaende depositie.
Seijde mede de voirsz. getuyge waerachtich te wesen,Ga naar margenoot+ dat die voirsz. edelman van Culemburch aldaerGa naar voetnoot1) mede was; dan en heeft hy die sprect nyet gesien, dat hy aldaer yet aen stucken sloech; dan heeft gehoirt ende gesien, dat eenige van de beeldebreckers aldair wesende, wilde aen stucken smyten een memorietaeffel staende aen de z(u)ijtzijde van de kercke oick boven die duere van der camere, dair die kerckmeisters haer dingen sluyten ende dat hy tselve haerluijden verboet ende bleeff over sulcx staen.
Ende was onderteijckent De Lent. Van Grijsperre.
IV.
Stukken betreffende Philips Evertsz. in de KelckGa naar voetnoot2).
Anno 1567 den VIII January. Gerrit Claesz., coster in sinte Geertruydekerck alhyer tUtrecht, oudt ontrent 33 jaren, verclaerde by zynen eede, die hy solemnelycken daer toe dede, ten versoecke van Jacob die Ridder substituyt schoudt, dat warachtich is, dat op sinte Bartholomeus dach lestledenGa naar voetnoot3) des namiddaechs hy getuyge, gaende uut die kerck van sunte Geertruyt voorscreven
aen de zuytzyde, is hem getuge aldaer int gemoet gecomen eenen genoempt Philips in de KelckGa naar voetnoot1), jonge JanGa naar voetnoot2), wesende messemakers, noch die soen van Jan van Amerongen slootmakerGa naar voetnoot3), die zoen van Jelis SpaensGa naar voetnoot4) met meer anderen, die hy getuyge nyt en kende, ende zach hy getuyge, dat Philips in de Kelck, jonge Jan ende die zoen van Jan van Amerongen by hem hadden lange roers ende rappieren aen haer lyff, seggende jonge Jan voers. jegens hem getuyge: ‘wilt ghyt opgheven off nyet,’ daer hy getuyge op seyde in effect: ‘goede mannen, die kerck staet open aen beyden zijden, ghy moechtet maken soe ghyt verstaet’ ende hy getuyge ginck voort nae huys toe ende dander gingen in de kerck voers. ende terstondt daernae hoorden hy getuge in de kerck zeer bonsen ende rumoeren.
Presentibus Vecht ende Boll borgemeysters.
Copie.
Anno 1567 den XXVIII January. Grietgen Gerits huysfrou, oudt ontrent 40 jaeren, comparerende in den gerechte van Utrecht, verclaerde by eede ter instantie van Jacob die Ridder substituyt schoudt: dat zy getuyge op een heylich dach op een namiddach in de somer lestleden, geweest in de kercke van sunte Geertruyden, alwaer mede in de kerck quam een Philips in de Kelck, hebbende zyn roer op zyn schouderen, waernaer mede gecomen zyn in de zelve kercke, deurt heck, van de walle off, die zoen van Gelis Spaens ende die knecht van de voorscreven Gelis SpaensGa naar voetnoot5), die welcke zoen ende knecht
van Gelis Spaens een roer of twee los schooten, ontrent den toorn, roepende ‘Vive les gues,’ comende alsoe den toornduer inne ende is zy getuyge deur dien uut die kerck gelopen met vele anderen die in de kerck waren, ende ontrent een vierendeel uurs daernae zy getuge in de kerck met ander volck gaende, heeft gesien, dat die heyligen ter neder lagen ende heeft mede gesien, dat dvoors. Philips in de Kelck alsdoen noch in de kerck was, ende zach mede, dat dvoors. zoon ende knecht van Gelis Spaens uut die kerck gingen op de wal ende voorts na den Duytschen HuysGa naar voetnoot1) toe.
Anno 1567 den lesten July. dVoersz. PhilipsGa naar voetnoot2) seyde. dat hy op sunte Bartholomeusdach als die preken uut was, den predicantGa naar voetnoot3) met meer andere tot Jutphaes toe geley gedaen heeftGa naar voetnoot4), deur bede van Gelis Spaens ende andere, hebbende by hem een lang roer ende dandere hadden cincqroeren ende quamen tzamen wederomme, te weten: Cornelis van Leeuwen messemaeckerGa naar voetnoot5), Jacob van BemmelGa naar voetnoot6), jonge Jan van Amerongen, die weert int Wapen van HattumGa naar voetnoot7), die knecht van Gillis Spaens, Jan
Aertsz.Ga naar voetnoot1). Ende hy gevangen in de stadt comende met dandere, zyn hen te gemoet gecomen zeker gildebroeders ontrent sinte Geertruydtkerck, hebbende geladen stucken van aultaren ende beelden, daer hy gevangen op zeyde jegens dandere zyn vennooten: ‘Laet ons eens duer die kerck gaen ende bezien ofter all uutgedragen is,’ ende comende in de kerck begonnen dandere terstondt die beelden ende aultaren te breken, ende was deerste die knecht van Gelis Spaens, roepende ‘Vive les geus,’ daerop hy gevangen zeyde tegens hemluyden: ‘ghy schellemen, wat doet ghy daer’ ende qualick te vreden wesende ginck die kerck uut.
Seydt met gheen geladen roer in de stadt te selver tyt gecomen te zyn, maer losten zyn roer met etlicke van dandere alleer zy in de stadt quamen, ende en weet nyet datter iemant van hemluyden met een geladen roer in de stadt quam noch oeck datter in de stadt los geschoten wordenGa naar voetnoot2).
Anno 1567 den XXIX Octobris. Thomas van Benthem, oudt ontrent in de 40 jaeren, gerechtelycken gedaecht om getuychgenis der waerheyt te geven ter instantie van Jacob die Ridder substituyt schouth, verclaerde by zyn eede, dat in den jaer voorleden, als die beelden op sinte Bartholomeusdach nae de noen in sinte Geertruydenkerck gestormt worden, hy getuge gegaen is in de zelve kerck ende heeft aldaer sien terucifix offwerpen by die zoen van Gelis Spaens met die jonghe Jan, die knecht van Gelis Spaens; heeft aldaer in de kerck met geweer noch gesien Philips Evertsz. in de Kelck, staende by hem getuyge sonder yet quaets te doen. Seyt noch veel volcx opt kerckhoff gesien te hebben, die hem dochte te wesen van
de nyeuwe religie, onder die welcke waren Willem Henricksz., dan en weet nyet wel off hy een rappier by hem hadde dan nyet ende van de reste en heeft geen kennisse meer gedragen overmits die verbaestheyt.
Presentibus tmeestedeel van den gerechte.
V.
Verklaringen afgelegd door leden der Utrechtsche regeering, afwijkend van de collegialiter gedane verklaringenGa naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+ Omme te verthoenen, volgende de goede geliefte van de Excell. van mijnheer de hertoch dAlva, daer inne de verclaringe van die van de gerechte van Utrecht, bij hemluijden collegialiter gedaenGa naar voetnoot2), van die particulier depositien die syluijden elcx apaert gedaen hebben in persoene, discorderen ende verscheijden schijnen te sijn.
Staedt in den yersten te noteren, dat sij articulis 24, 25, 26 ende 27 omme te voorsien jegens de predicatien, die int yerste gedaen worden tot Culemborch, daer van gecommuniceert zouden hebben mit die van den Hove van Utrecht omme een bequaem middel te vynden daer mede men sulcx soude kunnen beletten, ende dat die van den Hove hemluijden ter antwoorde gegeven soude hebben, dat sij seeker concept daer van maeken zoude ende die van de wet communiceren, ende middelretijt, eer tselve voltrocken soude sijn, de predicatien zoe menich-
foldich geworden soude sijn, dat die van de wedt vermoede dat qualicken daer middel gevonden soude.
Daer veel van de wedt, apaerdt elx gehoort sijnde. nyet en weten van eenige promisie ofte remedie te spreeken, die bij hemluijden jegens dese predicatie tot Culenborch gedaen soude sijn; dan sommige seggen, dat sij hem laeten duncken, dat in heurluijder college daeroff gesproekenGa naar margenoot+ es, dan wat daer van gedaen es nyet te weten; ende Jan BolGa naar voetnoot1), een van de deposanten, dat die van de gerechte by den borgemeisters op den schout van UtrechtGa naar voetnoot2) versocht hebben, dat hij hen soude willen informeren van degeene, die tot Culenborch liepen; ende en es nyemant die dese voorgaende verclaringe doet, die sij nu collegialiter doen, uuytgesondert Henrick ValckenaerGa naar voetnoot3), die verclaerdt, dat een van de gedeputeerde geweest soude sijn Jan van AmerongenGa naar voetnoot4), die mitten Hove van Utrecht daer van gecommuniceert zoude hebben, folio CXXVIIGa naar voetnoot5), daer off nochtans dieselve Jan van Amerongen nyet en weet te spreeken, zeggende dat die van de gerechte dickwils den schout vermaent hebben, dat hij hem informeren zoude van de borgeren, die ter predicatien liepen tot Culemborch ende dat hij hem laet duncken, dat mit de clocke offgepubliceert es, dat nymant hem en soude vervorderen op seecker groote pene tot Culenborch ter predicatie te gaen, sonder ander kennisse van de saeke te hebben, folio XII int tweede quoyer.
Ende Cornelis VermaetenGa naar voetnoot1): indachtich te sijn, dat bij eenige van heur college van de saeken gesproeken es mit eenige van den Hove, sonder die te weeten te verclaeren. Ende deposeert mede Jan van MertenGa naar voetnoot2), folio CLVII int IIe quoyer, dat die van Utrecht, omme te beletten, dat dingesetene van Utrecht nyet en soude lopen ter predicatie tot Culenborch, nae sijn beste onthout gecommuniceert hebben mitten hove van Utrecht sonder yet daer bij te vuegen.
Seijt ock Gerrit van SchroijesteijnGa naar voetnoot3), folio CVIII int IIe quoyer, wel te weten dat daervan eenige communicatieGa naar margenoot+ gehouden es mitten Hove van Utrecht, sonder voorder verclaringe.
Ende en weedt de officier van de stadtGa naar voetnoot4) daervan nyet te spreecken, seggende alleen tot synen excuse, dat alsoe deze predicatie geschiede buyten de vryheyt van de stadt, dat selve meer toucheerde den procureur generael dan hem ende nochtans syn debvoir gedaen te hebben. Int IIe quoyer.
Ende dat sij van Dierick Cater voorstellenGa naar voetnoot5) en wordt bij nyemant van hemluyden apaert in persoene verclaert in deze generaele deductie van heurluijden excusen.
Dat voort articulis 76, 77, 78, 79 ende 80 van heurluyden verclaringe van de voorsz. Dierick Cater, by hemluyden verclaringe gedaen wordt, alsdat hij by den gerechte van Utrecht gevraecht zijnde oft hy een predicant gelogiert hadde ofte nyet, ende daer op geantwoordt soude hebben: geen predicant maer eenen zyn neve gelo-
giert te hebben, ende dat alsoe men tselve nyet bevinden en konde, alleen geexecuteert soude hebben geweest voor die boete van X gulden ter oersaeke hij de naem van synen neve nyet scriftelick in den stadthuyse aengebrocht soude hebben,
Wordt opelick contrarie bevonden bij de depositie van Jan Botter, schepenGa naar voetnoot1), folio LXIX int IIe quoyer, die deposeert, dat Cater bekende den predicant gelogieert te hebben, presenterende de boete daer toe staende mit comminatie dat, indien hij daeromme gestraft worde, dat hij groote meesters hadde, die hem sulcx wel uuytdragenGa naar margenoot+ soude; die van de gerechte mochten sien wadt sy te doen hadde ende dat eenige van de gerechte van den advisen waeren, dat men den voorsz. Cater behoorde zeeker te wesenGa naar voetnoot2), ende dat de officier, verflaut synde, den voorsz. Cater heeft laeten gaen,
Daer voorts geseyt, articulis 157 ende naervolgenden, dat die heer van Wilp mit den borgemeister Jan Bol ende den raeden Pauwels van BlockhoveGa naar voetnoot3) ende Jacob van As gedeputeerdeGa naar voetnoot4) soude hebben geweest omme op St.
Marienkerckhoff te gaen bij de sectarissen ende die tappayserenGa naar voetnoot1).
Wordt verswegen aengaende de persoene van voorsz. heer van Wulp, dat hij ontboeden synde ten versoucke van de sectarissen, mede tot heurluyder begeerte gecommitteert is geweest, als sulcx by de depositie van de borgemeister Bol verclaert wordt, folio CXXXIX, ende schynt de borgemeister recht te seggen, dat sy al tsaemen gecommitteert syn ten versoucke van de sectarissen, folio LXXXVI.
Daer voorts geseyt wordt, articulo 161, dat ter presentie van de rapporte opte Sonnendach als de beeldestormerie geschiedeGa naar voetnoot2) van Jan Bol, in den raedt der stadt Utrecht geweest soude sijn eenige andere van de Ridderschap ende borgeren, en spreken daer van die schepenen int particulier nyet.
Daer voorts geseyt wordt, articulis 179 ende anderGa naar margenoot+ naervolgende tottet 186 exclusive, van den accorde dat sMaendachs den 26 Augusti gemact soude sijn bij den heer van Wulp ende anderenGa naar voetnoot3) mitte sectarissen op Sinte Marie-Kerckhoff ofte Platse, van dat men supersederen soude van beelden te smyten vier dagen etc, ende dat men middelretijt soude scicken an de hertoginne ende stadthouder ende dat uuyt crachte van dien gecommitteert zoude sijn geweest: Rijnnevelt ende Amerongen, schepenenGa naar voetnoot4), ende dat, terwilen van de accorde gehan-
delt worde, eenige van de sectarissen hem begeven soude hebben in de kercke van St. Niclaes ende Geertruyde ende die van den gerechte nyet goet gevonden en zoude hebben, omme tvoorsz. accordt nyet te breeken, sulcx mitter daet te resisterenGa naar voetnoot1).
Staet te noteren, dat sommige van die van de gerechte hier op gehoort synde, van de voorsz. accoorde nyet en deposeeren noch en weten te spreeken, soe de borgemeister Bol fol. 1o. pag. 2 in de eerste informatie verclaert nyet te weten, dat Adriaen de Wael ofte Cornelis van Nyenrode eenich bevel gedaen es, van hem in de kercken te vinden ende toesicht te willen nemen, dat alle dinck nyet ontween gesmeten en soude worden, soe hy borgemeister seyt sMaendachs op St. Marie-plaetse nyet geweest te syn by de vergaderinge van de nieuwe religie aldaer, fol. 2 pag. 2 in de eerste informatie, ende dat alleen van de voorsz. persoenen versocht es geweest ten tyde als seeker accoordt gemact worde opt behaegen van de hartoginne sdaechs daernae, dat sy het beste wilden doen datter nyet meer gebroeken en soude worden, fol. II pag. Ia in de eerste informatie. Ende in de II informatie,Ga naar margenoot+ fol. CXXXII, verclaert de voorsz. borgemeister Bol, dat op Wilp, Wael ende zoe hem best voorstaedt, Nyenrode versocht es geweest, dat sij de gemeente die op de been was, wilde helpen stillen ende het beste daer inne doen, sonder ander ofte voorder bevel te geven.
Ende aengaende den borgemeister Herman van der VechtGa naar voetnoot2); seijt fol. III pag. IIa in de yerste informatie aengaende de heer van Wulp, dat op hem begeert es, dat hy die gemeente zoude helpen appaiseren ende stillen son-
der eenich ander bevel ofte last te geven ende dat meede versproeken worde, dat men supersederen soude van meer beelden te breeken.
Ende fol. LXXXVIII in de tweede informatie by de voors. van de Vecht, dat die heer van Wulp voorsz. versocht es geweest omme de oproerege gemeente te appaiseren, ende es overcomen, dat men vier dagen supersederen soude van breekinge der beelden ten minsten voor vier dagen, et fol. LXXXIX, datter expresselick geseydt was, dat men ophouden soude van meer te breeken ende alsoe nyettegenstaende dese accoordt de sectarissen doende waeren in St. Niclaes ende Geertruijde-kercke, dat hij deur langenen van heer Gerrijt van Renesse goet gevonden heeft van aldaer ymant te scicken, omme toe te sien datter geen schaden geschieden en zoude ende dat dien volgende gecommitteert sijn geweest Jan van MertenGa naar margenoot+ ende Philips van Renesse, raeden, omme sulcx te doen ende het beste in als te willen doenGa naar voetnoot1).
De borgemeister Jan van Amerongen deposeert fol.
XVII in de IIe informatie, van hooren seggen, veraccordeert geweest te syn op sinte Marie-Kerckhoff de sectarissen mit eenige ander, dat men sinte Geertruyde ende sinte Niclaeskercke vernielen soude ende de vyff godshuijsen nyet beschadigenGa naar voetnoot1), ende dat alle cloosteren heur beelden off setten soude binnen drie dagen ofte dat die sectarissen sulcx selfs soude moegen doen.
Jan Botter, schepen der stadt Utrecht, seijt fol. LXVII pag. Ia. et IIa. in de tweede informatie, dat opt aengeven van heer Gerrit van Renes ende Nyenrode ende andere die hem vergeten sijn, in St. Niclaeskerck gegaen sijn: Jan van Meerten ende Philips van Renesse de bastert, omme toe te sien datter nyet uuytgedragen soude worden, ende nyet te weten, dat die voorsz. kercken van St. Geertruijt ende Niclaes gespolieert syn by accorde van die van de stadt.
Ende Jan van Meerten verclaert selfs, fol. XXIII in de yeerste informatie, dat hem by de borgemeister commissie gegeven es omme in St. Niclaeskercke toe te sien, datter geen ondast en soude geschieden als van bier te laetenGa naar margenoot+ loepen, botter te bederven, ende dat duert aengegeven van heer Gerryt van Renes.
Ende bevynden nyet, dat yemant van die van de gerechte yet sonderlincx daer van ander voorder te spreecken weet.
Sulcx dat wy nyet en bevynden, dat die van de gerechte genouch conformelick den inhouden van de voorsz. articlen spreekende syn.
Ende blict bij ons informatie vant eerste quoyer, datter een accoordt gemact es tusschen den sectarissen ende heer Gerryt van Renes, de heer van Wulp, Adriaen de Wael ende Nyenrode in absentie van de overheytGa naar voetnoot2) ende
dat die sectarissen mit Wael ende Nyenrode gegaen syn voetstaens nae den accorde van St. Marieplatse nae St. Geertruyde-kerckeGa naar voetnoot1) ende dat die getuygen van de voorsz. accoorde verscheydelick spreeken, te weten, op wadt maniere het gemact es, als breder gededuceert es int summarium van den gheenen die culpabel schijnnen bevonden te syn.
Beroerende voorts den aenslach die IIa. Octobris '66 bynnen Utrecht aengeheven soude syn geweest by de heere van BrederodeGa naar voetnoot2), begrepen int 307 ende ander naervolgende articlen,
Ga naar margenoot+ Staet te noteren, dat hiervan de Hoocheyt van de Hartoginne adverterende gedaen es geweest mitter informatien, die ter cause van dien genomen syn geweest, daervan wy voor dese tyt geen sonderlinge voorder onderechtinge en souden weten te doen dan by de confessie van joncheer Jan van Renes, verclaerende dat van des heeren van Brederodes wegen binnen Utrecht gecomen waeren XIX hallebardiers ende ander verscheyden persoenen omme den heere van Brederode inne te brengen als een borchgrave ende dat de gemeene faeme was, dat seeker edeluyden ende ander vremde persoenen binnen gecomen waeren tot dien eynde ende dat Willem van Nyevelt ende heere van KernesseGa naar voetnoot3) den cappiteyn op VredenborchGa naar voetnoot4) de bootscappe gedaen hadden van die heer van Brederode bij hem op Vredenborch wilde comen 's middachs etenGa naar voetnoot5).
Waervan wij ons breder geinformeert souden hebben, ten waere die saeke van de rebbele in staete gehouden hadden geweest bij de leste missive vande excellentie van den duc dAlva.
Op de saeke van Mr. ValentynGa naar voetnoot1) ende de excusen bij hemluyden gedaen in den 290 ende ander naervolgende articlen, bevinden, dat die schepenen van den gerechte daer van verscheydelick spreeken. Soe Jan Botter, fol. CXX int tweede quoyer, seyt dat hy gern gesien hadde, dat men den voorsz. Mr. Valentyn geapprehendeert hadde; dan, dat de officier sulcx nyet en heeft dorven bestaenGa naar margenoot+ sonder te weeten uuyt wat oersaeke ende dat donderschout mit den voorsz. Mr. Valentyn wasGa naar voetnoot2). Ende de borgemeister Vecht seyt, dat de voorsz. Mr. Valentyn seijde, dat hij dickwils uuyt reedt speulen mit sijn peerden ende alsoe altemets ontrent de predicatie quam ende tvolck oversach datter was, ende syn meeninge nyet te syn omme yet tattenteren jegens doverheyt ende den eedt off genomen thebben.
De borgemeister Bol seyt, folio CX in de IIe informatie, dat den schout by die van den gerechte aengegeven es, dat men alsulcken oproereghe mensche, wesende een vremdelingeGa naar voetnoot3), nyet en behoerde te lyden ende ock om andere consideratie ende dat daer de schout syn excusatie op deet ende ten lesten bij citatie geprocedeert es
jegens den voorsz. Mr. Valentyn ende arreste van syn goederen.
De borgemeister Vermaet seyt, folio LXXVIII, IIa informatio, dat alsoe de voorsz. Mr. Valentyn ter cause van syn abusen voor die van de staat geroupen es geweest, dat hy daer verclaert heeft sulcx nyet meer te sullen doen.
Aert van HonthorstGa naar voetnoot1), fol. CXXIIo in de IIe informatie,Ga naar margenoot+ zeyt dat de schout contrarie de ordonnantien van den gerechte, den zelven Mr. Valentyn nyet doen roupen en heeft in persoene dan tot synen huyse ende dat hy Honthorst den voorsz. Mr. Valentyn gewesen heeft, die hy seyde nyet te kunnen becomen, ende dat eerst mit clockluydinge jegens den voorsz. Mr. Valentyn geprocedeert es, als hy nyet te vynden en was.
Ende Jan van Meerten seyt, fol. CLX, dat de voorsz. Mr. Valentyn geroupen synde voor die van de stadt, verclaert, dat hy diegeen geweest hadde, die de beeldestormerie beledt ende het convent van de VrauwecloesterGa naar voetnoot2) beschermt hadde.
Soe dat dese excusatien van die van de stadt nyet in als accordeert mit heurluyden particuliere depositien.
J. de Lent.
A. van Grysperre.
Bijlagen.
I.
Verklaring van Tyman van der Horst, gewezen prior der Predikheeren te Utrecht over Adriaen de Wael van VronesteijnGa naar voetnoot1).
Ick, broeder Tyman van den HorstGa naar voetnoot2), ertyts prior des convents der Predicarenorde binnen Utrecht ende nu ter tyt procurator des selven convents, attesteer mits desen ende verclare waerachtich te wesen, hoe dat ic omtrint viertien jaren lanck gheweest hebbe biechtvader van salighe jonckher Adriaen de Wael van Vronesteyn ende tot synen huyse dic ende menichmael verkeert ende ghebleven hebbe in die tyt ende voer die tyt, altemet vier offte vyff daghen lanc als ic daer te preken off andersins te doen hadde, als ooc int leven van syn salighe huysfrau als ooc naer horen doet, tot synder ghevanckenisse toe; maer noyt bevonden en hebbe, noch anders konnen verstaen ut syn woerden, wercken ende manieren off ut syn huysghesin mede, dan oprecht, sinceer ende catholycke int hilighe, romsche, catholike gheloeff ende chrysten religie. En ooc tweemael sjaers, te weeten Paeschen ende Korsmis, te biechten ende ten hilighen hoechwaerdighen Sacramente ghegaen ende ontfanghen heeft ende in als ghedaen heeft als een goet catholyc mensch was te doen. Ende in die ghevanckenisse opt casteel van Vreeburch binnen Utrecht weesende, heeft hy myn menichmael - - ende ooc anderen van onsen religieusen - - by hem ontboden om hem in synder noet ende lien te ver-
troesten. Ende daerenboven het leste hoechtyt van Paeschen, als hy in den selffsten somer overleden is, heeft hy myn, broder Tyman, by hem ontboden, opten Witten Donderdach smarghens, om met myn te beraden, hoe hy hem beste soude moghen voghen tot den hylighen Sacrament te gaen, als hy in voerleden jaren hadde ghedaen. En syn biechte aendachtelic en met goder berauwen - - alsoe ic verstaen conde - - ghesproken hebbende, heeft hy hem berayt om dat weerdighe hilighe Sacrament te ontfanghen. Ende want ic op den selffsten dagh gheen misse en dede, soe heeft myn medebroder, broeder Joost van Loven, dat hilighe sacrefitium der missen ghecelebreert ende dan selffsten Adriaen de Wael het hiligh Sacrament ghegeven met den anderen ghevanghen, die daer waeren, welcke broeder Joost nu altans niet teghenwoordich synde hier tUtrecht, dit selffste anders mede garen soude attesteeren ende te affirmeeren waerachtich te syn, ende den dienste ghedaen synde, heeft hy op ons begeert smiddaechs by hem te willen etenGa naar voetnoot1), welck wy ghedaen hebben. Ende daer nae voerts dic ende menichmael noch by hem in die ghevankenisse gheweest eer dat hy starff ende anders niet bevonden in hem dan ic van te voren bevonden ende ghesien hadde. Maer in syn uterste ende leste noet en was ic niet by hem, overmits myn absentie dat ic te Brussele was. Ende want dese dinghen altemael waerachtich syn, soe heb ic, broeder Tyman als boven, dese attestatie geschreven ende onderhantikent ende voerder beryt ben te affirmeeren ende bewaeriden by myn priesterscap, als het van node waer, alsoe te weesen waerachtich. Actum tUtrecht anno 1574, den 7 July.
Broder Tyman van der Horst, procurator der Predicarenorden binnen Utrecht als boven, subscripsit.
II.
Verklaring van Pieter van Mierlo, minderbroeder en Peter van Metz, gardiaan der minderbroeders te Utrecht over Adriaen de Wael van VronesteijnGa naar voetnoot1).
Ick, broeder Pieter van Mierlo, biechtvader geweest van zaliger Adriaen de Wael in syn leste, attesteer mits desen ende verclaer waerachtich te zyn, als dat joncker Adriaen de Wael so lange als ick denselven gekent heb, bevonden heb eenen oprechten catolycken man ende dat hy claerlicke bewesen heeft in syn uuterste. Want hy syn biechte wel volcomelick ende oprechtelick na die oude manier van onse moeder de roomscher Kerk gedaen heeft ende dat meer is: staende op dat scavot, daer ick tegenwordich by stont, so heeft die selve joncker uut hemselve geroepen int openbaer voer alle menschen so geestelic als waerlick, seggende onder woerden die al te samen eerlick catholyc ende goet waren: ‘Ick sterve by myn ouders ende voerouders geloof,’ welcke die selve joncker Adriaen terstont daerna bevesticht heeft metten navolgenden doot, als veel honderden met my gesien ende gehoort hebben. Gescreven ende onderhanteekent ende voorts te affirmeeren by myn priesterscap, als dat van noode waer, also te wesen waerachtich.
Actum tUtrecht anno 1574, den 12 July.
Broeder Pieter van Mierlo, minderbroeder tUtrecht.
Aengaende syn oprechtheyt ende catholyckheyt attesteer ick onderscrevene mede, die den voirscreven joncker Adriaen de Wael saliger gesproken hebbe ende met hem van syne salicheyt gehandelt ier hy starf. Datum Utrecht anno ende den dach als voren.
Bruer Peter van Metz, guaerdiaen der minderbruers tUtrecht.
III.
Instructie voor Mr. Gerrit van Ratingen, raad in het hof van Utrecht, afgezonden aan de hertogin van Parma, om haar te onderhouden over de conflicten tusschen het Hof en het stedelijk bestuur over de procedure tegen de beeldstormers, en om tevens te verzoeken om versterking van garnizoenGa naar voetnoot1).
Instructie voor Mr. Gerrit van RatingenGa naar voetnoot2), raedt etc. omme haere Hoocheyt van enige swaricheden te adverteren.
1. In den eersten dat alsoe die van den RaideGa naar voetnoot3) verstaen, die uterlicke meyninghe van haar Hoocheyt te wesen, als oeck redelick ende noetlick es te geschien, dat die beeldestormers ofte brekers der kercken die zulcx gepleecht hebben, zoewel voor als naer 'taccoord metten Edelen geconfedereerde gemaecktGa naar voetnoot4), naer haer verdienste gestraft werden, ende dat myn heere die prince van Orengen, stadthouder deser landen alhier wesende, doen publiceren heeft zeckere ordonnantien penael, waervan d'executie van dien gecommitteert wordt den schout ende Gerechte van UtrechtGa naar voetnoot5), waer duere schynen zoude,
dat die van den zelven Gerechte zouden moghen pretenderen hem de kennisse van dien te competeren, gelyck zy oeck jegenwoirdelyck hebben judicature van heresie ende crime van lese maieste ende dat privative van den Raedt alhier;
2. Daer by gevoucht, dat den Raedt van Utrecht die kennesse compt van excessen binnen deser stadt geperpetreert eerst nadien de zelve verjaert zyn,
3. Waer jegens zoude schynen henlieden te bejegenen d'instructie desen Raedt gegeven by hoochlofflicker memorien die keyser CarolusGa naar voetnoot1), vermeldende onder andere, dat desen Raet kennesse zoude hebben van allen injurien gedaen geestelicke personen ende by consequentie ofte interpretatie oock gedaen geestelicke plaatzen;
4. Dat insgelicx de zelve ordonnantie medebrenckt, dat die Stadthouder ende Raedt alhier kennesse hebben van denghenen die jegens zyne Mat. doen by ongehoorsaemheyt, rebellicheyt ofte diergelicke, waer onder de voors. beeldebrekers wel mede verstaen ende begrepen mogen worden.
5. Dan alzoe den Raedt bedachtGa naar voetnoot2) es dat evenverre zylieden begonsten kennesse der voorsz. beeldebrekinge te nemen by citacie personele ofte apprehensie van personen, dat die van der stadt hem daer jegens zouden opposeren onder t'decxel van hueren borgers te willen beschermen jegens de kennesse ofte judicature van den voorsz. Raidt;
6. Daer duere t' gemeen volck lichtelicken in desen periculosen tyt verwect soude mogen worden jegens den selven Raedt, als onlancx gebleken ofte geschenen es in de zaecke van eenen gevangen, de welcke geappelleert hebbende van zekere torture, sustinerende zyn zacke nyet criminel maer civil te zyn, ende dat hy tot ghene defensie hadde konnen gecomen uuyt oirsaecke dat hem geweygert
was syn defensie te moegen doen by procureur ofte advocaet, versouckende mandement van appell;
7. Waerop geappostilleert zynde dat die van den gerechte d'informatie onder den Hove brengen zouden om te verstaen ofte die zaecke crimineel ofte civil was, mits surcherende middelretyt die vorder procedueren ende dit overmids diversche contumatien van den voorsz. van den Gerechte,
8. Es den zelven toegelaten by provisie den voornoempde gevangen metten sweerde te executeren.
9. Door welke executie die te laete nyet comen en mochte die van den Raide daegelicx bemercken, dat de gemeente op henlieden begrepen heeft sekere opinie, causerende dagelicx verwyt ende verachtinge der justicieren nyet sonder schimpighe woorden, die in vergaderingen zoe well van geestelicke als weertlicke gejacteert ende sp(r)eyt worden;
10. Dwelcke ontwifelicken noch meer geschieden zoude ende te verwachten ware evenverre die van den Raide voorsz. yet begonnen jegens de voors. borgeren beeldebrekers al eer die dilicten verjaert waeren ende de voorn. regierders daervan aen uwe Hoocheyt clachtich vallende die van den raidt de voors. kennesse geinterdiceert werde.
11. Aengemerckt de voorn. regierders doch jegenwoordelic meer dan in voorleden tyden geinclineert ende genegen zyn de jurisdictie van desen Raedt te verkrencken ende verminderen,
12. Also zy onlancx op zekere exploit van justitie by een commissaris van desen Hove hem gedaen, verclaert hebben nyet te willen obedieren, daervan passerende zekere acten van protestatien, die onlancx haer Hoecheyt overgesonden zyn geweest.
13. Als oock van gelicken die regierders deser stad ende oick der stede van Amersfoort gepresenteert hebben zekere requesten aen... den Prince... versoekende ons
geordonneert te werden zekere ordinaris provisie van justitie by ons affgedaen te werden, zonder hem daer iegens te behelpen by ordinaris provisie, henlieden by seeckere ordonnantie geaccordeert als te weten met reauditie ofte revisie,
14. Welke requesten by zyne Excellentie gesonden wesende aen den Raedt, es bevonden de zake henlieden nyet te roeren, noch jegens de supplicanten in debat behoeren te commen ter cause van de jurisdictie desen Hove competerende, maer den procureur generael beter te betamen te verantwoerden 't recht van zyne Mat. 't collegie van desen Raedt gegeven;
15. Die zulcx de voors. requesten beantwoirt ende doen hantreycken heeft zyne voors. Excellentie omme daervan haer Hoocheyt raport te doen, begerende die van den Raede, dat haer Hoocheyt dezelve metten eersten believe te doen decideren;
16. Die van den Raide voors. houdende middelretyt den train van ordinaris iusticie in surcheanche zoe tot reverencie van uwe Hoocheyt ende zyne Excellencie ter tyt ende wylen toe haer voors. Hoocheyt gehoert hebbende 't voors. raport, daerop geordonneert zal hebbenGa naar voetnoot1).
17. Ende begeren well die van den Raide voorschr., dat haer Hoocheyt ten besten verstae, dat zylieden geen zele ofte becommeringhe en hebben, off zy off die van den gerechte die jurisdictie ende kennesse der voors. zaken by zyne Mat. ofte haer Hoocheyt gegeven ofte geattribueert worde, evenverre haeren dienst anderssins zyne Mat. ofte haer Hoocheyt aengenaem es.
18. Dan zouden well begeren, zo verre het moegelick waere, de zelve te mogen exerceren mit ruste ende vreede, zonder opspraecke, naedeel ende oppositie van den wethouders ende magistraten deser provintie, sonder verweckin-
ghe der gemeente tegens hen, dewelcke zy boven alle begeerten aen haere Hoocheyt oetmoedelic versoeckende zyn ende sonderlinge, dat hare Hoocheyt gelieve metten eersten hem t'adverteren, hoe zy hem draegen zullen in kennisse der voors. beeldebrekers.
19. Ende evenverre haer Hoocheyt verstaen mochte, dat die van den Raide aengaende dvoors. beeldenbrekinghe kennesse behoorden te nemen voor de verjaertheyt van dien, daertoe die van den Raide wel genegen zyn ter eere van God almechtich, onderhoudenisse van onzen catholicken gelove, tot dienste van zyne Mat.Ga naar voetnoot1).
20. So zall men haer Hoocheyt verthoenen dat alsnoch tot kennise van den Raedt nyet gecommen es, dat ergens in dese zyne Mats. Nederlanden zulcx begonst ofte aengegheven en es, zonder te weten uuyt wat oorsake alzulcke correctie tot noch toe gediffereert mach syn.
21. Ende ingevalle haer Hoocheyt bevint goet ende ten fyne als boven dienstich te zyn, dat binnen deser stadt als wesende metropolitane, die eerste exemplaire justitie geschie van den ghenen, die voor date vant voors. accoordt die beelde gebroecken hebben, dat in zulcken gevalle haer Hoocheyt gelieve aenschou te hebben opte versekertheyt ofte asseurantie daer mede de executien tot reele executie gestelt zoude moghen werden,
22. Aenschauw nemende op de gelegentheyt, staet ende menichten van denghenen, die genoempt worden van de nyeuwe religie, daer van t'getal deur tollerantie van de predicatie dagelicx gemeerdert ende gestyfft wordt in stouticheyt ende vermetelheyt tot desperatie,
23. Bysonder, hoorende daegelicxe tydinge van de compste van zyne Mat. met macht omme henlieden te resisteren ende straffen, daer deur zylieden vremde straetmaren laten luyden: geen overicheyt noch justitie t'ontsien, em-
mers bereyt ende gedisponeert te zyn tot alle extremiteyten, hoopende ende verlangende naer den dach ofte tyt dat sy hem in eenich perikel ofte aventure mochten employeren ende brengen;
24. Ende hoe well dese voorstellen nyet meer en schynen te wesen dan vermetelheyt ende beroeringe van woorden ende dat daer jegens behoert gelet te worden opte provisie ende versekerheyt by haer Hoocheyt gedaen van een bende ruyteren alhier geschickt ende een vendel knechten binnen deser stadt aengenomenGa naar voetnoot1),
25. By hulpe van dewelcke eenige schieliecke oproerten bedwongen ofte geslicht zoude mogen werden,
26. So es nochtans onzeker die menichte ende sterckte van die voors. nyeuwe religie, alzoe die ghene die in ryckdom ende welvaren gequalificeert zyn naer alle coniecturen hen in openbare vergaderinge der predicatien nyet en begheven;
27. Ende noch onzekerder es, off d'oproerte, sprutende uuyt sake van de exemplaire justitie, zonder bloetstortinge zoude vergaen, daer duere oock d'obedientie, die men zyne Mat. schuldich is, oock pericleteren mochte, de welcke eens failgerende, en zoude voor een wyle tyts zonder groote inconvenienten nyet recouvrabel wesen, dat God verhoede;
28. Daer by gevoucht, dat de justitie van desen Raedt geen assistentie en heeft dan van zes dienaers van den procureur generaell, de welcke by tyde van ruste ende tranquilliteyt der gemeente mit assistentie van de twaleff deurweerders ofte panders van desen Hove met cleyn geweer dezelve gemeente tot noch toe in obedientie van zyne Mat. well onderhouden hebben;
29. Dan off met t'zelve cleyn getal de voors. gehoersaemheyt op dese tyt onderhouden ofte gecontinueert mach
worden, getugen ende beduden well ter contrarie die ruteren ende knechten jegenwoordelic in deze stadt by haer Hoocheyt gedaen leggen,
30. Als oeck wel verthoenen die hillebaerdiers ofte knechten dagelicx bewaerende int gaen ende staen die personen van de regierders deser stadt,
31. Over den welcken noch andere aengenoemen knechten noch die van der voors. bende wy gheen macht noch authoriteyt en hebben te gebieden ofte bevelen om onse personen ofte iusticie te assisteren, behulp ofte versekerheyt te doen,
32. Ende genoemen hare Hoocheyt eenighe authoriteyt daer toe gave, zoude te verwachten syn, hoe zulcke nyeuwicheyt by den ruteren ende knechten bysonder voor d'eerste reyse verstaen zoude werden,
33. Sonderlinge alzoe binnen deser stadt gheen hooft wesende, den welcken zoe well de voors. ruteren als knechten gehouden zouden zyn tobedieren;
34. Waer duere dieghene wiens vacatie es, deur commissie van zyne Mat. recht ende iustitie t'administreren sonder wapenen - - emmers in plaetse der exercitie van justitie alle gebruyck van wapenen gebannen geworden es - - zouden contrarie effecten moeten verwachten ende dagelicx pericliteren.
35. Waer deur en verhoepen die van den voors. Raede nyet, dat die meyninge van Zyne Mat. ofte haer Hoocheyt zoude zyn, dat zylieden onder die periclen boven verhaelt iustitie exemplaire zouden exerceren ofte met wapenen diezelve personelic defenderen.
36. Bysonder alzoe onlancx die drie Staten deser landen by openbare acte, haer Hoocheyt overgesonden, verclaert hebben zekere overcompste by henlieden met die van de nyeuwe religie aengegaen, nyet te willen accorderen uuyt oorzake, dat die van den Raidt huerlieder name daer toe nyet verleenen ofte dies gestandt doen wouden, daerby
uuytdruckende, dat zy anderssins daer toe wel genegen waren,
37. D'welcke gecommen zynde tot kennesse van die van de nyeuwe religie ende sectarissen goet te verstaen is, wye zylieden voor huere formele parthie achten ende houden, te weeten: de voorn. van den Raide als geweygert ende geresisteert hebbende t'gundt daerop die van de nyeuwe religie huere hoepe gefundeert mochten hebben.
Om waerjegens zoe wel voorsien als verlicht te werden, zyn die van den Raide van advyse geweest, haer Hoocheyt mids desen van tghene voors. es t'adverteren, biddende oetmoedelic, dat haer Hoocheyt gelieve op alle de voors. inconvenienten een goet aensien te hebben ende zoe veele die zaeken vermoegen, te remedieren, ten eynde dat die voors. Raedt mit alle gevouchlicke middelen in guede versekertheyt ende asseurance van haere personen iusticie zal moegen doen ende administreren, ten eynde dat die misdadighe ende violateurs van onze heylighe catholicque geloove naer haer verdienste gestrafft werden, die justitie noch catholycque personen geen scandale en lyde, maer dat een yegelick gehouden wort onder d'obedientie van Zyne Mat. ende zulcx overal d'overhant houde. Actum tUtrecht, den XXVIen Decembris 1566.
Deductie omme te verthoenen haer Hoecheyt hoe lichtelic die stadt van Utrecht overvallen zoude mogen worden, ten zy daerinne haestelic voersien worde met eenen oversten die authoriteyt zall hebben, zo over den huyse van Vredenborch als dese stadt, daer by vougende noch een goede quantiteyt van cryschvolck.
Gemerct in dese stadt van Utrecht nyet meer en zyn dan ontrent 275 hoofden, daer toe haer Hoocheyt heeft doen voegen een bende ruyteren, waervan binnen Utrecht althans mer omtrent sestich hooffden zyn,
dat uuyt het getal van de voors. 275 knechten 's nachts
waecken omtrent veertich persoonenGa naar voetnoot1) behalven de ommegaende wacht sterck wesende...... ende die burgerwacht, groot wesende.....Ga naar voetnoot2),
die reste ende het overschot van de voors. knechten ende anderen borgeren hebben haer rust hem betrouwende opte voors. wacht,
sulcx, dat evenverre enich ongemack off oproer inde voors. stadt gebuerde uuyt oersaecke van eenighe vianden, zy waeren van buyten ofte binnen, ende een clockgeslach geviele, grotelick te beduchten ende te twyffelen waere, hoe ende in wat manieren d'voors. aengenoemen crysluyden zoude moghen versaemelen ofte vergaderen, het waere opte Plaetze aen de stadthuse ofte aen die muyren daer zulcken last zoude moegen vallen;
als van gelicken meest te beduchten waere, dat die rycke burgeren niet geern hem begevende in peryckel jegens haer medeburgeren, die alleen parthie wesende uuyt zaecke van de religie ende onderlinge bloetbewant zynde, hem nyet en zoude willen laeten vinden opter straeten, maer binnen haer huysen, houdende haerlieder dueren geslooten;
sulcx dat in desen affgeslagen die hulp, die van den burgeren wegen zoude mogen commen, mitsgaders van de voors. knechten, blyfft die nachtwacht in t'getal van de voorgenoemde persoonen.
Ende genoemen d'voors. aengenoemen knechten op een clockgeslach hem gereet zoude mogen vertoonen, omme hemluyden ter weere te stellen, zouden ontwyffelick in een alteratie commen als mede wesende burgers deser stadt, merckende dat zy hem tot offensie zouden mogen stellen jegens haere medeburgers, bewanckten, gealieerde vrunden ende magen,
bysonder evenverre geviele, dat haerlieden wederparthie hem stercker int getal in der baene brochten dan zylieden waeren,
't welck zonder twyffel zulcx bevonden zouden werden, alse goet te verstaen is, dat die burgeren van der nijeuwe religie als hebbende kuer(?)Ga naar voetnoot3) ende voorraedt, van vech-
ten ofte nyet vechten, gheen aenslaegen maeken en zullen dan die victorie versekert zynde ofte ten minsten daer toe hoep hebbende by middel van den meesten hooffden van den persoonen van crysluden.
'T welck gepresupponeert ende daer by gevoucht die wytte, breette ende grootheyt van dese stadt, hebbende veel groote lencte van crancke muyren, die by nachte nyet gevoechgelick ende bequaemelick bewaect ende bewaert moegen worden, nyet dan cleyne huyskens ende arme gemeente d'selffde bewoenende,
aen welcke muyren onlancx bevonden van buyten zyn geweest zekere ladderen opgerecht te zyn, mitsgaders zekere wagen leeren, daerover lichtelicken menschen van buyten in der stadt hebben mogen komen;
dat van gelicke binnen acht daegen herwaerts zekere brieven van buyten binnen deser gebrocht zyn geweest,
welcke twee feicten by de waecke nyet bespoert ofte bekent zyn geweestGa naar voetnoot1).
waerduere lichtelick te verstaen is, dat nyet meer dan vier hondert burgeren wesende van binnen, hebbende verstandt mit een viant - - wie hy waere - - nyet stercker wesende dan gelicke vier hondert mans van buyten, hadde zonder groete moeyte lichtelik dese stadt te overvallen in der manieren naevolgende,
te weeten, dat die van binnen, uuyt haer getall van 400, zoude mogen stellen hondert ofte meer personen ter plaetze daer zy geadvyseert zouden hebben haer complycen in te brengen ende dat op zulcker bestemde ure ende loodzeGa naar voetnoot2), als te vooren versproocken zoude zyn,
ende dit ten fine omme aen de selffde muyre die waecke van der stadt, zoe te paerde als te voete, die zulc zoude moegen bemercken, om te brengen ende neder te leggen, ten eynde dat van den selffden aenslach gheen kennesse aen den stadthuyse zoude kunnen commen;
wellverstaende mede, dat opt punt van de selffde ure ende loodze, die andere drie hondert ofte een seker getal van dien zouden gedistribueert worden op die straeten, responderende opte Plaetze aen den stadthuyse, ten eyn-
de dat geen vergaderinghe van burgeren, knechten ofte van den vyff gootshusen aen de voors. Plaetze en zouden kunnen geraecken,
ende dit all ten fyne dat d'voors. 400 van buyten commende, in gelicke gedeelten van persoenen gedeilt zynde, aen vier ofte vyff plaetschen het voors. stadthuys zoude moegen aenvallen;
All 'twelck zoe veel te lichtelicker waer te exploicteren ende te volbrengen, overmids dat men well zeker es, dat nyet alleen onder den voors. knechten, meer oeck onder die burgers ende die van de Wet genoech suspecte persoenen zyn van de nyeuwe religie, met d'welcke ofte eenige van dien, lichtelick te handelen waere ende middelen te vinden om sonder groote bloetstortinghe mit behendicheit ofte liste meester van 't geschut te worden.
Byzonder alzoe binnen Utrecht gheen overste en is, die aucthoriteyt heeft zoe over den huse van Vredenborch als deze stadtGa naar voetnoot1), sonder dewelcke cleyne hoope es de zelve stadt lange onder obedientie van zyne Mat. te konnen houden.
Antwoordt opt vertooch by Ratingen aen de hertoginne van Parma etc., regente etc. gedaen.
In den eersten op d'eerste, 2, 3, 4 ende 5e articulen.
Die van den Raide behoorden de redenen hier verhaelt den prince van Orangnen verthoont thebbene int maken van de ordonnantie hier geruert ende bericht gedaen hebben van de jurisdictie hun by de instructie des Raedts gegeven, alzoo men verstaet den president van den zelven Rade altyts daerby geweest thebbene ende oft 't zelve nyet geschiet waere off de Prince voors. eenich ander bedencken hadde, zoe moghten zy metten zelven daervan communiceren ende van hem vernemen, off hy verstaet die van de Gerechte de kennisse gegeven thebben privative van dien van den Raide oft anders, ende daerop haer Hoocheyt bericht doen om voirder daer op te ordineren soe behoeren zal.
Op de 6, 7, 8, 9 ende 10e articulen.
Nopende den gevanghen ende executie by den voors. articulen geroert, heeft haer Hoocheyt bevonden, dat den Raidt dezelve executie t'onrecht hadde gesurceert ende mitsdien heeft dezelve surscheanche affgedaen ende en behoort den Raedt daervan gheen vordere vermaen te maekene off yet meer te roeren.
Op de 11, 12, 13, 14, 15, 16 ende 17e articulen.
Haer Hoocheyt en verstaet niet, dat die van der stadt de jurisdictie van den Raedt behooren te crencken oft verminderen, als zy oick en doet dat den Raedt der stadt rechten ende jurisdictie behoert te cort te doene, maer dat zy onderlinghe t'samen houden goedt verstandt ende goede correspondentie, zulcx als bezunder in dese tyt van noode is; ende indien in enighe particulier zake gebreck valt, moeghen t'zelve verthoenen by claren ende specifficken bescheede om daerop geordonneert te wordne naer redene ende zoe verre de voors. prince van Oraingen eenighe zaken onder heeft, moghen dezelve aen hem vervolgen.
Opde 18 ende andere navolgende articulen totten 35 inclusive.
Den Raedt mach hem draegen nopende dese delicten als in allen anderen ende volgende d'ordonnantie ende placcaten daer op gemaeckt, houdende voor alles goede informatien om ten minsten die in tyden ende wylen gereet te hebbene ende het sommarie van dien ende des daer uuyt resulteren zal aen haere Hoocheyt scicken om vorder op de apprehensie ende punitie tordonneren, als men bevinden sall te behoren.
Op 36, 37 ende 38e articulen.
Den Raedt heeft wel gedaen refuzerende zynen naem te leenen als hier wordt verhaelt ende off zy daeromme by den sectarisen voor heure parthie geacht ende gehouden wordden, en behoort den Raedt niet leet te wezene off daerop te achtene.
Op 39e articule.
Den Raedt zall hem reguleren zulcx als tegens andere ketters.
Opt quoyer van periclen der stadt Utrecht.
Haer Hoocheyt neempt d'advertissement van den Raedt in goeden ende zal hierop verzien, zulcx als zy zall bevinden te behooren mette beste manieren alst mogelick zall wesen.
Aldus gedaen te Bruessel in den Raedt van Staete, gehouden den......Ga naar voetnoot1) Januarij 1566o stilo curiaeGa naar voetnoot2). Ende was onderteykent B. Berty.
IV.
Instructie voor de Commissarissen van de troebelen in Utrecht, J. Van Lent en A. van GrysperreGa naar voetnoot3). (29 Aug. 1567Ga naar voetnoot4).
Ga naar margenoot+ Instructie voor de commissarissen van wegen ons heeren des coninck gedeputeert ofte te deputeren binnen de landen van herwertsovere om te procederen totten toeslach ende aentastinge van de goeden van de ghene, die hen vluchtich gemaect hebben oft hen bedeckt houden ter oirzake van de torbelen, wederspannicheyden ende ongeregeltheyden in de selve landen geschiet ende gebuert.
In den eersten zullen hun by de pastoirs, ongesuspecteerde officieren ende wethouderen oft andere goede ende
catholycke persoonen in de plaetsen ende quartieren, daer zy zyn oft zullen gecomitteert werden, respectivelyck neerstelycken informeren ende vernemen, oft in de plaetsen ende quartieren daer zy zyn oft zullen gecomitteert werden, eenige zyn, die vertrocken ende vluchtich zyn oft hen bedeckt houden, nyet gebannen wesende, ter oirzake van de voirs, torbelen, wederspannicheden ende ongeregeltheden, mitsgaders van de conspiratien, verbonden, compromissen, settingen, oft smaeldeelingen, contributien, oproerige vergaderingen, int heymelyck oft openbaer, beeldenbrekingen, bederffenissen van kercken ende cloosteren, draginge van wapenen ende dependencien,Ga naar margenoot+ dyer naegevolcht zyn, ende van de ghene, die zy bevinden zullen alsoe gevloden ende gevlucht te wesene oft hen bedeckt houdende ende hen daeraff blycke by depostie van twee getuygen oft van eenen alleene, wesende weerdich van geloove oft anderssins behoirlycken by genouchsamege indicien, zullen (zy) doen toeslaen, aentaesten ende in de handen van Zyne Majesteyt doen stellen alle de roerende ende onroerende goeden, die zulcke vluchtige oft hen bedeckt houdende moegen hebben, ende zullen vindelyck zyn in de voirs. plaetsen, vlecken ende quartieren, doende alle de selve goeden tsy haeffelycke, roerende oft onroerende, by gescryfte ende goede inventarissen, wel particulierlycken stellen, verclarende daerinne de plaetsen daer de voirs. goeden gelegen zyn ende zullen bevonden worden.
Totte bewaernisse van welcke haeffelycke oft roerende goeden de voirs. commissarissen zullen terstont eenigeGa naar margenoot+ committeren, om die te bewaeren, renseigneren ende over te leveren in tyde ende wylen, ende als zy des zullen vermaent worden, ten waere dat de huysvrouwe, kindt oft andere wilde goede, vaste ende genoechsame borchtochte stellen voer de restitutie van de voirs. goeden oft de weerde van dyen, mits welke borchtocht de voirs. commissaryssen zullen die hun moegen laeten volgen de handelinge ende tgebruyck van deselve goeden, doende tot dien eynde daeraff doen rechtveerdige priseringe ende estimatie. Ende aengaende de onroerende goeden, de incommen, profyten ende vervallen van dyen, de voirs. commissarissen zullen totten bewinde ende handelinge van dyen stellen zekere goede catholycke persoonen en-
de dat by provisie ende tertyt zoe zal geordonneert worden.
Indien de voirs. commissarissen verstaan ende wordenGa naar margenoot+ onderricht, dat de voirs. vluchtige oft hen bedeckt houdende eenige goeden hebben in andere quartieren ende jurisdictien, zy zullen daer aff met alle neersticheyt verwittigen ende adverteren de commissaryssen aldaer om gelycke devoir ende toeslach te doen doene.
Ende de voirs. toeslach ende aentastinge inder manieren voirs. gedaen zynde, de zelve commissarissen zullen de voirs. vluchtige oft hen bedect houdende doen dachvaerden by de amptluyden van der plaetsen aen huere leste woensteden ende by openbaere uytroepinge in de prochiekercke oft ter puyen naer de gewoente van de plaetsen, te commen ende persoonlycken te compareren voer mynen heer den hertoge van Alva oft deghene, die Zyne Excellencie daer toe sal committeren, bynnen drie weken daernae eerst volgende, om hem aldaer te commen purgeren, verantworden ende ontschuldigen huere vlucht oft bedeckinge, op peyne dat den selven tyt overstreken zynde ende by heur gebrek, deffault ende onvertooningheGa naar margenoot+. men tegens hen sal procederen, zoe in zulcke zaeke sal bevonden worden te behoiren, welverstaende, indien zy compareren ende hen purgeren van de lasten, die men hen sal willen opseggen oft sal opgeseyt hebben, dat in zulcken gevalle handtlichtinge van alle heure goeden hen costeloos sal verleent worden gelyck in zulcke zake naer recht ende redene sal bevonden worden te behoirene.
Ende ten eynde dat de fiscalen van Zyne Majesteyt in tyts gewaerschuut moegen worden van de zaken, daermede de voirs. vluchtige oft hen bedeckt houdende zullen belast wesen, de voirs. commissarissen zullen Zyne Excellencie overseynden copie van heur informatien ende gebesoingneerde, ende dat bynnen zulcken tyde, naer dat tselve sal volbrocht ende in tsuyver gestelt wesen, dat de voirs. fiscalen tselve moegen hebben acht daegen voer den lesten dach van de voirs. drye geassigneerde oft beteeckende weken, zullen oick overgesonden worden de relatien van de amptluyden, inhoudende goede ende breede specificacie ende verclaringe.
Ende ingevalle dat de voirs. commissarissen yet anders toequaeme ende hen dochte van noode te zyne breedere
instructie te hebbene, om beter totte warachtige kennisse van de goeden van den voirs. vluchtige oft hen bedeckt houdende te commen ende om te volbringen heuren voirs. last, zy zullen daeraff Zyne Excellencie moegen adverteren, om daerinne te versiene, zoe de occurrencien hem occasie geven zullen ende hy zien sal te behoiren.
Gedaen te Bruessele.
V.
Akte, opgemaakt van de insinuatie door den magistraat aan de kerkbesturen, van Alva's bevel tot herstel der kerkgebouwen te Utrecht na den beeldenstormGa naar voetnoot1).
Anno 1568 den XXI February. Op huden is by heren Dirck van Zuylen, ridder, heer vander Sevender etc. als schouth ende Cornelis van der Maeth als eerste borgemeyster der stad Utrecht voirgelesen den kerckmeysters van St. Jacobs, van onser Liever Vrouwen geheten die Gebuerkercke, Ste Geertruyden ende Sinter Niclaeskercken, die guardiaen ende die president van den Minrebroeders, die prior ende procurator van de Predikbroeders, die copie van de missyve van de Hoocheit van den hertoge van Alva, gouverneur van dese Nederlanden van date den XIIIIen deser jegenwoirdiger maent February, by de welcke zyne Excellencie bevelt, dat alle kercken ende cloisteren wederomme opgemaect ende gerepareert worden binnen den tyt van drye maenden eerstcomendeGa naar voetnoot2), die welcke voirs. personen versocht hebben extract uut dvoirs. copie, om hen in als naer den inhouden der selver te reguleren, die hen gegost ende gelevert is.
(Archief Heereman van Zuydtwyck; Archives Générales du Royaume, Bruxelles; Rijks- en gemeente-archieven in en te Utrecht.)
Inhoud.
Blz. | |||
---|---|---|---|
Inleiding | 63 | ||
I. | Stukken uit het proces van Adriaen de Wael van Vronesteijn. | ||
A. | Defensie van Adriaen de Wael van Vronesteijn, gevolgd door Additiën op deze Defensie | 88 | |
B. | Getuigenissen over Adriaen de Wael van Vronesteijn, voorafgegaan door een Memorie om deze stukken in de juiste volgorde te lezen | 148 | |
C. | Overige getuigenissen over Adriaen de Wael van Vronesteijn | 194 | |
II. | Verhoor van Jan van Amerongen | 204 | |
III. | Verklaringen van verschillende personen over details van den Beeldenstorm van 1566 te Utrecht | 209 | |
IV. | Stukken betreffende Philips Evertsz in de Kelck | 211 | |
V. | Getuigenissen van meerdere leden der stedelijke regeering privé, afwijkend van hunne collegialiter gedane verklaring | 215 | |
Bijlagen | 226 |
- voetnoot1)
- Vgl. Cat. Arch. der gem. Utrecht I, blz. 2.
- voetnoot2)
- Marcus, Sententiën van Alba, blz. XIX en XX. Vgl. Vroedschapsresolutie 6 Juni 1775.
- voetnoot3)
- Van der Monde's Tijdschrift van Utrecht VIII (1842), blz. 124.
- voetnoot4)
- Vgl. Cat. Arch. der gem. Utrecht, Suppl., blz. 117. (Akte van 23 Mei 1562.)
- voetnoot1)
- Hooft en Brandt geven niets over den beeldenstorm te Utrecht, wat niet en niet uitvoeriger door Bor wordt medegedeeld.
- voetnoot2)
- Eerste stuk. De Hervorming in de stad Utrecht van 1566-1577 in: Arch. voor kerkel. Gesch. XVI (1845), blz. 349.
- voetnoot3)
- J.J. Dodt van Flensburg, Archief V, blz. 338-364.
- voetnoot4)
- Medegedeeld door Jhr. G.L.F. van Kinschot in Cod. Dipl. Neerl. v.h. Hist. Gen. 2e Serie, II, 2 (1853), blz. 67-192, gevolgd door Crimineele Sententiën 1568-1570 en Extracten uit het Buurspraakboek, blz. 193-243.
- voetnoot5)
- Kron. Hist. Gen. XIV (1858), 3e serie, 4e deel, blz. 234-288.
- voetnoot6)
- Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XXV (1904), blz. 1-258. Dodt had in 1838 (Arch. I) en G.W. Beger in den Utr. Volksalmanak van 1850, 1851, 1853 en 1854 reeds eenige fragmenten uit deze Kroniek in het licht gegeven, die resp. op de jaren 1574 en 1568-1570 betrekking hadden.
- voetnoot1)
- Arch. voor kerk. gesch. XVI (1845), blz. 399.
- voetnoot2)
- Bor, B II, fol. 64.
- voetnoot1)
- Utrechtsche Kroniek van 1566-1576, blz. 32.
- voetnoot1)
- Blz. 204.
- voetnoot2)
- Blz. 211.
- voetnoot3)
- Blz. 210.
- voetnoot4)
- Blz. 165.
- voetnoot5)
- Blz. 222.
- voetnoot6)
- Blz. 225.
- voetnoot7)
- Afgedrukt bij Dodt, Archief V, blz. 338. De 19 Artikelen zelve bij Bor, B. 4, fol. 153.
- voetnoot8)
- Men zie: W.G. Brill, Betwiste bijzonderheden, blz. 78; R. Fruin, Het voorspel van den 80-jarigen oorlog, blz. 202; D. Jacobs in de Tijdspiegel 1906, III, blz. 80 en de vele daar opgegeven litteratuur. R. van Roosbroec, Het Wonderjaar te Antwerpen (1930), legt er nadruk op (blz. 5), dat lokale invloeden overal een gewichtige rol hebben gespeeld en stelt voor Antwerpen vast (blz. 39), dat de beeldenstorm daar plaats had volgens een bepaald plan, beraamd door zekere aanhangers van de nieuwe religie uit de gegoede kringen.
- voetnoot1)
- E.C.G. Brünner, Die dänische Verkehrssperre und der Bildersturm in den Niederlanden, Hans. Geschichtsbl. Bnd. XXXIII (1928), S. 97. ff. Vgl. Hand. Maatsch. der Nederl. Letterk. 1929-1930, blz. 35. Afwijzend hiertegenover: Van Roosbroeck, t.a.p. blz. 30, noot 1.
- voetnoot2)
- Citaat bij Brünner.
- voetnoot3)
- Blz. 33.
- voetnoot1)
- Marcus, blz. 29, 111 en 112.
- voetnoot2)
- Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 271, 272, 273 en 274.
- voetnoot1)
- Hierachter, blz. 123/4, 171 en 173.
- voetnoot2)
- Men vgl. ook de opmerking van Royaards, hiervoor, blz. 68; en hierna blz. 207.
- voetnoot3)
- Blz. 88-203.
- voetnoot4)
- Het N. Ned. Biogr. Wb. V noemt foutief het jaar van zijn huwelijk (1545) als geboortejaar.
- voetnoot5)
- Het Huis ter Lee, ook geheeten het Huis te Lienden of te Lijnden, bij Kesteren. - Te Water, Hist. v.h. Verbond en Smeekschrift, III blz. 367, deelt mede, in een genealogie in de collectie Van Spaen aangeteekend gevonden te hebben, dat De Wael in 1545 ‘een vergifnisbrief van Keizer Karel ontfing, die hem verleend werdt, omdat hij, ten tijde der wervinge van Maarten van Rossum, in Gelderland en op het huis ter Leede geboren was’. In het archief Heereman van Zuydtwyck komt de aanteekening voor, dat hij ‘is gebooren op het huys ter Lee ende te Keysteren in het landt van Gelder kersten gedaen, naer luyt des remissi-briefs van den (24 Marty 1545, veranderd in:) laetsten December 1544’.
- voetnoot6)
- Dochter van Frederik de Voocht van Reynevelt en Margriet Laurensdr. van Beest. - Huw. voorw. 17 Nov. 1545 (Arch. Heereman v. Zuydtwyck).
- voetnoot1)
- Concept-akte van de hand van Adriaen, zonder datum. (Arch. Heereman v. Zuydtwyck.)
- voetnoot2)
- Aldus de huwelijksvoorwaarden. Een van c. 1572 dateerende verklaring van Beatrix' broers Hendrik, burgemeester van Utrecht, en Willem, in afschr. aanwezig in het archief Heereman v.Z., vermeldt, dat zij mee ten huwelijk gebracht heeft: ‘Tien merghen lants of daeromtrent gelegen tot Jutphaes, noch ses merghen lants mit een boemgaert daerop staende tot Werckhoven, noch die helfte van omtrent achtien merghen lants gelegen by Woerden, genaemt Rynevelt, noch omtrent vier merghen velts ende veens geleghen in de Ridderveenen’, wat overeenkomt met de opgave, die de ontvanger van de confiscatiën in 1572 doet, wanneer de kinderen De Wael de goederen hunner moeder, die tegelijk met die van hun vader geconfiskeerd zijn, terugeischen.
- voetnoot3)
- Het Kerspel Jutfaas, Geschiedk. aanteekeningen uit nagelaten geschriften... van Mgr. (G.W.) van Heukelum... bewerkt door A.E. Rientjes, (Hilversum 1910-11), blz. 77.
- voetnoot1)
- Te Water, Verbond en Smeekschrift III, blz. 364 en IV, blz. 21.
- voetnoot2)
- Utr. Kroniek, blz. 70. Over zijn verblijf op Vredenborch, blz. 227, noot.
- voetnoot3)
- Suppl. à l'histoire des guerres civiles de Flandre sous Philippe II (de F. Strada)... contenant les procès criminels de Lamorald comte d'Egmont et de Philippe de Montmorency, comte de Hornes... Amst. 1729, 1, p. 240.
- voetnoot1)
- Cod. dipl. Neerl. v.h. Hist. Gen. 2e Serie, II, 2, blz. 119 en 121.
- voetnoot2)
- T.a.p. blz. 161 en 164; Utr. Kron., blz. 80.
- voetnoot3)
- Marcus, blz. 324.
- voetnoot4)
- Utr. Kroniek, blz. 81; hierna blz. 79 noot. Vgl. Navorscher, dl. 71 (1922), blz. 206. - Over De Waels grafsteen, zie Maandbl. Gen. Herald. Gen. ‘de Nederl. Leeuw’ 1931, blz. 217. Afbeelding in het hs. Van Engelen, III fol. 27 (Bibl. Gem. Arch. Utr.).
- voetnoot1)
- Te Water, III, blz. 366; V.d. Aa, Biogr. Woordenb.; Royaards in Arch. voor kerk. Gesch. XVI (1845), blz. 377.
- voetnoot2)
- Zijn kinderen geven later, in een request aan den Koning, waarbij zij de in beslag genomen goederen hunner ouders terug verzoeken, zelfs de voorstelling, dat hun vader ‘deur liste van eenygen daertoe gebracht ende misleyt es geweest, dat hy, nyet wel wetende wairtoe die saecken tendeerden, de voorscr. eerste onderteyckeninge mede gedaen heeft, om eenyge zyne andere zaicken gecomen wesende in Brabant’.
- voetnoot1)
- Vier jaren vroeger had de Buurkerk hem, ‘om zonderlinge weldaden, die hij die zelffde kerk tot onderhoudenisse van dien gedaen heeft ende noch in toecomenden tijden zall moegen doen’, een ingang verleend tot zijn grafstede in het priesterkoor. (Charter van 3 Jan. 1562 in het Arch. Heereman v. Zuydtwyck.)
- voetnoot1)
- Hierna blz. 99: Defensie, artt. 54-58.
- voetnoot1)
- Hierna blz. 116: Defensie, artt. 133-140.
- voetnoot2)
- Vervolg op het Recueil van Hopperus, Bijdr. en Med. v.h. Hist. Gen. XIII (1892) blz. 133.
- voetnoot3)
- Zie hiervóór blz. 75.
- voetnoot1)
- Wittert v. Hoogland, De Utr. Ridderhofsteden I, blz. 295. - De genoemde requesten en daarop betrekking hebbende correspondentie tusschen den Raad der Beroerten en den Ontvanger van de Confiscatiën in Utrecht bevinden zich in het Arch. Heereman v. Zuydtwyck.
- voetnoot2)
- De inventaris van het archief Heereman van Zuydtwyck zal binnen afzienbaren tijd gereed zijn. Een al te beknopte beschrijving verscheen reeds vroeger in de Veröffentlichungen der Historischen Kommission der Provinz Westfalen: Inventare der nicht staatlichen Archive der Provinz Westfalen, Band II Regierungsbezirk Münster, Heft 1, Kreis Tecklenburg. Münster i.W. 1903.
- voetnoot1)
- Het verlies kan hersteld worden uit een der onder c. genoemde losse stukken.
- voetnoot2)
- Afgedrukt bij Bor, B. II, fol. 67 vs. - De hier onder 2, 4 en 5 genoemde stukken worden hierachter niet gepubliceerd.
- voetnoot1)
- Arch. voor kerk. Gesch. XVI, blz. 453-457.
- voetnoot2)
- 3e Serie, 4e deel, resp. blz. 210-213, 280-281 en 246-261.
- voetnoot3)
- Ook de voorafgaande stukken in den band zijn door dorsale letters gemerkt, n.l. AA-GG, QQ en SS. Behalve het aanstonds te noemen stuk, gemerkt met M, missen de overige stukken een dergelijke dorsale letter.
- voetnoot4)
- Rijksarchief Utrecht, Archief der Staten, no. 224: Stukken door de stad aan den procureur generaal te Brussel overgegeven in het proces over de troebelen.
- voetnoot1)
- Er werd alleen vermeld: ‘deze stukken zijn gevonden onder de papieren van wijlen den heer L.E. Bosch zonder opgave aan welk archief zij ontleend zijn’.
- voetnoot2)
- Van de rekeningen der kloosterkerken is niets over. Die van de Buurkerk werden afgedrukt bij J. van Liefland, Utrechts Oudheid, blz. 47 e.v., waar tevens het genoemde bezwaar blijkt. Van de St. Jacobskerk bestaan (o.a.) nog de rekeningen van 1566/7, 1570/1, 1572/3; van de St. Nicolaaskerk: 1571/2 e.v.; van de St. Geertenkerk 1566-1570, 1572 e.v.
- voetnoot1)
- Zie over Adriaen de Wael v. Vronesteijn Inleiding, blz. 74.
- voetnoot2)
- De ten laste legging zelve troffen wij nergens aan. In het kort de gronden van Adriaens veroordeeling bij Marcus, Sententien en Indagingen ... van den hertoch van Alba, blz. 324. Zie Inleiding, blz. 77.
- voetnoot3)
- Vgl. de Verbalen van de Commissarissen van de troebelen (Codex Dipl. Neerl. v.h. Hist. gen. 2e Serie II 2) blz. 119: ‘Op... den XXVI Febr. (1568) hebben wij commissarissen, volgende den appointementen van de Exc. van den hertoch, heer Gerrit van Renes en Adriaen de Wael, procureur ende advocaet gegost ende henl. by een pander van deze hove zekere article tot haerl. laste, uyt onze informatien getoegen, doen behandtreycken, omme daerop binnen zes daegen peremptoerlick te zeggen, vermoegens die relatie van den pander daer van zynde in date als voors. es, ende dat all naedat zy daerop in persoen gehoert waren.’ - en blz. 121: ‘Opten VI Martii hebben gedient Renes ende Wael van huerl. antwoorde, ende zoe die scryfturen groet waren omme te grosseren ende den gevangens voor te lezen, hebben wij bij henluyden die doen teyckenen den XI Martii.’
- voetnoot4)
- Over Mrs. Johan van Lent en Anthonis van Grysperre, zie Cod. Dipl. Neerl. 2e Serie, II, 2, blz. 67 en V. der Aa, Biogr. Woordenboek. Hun instructie als commissarissen van de troebelen, hierna afgedrukt als Bijlage IV.
- voetnoot1)
- Bedoeld wordt: ‘ware Adriaen er niet als eenige verdediger geweest.’ Het woord ‘gedaen’ komt in een dergelijk verband verder op nog tweemaal voor (blz. 157 en 195). Men schijnt de beteekenis te moeten zoeken in de richting van gedaan hebben = gedaan gekregen hebben, niet meer bezig zijn, er niet meer zijn.
- voetnoot1)
- 25 en 26 Augustus 1566.
- voetnoot2)
- De week vóór 7 April.
- voetnoot3)
- Herman, graaf van Rennenberch, heer van Zuilen en Oldenhoorn. Na den dood van Schenk van Tautenburch (1580) werd hij door den Koning tot aartsbisschop benoemd, welke keuze de Paus echter niet bekrachtigd heeft. Hij stierf in 1585. Drakenborch, Aanhangsel op de Kerkelijke Oudheden van Nederland, blz. 111, Fr. Dusseldorpius, Annales, Inleiding, blz. LXXX.
- voetnoot4)
- Volgens Drakenborch, t.a.p.: 9 April 1566.
- voetnoot5)
- 3 April 1566. Blok, Gesch. v.h. Nederl. Volk, II2, blz. 26.
- voetnoot6)
- Hendrik van Brederode. Zie over hem: Van Hall, Hendrick, graaf van Brederode.
- voetnoot1)
- Het z.g. ‘Smeekschrift der Edelen’ van 5 April 1566.
- voetnoot2)
- Adr. de Wael v. Vronesteijn komt inderdaad voor onder de verbonden edelen, zie de lijst afgedrukt door Te Water: Verbond en Smeekschr. der Edelen IV blz. 21. Vgl. over het tot stand komen van zijn onderteekening, ook Inleiding, blz. 78, noot 2.
- voetnoot3)
- Gerrit Hermansz. van Sijn, ook geheeten Gerardus Hermannus a Rijger. Zie zijn getuigenis over Adr. de Wael, hierna, blz. 151.
- voetnoot4)
- Op de ridderhofstad Vronesteijn, in het Nedereinde van Jutfaas. Over dit huis zie Tegenw. Staat van Utrecht, II, blz. 179 en Van Heukelum-Rientjes, Het Kerspel Jutfaas, blz. 74-83.
- voetnoot1)
- Vgl. de getuigenissen van Jan Stevensz., blz. 153, Mattheus van Woerden, blz. 159 en Bijlagen I en II.
- voetnoot2)
- = oyt, ooit.
- voetnoot3)
- Wat hiervoor (artt. 5 en 6) vermeld werd, beschouwt Adriaen blijkbaar niet als onderteekening van een verbond of confederatie. Zie artt. 7, 71 en 141.
- voetnoot4)
- Deze jongere broer van Adriaen woonde binnen de stad, op de Plompetorengracht. Hij was gehuwd 1o. met Cornelia van Renesse van Moermont, 2o. met Maria van Winssen. Van Nov. 1577-Oct. 1578 schepen en van Oct. 1579-Dec. 1580 raad.
- voetnoot1)
- De geuzenhoed was grijs van kleur.
- voetnoot2)
- Wijnkooper. Hij komt in de Kameraarsrekeningen meermalen voor als leverancier van wijnen voor den stadswijnkelder.
- voetnoot3)
- Procureur van Adr. de Wael, cfr. art. 29 en passim. Woonde aan de zuidzijde van het Oudkerkhof in ‘Den Engel’, tegenover de herberg ‘De Wildeman’.
- voetnoot4)
- Een bedelnap en een gouden of zilveren penning met het bekende opschrift ‘en tout fidelles au roy iusques a porter la besase’ droegen de Geuzen, deelnemers aan het Verbond, als kenteeken. Blok, II2 blz. 28. Zie eenige dezer geuzenpenningen beschreven en afgebeeld in de Vrije Fries, deel 20, blz. 261-309 en Maandblad voor Munt- en penningkunde 1914, blz. 7, 9-11. Exemplaren zijn aanwezig in het Kon. Penningkabinet, 's-Gravenhage.
- voetnoot1)
- Brug over de Oude Gracht, ter plaatse van de tegenwoordige Bakkerbrug.
- voetnoot2)
- Op den huize Vronesteijn.
- voetnoot3)
- Knevelspeet = een soort jachtspriet.
- voetnoot1)
- Waarschijnlijk een jachtwapen. Het woord schijnt onbekend.
- voetnoot2)
- St. Bartholomeus-dag: 24 Augustus.
- voetnoot3)
- Vgl. het getuigenis van Soetmonts vrouw en dochter, hierna blz. 183.
- voetnoot4)
- Vgl. voor de volgende gebeurtenissen: het getuigenis van Jan Soetmont, blz. 149, Aeltgen Gerritsdr., blz. 153 en Evert Scram, blz. 154.
- voetnoot1)
- Deze brug over de Vaart (Vaartsche Rijn) verbond het Over- en Nedereinde van Jutfaas. Zij wordt reeds in 1472 vermeld (Tegenw. Staat v. Utrecht, II, blz. 375). - Op de brug was mede aanwezig Mattheus van Woerden, koster en secretaris in Jutfaas. Zie zijn getuigenis, blz. 159.
- voetnoot2)
- = noodigt.
- voetnoot3)
- ‘Schele Gerrit’. Vgl. het getuigenis van Mattheus van Woerden (blz. 159), waar hij beschreven wordt als ‘een scheel man’. Zie hierna art. 54, noot 4. Kist, Ned. Arch. voor kerk. Gesch. XIII (1842) blz. 39 e.v. vereenzelvigt hem met mr. Gerrit, door P. Bloccius genoemd: ‘Gerardus, predicant van den machtigen Heer van Brederode’, met Gerhardus Culemburgicus die in 1568 op de eerste synode der Nederl. Kerken onder het Kruis te Wezel aanwezig was, tenslotte met Gerardus van Cuilenburg, een der eerste predikanten te Zierikzee. Vgl. verder Ned. Arch. voor kerk. Gesch. XIV (1843) blz. 298 en XIX (1848) blz. 187 en 192 en de daar aangehaalde litteratuur.
- voetnoot1)
- Dicht op een, vlak achter elkaar.
- voetnoot1)
- Zie over haar blz. 153, noot 4.
- voetnoot2)
- Vgl. zijn getuigenis, blz. 154.
- voetnoot1)
- 25 Aug. 1566.
- voetnoot2)
- ‘De bomgaert van den Lantcommandeur’. Zie noot 3 bij Brugmans, Utrechtsche Kroniek, blz. 27 (Bijdr. en Meded. Hist. Gen. Dl. 25).
- voetnoot3)
- Vlak aan den weg.
- voetnoot4)
- Hier wordt de mededeeling van de Utrechtsche Kroniek blz. 27, dat buiten de Tolsteegpoort in genoemden boomgaard ‘tot twee ofte drie reysen’ gepredikt is, bevestigd. Bor noemt alleen de predicatie van den 18en Augustus. Bovenbedoelde predicatie wordt een week later gehouden. De predikant was ‘een verlopen monninck van Middelburg, geboren sijnde van Utrecht, Schelen Gerrit genaempt’ (Utr. Kroniek blz. 28). Hij wordt genoemd bij Marcus, Sententien en indagingen van den hertog van Alba, blz. 29 in het vonnis van Neel Spaens, die hem herbergde. Zie ook hiervoor, art. 35, noot 3.
- voetnoot1)
- Defensie A heeft hier: ‘off’.
- voetnoot2)
- Mr. Willem van Diemen, raad in het Hof van Utrecht. Hij nam in de roerige Augustusmaand van 1566, bij afwezigheid van den voorzitter, het presidentschap waar. Bor, B. II fol. 64 en B.V fol. 216. Zie over hem: Kronyk v.h. Hist. Gen. 1858, blz. 265-267.
- voetnoot3)
- Aan den Springweg, tegenwoordig het Militair Hospitaal.
- voetnoot1)
- Hij wordt genoemd Codex Dipl. 2e serie, II, 2, blz. 89 en 173.
- voetnoot2)
- In 1567 had Adriaen ‘voor verscheydene richters’ ‘diversche processen’ hangen. Cfr. Cod. Dipl. 2e serie, II, 2, blz. 89/90 en 115 en hierna artt. 142, 190 en 192.
- voetnoot3)
- Anders in E. Scrams getuigenis, blz. 156.
- voetnoot4)
- Inderdaad trokken de sectarissen na het sermoen de stad binnen, waar zij in de Buurkerk, de St. Jacobskerk, de Minderbroeders- en de Predikheerenkerk altaren en beelden vernielden. 's Avonds te voren had de St. Geerten het moeten ontgelden. Daags daarna - 26 Aug. - trof de St. Nicolaaskerk en opnieuw de St. Geerten hetzelfde lot. Cfr. Utr. Kroniek blz. 29-34.
- voetnoot5)
- Vgl. voor het volgende de getuigenissen van E. Scram, blz. 156, Aert van Buesichem, blz. 160.
- voetnoot6)
- Vóór de toegangen tot de immuniteiten der kapittelen lagen ijzeren roosters, om varkens en ander losloopend vee te weren. Vgl. Muller, Oude huizen te Utrecht, (ed. 1911) blz. 11, Schetsen uit de middeleeuwen, blz. 169 en Moll, Kerkgesch. II 3, blz. 152.
- voetnoot1)
- Jan van Zuylen van Nyevelt, zoon van Jacobus, geb. c. 1527, studeerde te Leuven en Luik, werd 9 Nov. 1549 benoemd tot kanunnik ten Dom (Res. v.h. Domkapittel). In het getuigenis van Aert van Buesichem van 24 Sept. 1567 (hierna blz. 160) wordt hij vermeld zonder de toevoeging ‘zaliger’. Hij zal dus gestorven zijn tusschen dien datum en 26 Febr. 1568.
- voetnoot2)
- Aert v. Buesichem, zie hierna blz. 160; Aelbert v.B., neef (neveu) van Aert.
- voetnoot3)
- J.v. Nyvelts huis stond op het Maria-Kerkhof. Cfr. art. 73.
- voetnoot4)
- De abdij Oudwijk, gesticht in het begin der 12e eeuw, lag ten Oosten van de stad. In 1584 werd zij afgebroken. Het gebied der abdij, het Oudwijkerveld geheeten, strekte zich ongeveer uit ten Noorden tot de tegenwoordige Biltstraat, ten Oosten tot de Oostbroeksche laan, ten Zuiden tot den Minstroom en ten Westen tot den Maliesingel.
- voetnoot5)
- Maria de Wael van Vronesteijn, dochter van Willem de Wael v. Vronesteijn en Heylwich van der Borch.
- voetnoot1)
- Juister: Adriaens schoonzuster Antonia de Voocht van Rijneveld, weduwe van Jan Valkenaer. Zie art. 66.
- voetnoot2)
- ‘by my - leenen’, deze woorden ontbreken in defensie B.
- voetnoot3)
- Stroosteeg. Het huis heette Stroyenborch. Van der Monde, Pleinen, straten en stegen van Utrecht, III, blz. 304.
- voetnoot4)
- Zadelstraat.
- voetnoot1)
- Jan Bol Goertsz., van Oct. 1539-Oct. 1541, van Nov. 1542-Nov. 1544, van Oct. 1550-Oct. 1551, van Oct. 1557-Oct. 1560, van Jan. 1562-Oct. 1563 en van Nov. 1567-Nov. 1568 schepen, van Nov. 1544-Nov. 1548 en van Nov. 1568-Oct. 1575 raad, van Oct. 1560-Jan. 1562 kameraar, van Oct. 1563-Nov. 1567 burgemeester. Hij was gehuwd 1o. met Alith Jansdr. van Ede, 2o × Adriana van Ysselsteyn. Hij overleed 1576 of 1577.
- voetnoot2)
- Versta: bij.
- voetnoot3)
- Cfr. Utrechtsche Kroniek blz. 30 en 31.
- voetnoot4)
- Cfr. Bor, B. II, fol. 64, in het kort weergegeven door de Utrechtsche Kroniek, blz. 30 noot. Zie ook de daar aangegeven litteratuur. Men kwam dit uitstel van acht dagen overeen, opdat de Raad tijd zou hebben aan de Landvoogdes en den Prins van Oranje instructies te vragen. Ondanks de belofte der sectarissen, aan burgemeester Bol afgelegd, werden denzelfden dag, 's middags, de Buurkerk, de St. Jacobskerk, de Minderbroeders- en de Predikheerenkerk geplunderd. Cfr. Utrechtsche Kroniek blz. 31 en 32. Genoemde Kroniek noemt abusievelijk een tijd van vier dagen.
- voetnoot1)
- Waarschijnlijk Johan van Grimbergen, genaamd Aldenboeckum, drost van Wisch. Hij was gehuwd met Clara Torck, dr. van Willem en Josina van Nyenrode en hertrouwde na 1567 met Johanna van Amstel van Mijnden (Ms. Polvliet, berustend bij ‘de Nederl. Leeuw’ te 's-Gravenhage).
- voetnoot1)
- Defensie A heeft: vlus = nog straks, zoo juist, n.l. de belofte gedaan aan burgermeester Bol. Zie art. 72.
- voetnoot2)
- Cfr. artt. 5, 6 en 15.
- voetnoot3)
- ‘Omme tconvent te beschermen, als hij seijde’, voegt Aert van Buesichem toe aan zijn relaas over deze gebeurtenissen, dat overigens denzelfden inhoud heeft als het bovenstaande.
- voetnoot4)
- Maandag 26 Augustus. Vgl. voor het volgende de getuigenissen van Evert Scram, blz. 157, Mr. Gijsb. Jansz., blz. 162.
- voetnoot1)
- Op de Plompetorengracht.
- voetnoot2)
- Josina, dr. van Jan Ruysch Alphersz. († April 1588). Johan van Renesse van Cuylenborch, zoon van Johan v.R.v.C. en Geertruid van Eemskerk overleed in 1570.
- voetnoot3)
- Volgens Bor, B. II, fol. 64vs. ten getale van vijf à zeshonderd.
- voetnoot4)
- De Donkerstraat verbindt den Steenweg met de Zadelstraat, waarin zij niet ver van de Maria-plaats uitmondt.
- voetnoot5)
- Vgl. het getuigenis van A.W. Sol, blz. 163, Oth. Petersz., blz. 165.
- voetnoot6)
- Dit ‘neen’ slaat alleen op de laatste vraag (art. 90). Op de eerste vraag moest ‘ja’ geantwoord worden, als blijkt uit noot 3 en art. 94.
- voetnoot1)
- Vgl. voor het volgende: de getuigenissen van E. Scram, blz. 158, Lambert Jansz. van Asperen, blz. 161, Oth Peters., blz. 165, G. Benninck, blz. 166.
- voetnoot2)
- Gerrit van Renesse van Wulven, geb. 1509, vierde zoon van Jan v. Renesse, heer van Wulven († 1530) en Alida Freys van Kuinre, Vrouwe van Wilp. Na raadsheer in het Hof van Holland geweest te zijn, werd hij in 1560 raadsheer in het Hof van Utrecht. Volgens Te Water III, 246 was hij lid van het compromis, ofschoon zijn vonnis (Marcus 323) hierover zwijgt. Wegens deelneming aan de troebelen werd hij op 25 Aug. 1568 voor 't Kasteel Vredenborch te Utrecht onthoofd (Utr. Kroniek 80). De bewering van het Nieuw Nederl. Biogr. Woordenb. V 589, dat Gerrit v.R. zich bij den beeldenstorm van 1566 te Utrecht onzijdig hield, schijnt blijkens zijn optreden bij de Mariakerk niet houdbaar. I.M.J. Hoog noemt hem onder de martelaren der Hervorming (Ned. Arch. v. Kerkgesch., Nieuwe Serie I, blz. 106 no. 157).
Vgl. verder over hem: Marcus, 107, Te Water, III 246-250 en de daar opgegeven litteratuur, Utr. Kroniek, 43, 70, 80, Codex Dipl. v.h. Hist. Gen., 2e serie II, 71, Kroniek v.h. Hist. Gen. 1858, derde serie, IV 266, 267, 268, 272, 277, 278, V.d. Monde's Tijdschrift, 2e serie I, 35 v.v.
- voetnoot3)
- Jan v. Renesse, heer van Wulven en Wilp, geb. omstreeks 1537, zoon van Jan v.R. de Jonge, heer van Wilp en na 1540 ook heer v. Wulven (den broer van bovengenoemden Gerrit v.R.v.W.) en Alida v. Bronckhorst v. Batenburg. Hij wordt bij Bor niet genoemd als deelnemer aan den beeldenstorm, trad daarentegen tweemaal als bemiddelaar van de regeering op: de eerste maal op 25 Aug. met burgemeester Bol e.a., waarbij de sectarissen een uitstel van acht dagen beloofden (zie boven art. 72 en Bor, B. II, fol. 64), de tweede maal op 26 Aug., toen hij - ditmaal zonder medegedeputeerden - een uitstel van vier dagen beloofd kreeg (zie art. 102, Bor, B. II, fol. 64 vs.). Hij werd door Alva verbannen den 17 Aug. 1568. Marcus, 106, 109, waar hij als beeldenstormer voorkomt. Vgl. verder over hem: Te Water, III 250, Utr. Kroniek, 57 laatste helft van noot 5, Kroniek v.h. Hist. Gen. 1858, 246-261, 273-275.
- voetnoot1)
- Adriaen bedoelt te zeggen: Een dergelijk bedrijf is niet de strekking geweest van het compromis.
- voetnoot2)
- Hier wordt gedoeld op de stichting van de St. Marie door keizer Hendrik IV en bisschop Conrad, in 1081.
- voetnoot1)
- N.l. op de Stadt-Plaetse, vóór 't stadhuis. Vgl. het getuigenis van C.v. Malsen, blz. 167, en J.M. van der Meer, blz. 168 en Loeff van der Haer, blz. 196.
- voetnoot2)
- Bor, B. II, fol. 64 vs. Jan v. Renesse v. Wulven (over hem blz. 108 noot 3) trad als bemiddelaar op.
- voetnoot3)
- 24 Augustus. Het Antwoord van de stad op de 19 Artikelen (Dodt, Arch. V), de Utr. Kroniek, blz. 29 en Bor, B. II, fol. 63 vs. noemen op dezen dag alleen de St. Geertenkerk.
- voetnoot4)
- Inderdaad volgde op denzelfden dag - 26 Aug. - een beeldenstorm in de St. Geerten- en St. Niclaeskerk. Bor, B. II, fol. 64 vs. Utr. Kroniek, blz. 34, Inleiding, blz. 69 en beneden artt. 110-112 en 159.
- voetnoot1)
- Vgl. de getuigenissen van H. Valckenaer, schepen, V.d. Vecht en Bol, burgemrs. en v. Abcou van Meerten, schepen, resp. blz. 196, 199 en 201.
- voetnoot2)
- Vgl. het getuigenis van Frederik Uuten Ham, blz. 164.
- voetnoot3)
- Vgl. het getuigenis van Dirck Jaspersz., blz. 164.
- voetnoot1)
- Defensie A heeft: men (?).
- voetnoot2)
- Vgl. de verklaring van Aert Thonissen, kistemaker, dat De Wael met Steven van Zuylen en Cornelis van Nyenrode ‘in St. Nyclaeskerke gewest is, als men de beelden daer brack ende aldaer gesprocken ende gecommuniceert heeft mit Cather, Floer de scheymacker en Jille Spaens, beeldebreckers’ (Kron. Hist. Gen. XIV, 1858, blz. 272).
- voetnoot3)
- Vgl. het getuigenis van Frederik Uten Ham en Dirck Jaspersz., blz. 164, G. Benninck, blz. 166, A. Mouthaen, blz. 169, Loef van der Haer, blz. 196.
- voetnoot1)
- De vijf kapittelkerken.
- voetnoot2)
- Vgl. art. 185 en de acte van prelaten en kapittelen der vyf Godshuizen, hierna afgedrukt blz. 180.
- voetnoot3)
- Dit woord alleen in Defensie A.
- voetnoot4)
- Vgl. de getuigenissen van E.v. Selck, blz. 176, Jacob Claesz., blz. 177, en E. Scram, blz. 177.
- voetnoot1)
- Vgl. art. 205.
- voetnoot2)
- Cornelis van der Maet, van Dec. 1545-Nov. 1548, van Oct. 1550-Sept. 1552 van Nov. 1555-Oct. 1557, van Oct. 1560-Nov. 1567, van Nov. 1568-zijn dood in 1576 of 1577 schepen, van Nov. 1548-Oct. 1550, van Nov. 1553-Nov. 1555, van Oct. 1557-Oct. 1560 en van Nov. 1567-Nov. 1568 burgemeester, van Sept. 1552-Nov. 1553 raad. Hij was gehuwd met Mechtelt van Westrenen.
- voetnoot3)
- Uitvoeriger Resol. Staten v. Utr. 6 Octob. 1566: de sectarissen werden door de Staten verwezen naar den Prins van Oranje; zij verzochten echter dat de Staten de reiskosten voor hun afgevaardigden zouden dragen en hunnerzijds ook eenige gedeputeerden zenden. De Staten gingen hiermede accoord en benoemden Adriaen de Wael van Vronesteijn, Cornelis van der Maeth en op verzoek der sectarissen Johan van Renesse, heer van Wilp. Van de zijde der hervormden werden twee afgevaardigden aangewezen. - Over het consulteeren van de Hertogin wordt in de Resolutie niet gesproken. Vgl. hierna blz. 201 en 203.
- voetnoot4)
- In de kameraarsrekeningen van de stad is hieromtrent niets te vinden.
- voetnoot1)
- Den 27 Aug. 1566 werd bij het accoord tusschen de Staten van Utrecht en de Hervormden de St. Jacobskerk aan de laatsten afgestaan. Bor, B. II, fol. 71 vs. Den 6en September werd dit accoord te niet gedaan en de kerk weder ontruimd. Ibid. fol. 72.
- voetnoot2)
- Cfr. Utr. Kroniek, 34, 36 en vorige noot.
- voetnoot3)
- Om hen van de andere kerken af te houden.
- voetnoot4)
- Defensie A heeft: reijsen (!)
- voetnoot5)
- Herman van der Vecht en Jan Bol.
- voetnoot1)
- Zie blz. 102, noot 4.
- voetnoot2)
- Het blijkt niet, welke predikant hier gesproken heeft.
- voetnoot1)
- Hubertus van Schaick. Vgl. zijn getuigenis, hierna, blz. 195.
- voetnoot1)
- In Defensie A is het woord niet te ontcijferen. Moet men wellicht lezen: ‘eerder’?
- voetnoot2)
- ‘Als voorbedacht - werden’. Defensie A had eerst: ‘in zyn handt niet en hefft’; doorgehaald.
- voetnoot3)
- Ridders van de orde van het Gulden Vlies.
- voetnoot4)
- Anthonis van Lalaing, graaf van Hoogstraten, heer tot Cuilenborch etc., stadhouder generaal van Holland, Zeeland, Friesland en van de stad en de landen van Utrecht. Verbannen bij vonnis van 28 Mei 1568 (Marcus, 70).
- voetnoot5)
- Dit woord ontbreekt in Defensie B.
- voetnoot6)
- Welk van De Waels vele processen hier bedoeld is, blijkt niet. - Niet in overeenstemming met De Waels ontkenning, schijnt de verklaring van heer Gerri. Bosch (Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 264): ‘dat Adr. de Wael jegens een ander geestelyck persoen geseyt heeft in Junio ofte Julio LXVI: “ghy papen, ghy en sult gheen noot hebben, maer die beedelaers, die cappers, die moeten ewech”; ende dat corts wat nyeus gebueren zoude; ende dat, treckende uyt zijn tasse drie ofte vier brieven, ende dieselve verthoenende, seyde: “wist gy wat die brieven inhielen, ghy sout verwondert wesen; kent ghy die grave van Hoorn ende Hoecstraeten harde wel?” ende dat alzoe hy getuyghe zeide: neen, de voers. Adr. Adr. de Wael slaende mit zijn handt opte brieven, zeyde: “wist ghy wat ze inhielden, ghy soudet u verwonderen”.’
- voetnoot1)
- Volgens de getuigenissen van C. van Malsen, blz. 167, en J.M. van der Meer, blz. 168, werden deze woorden door Adr. de Wael gesproken op de Stadplaats op 26 Augustus, toen hij zich naar de stadsregeering begaf, om verslag uit te brengen van de gebeurtenissen op de Mariaplaats.
- voetnoot2)
- Indien; wanneer.
- voetnoot3)
- ‘'t IX articule’ is hier vermoedelijk uitgevallen.
- voetnoot1)
- Godfried van Mierlo, geb. 1518, prior te Utrecht 1552-1559, provinciaal 1559-1570 als opvolger van Adriaan Laurentsz. van Oosterwyck, bisschop van Haarlem 1570-1578. Hij stierf 1587 te Deventer. Hensen, Bijdr. Gesch. Bisd. Haarlem, 33, blz. 306 e.v.
- voetnoot2)
- Zie over dezen prior van het Dominicanenklooster blz. 226.
- voetnoot3)
- 25 Aug. 1566. Cfr. Utr. Kroniek 32, Bor, B. II, fol. 64.
- voetnoot3)
- 25 Aug. 1566. Cfr. Utr. Kroniek 32, Bor, B. II, fol. 64.
- voetnoot4)
- Odense op het eiland Funen.
- voetnoot1)
- Adriaen de Wael vergist zich hier en bedoelt: in den zomer van 1566 (25 Aug.).
- voetnoot2)
- Vgl. art. 5.
- voetnoot1)
- 25 Aug. 1566.
- voetnoot2)
- Defensie B heeft hier bij vergissing: IIe.
- voetnoot3)
- 26 Aug. 1566.
- voetnoot4)
- = elke kerk voor zich in stilte. Defensie A heeft voor ‘stillichken’: ‘stillycken’.
- voetnoot5)
- Zie boven art. 102.
- voetnoot6)
- 24 Augustus. Zie boven art. 103.
- voetnoot1)
- Defensie B heeft bij vergissing: IIIe.
- voetnoot2)
- Zie boven art. 105.
- voetnoot3)
- 26 Augustus.
- voetnoot4)
- Gerrit Claesz. Zie zijn getuigenis over de volgende gebeurtenissen in de St. Geertenkerk, blz. 172.
- voetnoot5)
- Zie zijn getuigenis, blz. 169 en 170.
- voetnoot4)
- Dirc Jacobsz. Cater, Amsterdammer. Hij woonde te Utrecht bij Elisabeth van der Kercke, wed. van Adam van Diemen. In Augustus 1566 bracht hij den predikant Jan Arentsz. naar Utrecht. In de beeldenstormdagen trad hij op als woordvoerder der sectarissen, namens wie hij en Jacob Cosynsz. het bekende accoord van 27 Aug. 1566 met de Staten van Utrecht sloten. Dusseldorpius, Annales, blz. 26 noemt hem en Cosynsz ‘homini vilissimi et ex fece plebis infimi’ en beschrijft hem vervolgens als ‘sordidus Amsterdamensis mercator’. Ten onrechte vermeldt dezelfde auteur, die meer onjuistheden over den Utrechtschen beeldenstorm mededeelt, dat Cater 16 Mei 1567 te Utrecht gehangen werd (blz. 26 en 83). Bij vonnis van 19 Juni 1567 werd hij verbannen. Marcus, 256. Van 1570-1572 treedt hij op als agent van den Prins. Vgl. verder Utr. Kron., blz. 26 vv., Brandt, Hist. der Reformatie I, blz. 329 en 364, Kron. v.h. Hist. Gen. 1858, blz. 241 vv., Marcus, 350 en 352, Van Someren, Archives de la maison d'Orange-Nassau, Suppl. p. 4-9 en Antwoord van de stad op de 19 artikelen van Alva (Dodt, Archief V), passim.
- voetnoot1)
- Zie Inleiding, blz. 73.
- voetnoot2)
- Cf. Kronijk Hist. Gen. 1858, blz. 279, waar Verduyst zelf zijn bevel om bier te halen voor de beeldenstormers, voorstelt als spottend gegeven. - Waarschijnlijk is hij dezelfde, die van Oct. 1563-Dec. 1565 raad was, gehuwd was met Agatha, dr. van Jan Jans. van Vianen en in 1578 of 1579 overleed.
- voetnoot1)
- Willem van Beest. Zie zijn getuigenis over deze gebeurtenissen: blz. 194 en Kron. v.h. Hist. Genootschap 1858, blz. 263.
- voetnoot2)
- Kanunnik van den Dom. Zie over hem De Geer, Gesch. v.h. geslacht Nyenrode in Berigten v.h. Hist. Gen. (1851) 4e deel, 1e st., blz. 47. Hij woonde te Utrecht in een huis genaamd ‘de Roode Poort’ (t.a.p. blz. 48 noot 4). In Cod. Dipl. 2e serie II 2, blz. 93 wordt zijn woning omschreven als ‘staende in de immuniteyt van den Dom’. Hij wordt, voortvluchtig, door Alva bij vonnis van 17 Aug. 1568 verbannen met verbeurdverklaring van zijn goederen. Marcus, 107. Van het pardon van 8 Maart 1574 wordt hij uitgesloten (Utr. Kroniek, blz. 143). Zie verder over hem: Kron. v.h. Hist. Gen. 1858, blz. 272; Cod. Dipl. 2e Serie II, 2, blz. 75, 80, 86, 92, 93, 101, 127, 131, 145 en 155; Te Water III, blz. 175-178.
- voetnoot3)
- Zie het getuigenis van den koster Gerrit Claesz., blz. 172 en Willem van Beest, blz. 194.
- voetnoot1)
- N.l. op 24 Augustus.
- voetnoot2)
- Zie het getuigenis van Alert Mouthaen, blz. 172.
- voetnoot3)
- De beantwoording van het XXe artikel staat na die van art. XXIV.
- voetnoot1)
- Een der voornaamste beeldstormers. Hij was ‘messemaeker’ en woonde in de Gortsteeg (thans Haverstraat). Zijn vonnis bij Marcus, blz. 106. Zie over hem Utr. Kroniek, blz. 29, 82, 143; Codex Dipl., 2e Serie II 2e afd., blz. 70, 75, 76, 128 en Brandt, Hist. der Reformatie I, Bijvoeghselen, blz. 55. Hij wordt van het pardon van 8 Maart 1574 uitgezonderd. Utr. Kron., blz. 143.
- voetnoot2)
- Zie het getuigenis van Alert Mouthaen, blz. 170.
- voetnoot1)
- Volgens Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 272, waren in de St. Niclaeskerk o.a. aanwezig: Steven van Zuylen, Corn. van Nyenrode, D. Cater, Floer de Scheymaker en Jelis Spaens. Vgl. hiervoor artt. 110-113.
- voetnoot2)
- Marcus, 111.
- voetnoot3)
- Zie het getuigenis van Peeter Aertsz. van Crayendaell, Eelgis van Weede en Bartholomeus Adryaensz., blz. 173.
- voetnoot4)
- Cfr. artt. 119 en 120 en de akte van de kapittels, hierna, blz. 180.
- voetnoot1)
- 2 October 1566. Deze Woensdag wordt elders, blz. 179, omschreven als ‘Woensdach, als des Dynsdaechs (blz. 184: daechs) te voren seeckere gedeputeerden van wegen die drie Staten van Utrecht aan de Heere van Brederoede geweest waren’. Volgens de Utr. Kroniek, blz. 43 begaf zich deze deputatie, bestaande uit Gerrit v. Renesse v. Wulven, Mr. Jan Apelius, canonic ten Dom en Cornelis Vermaet, schepen, niet daags te voren, maar op den 2en October zelf, naar Vianen. - In het getuigenis v. Sophia, Soetmonts vrouw, blz. 183, wordt deze Woensdag aangeduid als ‘een Woensdag in 1566 dat in Utrecht groote vreese ende oproer was.’
- voetnoot2)
- Deze ‘principael hoofden’, waarvan eenige genoemd worden in art. 188 en Utr. Kroniek, 42, waren door Brederode in de stad gezonden, om diens aanslag op Utrecht te helpen slagen. Door de waakzaamheid der regeering mislukte deze opzet. Vgl. Utr. Kroniek, 40-43. De deputatie in de vorige noot vermeld, diende om Brederode te verzoeken ‘goede naeburscap mitten anderen te willen houden ende goede vrunden te willen blijven; twellic die heer v. Brederode, den gefaillerden anslach simulerende, den gedeputerden oic beloofden’ (t.a.p. blz. 43).
- voetnoot3)
- Vgl. voor de hier volgende gebeurtenissen de getuigenissen van Jan Soetmont (blz. 150), Jan Jacobsz. v. Lichtevoordt (blz. 179), Sophia, Jan Soetmonts vrouw (blz. 183), Claes Petersz en Dirck Willemsz. (blz. 184), Peter v. Winsen (blz. 188) en Aert Ram (blz. 187).
- voetnoot1)
- De Hollantsche Tuyn stond op den hoek van het Oudkerkhof en Korte Jansstraat, de herberg De Wildeman aan de noordzijde, De Engel aan de zuidzijde van het Oudkerkhof.
- voetnoot2)
- ‘Schijnt verder onbekend’ zegt Brugmans, Utr. Kroniek, blz. 42 noot 2. De Kroniek v.h. Hist. Gen. 1858 noemt op blz. 259 joncker Buchart van Westerholt en Hermen van Westerholt, Westvelingen. Blz. 259 en 260 spreken van den ‘voors.’ Westerholt en blz. 274 van Westerholt zonder meer, terwijl niet blijkt wie van beiden bedoeld is; volgens den bladwijzer zou Herman v.W. gemeend zijn. De Codex Dipl. 2e Serie II 2, blz. 135 vermeldt Herman van W. ‘wesende uuytheemsch edelman’ als overleden vóór 19 Maart 1568. Hij had ‘een schoone partije van landen... leggen in den lande van Utrecht.’ Op de vraag van de commissarissen Van Grysperre en Van Lent, of men deze goederen ‘mede zoude mogen toeslaen, uuyt zaecke deselve Westerholt hem alhier mede geabuseert hadde’, krijgen zij op 5 April 1568 van Alva ten antwoord, dat Westerholts rechtverkrijgenden gedagvaard moesten worden en gerechtelijk beslag moest worden gelegd op het goed Levendael (Lievendael). T.a.p. blz. 135 en 140. - Roerende goederen werden niet gevonden ‘zoo hij alhier nyet residerende en was’. T.a.p. blz. 172. Als ooms en mombers van zijn nagelaten onmondige kinderen worden heer Jan van Duvenvoorde, domscholaster, en Berndt van Westerholt en als ‘oudemoeder’ juffrouwe Hadewich van Renesse genoemd. T.a.p blz. 170. Herman v.W. wordt ook nog genoemd in het ‘Antwoord der stad op de 19 artikelen van Alva’ (afgedrukt bij Dodt, Archief V, 338) §§ 320-329 en bij Van Deventer, Het Jaar 1566, blz. 41. Zijn contract met Lodewijk van Nassau over de levering van 1000 paarden: bij Groen, Archives, 1e Série II p. 256.
- voetnoot3)
- Welke van de zoons van Wessel van den Boetzelaer, heer van Asperen en Langerak hier bedoeld zijn, is niet duidelijk. In aanmerking kunnen komen: Floris, heer v. Langerak en Carnisse, die in Langerak de Hervorming invoerde en deel nam aan den beeldenstorm in de parochiekerk en het klooster der Kruisbroeders te Asperen (Te Water, Hist. v.h. Smeekschrift, II 241 v.v., Marcus, 106 v.v.), Daniel, heer van de Merwede en Moerkerke (Te Water, II 240; Marcus, 134), Otto (Te Water, II 242; Marcus, 130, 134-137), Rutger, heer van Carnisse (Te Water, II 243; Marcus, 130, 134-137) en den bastaard-zoon Wessel (Te Water, II 247; Marcus, 130, 137). Van het pardon van 8 Maart 1574 werden Floris, Rutger en de b. Wessel, evenals hun vader uitgezonderd (Bor, II 29, Utr. Kron., 143).
- voetnoot4)
- Over Willem van Zuylen van Nyevelt, heer van Bergambacht, Aartsbergen etc. zie Utr. Kroniek, blz. 27 noot 1, en de daar aangehaalde litteratuur, 32, 42, 193, 206.
- voetnoot1)
- Oudste zoon van Gerrit van Renesse van Wulven en Geertruid van der Haer, geb. 1536. Onthoofd 3 Juli 1568. (Vgl. Te Water, III 256 v.v., Marcus, 317, v. Meteren, IIIde boek blz. 54, Bor, Bijvoegsel v. auth. stukken tot het 1e deel, blz. 125, Groen, Archives, II 63; Hooft, IVe boek, blz. 148).
- voetnoot2)
- Over de goederen, nagelaten door Agnes van Leeuwenberch, wed. van Steven van Rutenberch, als blijkt uit art. 192 en het getuigenis van Jan Soetmont, blz. 150.
- voetnoot3)
- De Stadtplaetse of de Plaets is de tegenwoordige Stadhuisbrug, de open ruimte vóór het Stadhuis. Ook toen was daar het stadsbestuur gevestigd, zetelend in de huizen Hazenberch en Lichtenberch.
- voetnoot1)
- Mr. Ghilain Scryvers, griffier van het Hof van Utrecht, en Johan van Renesse van Moermont waren de executeurs van het testament van Agnes van Leeuwenberch (11 Augustus 1562). De derde bij testament aangesteld executeur, Adriaen van Isenderen, kanunnik ten Dom, was vóór April 1566 reeds overleden. Vgl. Muller, Gesch. der Fundatien, blz. 77 en 96 en Dodt, Archief II, blz. 300.
- voetnoot2)
- Op indien = voor 't geval dat.
- voetnoot3)
- Zijn getuigenis over Adriaen de Wael, blz. 179.
- voetnoot1)
- De St. Paulusabdij lag op de plaats van het tegenwoordige Gerechtshof. Met de bijbehoorende gebouwen besloeg zij het blok ingesloten door Trans, Nieuwe Gracht (Runnebaan), Hamburgerstraat en Korte Nieuwstraat.
- voetnoot2)
- 26 Augustus.
- voetnoot3)
- Gerrit van Nykerck (Gerardus de Nova Ecclesia) († 1572). Vgl. Buchel, Traiecti Batav. Descriptio (Bijdr. en Med. Hist. gen. deel 27), pag. 208. Volgens Arch. Aartsb. Utr. 48 (1923), blz. 334 is zijn familienaam: Collert.
- voetnoot1)
- Cfr. het getuigenis van Evert Scram, blz. 158. - Over de hier genoemde ‘vier dagen’, vgl. artt. 102 en 158.
- voetnoot2)
- Gebeurde dit ingevolge de overeenkomst tusschen de Staten en de beeldstormers gesloten (vgl. art. 158) of was het eenvoudig een voorzorgsmaatregel?
- voetnoot3)
- Cfr. de getuigenissen van Cornelis Hermansz., ‘werckmeyster’ van het convent, zijn knecht Pelgrum Lambertsz. en Mr. Willem Jansz., blz. 174 en 176.
- voetnoot4)
- Cfr. het getuigenis van Evert Scram, blz. 159.
- voetnoot1)
- Vgl. art. 123 en hierna blz. 144 de ‘Additiën’ op deze Defensie, I.
- voetnoot2)
- In het St. Elisabeths-gasthuis in Achter Klarenburg, waar het Hof sinds 1542 gevestigd was. Een kamer was afgestaan voor de vergaderingen der Staten.
- voetnoot3)
- Vgl. artt. 208 en 205 en Additiën (hierna blz. 144) I en VIII.
- voetnoot4)
- Lubbert de Wael van Vronesteijn, van Jan. 1543 - Nov. 1544 raad, van Nov. 1544 tot zijn dood (1546) schepen. Begraven in de Buurkerk, op het koor. Hij wordt genoemd onder de leden der Ridderschap, ‘die men ten Capittel generaell pleech te schrijven’ (1e Memoriaelboek 'sHoofs van Utrecht 1531, fol. 49). Zie ook blz. 136, noot 2.
- voetnoot1)
- Willem de Wael van Vronesteijn, van Sept. 1499 - Sept. 1500, van Sept. 1501 - Sept. 1502, van Sept. 1509 - Febr. 1511, van Febr. 1517 - Febr. 1518 en van Febr. 1519 - Febr. 1520 schepen, van Sept. 1505 - Sept. 1506 en van Sept. 1507 - Sept. 1508 raad. In 1520 en 1521 was hij schout.
- voetnoot2)
- Adriaens vader, Lubbert, was gehuwd (1520) met Maria v. Raephorst, dochter van Jan v. Raephorst en Heylwich van Cuylenborg († 1546). - Jan van Raephorst, van Sept. 1497 - Sept. 1498 burgemeester, van Sept. 1499 - Sept. 1500, van Sept. 1507 - Sept. 1508, van Febr. 1512 - Febr. 1513, van Febr. 1514 - Febr. 1515 en van Febr. 1527 - Febr. 1528 schepen, van Sept. 1503 - Sept. 1504 en van Sept. 1505 - Sept. 1506 raad.
- voetnoot3)
- Waarschijnlijk worden hier bedoeld de twee vendels krijgsvolk, die de Staten van Utrecht op 22 Febr. 1567 aannamen. Cfr. Utr. Kron., 52 en Bor, B. III, fol. 107 vs.
- voetnoot4)
- Jan, burggraaf van Montfoort (1539-1583).
- voetnoot5)
- Bedoeld is: Essensteyn. Het huis Essensteyn lag bij Vianen; zijn bezitters waren een bastaardtak van het huis van Abcoude en zaten tot in de 17e eeuw in de Utr. Ridderschap.
- voetnoot6)
- Frederik Uten Enge, zoon van Beernt en Johanna Over de Vecht, trad voor de stad Utrecht op als onderteekenaar van de Satisfactie (1577). Hij was gehuwd met Anna van Renesse van Baer en stierf in 1582. Zie over hem: Arch. gén. du Royaume, Bruxelles, Papiers d'Etat et de l'Audience no. 527, fol. 145-149 vs. en 166-174 vs., Kron. Hist. Gen. XIV (1858), blz. 268 en 278, Arch. Aartsb. Utr. XXV (1898), blz. 258, 274 en 280, A. le Cosquino de Bussy, Het ontstaan der satisfactie van Utrecht, blz. 161, 191, 199, 202 en 223 en N. Ned. Biogr. Wb. II. Over zijn zoon Berend, een der verbonden edelen van 1566: Papiers d'Etat etc. ibid., Cod. Dipl. ibid. blz. 131, 137 vv. en 162, Marcus, 111 en N. Ned. Biogr. Wb. II.
- voetnoot1)
- Jan van Wanroy-Utenham, zoon van Elisabeth Utenham en Jan van Wanroy, haar vaders knecht, die haar gescnaakt had. Na den dood van zijn moeder († 1567) werd hij heer van den Ham. Hij huwde met Cornelia Hanegreef. Kok, Vaderl. Woordenb. i.v. den Ham en Wittert v. Hoogland, de Utrechtsche Ridderhofsteden II, blz. 349 en Arch. Aartsb. Utr. XXV, blz. 258, 274, 280.
- voetnoot2)
- Mogelijk Anthonis van Zuylen van Nyevelt tot 's Heraartsbergen, zoon van Frederik en Stephania de Gruyter. Bij de beleening van zijn vrouw Bernarda Grauwert Berentsdr., Vrouwe van Otterspoorbroek, met Hindersteyn op 31 Mei 1567, komt hij voor als ‘knape’. Hij overleed omstreeks 1571.
- voetnoot1)
- 12 Januari 1567. Cfr. Utr. Kroniek, blz. 51. Vgl. voor het volgende: het getuigenis van E. Scram, blz. 159, schout en schepenen van Jutfaas, blz. 182 en 192, en Mr. W. Pijl, blz. 189.
- voetnoot2)
- Defensie A heeft: vianensche.
- voetnoot3)
- Over deze kleine vijandelijke benden onder hopman Adriaen Menning, in dienst van Brederode, vgl. Kroniek v.h. Hist. Gen. 1858 3e serie 4e deel, blz. 280 vv.
- voetnoot4)
- 't Waal ligt 3 K.M., Tull 8 K.M. ten Oosten van Vreeswijk, aan de Lek.
- voetnoot5)
- Zie over hem, hierna blz. 189.
- voetnoot6)
- Zie Adriaens toevoeging bij dit artikel, hierna blz. 147, ‘Additiën’ XII e.v.
- voetnoot1)
- Mr. Leo Gilkens.
- voetnoot2)
- Het platteland afloopen, op den boer loopen.
- voetnoot1)
- ‘Alsoe datter enyge waeren, die den voorn. Wael een loot langer woude’, voegt Evert Scram in zijn relaas er aan toe.
- voetnoot2)
- Het vendel onder hopman Cor. Spyker, was door de Staten van Utrecht tot bescherming van stad en land opgericht. Den 17en Septemb. 1566 werd het op het Bisschopshof aangemonsterd en onder den eed gebracht. Vgl. Utr. Kron., blz. 38 en Bor, B. II, fol. 72.
- voetnoot3)
- Vgl. Utr. Kroniek, blz. 51. - De gevangenen werden op Vronesteijn voor den procureur-generaal gebracht.
- voetnoot4)
- Pieter van Cats, maarschalk van de heerlijkheid Montfoort. - Bij de hier bedoelde invallen in het land van Vianen, had het Hof van Utrecht de maarschalken overal bevolen, ‘volgende zijne majesteits placaten, bij clocken geslach deselve gardende knechten te doen verdrijven.’ Kron. v.h. Hist. Gen. 1858, 3e serie, 4e deel, blz. 280.
- voetnoot5)
- Vgl. het getuigenis van den schout van Jutfaas, blz. 193.
- voetnoot1)
- In Defensie A is het hierna volgende verloren gegaan.
- voetnoot2)
- Omtrent 31 Augustus.
- voetnoot1)
- Zie het getuigenis van Oth Heynricxz. en Willem Gerritsz., blz. 190.
- voetnoot2)
- Gerrit Hermansz. van Sijn, alias Gerardus Hermannus de Rijger. Zie zijn getuigenis over deze gebeurtenissen, blz. 152.
- voetnoot3)
- Gerrit Gerritsz. en Jacob Jansz.
- voetnoot1)
- Zie het getuigenis van Willem Gerritsz., blz. 190, Gerrit Gerritsz. en Jacob Jansz., blz. 191.
- voetnoot2)
- Zie het getuigenis van Gerrit Gerritsz. en Jacob Jansz., blz. 191.
- voetnoot1)
- Zie het getuigenis van den pastoor van Jutfaes, blz. 152.
- voetnoot2)
- Arch. Heereman van Zuydtwyck. Deze ‘Additiën’ zijn overgegeven na 6 Maart en vóór 5 Augustus 1568.
- voetnoot3)
- Dus 27 of 28 Augustus 1566.
- voetnoot1)
- Godefroy van Erpt, heer van Warenborch, kommandant van het Kasteel Vredenborch (Vgl. Van der Monde's Tijdschrift, IV, 79). Van zijn gezindheid was men niet zeker. Hij was vroeger edelman en hofmeester geweest van den Prins van Oranje, van wien hij ook zijn aanstelling had ontvangen. Door de Regeering en de Katholieken werd hij daarom gewantrouwd; men vreesde, dat hij zich bij de rebellen zou aansluiten. (Vgl. t.a.p. IV, 84.) Hij stierf in het begin van 1571 en werd toen vervangen door een Spanjaard. (T.a.p. IV, 96.)’ (Noot overgenomen van Dr. H. Brugmans uit de door hem uitgegeven ‘Utrechtsche Kroniek over 1566-1576’, blz. 41. - Bijdr. en Meded. v.h. Hist. Gen. XXV.) Hij werd in de Buurkerk begraven.
- voetnoot2)
- Zie over hem N. Ned. Biogr. Wb. III en Cat. gem. Arch. Utr. Suppl. no. 71. Zijn grafschrift in de St. Andreaskerk te Keulen (1581) wordt medegedeeld door Buchel, Traj. Bat. Descr., Bijdr. en Med. Hist. Gen. XXVII, blz. 193.
- voetnoot1)
- In het antwoord op ‘de 19 artikelen van Alva’ (Dodt, Archief V), verklaart de stad dat de overste ‘geen wijder last hadde, dan om tzelve (Vredenborch) te bewaeren’. § 112. Vgl. Bor, B. II, fol. 65 en V fol. 217.
- voetnoot2)
- Er spreekt uit Adriaens vragen aan den heer van Warenborch een zeker wantrouwen. Zie vorige blz., noot 1.
- voetnoot1)
- Oth. Henricsz. Vgl. zijn getuigenis, blz. 192.
- voetnoot1)
- Pieter van Cats, zie Defensie, art. 223 en het getuigenis van den schout van Jutfaes, blz. 193.
- voetnoot2)
- Los stuk in het archief Heereman van Zuydtwyck. Zie Inleiding, blz. 83.
- voetnoot1)
- ‘Die vooren onder D overgeleyt is’: onjuiste aanduiding. Ook het onder DD volgende getuigenis is van Oth Henricsz. c.s.
- voetnoot2)
- Zie over hem hiervoor blz. 93, noot 3.
- voetnoot3)
- Zie over hem hiervoor blz. 92, noot 4.
- voetnoot4)
- Bijna alle getuigen zijn gedagvaard ‘ten gerechtelicken versoecke van Willem de W.v. Vr. van weghen Adriaen de W.v. Vr.’ In de hierachter volgende getuigenverklaringen wordt deze stereotiepe mededeeling niet afgedrukt. Ook de mededeeling, dat de verklaringen onder eede werden afgelegd, wordt overal weggelaten.
- voetnoot1)
- 24 Augustus.
- voetnoot2)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie, artt. 31-45.
- voetnoot3)
- Zie over hem, hiervoor blz. 127, noot 1.
- voetnoot4)
- 2 October 1566.
- voetnoot5)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie, artt. 188-193.
- voetnoot1)
- Zie over hem, hiervoor, Defensie, art. 124.
- voetnoot2)
- Over hem is verder niets bekend. Sedert 1407 waren er te Jutfaas twee pastoors (Anth. Matthaeus, Fundationes, blz. 509). Of Henricus Hucker, die in 1568 als pastoor van Jutfaas voorkomt (Ms. Van Rossum, Bibl. Seminarie Culemborg, Sa 211, blz. 1806), de collega of de opvolger van heer Gerrit van Sijn is, is onzeker.
- voetnoot1)
- Vgl. Defensie, artt. 10-14 en het getuigenis van Jan Steevensz, hierna blz. 153.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, artt. 230-242 en het getuigenis van Willem Gerritsz., blz. 190, Gerrit Gerritsz. en Jacob Jansz., blz. 191.
- voetnoot1)
- Verbindt Predikheerenstraat en Hardebollenstraat.
- voetnoot2)
- Zie hiervoor, blz. 151.
- voetnoot3)
- Albe, deel van het Mis-gewaad: lang, wit linnen kleed. Met een cingel wordt de albe om het middel samengebonden en opgeschort.
- voetnoot4)
- Aeltgen Gerritsdr. schijnt Adriaens huishouden bestuurd te hebben, in ieder geval na zijn gevangenneming. In het archief Heereman v. Zuydtwyck zijn aanwezig een ‘Reeckeninge voer Aeltgen, Adriaen de Waell van Vronesteins dienstmaecht, van den ontfanck sulcs si gehadt heeft van datum den 16 Septembris anno '67 tot Pynsteren den 6 Juni 68 toe, die tyt dat Adriaen de Wael op Vredenborch tUtrecht gevangen was’ - en een ‘Andere reeckeninghe voir Aeltgen Gerit Willemsz. dochter van alsulck ontfanck als si nae Pynsteren LXVIII tot Victoris toe ontfangen heeft in den boedel van Adriaen de Wael van Vronestein za. g.’
Uit het testament, dat Adr. de Wael maakte ‘op den huyse van Vredenburg’ op 25 Aug. 1568, den dag van zijn terechtstelling, blijkt zijn verhouding tot deze vrouw: ‘Begeert oock, dat men zijn bastaert kindt voorsien will met Ael die moeder, angesien dat zy hem groote bystandt gedaen ende penningen geleent heeft sonder van haer loon betaelt te zyn van dat zy my omtrent zeven jaren gedient heeft.
Ende dat men tbastaert kint will ter scholen houden ende tot deugchden optrecken.
Begeer oock dat men Aell uythylicken will zoe verre als zy hylicken will oft anders haer zoe te versien, dat zy alimentatie mach hebben.’ (Not. afschr. Arch. Heereman v. Zuydtwyck.)
- voetnoot1)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie, artt. 43-45.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, artt. 46-48.
- voetnoot3)
- Charles de Brimeu, stadhouder van Gelderland.
- voetnoot1)
- Vgl. Cod. Dipl. v.h. Hist. Gen. 1853, 2e Serie II, 2, blz. 173.
- voetnoot2)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie, artt. 46-48.
- voetnoot3)
- Vgl. voor het volgende: Defensie, artt. 51-59.
- voetnoot4)
- 25 Aug. 1566.
- voetnoot5)
- Het bovenstaande, in het deeltje Getuigenissen ontbrekende, gedeelte van Scrams verklaring, werd afgedrukt naar een los stuk in het Archief Heereman van Zuydtwyck. Zie Inleiding, blz. 84.
- voetnoot1)
- Volgens Defensie, art. 59 trof Adriaen de Wael zijn procureur niet thuis, maar sprak met diens vrouw. Dit lijkt waarschijnlijker, daar Adriaen daags daarna wederom naar zijn procureur wilde rijden om te vernemen, hoe 't met zijn proces stond. Zie hierna blz. 157.
- voetnoot2)
- Maria de Wael van Vronesteijn.
- voetnoot3)
- Vgl. voor het volgende Defensie, artt. 60-86.
- voetnoot4)
- Jan van Nyvelt. Vgl. Defensie, art. 62.
- voetnoot1)
- Johan van Grimbergen, genaamd van Aldenboeckum.
- voetnoot2)
- Aert van Buesichem.
- voetnoot3)
- De bedoeling van dezen zin is: indien Adr. de W., Oldenb. ende B. opgehouden hadden, er niet geweest waren, dan zouden etc.... Vgl. over de beteekenis van ‘gedaen’, hiervoor blz. 89.
- voetnoot4)
- 26 Augustus. Vgl. voor het volgende Defensie, artt. 87-99.
- voetnoot5)
- N.l. op de Plompetorengracht.
- voetnoot6)
- Josina Ruysch, vrouw v. Joh. v. Renes van Culenborch. Vgl. Defensie, art. 88.
- voetnoot1)
- Deze put op de Mariaplaats werd in 1352 gegraven (Gem. Arch. Utr. Cat. I, 324). Zij lag niet waar tegenwoordig de hardsteenen pomp staat, maar dicht bij de St. Mariekerk.
- voetnoot2)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie, artt. 95-113.
- voetnoot3)
- Vgl. voor het volgende Defensie, artt. 197, 198, 201 en 202.
- voetnoot1)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie, artt. 214-222.
- voetnoot2)
- Zaterdag 24 Aug.
- voetnoot3)
- Vgl. voor het volgende Defensie, artt. 35-39.
- voetnoot1)
- Vgl. Defensie, art. 238 en het getuigenis van Gerrit Gerritsz., blz. 191.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, artt. 10-14.
- voetnoot3)
- 25 Augustus.
- voetnoot4)
- Lees: stille.
- voetnoot1)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie, artt. 62-71.
- voetnoot2)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie, artt. 73-86.
- voetnoot3)
- Onleesbaar onderschrift, blijkbaar van een andere hand dan die van den notaris.
- voetnoot4)
- 26 Augustus.
- voetnoot5)
- Vgl. voor het volgende: Defensie, artt. 90-99.
- voetnoot1)
- Zie over G.v. Renesse en den heer v. Wilp blz. 108, noten; over W.v. Nyvelt v.A. blz. 131, noot; over C.v. Nyenrode blz. 125, noot; Cornelis van Eyck schijnt verder onbekend. Mogelijk is hij Cornelis van Eyck, die woonde in het huis ‘Vreuchdenberch’ op den hoek van de Snippevlucht en de Massegast (Manuaal Armenpot v. St. Jacob, 2e helft 16e eeuw). In de Rekeningen van de Buurkerk 1568/69 komt een Cornelis van Eyck voor, aan wien in die kerk een grafstede wordt toegestaan aan de zuidzijde bij het St. Jacobsaltaar.
- voetnoot2)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie artt. 95-98.
- voetnoot3)
- Zie over hem blz. 127, noot.
- voetnoot4)
- Vgl. Defensie, artt. 87-89.
- voetnoot5)
- 26 Augustus.
- voetnoot1)
- Vermoedelijk Frederick Fransz. Utenham, gehuwd met Emmeken Peter Jansdr. Vastert. Hij was van Nov. 1568-Oct. 1575 raad.
- voetnoot2)
- 26 Augustus.
- voetnoot3)
- Zie over deze twee beeldstormers, resp. blz. 123 noot en blz. 127 noot.
- voetnoot4)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie, artt. 101-106.
- voetnoot5)
- Vgl. Defensie, art. 112 en passim.
- voetnoot6)
- Dit getuigenis hebben wij niet aangetroffen.
- voetnoot7)
- 26 Augustus.
- voetnoot1)
- Vgl. Defensie, artt. 108-110.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, artt. 110-114.
- voetnoot3)
- 25 Augustus.
- voetnoot4)
- Over dit neerhalen van de beelden aan den voorgevel van de St. Marie, zwijgt de Utr. Kroniek. Ook Bor.
In de ‘Defensie’ wordt er eveneens niets van gezegd, wat begrijpelijk is, nu deze getuige verklaart, Adriaen de Wael bij deze gebeurtenissen in den avond van 25 Aug., evenzeer als bij het neerhalen der twee andere beelden, den volgenden dag in alle vroegte, niet aanwezig gezien te hebben.
- voetnoot5)
- Hij woonde aan de zuidzijde van de Mariaplaats en was gehuwd met Maritgen Lubberts.
- voetnoot1)
- Vgl. Defensie, art. 90.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, artt. 94-97.
- voetnoot3)
- Gerrit Benninck, van Oct. 1563-Nov. 1568 raad.
- voetnoot4)
- 26 Augustus.
- voetnoot1)
- Vgl. Defensie, artt. 94-100.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, artt. 113 en 114.
- voetnoot3)
- Cornelis van Malsen, procureur, huismeester v.h. St. Jobsgasthuis, van Oct. 1581-Dec. 1582, van Oct. 1585-Oct. 1586, van Oct. 1599-Oct. 1601 en van Oct. 1603-Oct. 1607 raad, van Oct. 1586-Oct. 1587, van Oct. 1589-Oct. 1595, van Oct. 1596-Oct. 1599 en van Oct. 1601-Oct. 1603 schepen, van Oct. 1595-Oct. 1596 kameraar. Hij was gehuwd met Alidt Jacobsdr. van Medemblick.
- voetnoot4)
- 26 Aug. Vgl. Defensie, art. 101.
- voetnoot5)
- Zie over hem blz. 127, noot.
- voetnoot1)
- Volgens Defensie, art. 99 sprak Adriaen deze woorden op de Mariaplaats, dus vóór hij naar de Stad-Plaetse kwam. Maar 't is natuurlijk heel goed mogelijk, dat hij ‘diergelycke woorden’ tegen de sectarissen vóór 't Stadhuis herhaald heeft.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, art. 144.
- voetnoot3)
- Hij was gehuwd met Joostgen (Josina, Justina) Dircksdr. van Santen en stierf vóór 1588.
- voetnoot4)
- Zie blz. 131, noot.
- voetnoot5)
- 26 Aug. Vgl. voorgaand getuigenis.
- voetnoot6)
- Jan Beerntsz., snyder of clermaecker, was een der voornaamste beeldenstormers. Hij wordt genoemd in Utr. Kroniek, blz. 33, Cod. Dipl. v.h. Hist. Gen. 2e Serie II 2, blz. 75, 77 en 113 (?), Kron. v.h. Hist. Gen. 1858, 3e serie, 4e deel, blz. 244, 256 en 257 (?). Zijn vonnis van verbanning bij Marcus, blz. 273.
- voetnoot1)
- Zie blz. 168, noot 1.
- voetnoot2)
- Alert Aryaensz. Mouthaen, brouwer, woonde aan de Westzijde van de Oude Gracht, bij de Smeebrug. Hij was gehuwd met Geertruyt Petersdr. van Dael en stierf tusschen Octob. 1580 en Aug. 1590.
- voetnoot3)
- 24 Augustus. De beelden-beschadiging in de St. Geerten, waarover getuige Mouthaen hier spreekt, is de eerste plundering van die kerk (Utr. Kroniek, blz. 29, Bor, B.I, fol. 55).
- voetnoot4)
- Woonde Achter Twijsteech (Achter Twijnstraat), Cod. Dipl. 2e serie II 2, blz. 128.
- voetnoot1)
- 26 Augustus. Hier wordt bedoeld de tweede beeldenstorm in de St. Geertenkerk. Vgl. Utr. Kroniek, 34, Bor.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, artt. 110-113.
- voetnoot3)
- Hier is afgedrukt een, op een los blad in het Arch. Heereman van Zuydtwyck aanwezig, door notaris Jan Bertsz. gecollationeerd afschrift, in pl. van de ongecollationeerde acte in den bundel getuigenissen. Zie Inleiding, blz. 85.
- voetnoot4)
- Dit opschrift ontbreekt in den bundel getuigenissen.
- voetnoot5)
- Zie het voorgaande getuigenis.
- voetnoot6)
- 26 Augustus. Vgl. voor de volgende gebeurtenissen Defensie, artt. 162-171.
- voetnoot1)
- Zie over hem blz. 125, noot.
- voetnoot2)
- rrit Claesz. Vgl. diens getuigenis hierachter.
- voetnoot3)
- Zie over hem blz. 123, noot.
- voetnoot4)
- Vgl. voor het volgende Defensie, artt. 172 en 173.
- voetnoot1)
- Zie over hem en zijn optreden in de St. Geerten Defensie, artt. 166 en 167, en het getuigenis van Gerrit Claesz. hierachter. In zijn getuigenis over Willem Verduyst (Kron. v.h. Hist. Gen. 1858, blz. 279) noemt Mouthaen hem: ‘een der aenvuerders in de Kercke van St. Geert.’
- voetnoot2)
- 26 Augustus. - Vgl. Defensie, artt. 163-167.
- voetnoot1)
- Zie hiervoor, blz. 172 en Defensie, art. 166.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, art. 171 en het getuigenis van Willem van Beest, hierna blz. 194, aan wien gezegd werd, dat de persoon die dezen mantel droeg, Adriaen de Wael was.
- voetnoot3)
- ‘Peter Airtsz. van Kraennendael is gestelt kerckmeester te wesen in sinte Niclaeskercke in de stade van Adriaen Woutersz.’ Raads dagelijks boek, 7 Febr. 1547.
- voetnoot1)
- 26 Augustus. - Vgl. Defensie, artt. 181-183.
- voetnoot2)
- N.l. de kerkmeesters, gelijk ook de kerkmeesters van St. Geerten een aantal kerksieraden veiligheidshalve uit de kerk gebracht hadden. (Zie het getuigenis van A. Monthaen, blz. 169).
- voetnoot3)
- 26 Augustus. - Vgl. Defensie, artt. 199 en 290 en de beide volgende getuigenissen.
- voetnoot1)
- 26 Augustus 1566.
- voetnoot2)
- Deze burgerwacht was door de regeering der stad met het oog op de heerschende onrust reeds opgericht op 3 Aug. 1566 om stadhuis en poorten te bewaken. Vgl. Utr. Kroniek, blz. 38/39. Zie de ‘Ordonnantien op de dach- ende nachtwacht’ bij Dodt, Archief I, blz. 317 e.v.
- voetnoot3)
- Vgl. Defensie, art. 122 en de twee volgende getuigenissen.
- voetnoot1)
- Datum niet ingevuld. Lees 24 Sept. (zie blz. 154).
- voetnoot1)
- Vgl. de twee voorgaande getuigenissen.
- voetnoot2)
- Jan Jacobsz. van Lichtevoordt.
- voetnoot3)
- Vgl. Defensie, art. 132.
- voetnoot4)
- Op 14 Juni 1568 compareeren voor de Commissarissen van de troubelen, de beide procureurs van Adriaen de Wael en verzoeken alsnoch te mogen ‘produceeren den procureur gen. van den Hove van Utrecht... zeeckere certificatie ende twee missiven by eenen Evert Sram, eertijts dienaer van den voors. Adriaen de Wael, gepasseert ende overgesonden, bij dewelcke hij approbeert alsulcke attestatien, als hij, Scram, voor die van de stadt Utrecht, mitsgaders notarys ende getuygen, tanderen tyden gepasseert heeft, verclaerende daer beneffens - - alsoe die voers. Scram in soldije binnen Zeelandt... leggende was - - dat hem... nyet moegelicken en es geweest, denselven te doen recoleeren, nyet jegenstaende hij daertoe dickwils versocht was; versoucke daeromme, dat wij die voors. certificatie souden willen houden in forma probante, ende mette voors. approbatien ende missiven gevoucht te worden bij 't principaele proces...’ De commissarissen verklaren dit verzoek bij de instructie van het proces te zullen voegen, ‘omme by synen Excellencie daerop alsulcke regardt genomen te wordden, als nae behooren.’ Cod. Dipl. 2e Serie II, 2, blz. 173/4.
- voetnoot1)
- 2 October. Zie noot 1 bij Defensie, art. 187.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, artt. 194 en 195.
- voetnoot3)
- Herberg op den hoek van het Oudkerkhof en de Korte Jansstraat.
- voetnoot1)
- Het Klein Kapittelhuis van den Dom stond tegen de Westzijde van den Kloostergang, op het tegenwoordige Domplein.
- voetnoot1)
- Vgl. Defensie, artt. 119, 120 en 185.
- voetnoot2)
- Mr. Johan van Lamzweerde, secretaris van het kapittel van den Dom.
- voetnoot3)
- Hier is afgedrukt het, op een los blad in het Arch. Heereman van Zuydtwyck aanwezig, door notaris Jan Bertsz. gecollationeerd afschrift - in plaats van het ongecollationeerde stuk in den bundel getuigenissen. Zie Inleiding blz. 84.
- voetnoot4)
- Het rechtsgebied van Jutphaes was verdeeld in het Overen Nedereinde. Het laatste en grootste deel, waarin ook het huis Vronesteijn lag, was gelegen ten Westen, het Overeinde ten Oosten van den Vaartschen Rijn. Tegenw. Staat v. Utrecht II, 176.
- voetnoot1)
- Het ongecollationeerde afschrift heeft: V vyftich.
- voetnoot2)
- 12 Jan. 1567. - Vgl. het hier verhaalde met Defensie, artt. 213-222.
- voetnoot3)
- Vreeswijk.
- voetnoot4)
- Volgt een relaas van denzeflden inhoud als Defensie, artt. 215 en 216.
- voetnoot1)
- Zij huwt met Willem Henrichsz. van Zijll en sterft c. 1631.
- voetnoot2)
- Volgt korte inhoud van Defensie, artt. 29, 30 en 45.
- voetnoot3)
- Volgt korte inhoud van Defensie, artt. 187-193.
- voetnoot4)
- 2 October. Vgl. Defensie art. 187, noot 2.
- voetnoot1)
- In de kameraarsrekeningen van Utrecht wordt hij genoemd ‘Dirck Willemsz de Kemp, bewaerder van der stadts wynkelder’.
- voetnoot2)
- 2 October, zie Defensie, art. 187, noot. - Vgl. Defensie, artt. 187-193.
- voetnoot1)
- Zie over hen, resp. blz. 187 en 188.
- voetnoot2)
- 2 October. Zie Defensie, art. 187, noot.
- voetnoot3)
- Vgl. deze Interrogatorien I-IV met Defensie, artt. 187-193.
- voetnoot1)
- Dus na 16 Sept. 1567.
- voetnoot2)
- Sinds 29 Aug. 1567 ‘commissaris in de troubles’.
- voetnoot3)
- Zie hun getuigenis hiervoor, blz. 184.
- voetnoot1)
- Aert Philipsz. Ram, gehuwd met Lucia Visscher.
- voetnoot2)
- Men leze: in den Hulck, herberg aan de zuidzijde van het Oudkerkhof, naast het huis Den Engel. De genoemde Anna is Anna van der Velde, die in 1589 voorkomt als de weduwe van Jacob Withooff en vóór of in 1605 gestorven blijkt te zijn.
- voetnoot1)
- Mogelijk Jhr. Peter van Winssen, gehuwd met joffrou Geertruydt. Op 6 Febr. 1578 transporteeren zij een huis aan het Oudkerkhof, van ouds geheeten ‘de Wildeman’. Van Oct. 1575-Nov. 1577 was hij raad en stierf tusschen 1578 en 1581.
- voetnoot1)
- Anthony van Grysperre, met mr. Jan van Lent ‘commissaris in de troubles’. Beiden waren raad bij het Hof van Utrecht. Zie over hen de aanteekening, hiervoor, blz. 89. Grysperre was gehuwd met Barbara Baecx en stierf in 1583.
- voetnoot2)
- Mr. Willem Pijl, zoon van Mr. Hendrick Pijl en Marie Gheridt Knoopsdr., woonde aan de westzijde van de Loefballemaeckersstraat, thans Loefbergmakerstraat.
- voetnoot3)
- Volgt een relaas van denzelfden inhoud als Defensie, artt. 214-222.
- voetnoot1)
- Omtrent 31 Augustus. - Vgl. Defensie, artt. 228 en 229.
- voetnoot1)
- Omtrent 31 Augustus. - Vgl. Defensie, artt. 228 en 229.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, artt. 230-236.
- voetnoot1)
- Gerrit Hermans van Sijn, alias a Rijger, pastoor van Jutfaas.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, artt. 233 en 234.
- voetnoot3)
- Vgl. Defensie, art. 239.
- voetnoot1)
- Geen nood.
- voetnoot2)
- Zie blz. 190.
- voetnoot3)
- 12 Jan. 1567. - Vgl. Defensie, art. 213, en ‘Additien’ XII-XIIII, blz. 147.
- voetnoot1)
- Vreeswijk.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, art. 223 en ‘Additiën’ XV blz. 148.
- voetnoot1)
- Arch. Heereman van Zuydtwyck. Zie Inleiding, blz. 85.
- voetnoot2)
- Mr. Willem van Beest, laatste pastoor van St. Geertruidekerk. Hist. ofte Beschr. v.h. Utr. Bisdom, II 82; Bronnen Gesch. kerk. Rechtspr. bisdom Utr. II, 363.
- voetnoot3)
- 26 Augustus.
- voetnoot4)
- N.l. bij de eerste plundering op 24 Aug. (Utr. Kroniek, 29, Bor, 63 vs.)
- voetnoot5)
- Daags te voren had de Raad aan die van de nieuwe leer geantwoord, dat hij aan de landvoogdes en den prins van Oranje om instructies zou schrijven. Zie Defensie, art. 72, noot.
- voetnoot6)
- In de informatiën ‘beruerende den Prince van Oraingen’ (Kron. v.h. Hist. Gen. 1858, 14e jrg., 3e serie, 4e deel blz. 263) verklaart de pastoor, dat Adriaen de Wael deze woorden tegen hem gesproken heeft. In Defensie, art. 169 zegt Adriaen, dat de pastoor ‘gevraecht zijnde, oeck expresselyck verclaert heeft, dat hij hem gevangen nyet en kent.’
- voetnoot7)
- Volgens het getuigenis van den koster Gerrit Claesz., hier voor blz. 172, werd zulk een mantel door Cornelis v. Nyenrode gedragen. Vgl. ook Defensie, art. 171 en vorige noot.
- voetnoot1)
- = ware hij er niet geweest, hadde hij er mee opgehouden. Vgl. voor de beteekenis van ‘gedaen’, hiervoor, blz. 89.
- voetnoot2)
- Hubertus Wilhelmi, laatste prior van het convent en laatste pastoor van de St. Niclaaskerk, 1561-1578. Zie Batavia desolata Carmelitana, medegedeeld (voor zoover Utrecht betreft) in Arch. Aartsb. Utrecht, deel 38 (1912), (blz. 92-105), blz. 100; Bronnen Gesch. kerk. Rechtspr. Bisdom Utr. II, 363.
- voetnoot3)
- Vgl. met het hier verhaalde Defensie, artt. 139 en 140.
- voetnoot1)
- Adriaens tante, Maria de W.v.Vr., abdis v. Outwijck, in Aug. 1566 omtrent 40 jaren oud (cfr. Defensie, art. 63), is blijkbaar kort na dezen datum, althans vóór 22 Octobr. 1567, den datum van dit getuigenis, gestorven. In 1567 komt Anna van Oostrum als abdis van Oudwijk voor.
- voetnoot2)
- Mogelijk de latere kameraar van de Staten. Hij huwde met Hectoria van Hoxwier en woonde op de Nieuwe Gracht in De drie Papegayen.
- voetnoot3)
- Arch. Heereman v. Zuydtwyck. Zie Inleiding, blz. 84/5. Uit de vermelde ambten der sprekers blijkt, dat deze verklaringen zijn afgelegd in 1567, vóór 10 November.
- voetnoot4)
- Henrick Valckenaer, van Nov. 1544-Oct. 1547, van Nov. 1548-Oct. 1550, van Oct. 1551-Sept. 1552, van Nov. 1555-Oct. 1557 en van Dec. 1565 tot zijn dood (1572) schepen, van Oct. 1547-Nov. 1548 en van Oct. 1550-Oct. 1551 burgemeester.
- voetnoot1)
- Deze Interrogatorien zelf hebben wij niet kunnen vinden.
- voetnoot2)
- Zoowel op 25 Augustus (vgl. Antwoord op de 19 artikelen van Alva, § 141 en Bor, B. II, fol. 63 vs.) als op Maandag 26 Augustus (vgl. Defensie, artt. 101-107) kwamen die van de nieuwe religie ten stadhuize.
- voetnoot1)
- Adriaens tante Maria de W.v. Vr. was abdis van Oudwijk, zijn tante Angela en zijn zuster Heylwich waren non in het Vrouwenklooster bij Utrecht; zijn zuster Maria en zijn dochter Agatha in het St. Servaesklooster. Zijn dochter Engeltje is in Aug. 1568 in Oudwijk echter gekleed noch geprofest. Niet onmogelijk is het, dat zij, na den dood van haar moeder (1560), daar door haar oudtante, abdis Maria de W.v. Vr. († 1567), werd opgevoed; zij stierf in 1593 als cloosterjoffrou.
- voetnoot1)
- Vgl. Defensie, art. 105 en de verklaringen van de twee volgende getuigen.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, art. 107.
- voetnoot3)
- Herman van der Vecht, van Oct. 1563-Dec. 1565 en van Nov. 1567-Oct. 1575 schepen, van Dec. 1565-Nov. 1567 en van Oct. 1575-Nov. 1576 burgemeester. Hij was gehuwd met Sophia de Wael, wed. v. Floris van Pallaes. In Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 275 verklaart de schepen J. Botter v. Snellenberch, ‘dat de borgemeester Vecht in 't yerste zeer catholique, dan nae de compste van den Prinche geflaut heeft.’
- voetnoot1)
- Zie over hem hiervoor blz. 104.
- voetnoot2)
- 26 Augustus 1566.
- voetnoot1)
- Vgl. Defensie, art. 105.
- voetnoot2)
- 't refuseeren. - Het vorige getuigenis (blz. 199) verklaart positief, dat Adriaen ‘seyde het te sullen doen’. Vgl. Defensie, art. 107.
- voetnoot3)
- Vgl. Defensie, art. 124 en noot aldaar.
- voetnoot4)
- Johan van Abcou van Meerten, geb. 1529 of 1530, van Dec. 1565-Nov. 1568 en van Nov. 1576-Oct. 1581 schepen, van Oct. 1581-Dec. 1582 burgemeester. Hij overleed in 1595.
- voetnoot1)
- Zie hiervoor blz. 197 noot.
- voetnoot2)
- Vgl. Defensie, art. 105.
- voetnoot3)
- Vgl. hiervoor blz. 201 en Defensie, art. 107.
- voetnoot1)
- Vgl. hiervoor blz. 201 en Defensie, art. 124.
- voetnoot2)
- Bartholomeus de Ryck of de Rycke, van Nov. 1555-Oct. 1557, van Oct. 1558-Oct. 1563 en van Nov. 1567-Nov. 1568 raad, van Dec. 1565-Dec. 1566 kameraar en van Dec. 1566-Nov. 1567 schepen. Hij was gehuwd met Alid, dr. van Henrick Stuyl(en) en overleed in 1572.
- voetnoot3)
- 't Overige ontbreekt.
- voetnoot1)
- Archives générales du Royaume, Bruxelles. Papiers d'Etat et de l'Audience No. 527. Zie Inleiding, blz. 86.
- margenoot+
- fol. 20.
- voetnoot2)
- Jan van Amerongen, bastaard, nam een werkzaam aandeel aan den Beeldenstorm. Op 22 Dec. 1568 werd hij gehangen, Marcus, 349. Hoog, Ned. Arch. voor Kerkgesch., N. Serie I (1902), noemt hem niet onder de martelaren. In de Utr. Kroniek komt hij voor op blz. 31, waar hij ‘slotemaecker ende stadtmeester’ genoemd wordt, blz. 32 en 83. Vgl. verder Cod. Dipl. 2, II, 2, blz. 75, 78 en 120. Om zijn optreden bij den beeldenstorm werd hij 10 Dec. 1566 uit stadsdienst ontslagen. (Arch. v.d. Staten v. Utrecht, no. 224. Rijksarch. Utr.)
- voetnoot3)
- De hiervolgende ondervraging betreft het optreden van v. Amerongen op 25 Aug. 1566 in de Buurkerk. Marcus, 352 en 357 vermeldt nog de vonnissen van Philippus Evertsz., mesmaecker en Dierck Cornelisse, linnenwever, die beiden ook aan den beeldenstorm in de Buurkerk deelnamen.
- voetnoot4)
- Woonde ‘in den Gulden Bijl, bij de Reguliers’. Cod. Dipl. 2, II, 2, blz. 128. Zie ook blz. 132. In het vonnis van J.v. Amerongen, Marcus, 349, wordt hij genoemd Gerndt in de Bijl, wat wel een drukfout voor ‘Berndt’ zal zijn. - Toen de Raad ‘Beernt int Byltgen’ voor zich ontboden had, om hem te ondervragen of hij aan een predikant onderdak had verleend, liepen die van de nieuwe religie op de Stads-Plaats te hoop, ‘maeckende grote murmuratie, alzoe dat die van den raedt beter gedacht heeft, om meerder oproer te schouwen, den voorn. Beernt te laeten gaen dan te houden.’ (Antwoord op de 19 artikelen van Alva, §§ 80 en 81).
- voetnoot1)
- N.I. Jacob en Jan van Amerongen de Jonge. Het vonnis van den laatste, 17 Aug. 1568, bij Marcus, 114.
- voetnoot2)
- Bij Marcus, 114 is het Jan v.A. de Jonge, die ‘met een hamer op de deuren van de Buurkerk geweld (deed), in de tegenwoordigheyt van syn vader’.
- margenoot+
- fol. 20v.
- voetnoot3)
- Volgens Utr. Kroniek, 32 heeft v. Amerongen de Buurkerkdeur ‘mit sijn instrumenten opgesteken’. Volgens zijn vonnis (Marcus, 349) heeft hij den beeldstormers slechts ‘den wech geweesen, hoe sy in de kercke kommen souden, hemluyden wysende die Toorndeure’.
- voetnoot1)
- Marcus, 349.
- voetnoot2)
- Zie over hem, hiervoor blz. 168.
- voetnoot3)
- Waarschijnlijk Jacob de Wever (Cod. Dipl. 2, II, 2, blz. 130), die t.a.p. blz. 135 genoemd wordt Jacob Hermans, bij wien de deurwaarder Viana, die beslag kwam leggen, verklaarde ‘anders nyet gevonden thebben dan drie naecte kynderen.’ - Zijn vonnis bij Marcus, 113.
- voetnoot4)
- Waarschijnlijk Willem of ook Jan Willem Poes, messemaker. Cod. Dipl. 2, II, 2, blz. 128 en 132.
- margenoot+
- fol. 21.
- voetnoot5)
- Marcus, 349.
- voetnoot6)
- Elders (R. Arch. Utr. Arch. v.d. Staten no. 224) komt hij voor als Jurifaes.
- voetnoot1)
- Komt in de kameraarsrekeningen voor als Jan van Doen.
- margenoot+
- fol. 21v.
- voetnoot2)
- Over de vraag, of de beeldenstorm in 't algemeen en te Utrecht in het bijzonder van buiten af geleid en geldelijk gesteund werd, zie men de Inleiding, blz. 71-74.
- voetnoot3)
- Marcus, 349.
- voetnoot1)
- Jan van Renesse, heer van Wulven en Wilp. Zie over hem, hiervoor blz. 108.
- margenoot+
- fol. 22.
- voetnoot2)
- Blijkbaar de kleinzoon van den ondervraagde. Jonge Jan van Amerongen was getrouwd met ‘Ryck die scheymaeckers dochter’; hij woonde in de Zadelstraat. Cod. Dipl. 2, II, 2, blz. 128 en 132.
- voetnoot1)
- Archives générales du Royaume, Bruxelles. Papiers d'Etat et de l'Audiënce, no. 527. Zie Inleiding, blz. 86.
- margenoot+
- fol. 52.
- voetnoot2)
- Het is niet duidelijk, welke getuige hier bedoeld wordt. In den band, genoemd in noot 1, gaat een getuigenis vooraf van Ryck Meynsz. te Bunschoten over predikaties der gereformeerden in dat dorp in Dec. 1566.
- voetnoot3)
- 25 Augustus 1566.
- voetnoot1)
- Over Jan Berntsz. zie hiervoor, blz. 168; Floer Lubbertsz., scheymaker, zie over hem: Cod. Dipl. Neerl. 2e Serie II 2, blz. 75 en 118, Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 272, Utr. Kron., blz. 29 en 33 en Marcus, 114; Willem Cosynsz., zie over hem: Cod. Dipl. Neerl. 2e Serie II 2, blz. 75, 77, 129 en 151, Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 244 en Marcus, 113; Wouter van de Poll onbekend.
- voetnoot2)
- Zie hiervoor, blz. 206, noot 4.
- margenoot+
- fol. 52v.
- voetnoot3)
- Niet onmogelijk wordt op dezen Kuilenburgschen beeldstormer die Man gedoeld in de Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 271, waar Jan van Brevelt de verklaring aflegt, ‘dat de voers. Steven van Zuylen, gesproecken wesende om 't voers. orgel (in St. Jacobskercke) te helpen zalveren, geseyt heeft, dat hy daer inne nyet wiste ofte en coste ghedoen, wysende op een zwart cleyn mannecken van Cuylenborch, seggende, dat hy daer bevel aff hadde.’
- margenoot+
- fol. 53.
- voetnoot1)
- N.I. in de St. Jacobskerk.
- voetnoot2)
- Rijksarch. Utrecht. Arch. van de Staten van Utr. no. 224. Zie Inleiding, blz. 86.
- voetnoot3)
- 24 Augustus 1566.
- voetnoot1)
- Philippus Evertsz. Hij wordt door Hoog (Ned. Arch. v. Kerkgesch. N.S. I, blz. 93, no. 63) onder martelaars opgenomen. Hij wordt gehangen 22 Dec. 1568, Marcus, 352. In de Utr. Kroniek, blz. 83/84 wordt hij genoemd ‘N., messemaecker, daer het Hellixken (lees: Kellixken) uuyt te hangen plach in die Goordstege (= Gortsteeg, Haverstraat).’
- voetnoot2)
- Welke ‘jonge Jan’ hier bedoeld is, blijkt niet. Misschien Philips' knecht Jan van Emden (Cod. Dipl. Neerl. 2e serie II 2e afd., blz. 171).
- voetnoot3)
- Jonge Jan v.A. Zie hiervoor blz. 205 en 208.
- voetnoot4)
- Jan of Hendrick Gillis. Marcus, 113.
- voetnoot5)
- Jan Janse. Zijn vonnis bij Marcus, 113. Zie ook 352.
- voetnoot1)
- Aan den Springweg. De achterzijde van het terrein van het Duitsche Huis grensde aan den Wal, van waar men den Springweg bereikte door de Duitschen Huys-steech.
- voetnoot2)
- Philippus Evertsz. of Philips in de Kelck.
- voetnoot3)
- Gerrit van Kuilenburg. Vgl. Inleiding, blz. 67 en Defensie van Adr. de Wael, art. 35 en noot aldaar.
- voetnoot4)
- Marcus, 352.
- voetnoot5)
- Zijn vonnis bij Marcus, 225. Dat hij dezelfde zou zijn als ‘Mr. Cornelis, organist’ (Cod. Dipl. 2e Serie II 2, blz. 75) zooals Brugmans vermoedde (Utr. Kron., 33 noot 1) schijnt, nu zijn beroep van messemaker hier vermeld wordt, wel ontkend te kunnen worden.
- voetnoot6)
- Zijn vonnis bij Marcus, 225.
- voetnoot7)
- Herman Jacobsz. Cod. Dipl. 2e Serie II 2, blz. 75 en 79. Blz. 171 wordt gesproken van ‘de meuble goederen van wijlen Herman, int Wapen van Hattum’ en blz. 139 en 170 van zijn weduwe Agniese. Gevlucht, is hij buiten Utrecht gestorven. De herberg ‘het Wapen van Hattem’ stond aan de Noordzijde van de Zadelstraat.
- voetnoot1)
- Zijn vonnis bij Marcus, 113.
- voetnoot2)
- Op 29 Febr. 1568 wordt Philips in de Kelck, gevangen op Hasenberch, nog gehoord ‘op zekeren pointe’ en op 5 Maart ‘op zekere zijner voorgaende verclaringen voer die van den stadt gedaen’. Cod. Dipl. 2e Serie II 2, blz. 120. Op 5 April wordt hij ‘in loco torture’ wederom gehoord en de getuigen, op wie hij zich beriep, dienzelfden en den volgenden dag. T.a.p. blz. 140. Men zie verder t.a.p. blz. 149 en 172.
- voetnoot1)
- Archives générales du Royaume, Bruxelles. Papiers d'Etat et de l'Audience, no. 527. Zie Inleiding, blz. 86. - Deze verklaringen zijn blijkbaar geëxcerpeerd uit meer uitvoerige dossiers, die verloren schijnen. Afgaande op de titulatuur van sommige deposanten, werden deze dossiers in den loop van 1567 en 1568, mogelijk zelfs nog later, samengesteld. Uit de vermelding van Amerongen als burgemeester (Nov. 1568-Oct. 1575) volgt, dat de hier afgedrukte verklaringen niet vroeger dan Nov. 1568 kunnen zijn opgemaakt.
- margenoot+
- fol. 54.
- voetnoot2)
- N.l. het Antwoord op de 19 Artikelen van Alva, afgedrukt bij Dodt, Archief V.
- margenoot+
- fol. 54v.
- voetnoot1)
- Zie over hem hiervoor blz. 104.
- voetnoot2)
- Dirck van Zuylen, Ridder, heer tot Sevender etc. Zie over zijn houding in de dagen van beeldenstorm en hervormingsbeweging Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 268-271.
- voetnoot3)
- Zie over hem hiervoor blz. 196.
- voetnoot4)
- Jan Taets van Amerongen, van Nov. 1555-Oct. 1560 en van Oct. 1563-Nov. 1568 schepen, van Oct. 1560-Oct. 1563, van Nov. 1568-Oct. 1575 en van Nov. 1576-Nov. 1577 burgemeester. Hij was gehuwd met Johanna van Gaesbeeck en stierf 15 Jan. 1589.
- voetnoot5)
- Van 't ‘2e quoyer’, zooals verderop blijkt. Nu de dossiers waarin deze cohieren voorkwamen, verloren zijn, is een nadere aanduiding van deze laatsten niet te geven.
- voetnoot1)
- Zie over hem hiervoor blz. 114.
- voetnoot2)
- Jan van Abcou van Meerten. Zie over hem blz. 201.
- voetnoot3)
- Gerrit van Schroyesteyn, van Nov. 1553-Nov. 1554, van Nov. 1555-Oct. 1560 en van Nov. 1567-Nov. 1568 raad, van Dec. 1565-Nov. 1567, van Nov. 1568-Oct. 1575 en van Nov. 1576-Nov. 1577 schepen.
- margenoot+
- fol. 55.
- voetnoot4)
- De schout, Dirck van Zuylen.
- voetnoot5)
- N.l. in §§ 26, 74-80, 130-132 van het Antwoord. Over Cater zie hiervoor, blz. 123.
- voetnoot1)
- Jan Botter van Snellenberch, van Nov. 1553-Nov. 1554, van Nov. 1555-Oct. 1558, van Oct. 1560-Jan. 1562, van Oct. 1563-Nov. 1567 en van Apr. 1569-Oct. 1575 schepen, van Nov. 1554-Nov. 1555 raad, van Oct. 1558-Oct. 1560 en van Jan. 1562-Oct. 1563 kameraar, van Oct. 1575-Nov. 1576 burgemeester. Hij was gehuwd met Maria Knijff van Rodenburch.
- margenoot+
- fol. 55v.
- voetnoot2)
- In verzekerde bewaring behoorde te hebben.
- voetnoot3)
- Paulus van Blockhoven Symonsz., van Oct. 1558-Jan. 1562 en van Dec. 1565-Nov. 1567 raad, van Jan. 1562-Oct. 1563 en van Febr. 1564-Dec. 1565 kameraar, van Oct. 1563-Febr. 1564 schepen.
- voetnoot4)
- Jacob van Asch, van Oct. 1558-Oct. 1560, van Dec. 1565-Nov. 1567, van Nov. 1576-Nov. 1577, van Oct. 1578-Dec. 1580, van Dec. 1583 tot zijn uitzetting uit de stad in 1585, raad (R.D.B. 8 April 1585, ‘Jacob van Asch, apteker’). Van Sept. 1588-Oct. 1590, raad; van Nov. 1577-Oct. 1578 en van Oct. 1590 tot zijn dood in Maart 1591 schepen. Hij was gehuwd met Hillegondt, dr. van Willem van Hyndersteyn.
- voetnoot1)
- 25 Aug. 1566. Over deze afvaardiging van J.v. Renesse, heer van Wilp, zie Bor, B. II, fol. 64, Van der Monde's Tijdschrift v. Utrecht VIII, blz. 129 en Inleiding, blz. 68.
- voetnoot2)
- 25 Aug. 1566.
- margenoot+
- fol. 56.
- voetnoot3)
- O.a. Adriaen de Wael v. Vronesteijn. Vgl. blz. 222 en Inleiding, blz. 69.
- voetnoot4)
- Hendrik de Voocht van Rijneveld en Jan Taets van Amerongen. Over de hier genoemde deputatie naar de hertogin van Parma, zie Utr. Kron., blz. 35 en vgl. kameraarsrek. 1565/66 II, fol. 35/6. - H. de Voocht van Rijneveld, van Nov. 1548-Oct. 1549, van Oct. 1550-Oct. 1551, van Nov. 1553-Oct. 1557, van Oct. 1558-Oct. 1560 en van Febr. 1564-Nov. 1567 schepen, van Oct. 1549-Oct. 1550, van Oct. 1551-Nov. 1553 en van Oct. 1563-Febr. 1564 raad, van Nov. 1567-Oct. 1575 en van Nov. 1576-Nov. 1577 burgemeester. Hij was gehuwd met Agnes van Amerongen. - J. Taets van Amerongen, zie hiervoor, blz. 216.
- voetnoot1)
- Utr. Kron., blz. 34. Bor, B. II, fol. 64 vs. deelt mede, dat de Raad eenige afgevaardigden zond, ‘dewelcke deur haer auctoriteyt ende presentie de beeldestormers beweegt hebben, omme op te houden ende geen vorder schade meer te doen’.
- margenoot+
- fol. 56v.
- voetnoot2)
- Zie over hem hiervoor, blz. 199.
- margenoot+
- fol. 57.
- voetnoot1)
- Over een commissie van deze beide raden op 26 Aug. wordt nergens iets gevonden. - Jan van Abcou van Meerten, zie over hem, hiervoor blz. 201. - Philips, bastaard van Gerrit van Renesse, van Oct. 1563-Nov. 1567 raad. Over zijn houding tijdens de hervormingsberoerten en den beeldenstorm zie men Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 247, 261, 262, 266, 272 en 279. Wat t.a.p. blz. 277/8, blijkbaar door een slecht afschrift, onverstaanbaar is geworden, leze men als volgt: ‘Dat hy (Aert v. Duvenvoorde) met zekere andere edelluijden in den raidt der stad Utrecht gecomen is mit een furie, hebbende cinckroeders in heur armen, zeggende: ‘Ghy hebt ons die kercke huyden geweygert; als wy wederomme koemen, zoe zult ghy die ons ghern gunnen ende zullen dan weeten, wat wy met u te doen hebben; ende dat Philips van Renes, bastaerdsoen van heer Gerrit van Renes, zeyde: “ende myt U, Vecht, - - denoterende den borgermeester - - ende uwen royden baert.”’ (Arch. Générales du Royaume, Bruxelles. Papiers de l'Etat et de l'Audience, no. 1177 18). Vgl. Brandt I, Bijv. blz. 55. - Zie verder over hem Cod. Dipl. Neerl. 2e Serie II 2, blz. 127 en 131. Zijn vonnis bij Marcus, 109. Van het pardon van 8 Maart 1574 wordt hij uitgezonderd. Utr. Kron., 143.
- voetnoot1)
- Over een accoord, waarbij het stadsbestuur de St. Geertenen de St. Nicolaaskerk ter plundering overgaf, wordt ook gesproken in een brief van D. Cater. Van Someren, Arch. Suppl., p. 5/6.
- margenoot+
- fol. 57v.
- voetnoot2)
- 26 Augustus. Vgl. hiervóór, blz. 219, noot 3.
- voetnoot1)
- Wordt hier bedoeld, dat De Wael en Nyenrode deelnamen aan de plundering van de St. Geertenkerk of minstens den beeldstormers gunstig gezind waren?
- voetnoot2)
- Utr. Kron., 39.
- margenoot+
- fol. 58.
- voetnoot3)
- Willem van Zuylen van Nyevelt en Floris van Boetzelaer, heer van Langerak en Carnisse. Zie over hen hiervóór, blz. 131 en 130.
- voetnoot4)
- Godefroy van Erpt, heer van Warenborch. Zie over hem hiervóór, blz. 145.
- voetnoot5)
- Utr. Kroniek, blz. 39-43. Bor weet van den daar beschreven aanslag van Brederode op Utrecht niets.
- voetnoot1)
- Chirurgijn. By Marcus, 116 wordt hij genoemd: ‘tailleur des pierres’, wat verkeerdelijk vertaald wordt met ‘steenhouder’. De Cod. Dipl. v.h. Hist. Gen. 2e serie II, 2e afd. blz. 134, noot, neemt deze foutieve vertaling over. De beteekenis is: ‘snijder van de kei’. Het snijden van den kei was een zeer gebruikelijke chirurgische behandelingsmethode van de kwakzalvers dier dagen. (Zie E.D. Baumann, De Dokter en de geneeskunde. Maatschappelijk Leven, blz. 58 en Cornelissen, Nederlandsche Volkshumor II, blz. 39, 83 en 215). - Mr. Valentyn woonde aan het Janskerkhof. Cod. Dipl. t.a.p. blz. 129. Vgl. verder blz. 151, waar hij, evenals op blz. 129, ‘steensnijder’ genoemd wordt en het Antwoord op de 19 artikelen van Alva (Dodt. Archief V) § 290-305.
- margenoot+
- fol. 58v.
- voetnoot2)
- Vgl. Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 270.
- voetnoot3)
- Vgl. Bor, B. IV, fol. 153 vs. en Kron. Hist. Gen. 1858, blz. 271.
- voetnoot1)
- Aert van Honthorst Aertsz., van Nov. 1548-Oct. 1550, van Nov. 1553-Nov. 1554 en van Oct. 1563-Dec. 1565 raad, van Oct. 1560-Oct. 1563, van Dec. 1565-Dec. 1566 en van Nov. 1567-Nov. 1568 schepen, van Dec. 1566-Nov. 1567 kameraar.
- margenoot+
- fol. 59.
- voetnoot2)
- Van een poging tot plundering van Vrouwenklooster wordt nergens iets gevonden.
- voetnoot1)
- Arch. Heereman van Zuydtwyck. - Deze en de volgende verklaring zijn waarschijnlijk opgemaakt naar aanleiding van de terugvordering van De Waels geconfiskeerde goederen door zijn kinderen.
- voetnoot2)
- Tyman van den Horst of Tyman Coppegasten. Zie B. de Jonghe, Desolata Batavia Dominicana, Gandavi 1717, pag. 23 en Arch. Aartsb. Utr. VII (1879), 316. Hij was de laatste prior van het St. Andreasklooster te Utrecht. Vgl. ibid IX (1881), 187. In Defensie art. 150 (hiervoor blz. 120) komt hij voor als ‘Thyman, die zoen van Coppen Garsen’.
- voetnoot1)
- De Wael onderging ‘overmits die meenichte van andere gevangens’ zijn vrijheidsberooving in een afzonderlijke kamer, bewaakt door twee hellebaardiers. Hij kreeg, daar men ‘edellieden gewoentelick es anders te tracteren dan gemeen gevangens’, ook beter voedsel (Arch. Gén. du Royaume, Bruxelles. Papiers d'Etat et de l'Audience, no. 117718).
- voetnoot1)
- Arch. Heereman van Zuydtwyck. - Zie noot 1 bij Bijlage I.
- voetnoot1)
- Rijksarch. Utrecht, 3e Memoriaalboek van het Hof, fol. 80 vs. Een gelijktijdig afschrift aanwezig in het Gem. Arch. Utrecht, I, 562.
- voetnoot2)
- In 1580 woont hij in Emmerik als gewezen raad en zoekt met A. van Grysperre de stad Hattem aan den spaanschen koning over te leveren. De poging mislukte. Bor, boek XV, fol. 229 vs. Kort daarna schijnt hij weer te Utrecht verbleven te hebben, althans den 11 Jan. 1581 worden hij en Grysperre uit de stad gezet, ‘als hebbende met den vyant handelinghe ende correspondentie gehouden ende voorts gepractiseert ofte helpen practiseren 't verraet ende innemen van 't huys te Hattum’ (Buurspraakb. der stad Utrecht).
- voetnoot3)
- Het Hof.
- voetnoot4)
- 23 Aug. 1566.
- voetnoot5)
- Ordonnantie van 25 Nov. 1566, gepubliceerd 12 Dec. Utr. Kron. 46, Bor, boek II, fol. 75.
- voetnoot1)
- Ordonnantie van 23 Maart 1529, waarbij het Hof van Utrecht werd ingesteld (art. 23). Gr. Utr. Placcaatb. II, 954.
- voetnoot2)
- Het afschrift in het Gem. Archief heeft: ‘beducht’.
- voetnoot1)
- Het afschrift in het Gem. Archief heeft i. pl. v. de nos. 14-16 alleen: ‘Nyet iegenstaende de zake henlieden nyet en roerden.’
- voetnoot1)
- Het afschr. in het Gem. Archief heeft onder no. 19 slechts: ‘So haere Hoocheyt die van den Rade dvoors. kennisse beveele voor de veriaertheyt van dyen.’
- voetnoot1)
- Utr. Kron., 38; Bor, IIe B., 72. Het aangemonsterde vendel was ongeveer 500 man sterk.
- voetnoot1)
- Utr. Kron., 39. Dodt, Arch. I, 377 vv.
- voetnoot2)
- Aantal niet ingevuld.
- voetnoot3)
- Het afschr. in het Gem. arch. heeft ‘quer’ (?).
- voetnoot1)
- Deze laatste drie alineae ontbreken in het afschrift in het Gem. Archief.
- voetnoot2)
- Hier: plaats, plaats van bijeenkomst.
- voetnoot1)
- Het gezag van den heer van Warenborch, commandant van Vredenborch, beperkte zich tot dat kasteel.
- voetnoot1)
- Datum niet ingevuld.
- voetnoot2)
- Stilo curiae (brabantiae): paaschstijl. Volgens den nieuwjaarsstijl: 1567.
- voetnoot3)
- Arch. générales du Royaume, Bruxelles, Papiers d'Etat et de l'Audience, no. 502. - Wij hebben voor de utrechtsche Commissarissen (zooals bv. voor die van een deel van Noord-Holland) geen afzonderlijke instructie aangetroffen en geven daarom hier de algemeene instructie.
- voetnoot4)
- Cod. Dipl. Neerl., 2e serie II 2, blz. 67. Zie over de personen der beide commissarissen hiervoor blz. 89, 189 en 229.
- margenoot+
- fol. 135.
- margenoot+
- fol. 135v.
- margenoot+
- fol. 136.
- margenoot+
- fol. 136v.
- margenoot+
- fol. 137
- voetnoot1)
- Gem. Arch. Utrecht, I, 546. - Op 9 Nov. 1567 hadden de Commissarissen van de troebelen zich begeven ‘in de kerken ende cloosteren der stadt Utrecht, daervan de kerken gedestrueert waeren, omme te bezien wat reparatien van daer aen gedaen waeren ende wat daer noch resterende was, ende tot dien eynde voor ons doen roupen den pastooren, kerckmeesters ende anderen ende hemluyden op als gehoort.’ Cod. Dipl., 2e serie II, 2, blz. 88.
- voetnoot2)
- Dit bevel van Alya (in extract aanwezig in het Arch. der Staten v. Utr., no. 223) werd reeds afgedrukt in Arch. voor kerk. Gesch. XVI (1845), blz. 447-449, naar een afschrift berustende ter secretarie van Elburg.