Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 51
(1930)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Rapport, op 22 September 1747 aan H.H.M. uitgebracht, door Mr. Abraham van Hoey,
gewezen gezant onzer Republiek in Frankrijk,
| |
[pagina 2]
| |
uitgesproken Fransch-gezind - men noemde hem ‘een gedienstig schepsel van den Kardinaal Fleury’Ga naar voetnoot1) en ‘een geslaege vyandt van d'Engelsche natie en daer en teegens een verraderlijke vleyer’Ga naar voetnoot2) van het Fransche hof - en dat was vooral tijdens den Oostenrijkschen Successieoorlog een minder gewenschte eigenschap. Berispingen uit Den Haag bleven dan ook niet achterwege. Hij verzocht herhaaldelijk zijn ontslag, ook al wegens zijn benarde pecuniaire omstandigheden, en herhaaldelijk kwam zijn terugroeping in de Staten-Generaal ter sprake. Men scheen echter tot geen besluit te kunnen komenGa naar voetnoot3). Misschien ook overwogen zelfs zijn bitterste vijanden in de Republiek, dat hij in Frankrijk toch nog wel van dienst was. Men krijgt zoo, lezende in zijn missiven, den indruk, dat de regenten hem, die eerst bij Fleury en later bij den markies d'Argenson in hooge gunst stond, wilden handhaven, om zelf daardoor te gereeder gehoor te geven aan de lokstem van Engeland, dat ons al meer en meer in den oorlog wilde verwikkelen. Van Hoey zou het aan het Fransche hof wel goed praten. Oppervlakkig beschouwd had dus ook Engeland belang bij zijn aanblijven. Dit was echter niet het geval, want wel verdedigde Van Hoey de regeering van zijn land door dik en dun, doch Engeland spaarde hij niet. Hij liet niet na op de imperialistische bedoelingen van Groot-Brittannië te wijzen, dat zijn zeeheerschappij en koloniale macht wilde uitbreiden ten koste van Frankrijk en Spanje en daartoe onder de leus, dat de vrijheid en de religie van de Republiek in gevaar waren - zooals in 1672 en 1688 - ons uitgeputte land in den oorlog wilde betrekken, met geen ander oogmerk dan om de resten van onzen handel en onze scheepvaart te ruineeren. Het is bekend, dat Van Hoey's ontslag ten slotte door Engeland geëischt werdGa naar voetnoot4). Den 3osten Mei 1747 besloten de Staten-Generaal Van Hoey te gelasten, aanstonds een keer naar Den Haag te doen, | |
[pagina 3]
| |
om aan H.H.M. mondeling verslag uit te brengenGa naar voetnoot1). Zijn demissie bewijst, hoe wij na de verheffing van Willem IV meer onder den invloed van Engeland waren gekomen. Hij was het eerste, en voorloopig het eenige, slachtoffer van de revolutie. Hij vertrok den 4den Juni uit Parijs en kwam den 9den in Den Haag aan, waar hij reeds eenige dagen later zoowel door den Prins als door de gedeputeerden tot de buitenlandsche zaken uit de Staten-Generaal in gehoor werd ontvangen. Volgens resolutie van het jaar 1671 moest iedere gezant binnen drie dagen na aankomst mondeling verslag van zijn ambassade uitbrengen, terwijl tevens de verplichting opgelegd was, het verbaal in geschrifte over te leggen tegelijkertijd met zijn archiefGa naar voetnoot2). Verbaal noch archief werden evenwel altijd ter griffie gedeponeerd. Ook Van Hoey heeft zich aan dit voorschrift niet gehoudenGa naar voetnoot3). En bij zijn mondeling rapport behandelde hij niet anders dan ‘den tegenwoordigen toestand van zaaken en wijze van denken aan het Hof van Vrankrijk, daarbij deduceerende de oorzaaken van de verwijderingen zeedert eenigen tijd ontstaan tusschen Vrankrijk en den Staat, en de middelen, welke hem aan de hand waren gegeven tot herstellinge van de vreede, en den voorslag aan hem gedaan tot een armistice, zodanig als dezelve breeder vervat zijn in sijne missive van 26 Mey 1747, waartoe hij zig was refereerende’Ga naar voetnoot4). Den 20sten Juni 1747 vergaderde het Secreet Besogne, waarbij ook Willem IV tegenwoordig was, over zijn rapport. Besloten werd, aan Van Hoey te verzoeken, het gesprokene op schrift te brengen, om er nader op te kunnen delibereeren en resolveeren. Bij deze gelegenheid bracht de Prins nog in het midden, dat Van Hoey zich tegenover hem meer in bijzonderheden had uitgelaten | |
[pagina 4]
| |
dan tegenover het Besogne. Van Hoey had heel geheimzinnig gedaan en gezegd, dat die bijzonderheden alleen voor den Prins bestemd waren. Deze meende evenwel, zich van deze geheime wetenschap te moeten ontlasten en deelde mede, dat Frankrijk wel opnieuw wilde onderhandelen, ‘mits, dat eenige gerustheid hadde, dat het vreedenswerk ernst was, of immers en in allen gevallen, dat verseekert was van de neutraliteit van de Republicq’Ga naar voetnoot1). Den 22sten September had Van Hoey zijn rapport gereed. De Prins wist echter behandeling in de Staten-Generaal tegen te houdenGa naar voetnoot2). Het origineele handschrift, waarnaar ons afschrift is gemaakt, is gelegd achter de secrete missive van Van Hoey van het jaar 1747Ga naar voetnoot3). Voor wie Van Hoey als correspondent kentGa naar voetnoot4) en dus bekend is met zijn zeer bijzonderen schrijftrant - de markies d'Argenson wist aanvankelijk niet, of hij zijn larmoyante sermoenen wel au sérieux moest nemenGa naar voetnoot5) - is dit rapport kort en zakelijk geschreven. Wat hij in honderden missiven aan den griffier en regelrecht aan de Staten-Generaal heeft bericht, legt hij hier neer in enkele klare formules. Wij meenen goed te doen het stuk openbaar te maken. Het toont duidelijk, hoewel natuurlijk onvolledig, omdat het bekendheid met zijn missives onderstelt, hoe de verstandhouding tusschen de Republiek en Frankrijk in zeven jaren tijd stap voor stap slechter is geworden, waarbij hij een objectiviteit betracht, welke men in zijn brieven niet altijd zal aantreffen. Zijn verder leven sleet hij ambteloos op zijn buiten ‘Marlot’ bij Den Haag. Hij overleed 20 October 1766.
J.Z.K. | |
[pagina 5]
| |
(Fol. 1.) Schriftelijk raport van den staat van de saaken tusschen het Hoff van Frankrijk en de Republiek door A. van Hoey, Haar Hoog Moogende Ambassadeur aan het boven gemelde Hoff, aan Haar Hoog Moogenden Eersten Griffier ter hand gestelt op den 22 September 1747.De vreede en vriendschap tusschen Vrankrijk en de Republiek kwaamen voor gevestigt te weesen op de vaste gronden van de weesentlijkste intresten van beyde de natien, en op een weedersijdse stantvastige wille en begeerte tot het meerder en meerder verseekeren van het onderlinge goed verstand, tot in het jaar van 1739 toe, als wanneer den oorlog tusschen Spanien en Engeland ontstooken sijnde, het de tweedragt meede gelukte, eerst jalousie, naderhand mistrouwen, vervolgens haate tusschen Vrankrijk (Fol. 1vo.) en de Republiek te doen ontstaan, en alsoo de vijandschap tusschen de twee natien van trap tot trap te doen opklimmen tot die hoogte, dat jegenswoordig beyde den anderen verdenken, alsof den eene was een doodvijand van den anderen. De oorsaaken, waardoor in Vrankrijk isGa naar voetnoota) voortgebragt d'opinie van onse gewaande doodvijandschap teegens die Croon, sijn mijn voorgekoomen te weesen de volgende: Eerstelyk, het gewaande groot credit van Engeland in den Staat, en consequentien daar uyt getrokken van het succes van de beweegingen van die Croon, omme den Staat wederom op nieuws de waapenen te doen opvatten tot het helpen te weege brengen van de vernietiginge van de magt van Vrankrijk. (Fol. 2.) Ten tweeden, de vermeerderinge van de troupes van den Staat al voor het overleyden van keyser Carel de Sesde, en de groote heevigheyd van de gemoederen, die al op die tijd in den selven teegens Vrankrijk wierd bespeurt. Ten 3e, de weygeringe van den Staat van, het sij separatelyk, ofte gesaamentlijck, met Vrankrijk voorstellen te doen, tot het doen eyndigen van den oorlog tusschen Engeland en Spagnien. | |
[pagina 6]
| |
Ten 4e, d'onderhandelingen tusschen Engeland en den Staat, kort naar het overleyden van keyser Carel de Sesde, en het secreet, dat daar van voor Vrankrijk wierd bewaardtGa naar voetnoot1). Ten 5e, het van de hand wijsen door den Staat van de neuteraliteyd voor de Oostenrijkse Nederlanden, en de notable vermeerderinge (Fol. 2vo.) van desselfs troupes in den jaare 1742. Ten 6e, d'onverschilligheyd, waarmeede den Staat de saaken hadde blijven aansien, tot in het jaar 1743 desselfs troupes deeden marcheeren naar den Rhijn tot het helpen aantasten van Vrankrijk, niet teegenstaande die Croon als doen te verstaan gaf, desselfs gereetheyd, om aanstonds de vreede te herstellen op den voet van de voorige tractaaten, voor soo veel als sulks van een ieder van de strijdende partijen afhong. Ten 7e, de terselver tijdt genoomene resolutie van Haar Hoog Moogende tot het decerneeren van besendingen, omme meer andere magten tot het beoorlogen van Vrankrijk te beweegen. (Fol. 3.) Ten 8e, het neemen van de partij van Engeland door den Staat, naar dat Vrankrijk den oorlog aan die Croon hadde gedeclareerdGa naar voetnoot2), sonder vooraf te laaten gaan minnelijke offitien tot het bevreedigen van de strijdende partijen, en niet teegenstaande Engeland was den eersten agresseurGa naar voetnoot3). Ten 9e, de verbeeldinge, alsof de bovengemelde genoomene messures door den Staat soude strijdig weesen met | |
[pagina 7]
| |
de gegeevene verseekeringen aan Vrankrijk door Haar Hoog Moogende in den jaare 1741 en 1742Ga naar voetnoot1), alsmeede | |
[pagina 8]
| |
met de trouwe aan de tractaaten tusschen Vrankrijk en de Republick intercedeerende, te weeten de defensive alliantie van het jaar 1717 en het 5e articul van het tractaat van UtregtGa naar voetnoot1). (Fol. 3vo.) Ten 10e, het emplooy door den Staat van de guarnisoenen van Doornick etc. in Engeland teegens de capitulatien van die guarnisoenenGa naar voetnoot2). Ten 11e, het niet realiseeren door den Staat van de | |
[pagina 9]
| |
vreedenstaale door desselfs heeren ministers in den jaare 1746 aan het Hof van Vrankrijk uytgesproken, daar nogtans Vrankrijk daar op staat hadde gemaakt, soodanig, dat nagelaaten hadde, sig te bedienen van de groote superioriteyd van desselfs waapenen, omme, aanstonds naar de overgave van Antwerpen, den Staat met een genoegsaam verseekert succes aan te tasten. Ten 12e, de geresolveertheyd van den heer Engelsen minister tot Breda, omme sig op eeniger hande wijse (Fol. 4.) aan den Fransen minister te uyten ten reguarde van de vreedensconditien, teegens de formeele verseekeringen, die door Haar Hoog Moogende ministers aan het Hof van Vrankryk soude weesen gegeeven. En nietteegenstaande alsdoen wederom door het verdrijven van de Fransen en Spaansen uyt Italien en door het overbrengen van den oorlog in Provence, daar groote apparentie was, dat de vreede soude hebbe konnen worden hersteldt op den voet, hiervooren art. 6 gemeld. Ten 13e, een verbeeldinge, alsof door alle het boovenstaande soude sijn beweesen, dat het waare voorwerp, dat Engeland en het Huys van Oostenrijk haar in derselver oorlog teegens (Fol. 4vo.) Vrankrijk voorstelde, geen andere was, dan alleen het vermeerderen van derselver gebied door het vernietigen van de magt van Vrankrijk en dat van den Staat, omme, door middel van het aanwenden van altoos vermeerderende uyterste efforten, de saaken ten laasten daar toe te helpen brengen. En laatstelijk, de geheugenisse van de onvriendelijke wijse, op dewelke in den jaare 1709 en 1710 de afgesondene ministers van den konink, tot het herstellen van de vreede, door den Staat soude sijn afgeweesen geworden, nietteegenstaande met de voordeeligste conditien voor den Staat en desselfs geallieerdens waaren belast. Alsmeede van het blijven beoorlogen (Fol. 5) van Vrankrijk door de Republiek in den jaare 1712, niet teegenstaande Engeland van het bondgenootschap teegens Vrankrijk al was afgegaan. D'oorsaaken van d'opinie in den Staat van een doodelijke vijandschap van Vrankrijk teegens de Republiek koomen voor te weesen de volgende: Eerstelijk de geheugenisse van den oorlog van het jaar 1672. | |
[pagina 10]
| |
Ten 2e, de revocatie van het Edict van Nantes, en de harde wijse, op dewelke teegens onse geloofsgenooten in Vrankrijk sedert is gehandelt geworden, wanneer haar niet gedraagen na de Edicten, bij dewelke de oefeninge van onse godtsdienst in dat koninkrijk was verbooden geworden. (Fol. 5vo.) Ten 3e, de verbitteringe in de gemoederen voortgebragt door de bloedige oorloogen, in den jaare 1688 en 1701 ontstaan. Ten 4e, omdat Vrankrijk de partij van het Huys van Beyeren teegens dat van Oostenrijk genoomen heeft, niet teegenstaande door de trouwe aan de tractaaten was verpligt, dat Huys te maintineeren in het besit van alle de Staaten door wijlen keijser Carel de Sesde beseeten. Ten 5e, d'opinie, van dat Vrankrijk toeleyde op d'universeele monarchie, en dat over sulks die Croon was den doodsvijand van alle natien en volkeren in het generaal, en van de Republiek in 't bijsonder. Ten 6e, door het aantasten van de steeden van de Barrière. (Fol. 6.) En laatstelijk, door het afbreeken van de conferentien tot BredaGa naar voetnoot1), en het tegelijk aantasten van den Staat selfs. | |
[pagina 11]
| |
De reedenen, waardoor Vrankrijk is gebragt geworden tot het neemen van de partij van het Huys van Beyeren en gevolgelijk tot het helpen bevegten van dat van Oostenrijk teegens de trouwe van de tractaaten, sijn mijn voorgekoomen te weesen de volgende, te weeten: Eerstelijk, het algemeen geroep van het volk in Vrankrijk, dat nu de tijdt moeste worden waargenomen, omme de vreede voor Vrankrijk te verseekeren, door het vernietigen van de magt van den aartsvijand van die Croon. (Fol. 6vo.) Ten 2e, de beleedigingen ter zee door Engeland aan Vrankrijk aangedaan en de consequentien, uyt het inneemen van Porto Bello en het beleegeren van Carthagena getrokkenGa naar voetnoot1), van dat het voorneemen van | |
[pagina 12]
| |
Engeland soude weesen, sig meester van de commertie in America te maaken. Ten 3e, een algemeene opinie van het succes, waarmeede Engeland allomme en vooral in den Staat arbeyden, omme de saaken te brengen tot een generaalen oorlog teegens Vrankrijk, omme die Croon te beletten, sich de bescherminge van de Spaanse West-Indiens aan te trekken. Ten 4e, een gelijke opinie van een seer groote haate van den (Fol. 7.) Heer Groot HertogGa naar voetnoot1) teegens Vrankrijk, en vervolgens gereetheyd, omme tot een generaalen oorlog teegens Vrankrijk te verstaan. Ten 5e, consequentien, uyt het bovenstaande getrokken, van nootsaakelijkheyd voor Vrankrijk, om door het aangaan van verbintenissen met de magten, die pretentien formeerden op de Staaten, door wijle keyser Carel de Sesde beseeten, het gevaar voor een generaalen oorlog teegens Vrankrijk voor te koomen en af te wenden. De reedenen door mijn bijgebragt, omme Vrankrijk te beweegen van sig te blijven houden aan de trouwe van de tractaaten, sijn geweest: (Fol. 7vo.) Eerstelijk, d'onmoogelijkheyd voor Vrankrijk, van desselfs gebied te vermeerderen door de vernietiginge van de magt van het Huys van Oostenrijk, anders dan ten koste van sig selven oorloogen sonder eynde op den hals te haalen, deweyle een soodaanige onderneeminge ten hoogste gevaarlijk soude weesen voor de vrijheyd van Europa in 't generaal, en die van een ieder Staat in het bijsonder. Ten 2e, de schaedelijkheyd van het maaken van conquesten, deweyle de beste conquesten altoos meerder kosten als weerdig sijn, met applicatie van den regul, suis rebus contentum esse, maximae certissimaeque divitiae. (Fol. 8.) Ten 3e, d'onnuttigheyd voor Vrankrijk, om het gebied van andere vorsten ten kosten van het goed en bloed van Vrankrijk te vermeerderen, en over sulxs | |
[pagina 13]
| |
met haar selven in plaats van magtiger, daarenteegens onmagtiger te maaken, met appl. van Hosea Cap. 8 vs. 7Ga naar voetnoot1). Ten 4e, de genoegsaame seekerheyd, die de magt van Vrankrijk verschafte, dat niemand die Croon met een onregtvaardigen oorlooge soude willen aantasten, soolang als selfs regtvaardiglijk ten respecte van alle andere kwam te handelen. Ten 5e, d'onwettigheid, van de voorgegevene beleedigingen, door Engeland Vrankrijk aangedaan, op het Huys van Oostenrijk te wille verhaalen. (Fol. 8vo.) Ten 6e, de schadelijkheyd voor Vrankrijk van het vernietigen van de magt van het Huys van Oostenrijk, kortelijk afgebeeld door het antwoord van Scipio Nasica aan iemandt gegeeven, die hem na de veroveringe van Cartago seyde, dat Romen nu in volkoomen seekerheyd was gesteld, deweyle de eenigste magt, die aan Romen het hoofd konde bieden, vernietigt was: Neen seeker niet, wij sijn nu in grooter gevaar als ooyt van te vooren, deweyle wij selfs hebben weggenoomen een magt, die voor ons respectabel was, en nootsaakte, om binnen de paalen van de gemaatigtheyd te blijvenGa naar voetnoot2). Ten 7e, dat de trouwe van de tractaaten was het grootste ciraat en verseekerste steunsel voor alle landen en staaten, en dat (Fol. 9.) het derhalven van de waare staatkunde was, sig een inviolable maxime te maaken van dien conform te handelen. En laatstelijk, omdat de vreede was de dierbaarste zeegeninge voor alle volkeren en natien en daarenteegens den oorlogh derselver swaarste straffe, soodat niet te sorgvuldiglijk konde worden gehandelt tot het behouden van een soo grooten goet, en tot het afwenden van een soo vreeselijk kwaat. Deese mijne reedeneeringen hebbe ik ondervonden te sijn ten eenemaale conform aan d'eygen principes van | |
[pagina 14]
| |
den heer CardinaalGa naar voetnoot1), (Fol. 9vo.) en ik moet uyt alles, het welke mijn daarvan is voorgekoomen, besluyten, dat de contrarie partije door het Hoff van Vrankrijk teegens het sentiment van dien minister is genoomen geworden. De bovenstaande vreedelievende maximes hebbe ik nooyt nagelaten, van alomme, daar sulks eenigsins van vrugt soude konne weesen, voor te stellen en aan te dringen, van den beginne af aan, tot op deesen tijd toe. En Haar Hoog Moog. sal uyt mijne missives op het eynde van het jaar 1742 en geduurende het jaar 1743, tot het tractaat van WormsGa naar voetnoot2) toe, weesen gebleeken van de volkoomene dispositie, die alsdoen in Vrankrijk was, omme den oorlog te doen eyndigen op de wijse, hiervooren gemeld fol. 2 verso. (Fol. 10.) De battaille van Dettingen, de marsch van de geallieerde troupes tot het aantasten van Vrankrijk in den jaare 1743, het tractaat van Worms, de negotiatien van de hooven van Londen en van Weenen, omme wijlen keyser Carel de Seevende en Spanjen tot derselver partij over te haalen, de daarteegens geslootene Unie van Frankfort en aangegaane verbintenissen tusschen Vrankrijk en Spanjen, den toestel in Vrankrijk tot het overbrengen van den pretendent in den jaare 1744, de declaratien van oorlog van Vrankrijk teegens Engeland en het Huys van Oostenrijk, het overbrengen van den oorlog in de Oostenrijkse Neederlanden, het tractaat van WarschauGa naar voetnoot3) op het eynde van den jaare 1744, de expeditie | |
[pagina 15]
| |
van den pretendent in den jaare 1745, den voortgank van de conquesten (Fol. 10vo.) van de Fransen in de Oostenrijkse Nederlanden, de invasie in Bretagne en het intrekken van de Oostenrijkse troupes in Provence, sijn alle geweest de fataale oorsaaken, door dewelke het vuur des oorlogs op het heevigste is aangestooke geworden. De reedenen, waarom Vrankrijk sig jegenswoordig onthoud van opentlijk te verstaan te geeven desselfs geneegentheyd tot de herstellinge van de vreede op de wijse hier vooren gemeld fol. 2 verso, sijn mijn voorgekoomen te weesen de volgende: Eerstelijk, omdat Vrankrijk sig selfs hadde verpligt door de verbintenissen met die Croon, in den jaare 1743 aangegaan, (Fol. 11.) tot het doen gelden van de pretentien van Spanjen op de Staaten van Italien. Ten 2e, de getrouwe hulpe van Spanjen aan Vrankrijk tot het helpen verdrijven van de Oostenrijkse troupes uyt Provence. Ten 3e, de altoos aanhoudende beweegingen van Engeland, omme Spanjen van een vriendt tot een vijand van Vrankrijk te maaken. En laatstelijk, de waan van een vaste determinatie van de Hoven van Londen en Weenen, om Vrankrijk tot het uyterste toe te blijve beoorloogen, alsmeede van de ernstige pogingen van beyde de hooggedagte Hoven, omme nog meerder magten met haar te doen saamen spannen, tot het te weege brengen (Fol. 11vo.) van de vernietiginge van de magte van Vrankrijk. De wijze van denken van Vrankrijk ten reguarde van de Republiek is mijn altoos voorgekoomen geweest te sijn, tot dat daarinne door het ongeluk van de jegenswoordige tijden verandering is gebragt geworden, dat de Republiek was een nuttig en nootsaakelijk vriend van Vrankrijk, en dat over sulks het betragten van de conservatie en vermeerdering van de magt van den Staat was van de weesentlijkste intresten van die Croon. De reedenen van de bovengemelde universeele wijse van denken in Vrankrijk ten respecte van de Republiek sijn mijn voorgekoomen te weesen de volgende: (Fol. 12.) Eerstelijk, omdat de conservatie van de navale magt van de Republiek noodig was tot het opmaaken van de balance van de zee. | |
[pagina 16]
| |
Ten 2e, omdat de Republiek vrij was van alle suspitien van ambitie, soodat de vermeerdering van desselfs magt nooyt konde verstrekken tot het troubleeren van de gemeene ruste van Europa. En laatstelijk, omdat niemand Vrankrijk anders te lande met eenige hoope van succes konde beoorloogen dan alleen door middel van de Republiek. Het ter harte neemen door Vrankrijk van de intresten van den Staat seedert den laatsten oorlogGa naar voetnoot1), particulierlijk in de saaken (Fol. 12vo.) van de Oost-Indische Compagnie en Oost-Friesland, het tractaat van commertie in den jaare 1739 aan den Staat toegestaan, en de ernstige beweegingen van het Hof van Vrankrijk in deese tijden tot het bewaaren van de vreede en vriendschap tusschen de twee natien sijn mijn telkens voorgehouden geworden als doorgaande bewijsen van dat die Croon waarlijk en in der daat sig soude hebben gemaakt een maxime van het sorgvuldiglijk cultiveeren van de weederseydse vriendschap. De reedenen, door dewelke Vrankrijk is gebragt geworden, sonder een voorgaande declaratie van oorlog, eerst de steeden van de Barrière en naaderhand de frontieren van den Staat selfs aan te tasten, sijn mijn voorgekoomen te weesen de volgende: (Fol. 13.) Eerstelijk een seer groot en universeel vooroordeel, voortgebragt door de oorsaaken in het hooft deeses gemeld, van dat den Staat sig een maxime soude hebben gemaakt van alles en alles op te setten tot het te weege brengen van de vernietiginge van de magt van Vrankrijk, en consequentien daaruyt getrokken van nootsaakelijkheyd voor Vrankrijk, omme eeven en al eens ten respecte van de Republiek te handelen. Ten 2e, omdat den Staat eerst teegens Vrankrijk vijandelijk soude hebben geageerd, sonder een voorgaande declaratie van oorlog, door de marsch van desselfs troupes naar den Rhijn in den jaare 1743, en alsoo aan Vrankrijk het regt gegeeven hadde, om op deselve wijse ten reguarde van den Staat te handelen. (Fol. 13vo.) Ten 3e, d'onmoogelijkheyd, die daar was | |
[pagina 17]
| |
voor Vrankrijk, omme directelijk het Huys van Oostenrijk of Engeland met eenige hoope van succes te konnen aantasten en oversulks door het gevoelen van de kwaalen des oorlogs tot de vreede te verpligten. Ten 4e, een universeele opinie van dat Engeland en het Huys van Oostenrijk het beoorlogen van Vrankrijk nooyt moede souden worden, soolange als sulks ten koste van den Staat soude kunnen blijven doen, en consequentien daaruyt getrokken van de nootsaakelijkheyd voor Vrankrijk, omme, door middel van het overbrengen van den oorlog op den bodem van de (Fol. 14.) Republiek, de vreede aan den Staat nootsaakelijk te maaken. En laatstelijk de waarscheynelijkheyd, die daar was, dat Engeland en het Huys van Oostenrijk beyde liever souden verkiesen, den Staat door de herstellinge van de vreede te behouden, dan te begeeren dat sig soude blijven opofferen aan het bekoomen van het onmoogelijke voor haar. Deese motiven van Vrankrijk tot het directelijk beoorloogen van den Staat sijn door mijn weederlegt geworden door de volgende reedenen, te weeten: Eerstelijk, dat de gewaande maxime van den Staat, tot het alles en alles opsetten tot het helpen te weege brengen van de vernietiginge van de magt van Vrankrijk sodanig met de reguls van de wijsheyt strijdig was, dat door haar selfs de ongerustheyd van het vooroordeel, dat daar van was opgevat geworden, wierd beweesen. Ten 2e, dat de marsch van de troupes van den Staat naar den Rhijn in den jaare 1743 was geordonneert ingevolge van de tractaaten tusschen den selve en het Huys van Oostenrijk subsisteerende. Ten 3e, dat het van de uyterste hardigheyd was, door middel van het aantasten van een derde onschuldige Staat, andere magten tot de vreede te willen dwingen. Ten 4e, dat vriendschap alleen door vriendschap en de vreede door vreedelieventheyd konde werden bewaart en hersteld; wanneer (Fol. 15.) daarentegens meede even natuurlijk, door het vijandelijk aantasten van den Staat door Vrankrijk, meede vijandschap in denselven teegens die Croon soude moeten worden verwekt. En laatstelijk, de teegensgesteldheyd van het verwekken van een onversoenbaaren haate tusschen de twee | |
[pagina 18]
| |
natien aan de weesentlijkste intresten van Vrankrijk, om reedenen hiervooren gemeld fol. 11 verso en fol. 12. De reedenen van Vrankrijk tot het demolieeren in het geheel en ten deele van eenige fortificatien van de geconquesteerde steeden in Vlaanderen sijn mijn voorgekoomen te weesen de volgende: Eerstelijk, de koelheyd waarmeede door den Staat is ontfangen geworden (Fol. 15vo.) de voorstel van Vrankrijk tot het vaststellen van een eeuwigduurende neuteraliteyd voor de Oostenrijkse Nederlanden, en consequentien daaruyt getrokken van nootsakelijkheyd voor Vrankrijk tot het openstellen van die plaatsen, opdat niet soude dienen tot een deur voor de vijanden van Vrankrijk, omme ten alle tijden door deselve in dat Koninkrijk te konnen trekken, wanneer daarenteegens voor Vrankrijk soude worden geslooten gehoude, tot het overbrengen van den oorlog op den bodem van haare vijanden. Ten 2e, het voor altoos beneemen van alle stoffe van oorlog tusschen Vrankrijk en de Republiek door het nootsaakelijk maaken van de neuteraliteyd van d'Oostenrijkse Neederlanden voor den Staat, door middel van het openstellen van de gedemolieerde steeden. (Fol. 16.) Ten 3e, omme te doen blijken van het waare voorneemen van Vrankrijk, van sig door het maaken van conquesten niet te willen vergrooten. En laatstelijk, omdat de gedemolieerde steeden meest ten kosten van Vrankrijk waaren gefortificeerd, en dat, door het conquesteeren van deselve, wederom het eyge goet van Vrankrijk geworden sijnde, die Croon het regt soude hebben gekreegen, omme de door haar selfs gemaakte werken te moogen vernietigen. Waarteegens door mijn is verthoont geworden: Eerstelijk, dat de Oostenrijkse Neederlanden van alle tijden af aan waaren aangemerkt geworden, selfs door Vrankrijk, (Fol. 16vo.) als eene nootsaakelijke barrière voor den Staat, en dat, door het demolieeren van de sterkste plaatsen aldaar, die barrière ten eenemaale was weggenoomen. Ten 2e, de wijnige staat, die op de solemneelste verbintenissen konde worden gemaakt, en hoe dat derhalven den Staat, door het demolieeren van de sterke plaatsen in Vlaanderen, was blootgesteld, omme den oorlog op | |
[pagina 19]
| |
desselfs bodem van de kant van Vrankrijk te sien overgebraght, ingevalle die Croon, in het gevolg van tijt, eenig misnoegen teegens de Republiek quam op te vatten. Ten 3e, dat bij de voorige tractaaten de steeden in de Oostenrijkse Neederlanden in den staat, waarin door Vrankrijk waaren gebragt, sijn overgegeeven geworden en dat het van de eygenschap (Fol. 17.) van een vreede op egaale conditien was, de saaken weederseyds te herstellen op den selven voet, als die voor den oorlog waaren. En laatstelijk, het groot intrest van Vrankrijk tot het doen eyndigen van den oorlog, alsmeede het wisselvallig lot des oorlogs, en dat het derhalve van de voorsigtigheyd niet was, dat Vrankrijk de herstellinge van de vreede moeijelijker maakte door deese demolitien en tegelijk aan sig selven benam de middelen, om voor te koomen, dat den oorlog naar een bekoomene neederlaag op desselfs bodem niet wierd overgebragt. De wijse, op dewelke Vrankrijk de herstellinge van de vreede wenscht, sijn ter needer gesteld in mijne missives van den 24 April en 26 May laatsleedenGa naar voetnoot1), en de reedenen, waarom Vrankrijk sig niet verder kan verklaaren ten respecte van het nageeven van de pretentien van Spanjen, worden meede gevonden in veele van mijne missives en sijn hiervooren kortelijk verhaalt fol. 10 en 11. | |
[pagina 20]
| |
De reedenen tot bewijs van dat het Vrankrijk aan geen ernst mankeeren kan, omme Spanjen tot moderatie ten bovenstaande respecte te beweegen, wanneer eenige gerustheyd sal hebben gekreegen, dat de generale vreede daar door soude weesen te weege gebragt, sijn: Eerstelijk, omdat het duuren van den oorlog nootsakelijk moet verstrekken tot het vernietigen van de zeemagt, navigatie en commertie van Vrankrijk en tot het uytputten (Fol. 18.) van dat Koninkrijk van geld en van volk, sonder dat met moogelijkheyd het gebied van Vrankrijk door het maaken van conquesten kan worden vermeerdert, ten aanzien van het teegengestelde intrest van geheel Europa in 't generaal, en dat van den konink van Pruysen in 't particulier. Ten 2e, dat de Republiek de eenigste magt is, die Vrankrijk met eenige hoope van succes beoorlogen kan, en dat het vernietigen van de magt van de Republiek, alsmeede het doen ontstaan van een doodvijandschap tusschen de twee natien, ten eenemaal is teegengesteld aan de weesentlijkste intresten van Vrankrijk. Ten 3e, een seer groot en algemeen verlange in Vrankrijk van alle en een ygelijk na de herstellinge van de vreede (Fol. 18vo.) en van de weederseydse vriendschap. Ten 4e, het groot respect in Vrankrijk voor den persoon van den heere Prins van Oranje, en wenschen, dat door middel van desselfs hooge deugden de generaale vreede mag worden hersteld, en de vriendschap tusschen Vrankrijk en de Republiek verseekert. En laatstelijk, de groote verandering van den staat van de saaken in de Republiek door de verheffinge van den heere Prins van Oranje voortgebragt, en de onmogelijkheyd, die daar jegenswoordig - - menschelijker wijse gesprooken - - voor Vrankrijk is, omme, door middel van het maaken van conquesten in den Staat, het behoudt van de Republiek te doen sijn een nootsaakelijke reeden voor de Hoven van Londen en van Weenen, omme tot de vreede aanstonds te verstaan. (Fol. 19.) Den ondergeschreevenen sal dit sijn raport besluyten met Haar Hoog Moog. op het ootmoedigste te observeren, dat het hem onmoogelijk is, in het seekere te konnen weeten, of daar eenige en wat verandering in de wijse van denken van het Hof van Vrankrijk ten | |
[pagina 21]
| |
respecte van alle het bovenstaande, seedert het vertrek van den ondergeschreevenen van Brussel, sijnde geweest den 7den Juny laatsleeden, door de altoos vermeerderende woede des oorlogs is veroorsaakt geworden.
A. van Hoey.
Alg. Rijksarchief. Secr. lias Frankrijk 1747, no. 7325. Eigenh. oorspr. |
|