Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 50
(1929)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||
Briefwisseling van den gouverneurgeneraal Gustaaf Willem Baron van Imhoff met den
advocaat-fiscaal der Amsterdamsche admiraliteit Mr. Jacob Boreel Janszoon (1738-1750),
| |||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||
broeder, Willem François, die zich als kolonel bij Waterloo roem verwerven zou, en wiens naam langen tijd heeft voortgeleefd in het door hem opgerichte regiment der Lichtblauwe Hussaren, zich op Beeckesteyn installeerde. Dit goed was door hun grootvader gekocht in de lente van het laatste jaar, waarin zijn neef Van Imhoff, zoon van zijns vaders zuster, in Holland vertoefd heeft, zoodat deze van Beeckesteyns bloesems en ooft nog kan hebben genoten vóór zijn vertrek naar de tropen. Men begrijpt nu beter het in de Indische verlatenheid gekoesterd verlangen van den landvoogd naar de Kennemer hofstede, waarvan de brieven vervuld zijn. Daar trok het gezelschapsleven der Amsterdamsche élite in het schoone jaargetijde tezamen. De leden van de Saturdaegse Krans vonden op Beeckesteyn een gezocht centrum en in de jaren van zijn verblijf in Holland werd ook Van Imhoff tot de hunnen gerekend; blijkens zijne brieven is het afscheid hem niet gemakkelijk gevallen: uit de verte klinkt hij den vrienden nog eens toe. Die brieven zijn niet ‘mooi’ geschreven: het handschrift van Van Imhoff is eerder karakteristiek, indien men hieronder verstaat, dat het zich gemakkelijk laat herkennen. Voor het overige heeft het wel wat van spinrag; de letters zweven als fijn verwrongen draadjes over het gele wit van het papier, als herfstdraden in de lucht. Maar mooi is de inhoud, waarmede met haast iedere retourvloot gedurende het tijdperk van 1738 tot 1750, ongeacht de jaren van zijn overkomst, de bewoners der Kennemer hofstede zich mochten verheugen. Over zijn eersten brief na zijn vertrek uit Holland, aan de Kaap geschreven, is de zucht van het heimwee heengegaan. En wanneer hij zijn gedachten over de toekomst, die hem in Indië wacht, den vrijen loop laat, dan geeft hij herhaaldelijk aanleiding om te gelooven, dat Beeckesteyn hem na aan het hart heeft gelegen. Tropische zendingen, keur van vruchten en vogels, en zelfs ongevederde diersoorten hebben die brieven vaak vergezeld. Maar bij dergelijke persoonlijke bijzonderheden houdt het belangwekkende zijner mededeelingen, zooals wel vanzelf spreekt, niet op. Men kan over de beteekenis van | |||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||
deze correspondentie van meening verschillen; de een zal ze hooger in waarde aanslaan dan de ander. Maar ieder zal het er wel mede eens zijn, dat een bundel doorloopende brieven van iemand, die acht jaren lang het gouverneur-generaalschap heeft waargenomen, voor de bestudeering der geschiedenis van belang moet worden geacht. Van die acht, bovendien merkwaardige, jaren treft men in de mededeelingen aan Mr. Jacob Boreel Janszoon den op het gemoed van den landvoogd gemaakten weerslag aan. Gedurende die periode heeft een ommekeer plaats gehad in het openbare leven hier te lande. Aan de alleenspraak der ‘Heeren’ werd een einde gemaakt. Er vormden zich partijen, waarvan de eene de andere in haar ontwikkeling tegenhield, en daarvan heeft Van Imhoff bij het bestuur de nadeelen ruimschoots ondervonden. Niet, dat hij het in de jaren vóór veertig zooveel beter vond; want daarvan getuigt de ironie, waarvan hij zich als een goed ‘lijntrekker’ bij de heeren, die aan het laadje zaten, aanbeveelt. Evenwel is aan zijn hoop, dat het nu beter zou gaan, de bodem ingeslagen. Van die toen gevolgde merkwaardige periode van strijd op maatschappelijk gebied is Van Imhoff het product en het slachtoffer tegelijkertijd geweest. Door voortdurende tegenwerking van de reageerende partijen in zijn bestuur verlamd, mocht het voor hem een uitkomst heeten, toen de ‘revolutie’ van 1747 uitbrak: met de veranderde ‘regeeringsforme’ betuigt hij niet geringe blijdschap. Maar ook blijkt tenslotte deze verandering in hare resultaten hem niet te bevredigen. Zoo is dan deze bundel brieven wel in het bijzonder een bron voor de kennis van Van Imhoff zelf geworden. Met de expres voor hem gebouwde ‘Hersteller’ in het najaar van 1742 vol goeden moed naar Indië vertrokken, komt hij in den voorzomer van het volgende jaar te Batavia aan, om daar een janboel te vinden, een Augiasstal, die hij zonder hulp uit het moederland niet kan reinigen. Maar die medewerking wordt hem stelselmatig onthouden. Men bouwt geen schepen, die onmisbaar zijn; men zendt geen bekwame menschen, om het uitschot te vervangen, dat Indië beheerscht; men toont in het minst geen belang- | |||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||
stelling in zijn werk. In zijn persoonlijk leven wordt hij teleurgesteld. Geen medewerkers vindt hij; geen cultuur, geen beschaving; niets. En dat zijn de agrementen van dit land, zoo verzucht hij: ‘la pluspart ne connaist ni le bien ni le mal’. Met dat slag van menschen moet hij alles van den grond af opbouwen; slaagt daarin met alle krachtsinspanning slechts voor een klein gedeelte. Tusschen hoop op welslagen en vrees voor mislukking vegeteert zijn bestuur van de eene retourvloot op de andere. Zijn handelsondernemingen vlotten niet. Zijn maatregelen ten opzichte van het buitenland worden verkeerd uitgelegd. Hij wordt ziek; beleeft nog de vreugde van een nieuwen dageraad, en.... sterft. Ware zijn ideaal verwezenlijkt, dan zou de oude luister hersteld, en zoo de uitwerking zijner plannen bevorderd was, de Gouden Eeuw teruggekeerd zijn. Misschien niet geheel, maar dan toch voor een deel. Hij denkt daarbij aan den tijd van zijn grootvader, die toch maar niet langer dan nog pas veertig jaren geleden gestorven was. Hij liep rond met het beeld van de 17de eeuw voor oogen, en hij was een man, die gaarne geloofde wat hij zag. Hij had nog de beste verwachting van de Heeren Zeventien, die nu maar braaf schepen moeten gaan bouwen van het nieuwe model, dan zou God de Heere de Compagnie wel verder helpen. Maar tegen het indifferentisme der Heeren was hij niet opgewassen. Hij heeft er tegen opgeworsteld, maar uit de verte was hij onmachtig. Het nieuwe model... de heeren wilden er niet aan. Het oude heette even goed. Men was tegen het nieuwe gekant, omdat het van Engelsche zijde kwam. Als de schepen niet van Hollandsch model mochten wezen, zoo redeneerde men, dan zouden er in het geheel geen schepen worden gebouwd. De door 's Compagnies Bouwheer Torck aangestelde Engelsche scheepsbouwer Bentam had het hard te verantwoorden. Hij kreeg geen gelegenheid, om meer schepen van het type-Hersteller te maken. En het gevolg was (men leze daarover de brieven), dat de rampen op zee toenamen. De Hollanders hadden het schepenbouwen verleerd en hun eigenwijsheid vond haar | |||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||
welverdiende afstraffing in den vooruitgang der concurrenten, door wie zij uit de vaart werden gedrongen. De maat van zijn verdriet wordt in 1744 volgemeten door het verlies op zee van zijn broeder, wiens dood hij aan die gebrekkige toestanden wijt. En al die teleurstellingen doen hem naar zijn ontslag verlangen. Ontslagen is hij nooit. In den dienst is hij gestorven. Een schoon einde, zoo men wil. Maar hij heeft het anders gewild. In werkelijkheid is de dienst zijn dood geweest. Op het hoogtepunt van zijn ellende heeft hij zijn pittige brieven geschreven, die tevens van ware vaderlandsliefde getuigen. Ik moge in dit verband verwijzen naar mijn bundel historische opstellen, die onder den titel: ‘Schetsen uit de Koloniale en Maritieme Geschiedenis van het Nederlandsche Volk’ (bij A.W. Sijthoff te Leiden) binnenkort zal verschijnen. H.v.M. | |||||||||||||||||||||
I-III.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||
die onse famille tot bijsonder luijster strekt, en U.W.Geb. naar mijn begrip op zijn tijdt sal lijden tot het ampt van dien geenen uyt deselve, wiens naam Hij draagt, het welke mij so lieff sal zijn te believen als eenig aangenaam nieuws kan wesen, merkende U.W.Geb. reeds aan als het appuy van de famille in Nederland, soals ook doen mijne daar nog zijnde naast bloedvrienden, die ik hoope dat aan U.W.Geb. altoos sullen vinden een voorstander van nadruk waarop men staat maken kan. Hoe seer ik in het bijsondere mij flattere van U.W.Geb. vriendschap, dewelke bij mij seer hoog in agting is, sal U.W.Geb. ligt kunnen afmeeten uijt de vrijheyt die ik neme denselven med mijne volmagtschap te beladen; dat het dan ook U.W.Geb goede geliefte zij deselve teaccepteeren, gelijk ik mij vlije, want ik sal de discretie daarentegen ook weder nauwe palen setten, dat zij U.W.Geb. niet tot grooten last worde. De heer Daniel Armenault, die ik weete dat by U.W.Geb. bekend is, hebbe ik daarnevens versogt, en ik twijffele niet of ZijnEd. zal U.W.Geb. daarinne wel so veel assistentie bieden, dat het U.W.Geb. niet tot naamwaardige beswaarnisse sal strekken. Mijn oogmerk is wel voornamentlijk, om mij een weynig los te maken uyt dese warme landen, om of het God behaagde de saken also te dirigeren ten onsen beste, dat het mij nog eens gebeuren mogte het vaderland weder te sien. Maar wat mij, in cas het so mogte vallen, best geraden soude zijn bij der hand te nemen, is hier van verren niet wel te raden. U.W.Geb. sal dat beter weten als ik, en behaagde het denselven daarover eens zijne gedagten te uijten, so soude mij veel vriendschap geschieden. In Holland ben ik niet geboren; tot Amsterdam gehoore ik maar van eene zijde. De Employen die men in Indien heeft bekleet, geven geen toegang tot eenige andere in Nederland; en om een burgerregt gelijk dat van Hattum te gaan koopen, soude mooglijk niet van myne verkiesinge zijn. Dit heeft mij al doen denken of het niet best voor mij soude wesen een Heerlijkheijt te kopen, gelijk degeene waarvan in den gemeenen brieff gesproken word, en welkers voorregten in het land groot sijn. Konde ik burger te Amsterdam worden, ik soude op U.W.Geb. gunst hopen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||
om mij de cene of andere tijdt eens scheepen te maken, en dan sien wat mij verder te beurt mogte vallen. Tenminsten U.W.Geb. soude aan mij een trouwe lijntrekker vinden, want ik ben altijdt een goed partij-ganger geweest. Maar dit zijn Casteelen in de lugt! Laat ons med meerder ernst spreeken en die wilde concepten voor als nog abandonneeren. Ik sta thans mijn ontslag van hier te versoeken, om, so het God behaagt, weder naar Batavia te keeren: hopende, ja bijna vast stellende, dat mij sulks in dese omstandigheden van tijden niet zal geweygert worden, versoeke ik bij anticipatie dat U.W.Geb. brieven derwaarts weder mogen werden g'addresseert. Ik hebbe de vryheyt genomen den heer burgermeester Munter bij een briefje op te wagten; de bestellinge van dien hebbe ik d'eere aan U.W.Geb. optedragen. Mijne ingetogentheyt om heeren van die rang med onbekende correspondentien te abordeeren, heeft mij tot hiertoe belet Zijn WelEd. Grootagtb. eerder aan te spreeken, het welke ik al meende te doen bij desselfs aanstellinge tot burgermeester; nu moet ik U.W.Geb. hulpe versoeken dat dese mijne vrijheijt bij Zijn WelEd.Grootagtb. gunstig werde opgenomen. Van het kasje thee en mandje vogelnesjes, het eerste onder adresse vande Comp., volgens het recipisse, dat onder apart couvert op het schip daar het kasje is U.W.Geb. geworden zal, en het laaste gem. D.H.B.M. dat desen verselt, hebbe ik niets gemelt. U.Welgeb. versoeke ik het selve, des geraden vindende, te presenteeren, of anders tot eijgen gebruyk te houden. Voor nigt Boreel gaan hier nevens een paar chitsen med een stukje neteldoek en een stuk gekepert linnen, waarvan het laatste, somen segt admirabel tot luyers is. Ik hoope dat Haar Welgeb. het selve daartoe mag kunnen emploijeeren, en sal seer te vreeden zijn ter zijner tijdt te mogen horen dat het selve Haar WelEd. aangenaam is geweest. De Chitsen zijn van een Lions-stoffepatroon, dat ik selfs naar Chormandel gesonden hebbe, om de Chitsen daarna te fabriceeren. Indien U.W.Geb. dese of geene dingen uyt Indiën gaarne hadden en daarin eenige verkiesing maakten soude | |||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||
het mij eene geringe moeijte kosten, hetselve haar te besorgen en med veel plaisier geschieden, bijaldien daarvan maar g'informeert mogte sijn. Mijnen swager, de heer Vailliant, recommandeere ik steeds in U.W.Geb. vriendschap en protectie, en vermits dese reeds lang genoeg gevallen is, so sal ik die eijndigen med mijnen ootmoedigen dienst aan nigt Boreel en de kleine familie als sijnde med alle agting en berijdwilligheijt
Welgeboren Heer en Neeff U.Welgeb. gehoorsame dienaar
(get.) G.W. van Imhoff.
Colombo, den 15en December ao 1738.
't Bovengem. pakje voor mevrouw Boreel gemerkt I.B.I. neemt meede schipper Gerrit van der Veurde op Van Alsem en het mandje met vogelnestjes gemerkt D.H.B.M. schipper Joris van Cleeff op Berkenrode. | |||||||||||||||||||||
II.Aan den WelEd. Gestr. Heer Mr. Jacob Boreel Jansz. Raad en advocaat-fiscaal in 't Edelm. Collegie ter Admiraliteyt mitsgaders schepen tot Amsterdam. Welgeboren Heer en Neef Mevrouwe en seer g'eerde nigte, (15 December 1738.)
Door het lang uytblijven der schepen hebben wij niet dan naar het vertrek der voorjarige Retour besendinge van hier, over de Caab ontfangen, U.W.Geb. aangename van den 10 January 1736, vermeldende de geboorte van U.W.Geb. lieve dogter. Ik geve mij de eere U.W.Geb. met dese en de verdere descendenten, die het God behaagt mogte hebben haar tsedert daarbij te geven, van gantscher harten te felici- | |||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||
teeren, het geene mijne huysvrouwe door aanhoudende indispositie belet word. De Allerhoogste zegene U.W.Geb. ons seer lief en waarde persoon en famille, in dewelke aan onse kant buyten de overkomste van onsen broeder, thans op reys naar Mallabaar, geen verandering is. Ik blijve met veel respect, onder aanbiedinge van dienst,
Welgeboren Heer en Mevrouwe Seer g'Eerde Neef en Nigte U.W.Geb. gehoorsame dienaar
(get.) G.W. van Imhoff. Colombo, 15 December 1738. | |||||||||||||||||||||
III.De Heer Boreel fiscaal vand Amiraliteijt tot Amsterdam. Welgeboren Heer en Neef, Mevrouwe en Nigte! (15 December 1739.)
Vreesende dat mijne brieven van ao. pass.o nevens het daarbij gesondene, met de vermiste Ceylonse schepen sullen wesen t'soek geraakt, so voege ik dies afschriften hier nevens, beklagende het ongeluk van de Comp. in 't gemeen, en het mijne in het bijsondere, maar het is Gods slaande hand, waaronder wij gehoorsaamlijk bukken moeten. Dit jaar vinde ik mij niet vereerd met eenig schrijven van U.Welgeb.; alleenlijk hebbe ik ontfangen de communicatie van het mij seer smertende afsterven mijnes lieven ooms U.Wgeb. seer g'Eerde Heer vader, waarover ik deselve van harten condoleere, biddende God de familie in Zijne gunste te sparen en voor verdere verliesen te behoeden, als hebbende tsedert mijn aanwesen in Indien | |||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||
al een groot gedeelte van deselve den weg alles vleesches sien gaan, beginnende met mijne ouders zal.r, daarna oom en tante Willem Boreel, vervolgens moey Deuts, oom Boreel de postmeester, nigt Deuts, en nu eyndelijk U.W.geb. Heer vader, so dat van so veel kinders uyt het huys van onsen nog maar 40 jaren overleden grootvader niet meer als een resteert, die de Heere nog wat ten beste van ons hier in Indien spare, want U.W.geb.s zijn door Gods goedheijt so wel g'etableert dat deselve mijnes oordeels niets kan manqueeren. Ik hebbe onder Godes zegen weder hope tot posteriteyt door het swanger gaan van mijne, egter nog al met het hooft even seer krukkende vrouw, thans is de sevende maand g'avanceert, so dat ik mij wat sal moeten reppen met mijne verplaatsing naar Batavia in mijne eygene qualiteyt so als ik van daar gekomen ben dat al de dank is, die ik voor so veel moeyte als mij de saken van de Comp. hier hebben gegeven, naar het schijnt te wagten hebbe, dat egter een exempel voor andere sal zijn, waarbij de Comp. sig door den tijdt seer qualijk sal bevinden. Mij daarentegen beweegd het des te eer te soeken een stil en gerust leven in Nederland, terwijl het schijnt, dat de Comp. met 15 jaren dienens nog niet eens te paeyen is, maar iemand gaarne voor al zijn leven soude willen houden, en daarom so conscientieux valt om niemand voor zijn rang te helpen, willende liever niemand in der daad gelijk, dan iemand in schijn ongelijk doen. Hiertoe sal veel kunnen contribueeren indien het neef behaagt heeft mijne commissie te accepteeren dat mij den weg banen sal om mij gaandeweg uyt Indien los te maken, gelijk ik in dat vertrouwen ook dit jaar wederom verscheijde remises hebbe gedaan bij mijn gemeenen brief gespecificeert, waartoe ik mij gedrage. Het is mij leet dat het gesondene ao. pass.o so deerlijk vermist is: het was een carquasoentje dat so altijdt niet te vinden is; egter hebbe ik het so goed ik kan, geremplaceert met het pakje dat desen verseld, onder bestellinge van schipper Corver op Diemermeer, inhoudende een paar fijne chitsen, twee stukken gekepert en een | |||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||
stuk rode crest neusdoeken en op het schip Voorduyn bij schipper Koderk, mede voor Amsterdam repatrieerende, twee potten met noten en gember, hopende dat de voorsz. kleinigheden ditmaal gelukkiger overkomen en U.W.geb. niet onaangenaam wesen sullen: sullende indien het God behaagt mij behouden en voor het vertrek van de theeschepen tot Batavia over te brengen daarbij nog gevoegt werden een kasje thee dat thans niet aan de hand hebbe, in verwagting dat U.W.geb. in het vervolg franchement sullen gelieven te seggen wat zij het liefste uit Indien hebben, dat mij soo aangenaam zijn sal, als steeds te mogen blijven Welgeb. Heere en Mevrouwe
seer g'Eerde neef en nigte UwEd. gehoorsame dienaar
(get.) G.W. van Imhoff.
Colombo, den 15en December 1739. | |||||||||||||||||||||
IV.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||
in so verre dat ik bijna niets van meerder beswaarnisse en geen caracter moeylijker vinde als dat van een eerlijk politicq; en schoon ik mij niet vanteeren wil dien graad van perfectie in dat stuk te hebben bereykt, die de nauwe polen van dat spoor wel komen te vereyschen, so streve ik nogtans daarna, en bevlijtige mij om aan de veelvuldige klippen, waarmede dien weg bezaeyt is, so min als mooglijk te stoten. Ik was in het aannaderen naar dese stad als mij U.W.Geb. evengem. missive wierd behandigt, zynde den 12 Maart van Colombo vertrokken en den 21 April alhier door Gods goedheijt te rug gekeert in redelijke gesondheyt, en voor het overige belangende mijne familie in een en deselfde staat, doordien de hope tot posteriteijt, waarvan ik U.W.Geb. ao. pass.o kennisse gaf, tsedert door een ontijdige verlossinge weder verijdelt is. Aan het geene U.W.Geb. seer wijslijk over mijn etablissement in Nederland gelieft te remarqueeren moet ik sonder eenige dubitatie het zegul hangen, en dienvolgende sal ik ook gaarne afsien van het project om eene heerlijkheijt te kopen, te meer het stremmen der remises naar Nederland sulks ook vooreerst ondoenlijk sal maken; voor het overige mij refereerende tot het geene nopens laast gem. materie bij mijnen gemeenen brief sal werden gevonden, en U.W.Geb. seer verpligt synde voor de goedheijt die denselven wel heeft willen hebben in het accepteeren van de opgedragene commissie, met versekeringe dat ik steeds discreet genoeg sal zijn om te sorgen dat deselve U.W.Geb. tot geen last kome te strekken. Ik bekenne dat het geene U.W.Geb. nopens mijn verder fortuyn in Indien gelieft aan te merken, op sig selfs volkomen gegrond is; maar nadien men genoegsaam siet, dat de saken in Nederland met eene onbegrijpelijke indifferentie veelmaals getracteert worden, soude U.W.Geb. mij wel kunnen aanraden, daar ik reeds in het 36e jaar mijnes levens getreeden ben en daarvan ruym vijftien de Comp. hebbe gediend, om ter sake van dat uytsigt nog het laaste kruysje van de beste levenstijdt daaraan te knopen en dan tot een van die twee uytersten mij gebragt te sien om het overige hier op eene onaangename wijze | |||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||
te moeten passeeren, of wel met jaren en ongemakken beladen nog naar Holland te moeten keeren, dat sekerlijk daarop lopen kan, so de heeren van het bewind dien Hr., die nog voor mij sit en ook daarna aspireert laten optreden bij veranderinge in de eerste plaats, en mij de tweede stoel geven, om in der tijdt eerst de andere te beklimmen; het is nu tien jaren dat ik beijde als secretaris en als lid het werk van de regeering hebbe bijgewoont, het is ook tien jaren dat de geenen die thans voorsit daarin gekomen is, hoewel ik nog eerder in de vergaderinge ben geweest als hij: willen wij onser beijder arbeijd aequipareeren, het verschil ontdekt sig selfs, en nogtans heeft hij nu reeds vier jaren daarvan doorgebragt als hooft, en ik ben nog deselfde, zijnde met sulk een applaudissement daarin geconfirmeert als den wijsesten en bequaamsten onder die eerste ministers nooijt te beurt gevallen is. Ik geve het aan U.W.Geb. eijgene consideratie op wat de waereld daarvan denken moet, en of het niet tijdt word voor Erasmus om te vertrekken als het so gaat, ja indien men alles ten ergsten soude noemen, soude het nog al boser moeten vallen als dat geene waarvan U.W.Geb. en passant mentie maakt, dat dog alleen genoeg is, om de Comp. nog over tien jaren te doen gedenken en teffens gevoelen aan wien zij hare saken toebetrouwt heeft en leefde Terentius nog, so wel als hij reeds lange tot zijne geslagte gekeert is, hij soude sekerlijk seggen: huic mandes, si quid recte curatum velis. Hoe het ook zij, ik kan wel betuygen dat, gelijk het de Comp. gaat niet wel gaat also ook voor een lid van mijne zoort seer onaangenaam is de dingen in die staat bij te wonen, en dat het na proportie en in dien opsigte dan nog veel beter was geweest op Ceylon te blijven, dog voor het overige danke ik God, die mij Zijnen onverdienden zegen heeft laten bijblijven tot den uyteynde toe, waardoor ik ook dat land in een gewenschten staat hebbe verlaten. Ik wil hopen dat den opvolger sulks met er daad mag zijn, en dan sal de Comp. door den tijdt sig integendeel niet beklagen dat ik daar ben geweest. Terselver tijdt dat U.WelEd. missive alhier wiert bestelt | |||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||
quamen er verscheydene brieven van allerlije menschen uyt Nederland, alle eenparig sprekende van eene merkwaardige veranderinge in het Staats bewind alhier, dog dit alles is in rook verdweenen, met de ontfangst der dispositie van de Heeren Seventienen, en dus moet men alweder voortsukkelen tot het naastvolgende jaar, terwijl ik van dit alles het minste wete, omdat mijne meeste brieven met Rooswijk en de Vis verloren zijn, dat mij ook onder anderen doed versteken blijven van den brief die U.W.Geb. c.s. mij sekerlijk nog nader sal geschreven hebben: te verwonderen zijnde dat de Comp. het hooft nog boven water houd met alle die slagen na den anderen die haar tot het uyterste moeten brengen. De opgelegde vergoedinge tot een ongehoord montant van 120.000 gld.s ruym, die ter ordre van H.ren bewindhebberen aan de Comp. moeten werden uytgekeert, heeft hier veel spooks verwekt, omdat haar Ed.Agtb.e sig niet hadden gelieven te expliceeren over de persoon of personen die het incumbeerde, en ik hebbe mij vehement met onsen primaat gebrouilleert, omdat ik hem zyne portie daarinne hebbe doen dragen, so als ik dagte dat ook de meening der Heeren in Nederland moest sijn, en de exorbitantie der somme dat voor een Directeur Generaal alleen onmogelijk te torssen soude zijn. Ondertussen is het naar mijn begrip qualijk begrepen op die wijze die saken te willen redresseeren met sulke ongehoorde dispositien en ondertussen alles voor de rest in statu quo te laten; dog als men het van hier besiet, so kan men niet begrijpen wat agt er in Nederland in veele opsigten op 'slants saken geslagen word; want so er maar de lucht van een particulieren handel over waeyt, waarbij de Comp. veeltijdts geen duysend gulden nadeel lijden kan, so volgt ipso facto een opontbod, en de saak word so serieux getracteert dat ook selfs onschuldigen in de haat vervallen, om dat maar met de suspicie vandien door nijdige of valsche tongen werden beladen; maar so de Comp. voor eenige tonnen gouds geslagen werd op een andere wijze, dat haar de ribben kraken, so merkt men niet dat er eenige beroeringe is, en niemand schijnt sig daaraan te bekreunen; so waar is het ook in desen dat de waereld bedrogen wil zijn! | |||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||
Dog om met mijne remarques niet te verre te lopen sal ik dese afbreken onder mijnen gehoorsamen en hartelijken dienst aan Mevrouwe Boreel, dewelke versogt word hiernevens te willen aannemen een kasje thee met een pot atchiar Bamboe en een pot geconfijte gember in hope dat deselve goed overkomen en van smaak wesen mogen, mij leed zijnde dat het gesondene met de Ceylonse schepen van over twee jaar so deerlijk verloren is. Ik hebbe de eere mij met alle agting te noemen,
Welgeboren Heer en Neef U.W.Geb. seer gehoorsame dienaar
(get.) G.W. van Imhoff.
Batavia, den eersten October 1740. | |||||||||||||||||||||
V-VI.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||
een boot, en zeylt excellent; ik verbeelde mij dat hij bij de wind zijn meester niet heeft, en hij kan so veel zeyl dragen als de voorsigtigheijt eenigsints permitteert te voeren. Egter hebben wij beyde onse stengen, so als ik meene U.W.Geb. reeds van St. Jago geschreven te hebben, en daarna nog een bramsteng over boort gezeijlt, want het heeft er somtijds al vrij wat op gehangen; dog slingeren en stampen kan hij ook uyt de kunst. Ik sal, so ik tijdt hebbe, Bentam nog nader een woordje daarvan melden. Over mijne officiers ben ik seer content. Nimwegen is een goed zeeman, en hij moet na mijne gedagten een excellent subaltern officier zijn geweest, dat altoos door den tijdt ook goede hoofden maakt, schoon men die veranderinge eerst gewent moet worden: daar is ook seer weynig verschil tussen hem en capt. Belliveau geweest, en dat er nog geweest is was meest maar misverstand, omdat den eenen Krom Duytsch spreekt, en den andere in zijne uytdrukkingen nu en dan ook wel wat impoliter is als hij selfs wel weet, het geene aan een zeeman wel kan werden toegegeven. Het is goed voor van Rheden dat hij dese reyse gedaan heeft, en hij sal daerdoor so min als Sonkheim, die mij in alles steeds genoegen gegeven heeft, niet verergert wesen als hij eens weder thuys komt. Met mijne jonge luyden hebbe ik nu en dan al eens wat te stellen gehad, dog daar zijn er onder die na gedachten excellent reusseeren sullen: het kleine Rauwenhoffje is het grootste platje, maar ook teffens de gauwste, kan klimmen als een kat, kent het compas en al de touwen op het schip van over lange, en sal na alle apparentie een braaf zeeofficier worden; de soon van Armenault daarentegen is un grand nigot, die men met een pisang door het lijf soude lopen, dat er nog uyt moet; hij is daartoe op een goede school en ook al wat gebetert, dog nog wat lomp comme monsieur son frere. Met de invoering van Lieutenants op onse schepen gaat het so wat, dog nog al beter als ik dagte: hield ik de hand egter niet daaraan so soude het haast in duygen leggen, dog ik hope dat God mij het leven sal sparen | |||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||
om deze en veele andere nodige redressen nog wat verder in train te brengen. Want de tijdingen uyt Indien zijn nog al even boos, hetwelk ook apparentelijk de actien nog al laag sal houden; niet te min blijve ik in dat vaste vertrouwen dat God de Heere de Comp. nog sparen en niet te gronde sal laten gaan, wanneer ook geen swarigheyt is voor het redres van hare saken, so men met dien selfden iever maar blijft doordringen. Valckenier is den 12 Augustus met het schip de Sara Jacoba naar Batavia gesonden: Hij was eenen langen tijdt geheel buyten 't centrum geweest, dog is het laatste weder bijgekomen. Zijne meeste besigheden waren het nasien van zijne inventaris en zijne grootste bekommeringe scheen over zijn goed te wesen. Van het overige hadde hij maar eenige weet bij tussenposingen en dan seyde hij wel eens dat hij wel wenschte reeds over een paar jaar na Holland te zijn gegaan, maar voor zijn vertrek wat bijkomende, soude hij ook wat gevoeliger geworden zijn en gesegt hebben: Mijn God! waartoe kan een mensch niet al komen? Hij heeft den Gouverneur vermaand dese lesse van hem over te nemen: God te vreesen, niet schraapsugtig te zijn en sig niet over te geven aan quade raadslieden; drie heylsame dingen, dewelke meer indruk souden gedaan hebben so zij wat vroeger in hem waren opgekomen. En op zijn afscheyd riep hij verscheyde malen uyt selfs ten aanhoren van het gemeen: O! Solon! Solon! Een bewijs dat hij evenwel nog so geheel gek niet moet geweest zijn, of daar zijn nog goede intervallen tussen beyden gekomen. Van zijne meubelen segt men dat nog al iets naamwaardigs tot Batavia onder zijne gemagtigden is: ik hope dat ik daardoor aan mijn guarand sal komen. Twee van de voornaamste acteurs sitten reeds in gijselinge ter ordre vanden Raad van Justitie, en bijaldien Valckenier levendig overkomt, dat nog seer twijffelagtig is, overmits hij reeds half lam was wanneer van hier vertrok, so stelle ik vast dat de saken hem aangaande reeds verre genoeg aan de gang sullen wesen om voor mijn aandeel geheel daar- | |||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||
buyten te kunnen blijven, dat ik ook so veel mooglijk in agt nemen sal. Bij een apart briefje aan U.W.Geb. als gemagtigde sal ik denselven qualificeeren het arrest op de goederen van Valckenier in Holland gelegt voor mijn aandeel te laten ligten en van de instantie bij het Hoff te renuntieeren, dewijl ik tijding hebbe dat mijne actie tot vergoeding van schade, door mijne gemagtigden reeds is geinstitueert voorden Raad van Justitie tot Batavia, dog de Heeren De Haze en van Schinne rade ik dat zij hare pretensien op het termijn van de overdaging maar voortsetten in Holland, opdat door eene generale ligting van het arrest de handen niet los gemaakt werden aan de Heeren Hop en van der Ghiessen om het geene van Valckenier onder haar is te kunnen verduysteren. Ik versoeke dat U.W.Geb. haar dat ook in diervoegen gelieft te beduyden, aangesien wij gesamentlijk daardoor tijdt sullen bekomen, om beyde dat, en het geene in Indien nog is te versekeren, overmits ik, bij behouden vare, dat God geve, van gedagten ben om ten eersten weder op nieuws bij den Raad van Justitie tot Batavia letteren requisitorial ter fine van arrest op het Hoff van Holland te versoeken wanneer door mijne actie ook de hare geassecureert is. Dit is het geene mij thans te binnen schiet. Komt er iets meer voor so sal het aan den voet deses nog noteeren: ondertussen wensche ik U.W.Geb. alle bedenklijke vergenoeginge, recommandeere mij steeds in desselfs vriendschap en blijve Welgeboren Heer en Neef U.Welgeb. onderdanige dienaar
(get.) Imhoff. | |||||||||||||||||||||
Cabo de Goede Hoop, den 31en January 1743.Voor U.W.Geb., Dedel en Backer, sullen met de retourschepen drie bakken, dat is voor ieder een met planten en gewassen van desen uythoek overkomen: de schepen zijn er nog niet, en dus weet ik ook nog niet met welke van deselve dat gaan sal, dog het sal met Amsterdamsche | |||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||
schepen wesen, en indien U.W.Geb. maar aan onsen equipagiemeester commissie geeft, so sal die dat wel besorgen: ik sende wat caab wijn aan Pauw, om eerst schoon te maken, en vervolgens te verdeelen; U.W.Geb. sal zijne portie daaronder vinden; het is niet veel, dog omdat zij zo goed is, verbeelde ik mij, als men deselve van hier bekomen kan, so hope ik dat U.W.Geb. het sal aggreëren. Ik hope dat U.W.Geb. so goed sal zijn over den inhoud van de aparte brief eens in te nemen het advies van Creijghton of eenig ander goed practisijn. Versoeke mijn compliment aan neef Willem Deuts en de wed.e, want ik soude een formulier moeten maken, als ik ieder een schrijven soude. | |||||||||||||||||||||
VI.Welgeboren Heer en Neef! (25 Februari 1743.)
Op mijn vertrek vanhier naar Batavia kan ik niet af zijn U.W.geb. nogmaals met een briefje te incommodeeren, en hope en wensch dat dese U.W.Geb. Mevrouw Boreel en de geheele familie in goede gesontheyt sal aantreffen: Wat mij aangaat, so kan ik niet ontveynsen dat door de tijdingen van Batavia al vrij wat gederangeert ben geraakt, en meenigmaal swakheyt genoeg hebbe om te denken qu' avois je à faire dans la Galere? als ik dan overwege de aangename omgang die ik verlaten hebbe; de geheel andere levenswijse, waarin ik mij nu sal bevinden; met een woord; als ik te veel vooruyt sie, so bevinde ik mij als iemand die van een gevaarlijke precipice nederwaarts siet, en dat is een swak dat ik nog sal moeten leeren meester worden; egter soude ik ondankbaar zijn, so mij dit meer aandede als nodig is om het gewigt van de onderneming, waartoe ik schijne en hope geroepen te wesen, naar desselfs aangelegentheyt te schatten; want ik hebbe reeds in dese eerste beginselen | |||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||
veel zegen ondervonden, en hier aan de Caab daar ik het minste dagte dat nog iets van naam te doen soude zijn, so veel voor de Comp. uytgewerkt, dat ik onder Godes zegen hope hebbe daarvan nog vele goede gevolgen te sullen sien, invoegen de saken van de Comp., so alles indiervoegen na proportie wilde reusseeren, welhaast eene andere gedaante souden hebben. Onder anderen is hier ook een silvermijn ontdekt, dewelke al vrij wat belooft, zijnde het gemeene Erts 35 loot fijn silver inhoudende op de hondert pond erts, en het beste houd 133 loot fijn op gelijke hondert pond; dese onverwagte ontdekking heeft mij so lange alhier doen vertoeven tot dat ik het selfs in mijne presentie hadde sien probeeren en menschen bij den anderen hadde gehaalt, die genegen waren het selve voor eygen risico buyten kosten van de Comp. te entameeren, gelijk ik ook voor 4 stammen of 16 koelesen van de 120 die daartoe contribueeren moeten geïnteresseert ben, makende 128 koelesen het geheele bergwerk uyt waarvan 8 vrij zijn in het contribueeren, en alleen in de uytdeeling participeeren, sonder toeteleggen namentlijk 4 voor de Comp. een voor de Gouverneur Generaal, een voor de Gouverneur alhier, en twee voor de armen, buyten hetwelke de Comp. nog het tiende Erts of het 15de pond gesuyvert metaal heeft, na hare keuse, van alle het geene de mijn uytlevert, en boven dit alles nog het goud, silver, koper e.a. en alles wat daarin gevonden word tot sekere matige prijsen, waarop indertijdt ook nogal een mooije prijs kan vallen, so dat dese saak, indien het God behaagde deselve te doen reusseeren, nog wel eene van importantie soude kunnen werden. Ik schrijve dit aan U.W.Geb. in confidentie tot desselfs gouverno, bijaldien de Hr.en van de Comp. niet gaarne hadden dat het selve voor eerst nog rugtbaar mogte worden, hoewel ik niet sien kan dat dit een secreet is, want het is nog maar een proef en men kan daarvan wyder niets seggen, als dat de apparentien goed zijn: hadde ik egter geld in Holland ledig leggen, ik soude, hoe desperaat ook de saken van de Comp. voor het overige gesteld zijn, het mijne wel in actien tot 350, | |||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||
360 of 370 durven besteeden, waarvan ik U.W.Geb. de meester make. De fransjes zijn so pluys niet als dien ouden doorslepen vos de waereld wel soude willen doen geloven; want zij zijn in het najaar 1741 met dat esquadre in Mey uyt Orient geloopen, en nog eenige schepen die zij in Indien hebben daarbij gevoegt, seer fier op Mallabaar verschenen sonder dat sij er iets te doen hadden, tot so verre dat sij selfs naderhand, om een couleur aan de saak te geven, rusie met een inlands vorst te dier casse hebben gesogt, om die schepen evenwel iets te doen te geven, en eyndelijk onverrigter sake weder na hare Colonien op de Eylanden van Mauritius en Mascarenhas vertrokken zijn om aldaar te overwinteren; dus men wel vaststellen mag, dat, so het in die tijdt tot eene rupture in Europa gekomen was, zij ons daartelande met de slag souden hebben gewaarschouwt; dog als de Comp. maar braaf schepen van het nieuwe maaksel aanbouwt, en wij nog een jaar tijdt hebben, om op onse zeevaart wat beter ordre te stellen, so hope ik dat wij hier te lande so bang niet voor haar sullen zijn. Voor het overige gaat dese aan U.W.Geb. of onder de adresse van den Heer Tulbag tweede van dit Gouvernement, die aangenomen heeft daarbij te voegen een bak met Caabse planten voor Beekesteyn. Ik versekere Mevrouw Boreel, Tante, en de verdere familie van mijn respect, en blijve met alle hoogagting en sinceriteyt Welgeboren Heer en Neef U.W.Geb. ootmoedige dienaar
(get.) Imhoff.
Neef Dedel krijgt via de la Hache eene, tot nog toe onbekende soort van Caab-wijn, niet soet, maar na mijne gedagte veel beter als Madera met den aankleve van dien; so sij goed bevonden word, sal U.W.Geb. zijne portie daarvan krijgen.
Aan de Caab den 25en February 1743. | |||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||
VII-XXXI.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||
soude mij een onversettelijk chagrin geven ten ware ik mij nog troostede met het volgen van mijn beroep, dat ook een capitaal articul is, en wat verder daartoe gehoort is waarlijk het eenigste so als ik het nu meer dan ooijt in der waarheijt bevinde dat iemand regt sterken kan. De saken vinde ik hier als gesegt deplorabel gestelt, en het redres is als een inaccessible berg en teffens een gevaarlijk defile daar 100 quaadwillige wel 10000 welgeintentioneerden kunnen tegen houden, dog, so God met ons is, wie sal het keren? en dat bidde en hope ik, en in dat vertrouwen hope ik ook nog de saken door den tijdt beter te sien gaan, waardoor de Comp. misschien nog wel weder tot haren vorigen luyster soude kunnen komen; maar wat is er niet aan vast? A.V. leeft nog tegen gedagten en verwagting en daar is nog geen eijsch tegen hem of de zijne uytgebragt: hij is nu midden crimineel gevangen door den Raad van Justitie, dog op een der Bolwerken van dit casteel en dus onder mijne bewaring; thans siekelijk, omdat hij den geheelen dag legt en geen beweging sig geeft dog nog sonder gevaar. Mijne actie tot vergoeding van schade is tegen hem geinstitueert, na dat ik alreeds van den Raad gevraagt hadde wie mijn partij in desen soude wesen, waarop zij een van zijne gemagtigden hebben benoemt, dewelke desen morgen niet gecompareerd zijnde om den eijsch te aanhoren so is aan mij verleend het eerste default en voor 't profijt van die decretatie van het versogte arrest en een tweede citatie ten principale, so dat die saak nu werkelijk aan de gang is. De ingeslotene is aan U.Edel Geb. als mijn gemagtigde geadresseert; maar vermits die letteren requisitoriaal hier generaliter verleend zijn op alle sodanige effecten van A.V. als mijne gemagtigden den Ed. Hove van Holland souden komen aantewijzen, so gelieve U.Wel-Geb. daarop verdagt te zijn, om bij requeste aan het Hoff te versoeken het exploit generalijk en dan kan U.W.Geb. het selve in alle steden doen exploiteeren daar het nodig is. Met ons advis schip d'Anna dat tegens het laaste van de maand vertrekken sal, bekomt U.W.Geb. duplicaat van | |||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||
voorn. missive en nader advis, so ik hope, van den geenen die met alle agting verblijft
van U.W.Geb. de seer gehoorsame dienaar
(get.) Imhoff.
De personen die van mijn respect versekert moeten zijn, zijn bij U.W.Geb. te wel bekent, om deselve alhier op te noemen; alleenlijk versoek ik dat het U.W.Geb. niet verveelen mag daarvan so veele repetitien te doen.
Batavia, den 26en Juny 1743. | |||||||||||||||||||||
VIII.WelEdele Gestrenge Heer en Neef! (4 Juli 1743.)
Met de Engelsche schepen hebbe ik U. WelGeb. over eenige dagen geschreven onder couvert van de heer Bollwerk; dese gaat thans direct. Het voornaamste dat ik daarbij weet te seggen is dat ik hier ben, en druk besig ben, mitsgaders nog niets positief van de reussite der saken seggen kan dan alleen dat de apparentien goed zijn; dog de patient is so gevaarlijk siek, dat so er de minste toevallen komen so loopt hij dog nog gevaar. Ik ben selfs ook nog niet op mijn dreef, tsij dat het werk, de sorge en de herdenking van mijne vorige goede dagen mij quellen, of dat mij de restanten vande reyse, dan wel eenige andere corrupten aankleven: mijn wensch is, dat dese U.WelGeb. en desselfs huys in een gewenschte gesondheyt mag aantreffen, en vermits dat apparent in de Krans-tijdt zijn sal, so gelieve U.WelGeb. onder versekering van mijn respect aan de gesamentlijke Heeren Leden mijnentwegen te rapporteeren, dat ik, als een getrouw medelid, niet versuymt hebbe van primo November tot ultimo Februari alle Zaterdag de gesondheyt van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||
Krans te drinken, en dat ik versoeke dat sulks bij de notulen van het genootschap mag worden aangeteykent, opdat het tot mijne dechargie altoos blijven mag. De neef van onsen goeden vriend Tronchain, aan wien ik, nevens alle de vrienden van het Sondags avonds geselschap versoeke mijnen dienst te presenteeren, hebbe ik, op zijne meerdere inclinatie voor het negotie- dan voor het secretarys-werk, op een der Comptoiren geplaatst, om wat te leeren; was hij niet voor assistent uytgekomen ik hadde het onmogelijk kunnen doen, om dat ik, nagedagten, wel 100 scribenten sal moeten afdanken, om de Comp. van onnodige kostgangers te ontlasten. De stoffen van de fonteijntjes hebbe ik uytgedeelt en worden seer g'approbeert. Ik versoeke dat er nog ses sulke stukjes voor wat jonge menschen mij mogen toegesonden worden voor particuliere rekening, met het andere goed dat ik van de Caab ontboden hebbe of in een pakje dat den eenen of anderen wel in zijn kist sal willen sluyten, maar Mevrouw Boreel en Dedel moeten weder de verkiesing der patronen doen; want zij hebben in het modeste so wel gereusseert, dat het niet missen kan of zij moeten in het riante ook van een goede smaak wesen, terwijl zij het eene en andere in sulk een goede proportie besitten: ditmaal krijgen zij niets van mij, om dat ik dit schip, sonder een stuk particulier goed wil laten vertrekken, om te tonen dat het niet onmogelijk is de gestelde ordres uyt te voeren, schoon het moeyte en oplettentheyt vereyscht; maar met de vloot, als er weder kasjes gepermitteert worden, sal ik U.WelGeb. van wat vogelnesjes en van een kistje voor Beekesteijn kunnen voorsien, welken tijdt ik hope dat de Hemel ons sal laten beleven. Alle de vrienden die ik niet schrijven mogte, gelieve U.WelGeb. van mijn respect te versekeren en mijn excuus te maken, want ik moet selfs circulaire brieven gebruyken voor de bewindhebbers de Heer Lijnslager, Bakker, Munter en alle onse goede vrienden moeten daaronder niet vergeten worden. Int bijsondere versoeke ik de Heeren Burgemeesters Munter en Corver mijn compliment te maken, als het te passe komt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||
Adieu neefje ik moet met haast eijndigen en refereere mij, wat mijn particulier betreft, tot een andere, thans ook afgaande, terwijl ik blijve
U.WelEdelgeb. ootmoedige dienaar
(get.) Imhoff. Batavia, den 4en July 1743. | |||||||||||||||||||||
IX.Welgeboren Heer en Neeff! (15 October 1743.)
De tijd ontbreekt mij U.W.Geb. ditmaal omstandig te schrijven, want ik hebbe hier ongelooflijk veel te doen; de overkomende vrienden, schoon zij daar maar een wynig van gezien hebben, sullen U.W.Geb. dat verder kunnen seggen; dese is dan voornamentlijk tot gelijde van 't Casje met U.W.Geb. naam beschreven, waar in wat Thee Boeij, die men hier segt dat goed is, en bij het duplicaat van deese gaat een pot Atchiar Bamboes, 't eerste met Cap.n Verleng op d'Eendragt, en 't tweede per schipper Arras op Domburg. Ik hope dat het eene en andre als een klijnighijd sal werden aangemerkt, die tot onderhouding van vriendschap diend, de Heer Nimwegen hebbe ik wat bolle meede gegeeven van seekeren Indiase Tulp die men hier wilde uyen of Ajuin noemt en waarvan de Bol medicinaal is; de Blom is fraay rood en geel en na mijne gedagten in Nederland nog niet bekend, de Inlandse naam is Bawang Oetang. Met Zaamslag hope ik U.W.Geb. een paar Croonvogels toe te zenden, omdat die door seylen, en dus eerder aparent in Holland weezen sal. De saken schikken zig tot beterschap, Godt dank! mag men wel zeggen, want daar is veel aan vast, 't welke aan de Liefhebbers a Gouverno kan dienen. Ik blijve Welgeboren Heer en Neeff, (get.) Imhoff. | |||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||
Van de Kroonvogels in desen vermelt gaat er maar een over, om dat de andere gesturven is en ook een philander, waarvan ik almede een paar hadde: kan ik Chineesche faisanten krijgen, so sal die aan den schipper Nanning Broers met een apart briefje mede geven: voor het overige hebbe ik tsedert mynen bovengen. wel ontfangen U.W.Geb. aangename met de Batavier afgesonden en ben denselven wel verpligt voor so veel attentie als denselven wel heeft willen hebben om mij het eene en andere te communiceeren, dat mij nu dubbeld aangenaam is om dat men hier als in een andere waereld leeft: ons manqueeren nog 18 of 19 schepen van de Equipagie, waarvan de laatst uytgelopene, gerekent op een ordinaire tijdt harer depeche van primo tot medio Mey, nu al in de sesde maand onder den weg zijn geweest, so dat hier gebrek aan provisien, aan hondert benodigdheden, aan zeevarende en militairen is, seer vermakelijk voor een hooft daar het alles op afstuyt, en die het eene so min als het andere van de bomen schudden kan. - Ik neme de vrijheyt U.W.Geb. te recommandeeren onse zeeofficieren die van U.W.Geb. kennisse zijn, want zij meriteeren het alle, en hebben sig wel gedragen; zij hebben geen reden om te klagen over dese eerste kennisse die zij met Indien gemaakt hebben, so haar de Heere behouden overbrengt en ik hope dat door haar exempel andere g'animeert sullen worden: dat Seyst nog in suspens was verwondert mij niet, want de Heer van Bergen sal sekerlijk daarmede wel wat pretieux wesen, in hope dat den een of anderen G. Oost-Indienvaarder hem daarvoor meer sal geven als ik van intentie ben, anders kan ik niet ontkennen veel sin te hebben in dat stuk om desselfs wel gelegentheyt, voornamentlijk so myne beursse wat versterkt wierd door de 125.000 rd.s die ik van den Heer A.V. hebbe geeyscht en welke saak reeds in staat van wyzen gebragt is, waarvan den uytslag aan den tijdt bevolen blijft.
Batavia, den 15en October 1743. | |||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||
X.Welgeboren Heer en Neeff!
(Copie pr. Streijen)Ga naar voetnoot1) (17 Maart 1744.)
Deese wederom op het moment van het depart deeses bodems geschr. werdende sal dan ook weederom niet lang kunnen vallen; mijne besigheeden kleeven mij so seer aan, dat ik altoos daar meede bedrogen ben, en in de tijdt te kort schiete. Ik hebbe t'seedert mijne voorige na mijne gedagten vrij wat voor de Comp. uitgevoert en hare saken beginnen sig door Godts goedheyd ten beste te schikken. Het retour, waarvan dit schip 't laatste is, bestaande uit negentien scheepen van Batavia, drie van Ceylon, drie van Bengale, en 2 uyt China ofte 27 tesamen, bedraagt een vijfde meer in gelde als voorleede jaar, dog wij hebben in al die tijdt, dat ik hier ben, nog niet meer uit Holland gekreegen als 18 scheepen, voor 27 die versonden sijn, hetwelke ons hier seer gedestitueert maakt van volk en allerley benodigtheeden, door dien de paas scheepen op sijn tijdt niet opdagen. Een ander buiten mij, soude misschien in so onseekere omstandigheeden van vreede of oorlog so veel niet gewagt hebben, maar de Comp. was in Nederland so verre heenen, dat ik vermeende haar in diervoegen te hulp te moeten komen, hopende dat het onder Godes begunstigingen sal sijn geschiet, en dat het behouden overkomen mag. Het uytblijven van mijnen broeder inquieteert mij wat; dog men weet hier op het schrijven van deesen nog niet wanneer die scheepen uitgelopen zijn, en also nog veel minder wat daaraan manqueert, also sij alle eenparig agterblijven en men er nog 9 te goed heeft van de 29, die in 't najaar 1742 en voorjaar 1743 hadden moeten g'equipeert werden, op welken mageren tax van scheepen | |||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||
men mij, met den aanvang van mijne Regeering, voor de eerste maal in omtrent 30 jaren heeft gestelt, daar het nu meer als ooyt tijdt was scheepen en volk naar Indien te equipeeren, en of dat nog niet genoeg was, men houd een derde van die klijne equipagie nog so lange op, dat sij tot over half Maart hier nog niet opdagen en de vroegste van die derde vertrekken naulijx op dien tijdt dat voor deesen de laaste scheepen versonden wierden; dit is bij provisie een point dat ik noteeren sal. Het tweede is een aantimmeringe van drie scheepen in plaats van agt, die ik ad oculum gedemonstreert hebbe, dat er ten minsten nodig waaren, voor den jare 1743, na gedagten veroorsaakt door de onredelijke teegenkantingen van de Booys en andere, opdat er geduurende den bepaalden tijd van 4 jaren, dat men het met de nieuwe maaksels van scheepen probeeren sal, geen meer getimmert werden, als hij absolut niet ontseggen kan, al soude de Comp. gebrek leyden, gelijk sij seker doen sal, so men niet ten spoedigsten redres daar in brengt op den ontfangst van mijne, reeds van de Caab, en nader van hier daar teegen gedaane Remonstratie; of ik het nu mis hebbe, en dat daar onder niets persooneels loopt, dat late ik aan U.W.Geb. oordeel over, wel wenschende dat denselven bewindhebber was, om wat gewigt aan de saak te geeven. Van mijne particuliere affaires vermelde ik niets naders, om dat daar omtrent niets van consideratie voorgevallen is, dan dat den eysch teegens A.V. den 13. deeser is uitgebragt: het komt misselijk dat de Raad van Justitie hier geen ordentelijke plaats heeft, om hem te logeeren, en dat hij dus onder militaire bewaring, en also genoegsaam onder de mijne is gestelt; doch ik hebbe hem met so veel fatsoen, als men aan een man van sijne geboorte en caracter in die omstandigheeden geeven kan, naar het stadthuijs laten brengen en daar is hij op den eijsch tot onthalsinge, confiscatie van goederen, na dat alvorens de Comp. en de drie beleedigde Heeren g'indemneert souden sijn; item dat de papieren teegens de laatstgen. na Nederland gezonden door beulshanden verbrand souden worden, in een ordinair proces g'admitteert, met een termijn van | |||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||
ses weeken, om te andwoorden, so dat die saak nog wel een jaartje duuren sal; egter, nadien sij hier meede eenmaal aan de gang is geraakt, so sal'er ook wel met er tijd een eynde komen. Aan Mev. hebbe ik een potje Atchiar Bamboes en een dito Roemenia gezonden onder een aparte briefje, ik meende U.W.Geb. Chineese faisanten gesonden te hebben, maar dat is misgevallen, want daar zijn er geen tot hier toe uyt China medegebragt. Ik hope het in dit jaar te verbeteren. U.W.Geb. sij so goed mijn compliment te maken daar het te passe komt en van mijn respect te verseekeren Mev. Boreel, mijne tante en de Heer en Mev. Munter neevens de Heer burgerm. Corver. Ik blijve met agting Welgeboren Heer en Neeff!
Dit bottelier van tante Boreel is t'huys gevaren met dit schip, volgens sijn versoek. Ik kan onmooglijk ditmaal aan mijne susters of swagers schrijven, U.W.Geb. gelieve het voor mij bij haar goed te maken. Batavia, den 17en Maart 1744. | |||||||||||||||||||||
XI.Welgeboren Heer en Neef! (2 Juli 1744.)
Door het droevige verongelukken van het schip Hollandia, hebbe ik onder meer andere desastres ook vermist de kennisse van den toestand mijner regtssake tegen den Heer Valckenier voor den Hove van Holland, het welke mij thans seer verlegen maakt, om dat die papieren so het schijnd niet dubbeld overgesonden zijn; want den laastgen. Uwer Ed. segt mij wel in een particuliere brief, dat het arrest opgeheven is, na mijne ordre, van de Caab gegeven, en daar uyt besluyte en sustinere ik hier wel, dat er gerenuntieert is voor den gen. Hove en dat het Hoff die renuntiatie ook heeft geaccepteert; maar die sustenue is niet toereijkende tegens eene exceptie van litispendentie, die men hier proponeert en fondeeren wil | |||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||
op het verleenen van qualificatie door welgen. Hove, op van der Voort, om speciaal in dese regtssake, het interest van gem. Valckenier waartenemen, welk document men hier, onder beneficie van een g'obtineert relief van productie heeft overgelegt, en in de maand Juny 1743 is verleent, dienende, naar de sustenue van partije advers, tot bewijs, dat doenmaals die saak nog hangende is geweest voor den Hove, het welke ik door ontstentenisse der nodige contrarie bewijzen niet wederleggen of solveeren kan; en ofschoon ik hope dat U.WelGeb. op den ontfangst mijner eerste brieven van hier geschreven dewelke, beijde over Engeland en met ons advis jagt, nu een jaar geleden zijn afgegaan, med de in duplo bijgevoegde letteren Requisitoriaal om het hier verleende arrest ginter op nieuws te doen decreteeren, dese saak, door behulp van goede practisijns, die den procureur van Lanen in den Haag U.W.Geb. wel sal hebben weten te besorgen, so verre sullen hebben gebragt, dat ik ontheven werde van de instantie voor den Ed. Hove, om, met rejectie der geproponeerde exceptie van litispendentie, mijne taak alhier te laten afdoen, daar dog alles wat gen. Mr. Valckenier concerneert ter selver tijdt hangende is, so kan ik dog niet nalaten en tout cas, dese te schrijven met versoek, niet alleen om de bovengen. papieren so die nog niet versonden zijn, maar ook om bij eene onverhoopte gecontradiceerde renuntiatie van de instantie voor den Hove, die saak so verre behoudens mijn goed regt alhier te pousseeren, dat ik van verdere proceduren aldaar ontslagen mag werden en volstaan kan met mijne saak alhier voort te setten. Ik voege ten dien eijnde hiernevens nogmaals het geheele proces, so als het hier afgelopen is, opdat U.W.Geb. in staat moge zijn daarover met ordre te concerteeren, en blijve met agting Welgeboren Heer en Neef, Mijn Heer en vriend, U.W.Edl. gehoorsame en dienstwillige Dienaar
(get.) G.W. van Imhoff. Batavia, den 2en July 1744. | |||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||
XII.Welgeboren Heer en Neef! (5 Juli 1744.)
Ik ben seer ongelukkig in het ontfangen, of U.W.Geb. seer spaarsaam in het schrijven van zijne brieven; want door het droevige verlies van Hollandia, ben ik, tsedert omtrent een jaar, sonder eenige van U.W.Geb. missives; die van Mevrouwe en Neef en Nigt Dedel hebbe ik ontfangen met de Kermis schepen, maar van U.W.Geb. hebbe ik niets gesien dan een nabriefje aan wijlen mijnen Broeder geschreven, dat mijne smerte over zijn, en der zijnen ongeval maar vernieuwde, siende U.W.Geb. opregte affectie tot die waarde vrienden, welkers gedagtenisse ik tederlijk betreure; dog Gods wille moet billijk voorgaan, en schoon hij vreeslijk is in Zijne oordeelen, soo is Hij dog altijdt regtvaardig en Heylig in alle Zijne wegen. Gelukkig sal ik mij rekenen so het mij gegunt word Hem in dit ongeval te verheerlijken en mijne ziele daardoor optebouwen, want Hij heeft het gedaan, en daarvoor staan alle menschelijke redeneringen stil. God beware ons alle voor sulke verschrikkelijke wegrukkingen, want dog Hij is het alleen die de wonden versagten en heelen kan. Ondertussen danke ik God dat Hij mij tot hiertoe heeft geholpen; mijne gesondheyt is nog al gewenscht naar het werk dat ik doe, maar met mijne huysvrouwe gaat het agterwaarts ook na den lichame en zij is thans seer swak en bedlegerig aan eene langdurige dissenterie, dewelke hier te lande seer gevaarlijk zijn. Ik danke den Hemel dat ik reeds in het tweede jaar van mijnen bepaalden tijdt getreden ben, en sal mij so veel mooglijk soeken te houden sonder een al te groot empressement om weder thuys te zijn en ook sonder mij aan dit land vast te maken, opdat ik, Gode gelievende, nog eens bij U.W.Geb. retourneeren kan, waartoe een stuk goeds gelijk Zeyst, sekerlijk veel agrements geven en kragtig attireeren soude; maar U.W.Geb. redenen, tsedert het ongeval, mijnen laatsten en eenigsten Broeder | |||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||
overgekomen, so als mij die door de Heer DuitsGa naar voetnoot1) gecommuniceert zijn, hebben sekerlijk veel grond, te meer ik door die slag ook nog veel verloren hebbe in mijne reeds maar sober gestelde finantien; en tot sulk een brok gehoort ook eene goede sauce, als het na proportie wesen sal, so dat het over alle boegen zijn bedenken heeft, en ik U.W.Geb. liever volkomen den meester daaraf laten, dan in het eene of andere daaromtrent bepalen wil, sonder denselven egter in het aanslaan van het selve te willen diverteeren, so het op een redelijke prijs komt, want het eene sal mij so lief in desen zijn als het andere, en als men met weynig verlies, bij overlijden, of andersints, van sulk een stuk weder afraken kan, dan is het nogal niet onaangenaam indiervoegen eenes anders malligheyt te kopen, en op een stel klaar te geraken, daar men anders jaren lang daarover besig kan zijn; voornamentlijk daar in desen en de situatie en de omstandigheden, mijnes oordeels, de saak seer plausibel maken, meer dan of het Borkelo, of eenig afgelegen goed in eene andere provintie was. De saken alhier, staan, God zij gedankt, nogal vrij wel, na mate dat men soo kruymelagtig uyt Nederland geholpen word: wij hebben in de laatste twee maanden Mey en Juny veele koortsen onder de gemeente gehad, en daardoor ook ongemeen veel dooden, na proportie van het voorgaande, dog ik hope dat het nu weder wat minderen sal: het is niet apparent dat er dit jaar so veel schepen sullen thuys komen als het vorige, want wij hebben het volk niet om deselve te bemannen: dit is het voornaamste nieuws van hier; dat van Europa houd mij in eene geduurige ongerustheyt nopens eenen bij mij seer gevreesden oorlog, waarin ik mij verbeelde dat wij niet veel zijde hier te lande souden spinnen, want de Franschen maken hier nogal vrij wat bravades en souden ons veel werks geven soo wij niet beter als thans gesecoureert wierden. Indien het so valt, dat ik niet wensche, so was de Comp. gelukkig indien zij nog | |||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||
een paar schepen als de Hersteller konde krijgen. Seker schipper jongst uytgekomen met een van onse schepen, heeft mij gesegt met de burgt van Leyden te gelijk in Duyns gelegen te hebben, en dat hij met dat schip bijna gelijk was in zeijlagie. Ik hebbe hem het tegendeel opgestreden, maar hij bleef daarbij, en vermits ik dat paradox vinde, so moet ik het in desen tot U.W.Geb. speculatie aanhalen, om daarna te kunnen vernemen: tegens het nieuwe maaksel woelen onse basen nog sterk aan, den eenen dit, den anderen wat anders daarin veranderende, dog in 't gemeen sijn de hollen seer goed, en kunnen als sij wel geexecuteert worden, indiervoegen wel passeeren. Ik hebbe U.W.Geb. met het naschip Streyen een secreet briefje geschreven, bij welkers inhoud ik nog persisteere; mijne gedagten zijn U.W.Geb. met de drie thee schepen voor Amsterdam, misschien vier, f 50.000. - aan thee voor mijne rekening te laten toekomen, te weten op vragt, bij de Comp., als voorleden jaar. Indien U.W.Geb. het nodig oordeelt, gelieft sodanigen somma te laten assureeren op deselve, indiervoegen als dat best geschieden kan. Die schepen hope ik dat vroeg sullen binnen wesen; want ik gisse dat zij binnen door sullen gaan, so het geen oorlog geworden is. Daar is geen andere weg als dese om remises te doen, en daarom sal ik ditmaal wat doortasten omdat de apparentien favorabel zijn voor dese keer, en in 't vervolg apparentelijk so niet weder komen sullen. Ik blijve met respect, onder gelijke versekeringe aan Mevr. Boreel senior en junior, item neef en nigt Dedel de familie van den Heer Burgemeester Munter, de vrienden van de krans, en alle andere goede kennissen, die mijn compliment aangenaam is: de Heer Roseboom is advocaatfiscaal geworden en dus aansienlijk geholpen: de schulden die ik gemaakt hadde om de Comp. Cavallerie te verkrijgen, zijn al voor een groot gedeelte vereffent. Van der Waeyen, de broeder van de Capt., is weder voor opperhooft naar Japan; .....Ga naar voetnoot1) neef van de Capt. staat binnen korten te trouwen met de oudste der twee dogters | |||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||
van den Heer Kien, die hier zijn, en teffens binnen korten een goed ampt te krijgen. Ik hebbe thans hier te lande vriend of maag, en moet helpen, meenigmaal tegen heug en meug, menschen, die het op zijn best meriteeren, bij gebrek aan beter slag. Over het eerste moet een hooft gebieder niet droevig zijn, schoon het eene melancholique reflexie is, want daardoor behoeft hij ook naar niemand om te sien, egter gedenke ik meenigmaal daaraan, hoeveele menschen in Nederland sig niet gelukkig souden agten met het geene waarvoor men hier nauwelijks iemand eenige verpligtinge heeft, en dat zijn de agrementen van dit land, la pluspart ne connoit ni le bien ni le mal; dog ik vergete dat ik boven al begonnen hebbe te eijndigen en blijve dan nogmaals van U.W.Geb. de seer gehoorsame en onderdanige dienaar
(get.) G.W. van Imhoff. Batavia, den 5en July 1744. | |||||||||||||||||||||
XIII.Welgeboren Heer en Neef! (12 October 1744.)
Wanneer ik U.W.Geb. onlangs met een Engels schip schreef, onder adresse van de Heer Bolwerk, seijde ik int voorbijgaan dat het met mijne vrouw eer erger is als beter wierd; egter dagte ik niet dat het eijnde so nabij was, omdat zij al so lange hadde omgedragen een debiliteerend lichaam, dat al meer dan eens op het uyterste geweest, en sig weder herstelt hadde; dog de siekte sigtbaarlijk toe, en haar lichaam gaandeweg afnemende, heeft het God behaagt op den 22 July een eijnde van dit voor haar lastige leven te maken, gelijk U.W.Geb. uyt de ordinaire communicatie nader sal blijken. Als ik dan die twee, den anderen so kort gevolgde gevallen bij | |||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||
mij selfs overwege, met alle de inconvenienten, die, het laaste nog meer dan het eerste, voor mij in het particulier na sig sleept; als ik bedenke dat door het eerste mij de hope als benomen zijnde om mijn geslacht door dat middel voort te sien planten, het laaste misschien mij selfs weder tot een middel gegeven word, om daarvan mijne saken alhier in te rigten, het welke mij nog geraden, nog ook bijna doenlijk is in dese landen, dan worde ik meer en meer gepersuadeert bij mij selfs, dat mijne saken hierdoor gekregen hebben eene andere gedaante en dat ik dienvolgende ook wel verpligt konde zijn daartoe mede te werken, en thans op andere principes te arbeijden, als ik tevoren gedaan hebbe. Het is waar dat ik nog voor een geruyme tijdt g'engageert ben, en gevolgelijk geen meester daarvan so men mij à la rigueur wilde tracteeren, maar dit hebbe ik hier tegen ook weder in mijn voordeel te allegueeren, dat ik mij selfs vrijwillig en te genereuslijk die last en selfs die tijdt hebbe opgelegt, doen mijne saken daarna geschikt waren, om niet daarvan gedispenseert te worden wanneer mijne veranderde saken mij dat als eene gratie doen versoeken; dog nadien ik bij mij selfs dit grote point nog nader in overweging sal nemen voor het vertrek van ons advis schip Akerendam, dat in den aanvang van November zeijlen moet, so hope ik dan ook occasie te hebben U.W.Geb. nader voor die saak te onderhouden, wel wenschende dat ik gelegentheijt hadde kunnen vinden nog wat over te maken sonder schade, dog dat is thans seer difficil, ja bijna de papegaay geschoten, omdat er dit jaar weder eenige bemiddelde menschen uyt de Colonie gaan, die alles aanslaan, en dewijl ik grote depenses hebbe gehad in Nederland en selfs nog na mijn vertrek grote deboursementen, so kan ik het niet te boven komen, om daar te lande wat in bonis te zijn, dat mij ook seer derangeert, onder anderen ook omtrent Zeijst, waarvan neef Deuts mij nader de opgave toegesonden heeft, en waarin ik bij continuatie nog wel sin hebbe, als het met een matige stuyver te doen was; het gebodene is egter na proportie der revenuen mijnes oordeels over genoeg, want ik rekene dat het geene de bruykers te hoog en de lasten te laag opgegeven zijn met den anderen | |||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||
maken sal dat men niets van de Heerlijkheijt rekenen kan als de overige revenuen, die na mijne calculatie geen 3000 gulden 's jaars voor den interesse van het geld sullen overlaten, en mijn vermogen is daarna niet gesteld om f 150.000 renteloos te laten en niet te tellen. Ik denke dierhalven dat U.W.Geb. wijselijk g'oordeelt heeft dat die saak niet seer gepousseert moest worden, maar aan de andere kant, dat so het mij gebeuren mogte binnen korten van hier weg te raken, het dan in alle opsigten veel favorabler soude zijn zulk een koop in absentie als presentie te doen, om dat de tegenwoordigheijt den verkoper wat fier soude maken. Ik ben U.W.Geb. seer g'obligeert voor de toesendinge der duplicaat brieven van het geblevene schip Hollandia. Ik kan daaraan niet gedenken sonder ontroeringe. Het zij ons genoeg, gelijk U.W.Geb. dat ten regte aanmerkt, dat het God is, die het gedaan heeft, om te swijgen en onsen mond niet open te doen. Gave God, dat sulke wonderlijke gevallen, waarin de alwijse en almagtige hand sekerlijk Zijne geheijligde oogmerken heeft, op der menschen kinderen gemoed van eene gezegende uytwerking waren, om het oogmerk ter eeren des Allerhoogsten en haren beste te bevorderen? Dan soude men nog in het verlies winst doen, en midden onder de castijdingen vertroostingen vinden, die alle andere te boven gaan; maar hoe weijnig gebeurt het dat men regt agt daarop slaat, en een ieder schiet verre daarin te kort: de mensch wil liever daarover raisonneeren, en blijft ligt aan de tweede oorsaken te veel hangen. Hier toe doed sig ook in desen een ruym veld op, als men aanmerkt dat dit schip niet in storm en onweder, niet door mist of misgissing schijnt gebleven te zijn, maar dat hij sig bevonden heeft bezuijden Lezard met een vast bestek, midden 's vaarwaters, so als hij wesen moest, krijgende daarop wat dik weer en contrarie dat is een W.Z.W. wind; alle zeelieden nu sullen seggen, dat dit niets is, dat men het dan, vooral in de maand July over en weer seggen kan, en dat men maar sorgen moet dat men het canaal altijdt open houd, so als de zeelieden dat noemen, ook dat men niet te lang over de eene of andere boeg leggen moet, om de wedersijdse | |||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||
kusten niet te na te komen; maar wie sal seggen dat men het om de N.W. moet smijten en laten het so leggen, supponeerende misschien, volgens der seelieden slegte gewoonte, want een goed zeeman moet op suppositien bijna niets wagen, dat het wel boven de Sorlings lopen soude de wind ook wat gezuydelijkt zijnde; dog so dat al so was, wat doed men boven de Zorlings? daar moet men niet wesen; de coers is Z.Z.W. op zijn best, van daar zij alle drie waren: twee van deselve hebben nauwlijks twee etmalen so wat over en weder gekruyst, en vervolgens de wind goed gekregen, en een voorspoedige reijs gehad; de derde, legt het om de N.W., en blijft: dus blijkt het dat Gods hand in desen de schikking aan sig selfs gehouden heeft, en dat men sig daarbij, wat het geval selfs aangaat, neerleggen moet. God geve mij dat ik het regt mag doen, die ik nu als alleen alhier overgelaten ben, het welke mij tot de in den aanvang deses vermelde bedenkinge nu en dan eens brengt, onderwerpende mij voor het overige aan het welbehagen des geenen, die tot hiertoe altoos so vriendelijk, so goedertierentlijk, so onverdiend, en so boven mijne verwagting, bijna op eene sigtbare wijse voor mij gesorgt heeft. Op U.W.Edele bovengen. mid-somers, so min als op de najaars missives van 21 September en 5 December 1743 weet ik thans niets int bijsonder te antwoorden, als dat ik alles volkomen approbeere wat U.W.Geb. omtrent mijne zaken g'ordonneert heeft, en denselven seer g'obligeert blijve voor alle de vriendelijkheden aan wijlen mijnen broeder en zijne familie bewezen. Ik kan niet sonder ontroeringe daeraan gedenken, dat ik selfs dat goede mensch met Lijnslager hebbe wesen opsoeken in de abdie tot Deventer en wat sig verder daaromtrent toegedragen heeft. Ik voele mijne swakheyt en stappe daarvan af. Dat U.W.Edele content is van Vaillant, en dat hij de eere heeft bij continuatie te zijn in U.W.Geb. goede gedagten, is mij eene bijsondere consolatie, so wel als het goede guarnisoen voor sijne kinders: die van mijne jongste zuster hadden dat ook seer nodig, konde U.W.Edele voor haar iets besorgen, het was een werk van chariteijt voor hare kinderen: so gaat het in de | |||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||
waereld! Hier make ik het fortuyn van hondert menschen die mij vreemd zijn, en voor mijne nabestaande kan ik niets van belang uytvoeren. Hadden mijne swagers minder bejaart, en de saken van de Comp. wat minder verwart geweest, ik hadde deselve hier seer gemakkelijk kunnen helpen, maar nu heeft mijne genereusiteyt in dat stuk haar doen blijven wat sij waren. Volbergen, bij U.W.Geb. briefje vanden 2en October 1743, op versoek vanden Heer Karssebom van Dordregt gerecommandeert, is reeds tweede administrateur of pakhuysmeester op het hooft Comptoir van Java, stricte sic dictum, Samarang genaamt, en heeft de jongste dogter van wijlen den fiscaal Beaumont suster van Loten's vrouw getrouwt, sodat hem het ampt des te beter te passe gekomen is, want de vrouw heeft niets; wat Pels aanbelangt, die hebbe ik willen persuadeeren dat sig hier weder tot de theologie in de inlandsche tale begeven soude, dog hij heeft het politique aan het Ecclesiastique voorgetrokken misschien sig selfs niet betrouwende; hij komt mij wel voor, en ik hebbe hem bij provisie op de Generale Secretarije geplaatst om wat letterwijs te worden, en denke dat hij zijn fortuijn wel maken sal. Hierbij late ik het voor ditmaal onder versekeringe van mijn respect en agtinge als zijnde
van U.W.Geb. de seer gehoorsame dienaar
(get.) G.W. van Imhoff. Mag ik U.W.Geb. verzoeken den bovengen. Heer Karsseboom, wiens goede officien in de saak van Vaillant ik nog niet vergeten hebbe, van mijne agting te versekeren, nevens den anderen Hr. van die naam te Amsterdam, die mij bekend is, bij occasie. Vale! In margine. Dese gaat op Polsduyn wiens schipper Van der Meer een kroonvogel voor U.W.Geb. mede neemt: met Akerendam sal ik er nog een sien te senden. Batavia, 12 October 1744. | |||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||
XIV.Welgeboren Heer en Neef! (4 November 1744.)
Met het schip Akerendam, onder de sorge en opsigt van den bij onsen vriend Gerrit wel bekenden schipper Nieman, de slegtste niet onder onse Zeeluyden, bekomt U.W.Geb. eenig gevogelte en eenige potjes met plantjes van mangus Doerioens, en Quini bomen, dewelke hij belooft het so veel mooglijk gade te slaan; ook legt hiernevens het duplicaat van mijne voorgaande, dato 12 October tsedert welken tijdt men hier in geen kleine bekommeringe is geraakt over den reeds gedeclareerden oorlog tussen Engeland en Vrankrijk, hoewel wij tot nog toe van onse kant geen de minste tijding hebben.
Ik blijve ditmaal dus kortelijk
U.W.Geb. ootmoedige Dienaar
(get.) Imhoff.
Pels is tsedert gesworene clercq geworden, en staat nu op de trap om ondercoopman te worden; dog hij is sieklijk tsedert eenigen tijdt en heeft nog geen kennisse gemaakt met de verandering van lugt. De bovenstaande boompjes Quini, waarvan er twee zijn, geven ook eene vrugt als de mangus dog veel groter, en groener, schoon zij rijp zijn; de vrugt van binnen heeft een schoone oranje couleur, wat roder, en zij hebben een sterke lugt, wat terpentijnagtig. Van de Dourioen en mangus segge ik niets, om dat bekent zijn; de eerste valt alleen b'oosten de meridiaan van Sumatra, want om de geheele west van Indien heeft men z' niet.
4 November 1744. | |||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||
XV.Welgeboren Heer en Neef! (15 Januari 1745.)
Tsedert mijne voorgaande van de maand October 1744, welkers duplum met het schip Akerendam in November gevolgt is, met een nader briefje vande 4de dier maand, ben ik sonder eenig nader schrijvens van U.W.Geb. dan degeene, die bij de eerstgen. reeds b'antwoort zijn. Ik kan wel denken, dat so veel oorlogschepen te equipeeren, vlaggens te begeven, en andere importante arrangementen te maken, U.W.Geb. tijdtverdrijfs genoeg verschaffen, om de Oost-Indische correspondentie niet sterk te frequenteeren, dog ik verwagte egter niets minder als in 't vergeet-boek te zijn, en twijffele niet of sal in 't kort wel vereert worden met U.W.Geb. nadere advisen. Het spijt mij, dat onse goede Lijn is misgevallen, en ik wenschte dat hij uyt spijt herwaarts quam om mij af te halen: opden voet so als ik het nader geproponeerd hebbe, was het nog te doen, al geeft men het volk niet te eeten, en bijaldien hij een jaartje in Indien bleef, en dan met mij repatrieerde, soude ik geloven, dat hij wel ruym so veel bij dat reysje van 2½ jaar uyt en thuys soude opdoen, als ik bij eene absentie van eens so veel tijdt in dit ampt, dat mij al ruym so veel werk geeft als Mr. Lacourt en d'admiral Navarro, aan Mr. Mattheus hebben gedaan. Den oorlog in Europa belooft ons in den eersten opslag niet veel goeds in Oost Indien: de Engelschen zijn hier reeds over twee maanden geweest in 't vaarwater, om opde fransche Chinase schepen te passen met 4 magnifique oorlog-schepen, ophebbende 13 a 1400 koppen; hoe het daarentegen met ons gestelt is, durf ik bijna niet seggen, want het schaamt sig, en dat alleen door gebrek van behoorlijk secours aan schepen en volk uyt Nederland, waarover ik al in de jaren 1742 gewurmt hebbe, en nu nog klagen moet. Wij hebben met veel moeyte een kustbewaarder van 44 stukken g'equipeert, die nu op onse chinase schepen kruyst, om deselve te escorteeren tot in | |||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||
ruyme zee, en met twee of drie andere is men nog besig, en men kan niets uytvoeren, door gebrek aan de nodige hulpmiddelen: alles manqueert; goede schepen, volk, officiers, en so werd een der capitaalste takken van Neerlands mogendheyt in de waagschale geset door......Ga naar voetnoot1) en mijne reputatie niet minder gehazardeert, in so critique omstandigheden als dese. Naar sulk een prelude, soude U.W.Geb. kunnen denken dat mij het misnoegen over sulk een behandelinge aan de zijde der geener ten wiens meesten voordeele ik hier gesonden ben, of een vreese voor quade gevolgen hadde gebragt tot het geene ik de eere sal hebben verder daarbij te voegen, so niet mijn brief van October mijne apologie daaromtrent opmaakte, en also sal ik den draad aldaar opvatten om te komen tot het geene nu volgen moet: Ik hebbe doenmaals gesegt dat in deliberatie nam mijne verlossing of ontslag te versoeken; tsedert nader daarover gedagt hebbende, ben ik so verre gedetermineert, als de copia van mijnen brief aan de H.ren XVII daarover geschreven U.W.Geb. sal aantonen; dog ik hebbe nodig gedagt alles so wel hier als in Nederland secreetelijk te moeten behandelen, opdat dese resolutie niet schadelijk moge wesen aan de uytvoeringe van mijne commissie, die thans eerst regt in train begint te komen, en dat also hiervan niets moge eclatteeren voordat het tijdt is. Hiervan hebbe ik aan niemand van mijne vrienden of bekenden en selfs aan niemand van de Heeren Bewindhebberen der Oostind. Maatsch. mijne patronen en vrienden geschreven, dan alleen aan den Heer Hartman, aan wien ik de brief gesonden hebbe met versoek U.W.Geb. daarover te consuleeren, en dan te doen wat te samen voor mij raadsaam sullen oordeelen, en hier hebbe ik bij onse gemeene brieven van de Comp. geen woord daarvan laten blijken, om dat ik weet hoeseer hier het gezag begint te verflauwen sodra men weet dat het haast gedaan sal zijn, en dat men hoopt met de veranderinge der personen ook eene omkeeringe van saken te sullen sien voortkomen, so als maar te veel gebeurt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||
Hierom, en ook omdat men van so verre heenen niet weten kan hoe men dan gestelt sal zijn, als er agtien maanden tussen beyden verlopen moeten eer men den uytslag van het voornemen te weten kan krijgen, wenschte ik wel dat de dispositie so konde vallen dat het aan mijne keuse wierde gelaten te repatrieeren, of nog een jaar te continueeren, en dat sulks mij apart wierd aangeschreven, om, ingevalle tot het laatste resolveeren mogte, de geheele saak te laten blijven als of niet voorgevallen was, dog in cas van het eerste dat dan bij eene geslotene ordre wierd vast gestelt wie mijn successeur soude moeten zijn, vooral so er iemand in Nederland mogte verkosen worden, want dan is absoluut nodig dat men desen presumptieven opvolger niet wete, of het despicieeren en denomineeren van sulk een man soude mij kunnen hinderlijk zijn in het continueeren en veel ligt doen resolveeren, bij de resolutie te blijven, maar so het indiervoegen geschikt word, dat men hier op mijn vertrek een opvolger sal moeten verkiesen, even als men dog soude moeten doen, so het God behaagde mij intusschen weg te nemen, die ter naderen approbatie van bewindhebberen provisioneelijk het bestier aanvaarde, so is er so veel niet aan verbeurt, al quam het uyt te lekken dat ik mijn ontslag besolliciteert hadde, omdat er dan niemand door bevoordeelt werd, solange het ongedecideerd is, wie het na mijn vertrek sal moeten opvatten. Ik hale dit so omstandig aan, omdat ik aan niemand als aan U.W.Geb. daarover schrijve, buyten den advocaat Hartmann, en dit bidde ik U.W.Geb. omtrent de Amsterdamsche en andere Heeren Bewindhebberen van U.W.Geb. en mijne kennisse tot mijne verschoning te willen allegueeren, indien zij sig verwondert tonen mogten, dat ik haar in so groten saak niet besolliciteert hadde: versogt ik mijn ontslag absoluut, en publicq, ik soude niet manqueeren in mijnen pligt, vooral omtrent die Heeren, die mij so veele blijken van hare goedgunstigheijt hebben gegeven, en van het genoegen dat zij in mijne voorstellen komen te nemen; maar so ik het nu deede, soude ik denken het plan tegen te gaan, waarna ik in desen werke, zijnde, om mij van dit ampt los te maken, dog sodanig, | |||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||
dat ik niets precipiteere, en aan den uytslag iets overlate, in hope dat het den Hemel behagen sal deselve te dirigeeren ten mijnen beste. Ik ben thans of wel binnen korten 40 jaren; niet te oud om nog een jaar te kunnen blijven, indien er meer aan dit gelegen was als aan de volvoeringe van mijne particuliere desseijnen; en oud genoeg, om aan mijne al sagtjes voort treedende jaren te gedenken, als aan een motief, om mij van desen dienst en teffens van dit land los te maken, indien het des Heeren wille en welbehagen mogte wesen, dat mij ook nog een huys gebouwt werde, het welke ik Zijner vrijen genade aanbeveele. Ik late dan U.W.Geb. met den Heer Hartmann volkomen meester in desen, en wat ook de uytslag zij, het eene hope ik dat mij op die tijdt so aangenaam wesen sal als het andere, en gelieft U.W.Geb. dienswegens nog te consuleeren met zijne goede vrienden, buyten gem. Heer Hartmann, dat staat hem vrij, en sal mij niet onaangenaam zijn. So de Dames gevraagt worden, hope ik dat zij fiat op mijn versoek sullen geven, ten minsten so ik mij flatteeren mag van de continuatie harer goeden gratie, en inderdaad als het God behaagde de saak so te laten uytvallen, soude ik dog niet als in ao. 1747 thuys kunnen zijn, dat is naar een vijfjarige absentie, dat een passabel termijn is in 't menschenleven, hetwelke men, nog bij Lustres, nog bij Olympiades tellen moet, of het valt nog korter als anders, en als men het vijfde kruys op schouder krijgt, dan begint men er al onder te bukken: dit zijn mijne redentjes, die ik onderwerpe aan U.W.Geb. nadere overweging en goedvinden: ik voege nog maar dit daarbij, dat dewijl ik in een saak, de Comp. so seer betreffende als dese, onmogelijk ontgaan konde iemand van deselve in den arm te nemen, en de Heer Hartmann sig, so wel bij mijn aanwesen in Holland, als ook tsedert mijne terugreyse naar Indien, steeds seer voor mij geporteert getoont heeft, ik ook ZijnEd. des te liever in dese confidentie alleen getrokken hebbe, om dat dog alles zijne handen moet passeeren, dog bij aldien denselven inmiddels iets menschelijks mogte overgekomen zijn, hope ik dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||
U.W.Geb. mijne brieven, hierover geschreven, van de Executeurs of erfgenamen sal kunnen terug bekomen, om daarvan sodanigen gebruyck te maken, als U.W.Geb. oordeelen sal nodig te zijn, en opdat U.W.Geb. des te beter daaromtrent g'instrueert mag wesen, legt ook copia van de thans aan hem afgaande nevens desen, die al lang genoeg geworden is, om deselve maar af te breeken, met de versekeringe van mijn respect aan Mevrouw Boreel, den Heer en Mevrouw Dedel, en de verdere goede vrienden en bekenden, alle dewelke ik hope de eere te hebben van te antwoorden met onse naschepen, den Heuvel voor Amsterdam en Ruyven voor Zeeland, die over ses weken vertrekken, want met alle de schepen die tot hiertoe vertrokken zijn, is mij sulks genoegsaam ondoenlijk geweest. Ik hebbe ondertusschen de eere te zijn Hiernevens twee Javaanse papegayen, beyde groen, en wat Cacatoeagtig, en twee Javaanse bergduijven of grote tortelduijven, beyde grauw, zijnde een paar, dog van de eerste weet ik het niet regt, het eene en andere op het schip de Hoop, onder Capt. Lieut. Schutterop, die desen bodem commandeert. Batavia, den 15en January 1745. | |||||||||||||||||||||
XVI.Welgeboren Heer en Neef! (12 Maart 1745.)
Mijne voorgaande vanden 15 Januarij deses jaars, waarvan het afschrift nevens het origineele van desen legt, was nauwlijks weg of men sag hier door de Engelsche oorlogschepen opbrengen alle drie de fransche Chinasche | |||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||
schepen, waarmede den Commandeur Barnett doen weder wat verlegen zijnde, om die aan suffisante menschen quijt te werden, so hebbe ik gemeent mij van dit eerlijke en onverwagte middel te mogen bedienen, om, beyde voor de Comp. en mij selfs een slag te doen, waartoe altijdt de gelegentheijt so favorabel niet voorkomt. Ik hebbe dan, met een woord, dien Commandeur die beter Zee-officier als negotiant is eenige daagjes wat in de boonen gehouden, en ten laasten toegebeeten tegen een prijs waarmede ik hope wel uyt te komen, want luyden die er so gemakkelijk aan komen als zij, ligten er de hand mede. De drie schepen en de ladingen hebbe ik voor 72/m. £ st. gekogt, twee van de schepen voor de Comp., aan dewelke ik vervolgens de goederen van de lading, die niet op vragt konden gesonden worden inkoopsprijs, en de zijde 6 a 7 pr. C.o minder als de inkoopsprijs in China, overgedaan hebbe, de thee en het porcelijn van twee schepen, zijnde degeene die thans als naschepen voor Amsterdam repatrieeren, op vragt gevende volgens de thans ingevoerde methode tegen veertig ten honderd van het procedido, waardoor ik, bij behouden varen der schepen, de Comp. 1e. een onverwagt voordeel van een half millioen toebrenge, 2e. hare verkopinge meester van de meeste thee make, die in het Zuyderdeel van Europa dit jaar komen kan, en 3e. haar twee magnifique schepen besorge, om als oorlogschepen weder uijt te komen, bij welkers binnen vallen de basen sullen sien, dat de Franschen het kunstje van welbezeylde schepen, die teffens braaf laden kunnen, so wel verstaan als zij. De Franschen krijgen een schrikkelijke slag dit jaar aan desen oirt, en hare Compagnie loopt gevaar van te culbuteeren, want zij waren reeds aan 't waggelen, door hare slegte huyshoudinge, de windrige concepten van eenige harer Messieurs, die sig beter op het maken van Gasconades als op een koopmans rekening verstonden, en veele schulden, die zij, so wel op Chormandel als in Bengale gecontracteert hadden om maar retouren naar Europa te senden en in so verre met hare behandelinge te brilleeren, en nu zijn zij, na alle gedagten, de fonds en comble geruineert, waarover onze Compagnie niet sterk behoeft te | |||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||
treuren, want zij waren ons aan alle oirden louter in de weg: de Hollandsche Oostindische Compagnie sal nu na alle apparentie de beste thee van geheel Europa verkoopen, want de Franschen sustineeren dat hunne soorten verre de beste zijn, dog dewijl zij sig selfs niet ligt te kort doen, en de natie juyst niet vermaard is van wegen hare grote zedigheijt, so moet men eens sien wat er onse kooplieden op de beurs van seggen sullen, als de partijen eens te proeven zijn. Indien het God behaagt dese schepen behouden te laten overkomen, so hope ik dat mijne ⅖ die ik daarbij g'interesseert ben, als hebbende ses van de vijftien portien voor mij selfs gehouden, nogal iets bedragen sullen. Ik gedrage mij omtrent dit alles tot mijnen brief aan U.W.Ed. q.q. en spreke maar van het vorenstaande om U.W.Geb. in staat te stellen mijne goede vrienden daarvan eene idee te geven overeenkomende met mijn vertrouwen dat zij het als eene toevallige oplettentheijt sullen opnemen, of wel als eene toevalligheijt, dewelke, so men die onoplettend hadde overgeslagen, de Comp. hier maar quaad soude hebben gedaan, omdat het uijtventen van die thee aan allerlije natien hier in Indien de markt maar bedurven soude hebben en nu daarentegen, door de oplettentheijt daaromtrent gebruykt gelieft het God sulks te zegenen, de Comp. tot groot voordeel kan strekken, zonder dat zij eenig naamwaardig verschot of hazard daarvoor heeft, dan de hollen van de schepen en weynig goederen van de lading, die niet genoemt kunnen werden in comparatie van de 40 pr. C.o van het procedido van twee ladingen, dewelke misschien, so het God gelieft die wel over te laten komen, 15 ton uytkoops bedragen sullen. Ik hebbe bij mijnen brief aan de Gemagtigden gesegt dat het eene vijftiende gedeelte door mij nader in desen soude werden aangewesen: hetselve is gedestineert voor de kinderen van Vaillant en Vanderfelts, soo veel als er op de ontfangst in het leven sullen zijn hooft voor hooft, in gelijke portien te verdeelen, dan wel op haar lijf gesamentlijk te stellen, die van Vaillant apart, en die van Vanderfelts apart, om van den eenen op den anderen te | |||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||
versterven; ten minste het is voor haar, en de schikking late ik aan U.W.Geb., en schrijve haar niets hiervan, omdat het nog onzeker is wat daarvan komen sal. Om ook al verder de weg te banen tot het geene ik U.W.Geb. reeds g'adviseert hebbe bij mijnen vorigen brief, hebbe ik nog dertig duysend guldens van de Heer Mossel overgenomen wegens zijne portie in dese thee en porcelijn volgens het ingeslotene briefje, waarvan ik in de brief aan de gemagtigden niets gesegt hebbe, en waarvan hij de wedergade aan zijnen gemagtigden overzend en U.W.Geb. versoeke ik so de presentatie geschied die penningen te laten accepteeren, en mij vervolgens daarvan te adverteeren, opdat ik aanden verderen inhoud kan voldoen, hieraan siet U.W.Ed. wat werk men heeft om zijn geld uyt Indien te krijgen en hoe nodig het is dat die penningen na den ontfangst aanstonds werden vrugtbaar gemaakt, also het anders voor mij erger uytkomt dan bij de Comp. van de 13 een te verliesen dat maar 7 9/13 per C.o is, en dat is de reden waaromme men sig hier so veel moeyte geven moet met de thee op vragt, want niemand gelijkt het so veel te laten vallen van zijn capitaaltje om zijn geld in Holland te krijgen. So laat in Maart ben ik nog sonder eenige brieven van U.W.Geb.. Ik versoeke dat er maar een regultje mag geschreven werden door Mevrouwe of iemand Uwentwegen mijn Heer, want als men soo verre van den anderen is, is een briefje een geheele conversatie, hadde ik ook wat meer tijdt ik soude de mijne wel wat langer uytrekken, maar dat kan er niet van vallen; want ik ben hier den Atlas en een ander als ik soude mischien al lange verdrietig geworden zijn. Ik hope, dat God geve, mijn tijdt so beknopt als mooglijk te maken, en dat het mij gegunt sal werden verder mijn pligt te doen met genoegen. De saken van de Comp. zijn, God zij dank! onder mijne handen tot hier toe niet verslimmert, haar fonds is in Indien thans wel wat meer waardig als voor desen, en daar is nog hope van verdere progressen, so wij voor ongevallen van den oorlog bevrijd en dese Colonien niet verwaarloosd werden door manquement van het nodige uyt Holland selfs. | |||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||
Ik versekere Mevrouw Boreel van mijn respect; voege hiernevens voor haar Welgeb. een pakje, waarin een chitse sak en nog een mandje vogelnesjes bij het duplicaat deses, item een slinger-aap en wat vogels so wel overkomen, onder de schippers Boys en Bommert. Adieu mon cher cousin, Souvenez vous toujours de Votre très humble Serviteur (get.) Imhoff. Batavia, 12 Maart 1745. | |||||||||||||||||||||
XVII.Welgeboren Heer en Neef! (8 November 1745.)
Nadat mijne jongst voorgaande met onse Fransch-Hollandsche thee- of naschepen versonden was, waarbij ik over het missen van U.WelEd. advisen mijn beklag deed, ontving ik U.W.Geb. ample rescriptie op mijne eerste brieven van hier, bij desselfs seer aangename van den 5 Meij 1744 waarop ik alleenlijk belangende mijn request hier aan de justitie tegen Valckenier gepresenteert antwoorden sal, dat het mij leet doed U.W.Geb. in die opinie te sien als of dies inhoud, so in Nederland bekend was geworden, mijne reputatie nadeelig soude zijn geweest. Ik spreke daarbij als beledigde partije aan den regter. Ik klage over geleden ongelijk, welkent wegen ik vergoeding van schade versoeke. Moet ik dan niet voortbrengen die klagte, in alle desselfs aggraveerende omstandigheden, om mijn regt tot vergoeding te fundeeren en hoe kan mij dat qualijk genomen werden of wat relatie heeft dat tot mijn ampt, in het welke ik ten dien opsigte misschien maar al te indifferent mij hebbe gehouden? Want hadde ik geen partij van Valckenier geweest, ik soude als Gouverneur-Generaal een veel redoutabler partije over die saak voor hem geworden zijn, so dat hij er bij gewonnen heeft dat ik die plaats bekleede terwijl zijn proces lopende is. Wat kan ik meer doen als gedaan hebbe; niemand van alle degeene die in het vorige geval so | |||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||
sterk partije hebben gekozen daarover suur aan te sien, buyten twee, die mij voorstaat, waarvan den eenen sig in een probable falsiteijt hadde ingelaten om een brief voor den dag te brengen waarbij mij door eenige van de oproerige Chineesen, de schuld van haren opstand soude werden toegeschreven, en dien ik alleen naar Salomons voorbeeld omtrent Simei recommandeerde sig stil te houden, en den anderen dien ik op zijne betuyging dat door de storm wel meest was weggesleept, weder in vriendschap aangenomen hebbe en nog bij mij verkeert. Selfs hebbe ik den ergsten onder de geene die dese partije doenmaals aankleefden een ampt gegeven, waardoor hij uyt zijne geruineerde gesteldheijt weder gered word. Dese is den tegenwoordigen commandeur van Jaffenapatnam Abraham Roos, die zijne vrienden tot Amsterdam selfs wel sal informeeren, hoe genereus ik hem behandelt hebbe, en dat hebbe ik (om dat U.W.Geb. ten regte aanmerkt dat so wel de opperhoofden als de Koningen laffe vleijers hebben, waardoor zij ligt verleijd kunnen werden) al aanstonds tegen de eijgen verwagting dier menschen, het algemeene gevoelen dese indifferente, in het genoegsaam eenparige tegenspreken, tot blameeren toe, van mijne vorige vrienden, na mate van mijne swakheden, standvastig van den beginne af gedaan en continueere nog daarbij, so dat niemand aan de vorige vrienden van Valckenier kan sien dat zijn gedeclareerde tegenpartije tsedert drie jaren hier het roer in handen heeft; en konde het met de bienseanee bestaan, ik soude nog al meer doen, en misschien meer als men denkt, dog ik denke dat het voorsigtigste voor mij is mij in 't geheel buyten die saak te houden, so als ik doe, stemmende zelfs in het politique niet eens, wanneer er, dat egter weynig voorvalt, iets verhandelt werd, dat hem betreft, en voorts de justitie daarmede latende omspringen bij dewelke zijne saak thans staat op het termijn van duplicq en nog in de eerste twee jaren niet sal gedecideert kunnen, waartegen hij egter behouden en fris blijft tot verwondering, zijnde alleenlijk Cornelis Phillips gewesen advocaat-fiscaal, uyt dit drietal nog maar overleden, sodat het eind van die saken nog verre te soeken is. | |||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||
Ik erkenne egter U.W.Geb. vriendelijke welmeenentheyt hieraan, met schuldige dankbaarheyt, en verre van dese erinnering qualijk te nemen, gelieve U.W.Geb. sig versekert te houden, dat ik daardoor te meer gepersuadeert ben van desselfs genegentheijt omtrent mij. Ondertussen schrijft mij de procureur van Lanen uyt den Haag niet te kunnen penetreeren waarom mijnentwegen ook geen arrest is versogt bij den Hove, het welke egter inderdaad van so veel aangelegentheijt voor mij niet is omdat het dog g'accordeerd is aan de Heeren Van Schinne en De Haze, als het mij hier verlegen heeft gemaakt het authentique afschrift der acte van renuntiatie niet te hebben ontfangen, om voor den regter alhier te tonen dat het Hoff mijne renuntiatie van de instantie in Nederland g'accepteert heeft, tot wegneming van de exceptie der litispendentie, die geproponeert is hier voor den regter door Valckenier, om de instantie ter vergoeding van schade bij provisie van sig af te weeren. Misschien is die acte op Hollandia geweest, en vergeeten dubbeld af te senden, ik hebbe een blote ongetekende copie van U.W.Ed. door het canaal van Creyghton ontfangen, maar dat kan mij niet helpen, en daarom versoek ik alsnog om dat document en ook om alle andere die in dese saak nog in den Haag vallen mogten, altoos dubbeld te mogen hebben in copia authenticq, want de partije is loos en hebben niets anders te doen als te denken op allerlije uytvlugten en sinistre streeken, om een quade saak goed te maken. Ook hebbe ik den procureur van Lanen thans versogt mij een advis van regtsgeleerden te willen besorgen in mijne sake, die enkeld de vergoeding van schade raakt, opdat ik, so het niet eerder vallen kan, ten minsten over twee jaar bij den ontfangst van dat advis een eynde mag krijgen van eene restitutie van schade, die al vrij important is, en die een al te groot gedeelte van de middelen uytmaakt, waarvan ik t'avond of morgen, als het God behaagt, in Nederland leven moet om het selve te abandonneeren, want ons proces schielijk voldongen zijnde, staat nu nog so op het bij relief ten tweeden male versogte termijn van productie en reproche en kan, als ik het bovengen. document hadde, schielijk weder in | |||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||
staat van wijsen komen, dog wagt na alle gedagten naar de uytspraak van het proces in cas crimineel, om dat hier eenige willen dat de regters sig met de uytsprake van het civile proces rakende onse vergoeding van schade, in het andere onbequaam souden maken, dat voor en tegen disputabel is. Ik bidde U.W.Geb. dan den gen. procureur van Lanen, die de stukken van het in statu gebragte civile proces heeft, te willen aansetten laten dat ik het voorsz. advis in regte spoedig mag bekomen. Het overige dat in U.W.Geb. voorsz. missive van 5 Mey 1744 begrepen is, als meest de politique omwentelingen van saken in Europa betreffende, b'antwoorde ik enkelijk met U.W.Geb. te bedanken voor desselfs vriendelijke confidentie, waarvan ik nimmer hope te abuseeren. Nevens die van den 15 October en 9 November 1744 item 14 January 1745 die mij vervolgens ook aan handen zijn gekomen hebbe ik ook ontfangen het present van Bourgogne wijn, dog dewijl U.W.Geb. hebben wil dat ik rondement sal seggen hoe die bevalt, so moet ik seggen dat deselve hier wel beter komt. Dog de man, die deselve gelevert heeft kan dat mischien niet gebeteren, als onkundig van de soorten die voor Indien goed zijn, en waaromtrent in 't gemeen maar te remarqueeren valt dat de lijvigste doorgaans het beste overkomen, gelijk de vin de nuis, vin de bone, ook wel veuil de perdris etc. dog de fynste lopen het meeste gevaar. Ik noteere dit om dat U.W.Geb. het hebben wil, en bedanke denselven voor het overige voor dit present, mij leet zijnde dat de vogels van over twee jaren, op een cacatoe na, gestorven zijn. Ik hebbe weder een paar kroonvogels gekregen dewelke op Duynhoff sullen overgaan, zijnde die vogels hier selfs so raar, so moeylijk om te bekomen, en nog so veel te moeylijker om in het leven te houden, dat men seventig tot tachentig guldens geeft voor een vogel op de plaatsen die het naaste leggen aan de Custe daar zij vallen in de Caarten bekent onder de naam van terra dos papos of Nova Guinea, het welke ik hier so liber noteere, om dat U.W.Geb. daaraan soude kunnen sien dat zij, bij aldien in Holland eens levendig mogten komen inderdaad voor eene grote seldsaamheyt moeten werden | |||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||
aangesien. Want anders kosten mij dese niets, om dat die door den Koning van Tidor aan mij of den Gouverneur van Ternate, ik weet selfs niet aan wie gesonden zijn, op het moment dat het laatste vaartuyg van daar na Batavia vertrok, en dus ook bij mij ontfangen zijn. Bij mijne thans afgaande missives aan de Heeren Gemagtigden sal U.W.Geb. gelieven te observeeren dat desselfs recommandatie daaromtrent volbragt is: en of ik het met de ingeslotene van Heeren Burgemeesteren geraden hebbe, wat U.W.Geb. van mij daaromtrent begeerde verwagte ik te vernemen, hebbende van de bij U.W.Geb. missive vermelde Heeren die ao. 1745 geregeert hebben ook in 't particulier geschreven, desen versellende, met versoek dat U.W.Geb. so goed gelieve te zijn sig dies bestellinge te laten vergen, het welke ik omtrent den Heer Van der Poll so veel te liever doe, omdat Zijn W.Edg. mij reeds veele blijken gegeven heeft van desselfs gunstige sentimenten mij waards, dog het is U.W.Geb. dien ik in de eerste plaats bedanken moet voor dese gratieuse verkrijging van het Burger regt tot Amsterdam, want met sulk een g'accrediteert, habil en waardig sollicitant, kan men ligt reusseeren. Ik doe dat dan bij desen ter vergroting van de verpligting die reeds op mij ligt, en van dewelke ik so ligt geen kans sie mij na behoren te acquiteeren; wat ik kan, daartoe ben ik bereyd, en om daarvan een klein bewijs te geven in de persoon van Pels, hebbe ik hem in employ gesonden naar Padang, het hooft comptoir van Sumatra's West Custe tot een beginsel van zijn fortuyn; zijnde hij secretaris van politie aldaar, waarop hij bij leven en gesondheyt aanstaande jaar ondercoopman kan werden. Hij is althans gesond vertrokken en belooft een goed en capabel subject te sullen werden, dat mij dubbeld lief is. Ik recommandeere mij en de mijne verder in U.W.Geb. goede gedagten, en onder de laaste voornamentlijk mijn swager Vaillant, die wel gaarne een compagnie guardes te paard hadde, waarover ik aan niemand sal schrijven als aan den Heer Raadpensionaris van der Heym, die mij steeds veel vriendschap bewijst latende U.W.Geb. voor de overige sorgen, want ik wel weet dat U.W.Geb. | |||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||
sollicitatie alleen genoeg is, om hem die te besorgen. Dit is ook de reden dat ik aan Burgemeesteren daaraf geen mentie hebbe gemaakt bij de ingeslotene, want ik soude meenen U.W.Geb. tekort te doen, so ik mij teffens van die sollicitatie mesleerde, die ik wensche dat voor Vaillant favorabel mag uytvallen. Ik segge niets van Vanderfelts, want dat is een Landjonker, qui paroit determiné à se morfondre dans les marais du pays de Drenthe, daarbij mag sien Ette te werden, dat met wat assistentie van geld, waarover U.W.Geb. de meester is, in dat land te verkrijgen is, en dan schijnt zijn fortuyn bepaalt te wesen aan het jagen en vischen, kinder maken, en die qualijk opgevoed na te laten, waarover ik mijne suster al een en andermaal hebbe gecapitteld, dog tegen malligheden helpen geen raisonnementen. Wat mij aangaat, ik geniete, door Gods onverdiende genade, tot hier toe nog eene gewenschte gesondheyt tot mijne eygene en een iegelijks grote verwonderinge, want dat ik niet ledig sitte, sal U.W.Geb. blijken bij een extract uyt sekere brief die ik aan een mij welgenegen bewindhebber thans schrijve, en waarin ik een klein verhaal doe van eenige extraordinaire voorvallen, dit jaar g'occurreert, waartoe mij, wat de saken van dit land betreft, dan ook gedrage; afwagtende wat er gevallen sal zijn op mijne voorjarige van den 15 January 1745, die ik gisse dat wat laat in Holland gekomen sal zijn doordien de schepen waarop deselve versonden is niet voor den 23ste Juny van de Caab zijn vertrokken, alvorens nadere mesures daaromtrent te nemen, ten minsten denke ik so op het schrijven deses, en so ik anders mogte denken in 't vervolg, so sal ik U.W.Geb. daarvan adverteeren. Het heeft mij seer gederangeert dat het naschip Streyen, in Maart 1744 van hier en in het begin van September desselven jaars, so veel men hier van de Engelschen heeft kunnen vernemen, in goeden staat van St. Helena naar Europa vertrokken, tot het uyteynde van Maart 1745 nog in Holland niet opgedaegt en dus na gedagten almede gebleven is, want daarop waren veele brieven die ik niet voor die tijdt hadde kunnen schrijven, en niet te regt | |||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||
gekomen zijnde de menschen sullen doen denken dat ik sloffer ben in het antwoorden als mijne bediening verschoonlijk maakt. Ik hadde onder andere daarmede ook aan U.W.Geb. geschreven het geene thans als eene bijlage desen verseld; en nog een briefje waarvan ik geen copia gehouden hebbe, dog die behelsde een versoek om mijn geld en selfs wat meer als dat in Oost Indische actien te besteeden, so die niet boven de 450 waren. Ik repetere dat thans nader oordeelende, dat so de Oost Indische Compagnie maar een weynig wel bestiert werd, dat de Kerk in het dorp kan blijven staan dat hare actien dan altoos wel 500 waardig zijn, en dat zij zelfs doorden tijdt nog daarboven rijsen kunnen, ten minsten dat so men de dingen doen wil, so als zij gedaan moeten werden, dat de uytdeelingen binnen weynig jaren op 20 ten hondert komen en blijven moeten, so dat ik dan op desen voet geen beter fonds in Nederland kenne als dat ten voorsz. prijze, want het is te denken dat men den weg daartoe eenmaal gebaant en opgeruymt zijnde sodanig dat ieder een daarvan een genoegsaam doorsigt hebben kan, so dwaas soude zijn, om zijn oogen te sluyten, of sulke perceptible saken tegen te gaan, en wilde men met ernst de hand aan 't werk slaan, en doen wat er gedaan moest werden, daar was kans om, onder Godes zegen, de uytdeelingen wel haast op 25 te brengen en te houden. Indien dan mijne penningen behoorlijk inkomen, en ik iets naamwaardigs daarvan te employeeren hebbe, so mag ik wel lijden en versoeke het op U.W.Ed.Geb. om vijf of ses heele actien, so zij nog onder de 500 zijn, voor mij te koopen, en so zij daarboven mogten wesen daaromtrent in 't generaal te handelen naar U.W.Geb. goedvinden volgens de boven aangehaalde apparentien; en schoon mijn geld in Engelsche fondsen mogte wesen aangelegt, so sal het mij dog liever zijn dat daarvoor Hollandsche Oost werd gekogt, die ik, onder bovengen. conditien, beter als Engelsche Bank of Zuyd Zee rekene. Hierbij sal ik het ditmaal laten, dog so als ik dit schrijve schiet mij nog iets te binnen, namentlijk dat ik met dat selfde theeschip, waarvan de brieven niet te regt gekomen zijn, aan den Heer Raadpensionaris hadde ver- | |||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||
sogt voor mij te willen bewerken eene resolutie van haar Hoog. Mog. reguleerende mijnen rang bij retour in Europa, op den voet, so als ik denke dat het mij toekomt, namentlijk als een Generaal van de Infanterie of Cavallerie, naar den datum van mijne commissie, of so dat te veel mogte wesen voor een ampt, uyt welkers hoofde ik hier als capiteyn Generaal te water en te lande geconsidereert werde, en selfs de Generaal soude moeten commandeeren, so de noodsakelijkheyt het vereyschte, dat de Staat personen van die rang, het zij te water of te land, herwaarts quam te senden, dat dan ten minsten aan mij mag werden g'aceordeert, wanneer ik eens in Holland terug mogte komen, om als jongste Generaal van den Staat te worden geconsidereert, daar die rang en dese, in sig selfs prullige, dog om de geregtigheijt van het spul, nog al min of meer importeerende distinctie, te passe komt: en vermits ik den voorn. Heer Raadpensionaris daarover nader schrijve, so versoeke ik ook U.W.Geb. gunstig appuy hieromtrent, want dat een opontboden Gouverneur-Generaal zijne dagen tot Delft, en een afgeleeft oud man als de vader van Mevr. van Rosendaal, tot Amsterdam zijne dagen als een vergeeten burger heeft versleeten, kan in desen niets tot praejuditie van andere opereeren, en terwijl ik de eere hebbe den Staat in so eminent caracter actueel te dienen, dunkt mij dat het ook best voegt dit thans te vragen, want, thuys zijnde, soude dat misschien so veel meer tegen spreken vinden, als men de menschen doorgaans minder te wille is wanneer men deselve minder nodig heeft, en bij aldien ik, die bij den dienst van de Comp. kan aantonen terug te teeren, dit blaasje niet eens konde verkrijgen om te b'antwoorden het oogmerk waarom ik deselve diene, namentlijk om eere in te leggen, so sal het sekerlijk niet alleen andere weijnig animeeren om dat spoor te volgen, maar ook veele tot een argument strekken, dat men sorge moet dragen in desen dienst sig selfs te betalen voor de moeijte die men neemt, om dat men na deselve niet anders te wagten heeft dan gereduceert te zijn tot de conditie van den allergeringsten particulier in de Republique, het welke de Comp. dan veel meer soude kunnen kosten als dit weijnigje den Staat | |||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||
verscheelen kan, te meer door het antidateeren der Heeren Generaals begrepen in de promotie van het najaar 1742 op primo January des gen. jaars, mijne commissie van April 1742 mij dog postponeert aan dese, so het in voegen voorn. als jongste effective Generaal werd gestelt, hoewel ik sustineere dat mij naar den datum van mijne commissie ten allerminsten, en selfs nadie van mijne aanstellinge in ao. 1740 de rang toekomt als Generaal van den Staat, maar dat sal in desen niet veel helpen wat ik denk of niet, en veel meer sal mij te passe komen het geene U.W.Geb. hieromtrent denkt, dat ik mij gaarne sal onderwerpen, en waarom ik ook aan niemand buyten de Heeren Griffiers Fagel en Gilles, nevens voorn. Heer Raadpensionaris daarover schrijve, en om de sekerheijt sal ik de brieven aan de twee eerstgen. U.W.Geb. in desen presenteeren, om dat die niets anders als dat contineeren en U.W.Geb. dus daarvan gebruyk maken kan so als het hem behaagt. Ik hebbe, om het secuur te nemen, alle Heeren Burgermeesteren geschreven, die ik weete dat er thans zijn, schoon ik den Heer Munter alleen als president hebbe bedankt, want ik begrijp, dat ik aan Zijn WelEd. Groot Agtb. door U.W.Geb. wel voornamentlijk verschuldigt ben dese vriendelijkheijt, buyten dat ZijnWelEd. GrootAgtb. ook altoos getoont heeft mijne saken min of meer met een gunstig oog te beschouwen, en ik versoeke dat U.W.Geb. ZijnWelEd. GrootAgtb. in die goede gedagten gelieve te conserveeren. Dan dewijl alle dese brieven van Heeren Burgermeesteren niets anders behelsen als een compliment van danksegging, so is U.W.Geb. de meester om daarvan te bestellen welke hij wil, en met de overige Jantje en Mietje te vermaken op een winterschen avond. Je finis tout de bon want alles verveelt als het te lang duurt, maar ik sal niet ophouden tant qui dure te zijn.
U.W.Geb. ootmoedige dienaar
(get.) Imhoff. Batavia, den 8en November 1745. | |||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||
XVIIa.(Extract uyt sekere brief dato 8 November 1745.)
En wat die van 's Comp.s saken betreft, voornamentlijk de geene waarvan UwEd. missive van April gewag maakt, item die van September, in antwoort op de mijne van January 1744, daarop sal ik belangende U.W.Ed. tegenwerpinge dat onse Comp. door de gebrekkelijke Constitutie, en van ons land, en van haar selfs, ten deele ongeneeslijk is, kortelijk seggen: concedo totum argumentum. Wierd ons fonds op die, of cene andere wijze bestiert, dat men sig maar versekert konde houden het eygen interest niet soude prevaleeren, en, dewijl de Engelschen ook geene heyligen zijn, en ook al eenige gebreken in hare huyshoudinge hebben, dat wij het maar so verre konden brengen om so wel gediend te werden als zij, ik houde mij versekert dat wij jaarlijks seer op ons gemak veertig ten hondert souden kunnen uytdeelen, en dat ondertussen het capitaal van Indiën, niet tegenstaande eenen matigen eysch van maar 25 ton aan contanten, als nu twee jaren na den anderen is gedaan, nog niet veragteren soude, schoon het jaarlijks 50 ton aan retouren afstak; maar dat is eene idee, waarvan de wesentlijkheyt, wel gedemonstreert, maar niet g'excuteert of tot effect gebragt kan werden. Ik twijffele niet of daar zijn wel politiquen, die denken sullen, het komt immers op een uyt voor het land, voor onse intrinsique gesteldheyt, en voor den welvaart van 't gemeen? want wierd er so veel niet gestolen van de Comp., waarvan souden alle die arme menschen leven, die nu, evenveel of het door regte of kromme wegen is, het brood hebben, en selfs rijkelijk leven kunnen, en of er nu wat meer aan de participanten uytgedeelt, of wat meer beschaart word, is dat niet het selfde? Het word dog onder het gemeen verspreyd en den ingeseten vaart wel daarvan? Dese onegte staatkunde hadde selfs hier al diepe wortelen geschoten, en gelijk men inderdaad bekennen moet, dat wat er meer besuynigt werd voor de Comp., wat de gemeente ook hier ter plaatse minder opulent en | |||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||
magerder moet werden, so scheen het ook al problematicq te zijn of niet wel dese al te groote regtvaerdigheyt, naar Salomons spreuke, verwoestinge konde tewege brengen. Dog ik meene dat het onbetamelijk is sulke stellingen voor egt te willen laten doorgaan, of men moet ook geen high way men meer enig leet doen; als hij, uyt gebrek, iemand het zijne afset, en sulke principes werpen de fundamenten der menschelijken societeyt om verre, daarenboven zijn zij ook valsch en misleydend in sig selfs; want so er so veel niet gestolen wierd, souden die geene, die nu van den Roof seer gemakkelijk leven, wel beter de handen uyt de mouwen moeten steken, om aan de kost te komen, en dewijl zij, dat willende doen, ook overvloedig de gelegentheijt daartoe hebben (want als zij in Holland niets meer weten uyt te voeren, laat z'dan liever hier komen) so soude ook het gemeen niets verliesen bij het reprimeeren van die ongeregeltheden, maar integendeel winnen, als de participanten het hare kregen. Ik hebbe mij eens nader op de vragt der Engelsche gehuurde schepen g'informeert, en bevinde, dat, vooral op de schepen die naar China gaan, de Rheeders denselve so wel daarbij staan, dat hare scheeps panten somtijdts wel 50 en meer percento per annum kunnen halen, als er veel morage of overblijven en wagten der schepen tussen beyden komt, door laat vertrek, of laat arrivement alhier, dat overwinteren moeten, gelijk dit jaar den jongen Heer Townshend, jonge zoon van den gewesenen ambassadeur in Holland mylord Vicomte Townshend, en broeder van den tegenwoordigen Lord van dien titul, met het schip de Augusta is gebeurt, so dat die vragt, op sulke favorable reijsen, die met veel gevaar van de zee, slijtagie van het schip, en verlies van equipagie goederen onderworpen zijn, alwat hoog valt, en, so er maar deugdelijk gehandelt wierd, voor haar Comp. selfs een point van menagie soude wesen selfs scheepen te bouwen en toe te rusten; dog hier tegen moet men ook weder stellen de reysen naar Cust en baay en verder om de west van Indiën daar de rheeders der schepen selfs niet veel bij opsteken, maar nu en dan wel eens verlies bij lijden en dan draagd het eene het andere. | |||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||
Als men ondertussen eens considereert, dat die vragt en huur, die de Engelsche Oost Indische Comp. betaalt voor een schip van 500 ton, en eene reyse uyt en thuys naar China, waermede doorgaans bij haar 18 maanden werden doorgebragt, op 15.000 P. St. of op ruym 150.000 guldens loopt, dus een schip haar, met zijne aantimmeringe onderhoud, gagien van het volk circa op een ton gulden 's jaars te staan komt, waarvoor zij alles in de uyterste perfectie hebben, en dat zij met die honderd duysend guldens 's jaars, voor een schip, dat met hondert à honderttwintig koppen, so officiers als gemeene geregeerd werd, nog voordeel doen op ons, bij dewelke tot hier toe alles in de uyterste imperfectie geweest is, dan moet men so veel tranquiliteyt besitten als Sr. Walter, om sig niet te ergeren over sulke behandelingen en verkeerde begrippen door dewelke een fonds, so goed als er een in Engeland kan werden uytgedagt, in so hopelose gesteldheyd gebragt is, dat het immers aan 't zinken was en nog werk heeft het hooft boven water te houden. Wel is waar dat men nu eenige quade articulen schijnt te boven te sullen komen, gelijk dan onder andere, dat capitale vanden bouw der schepen, waar onder het Delfse schip de Voorsigtigheijt, op eenen dag met bovengenoemde Sr. Thownshend hier op de rheede komende, de baas van hem in 't zeylen was, en Duynhoff, die thans repatrieert, zeylde jongst so hard als het Engelsche oorlogschip De Preston, wanneer zij beyde kruysten onder de wal van Sumatra; maar nu komt er weder een ander spaak in 't wiel, en men schuyft alles op, en alles blijft weder buyten activiteyt om gebrek aan volk, en ondertussen blijft men op den ouden leest voortschoeyen om dat volk te krijgen, daar de Engelschen al overlange van 50 tot 100 pr. Cento hebben moeten augmenteeren op hare ordinaire gagies der zeevarende, of zij souden so min als wij zeevarend volk voor haare Comp. scheepen gekreegen hebben, terwijl hier te lande meer als ses maal dat verloren gaat, eensdeels door verwaarlosingen, die men naderhand ten duursten sal moeten betalen, en ten anderen door het stil sitten in een tijdt, dat'er geld voor de Comp. te winnen soude zijn, hadde men volk en scheepen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||
Te verwonderen is het dan dat 's Comp. Staat alhier onder so tegenspoedige omstandigheden nog floreert, het geene alleen den hemel te danken is, die ons uyt verscheyde gevaarlijke passen, waarin wij reeds gebragt waren, gelijk op Mallabaar en Java, wonderlijk gered, en voor andere, die ons dreygden, gelijk den oorlog tot hier toe nog genadiglijk bewaart heeft; want, met die magt, die U.W.Geb. bij de zijne van September berekent dat de Franschen in Indiën bij den anderen souden kunnen brengen, behoede ons den hemel dat nooyt vijand hier verschijnen mag, of het soude er naar uytsien, na dat wij overal so kaal geplukt en uytgestorven zijn van volk, als, nogmaals, tot onse dechargie, bij den jongsten brief van den 20en October aan de Heeren Seventiene aangetoond is. Het is wel seer te wenschen gelijk U.W.Ed. segt, dat men, so wij in oorlog quamen, sig in staat mogte bevinden om de Manilhas weg te neemen, maar uyt het bovenstaande genoegsaam af te nemen, dat wij geen stroo aan stukken kunnen bijten, ondertussen, om van de favorable tijds omstandigheden te profiteeren, hebbe ik eene besending naar aqua pulco geprobeert, op fundament van het apparente grote gebruik dat in Mexico moet zijn vooral aan Indiase manufacturen, en den canneel bij uytstek, door dien nu twee jaren na den anderen geen gallioen uyt de Manilhas hebben gehad, ao. 1743, omdat Anson het komende met het thresor genomen hadde en ao. 1744 omdat die sotte menschen met hare armade Anson nog oppasten toen hij al halfwegen Europa was, en dat men ook dagte dit jaar apparent ook geen galjon soude gaan door de presentie van so veel Engelsche scheepen in dese zeën, dewelke men sustineerde dat het wel op de Manilhas gemunt konden hebben, en waarvan de tijding, door een vrijwilliger van hier naar Manilha is gebragt, voordat het galjoen konde gezeijlt wesen, op hope dat, so zij het, om het grote gebrek der inwoonders in Mexico, in den sin mogten gehad hebben dit jaar een galjoen derwaards te senden, dese tijding haar daar van wel diverteeren en dus ons project secondeeren soude, en dewijl men voorts konde opmaken dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||
de vaart naar de Vera Cruz uyt Europa ook niet als seer gebrekkelijk konde gevallen zijn in de eerste oorlogsbewegingen tussen Engeland en Spanjen, so was de waarschijnlijkheyt te grooter dat een vreeslijk gebrek aan goederen de Spanjaards wel soude kunnen bewegen ons den handel voor dit maal en sonder consequentie clandestin te admitteeren, so wel als de françen in de Zuydzee welkom zijn, en selfs de Engelschen midden in den oorlog lorrendraeyen: maar dewijl ik geen enkel schip derwaarts hazardeeren dorst, uyt vreese van door een ongelukkige Custbewaarder het selve in de kaars te sien vliegen en geen volk of magt hier aan handen hadde om eene suffiçante toerusting te doen, so hebbe ik mij bediend van twee Engelsche kapers, door eenen Philip Comijn, een seer hubs en bescheiden man en een goed negotiant gecommandeert, en die twee scheepen in dienst van de rhederije op de landen b'oosten Japan genomen, onder conditie dat zij van de verkogt werdende goederen sullen hebben twintig ten hondert en verder of anders niets, ook niets van het onverkogte, met welke koop ik dagte niet veel te hazardeeren, en voor welke conditie ik het convoij hadde van twee scheepen, het eene van 56 stukken en het andere van 36 met 350 en 150 koppen bemand en van alles wel voorsien, dog voor deese reijse met eene Hollandse lettre d'amitié varende voor een pas, en so is die besending voortgegaan met drie scheepjes en een hoeker, onder convoij van dese twee Engelsche schepen, het welke ik so omstandig bij avans aanhale, opdat U.W.Ed. hier aan soude kunnen oordeelen of ik wel of qualijk gedaan hebbe, en hoewel het hazard groot is dat men loopt, om tot den handel g'admitteert te werden, of met het goed terug te moeten komen, so is dat dog niet naamwaardig, in vergelijking van het voordeel dat men te wagten heeft, so den handel wel afloopt, dewelke op de naam van eenige hier g'associeerde particulieren gaat, dog voor 2/3 voor rekening van de Comp. loopt, en het resteerende derde, daarvan zijn agt portien gemaakt onder de particulieren, waarvan ik met een geheel agtste ben blijven sitten, dat ik voor eijgen rekening hebbe moeten houden, omdat ik geene genoegsame lief- | |||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||
hebbers tot een so ongewone saak en ongehoorde onderneming konde vinden. Hadde UwEd. hier geweest, ik gelove dat denselven wel een portie soude genomen hebben, die op ruym vijf en veertig duysend rd.s loopen, want het versondene capitaal bedraagt ruym twee en een half millioen guldens, en om een kleinigheijt was het de moeijte niet waard soo grooten onderneming te doen: dit is dan een saak, dewelke, gelijk alle andere, Gode bevolen blijft, en van Zijnen zegen afhangt. Ik weet dat ik daarinne hebbe gehandelt met so veel overleg, als men van een politicq vorderen kan: andere souden sig in het gevaar niet hebben willen stellen van eene onsekere saak als dese, al konde men nog veel daar bij op doen; dog ik ben van sentiment, dat de tijden wel waartenemen voor het interest van zijne meesters; met slagen voor haar te doen, die maar eens somtijdts in veele jaaren voorkomen, en van dien aart is dese, het grootste is, dat men van een getrouw en ieverig saakbesorger verwagten kan. Valt het qualijk uyt? ik sal mij daarin gerusten dat de mensche niet meer heeft als de overlegginge des herten, en dat de Heere zijnen gang bestiert, in hope dat mijnen welmeenenden iever, waar bij ik, verre van eijgen belang boven dat van mijne principalen te stellen, integendeel mijn eijgen welvaart en belang in de waagschale stelle, mij een genoegsame en voldoende verantwoording sal zijn, en geeft God dat het wel mag uytvallen, dan is Batavia en de Comp. beijde voor veele jaren geholpen, want het is een carguasoen van dood leggende koopmanschappen, en silver dat men weder daar voor verwagt, waaraan hier sulken schaarsheijt en gebrek is, dat men malkander bijna niet meer helpen kan, om den handel buyten interruptie te houden. Dit laaste is ook de reden, waaromme ik, tot eene betere voortsetting van den amphioenhandel op den duur, eene societeyt daar af hebbe geformeert volgens het project associatie dat desen verseld, volgens het welke de Comp. nu alleen op dit articul bij het weeren der sluykerijen sal profiteeren een millioen gulden sjaars, zijnde een derde van alle de winsten en inkomsten tesamen, die zij tevoren hadde; want de Comp. wint 300 rd.s, of twee Capitalen | |||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||
op ieder kist, als de prijs ook wat schappelijk in Bengale gehouden werd, en voor een debiet van 1200 kisten in 't jaar, daar de societeyt voor instaan moet, bedraagt dat alleen 360/m. rd.s in het jaar, waarbij nog komen kunnen, als het een weynig wel gaat, 300 kisten, waarop de Comp. 250 rd.s wint, zijnde dus verre over het millioen guldens, want als de hand wat geligt werd met den amphioen ende sluykers belet werden, kan Batavia en Java wel 1500 kisten in het jaar consumeeren (ieder kist is 125 ) dese societeyt is ongemeen van de smaak der gemeente geweest en zij hebben deselve in twee dagen gesubjexibeert, doende de acties zelfs al opgeld, want het is apparent, dat, ofschoon zij in de eerste vijf jaren de helfte van haare winsten moeten laten oplopen, dat ik voornamentlijk gedaan hebbe om het fonds solide te doen zijn bij het ontmoeten van eenige rampen nooijt genoodsaakt te wesen eene matige uytdeeling te moeten reduceeren, dese societeijt egter alle halve jaaren nog al 3 pr. C.o op het capitaal sal kunnen uytdeelen, en misschien wel vier of vijf door den tijdt, dat een goede interest geeft.
Ik vreese UwEd. te sullen verveelen, anders soude ik nog met een woord daarbij voegen, dat ik ook dit jaar meest alle de dienaren van de Commercie en Zeevaart aan een eerlijk, dog matig bestaan hier in Indiën hebbe geholpen, dog dewijl dat indertijdt nader sal blijken uyt de overkomende papieren van de Comp., so segge nog maar tot slot dat ook onlangs een seminarium en teffens een school voor de jeugd alhier is aangelegt, met welke vier capitale extra-ordinaire pointen, ik, nevens het ordinaire van mijnen lastigen dienst, sowel mijne portie hebbe gevonden, dat ik menigmaal werk hebbe, om onder so grooten hoop niet over hoop te raken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||
XVIII.Welgeboren Heer en Neef! (29 Januari 1746.)
Over eenige dagen wat aan de betere hand zijnde, schreef ik U.W.Geb. eenige weynige reguls, dewelke ik denke dat met de schepen Nieuwland en de Voorsigtigheyt nog sullen worden bestelt: thans nog wat verder gevordert zijnde in kragten, schoon nog op verre na niet als bevorens, hebbe ik voornamentlijk te bedeelen dat mijn ontslag nu sonder verdere formaliteyten van de Comp. hebbe versogt, om in den jare 1747, so God wil, van hier te repatrieeren; want ik bevinde dat mijn dienst, so seer verswaart doordien men ons nog schepen, nog volk, nog geld, nog koopmanschappen, nog behoeften uyt Nederland nu drie jaren naden anderen, heeft gesonden, in proportie van de benodigdheyt, het g'eyschte, en selfs van het beloofde, mij op den duur consumeeren soude, so dat ik g'oordeelt hebbe niet te moeten wagten naar antwoort op de brieven, die ik over die materie aan U.W.Geb. en de Heer Hartmann hebbe geschreven, omdat mij sulks een geheel jaar terug setten soude. Ik hope dat U.W.Geb. mijne resolutie niet improbeeren sal: los ben ik daarover niet heen gestapt. Alles wat ik ben en wat ik hebbe, moet ik de sonderlinge voorsienigheyt Gods over mijne saken danken. Ik hebbe dan ook dit zijne goedheyt aanbevolen, en daarbij sal ik het laten berusten. De brief die U.W.Geb. mij geschreven heeft met Goodschalksoort hebbe ik nog niet ontvangen, maar wel die van Armenault, met Rijnhuysen over Hoorn. Ik hore met vermaak dat U.W.Geb. bij continuatie welvarende is, met desselfs mij seer waarde familie, waar onder Mevrouw Boreel van mijn respect gelieve versekert te zijn. Indien mijn ontslag mij g'accordeert word opden ontfangst van desen, versoeke ik om wat gedroogde groente tot provisie voor mijne thuysreyse, en ook met de daaraan volgende Kermis schepen van ao. 1747 eene gelijke portie naar de Caab te senden, want daar hebben zij geen | |||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||
regte slag van het drogen. Geve de goede God, dat het ons in Zijne gunst gegunt werde malkander in gesondheyt weder te ontmoeten, dog verlangen moeten wij nog niet, omdat het nog te verre heen is. De secreete brief, die maar enkeld met Streyen afgesonden was en vermist is, behelsde een versoek aan U.W.Geb. om mijn geld en selfs meer als dat in Oost Indische actien te besteeden, indien voor 450 of daaromtrent te krijgen waren. So seer was ik gepersuadeert, dat, so de Comp. in Holland behoorlijk wierd gedirigeert, de uytdeelingen wel haast op 25 konden komen, en ik ben nog so sure de mon fait, dat zij, so God de Comp. gelieft te zegenen in hare navigatie etc. op den duur 25 ten hondert kunnen vallen, dat ik nog geen swarigheyt make om er hondert duysend gulden en meer, so mijn restant sulks toelaat, ten voorsz. prijze van 450 of 460 of daaromtrent in te besteeden; want ik denke dat wel eens de oogen sullen werden opengedaan om te sien het nadeel dat men sig selfs doed met sulke gebrekkelijke mesures. Ik kan dat in confidentie met een woord demonstreeren, 25 ten hondert bedragen 16 ton; het retour dat Indien bij continuatie kan uytleveren kan op den duur in Nederland bedragen hondert twintig ton; dikwijls haalt het meer, ja meestentijds sal het wel hondert dertig ton uytkoops belopen. So nu van hondert twintig geen sestien kunnen overschieten om uyt te deelen, dan moet er de aller ellendigste oeconomie wesen die te bedenken is, want Indien heeft maar 60 ton voor haar eysch van geld, koopmanschappen en behoeften benodigt. De Equipage van 32 schepen kan niet meer dan circa twintig ton bedragen. Den aanbouw van agt nieuwe, met de reparatie van de thuyskomende, mag tien ton belopen of ook twaalf, de wissels en gagies die te betalen zijn mogen thans niet hoger dan vijftien ton gecalculeert werden. Dit alles is ten ruymsten genomen en bedraagt dan nog maar ruym hondert ton; den verkoop in Nederland daarentegen is schaars gerekent, want veelmaals heeft de Comp. 150 tot 180 ton van haar retour gemaakt, ja 260 tonnen, en bij seker vertoog door Westerveen opgesteld en aan Holland of H.H.M. tegens sekere onpartijdige gedagten van eenige | |||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||
participanten overgegeven sal U.W.Geb. een tsamentrekking van de rendementen der retouren vinden, die dat nader kan aantonen, ten minsten so de Comp. de mijne was soude ik niet minder als 30 voor de uytdeeling stellen, en de Engelschen deelen 42 uyt en leggen nog op, want haar 7 pr. C.o bedragen 42 bij ons, dewijl haar capitaal ses maal so groot is als het onse: dus schieten er bij hare enkelde vaart jaarlijks 27 en 28 ton over voor de participanten, van 10 of 12 ja misschien 15 schepen, die zij thuys krijgen, en soude er bij ons geen sestien ton kunnen overschieten van twintig tot 24 schepen, die wij ook jaarlijks thuys krijgen kunnen, daar wij nog de specerijen voor uyt hebben? Het is paradox sulks onmogelijk te stellen, maar genoeg te demonstreeren, dat het sonder eene betere behandelinge van saken in Nederland niet geschieden kan; dit onder ons! De rest hier na Thans durf ik mijne nog swakke herssenen niet meer vergen. Je suis avec respect van U.W.Geb. de seer onderdanige dienaar (get.) Imhoff. Batavia, den 29en Januari 1746. | |||||||||||||||||||||
XIX.Welgeboren Heer en Neef! (16 Maart 1746.)
tSedert mijne voorgaande van den 28 Jan. mij sonder eenig advis van U.W.Geb. bevindende, doordien, nog Goidschalksoort, nog de Spion, in Mey en Juny uytgezeijld, tot nog toe g'arriveert zijn, so sal dese niet veel te seggen hebben, te meer mijne weder instortinge na het versenden van de bovengen. brief, nog so volkomen niet weder herstelt is, of ik moet mij so veel mogelijk van het schrijfwerk onthouden, waarvan ik U.W.Geb. ook seer instantig versoeke mijn excuus te maken als U.W.Geb. klagten mogten voorkomen over het niet antwoorden, want dat moet ik omtrent meer dan honderd menschen ditmaal | |||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||
uytstellen tot het najaar, want ik hebbe pas heden agt dagen mijn kerkgang gedaan en dat nog al vrij vroeg, volgens het sentiment der practisijns. De Engelsche Commandeur Barnet is thans sterk agt schepen, waarvan er twee na gedagten de schepen na Europa sullen escorteeren. Die natie is so oplettend op haren handel, ook hier in Indien, dat men sig daarover verwonderen moet. Onse saken daarentegen worden in Nederland seer tranquile behandelt en wij sitten hier so gerust sonder volk of schepen, als of er niets te vreesen was. Nu! dat hope ik ook, want anders wenschte ik wel een half douzijn bewindhebbers bij mij te hebben tot mijne assistentie. De franschen durven hier in Indien haar hooft niet op te steken of buyten de deur kijken, of zij zijn geconfisqueert, en Mr. de la Bourdonnoye, die over drie en vier jaren so veel wind maakte op verscheyde plaatsen, met de ses schepen, die doenmaals van Orient uytgesonden waren, heeft sig tsedert nu twee jaren of ao. 1743 en 1744 en also min 1745, niet eens durven laten sien. Hij is Gouv. van Isle de France of Mauritius en Mascarenhas, een grote etourdi en Gascon, maar een gunsteling van de factie waartoe de Heeren de Belleisle gehoren; niet te min zijn de drie fransche Chinase schepen dit jaar g'echappeert, schoon Barnet tijdig geweten heeft dat zij er waren. De reden daarvan kan ik nog niet penetreeren, want die knaap is anders happig genoeg en heeft ook nog maar vier maal hondert duysend guldens ruym tot hier toe geprospereert bij zijn Oost-Indisch reysje, so dat hij er nog wel wat bij soude willen hebben, omdat het in Engeland duur teeren is. Onze Heeren capiteynen van de Admiraliteyt souden, so ik gelove, op sulke conditien mij ook wel eens een visite willen geven, en wij souden dan geen verschil hebben over de wimpel. Ik vergeete dat mij het schrijven verboden is en dus breke ik af en noeme mij, gelijk ik ben
Welgeboren Heer en Neef
U.W.Geb. ootmoedige dienaar
(get.) Imhoff. | |||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||
So Vaillant en Van der Felts sig willen ontlasten van haar oudste zoons en die haar fortuyn laten soeken, bij de zee, daar zij een eerlijk bestaan en meer kunnen hebben in der tijdt, en U.W.Geb. approbeert het, dat zij voor cadets met den eersten uytkomen, so gelieve U.W.Geb. de kosten daartoe vereyscht wordende, onder desselfs oog en toestemminge, want anders sal er weder dik in gehakt werden van mijne penn. te laten goed maken. De ingeslotene spreken daarvan.
Batavia, 16 Maart 1746. | |||||||||||||||||||||
XX.Inceptum Bataviae den 8sten October. (13 October 1746.)
Nadat ik al over eenigen tijdt ontfangen hadde U.W.Geb. seer g'eerde en mij steeds so aangename letteren van den 21 April, 31 Augustus, 21 September, 4 November en 4 December 1745 waarbij mijne brieven van het najaar 1744 en voorjaar 1745 meest alle te gelijk b'antwoord wierden is mij desen morgen wederom toegebragt desselfs nadere van den 11den Januari pm.o en 5den April deses jaars, met het bijgevoegde, waaraf dat van den laasten dag des jaars niet en gelijkt na het even voorgaande en mij veele stoffe tot remarque verschafte, dog in de sake selfs, schoon men in zijne eygene nooyt onpartijdig is, ben ik al so gerust als die geene die het wel aan het Parlement van Parijs souden willen stellen ter decisie, wat het interest der kopers als particuliere aanbelangt, en dat wil ik nog wel doen, na dat ik sal gesien hebben den uytslag van het accommodement dat onderhanden is; dog voor so verre de memorie van den franschen Syndicus wat odieux is, en vrij wat sterk en scherp devieert van den staat van 't verschil, in personaliteyten, die, waar zijnde, niets tot de sake souden doen, en niet waar | |||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||
zijnde, des te meer voor gepassioneert moeten werden gehouden, so heeft iemand hier eenige remarques daarop gemaakt, die ik de vrijheyt neme hier in te sluyten, om of U.W.Ed. daarin iets vond, dat van zijn smaak was, en te passe konde komen. Ik kan wel heyliglijk betuygen, en dit is ten minsten seker, dat er met den Engelschen commandeur geen de minste collusie is geweest, en dat het geene men aan hem hier gedaan heeft, ook aan een fransch Chef d'Esquadre soude zijn geschied, en aan de eene, so min als aande andere, na ons begrip, geweygerd konde werden. Ook hebbe ik niet alleen ten tijde van het vertrek der schepen nade Kruys-post, maar selfs bij haar retour met de prijsen, nog niet eens in mijne gedagten gehad om die schepen van haar te kopen, so als naderhand is geschiet, ja ik hebbe selfs nooyt gedagt dat de Engelschen met twee schepen in staat souden zijn die drie te nemen, ook niet dat de laaste haar sodanig in de mond gelopen souden zijn om sig te laten nemen, maar dat ik gemeent hebbe niet te misdoen met die schepen hier te admitteeren en dat ik nog onder correctie sustineere niet te hebben misdaan met die schepen, door de overigheyt geadmitteert zijnde, te kopen nevens andere particulieren, dat moet ik altoos staande houden en daarvan kan ik ten allen dage goede redenen geven; ondertusschen hebbe ik eene kleine satisfactie in het sentiment van veele verstandige luyden in Europa met het mijne te sien overeenkomen, en insonderheyt hebbe ik U.W.Geb. veel obligatie voor het appuy dat daaraan gegeven is, den uytslag met geduld afwagtende. Wat nu ten tweeden aanbelangt U.W.Ed. consideratien over mijne doenmaals versogte discussie, die applaudeere ik volkomen, te meer ik reeds met de vorige schepen hebbe gedaan het geene U.W.Geb. mij aanraad en ik ook noodsakelijk vinde te doen, en te repeteeren, en nopens dit laaste point hebbe ik in dertijdt de eere U.W.Geb. nader te onderhouden. U.W.Geb. aanhoudende gesondheyt en prosperiteyt is mij een geduurig voorwerp van wenschingen en de tijding van dien eene verquikking en opwekking, die ik den | |||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||
Hemel bidde, so lange onse afwesentheyt nog duuren mogte, mij steeds te doen geworden. Desselfs gerecommandeerdens, daaraf is Volbergen dit jaar g'avanceert tot koopman, en eerste administrateur op Samarang, in stede van onderkoopman en tweede administrateur, dat hij bevorens was, en Pels is almede opgetreden tot ondercoopman, in zijnen dienst van Secretaris op Padang, waarmede hij content schijnt te wesen. Ik hebbe omtrent mijne particuliere saken wat ernstig geschreven aan Armenault in het particulier, op de Vrijheyt, die ik vermeende mij daartoe gegeven te sijn bij eene van U.W.Geb. voorgaande; want, in der daad, hij ligt er de hand wat te veel mede, en heeft so veel tituls van onkosten, als er in het corpus juris wetten zijn, waardoor hij, thans fraey in train om geld te winnen, doordien veele en al importante commissies op Indien gekregen heeft, welhaast zijn crediet verliesen soude, en daarom konde ik niet langer voorbij hem eens eene heusche vermaning toe te voegen, die hij mischien wel bij forme van beklag aan U.W.Geb. communiceeren sal, aan wiens oordeel ik deselve ook gaarne onderwerpe. Nopens de bourgogne wijn en confituren etc. sal ik de eere hebben Mevrouw Boreel te onderhouden, dewijl die op het schrijven deses nog verwagte. Ondertussen bekomt U.W.Geb. nevens desen wederom vier Kroonvogels, waarvan ik wenschte dat maar twee overkomen mogten; Took die Capt. Lt. is en het schip tFortuyn commandeert, heeft aangenomen alle mogelijke sorge daarvoor te dragen, het is geen quaad subject. Ik verwagte onsen nieuwen capiteyn De Beer met verlangen, Rheden is dat ook al gemaakt hier te lande, en heeft nu een goede togt, daar ik hope dat hij wat prospereeren sal. Honsdorff is Capiteyn Lieut. en commandeert ook een schip, en de jonge Nimwegen almede; het zijn alle drie hubsche officieren, die eere doen aan het land, waarvan men deselve gekregen heeft. Onse Academie de Marine heeft reeds drie à vier provisioneele Lieutenants uytgelevert, want so laat ik de cadets eerst varen als zij beginnen te commandeeren, en de jaren nog niet hebben om absoluut Lieutenant te | |||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||
kunnen werden; drie andere cadets varen nu al tsedert 16 maanden bij de Engelschen; Jongemaats, Rauwenhoff en Nieuwpoort, alle drie van mijn volkje van de Hersteller, en so komen wij langsamerhand en train, en de jonge luyden leeren de theorie als zij aan land zijn en de practijcq op zee, als zij tussen beyden een reysje doen, waardoor ik hope dat onse marine in weynig jaren wat beter voor den dag sal komen als tot hiertoe. Nogtans ben ik van advis dat men de sogen. pikbroeken ook niet geheel verwerpen moet, want dat soude seer desanimeeren, en wij ten minsten behoorden daaromtrent niet vieser te wesen als sommige admiraliteyten. Als het vreede word, denke ik dat een Oost-Indisch schip vooral van onse nieuwe maaksels van 150 voet, dat charmante schepen zijn, de Amsterdamsche egter de mooyste, een sollicitatie wesen sal voor veele Heeren officieren van het land, die, behoudens hunne qualiteyten bij onse Compagnie voor het stil sitten een winterteering kunnen gaan verdienen, om en haleine te blijven als het land hun nodig heeft; want zij worden hier nu seer fatcoendelijk getracteert so men uytsondert eenige menschen, die niet geleerd hebben de menschen fatcoendelijk te bejegenen, en die zijn in Holland ook wel, so ik mij niet bedriege. Het eenigste onderscheyd omtrent dit land, is voornamentlijk, dat men so nauw niet moet sien; dat men vrij meer moet verdragen en toegeven als in Holland, en dat men altoos moet denken dat geen wijs man zijn fortuyn moet postponeeren aan pointilles, so syne eere daarbij niet lijd. Dit noteere ik of U.W.Geb. somtijdts meer beeren hadde, die eens van climaat wilden veranderen. Ik weet niet of het bij de Admiraliteyt g'introduceert is de affuyt van het canon op de schepen, alias Ramof Rolpaarden, te maken van onderen open en sonder bodem. Ik hebbe dat hier g'introduceert, en eenige schepen van het jongst voorgaande retour, daarmede na Holland gesonden; het is niet van mijne inventie, maar egter goed, en beter als de vorige manier, vooral om dat men er geen vuyle broeken en andere morsserijen in bergen kan, ook dat zij wel so sterk zijn, en terwijl tot | |||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||
op het dek toe open zijn, altoos in 't oog, om niet onklaar te geraken.
Ik blijve met respect en agting
Welgeboren Heer en Neef!
U.W.Geb. seer gehoorsame en onderdanige dienaar
(get.) Imhoff.
De bourgogne-wijn is g'arriveert, seer goed bevonden en wij zijn U.W.Geb. gesondheyt reeds daarmede indagtig geweest. Je vous en remercie mon cher cousin très humblement, car rien de plus rare icy que des liqueurs pareilles. 13 October 1746. | |||||||||||||||||||||
XXI.Welgeboren Heer en Neef! (27 November 1746.)
Met veel vergenoeging hebbe ik wederom ontfangen U.W.Geb. seer g'estimeerde letteren van den 22sten April 1746, met Akerendam, wiens boekhouder, gewesene barbier van onsen respectiven vrindelijken oom, goeder gedagtenisse, ik na tijdtsgelegentheyt indagtig sal zijn. Ik hebbe met dien bodem geen de minste narigt van de conferentien met een volmagt van de fransche Compagnie, wiens additie hiernevens b'antwoord gaat, so wel als het duplicaat van 't antwoord op de memorie. Daar gaat ook een aparte brief af aan Heeren bewindhebbers, waarbij so klaar als mooglijk werd aangetoond dat het tractaat op Indien niet applicabel kan zijn geweest, tot hier toe; wat den souverain hebben wil dat geschieden sal voor het vervolg, is apart, maar men mag in Den Haag wel op zijn hoede wesen, want so maar het tiende en elfde articul ook op Indien g'extendeerd werd, so loopt men gevaar. Ik wenschte dat U.W.Geb. lecture mogte krijgen | |||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||
van die aparte brief, om desselfs sentiment daarover te weten in der tijdt, want ik wil dog hopen dat de Comp. bij de overeenkomst die zij aangaat, niet meer weg geven sal als het hare, en niet, teffens ook het regt van een ander. Ik wenschte dat de refutatie van het memorial, met desselfs additie, het ligt mogten sien op eene welvoeglijke wijse, dan soude, na mijn begrip, de waereld wel haast oordeelen van wat waarde zij zijn; van de brieven van danksegging die men ontfangen heeft, over het geval in questie, van de fransen selfs bekomt U.W.Geb. copyen tot desselfs bedieninge, want het zijn alle particuliere, en gevolgelijk is men meester daarvan; de Heer Munter, die mij steeds de eere gedaan heeft van mij onder zijne vrienden te rekenen, soude sig bij mij niet weynig obligatie maken, so Zijn Wel.Ed. de goedheyt hadde zijne correspondenten in Vrankrijk eene betere idee van mijn gedrag te geven als de memorie en deszelfs appendix hebben gedaan, want ik meene incapabel te zijn van sulke partijdigheden. Ik hebbe er ook geen interest in, en vooral niet met relatie tot mijn ampt, dat niet dan met scheele oogen kan aansien de progressen der Engelschen en in desen al iets meer als neutraal is, maar niets liever heeft, als dat zij beyde malkander in de weg zijn en wij buyten de rusie blijven. Of dit laatste ons hier in Indien gebeuren sal, is sorgelijk en twijffelagtig; want de Franschen, thans met een formidable armade alhier verscheenen, sullen, vrees ik, vrij wat doordraven op het geene in Europa voorvalt, en sig verbeelden dat zij ons de wet kunnen stellen, en hoe men dat sal pareeren, daartoe is meer als menschelijke wijsheyt en voorsigtigheyt van noden. God geve dat alles sig ten beste mag schikken, en gunne die geene die gesteld zijn om in so netelige tijdtsomstandigheden te regeeren, de nodige verligtinge en leydinge, om wel te doen. De bourgogne wijn is excellent uytgevallen, en nooyt beter in Indien geproeft: U.W.Geb. heeft eere daarvan en al dikwijls ook het gevoel daarvan moeten hebben, so de sympathie so verre gaat; want selden wordt de de sender vergeeten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||
Aan Mevrouw Boreel, die ik wensche dat in de vermeerdering der familie steeds voorspoedig mag zijn, hebbe ik de vrijheyt genomen selfs te schrijven over het neteldoek; dat Mevrouw van der Meer eene ongewone genereusiteyt bewesen heeft aan hare schoondogter maakt haar tot een tweede Naomi; als dese nu Ruth imiteert, so is er nog kans voor een deftige Boas om zijn fortuyn daarbij te maken, want je crois qu'elle a le coeur bon; dog ik hebbe hier hetselfde van genereusiteyt sien doen aan een arme weduwe, die maar even een ordentelijk bestaan hadde, en die aan een schoonzoon, die nog minder hadde als zij, om hem in staat te houden van zijn fortuyn te kunnen maken nog duysend rd.s vereerde boven de legitime die zij hem schonk. So groot is de liefdadigheyt in dese gewesten! A propos des francois! De capiteyn en supercargas, die met ons schip den Heuvel apparent gebleven zijn, waren sodanig door de Engelschen uytgeplundert, dat men haar selfs een sakje met plus minus 100 rd.s, of iets meer, gedeponeert tot haar sakgeld op de reyse, afgenomen hadde en dat zij geen duyt, gelove ik, aan contanten in hare handen hadden, wanneer zij hier quamen: zeker iemand stelde sig egter tot borg voor hare verteering om haar onder dak te helpen, en een ander sond een sakje geld aan het huys sonder dat zij wisten van waar het quam, dog die menschen, van veel beter alloij als andere, die naderhand so veel geraas in Holland gemaakt hebben, waren te genereus om het te accepteeren, en weygerden het, op de versekeringe die zij hadden dat haar crediet gegeven soude werden: het waren maar gemeene menschen die dat deeden en die niet gesuspecteert konden werden daarmede parade te willen maken. Iedereen hadde medelijden met die fransche krijgsgevangene: men deed zijn best om haar te gaan sien en haar in het ongeluk te soulageeren, en zij vonden meer die haar beklaagden, als de tegenpartije die het haar gunde, want in Indien is men zo goed Engelsch niet als men wel denkt: deze laatste sitten er nu toe; want men meent dat zij op de Cust Chormandel, daar haar hooft comptoir is, een gevoelige neep sullen gekregen hebben, malgré haar Esquader van ses oorlogschepen, dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||
daar nog kruyst, want de Franschen zijn reeds tot elf schepen en twee bombardeer vaartuygen aangegroeyt. Ik wagte met verlangen na de komste van de Heer de Beer. Wij zijn so wel voorsien dat ik in conscientie nog geen commandeur van de vloot hebbe kunnen vinden voor het presente retour. U.W.Geb. begrijpt dan wel hoe aangenaam het is in sulke afgelegen gewesten op die voet het gezag te hebben en alles voor zijn rekening en verantwoording; dog ik hope dat de Goede God daarinne sal voorzien, en Hem beveele ik het. Dat ik in de brief aan de gemagtigden wat sterk gesproken hebbe, is nog al in die onderstelling dat U.W.Geb. zulks niet qualijk neemt: inderdaad, Armenault moet veranderen in materie van volmagtschappen, of hij sal sig selfs in de weg wesen. Ik hebbe hem een opengebroken couvert gesonden met het schip tSlot van Cappelle in eygene handen van den Capt. Lt. die daarop het commando heeft: het geval is speculatief.
Ik hebbe de eere met respect te zijn
Welgeboren Heer en Neef
U.W.Geb. ootmoedige dienaar
(get.) Imhoff. Batavia, 27 November 1746. | |||||||||||||||||||||
XXII.Welgeboren Heer en Neef! (1 December 1746.)
Bij het inliggende gebrekkelijke translaat sal U.W.Geb. het voornaamste nieuws sien, dat hier te lande is: de Franschen beginnen hier lustig de horens op te steken; God beware ons in so swakke omstandigheden. Wij zijn seer sober voorsien alomme; de reden is waereldkundig, en dat maakt ons klein g'agt: dog met Gods hulpe zijn wij wel gemoed, en sullen van Hem eenen goeden uytslag afwagten: twee of drie brave officieren van het land | |||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||
waren ons wel nodig, so het oorlog werd, en kan de Comp. die persuadeeren, U.W.Geb. soude zijn vaderland eenen wesentlijken dienst doen met deselve te secondeeren, want, schoon zij overal nodig zijn, de afgelegene plaatsen lopen het meeste gevaar. De slag die de Engelsche Compagnie krijgt is groot, de Fransche sal daarbij niet veel profiteeren, na mijne gedagten, want schoon zij vijf millioen guldens krijgen voor randsoen, en nog so veel misschien aan geld en goed gevonden hebben, so sal egter mijnes oordeels al veel in de kaers vliegen en de inlandsche regeering daar te lande, die niet ligt wat van het hare opgeeft, sal ook al eene ruyme portie pretendeeren van de buyt voor de conniventie, sonder dewelke die plaats niet hadde kunnen aangetast werden. De Gouverneur der Engelschen is Mr. Morsse, een sterk negotiant, hij werd geblameert wegens dese slegte defensie.
Ik blijve etc.
(get.) Imhoff. Batavia, p.mo December 1746. Over Zeeland: de Hr. Fiscaal Boreel tot Amsterdam. | |||||||||||||||||||||
XXIII.Welgeboren Heer en Neef! (18 Januari 1747.)
tSedert mijne voorgaande van p.mo December 1746 is alhier geen schip van de onse g'arriveert uyt Europa als Padmos van Zeeland, die al lange voor Akerendam was gezeijlt en also geen nieuws konde brengen: wij wagten hier met verlangen na tijding van de maand Juny om te weten hoe het met onse saken staat, want alhoewel de Franschen door een storm drie van hare rijkste schepen met een groot gedeelte van de gemaakte buyt op Madras door een storm op die selfde custen hebben sien verongelukken en hare overige schepen ook veel geleden hebben, so zijn er daarentegen nogtans vier bij gekomen direct uyt Europa, brave schepen, wel bemand en wel g'armeert, die men meend dat op de Engelsche Chinasche | |||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||
schepen sullen passen, so dat wij wel weder een nieuwe vertoning konden hebben in dese quartieren, daar ik egter niet op gestelt ben. De Engelsche schepen maken sig in Bengale weder gereet om uyt te lopen: so zij wat ontset krijgen en den oorlog nog wat aanhoud, sullen zij alle even nijdig en vuyl op ons werden, want het sal haar spijten dat wij vrij lopen; dog de Heere, die ons handje vol lands tot hier toe geholpen heeft, die, hope ik, dat verder onse protector en conservator sal wesen; ja ik wensche het dubbeld na mate dat de omstandigheden verergeren waarin wij ons bevinden, dat Hij ons niet straffe met ons de gevolgen te doen gevoelen van veele dingen, waarop men al veel soude kunnen remarqueeren: nu hebbe ik twee schepen van vijftig stukken nog g'equipeert gekregen, maar ik hebbe er geen volk op na behoren, en de Franschen daarentegen zijn sterk bemand en rijkelijk voorsien; men segt dat er vier van haar schepen in de straat Malacca kruyssen, dat ik niet hopen wil als zijnde wat te na in onse buurt. De Heer van Rheden sal, Gode gelievende, brenger deses zijn. Ik hebbe hem het commando van de Retourvloot opgedragen, dat wel critique subject konde wesen, maar ik hadde geen ander. Hij sal na mijn begrip nooyt overvlieger werden, of extreem brilleeren, maar hij is van goeden imborst en heeft hier een goede naam in materie van geldsaken, dat hem ook al een stuyvertje heeft doen prospereeren, en hadde dese commissie hem daarvan niet gediverteert, hij hadde in weynig jaren een redelijk fortuyn gemaakt, maar hij kan dat hervatten als hij weder terug komt, en meriteert dat hem de Comp. ten eersten weder een schip geeft en als capiteyn terug send, waartoe hem ook aan U.W.Geb. opdrage, dewijl hij de eerste beginselen van zijn fortuyn aan U.W.Geb. reeds te danken heeft. Met de saken van onse Compagnie staat het nog redelijk, God dank, en de boeken van alle de comptoiren in Indien te samen, die men de Generale boeken noemt, sluyten onder ult.o Aug. 1745 voor de tweede maal, tsedert een halve eeuw met overwinst, en dat wel drie ton, daar de Comp. bevorens twee en een half millioen | |||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||
ten agteren teerde, dat een capitaal onderscheyd is: het retour dat thans overgaat met twee of drie en twintig schepen bedraagt so veel inkoops als een retour, waartoe de Comp. voordesen meer als dertig, ja tot 36 toe, gelijk de schepen die in het jaar 1727 in Holland quamen, en 38 schepen die geene die in het jaar 1739 thuys gesonden wierd, so dat het afschaffen van die particuliere goederen en de betere manier van belading de Comp. al vrij wat waardig is. Ook zijn de meeste harer saken hier te lande reeds gereguleert en aan de gang, sodanig, dat als er de hand aan gehouden werd, men door den tijdt nog beter sal sien wat de Compagnie waardig is, en so men niet de wisselvalligheyt der menschelijke saken in 't gemeen en de desavantageuse gesteldheyt der regeeringsformen, die doorgaans, overal, maar insonderheijt hier te lande grote alteratien subject zijn, waarin alles participeert, ik soude niemand iets beters weten te raden als zijn geld in de Oost aan te leggen, en ik soude voor mijn aandeel het hazard daarvan nog al ruym so lief, als van iets anders, willen lopen. Op dit fundament soude ik mischien nu nog nader mijn ontslag hebben kunnen versoeken, maar dewijl ik in een point van so veel tederheyt als dit niet gaarne iets wilde doen, als met eene genoegsame versekeringe bij mij selfs dat ik niet qualijk doe, en hiertoe tijdt van beraad nodig is, so hebbe ik gedagt niets daarbij te sullen verliesen als ik wagte tot het vertrek der naschepen in Maart. Ik breke dan dese ook af hiermede en met de versekeringe van mijn respect en de hoogagting waarmede de eere hebbe te zijn etc. (get.) Imhoff. Batavia, 18 January 1747. | |||||||||||||||||||||
XXIV.Welgeboren Heer en Neef! (5 April 1747.)
Men wagt nog op de komste van Overnes met de Heer | |||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||
de Beer, en dus ook ik nog op een nader schrijven van U.W.Geb. tsedert mijne jongst voorgaande van den JanuaryGa naar voetnoot1) deses jaars. Volgens de jongste tijding van Armenault was U.W.Geb. een tour gaan doen na het leger bij Breda: ik hebbe ook uyt de couranten van Juny gesien dat quantité de beau monde Madame Bellone is gaan verwelkomen op onse frontieren, hoe onaangenaam ook hare visites zijn, so heeft zij, door haren toestel, dog nog eenige agrementen, die diverteeren kunnen; ik verlange te horen hoe U.W.Geb. het sal bevonden hebben, en niet minder of wij in die Campagne het gevegt maar van het balcon sullen hebben aangesien, dan of wij mede in arenam gedescendeert sullen zijn; het laatste wensche ik niet, want een goed compagnies gesinde kan dat niet verlangen, en het vaderland heeft ook weynig zijde daarbij te spinnen. Ik hebbe liever dat alle de Cardinalen eerste ministers sig versterken met Canneelwater van hare goede vrienden de Hollanders, als haren Koning of Compagnie ten laste van ons handje vol lands en onse weynige restanten van superioriteyt in Indien; restanten, die maar al te klein zijn geworden, en die nog geringer zijn door onse swakheyt in andere opsigten. Wij hebben met een Rotterdams schip, laat in Juny gezeylt, even na het vertrek der papieren van de voorgaande schepen de tijding bekomen, dat het vexatoire proces van den sindicus met een brave aderlating in gelde en de restitutie der twee Casques die in Holland zijn, ten laasten was afgemaakt. Ik vinde dat ook beter als om de wille van dat incident groter verwijdering geboren te sien, ook beter als dat het goed aan de Franschen gerestitueert, of voor gemeene rekening verkogt hadde moeten werden. Ja ik vinde het beter voor het interest der oversenders van die twee scheepsladingen op vragt, dewijl het nu maar een generale afmaking is, tot extinctie, so als de woorden luyden, van alle pretensien der Fransche Comp. tegens de Nederlandsche te dier sake opgekomen, waarin ik dan ook denke dat de Comp. alleen maar ge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||
noemt werdende, ook alleen maar dat pak op sig nemen, en het geene zij van de veertig prc.o vragt niet halen kan, op rekening van afgedwongene penningen, want de Comp. heeft sulk een rekening bij hare boeken in Indien, daar men haar, vooral in de Moorse landen en in Persien ook wel eens sulken neep geeft, afschrijven en sig getroosten sal; dog of er somtijts bij sommige een ander concept mogte resideeren, so hebben de g'interesseerdens goedgevonden bij anticipatie sig per request aan haar te adresseeren, om te versoeken dat haar niet gevergt mag werden iets anders te laten vallen van de rendementen der ladingen als de vragt, ordinaire onkosten, en vooraf betaalde wissels, en van dat request legt copia in desen tot U.W.Geb. bedieninge niet alleen, maar ook om U.W.Geb. in staat te stellen dat versoek aldaar nader aan te dringen op de gronden die daarbij zijn g'allegueert, en die men hoopt dat niet verwerpelijk sullen bevonden werden, want ik soude niet weten op wat fundament men de Comp. hieromtrent soude moeten schadeloos helpen stellen, dewijl zij den geheelen handel afmaakt met de Fransche Comp. en wij niet anders gekogt hebben als twee vijfde van het geene de Fransche Comp. bij die historie verloren heeft. De rest is geplundert, hier verkogt, en thans al niet meer te vinden, en het goud, dat mischien alleen wel een vijfde van het geheel bedragen heeft, is te Londen so dat het seer onredelijk wesen soude, dat, daar de Franschen meenen fundaments genoeg te hebben om op de Hollandsche Compagnie te verhalen de geheele schade die haar door Commandeur Barnet is toegebragt, en dese pro redimenda vetera, die saak afmaakt voor eene overeengekomene somme, zij die maar twee derde ten uytersten of liever pas twee vijfde van die buyt hebben gekogt, den last van een accoord souden moeten dragen dat nopens het geheel getroffen is. Ik meene dat wij tot niets in desen gehouden zijn, en so men al bij wege van inschikkelijkheyt tot iets mogte komen, dat egter niemand meer verwagten kan dan dit, dat men de schepen niet tellende drie vijfde van het contante remboursement, boven de wissels aan de Comp. liet valideeren, mits deselve daarentegen dan | |||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||
ook geen 40 prc.o vragt rekende, en dan kan er de Comp. wel uyt, want de overige articulen van die twee schepen die niet op vragt gesonden zijn, sullen ook nog al iets afwerpen, dat voor haar alleen is. Bij het treffen van sodanigen accoord, soude dan plus minus negen ton voor de uytkeering en vijf ton plus minus voor de wissels moeten werden afgetrokken van het rendement der thee en porcelijnen, die na gedagten wel agtien ton halen sullen en het overschot soude dan voor de senders zijn, waaraf ook eerst en alvorens moet werden afgetrokken de assurantie die in Engeland is gedaan, en waarvoor ik in verschot ben, de rest vallende in vijftien deelen. En so de saak op die voet kan worden afgemaakt, gelieve U.W.Geb. maar te caveeren de rato mijnentwegen en met de Heer Pau en de verdere g'interesseerde het accoord met de Comp. aan te gaan, - - hoewel die eygentlijk van ons niets competeert - - om geen moeyte met onse meesters te hebben. De g'interesseerden hier te lande hebben sig de assurantie van de Heer Bollwerk, schoon wat boven de ordre, egter laten welgevallen, en die kan dierhalven dan ook op die wijse weder thuys komen. U.W.Geb. gelieve dog maar eens te considereeren, dat so die beyde schepen eens gebleven waren, wie soude dan dog een half millioen aan wissels hebben goedgemaakt; dan soude er geen haan na gekraeyt hebben en wij souden hebben moeten sien, hoe wij het stelden. Ik hope dat de Comp. onse schade niet begeeren sal, en also min de derving van een winst, die nog so groot niet valt als het hazard dat men daarvoor heeft uytgestaan; dog U.W.Geb. weet beter als ik hoe men die argumenten best kan doen gelden, en wat ressorts de meeste kragt aan die negotiatie bijsetten kunnen, het welke cum plena aan desselfs dispositie gedefereert blijft. Niet wetende wat er op mijn voorjarig versoek om ontslag gedisponeert mogte zijn, hebbe ik eenvoudig daarbij gepersisteert in een aparte missive aan de vergadering van Seventienen, sonder verder eenige beweging te maken, om dat ik niet weet hoe het eerste versoek sal opgenomen zijn. Ik hebbe onlangs van Pels een brief gekregen waarin | |||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||
hij mij zijn contentement betuygt over de post die hij heeft: hij moet er ook al eenige progressen maken, want ik hadde hem 2000 rd.s geleent, die hij thans aflegt, so dat ik aan sijn fortuyn niet meer twijffele. Voorts weet ik geen nieuws U.W.Geb. attentie waardig, so dat ik, onder versekering van mijn respect dese sluyte, mijnen armen swager Vaillant nogmaals aan U.W.Geb. goedgunstigheyt opdrage en blijve Welgeboren Heer en Neef! Ik neme de vrijheyt nogmaals te repeteeren dat ik U.W.Geb. volkomen meester late over het geene voor mijne susters in Holland nodig wesen mogte, dewijl U.W.Geb. best weet of het nodig dan niet nodig is. Ik hebbe aan ieder van deselve eene lijfrente vereert van 500 rd.s capitaal gevende vanden beginne 6 prc.o en voorts bij instervinge accresceerende so als het loopt en forme de tontine. Ook hebbe ik aan een der kinders van Vaillant en een van Vander Felts ieder een actie in die tontine gegeven van 250 rd.s capitaal zijnde die classis van onder de 30 jaren, beginnende met 4 prc.o dat wel een bagatelle is, maar alle baatjes helpen. Komt er nog wat van de Fransche schepen? Ik blijve nog bij mijn voornemen om het sevende deel van mijne portie aan de voorsz. kinders gesamentlijk te schenken, en dewijl de ouders hiervan niets weten so gelieve U.W.Geb. dat sommetje voor haar aan te leggen daar het best gesecureert is; en dan hebbe ik nog iets voor haar in reserve, hier te lande, so dat, bij Godes begunstiging, die kinders nog al te regt sullen komen, krijgen zij maar eene opvoeding na behooren, waarover ik insonderheyt aan Vander Felts geschreven hebbe. Want Vaillant, denke ik, dat het daaraan niet sal laten ontbreken. Ik schrijve thans wederom aan den Heer Raadpensionaris over hem, en bidde U.W.Geb. mijne sollicitatie te appuy- | |||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||
eeren dat hij eens sodanig geholpen mag zijn dat subsisteeren kan, rijk sal hij dog nooyt werden, en dat is hem misschien ook so nodig niet, als hij maar le nécessaire heeft. Wat mij betreft ik hadde over twee jaar aan gem. Heer Raadpensionaris versoek gedaan om met U.W.Geb. te willen overleggen mijne instantie om, na den datum mijner commissie te werden geconsidereert als Generaal van den Staat, titulair, si l'on veut, en buyten tel. Dog welk een mal entendu daaronder heeft geverseert, late ik daar. Zijn WelEd. schijnt aan eenen absenten versoeker niet veel gehoor gegeven te hebben, schoon ik niet weet, waardoor de hekkens verhangen mogten zijn. Ik weet dat als het van U.W.Geb. dependeerde denselven mij gaarne daaraan helpen soude, en hierop sal ik mij gerusten, schoon ook dese eenigste, niemand prejudiceerende, het land niets kostende beloning voor veele diensten aan de Comp. en door haar ook aan het land bewesen, mij almede niet te beurt vallen mogte. Ik sal daarom egter, hope ik, aan mijn pligt voldoen, omtrent de belangen die mij zijn toebetrouwt, en was U.W.Geb. in de Comp., so soude een ampel geschrift thans overkomende, behelsende het vervolg op mijne voormaals ingeleverde consideratien sulks nader aan den dag leggen. | |||||||||||||||||||||
XXV.Welgeboren Heer en Neef! (30 September 1747.)
Ik sal ditmaal niet punctueel rescribeeren op U.W.Geb. seer aangename brieven, so met de Heeren De Beer en van Nimwegen als bij andere scheeps gelegentheden ontfangen, dan alleenlijk dat de eerstgen. eene reyse doed na China heen en weder, dat het beste is wat ik hem geven konde, te meer hij vooraf eene reyse na Bantam heeft gedaan, dat ook al een goed beginsel is, en dewijl hij daardoor menschelijker wijse al boven water is, en so dese reyse wel afloopt, selfs al een stuyvertje van naam te voren sal zijn, so hebbe ik hem het geld ge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||
laten mits den ordinairen zee interest, of bodem vrije tot sestien ten hondert, op dat U.W.Geb. dat capitaaltje a.o aanstaande met thee terug kan krijgen en dan teffens selfs sien wat het uytgeschoten geld van a.o 1746 tot 1749, wanneer het weer thuys kan wesen, afgeworpen heeft: zijnde in desen niets gedaan dan het geene aan ieder een seer gepermitteerd is. En om U.W.Geb. dit jaar ook te doen participeeren in de thee die op vragt overgaat, en wel ditmaal direct uyt China ter quantiteyt van vijftien duysend picols à 122½ ieder, dog waarvoor men niet meer als 120 stellen moet; so hebbe ik U.W.Geb. een vijfde toegelegt in mijn vijfde eener partije, die in compagnie met andere gemengt is, groot vijf duysend picols, en die met de letters A.A.A. van andere partijen gedistingueerd sal zijn, so dat alle de vijff duysend picols A.A.A. verkogt zijnde, een vijfde daarvan aan U.W.Geb. en Mr. Armenault als mijne gemagtigden competeert, en van dat vijfde deel U.W.Geb. alleen wederom een vijfde, welk vijfde in China inkoops prijs na gedagten sal lopen op iets meer dan twaalf duysend gulden dewelke ik voor U.W.Geb. hebbe g'avanceert, en welker remboursement ik versoeke om de minste moeyte, maar ginter te willen doen; dog het precise van dat bedragen sal ik eerst kunnen melden met onse theeof naschepen, schoon ik gisse dat het niet veel boven of onder die prijs sal lopen, om dat wij redelijk vroeg onse commissie na China hebben gegeven, uyt vreese voor verduuring van dies prijs aldaar, doordien er wel twaalf schepen van andere naties buyten onse vijf in China zijn, om thee te kopen. Dus sal U.W.Geb. het hazard van dese twaalf duysend gulden, inkoops prijs, plus minus lopen, en daarentegen ook het hazard van de rendementen dier twee hondert picols, of liever na aftrek van 41 prc.o voor de Comp., het rendement van een hondert en vijftien picols, - - want de bedienden van het huys weten er ook altijdt nog nieuwigheden op te vinden - - zijnde à 120 het picol 13800 en dus soude de thee al seer laag moeten lopen, so U.W.Geb. hierbij geen voordeel hadde, schoon U.W.Geb. ook hadde moeten betalen een jaar interest voor het verschot van 't geld, van Juny | |||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||
1747 tot Juny 1748 dat het apparent eerst in Holland gerembourseerd kan werden, dat nu niet noodig is, dewijl ik gelegentheyd gevonden hebbe om dese remise na China te doen sonder mijne schade, en dus noteere ik dit maar om U.W.Geb. de goede rekening daaraf te vertonen, want dan soude het remboursement volgens Indische interesten à vier en een half prc.o dat de minste is, anders ses, twaalf duysend vijf honderd en veertig guldens bedragen sonder de assurantie te rekenen en dat U.W.Geb. dan nog nu zijn geld wagten moet tien maanden eer het weder inkomt: dus kan men rekenen dat de thee een gulden het moet gelden eer men sonder verlies is, en wat zij daarboven haalt is winst.
Men heeft onlangs aan de Compagnie voorgestelt, om het uytsenden van silver voor eene recognitie van 3⅛ ten honderd, aan ieder een te permitteeren, om die penningen hier in Indien te mogen doen circuleeren, so men wil, in den gepermitteerden handel, dan wel aanstonds, of vervolgens weder te laten overgaan na Nederland, tzij in wissels of in goud, dat men ten dien eynde in China kan doen inkopen, of in diamanten, waarvan de Engelschen tot nog toe de negotie genoegsaam alleen hebben gehad, dan wel eyndelijk in zijde, Chineesche, die men, somtijdts hier, somtijdts in China kan inkopen dat er een winstje op valt. Als het selve g'accordeert werd rade ik U.W.Geb. en zijne goede vrienden op ieder schip van 150 voet van de nieuwe charter te geven de waarde van twee of drie duysend gulden, of meer na dat U.W.Geb. goed vind, en na proportie op die van 136 voet wat minder dewijl de eerste het winnen in deugd en zeylagie van de laastgen. en dat geld te adresseeren aan heeren commissarissen van de Bank van Leening die teffens publique volmagten zijn; vide hare instellinge in desen gesloten met ordre, om dat geld op bodemvrij te employeeren twee jaren, en vervolgens op de best voeglijkste wijse te remitteeren, so veel de occasie voorkomt in thee op vragt tot so veel rijxdaalders inkoops de picol, als U.W.Geb. denkt dat de thee stuyvers per pond in Holland halen sal, of so het veel duurder hier is, want iets meer kan het nog lijden, | |||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||
dan liever op wissel te tellen, dewijl het verlies van circa agt ten hondert bij die telling, in de onsekere oorlogstijden niet meer is als eene ordinaire assurantie, en U.W.Geb. dan zijn geld krijgt na de verkoping van het najaar, en anders als het in thee overgaat, eerst na de verkoping van het voorjaar. Aan het besteeden van het geld in goud, zijde, of diamanten durve ik U.W.Geb. voor eerst niet raden, om dat tot het laaste een groter kennisse gehoort dan men hier doorgaans onder de menschen vind, en het eerste en tweede gisse ik, dat, sodra de permissie daartoe komt, wel door so veel andere sal gekosen werden, dat er geen vet op sitten sal. Ik rade die publique volmagten aan, om dat men deselve zijne saken met gerustheyt betrouwen kan, daar particuliere gemagtigden hier dikwijls ontvallen, of door vertrek buyten staat raken tot het uytvoeren harer commissies: leve ik so lange, so sal ik er selfs wel het oog op houden, dewijl ik dog nu eerst weder nader sal moeten solliciteeren om mijn ontslag, waarover hierna met meerder omstandigheyt mijne gedagten sal verklaren als onse schepen vertrekken, welker voorloper dese is. Nog een saak presseert na mijn begrip en daarom moet die hier nog aangehaald werden: ik meene de swarigheden bij de Comp. gemaakt over de betaling van de thee op vragt a.o 1746 in Nederland aangebragt, die ik gaarne bekennen wil dat mij onverwagt voorquamen, en waaruyt ik afneme dat men niet altoos so genereus weder behandelt werd, als men wel andere behandeld; dog, om er niet meer van te seggen, inhaerere ik eeniglijk het overgesondene request en de motiven daarbij aangehaald, en versoeke U.W.Ed. seer instantelijk die saak maar na de billijkheyt te tracteeren, en des noods aan arbitres te stellen, so de Comp. daartoe genegen is, of wel aan de uytspraak van het Hoff, so de Comp. dat beter behaagd, sonder veel procedeerens, dewijl dat niet wel voegen soude terwijl ik haar nog diene, hoewel ik daarom niet sal nalaten mijnen pligt te volbrengen, want ik denke, dat alwie de oversenders der thee opvragt met de twee gerestitueerde schepen, als particuliere koop- | |||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||
lieden considereert, die in eene gepermitteerde saak haar geld op eene gepermitteerde wijse wagen, om daarmede een gepermitteert voordeel te doen, deselve ook niet sal condemneeren om deel te nemen in het contract dat de Comp. met de fansche heeft aangegaan, en dat de Comp. niet meer kan praetendeeren van het procedido van de thee en de porcelijnen, dan de ordinaire percentos en de verschotene wissels, des noods met den interest van dien, van de betaling af tot de verkooping der ladingen toe, dewijl dat empechement buyten schuld van de Comp. gecauseert zijnde haar ook niet te wijten is. En dewijl de Compagnie en ik tot den anderen thans sulke relatiën niet hebbe als in vorige tijden, want zij geeft mij voor alle mijne moeyte nog so veel niet aan gagie kostgeld en emolumenten, die te samen pas dertig duysend gulden bedragen, of ik moet er nog bij inschieten van het mijne; daar men in vorige tijden die fransche schepen wel uyt het ampt halen konde, so hope ik ook dat zij met mij niet marchandeeren sal als met degeene van dewelke zij rekent dat alles winst is wat zij krijgt. Ik hebbe den nieuwen Heer burgemeester van Castricum een briefje geschreven om hem te feliciteeren, en hope daaraan niet qualijk te hebben gedaan want wat mij aangaat, ik vinde doorgaans seer weynig repugnance bij mij selfs om de minste te wesen in alles wat met de welvoeglijkheyt eenigsints overeen komt en vrij is van bassesse of laffhartigheyt, en wat dien Heer betreft, wil ik niet hopen dat hij, thans in eene mij veel gunstiger familie overgegaan zijnde, de vorige partije van A.V. so sterk nu meer trekken sal, dewijl een so aanhoudend indifferent en gematigt gedrag als ik nu so lange hier gehouden hebbe omtrend denselven, een ieder wel behoort te overtuygen dat ik niet als verweerender wijse ooyt in desen hebbe g'ageert tsedert dat berugte voorval. Ik versoeke U.W.Geb. en Mevrouw Boreel, die ik mij nog erinnere dat wel eer met mij over dese affaires sprak, en die, nevens U.W.Geb. selfs, mijne getuygen kunnen zijn, dat ik bij mijn aanwesen meer dan eens geregretteert hebbe het geluk niet te hebben met den doenmaligen Heer ontfanger Geelvink | |||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||
nader kennisse te mogen maken, mij thans te willen helpen om in de geest van desen apparenten bewindhebber van de Oost wel te zijn en te bewerken dat zijn WelEd. mij justitie doe in het oordeelen over mijne sentimenten, want gelijk U.W.Geb. doenmaals reeds goede vrienden waren, so twijffele ik niet of zij sullen nu ook nog in die termen verseeren, en ik wensche niet meer als op dien voet te kunnen zijn met alle menschen, dewijl ik het tegendeel gants onaangenaam en so lastig als het podagra in 's menschen leven vinde. Ik sal tragten met de volgende schepen de verlorene en andere vogels weder te remplaceeren, dewijl dese te vroeg in de koude sal komen om eenige in 't leven te houden. Uyt het vorenstaande siet U.W.Geb. teffens wat voor mijne rekening in Nederland te wagten is namelijk vier vijfde of agthonderd van de duysend picols thee die een vijfde zijn van de vijfduysend L.a A.A.A. die met de Chinase Retour schepen op vragt staan overtekomen. Anders is van mij dit jaar ginter niets te wagten, het welke bij provisie diend tot advis, als mede dat ik niets tot U.W.Geb. laste sal trekken, dewijl ik sie dat sulks maar nodelose moeyte geeft, en ook niet voordeelig is. Pels is tot mijn leetwesen overleden, de Comp. verliest er aan en ik ook, want het is beklaaglijk met wat subjecten men hier werken moet en dus dubbeld te regretteeren als men van de weynige goede nog moet missen. Dog hierover segge ik weleens meer bij andere convenientie en ondertussen versekere ik Mevrouw Boreel van mijn aanhoudend respect, embrasseere de jonge luyden en blijve van U.W.Geb. de seer onderdanige en verpligte dienaar. (get.) Imhoff. Batavia, Ult.o September 1747. | |||||||||||||||||||||
XXVI.Welgeboren Heer en Neef! (15 January 1748.)
tSedert mijne voorgaande van ult.o September, met ons | |||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||
eerste schip Diemen afgegaan, hebbe ik wederom ontfangen U.W.Geb. seer aangename van den 27 April en daarbij met verwondering vernomen het onverwagte nieuws der invasie van de Franschen in Staats-Vlaanderen, en dat van den Stadhouder: het eene en andere verdubbeld onse impatientie na het vervolg van dat importante nieuws en ik hadde bijna so lange gewagt tot dat het inquam om U.W.Geb. te schrijven, terwijl wij onse vijf naschepen die de laaste zijn en waarvan thans de tweede vertrekt een voor een van hier depecheeren, was ik niet al te seer verlangende om U.W.Geb. so veel ik immers kan te onderhouden, om U.W.Geb. de opregtste gevoelens mijner onveranderlijke genegentheyt in dese omstandigheden uyt te drukken en hoeseer ik van den Hemel wensche en bidde dat die wonderlijke en onverwagte revolutie aan U.W.Geb. huys niet nadeelig mag wesen: was ik nu in Amsterdam voor een uurtje, U.W.Geb. soude mij ten minsten eene audientie van een half uur moeten accordeeren! Maar die wensch is ijdel, tenminsten voor als nog, en ik durve selfs niet eens ondernemen mij over mijn ontslag of continuatie te verklaren, voor de laatste schepen om inmiddels te horen hoe dat grote werk nog tot effenheyt gekomen sal zijn; denkende inmiddels egter dat die geene voor als nog niet aan de slegtste koop zijn, die niet al te seer van nabij hebben behoeven te sien eene so gevaarlijke Staatswisselinge, die ik hope dat ten beste van het gemeen mag uytvallen. Wij zijn hier besig om ons in postuur van defensie te stellen - - want offensie denke ik dat vooreerst nog ons werk niet sal zijn - - maar met dit alles wensche ik wel voornamentlijk dat als het oorlog werd onse vijanden om ons niet denken mogen en dat sal ons verre het beste zijn. Om ondertussen ook niet stil te sitten in onse eygene saak, die van de bewuste Fransche schepen, waarin ik so groten interest hebbe, en dewelke volgens de ontfangene berigten met het Casteel van Tilburg wel so verre in Nederland gepasseerd is dat men het geld van de thee op vragt a.o 1746 overgesonden in Mey 1747 stond te betalen, dog waarop men integendeel eene wonderlijke | |||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||
rekening gemaakt en herwaarts gesonden heeft met ordre om aan de Comp. door de g'interesseerden alhier te doen restitueeren het meerder gedebourseerde door de Comp. dan zij van die scheepsladingen gemaakt heeft, so hebbe ik de eere U.W.Geb. hiernevens aan te bieden de papieren daartoe specteerende met het nader versoek dat daartegen door de g'interesseerden hier is gedaan en een brief die ik daarover geschreven hebbe aan de Heeren Van Citters, voogden over de kinderen van wijlen mevrouw Huysman, en uyt dien hoofde mede g'interesseerdens, waarbij U.W.Geb. ook sal komen te blijken dat men die Heeren op sekere bepaling ook gequalificeert heeft om die saak met de Comp.e in der minne af te maken, en dewijl ik denke dat dese weg altijdt de gemakkelijkste en de beste is, so hebbe ik ook daartoe selfs bij de Seventienen instantie gedaan bij de brief, waarvan copia desen verseld en ik hope dat dit so wel sal wesen van U.W.Geb. approbatie als dat ik in eventum die papieren ook sende aan Z.H. om of het nodig was bij den souvereyn met dese saak te komen, want zij is van te veel aangelegentheyt om deselve so gemakkelijk te laten drijven, en het laaste diend maar tot praecautie. Ik onderstelle dat de saak nog deselfde sal zijn op de komste van dese papieren, en dat de Heeren van het bewind op ons jongst overgesonden request aan de Seventienen nog niets sullen gedisponeert hebben, afwagtende wat men seggen sal op de herwaarts gesondene rekening; ten minsten dat hope ik en ik bidde U.W.Geb. vooral ophoede te zijn dat men bij den souvereyn sub en obreptif niet kome te impetreeren eene nadeelige resolutie op dat sujet, het welke ik wel niet verwagte van de heer Hartmann als mijn vriend nog immer zijnde so ik hope, maar het geene egter, door eenige ongunstige gevoelens van andere hem somtijdts niet mogelijk soude zijn af te weeren. En als ik U.W.Geb. mogte versoeken met de Heeren Van Citters hieromtrent communicatief te willen gaan, en haar te animeeren om tot afdoening dier sake eenige efforts te doen, want als het eenigsints bij komt is het beter met sulke dingen niet langer te wagten, dog ik | |||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||
moet egter als de grootste g'interesseerde aan U.W.Ed. betuygen, dat so de Comp. niet ten minsten nog drie maal honderd duysend gulden gelieft uyt te keeren, en dat van haar niet te obtineeren is voor alle de vijftien portien ofte twintig duysend guldens voor ieder portie, dat ik dan veel liever de saak in statu gehouden soude sien, want dan oordeele ik het der moeyte wel waardig te zijn, om selfs daarom over te komen, en de saak dan nader aan te binden, dewijl het wel waar is dat wij hier nog voordeel gehad hebben op het derde schip en dies lading, maar ook teffens waar is dat dit niet vergeleken kan werden bij het hazard dat wij gelopen hebben om vijf ton aan wissels te betalen sonder iets daarvoor te krijgen, en dus die winsten hier gevallen niet toereykende zijn om ons daaromtrent te dedommageeren. Ik hope de eere te hebben U.W.Geb. nader te onderhouden met het derde, vierde en vijfde schip, dat het Huys ten Duyne voor Zeeland, de Batavier voor Amsterdam, en de Anna weder voor Zeeland sal zijn, en blijve inmiddels met respect
Welgeboren Heer en Neef!
U.W.Geb. ootmoedige dienaar
(get.) Imhoff. Batavia, 15 January 1748. | |||||||||||||||||||||
XXVII.Welgeboren Heer en Neef! (2 April 1748.)
Tot mijn leedweesen hebben de Amsterdamsche paaschschepen mij niet een briefje van U.W.Ed. Gestr. toegebragt tsedert dat van April, waerop ik reeds g'antwoord hebbe; mijn verlangen is dan te groter, om te horen hoe U.W.Geb. het stelt en hoe het ginter gesteld is, hier is geen nieuws van importantie; de vijfde portie thee, die U.W.Geb. bekomt, verdeelt over vijf schepen, uyt een vijfde, dat ik gehad hebbe, en waarvan ik de vier vijfde | |||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||
getransporteert hebbe aan de Heer Van der Hoop alhier, onder het merk A.A.A. bedraagt inkoops in China met de onkosten rd.s 6 35⅝ of vijftien duysend twee hondert en vijf guldens en thien St.s dewelke versoeke aan mijne rekening goed te doen, mij leed zijnde dat de thee dit jaar wat duur is gevallen in China, dog het is goede zoort, so ik hore, namentlijk dese parthije van A.A.A. en de beste, die aan de markt komen sal, sodat ik niet twijffele of deselve sal zijn geld wel halen. Ik hebbe er ook nog een vijftiende in, in de geheele partij, dog het montant van dien moet herwaarts komen. De heer De Beer werd dagelijks uyt China terug verwagt. Ik hebbe d'Eere met respect te zijn | |||||||||||||||||||||
(Onderschrift onder het duplicaat van 2 April 1748.)(22 Mei 1748.)
Met de Batavier is het origineele afgegaan van dit duplicaat, hetwelke nu volgt met het laaste retourschip Anna. De Heer De Beer is tsedert uyt China gereverteert, dog dewijl hij aanstonds weder een reysje gekregen heeft na Manilha, waarvan hij in de maand November terug kan zijn, en dus nog vroeg genoeg om het geld dan over te maken, so hebbe ik hem het sommetje dat hij van U.W.Geb. heeft nog laten houden voor een redelijke bodemvrij op nieuw, waarvan U.W.Geb. in der tijdt nader bedeeling sal geschieden: Zijn Ed. draagt sig bij continuatie als een officier, waardig U.W.Geb. recommandatie. Geen Amsterdamsche schepen zijn tot hiertoe g'arriveerd, dus ik ook nog gedestitueert blijve van U.W.Geb. schrijven, dat binnen korten hope te erlangen, dewijl ik meer dan anders in deze omstandigheyt daarna verlangende ben, zijnde hier anders alles nog wel en de Engelschen thans met 9 schepen van oorlog en vier andere op de | |||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||
Cust Chormandel kruyssende buyten twee oorlogschepen op Mallabaar, verwagtende nog twintig meer uyt Europa, om de franschen die bijna geen een schip hier meer in zee hebben op het lijf te komen; midden onder dese grote krijgstoerustingen sukkelen wij nog al voort met enkelde scheepjes en soeken door te slippen so wij maar kunnen, sonder so seer te brilleeren, dat ons ook geraden is. U.W.Geb. Gehoorsame en onderanige dienaer
(get.) Imhoff. 22 Mey 1748. | |||||||||||||||||||||
XXVIII.Welgeboren Heer en Neef! (5 April 1749.)
Geene nadere brieven van U.W.Geb. hebbende dan die van 20 December 1747, so doen mij de fatale tijdingen van de troublen binnen 's lands nog meer ongerust zijn als bevorens over den welstand van U.W.Geb. persoon en huys, die ik God beveele in dese calamiteuse tijden, dat men niet sonder schrik aan Neerland gedenken kan. Welk een aanhoudend en van trap tot trap verswarend oordeel over die republique! Wij hebben vooraf gehad de droevige uytwerkselen van een langjarig verval der saken in die grote beroerte van het jaar 1740; maar als ik mij de connexie der gebeurtenissen te binnen brenge tsedert die tijdt, dan kan ik als radeloos werden, vreesende veel meer dan hopende, en weynig beterschap daarin siende, door dien mij alles even seer benepen en difficiel voorkomt om er goed garen van te spinnen; want draden te breken en weder aan den anderen te knopen dat geeft pluysig linnen bij de wever, en egter so schijnt het dat men over die kam sal geschoren worden. In dese ongerustheyt heeft mij Armenault egter nog geconsoleert met in de zijne te melden dat U.W.Ed. welvarend was maar seer g'occupeert, gelijk ik wel denken | |||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||
kan. Ik hope dat sig alles ten beste sal hebben geschikt. Hier manqueeren nog ses of acht van de somer schepen en wij hebben selfs nog geen directe tijding van den Staat of de Compagnie, dat er een stilstand van wapenen getroffen is nu bijna een jaar geleden, sodat onse correspondenties ook niet seer exact zijn in de publique saken het welke, na gedagten aan het uytblijven van die schepen te wijten is. Ik hebbe de vrijheyt gebruykt U.W.Ed. jongst te adresseeren de sestien kasjes Japans lak-werk voor de princes met het slot van Capelle en dat geschied nu weder met Lekkerland, die voor Zeeland repatrieert onder couvert vande Heer Maartens, kieser en cassier van de Comp. Ik hebbe U.W.Geb. met die moeyte beladen met een goed oogmerk en hope dat het selve U.W.Geb. niet sal hebben mishaagt. tSedert heeft de Heer de Beer zijn gelt afgelegt dat nu reeds van twee duysend gulden g'accresceert is op f 3480. - en dus konde ik het wel ditmaal remitteeren, schoon niet door het Canaal van de Comp., dewijl die geen wissels ditmaal ontfangt; maar bedenkende dat er apparent occasie sal zijn om het verlies van vijf tot agt ten honderd, dat daarop anders soude vallen voor te komen met het aanleggen van die somme in thee op vragt, waarop ten minsten geen verlies sal vallen so ik hope, schoon de winst ook niet veel mogte wesen bij dalinge van de prijzen in Nederland, so hebbe ik best gedagt het selve daartoe nog aan te houden, sullende also de voorsz. f 3480. - Gode gelievende in het najaar van hier gaan onder de ordinaire thee op vragt, en dus krijgt U.W.Geb. dat capitaal van f 2000. -, so ik hope, met een capitaal avans weder in handen in de maand Mey 1751 of in vijf jaar tijdts, waarvoor egter vier maal een hazard ter zee gelopen is van Europa naar Batavia te rekenen op vier ten honderd; van Batavia na China heen en weder dat men op vier pr. cento ook stellen kan; even so veel van Batavia na Manilha heen en weder, en dan nog eens de thuysreyse op vier per cento, of tesamen sestien ten honderd, so dat het in vijf jaren egter nog een schone interest is van sestien ten honderd jaarlijks, | |||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||
hoewel hierbij ook moet aangemerkt werden, dat eensdeels dit geld ook al op de voordeeligste wijze is aangelegt geworden en dat men so veel onmogelijk soude kunnen maken in andere gevallen, en ten anderen dat men hier het hazard van de reysen binnen 's lands wel lopen moet selfs, dewijl hier geen assuradeurs zijn. Ik verlange te horen hoe de rekening sal wesen uytgekomen met de thee op vragt in 't najaar 1747 van hier afgegaan. Die partye kost U.W.Geb. een gulden het pond, door malkander, afgetrokken de 40 ten hondert voor de Compagnie: die van hier gaat sal so veel niet kosten dog ook op de eerste denke ik dat nog goede winst vallen sal dewijl er goede thee onder is. Ik hebbe dit jaar niets gedaan in de thee als dat weynige van de Japanse, dog andere hebben dat waargenomen en sullen apparent ook nog al wel daarbij varen. Nogtans gelove ik dat de nu ophanden komende versending in het najaar 1749 wel de laaste wesen sal die er sonder schade afkomt, want de Engelschen meenen alleen met twaalf schepen dit jaar in China te komen en dan gaan er apparent nog ten minsten agt na huys van andere natien alle met thee, so dat ik niet weet waar die whare nog belanden sal. Ik sluyte dese en blijve met veel respect
Welgeboren Heer en Neef!
U.W.Geb. gehoorsame dienaar
(get.) Imhoff. Batavia, 5 April 1749. | |||||||||||||||||||||
XXIX.Welgeboren Heer en Neef! (25 Mei 1749.)
Met sonderlinge aandoening hadde ik reeds voorden ontfangst van U.W.Geb. missive sub dato 15 October 1748 | |||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||
uyt de publique nouvelles gesien het geene U.W.Geb. getroffen heeft onder die grote revolutie in de regeering tot Amsterdam, en mijne eerste wenschen waren in die drift, hadde ik in Holland geweest! Maar alles is Gods schikking, en schoon die ons op dien tijdt duyster en onaangenaam voorkomt, so is dog het gevolg meenigmaal heylsaem boven verwagting. En ook, hadde ik er al geweest, wat soude ik uytgevoert hebben? Niets apparent; maar ik dagte bij mij selfs, schoon ik so overtollig tederhartig niet ben om alles te beklagen wat in de waereld onder de naam van ongeval voorkomt, hadde ik egter in dit wel wat verandering willen hebben. Ik kenne de kaert niet van verre, en daarom was ik over dese en geene nieuwe, of oud maak nieuw verwondert, en U.W.Geb. begrijpt wel dat de naam van de suure swager mij niet extra verheugde onder deselve, omdat ik om de hubse neef denkende, so kort bevoren gesuccedeert aan swagers swager, daaruyt wat suspitie quam op te vatten, dewijl U.W.Geb. weet dat Cato mij niet gunstig is, schoon ik hem nooyt een steen in de weg hebbe gelegt, en hij, so hij iets rabatteeren konde van zijne oud-ministerlijke fierteyt de partij so hard niet hadde moeten trekken, daar men weet dat ik deselve so hard niet getrokken hebbe. Nu, dat is tot daartoe. God geve dat de gisting in de steeden nu eenmaal gedaan mag wesen en dat de vreede van buyten ook mag bewerken den vreede van binnen. Ik sie met veel genoegen dat U.W.Geb. content is over het senden van de thee, als de prijzen maar uytkomen sal het wel rendeeren, maar ik ben bedugt dat het tot niet sal lopen met die whaar, dewijl de Engelschen met twaalf schepen dit jaar in China sullen komen, en dus in alles wel twaalf millioen ponden thee van daar en van hier sullen werden vervoert na Europa, dog als het waar is dat de Engelschen voorgeven, namentlijk dat Groot Brittannien en Ierland met de Colonien alleen wel ses millioenen ponden consumeeren kan, dan sal het sig mischien voor dat jaar nog staande kunnen houden, en daarom sal ik na gedagten so er occasie voorkomt weder sulk een partijtje als het vorige maar vrij wat beter koop denke ik, voor U.W.Edg. aanleggen, om in | |||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||
de vroegsomer in Holland te kunnen zijn, want so lange de Engelsche so veel opinie hebben vande saak denke ik dat er geen verlies op vallen sal, en ik twijffele niet of zij sullen die bladeren in China selfs dit jaar wel 50 prc.o duurder betalen als wij hier. Ik ben niet gelukkig in de kanssen, en daarom sal ik, so U.W.Geb. het ook soo goed vind mijn geld liefst in andere fondsen voortaan sien aanleggen als in de Loterijen, en liever nog wat hazardeeren in Engeland tot dat men siet wat keer de saken nemen in Holland, want het komt mij voor dat die regeerings forme de bestendigste is, en avantages heeft boven alle andere die mij bekend zijn. Wil U.W.Geb. reciproque hier in Indien wat aanleggen, ik refereere mij tot het reeds geschrevene, en verwagte U.W.Geb. ordres, want zijt versekert, waarde Neef! dat ik altoos sal blijven de selfde en erkennen de distinctie waarmede U.W.Geb. mij gehonoreert heeft. Dog wat mijn thuys komste aanbelangt, ben ik nog geheel in het onsekere en het is so problematicq wat in dese omstandigheden het beste is, dat ik het aan Zijn Hoogheyt geheel en al hebbe overgegeven om daaromtrent te ordonneeren wat hem behagen sal, dewijl er hier sekerlijk zijn die wel eens ook aan de beurt wilden wesen, en dat is niet te verwonderen. Andre die mij liefst houden wilden, en ginter sullen misschien de sentimenten ook niet eensluydende zijn over mijne absentie of presentie. So dat ik gedogt hebbe in desen niet te moeten wurmen, of tegen de Voorsienigheyt aan somtijdts ijdelijk mijn concept plaats te geven, maar ik hebbe het in medio gestelt, God biddende dat hij den prins wil inspireeren het beste in alle opsigten. Nouvelles van hier wete ik niet, en daarom eyndige ik, met versekering van mijn respect aan Mevrouw en de familie, volhardende opregtelijk Welgeb. Heer en neef U.W.Geb. onderdanige dienaar.
(get.) Nonignotus. Batavia, 25 Mey 1749. | |||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||
XXX.Welgeboren Heer en Neef! (20 September 1749.)
Schipper la VoyGa naar voetnoot1), die met Spaanderwout over Ceylon repatrieert, als zijnde het beste dat hij ditmaal konde krijgen, heeft mij U.W.Geb. aangename van den 3en Januari deses jaars wel toegebragt, waarbij ik als het voornaamste goede nieuws vinde U.W.Geb. en families goeden welstand en desselfs toenemend verlangen na mijn retour, op welk laaste ik thans niets seggen kan also het mij voorkomt dat de tijdts omstandigheden sig daarna schikken om sulks meer en meer te doen afhangen van 's princen intentie omtrent mij, aan wien ik reeds in 't vorige jaar eene vrije dispositie over mijn persoon gelaten hebbe, denkende, of ten minsten hopende, dat dit het beste sal zijn in dese grote omwentelinge van saken, die ik, wat U.W.Geb. betreft, al bereids over eenigen tijdt niet geheel met stilswijgen hebbe gepasseerd, dog het is seker dat intercessien van verre bijna gants kragteloos zijn, als zij komen van menschen, die selfs van nabij niet veel in te brengen hebben. Maar het kan egter gelden wat het wil en niet beletten dat men daarin toont zijne opregte vriendschap en wensch om genoten diensten met wederdiensten te erkennen en op dat sujet durf ik U.W.Geb. gerust stellen. Ik hebbe tsedert Zijn Hooght.s verheffing dewelke denselven mij seer gratieux heeft gecommuniceert, nog geen nader bescheyd van 't hoff, selfs hore ik niets van mijn patent als generaal van de Infanterie en op wat voet Zijn Hooght.s oppergezag over onse maatschappije gereguleert sal werden, so dat men, in so groten eloignement van de affaires in Europa als het mijne, alles bijna radender wijse doen moet, dat ligt abuysen verwekken kan, die in het politique wel dienden vermijd te werden. Ik hore met leetwesen, dat de prijsen van de thee sodanig gedaalt zijn dat U.W.Geb. apparent niet veel | |||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||
winst sal hebben gehad op het gesondene over twee jaar. Aan de grote Equipagien die Engelland selfs dit jaar nog doed op China, hadde ik gedacht dat de thee sig nog doenmaal soude gesouteneert hebben, maar nu gelove ik dat het beste sal zijn dat spel voor een paar jaar aan te sien en laten de Compagnieen, die ruymer beursen hebben, malkander eerst daaruyt varen, totdat men siet hoe het afloopt. Onbegrijpelijk is het ondertussen, dat die van onse natie so veel swarigheyt heeft gevonden in het senden van particulier silver na Indien; dat was dog nu regt van pas gekomen om er de Competiteuren uyt te varen. In de negotie is niets so bestendig of men moet na tijdts gelegentheyt de mesures veranderen; dat goed geweest is op die tijdt als het voorgestelt werd, kan naderhand wel quaad werden. So is het vice versa met dit point, dat eerst voor de Comp.e schadelijk was, maar na dien tijdt voordeelig geworden is; maar dit wenden over en weder en slag-boegen waartenemen of van het minste kenteren van de stroom sig te bedienen is so gemakkelijk niet als het ten anker leggen als de wind tegen loopt en te wagten tot dat hij weder goed waeyt. Onsen vrind Nimwegen is so sober gesteld geweest doe hij in het laaste van Mey andermaal uyt sensatie na China ging, dat ik twijffele of hij wel weder thuys komt. Capt. Betting vaart over China thuys; hij is misschien bij U.W.Geb. so seer niet bekent om dat op Vriesland staat, maar geen quaad officier; un peu trop d'amour propre, dat ik hope door den tijdt wel wat te sullen overgaan. Mole is eer thuys hope ik als dese aan handen komt, en De Beer is na Manilha andermaal; van Rheden naar Japan. Ik verwagte met de Vreede meer officieren van het land. Voor het overige recommandeere ik mij steeds in U.W.Geb. goede gedagten en vriendschap, terwijl ik opregt blijve
Welgeboren Heer en Neef
U.W.Geb. ootmoedige dienaar
(get.) Imhoff. Batavia, 20 September 1749. | |||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||
XXXI.Welgeboren Heer en Neef! De bestellinge vande ingesloten neme ik de vrijheyt van U.W.Geb. te versoeken. Ik hebbe reeds in eenige vorige mentie van U.W.Geb. gemaakt en daarom sulks in dese niet willen repeteeren het welke verhope dat van U.W.Geb. approbatie zal zijn. Met de laaste schepen uyt Holland vertrokken hebbe van U.W.Geb. geen schrijven, dog hore van Armenault dat alle welvarende zijn en Mevrouw Pels de Oude overleden is, dat sekerlijk wat besigheden in de familie sal verschaft hebben. Mevrouwe Boreel vind hier mijn respect en danksegging voor de gegevene communicatien van het voorvallende. Ik hope dat Haar Welgeb. mij de aangenaamheyt dier correspondentie niet sal onthouden. Voor het overige blijve ik met alle agting
Welgeboren Heer en Neef!
U.W.Geb. ootmoedige dienaar
(get.) Imhoff. Batavia, 24 September 1749. | |||||||||||||||||||||
XXXII-XXXIV.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||
plaatsen en wat dies meer is, dog mijn spreekwoort is altijdt vol tempo e con la palha se maturano le nespole; een weynig patientie kan veel tegenspoeden overwinnen. Belangende mijne thuys komste hore ik nog niets dat daarna gelijkt, en eene voorgewende noodsakelijkheyt van mijn langer verblijf in dit ampt, so anders Gode behaagt, mij, die nu tsedert een maand aan dyssenterie en hemorrhoiden sterk laboreere, langer in het land der levendigen te laten blijven konde wel tot een bequaam middel werden om mij niet so nabij te brengen, het welke ik egter almede den tijdt bevelen moet, of liever overgeve aan de Heylige en goede Voorsienigheyt, die daaromtrent wel de schikkingen sal maken, so ik wensche, dewelke het meeste zijn overeenkomende met desselfs Goddelijke en genadige bestellingen en oogmerken, waaraan ik mij in den groten uytdeeler der goede gaven die van boven komen ootmoedig soeke te onderwerpen, hebbende le pour et contre eenigsints overwogen, en gebalanceert, en bij slot van rekening, grace à Dieu, bevonden, dat het al te maal ijdelheyt is en quellinge des geestes. Ik verwagte met de paas-schepen van U.W.Geb. eenig admiraliteyts nieuws te horen, en vooral wenschte ik dat U.W.Geb. nu so goeden vriend was met den representant als ik het vermaak gehad hebbe te sien bij mijn aanwesen. Men segt hier dat Zijn Excell.tie ook in de Comp.e den prins sal vervangen, maar ik kan mij dat niet verbeelden pour des raisons à moy connues. Een weynig thee en een stukje fijn cattoen hebbe ik aan Armenault ter bestellinge gesonden voor Mevrouw Boreel; hij sal wat atchiar en vogelnesjes daarbij doen, na mate dat die articulen goed overkomen; met de theeschepen hope ik mij selfs van mijn pligt te quyten aan Haar Welgeb., ondertussen versoeke ik dat de versekeringen van mijn respect mogen g'accepteert werden daar, en bij de verdere familie. Ook sal ik met de theeschepen een rekening toezenden van het geld van De Beer en U.W.Geb. vijfde in de jongst geremitteerde thee die ik denke dat zijn geld wel halen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||
Ondertussen besluyte ik dese met opregte versekering dat ik steeds ben en blijve
Welgeboren Heer en Neef!
U.W.Geb. ootmoedige dienaar
(get.) Imhoff. Batavia, 28 Januari 1750.
Ingesloten bijlage:
De Heer Jacob Boreel Jansz.
| |||||||||||||||||||||
XXXIII.De Heeren mijne Gemagtigden tot Amsterdam. (28 Januari 1750.)
Dewijl ik nog geen formeele rekening van U.W.Ed.Geb. | |||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||
ontfangen hebbe en die apparent met de paas-schepen eerst te gemoet moet sien van de administratie mijner affaires in het jaar 1748 en begin van 1749, nevens de notitie der effecten van mij in Holland en Engelland uytstaande en onder U.W.Ed. berustende; die ik versogt hebbe dat jaarlijks daarbij mogte gevoegt werden, gelijk ik nog versoeke, so sal dese maar dienen om U.Ed. te qualificeeren aan den Heer Vaillant te laten volgen eene somma van duysend guldens, die ik Zijn Ed. hebbe toegedagt om zijne kinderen te kunnen leggen in goede scholen, bij, of omtrent Den Haag, en voorts te approbeeren het verschot van die andere duysend gulden aan de Heer Van der Felts waarover ik hier met zijn broeder het nodige verhandelt hebbe. Indien de remises niet groter vallen als dese laaste twee jaren, en daartoe is sonder de thee op vragt weynig of geen apparentie, so sal het ordinaire salaris van de Heer Armenault mij te lastig zijn en op de helfte dienen vermindert te werden, het welke ik hope dat U.W.Ed. met de billijkheyt over een komende sullen vinden, so dat dan na het jaar 1749, indien lang leve en in Indien blijve, niet meer als f 500. - daarvoor in rekening sal verwagten, terwijl voor het overige verblijve U.W.Geb. en U.E. gehoorsame en g'affect.e dienaar (get.) Imhoff. Batavia, 28 Januari 1750. | |||||||||||||||||||||
XXXIV.Aan den Wel Gebooren Heer Mr. Jacob Boreel, Raad en Advocaat Fiscaal van 't Edel Mogende Collegie ter Admiraliteyt, en Den Heer Daniel Armenault koopman tot Amsterdam. Mijn Heeren! (30 November 1750.)
Met zeer veel aandoening moeten wij U.Edelens bij | |||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||
desen bekent maken, hoe dat het den Almogende na Zijne onwederstaanbaare wille behaagt heeft, op den 1o dezer uyt dit tijdlijk leeven te ontbinden en so wij vertrouwen door een zalige dood in Zijn Eeuwige Heerlijkheyt over te brengen. Zijn Excellentie den Hoog Edelen Heer Gustaaff Willem Baron van Imhoff, in leven Generaal over de Infantery ten dienste van den Staat der Vereenigde Nederlanden en wegens deselve en de Nederlandse Oost Indische Comp. Gouverneur-Generaal van Nederlands India (H.L.M.) na een uytteerende ziekte van omtrent twee maanden, waar aan wij zeer veel, dog de maatschappij het meest komen te verliezen. En aangezien Zijn Excellentie bij deszelfs uytterste wille 't Collegie van Weesmeesteren dezer stede heeft gelieven te benoemen tot Executeurs over zijne nalatenschap en voogden over de onmondige kinderen, zo verzoeken wij U.Edelens van die goedheyt gelieven te zijn, reekening, bewijs en reliqua van derzelver Administratie te doen aan de Edele Achtb. Heeren Weesmeesteren tot Amsterdam, mitsgaders Haar Edelens omtrent de uytstaande zaaken de nodige elucidatie te geeven, om het meeste intrest van dien boedel te kunnen behertigen; weshalven wij tot speculatie van U.Edelens hier nevens voegen Copia authenticq van de uytterste wille, ten eynde des te beter aan verscheyde requisiten daerbij vermelt te spoediger te kunnen voldoen voornamentlijk omtrent het geene daerbij aan Haar Hooghedens eerbiedig is verzogt. Het zoontje Jan Willem is jongst of weynig dagen voor 't overlijden van Zijn Excellentie (G.G.) per het schip De Herstelder na 't vaderland vertrocken, en geaddresseert aan de Heer Armenault, zo als wij voornemens zijn in dier voegen in 't kort te laten volgen het dogtertje Izabella Antonia. Den Almogende zij gebeeden voor een bestendige welstand van U.Edelens persoonen en familien, terwijl met achting zijn
Mijn Heeren
U.Edelens goede vrienden en Dienaaren D'Weesmeesteren deser stede | |||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||
Ter ordonnantie van deselve
J. Meijer,
Secretaris. Batavia uyt onse Kamer den 30 9br. ao. 1750.
(Familie-archief Boreel, op ‘Waterland’ te Velsen.) |
|