Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 50
(1929)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Verhaal van het beleg voor Zierikzee (1575-1576) door Cornelis Claes,
| |
[pagina 108]
| |
schreef, maar zeer kort na het gebeurde, nog vol ergernis over verschillende menschen en gebeurtenissen. Bovendien is hij van velerlei goed op de hoogte. Immers, de schrijver is lid der vroedschap en als zoodanig, gedurende eenige dagen juist vóór den overtocht, gecommitteerde bij de beide gouverneurs Jhr. Arent van Dorp en Jhr. Boisot, om mee te helpen bij het maken der fortificatiën in Duiveland. De schrijver zelf geeft niet onduidelijk te kennen, dat hij en de drie andere gecommitteerden door Van Dorp uit de stad zijn meegenomen als een soort van gijzelaars. In de stad teruggekeerd, is hij al zeer weinig ijverig om maatregelen te nemen, noodig voor de verdediging en krijgt daarover verwijten te hooren van den kapitein Ruijchaver, hopman over twee vendels en vurig strijder tegen de Spanjaarden. Groote ergernis geeft onzen anteur het doorsteken der dijken door Ds. Gerardus en zijne gereformeerden. Wanneer de beide burgemeesters, de secretaris en eenige leden der vroedschap bij den gouverneur Van Dorp ontboden worden, is onze schrijver er ook bij. Zelfs is hij, volgens zijne eigen beschrijving, de woordvoerder der magistraatspersonen. Eén der kapiteins maakt zich over deze woordenwisseling zoo driftig, dat hij zijn zwaard trekt en onzen schrijver aan den arm verwondt. Tot zoover is het verhaal zeer levendig en vol pikante bijzonderheden. Het vervolg is echter minder belangrijk, doordat de auteur voorloopig geen rol meer speelt: wegens de verwonding aan zijn arm krijgt hij koortsen, moet wekenlang het bed houden, waarover hij trouwens niet rouwig is, want nu wordt hij niet, als zijne vrienden, gevankelijk naar Middelburg gevoerd. Wie is nu deze ongenoemde? In mijn academisch proefschrift ‘Beleg van Zierikzee’ heb ik gezegd: misschien burgemeester Cornelis Claes. En dat op de volgende gronden. Ten eerste: de schrijver vertelt zoo nauwkeurig de ontmoeting van kapitein Ruijchaver en de beide burgemeesters, n.l. Jacob Wittesz. en Cornelis Claes, dat het waarschijnlijk is, dat hij één dier beide heeren geweest is. Ten tweede: bij den gouverneur Van Dorp worden | |
[pagina 109]
| |
ontboden de beide burgemeesters, verder Cornelis Lievense Werckendet; Thomas Leenaertse Rink; Adr. Lievense; Mr. Backer. De auteur is één dezer zes heeren. Van dit zestal worden gevankelijk uit Zieriksee naar Middelburg gevoerd: 1. burgemeester Jacob Wittesz. 2. Cornelis Lievense Werckendet. 3. Mr. Backer. De schrijver behoort dus tot de overblijvende drie. Van dezen werd onmiddellijk na den schoonmaak Thomas Leenaertse burgemeester en ijverig is hij in de weer geweest; ook dit is dus niet dezelfde geweest als onze bedlegerige schrijver. Er blijven dus ever Cornelis Claes. de burgemeester. en Adr Lievense. Mede in verband met het sub 1 vermelde moeten we dus wel aannemen, dat Cornelis Claes de schrijver is. Deze meening vindt bovendien steun in eene notitie op den omslag van het verhaal. Hier staat n.l. met eene andere hand dan die van den afschrijver: ‘Dit verhaal schijnt geschreven geweest door Corn.s Clais, dewijl denselven ender de Gedeputeerden, die de Vier BannenGa naar voetnoot1) besogt hebben, is genoemd en den Autheur zegt, één van de gecommitteerden tot zulks geweest te zijn.’ Het is thans niet meer mogelijk uit de notulen der stad na te gaan, wie die vierde gecommitteerde (onze schrijver noemt er drie bij name) geweest is. De persoon, die de notitie maakte, was, blijkens zijne hand, iemand uit de 18e eeuw. Hij kon die notulen dus nog raadplegen, aangezien zij pas in den Franschen tijd zijn vernietigd. Het hierna volgende ‘Verhaal van het beleg van Zierikzee’ vond ik in eene portefeuille van Verheije van Citters, den bekenden verzamelaar. Mogelijk is van hem dene aanteekening afkomstig. Het spijt me, hier bij te moeten voegen, dat hoeveel moeite ik me ook gegeven heb, om het door mij in 1913 gemaakte afschrift nog eens met het oorspronkelijke te vergelijken, me dat oumegelijk is geweest. Het stuk is niet terug te vinden. Tevergeefs wendde ik me in 1925 tot den Heer De Waard en Mej. Dr. Felix en ben ik zelf nog eens naar Middelburg gegaan. Het stuk was weg en bleef weg. Ook het dezer | |
[pagina 110]
| |
dagen nog eens opnieuw ingesteld onderzoek door den Rijksarchivaris te Middelburg Mr. Meerkamp van Embden had insgelijks een negatief resultaat. De lezer zal me dus voorloopig - totdat het origineel teruggevonden is - maar moeten gelooven, wanneer ik de verzekering geef, met de noodige zorg het handschrift te hebben gecopieerd. De vele fouten, die het stuk ontsieren, meen ik te moeten wijten aan den afschrijver, die voor Verheije van Citters de copie maakte. Het was blijkbaar een weinig geletterd en met het 16e eeuwsche schrift weinig vertrouwd man. Zoo bijvoorbeeld verknoeit hij den eenen keer den naam van den Middelburgschen burgemeester Adriaan Jacob Joosse tot Arij Cappe Joosse en een volgend maal maakt hij er van Adriaan Jacob Vos. Sommige namen zijn geheel verminkt. Nog erger wordt het, wanneer hij twee opeenvolgende zinnen geheel door elkander gooit. Zoo goed en zoo kwaad het ging, heb ik getracht deze fouten weer te verhelpen. Niet te verhelpen is het evenwel, wanneer de afschrijver een zin, die hem te lang wordt, of een passage, die hij niet ontcijferen kan, afbreekt met een etc. En toch, niettegenstaande vele fouten en enkele onjuistheden, niettegenstaande een paar totaal onbegrijpelijk geworden zinnen, laat het geheel zich prettig lezen: het toont ons duidelijk de gezindheid van een magistraatspersoon, niet-Calvinist, van omstreeks 1576. In zijn verhaal teekent hij zichzelf als een nuchter man, in geen enkel opzicht een drijver. Hij had 't liefst de stad zonder verzet aan de Spanjaarden overgegeven. Hij heeft veel meer aan te merken op Jhr. Arent van Dorp, op Caspar van Vosbergen en de andere geuzenleiders, dan op de Spanjaarden. Vooral is hij gebeten op de Hervormden of, zooals hij ze noemt, de zoogenaamde gereformeerden; terwijl hij sympathie gevoelt voor de aristocratische Zeeuwen, welke aan Spaansche zijde staan: burgemeester Blaux uit Goes, Jhr. Bruyninck van Wijngaerden en diens zwager, den heer van Serooskerke. Verwacht evenwel niet van hem, dat hij voor deze Spaanschgezindheid zal uitkomen, zoolang de Prins de baas is. Niet ten onrechte wordt hij dus, wegens lauwheid of erger, door de kapiteins gevangen genomen en uit zijn | |
[pagina 111]
| |
ambt ontset. Zoodra Mondragon in de stad is, komt hij weer in functie als burgemeesterGa naar voetnoot1). Merkwaardig, dat het bedrag, 't welk de dokter in rekening brengt voor zijne behandeling der Spaansche (eigenlijk Waalsche) soldaten op den last van Cornelis Claes, later door de thesauriers der stad wordt geschrapt en van de somma totalis afgetrokken. Of deze vermindering met 10 pond geschiedde, omdat zij vonden, dat de behandeling der Spaansche soldaten niet ten laste der stad mocht worden gebracht, dan wel omdat zij in het loco-burgemeesterschap van Cornelis Claes iets onwettigs zagen, hierover is in de rekening van den chirurg geen uitsluitsel te vinden. Eigenaardig is het, dat de bijna Spaanschgezind te noemen Cornelis Claes evenals zijne collega's en geestverwanten, die naar Middelburg zijn gevoerd, na het jaar 1576 weer gewoon leden der vroedschap zijn en weer op hun beurt burgemeester worden. Al heeft men hen te Middelburg ook niet kunnen veroordeelen, dat zij terecht gevangen zijn gezet, blijkt uit dit verhaal. J.P.
Ga naar margenoot+ Jonkheer Hieronimus de Rollé, gouverneur der stede van Ter Veere, met Maarten Houvbeeld(?), hopman Cloot, Jacob Simonse Rijk, ende meer andere capiteijnen, invarende den 8sten dag AugustoGa naar voetnoot2) die Zuijd-SelkeGa naar voetnoot3), bij toedoen van eenen Bouke Janse schipper, tot welke | |
[pagina 112]
| |
krijgshcijr en wel bijsonder die viskoopers en schippers groot faveur droegen, sulks dat de magistraat gedwongen waren om met den vijand te traiteren, dewelke ipso die LaurentiiGa naar voetnoot1) ingelaten waren op sekere conditie, daar zijlieden naderhand niet één syllabe van gehouden hebben, hoewel den prince van Orange 'tzelve accoord naderhand op 't huijs te Heijdelberge geratificeert en geapprobeert heeft etc. ende de magistraat moeste doen de volgende eed: in forma de koninglijke majesteijt goed en getrouw te wesen, onder het gouvernement van mijn heer den prince van Orange, als stedehouder van Holland, Zeelandt, Vriesland ende Utrecht. Ga naar margenoot+ De voorscreven capitulatie werde niet lange gehouden en alle de cloosters en geestelijke goederen werde gesaccageert ende gedestrueert; de beelden werden in de Monsterkerke den 8sten September gestormt en de stad was genoeg sonder heerGa naar voetnoot2). De burgemeesters ende schepenen meestendeel, waren in dit jaar twee maal extraordinair vernieuwt; den eerste maal omdat de hertog van Alva de nieuwe ligte(?) zoo lange retardeerde, dat ipso die StephanieGa naar voetnoot3) anno 1571 passeerde, sulks dat de oude burgemeesters diende ipso die Martii 1572. Die burgemeesters, die doen gekooren waren, en diende niet langer dan tot den 11den Augustus. Doen werde een persoon heere burgemeester gemaakt, genaamt....., die langen daarna gewagt hadde en daar wel mede gepast was; dewelke geen twee maanden en diende, en hem buijten deser steede en lande hem invisibel absenteerde, dat de stadt en burgers niet weijnig gekost en heeft. Intelligentiae sufficitGa naar voetnoot4). Ga naar margenoot+ Middelburg en Arnemuijden werden van hongersnood aan den prince van Oranjen overgelevert; de inwoonders | |
[pagina 113]
| |
deser stede en lande van Schouwen hadden daarnaar goede neeringe, overmits dat de koopmanschappen en waaren op 't licent in vijander land mogten trekken, waarbij de oorloge goed te onderhouden was, maar naar 't vertrekken van den burgemeester van Middelburg Adriaan Jacob JoosseGa naar voetnoot1) bij den vijant, soo cesseerden die traficquen, want den vijant alle toevoer verbood, zulks, dat men groote nieuwe imposten moest heffen om den oorloge te sustendeeren, die alzoo geaugmenteert zijn, dat men van diergelijke nooijt en heeft gehoort, waarbij dat het praesagis van den president wel waar mogte worden: ‘quod libertas libertate perit’. Ga naar margenoot+ Den grooten commandeurGa naar voetnoot2) van Castillo als gouverneur van dese Nederlanden begoste bij toedoen van bovengemelden burgemeester Adriaan Jacob JoosseGa naar voetnoot1) tot diverse plaatsen bolwerken op de dijken te maken, daarmede hij de oorlogschepen, die de wagt hielden te wateren, verdreef, sulks dat hij eene vlooteGa naar voetnoot3) galijen en andere kleijne schepen uijt Braband tot voor St. Annaland kreeg, omme 't land van Duijveland en Schouwen daarmede te invaderen etc. Den gouverneur van Walcheren Charles de Boesot, verneemendeGa naar voetnoot4) het goede preparement, dat de voorscreven grooten commandeur bereijds dede maken om te watere te komen etc. is in de een der guarnisoens in Duijveland gekomen, denwelke met jonkheer Arond van den Dorpe, als gouverneur deser stede in alles dede versien etc. ende besteeden 12 scheepen van oorloge op 't westeynde van der Zijpe en 14 gelijke schepen in de Slaken bij het hoog baken, welke schepen in de Zijpe het fort van ScherpenoortGa naar voetnoot5), ende in de Slake het fort op den hoek van de slikken niet raken en mogte van het grof geschot, zoodat hijGa naar voetnoot6) ten laatsten door het diep van Ter Tholen | |
[pagina 114]
| |
veel galeijs en klijne schepen uit Braband dede komen tot in de haven van St. Aunalandt, daar zij wel agt of thien dagen stille bleven leggen ende middelertijt dede hij het land van Ter Tholen vol guarnisoen brengen etc. Die twee gouverneurs voorszeid deden middelertijt alle devoiren aan dese sijde met forten te maken op Viane, HardemeeGa naar voetnoot1) en beoosten-Duijveland; mitsgaders op 't oosteijnde op de gorsinge van RumoortGa naar voetnoot2) een lange houte pallisade te doen maken om de overkomste te beletten etc. Doe beweegde den voorszegden jonkheer Arend van den Dorpe de voorszegde gouverneur Beijsot, dat zij lieden aan de magistraat van deser stede versogten adsistentie uijt den voorsereven collegie, omme van haar advijs te mogen gebruijken en alle suspitie te weeren etc.; ende zoude deselve ommegaan per tour twee en twee seffens, die vaceeren zoude telkens twee dagen, soo hij seijden etc.; dewelke henlieden belooft en geconsenteert werde, soodat den 28sten dag van September daartoe gecommitteert werden Cornelis Willem Simonsz; Mr. Marinus Baltesse; Hobick de Hubert ende mijns persoons; sodat wij derwaarts reeden ende oculaire inspectie namen van Vianen en het fort op de Hardemee, dewelke zoo kleene waren, dat er geen tweehondert persoonen zouden konnen in staan hebben ende werden toen gewaar, dat er veel galleys en schepen geleyd waren t'eijnde het hoofd van St. Anneland. Daar een weijnig gestaan hebbende, discoureerde van deselver overkomsteGa naar voetnoot3), soo werden wijlieden straks ontbooden bij den voorszegde gouverneurs te koomen beoosten-Duivelandt en bevonden, dat deselve haar middagmaal gehouden hadden, zoo dat ons met voorgeregt werde, zoo wierd ons doen gevraagd, wat ons van dese aankomste dogte etc. Eenige meenden, ja. Den voornoemden Cornelis Willemse zeijde, dat er geen zorge voor te hebben was, en dat zij het eijland van over-Slake meenden etc.; andere meenden ter contrarie. Den gouverneur Dorp reed 'savonds naar Oosterlandt | |
[pagina 115]
| |
omme alle saken, zoo op Hardemee als op Vianen, te bestellen; die vier mèt hem, zoodat ik met voornoemden Cornelis Willemsz. gelogeert wert ten huijse van Hubregt Cornelisz., stedehouder aldaar. Ende nademaal mij geen slaap in en ging, soo vraagde Cornelis Willemsz of ik vervaart was van derselver overkomste. Ik zeijde van ja en dat ik al ging luijsteren of die kloeke op een kant zoude mogen gaan en dat ik bepeijnsde, wat weg dat ik soude ligtelijk binnen der stede komen etc; daarop hij zeijde: wat vreestGa naar voetnoot1) gij etc. en dat hij daar geen vreeze voor en hadde etc. Ende nademaal dat ik in die phantasie bleeff, zoo kwam mij vooren, dat de gouverneurs voorscreven ons ad cautelamGa naar voetnoot2) bij hen hadden doen komen, als uijt de naarvolgende acte genoeg kan gesien worden etc. Ik overdagt ook, met wat middelen ik des anderen daags mijn verlof zoude mogen impetreren etc., daar ik middel toe vond, dat den gouverneur zeer wel behaagde; zulks dat ik met Hobik Cornelisz Huybert naar de stad kwam, op belofte, dat wij twee andere uijt de magistraat bij hen zoude zenden etc. Zoo vertelde ik den voorszegden Hobik mijn phantasie, die daarop seijde: gij sijt hier te lande bekent, waar soude ik geloopen hebben etc. Wij en konde niemant van de magistraat verwilligen om derwaarts te gaan etc. 's Anderendaags ipso die MichalisGa naar voetnoot3) jegens den avond werd(en) van den oorlogschepen vernomen, dat de vijand veel soldaten met de galleijs en kleijne schepen overzettede op Philippusland en trokken straks over die kreeke, genaamt die Scheet, naar het oosteijnde jegens het droogste van de Zijpe, 't welk zij den gouverneur deden weten. De voorszegde galleijen en klijne scheepen roeijde en boomde vandaar onder 't land door, tot onder 't fort van Scherpenoort, die ook aldaar veel soldaten innamen. Ende het eerste, dat de vloed in 't water was, omtrent de klokke agt à negen uuren, scheijden die gallijen en schepen van 'tzelve fort ende kwamen eensdeels zeijlende en eensdeels | |
[pagina 116]
| |
roeijende naar het gors van Zonneschijn en het fort op de Hardemee. Die soldaten mogten het grof geschut eens afschieten, maar verlieten het fort. Die 12 oorlogschepen en konde diezelve overkomste niet beletten, overmits dat het in de wind en in het thijd was, zoodat zij terstond het fort inkregen en bestonden te vuuren en teijkens te doen van victorie. Middelertijt was het guarnisoen op 't oosteijnde van Philippusland mede in 't overgaan van Zype, 't welk deGa naar voetnoot1) voorszegde 12 schepen mede niet en konden beletten dan à la vole met het grof geschut. Ende siende het teijken doen van victorie, cregen eens moet, zoodat zij regt tegen die houte palisaden waren, daar het zeer ondiep was. En vernemende, dat er soldaten op Rumoort waren, gingen zuidewaart t'Ga naar voetnoot2) eynde van die pallisaden en stredenGa naar voetnoot3) alsoo jegens die soldaten inne, binnen welke tijd de gouverneur Boisot van zijn eigen volk doorschoten wierd, soo men seijde, soodat de soldaten terstond de vlugt namen, die bij den gouverneur Dorp om een schoon heenkomen saagen [of op]Ga naar voetnoot4) de schepen op 't diep leggende voor beoosten-Duyvelandt; sulks dat de vijand binnen drieGa naar voetnoot5) dagen 't geheele eijland van Duyveland invadeerde sonder Vijanen en Cornelis Willem Symonsz werd doorsteken. Marinus Baltesse salveerde hem binnen 't fort van Vijanen. Den gouverneur Dorp en rustede niet, voordat hij met meestendeel van 't guarnisoen binnen deser stede was, daaraf hij hem hadde willen versekeren met de vier gedeputeerden uijt de magistraat. Intelligentibus sufficit. Den vijant geinvadeert hebbende het eiland van Duijveland, en werde niemand iets misdaan, dan die hem ter weere stelde; 't welk die landsaten vernemende, die binnen der stede gevlugt waren, meestendeel weder naar huijs reijsden en principalijk, doe het fort Vijanen verlaten was. Den 1sten October ten legen water kwam de vijand met | |
[pagina 117]
| |
een groote menigte van soldaten te voeten over het Dijkwater bij Campers CruceGa naar voetnoot1), alwaar een turfschip aan den grond gekomen was, daar terstond den brand in gestoken wierd en namen hunnen toerGa naar voetnoot2) naar het klooster van ZionGa naar voetnoot3), en Dreijschorre ten aanzien van den voorszegden gouverneur, capiteijnen, soldaten en burgers etc. ende sloegen een kleijne schanse t'eynde op de dijk van St. JoostpolderGa naar voetnoot4). Ten hoogen water kwamen menigte van capiteijnen en soldaten en ruijters van Bullemans sluijs aan BellertGa naar voetnoot5) met de schuijten en invadeerde sulks ook binnen drie dagen de annex[e] polders van Schouwen, met Brouwershaven zonder eenige slag of stootGa naar voetnoot6). Ga naar margenoot+ Den 2den dag October na de middag hebbe ik en veele andere vernomen ses of seven te paarde op den dwarsschenkel bij den sluijs..... benoorden, die de stad kwamen besigtigen, vermoedende dat sij aldaar een bolwerk concipieerde ende hoewel dat van der vesten bij de Nobelpoorte een groote parapette gemaakt was, van 5 roeden toeleggens ende 12 voeten voeten hoog, met een gragt van 5 roeden wijt, tot aan den dijk t'einde die beke, zoo en waren zij daarmede niet genoeg versekert zoo hen dogte. Zoo was daar een gequalificeert burger, die een capiteijn ten sijnen huijse hadde, die hij gepersuadeert hadde, dat die stad niet te houden en was, dan met het land onder water te setten en adviseer(en)de, dat men die sluijs benoorden de soutkete uijt den dijk behoorde te werpenGa naar voetnoot7). Dese tijdinge was haast overal, soodat de soldaten en matelots al maalden om den dijk door te steken etc.; ende wert Jan de Tak, timmerman, bij advijse van den voorszegde gequalificeerde burger, belast | |
[pagina 118]
| |
deselve sluijs uijt den dijk te werpen, 't welk hij des anderen daags morgens volbragt heeft. Den 3den dag October liepen eenige van de consistorie, de minister, met een deel matelots en soldaten, met spaden en andere instrumenten [en] staken den dijk door aan de zuijdzijde van de kerke te Borrendamme in 't perticuleerste van 't geheele landt, dewelke ik geerne met Claes Jan Hermansz Hubert belet soude hebben. Dan ons werde geseijt van Gerrardus de ministerGa naar voetnoot1), die ons op de straatweg tegemoete kwam, als wij hem van ons consept verhaalt hadden: op soo lief als wij ons lijf hadden, dat wij daar niet omtrent komen en zouden, dan konden wij desemaal onse halsen behouden; dat wij wel een ander land vinden zouden. Sulks, dat wij om de grooten regen op 't nieuwe hoofd bleven en diezelve landbedervers en deurstekers wierden dien dage meester van haar werk. Of 't God gelievde, dat het uijt de memorie der menschen ware. Duyenvhoodt(?) te Kyemerhoeke(?)Ga naar voetnoot2) was beschanst; op 't hoofd te Brouwershaven was een geheel groot bolwerk gemaakt; Bommenede was uytnemende sterk gemaakt met de karren van de landsaten, die kwalijk zooveel tijts hadden konnen hebben, om haar vrugten van 't veld te doen. Daar was ook een kade gemaakt van de Zuijddijk bij Hoog-WeldammeGa naar voetnoot3) langs die wegen tot aan den dijk [van] GodekenslandGa naar voetnoot4) toe, om het water omtrent de stad te houden en doen steijgeren etc., opdat men geen toegang toter stede en zoude mogen hebben. De faame werd terstond zeer wijd verbreijt van het deursteken des dijks omtrent Borrendamme en het uijtwerpen der sluijs benoorden, zoodat Mondragon en andere capiteijnen en hare lieutenants haar zeer perplexGa naar voetnoot5) vonden | |
[pagina 119]
| |
ende werde in deliberatie gesteld, bij den voorszegden Mondragon, wat er allereerst te doen stond, te weten, 't land aldereerst te doen beverschen, of de brugge over het sluijsgat te maken ende die met[t]ermagt aan te vallen, daarinne den voornoemde Mondragon ende Sancho Davilla, die een van de principaalste was, differeerde; sulks dat het advijs van Mondragon, die ongelijk het beste hadde besloten, en gevolgt wert; te weten: dat men allereerst het doorgestooken gat te Borrendamme stoppen zoude, en dat niet doende, dat men den koning die stad en 't land ontmaken zoude. Terstond werd Johan (de) Blanx, dijkgraave van Westwateringe in Zuijd-Beveland ontbooden met François Resen en Mr. Jacob van Gelderen, beijde van Ter TholenGa naar voetnoot1). Den 5den dag derzelver maand reed den voornoemde Mondragen met veel soldaten van Brouwershaven door Renisse en Haamstede, alwaar zijlieden den nagt bleven; en deden gebieden, dat alle de landsaten des anderen daags na de middag met haar wagenen ende karren gereed soude wesen, om jegens den avond naar Borrendam te rijden. Soo dede hij drie ofte vier van dese knegt voorhenen zende naar het Nieuwe Hoofd, die te legen water nog door of over het ingesteke gat van den dijk gingen etc.; dewelke straks dat Nieuwe Hoofd bestormde en wierden daar afgeslaagen door eenige schippers en burgers, zoodat zij moesten retireeren omtrent het nieuwe gat. Die schippers en burgers kwamen naar de stadt en werde aldaar soldaten gelegt. Naar den middag kwamen die voornoemde soldaten weder aan om te stormen, daar die van binnen niet veel moeds op hadden, dewijle zij gewaar wierden, dat de twee à drie vendels soldaten uijt Duijveland kwamen loopen over het diep, sulks dat deselve schans verlaten wierd en den brand in het huijs | |
[pagina 120]
| |
gesteken, 'twelk den vijand innam en den brand blusteGa naar voetnoot1). Denselven dage jegens den avond kwam Mondragon. Vernomen hebbende, dat het geluk aan haare zijde was, kwam hij met alle die wagens en karren, die in 't land waren, wel versien van guarnisoen en dat tot het toedijken nodig was, onder langs de berm van den dijke, dat men uijt de stad geen groot gewag en konde verneemen. En alzoo die kerk van Borrendamme en alle de huijsen daaromtrent en in Poort-Ambagt afgebrand waaren, deede aldaar eenige hutten en keeten maken, om 't volk in te logeeren, want het een groote koude uijt den noordoosten was; ende bestond des anderen daags morgens met de voorszegde dijkgraaven alle de karren in 't werk te brengen en aarde op den kant van 't doorgestooken gat te doen voeren, 'twelk onder omtrent 5 roeden wijt was geworden; en te leeg water begonden uijt te dragen en maakte zoo veele, dat die karren ten leegen water daarover reeden, sulks dat zij het eerste getij daaromme een vingerlingGa naar voetnoot2) buijten maakte, zoodat de vloet buijten gekeert werd, twelk de matelots met de schepen van buijten meende te beletten, en die schippers en visschers met eenige soldaaten meenden 't met schuijten en schouwen van binnenslands te doen, maar wierden zoo gegroet met geschut, dat zij alle beijde niet veel en bedreven etc. Sulks dat die voorszegde dijkgraaven belast wierden haar uijterste diligentie te doen om hetselve toe te maken of bij gebreke van dien zoude men het op hunlieden verhalen, met meer andere confuselijke woorden, die deselve van andere capiteijnen moesten hooren etc., gelijk den dijkgraave Blancx mij dicmaals vertelt heeft. Den 10den dag October brakGa naar voetnoot3) een groote brandt uijt inGa naar voetnoot4) | |
[pagina 121]
| |
de keeten aan de zuijdzijde van de Visschersdijk, zulks dat alle die keeten mitsgaders het meestendeel van de huijsen afbrande, alsmeede het meestendeel van de keete op de HeunaarsdijkGa naar voetnoot1), mitsgaders het leprosenhuijs ende een deel huijsen en schuuren in 't St. Arendsslop, 't Groote Slop ende op St. JoosmeetGa naar voetnoot2), 'twelk de grootste specktakel was overmits de grote vehementen noordoostenwint; die oorsake van desen grooten brand was, zoo men zeijde, dat de soldaten, die gelogeert waren op denzelven Visschersdijk, niet geaccomodeert en konde worden, gelijk die binnen waren ende alle dagen kermesse hielden, want der overvloedigheijd van vivres binnen deselve was, gelijk gij daarnaar hooren zult. Mondragon met de andere capiteijns met joncheer Philebert van Serooskerke en BruyninckGa naar voetnoot3) van Wyngaarden, rentmeesters van bewesten- en beoosten-Schelde, desen brand vernemende, waren zeer perplext van desen grooten brandt, want het anders niet en scheen, dan die geheele stad verbrand zoude hebben en 't water ging alle dagen binnen de lande hooger door het sluijsgat en de sluijs binnen der stede etc. Leijde daaromme in deliberatie wat er te doen stond. Alwaar beslooten werd, met advijse van Adriaan Jacob JoosseGa naar voetnoot4), burgemeester van Middelburg, dat men het Nieuwe Hoofd met grof geschut en met een groot deel soldaten versterken zoude, omme de toegang te water metertijt te mogen beletten etc. 'tWelk zulks gedaan werd. Bommenede werd van de reste van het guarnisoen - - dat alle dagen vermeerderde - - beleijd, daar zij ten lesten 9 canons voor bragten en hielden haare principaalen loopschans binnen den dijk van NatteersGa naar voetnoot5), indiervoegen, dat zij veel stormen daarop deden en daar bleef meer volks, dan men ooijt heeft konnen weeten, sulks dat dieselve | |
[pagina 122]
| |
plaatse bijkans geheel plat geschoten werde, zoodat er weynig huijzen bleven staan. De soldaten van binnen wagtede het ontset, dat te lange toefde, vogten egter tot de laadste toe. En wert dieselve plaatse den 26sten dag van de maand October stormenderhand ingenomen, indiervoegen, dat er al bleef, jong en oud, die te water niet ontkomen kondeGa naar voetnoot1). Den gouverneur Dorp werd binnen deser stede alle dagen met de magistraat zeer gemolesteert van de capiteijns omme dat zij 's nagts droomden, 'sdaags wilde gemaakt hebben tot de diffentie van de stadt. Indiervoegen dat de voornoemde gouverneur hem ten laadsten daarvan excuseerde seggende, dat hij die beurse van de stadt niet in handen hadde, sulks dat hij de magistraat tegens die capiteyns koppelde. Dewijle Mondragon en de andere besig waaren met het stoppen van het deurgestoke gat aan Borrendamme en 't beleg van Bommenede, mitsgaders het versterken van het Nieuwe Hoofd, kregen die soldaten binnen, met de matelots en schippers, visschers en anderen burgers wat moeds, overmits dat het al tot buijt gegeven was, wat er in 't landt was; zoodat zijlieden alle dagen veel buijts inbragten, 'twelk zij meende, dat eeuwiglijk geduurt zoude hebbenGa naar voetnoot2) etc. Dat hem terstond naar het overgaan van Bommenede haast benomen wasGa naar voetnoot3), want den vijand veel galijen, schuijten en andere kleene scheepen dede brengen, sulks dat een iegelijk het hoofd binnen de muuren moest houden, indiervoegen dat sij meesters waren van 't geheele land ende het Dijkwater. Dewijle dat men buijten deser steede met alle dese | |
[pagina 123]
| |
saken besig was, zoo waren beijde die burgemeesters eens wandelende op de stadsveste omtrent die Westpoorte, omme te besien hoe en in wat manieren de vijant het doorgestoken gat in den dijk bezuijden Borrendamme zoude mogen stoppen en bedijken etc., alwaar de capiteijn Ruijghaver ende eenige andere bij henlieden kwamen, dewelke onder andere propoosten jegens deselve burgemeesters zeijde: dat werk behaagd mijn heeren zeer wel - desineerende het doorgestoken gat etc. - maar dese stad diffensive te maken en hebdij geenen moed etc. Dewelke bij de burgemeesters geëxcuseert werd, dat men op één dag niet volbrengen en konde alles dat wel van nooden was, 'twelk men metertijd wel zoude konnen doen. Daarop de voorszegde capiteijn repliceerde, dat er in korten tijd wat anders omgaan zoude. Den 13den dag October werde beijde burgemeesters voorszegd met Mr. Werckendet Lievens en Thomas Leendertse RinckGa naar voetnoot1), Adr. Lievense van Lisse en Mr. Corn. Ad. Backer, secretaris, omtrent de klokke 2 uuren ten huijse van voorszegde gouverneur Dorp ontboden, die gelogeert was in 't huijs van mijnheer van Serooskerke omtrent die Barnditeclooster. Daar komende, wert ons geseyd, dat de voornoemde gouverneur wat besig was, dat wij daaromme wat naar hem soude wagten en werden gewesen in een kleijn saletje. En nademaal dat wij daar een quartier van een uur bij malkanderen geweest hadden, zoo kwam de voornoemde capiteyn Ruijghaver met nog omtrent 8 à 10 capitijnen in de salette getreden en trok terstond van leere, seggende: nooijt en hadde ik meerder lust om een Ciciliaansche vesper te spelen dan alhier. En de andere insgelijks haar geweer trekkende en sloegen en staken al dat zij mogten. Jegelijk van de magistraat kreeg wat omme haar te bergen, d'eene agter een tafel, d'andere met stoelen; indiervoegen, dat er een groot geroep en getier in de sallette was, dat de voorszegde gouverneur - die wel van alles geinformeert mogt wesen - in de voorszegde sallette kwam geloopen en riep: hoe dus mijn heeren, hoe dus? Indiervoegen, dat er wat stilte gebeurde, | |
[pagina 124]
| |
soodat den voorszegde Ruijghaver onder andere seyde: dese heeren zijn hier op de plaatse, daar se sterven sullen etc. Zulks dat de voornoemde Thomas Leendertse seijde: ‘Hoe? heer capiteijn, wild gij ons aldus vermoorden ongehoord? Hebben wij wat bedreven, neemd ons gevangen en laat ons hooren ete.’ Sulks, dat den voorscreven gouverneur stond, alsof hij stom geweest hadde etc. Indiervoege, dat denGa naar voetnoot1) capiteijn BernardGa naar voetnoot2) zeijde: ‘Per Dieu, il dit vraijGa naar voetnoot3)’ ende stak alsulks sijn geweer op, gelijk den meestendeel van d'andere capiteijns ook deden. Dan bleef denzelven Ruijghaver fulmineerende, seggende, dat er eenige burgers waren, die de magistraat suspecteerde en dat hij hetselve gevoelen hadde etc., dat de magistraat ook het water intijds niet in 't land gelaten hadden, met vele frivole woorden etc.; daarop ik antwoorde, dat zij hen in korte dagen van de veelheijd des waters beklagen zoude, want den vijand hem met het water behelpen zoude. Eer ik dese woorden terdegen uijt hadde gesproken [sprong daar op] een capiteijn genaamt.... onder andere die mij seker meende te doorsteken. Dewelke ik gewaar werd en ving die steke op mijn arm ende en gevoelde niet, dat ik gekwetst was etc.; dewelke gestuijt en belet wierd; zoo liep het bloed uijt mijn mouwen en werde om een chirurgijn gesonden, die deselve wonde inkte en bijkans dwars door bevond. Indiervoegen dat men ons in de groote kamer aldaar gevangen leijdenGa naar voetnoot4), in welke kamerGa naar voetnoot5) wij gehouden werde tot 's avonds toe en lieten ons op goede beloften thuijs gaan. Al 't welk ons eenige van de gepretendeerde reformeerde, mij wel bekent, gekookt hadden. God wil het haar vergeven. Korts daarna werde ik gekwelt met de coortse, die in | |
[pagina 125]
| |
de wonde sloeg, zoodat ik mijn huijs moeste bewaren - daar ik niet zeer droevig om was - sulks dat den chirurgijn deselve wonde in geen vijff maanden wel genesen konde. Den vijant meester van Bommenede en 't geheele land van Schouwen en Duijvelandt zijnde, begonnen te raadslagen, hoe hij de stad zoude mogen winnen, indiervoegen, dat hij een kleijn bolwerk dede maken op 't vergaderen van de dijk van Gootkens Niouwland en Poortambagt, op deselve plaatse, daar CamperseruceGa naar voetnoot1) stond; en van gelijke op de hoek van AltekleijnGa naar voetnoot2), daar den nieuwe dam nu gemaakt is; ende bovendien eene wat westwaart van St. Janslandse sluijs ende op MaaijeGa naar voetnoot3), indiervoegen, dat hij meester van 't geheele Dijkwater wierd in korten tijd, sulks dat er geen schepen uijt nog in mogten dan met groot perrijkel. En schooten van 't bolwerk van Abtekleijn regt de mond van de haven inne, alle do huijsen en keeten omverreGa naar voetnoot4). Indiervoegen dat men naderhand een groote wal moest gaan maken, van de nieuwe parapette aan de noortzijde lanks het diep, met een brugge over de haven tot aan de Zuijdselke toe. En werd dieselve Zuijdselke al steil afgestoken, en diversche aarde bolwerken daarop gemaakt, indiervoegen, dat zij den middeldijk aan de Zuijdselke insgelijks deure moesten steken etc. Binnen deselve tijd werd een trompetter aan de Zuijdhavenpoorte vernoomen, dewelke eenige brieven begeerden over te leveren aan den gouverneur, capiteijnen en magistraten deser stede. De soldaten, die aldaar de wagt hadden, deden hem vertrekken naar 't nieuwe hoofd. In somma, de gouverneur en andere, hieraf geinformeert zijnde, stelde in deliberatie of men deselve brieven sowde ontfangen of niet. Daar wert gecommandeert, dat men | |
[pagina 126]
| |
die ontfangen soude etc. ende dat men die openbaarlijk zoude opbreeken en eeniegelijk van den inhoude verwittigen, twelk alzulks geëffectueert werde; zulks dat men bevond den inhoude niet anders te zijn dan gratieuse termen en redenen, ten fijne den voornoemde gouverneur, capiteijnen ende burgers zouden willen de stad overleveren onder zulke redelijke accoort, als ten wederzijden soude mogen geconcipieert en gestipuleert werden; ofte bij gebrek van dien, dat zijne majesteijt deselve met force daartoe souden brengen etc. Den gouverneur dit in dispute stellende, werd geconcludeert, dat men daartoe niet en begeerde te verstaan, als den vijant wel magtig zijnde te verduuren etc. Den gouverneur was met eenige andere wel van andere advijse, - 'twelk hij simuleerde - dan seijde, dat het behoorde van de magistraat en burgers te komen etc. Sulks, dat het bij hem en eenige andere teweegen gebragt wierd, dat men een project zoude maken van puncten, die men te eijsschen hadde. Indiervoegen dat...... ten weten van de voorscreven gouverneur daar op wel twee dagen besoigneerdeGa naar voetnoot1), twelk men al den voorsegde gouverneur, capiteijns, soldaten ende burgers soude hebben laten weten, tenfine eeniegelijk onbeschadigt zoude mogen blijven. Den bailliuw der stede Ziericsee Casper van Vosberge vernemende van dit concept, geliet hem, dat het hem wel goed dagte en behaagde; dan seyde, indien men sulks begeeren zoude te procederen, dat het wel goed hadde geweest, met het scheepvolk hieraf te spreeken, die op de wagten in het FaelGa naar voetnoot2) in Zuydvlied(?) en andersints lagen, om henlieden ook onder deselve capitulatie te mogen begrijpen etc.; en zeijde dat hij ze daartoe wel zoude weten te bewegen, indien hij vrij passagie soude mogen verwerven om over 't nieuwe hoofdt bij henlieden te mogen reysen etc., hetwelk voor hem ge- | |
[pagina 127]
| |
impetreert werd. En kwam denselven bailliuw vrij ende vrane aan de schepen, sonder dat hij hen een woort van hetzelve concept verklaarde. Dan reijsde straks naar Walcheren en diende dese sake den gouverneur Boysot en raden aan, dewelke terstond een deel schepen en galijen met een vendel soldaten, dat men het Bredasche vendel noemdeGa naar voetnoot1) zonden, dieGa naar voetnoot2) den 24sten dag Octobris binnen deser stede kwamen, met de voornoemde bailliuw en andere capiteijnen, soodat er binnen der stede doen waren twaalff vaandels knegten. Den 25sten derselve maand soo exhibeerde de voornoemde bailliuw en sijn compagnie een billiet, daarin geschreven waren die namen van eenige uit de magistraat, wet en raadt, mitsgaders eenige burgers en geestelijken personen, die met henlieden in Walcheren souden moeten reijsen, welk billiet in handen van eenige gelevert wierd, die een deel van de namen royeerde - zoo ik van geloofwaardige hebbe hooren verhaalen - onder welke namen ik onder andere gestelt was; zulks dat sylieden ten selven dagen ses van de notabelste uijt de magistraat, weth en raadt ligtede, als Jacob Witte Jacobsz., gemeenteburgemeester, Cornelis Lievense Werckendet, schepen en opperdijkgraave, Job Claas Imanse, Mr. Cornelis Bakker, Pieter Claas Imansz. thesaurier, Michiel Rombouts raadt en Mr. Gillis Jacobsz. griffier en thesaurier ende in Walcheren - door het grof geschut, dat op 't nieuwe hoofdt gestelt was - voerden. Zoodat ik, overmits mijn indispositie en quetsure, alhier op belofte gelaten werd, welverstaande, indien ik capabel bevonden wierde, dat de magistraat mij in Walcheren zoude leveren etc. Den 21sten deser maand werde dese gevangen te Middelburg op den burch gelogeert, daar sij een geruijmen tijd bleven, als hiernaar zal gezegd worden. Den gouverneur deser stede excuseerde hem in alles | |
[pagina 128]
| |
eveneens of hij nergensaf geweten hadde; en de capiteijnen en soldaten bestonden binnen de stadt te leven naar haren appetijt, gemerkt het vleesch, boter en kaas - - geduurende het beleg - - wel ses maanden lang beterkoop was dan in Walcheren. Indiervoegen, dat sijlieden een boerekermisse hielden, totdat Mondragon het geheele Dijkwater sloot ende een palisade dede maken van den zandelinge tot jegens een schans, die hij hadde doen maken bij de galge op de gorsinge van 't zuijder NieuwlandtGa naar voetnoot1) aldaar; ende aan de noortzijde van het Bettewaardsche schorGa naar voetnoot2) tot aan den dijk van Noordgouwe, daar men te voete over mogte loopen. Dewijle hij daarover besig was met het sluijten, zoo kwamen daar eens acht à tien scheepen en eenige schouwen deure met vivres en amunitieGa naar voetnoot3), waarmede die stad ontzet wierd soo meenden [se] en dagten het al gewonnen te hebbenGa naar voetnoot4),...... sulks dat de fama ging, dat den vijand de stad verlaten wilde. Maar zoo haast die schepen door waren, beleyden het diep met masten en met schepen over, met ijsere ketens gebonden en met grof geschut op de kant van 't land, sulks dat er niemand naaken en durfde. Dan bestonde eens naar Kersmisse een groot deel guarnisoens in 't eijland van Over-Slake te brengenGa naar voetnoot5) en veel schepen en gallijen, die langs voor de Plaate en op Grevelinge lagen en ten lesten het voorszegde guarnisoen innamen, meenende door die palisaaden aan de noortzijde te breeken en die stadt te mogen ontzetten, maar en konde hetzelve niet tewegen | |
[pagina 129]
| |
brengen, zoodat zij wijken moesten met groot verlies van volk, die aldaar dood blevenGa naar voetnoot1). Dewijle Mondragon hiermede besig was, zoo hadde den voorszegde gouverneur en capiteijnen vreese, dat hij een brugge zoude doen maken over het sluijsgat benoorden, om de stadt van die zijde te bestormen. Zoo werde geconcludeert dat men dien dijk doorsteken zoude, t'einde die nieuwe parapette ofte het vingerlink, twelke alsulks gedaan werd, indiervoegen dat het een groot grondgat werd van 38 roeden wijt en ten lagen water agt à negen vadem diepe, sulks dat deselve parapette [die] 6000 gulden gekost hadde, van 't water weg spoelde en die stadsvesten vielen tot eenige plaatsen omme. Doen begon een iegelijkGa naar voetnoot2) wat agterdenken te krijgen, dat men te veel water in 't landt gelaten hadde. Den vijand leijde langs den dijk van Schouwen guarnizoen en maakten op den hoek van Borrendamme teynde de boomen oft Flaauwers en.... sluysen kleine schansen ende op alle oprellen liet hij hutten maken, daar die soldaten die heele winter de wagt in hielden, zoodat men ten laatsten niet uijt nog in mogte en moesten hun behelpen met duijven. Ga naar margenoot+ Den 21sten dag vun de maand Mey meende de prince van Orange dese stadt te ontzettenGa naar voetnoot3), die met eenige hulken, kromstevens en andere schepen van oorloge kwamen liggen in 't Vael met veel andere schepen, die geladen waren met vivres, ammonitie en anders; maar en konde niet bedrijven, hoewel tenzelven tijde een binnelandsche vloote uijt deser stede toegerust, een open omtrent Borrendamme meende te makenGa naar voetnoot4). Maar werde gebouteert met groot verlies van volk en eenige kleine | |
[pagina 130]
| |
schepen met een groote hulk, daar den admiraal Louis van Boyssot mede bleef, welke hulk in den grond geschooten wierd etc. ende was genaamt Job Jansz. schip. Den vijand versterkte en ververste altoos zijn wagt, zoodat ik van geloofwaardige persoonen hebbe hooren vertellen, dat Mondragon dikmaals geduurende deselve uijt sijn logijs naar Ouwerkerke reijsde en kwam zoo langs de palissaden in den avond over in 't zuyder Nieuwland op 't nieuwe hoofd. Zulks, dat hij niet en rustede, hij hadde de wagten langs de dijken zoo aan de noordals aan de zuijdzijde besogt etc. Nademaal de vivres verr verloopen ware binnen deser stede ende dat het magazijnhuijs geslooten werd, dat ook die tinne daalders geen cours en loop meer en hadden, zoo bestonden die capiteijnen en soldaten in de maandt van Juny agterdenken te krijgen ende seijde, dat zij een appoinctement op haarzelve zoude maken, indien de burgers daartoe niet en souden willen verstaan etc. Zulks dat den burgers ten laasten -- nadat zij grooten overlast en uijtteeringe van soldaten geleden hadden -- tot een hart appointement gedwongen wierden, als men hiernaar hooren zal, indien 't Godt gelieft. Den meestendeel van straten deser stede, omtrent de Barendijte, zoo naar de Westpoorte, in de Weverwelle, Slabberswerf, Poppemeet ende de Nobelstrate waren onbewoond en geruijneert van de soldaten, die de wagten aan de vesten daaromtrent gehouden hadden en de huijsen en schuuren afgebrokenGa naar voetnoot1), om daarmede te bakken en te brouwen, soodat het zeer desolaat stond; en was alzoo veel noods van binnen als van buijten. Den 12den Juno begonnen te parlementerenGa naar voetnoot2) tusschen het sluijs en groote gat op de dijk, ten eijnde die Noortselke, alwaar de gedeputeerde van Mondragon van 's konings zijde veel begeerden om het guarnisoen con- | |
[pagina 131]
| |
tentement te doen. Die van de stad beklaagde haar van de groote desolatie en dat de burgers zoo verarmd waren, dat zij niet en vermogten. Enfin zoo worden zij eens onder rapport, elks aan zijnen te doene, zoodat diezelve gedeputeerde van de stede met henlieden binnebragten Sr. Jaques Maurice ende..... van Myerop, die cosijnen van Jacob Wittesz., die de magistraat tot redelijke conditiën zoude bewegen etc. en den gouverneur en capiteijnen induceeren, dat sij met de burgers redelijk soude handelen etc. In somme, den 26sten en 27sten Juno werd het voorszegde appointement geslotenGa naar voetnoot1) indiervoegen, dat den gouverneur, capiteijnen en burgers met haar geweer soude mogen uijttrekken, die niet en begeerde te blijven, vrij ende vrank, daartoe men ostagiers ten beijde sijden zoude leveren; dan werd een apostaat geëxcipieert uyt Braband, die hem evenwel salveerdeGa naar voetnoot2); en de stad met alle de ammunitie zoude overgelevert worden zijne koninglijke majesteijt, mits dat de burgers en inwoonderen furneren zoude de summa van 200000 guldens. Boven dese zoo moesten de burgers furneren tot debet van soldaten, die daar binnen gelegen hadden 4000 gulden en het tractement van den gouverneur, dat mede een merkelijke somme beliep, indiervoegen, dat den meestendeel van de burgers bedorven waren, overmits dat het land van Schouwen met der zee gedreeven hadde omtrent negen maanden en dat het niet mogelijk was, 'tzelve te beverschen voor den winter, sulks dat het bijkans uijt der hoope was, om cenig heijl meer van stadt of land te mogen hebben, gelijk gij naar horen zult. Ende met dese conditie redimeerde de burgers lijff en goed. Den eersten dag van Julij word de stadt gelevert in handen van voornoemden MondragonGa naar voetnoot3), die met zijn | |
[pagina 132]
| |
guarnisoen, te weeten met vijff vaandelen Waalen met schuijten tusschen de Nobelpoorte en Weverswellepoorte ingelaten wierden. Den gouverneur, capiteijnen, en burgers reijsden te schepen de haven uijt nadat er ostagiers om en wederom gestelt waren. Die scheepen voeren met het guarnisoen naar Walcheren ende zoo wanneer den voorszegde gouverneur 't nieuwe hoofd gepasseert was, zoo stak hij eens 't hoofd uijt den voorszegde schepen en seijde: Ziericzee, Ziericsee, leijd daar gij leijd, ik heb er wel geweest en hebbe uw een paksken op den hals gebragt, kond gij dat verdragen, zoo zult gij van geluk moogen spreeken etc.; daarmede den goeden heer dagte, dat hij hem wel gekweeten hadde. Nademaal dat Mondragon een dag of twee - - salvo justo temporeGa naar voetnoot1) - - binnen de stad geweest was, zoo hadden die Spanjaarden en andere natiën - - die het beleg deser stede hadden helpen continueeren - - vernoomen ende die roke in de neuse, dat die van der stede gestipuleert hadden in 'taccoort, dat deselve Mondragon geen guarnisoen meer mogten binnen brengen, dan die voorszegde vijf vaandelen Waalen etc. en dat men hen op 't land [soude] leggen, daar te eeten of te bijten en was, zoodat dezelve zeer malcontent begonnen te worden, indiervoegen, dat zij eenige capiteijnen aan de voorszegde Mondragon binnen deser stede sonden, om te weten wat van dese zake was, doceerende dat men de soldaaten alle contentement ende betalinge behoorde te doen, nademaal deselve de buijt niet en konde genieten, die haar tot diversche stonden - - staande hetzelve beleg - - belooft was etc. De Waalen, die binnen de stad gekomen waren, meende daarjegens, dat zij voor alle andere behoorde betaald te worden. Ende hoewel de voorszegde Mondragon sijn deligentie deden, om beijde deze natiën te stillen en tevreden te stellen, soo en konde hij hetselve niet volbrengen; indiervoegen dat de Walen hier binnen der stede een Spanjaard of twee doorstaken en dreeven de andere met geweld daaruijt verhoopende, dat zij allereerst betaalt zoude mogen worden. De soldaten, die te | |
[pagina 133]
| |
landewaart lagen, dit vernemende, waaren seer kwalijk tevreeden en souden de stad wel aangevallen hebben, indien 't te voete doenlijk geweest hadde. Sulks dat er niet een burger ofte soldaat thoofd buijten de poorte mogte steken. Ende hoeveel die magistraat, weth en raadt 12 persoonen hadden gecommitteert om eenijgelijk te tauxeeren in deselve redemptie naar zijn staat ende magt, daartoe deselve behoorlijken eed hadden gedaan, zoo werd bevonde, dat men die helft van de beloofde redemptie niet en soude konnen vinden overmits de grote schade en uijtteeringe, die den borgeren hadden geleden den tijd van 39 weken. Sulks dat men hetzelve ten hove dede dolere en na lang vervolg wierde de zaken daartoe gebragt, dat de burgers zoude mogen volstaan met den één hondert duijsent gulden, die men bij de tauxatie bevonden hadde. En de andere helft zoude zij in toekomende tijde furneeren tot de restouratie des lands van Schouwen etc. Daar waren burgers, die in deze redemptie gesteld waren op vijff, viere en drie duijzend gulden en ik was gesteld op 't honderdste deel, dewelke mij niet zeer hinderlijk zoude geweest hebben, indien ik geen schade meer geleden zoude hebbenGa naar voetnoot1). De vijff vaandelen Waalen, die met de voornoemde Mondragon allereerst in de stadt gekomen waren, wierden ook zoo haast niet betaalt en bedugtende voor eenig inconvenient versamelde en maakte een elector, wesende een Hoog-Bourgonjon ende allereerst indiervoegen, dat zij Mondragon gevangen namen in den huijse van Jacob Wittesse voor de nieuwe bruggeGa naar voetnoot2) en bewaarde hem zoo naauwe den tijd van drie weeken, zoodat er niemand bij mogte koomen; binnen welke tijd zijlieden veel allarms maakte en groote ongeschiktheeden pleegden, sulks dat men anders niet en meenden of zij zouden soro villaque (sic!) gespeelt en de stadt in brand gestooken hebben. | |
[pagina 134]
| |
Dan desen electo was kloek en verstandig en wel te induceeren, indiervoegen dat sij hem ten laasten verlieten en namen een ander, dewelke ook niet lange diende, soodat sijlieden naderhand drie electosGa naar voetnoot1) op eenen dag hadden. En nademaal de grote redemptie begon betaalt te worden en dat er ook goed uijt Braband van de staten gesonden werdGa naar voetnoot2), zoo verging alle dingen nog ten besten; dan de burgers die hadden uijtnemende grote kost ende waren bij maniere van spreken van 't vagevuur in de helle gekomen. Als den voornoemden Mondragon een dag viere ofte vijve - - salvo justoGa naar voetnoot3) tempore - - binnen deser stede gekomen was, zoo dede hij bij hem koomen eenige gequalificeerde burgers, hen in 't feijt van dijkagie verstaande ende dat in praesentie van Philebert van Serooskerke, rentmeester van Bewesten-Scheld, Bruijninck van Wijngaarden, rentmeester van Beoosten-Scheldt en Ad. Jacob Joosse, oud-burgemeester der stede van Middelburg en eenige andere etc. Enfin, naar eenige discoursen was die voorszegde persoonen afgevraagd, wat middel dat zijlieden hadden geconcipieert tot restouratie der dijkagie 'slands van Schouwen etc.; daarop geantwoord wierd, dat de magistraat, weth en raadt niet geïnformeert en ware van die twee grondgaten benoorden de zoutkeete der steede ende den cramdijk 'slands van Schouwen. etc. Daarop gerepliceert werd, dat zij hen eertijds informeeren zoude ende adviseeren met de voornoemde burgemeester van Middelburg etc. In somma dieselve burgemeester met die van de stadt voornoemt, voeren op 't groote gat en op 't sluijsgat en discoureerde hoe en wat manieren dat men 't zoude toeleggen en beginnen, indiervoegen dat er omtrent de voorszegde gaten eenige schaapsstallenGa naar voetnoot4) | |
[pagina 135]
| |
geraamt waren te maken. Dan overmits de alteratie van de soldaten, zoo en werd de zuijd- of noordhoek niet gevesiteert. Deze goede heeren, daarvan hiervooren geschreven is, waren zeer perfect in de....., te meer omdat den voornoemde burgermeester Ad. Jacob Joosse geliet, alsof de gaten ligtelijk te stoppen waren geweest 't welk - - onder correctie - - voor den winter doenlijk en was, - - gelijk uijt het naargeszegde wel blijken zal - - al wareGa naar voetnoot1) den geheelen thoren en kerke goud geweest, want daar en was geen middel om rijs of steen uijt Braband te krijgen, nog en waren alhier geen kleijne schuijten of schepen te bekomen, nog weijnig arbeijders etc. In somma, naar lange deliberatie met de magistraat, weth ende raad werd raadsaam bevonden, dat men in 't werk zoude treeden, nademaal de voornoemde Mondragon hadde verklaart: je veux que vous saches etc. Zulks dat men in Noortgouwe en Duijveland tot veel plaatsen rijs dede kappen en maken en omtrent die gaten brengen. Dan en konde zoo haast niet geëffectueert werden overmits de voorszegde alteratie. Indiervoegen, dat men in 't beginsel van September in het groote gat te werken kwam etc. Die steenen worden met schouwen te Borrendamme van den dijk gehaald, 'twelk niet meer helpen en konde dan een bone in een brouwketel. In somma, dat er tijd gewonnen wert, maar niet sonder perijkel van stadt en land etc. Tgeen den raad van staten verstaande, door andere heeren den voorszegde Mondragon adverteerde belangende 't rijswerk, dat van wederzijde binnen 't gat gemaakt word. [Het] bleef leggen tot den eersten springvloed toe, maar doen berstede hetzelve en ging wentelen te landwaart in, gelijk of het een deel bruijnvisschen waren geweest, zulks dat alle het gemaakte rijs nog voor de winter omtrent het voorszegde gat aan een mijte of stapel gesteld wierd. De groote redemtie werd middelertijd opgebragt en overmits dat er zooveele defaillanten waren, zoo werde daar nog een 25 penningen omgeslagen. Alle de koop- | |
[pagina 136]
| |
manschap, die binnen de stadt bevonden werd, wierd insgelijks aangeslagen, indiervoegen dat niemant meester was van zijn eigen goed, dat hij boven zijn quote hadde. En werde diezelve coopmanschappen bij eenige gedeputeerde voor het generaale verkogt, zoowel die van buijten als binnen der stede thoebehoordeGa naar voetnoot1). Nademaal dat deser stede bij appointement overgegaan was aan zijn koninglijke majesteijt, naar deselve 39 weken belegert [was] en 't land van Schouwen jaar en dag met de zee gedreven hadde als voorszegd is, ende dat alle het guarnisoen anders geen uijt- of ingang hadde, mitsgaders alle vivres, die met groote koste en seer spaarelijk alhier konde komen, gemerkt den prince van Orange meester bleef van de wateren, die tot diverse stond assoulten liet doen op de bolwerken van de Poortvliedsche sluijs en op Venusdam, om hetzelve guarnisoen de passagie te beletten tot den aanvoer van vivres en victualie etc., 't welk zij ook ten laasten volbragten, sulks dat het voornoemde guarnisoen den 3den dag November 1576 's morgens vroeg uijt desen eijlande scheijde als van Pacificatie van Gent geadverteert zijnde etc., agterlatende alle grof geschut en ammunitie, die uijt Brabant hier gebragt wasGa naar voetnoot2). Binnen denselven dag was den grave Hohenlo uijt namen van den prince van Orangnen met omtrent de vier of vijfhondert soldaten gekoomen over 't sluijsgat benoorden deser stede tot aan 't groote gat t'eynde de keeten, begeerende met hetzelve guarnisoen binnen te mogen komen, 'twelk hem geweijgert werd, overmits dat men nog geen zekerheijt en hadde van voornoemde Pacificatie van Gent en hoe en in wat manieren die seventien provinciën waren geünieert, sulks dat zij met deselve soldaten drie ofte vier dagen op den dijk bleven liggen. De generaale staten op de voornoemde Pacificatie ge- | |
[pagina 137]
| |
weest hebbende, hadden naar stede gecommitteert Jonkheer Philebert van Serooskerke, rentmeester Bewesten-Schelde van Zeelandt, om uijt haren naam de possessie van deser stede te mogen innemen etc. En nademaal deselve gekomen was in 't Galgrek omtrent Borrendamme en verstaande, dat de voornoemde graave met eenige soldaten over de andere zijde van de stadt lag, zoo en bestond hij nooijt aan 't land te komen - - zoo men zeijde - - om zijn commissie te mogen volbrengen. Sulks, dat den voornoemden Hohenlo ten laasten met zijn soldaten ingelaten wert, op beloften dat hij maar een nagt in de kerke zoude doen logeeren zonder des burgers koste etc., 't welk zij volbragten. Denselve graave dede de magistraat en schutterije een nieuwen eed doen indiervoegen als hierna volgt: ‘Hier zweeren wij den prince van Orangnen als stadthouder en capitain-generaal van wegen zijn koninglijke majesteijt ende volgende de accoorde van heeren Statengeneraal der 17 provintiën over Hollandt, Zeelandt, West-Vriesland endo Utreeht, goed en getrouwe te zijn en alle gehoorsaamheijd te bewijzen, gelijk van onde tijden bij ons en andere steden van Hollandt en Zeeland tot nog toe (hier van) bewesen is geweest, die Spanjaarden en alle andere vreemdelingen, die buijten wegen van regten de liberteijt derselver landen en ingesetenen van dien, gesogt en gepoogd hebben te verdrukken ende verarmen ende in eeuwige slavernije te brengen, uijt den lande te helpen verdrijven ende voorts al te doene en te gedoogen, wes bij generaale staaten alreede besloten en geresolveert is ofte in toekomende tijden geresolveert ofte beslooten zal worden’. De burgers en ingesetenen deser stede waren in een zeer povere staat ende rondsomme van wateren becingelt en beslooten, sulks dat alle nooddruft van buijten moest ingebragt worden met schepen en daar was zeer weijnig te winnen. De regeerders deser stede mitsgaders der dijkagie 'slands van Schouwen solliciteerde zeer instantelijk omme met den eersten saisoene te mogen [komen] tot de restouratie der dijkagie voorszegd. Die daartoe verworven hadden | |
[pagina 138]
| |
octrooij, dat alle de gemeene middelen cours ende loop hebbende voor de gemeene zaken binnen dese eijlande, daartoe geëmploijeert zouden mogen werden. Hadden nog van de generale Staten verworven omtrent sestig duijsent guldenGa naar voetnoot1) etc., sulks dat men in Februarij begon en bestond een kade te maken, met vletschuijten van de Nobelpoorte tot aan den deijk t'eynde de keete, om 't water uijt de lande te mogen weeren. Ende nademaal deselve kade volmaakt was taliter qualiter ende dat men meende het sluijsgat te stoppen, zoo gebeurden het, dat op St. Jansavond een groot tempeest verhief en zoo hoge vloeijde, dat men diergelijke - - in zulken tijd - - nooijt gesien en hadde ende dat er veel kleijne polders hieromtrent inundeerde. Indiervoegen, dat de voorszegde kade berstede en doorbrak. Alle het hout en cordewagens van de arbeijders, die aan den zuijddijk waren werkende dreef henen, met den meestendeel van de provisie van riet en gluij, dat aldaar gesteld was; indiervoegen, dat men geenen raad en wiste om weder te werken te komen, overmits dat de zomer zooverre verloopen was, waardoor de stad en het landt in een seer desolaaten staat stond, ja meer dan ooijt te vooren en moesten - - par contrainte - - God bevelen en opgeven. De bovenszegde regenten, zoo van de stadt als dijkagie, aanmerkende die zwaare lasten, die bestonden met den prince van Orange als stedehouder en gouverneur van Hollandt, Zeelandt en West-Vrieslandt, hare swarigheden te comminuceeren om deselve restouratie met den volgenden jaare te hervattenGa naar voetnoot2). En nademaal dat bevonden werd, dat het een eeuwige schande zoude geweest hebben voor zijne voorszegde excellentie en andere geünieerde provintiën, dat men dezelve landen ten ruïne zoude laten | |
[pagina 139]
| |
gaan, nademaal dat bekend was, dat die dijken voor 't gemene beste doorgestooken waren etc.. Bestonden daaromme van nieuws te solliciteeren; indiervoegen, dat de generale staten, na lang vervolg, daartoe consenteerde 40000 gulden; die van Holland bij name van leeninge 18000 gulden; die andere eijlande van Zeelandt 12000 gulden, die bij de gemeene staten daartoe absolutelijk bewesen werde. Die gemeene middelen, tot deselve restouratie gedestineert, werde voor ettelijke maanden ook geanticipeert. Welke 18000 gulden van Hollandt dieGa naar voetnoot1) ingesetenen 's lands van Schouwen naderhand, als te weten in vier termijnen ende jaren, hebben moeten restitueeren, zoodat dezelve geen secours van die van Holland hebben gehad, maar hen moeten behelpen met het verpanden van de imposten in denzelve lande vallende, daarvan men die van Holland nimmermeer en heeft te bedanken, als grootelijks de gemeene burgeren, aan gemeene zaaken ten agteren zijnde, daaraf zij luttel hope hebben, om immermeer tot haare schuld te mogen geraken. De herdijkinge van Schouwen was met groote moeijte en excessive kosten gewonnen; indiervoegen dat in 't groote gat benoorden die kete, op een enkelen berm van de dijk, daarmede het water uijt den lande gehouden wert, omtrent vijff roeden breed, gesonken waren omtrent de negentig schepen rijs en thien schepen kaal (?) Hollandsch riet. Op welken berm gevlet wierd met menigte van van schepen en schuijten; 't welk door het vloedwater niet doenlijk geweest zoude hebben, indien men geen binnenkade met vletten hadde kunnen winnen, strekkende van de stadsvesten oostwaards van de Nobelpoorte tot aan de zeedijk benoorden de keete deser stede, met welke agterkade men twee jaren besig was, overmits dezelve op St. Jansavond doorbrak met een hooge en ongesiene vloed anno 1577, gelijk hiervooren breeder verklaart staat, welke agterkade ongelijk meer gekost heeft te maken, dan beijde die doorgestooken grondige gaten gedaan hebben, gelijk dat wel uijt de gemeene landsrekeninge | |
[pagina 140]
| |
gecolligeert zoude konnen werde, indien iemand belust waren, die moeijte te doen. Indiervoegen, dat de sommarie wel gedemonstreert zoude konnen worden, dat die dijkagie van Schouwen binnen die zeven (?) jaaren meer gekost heeft dan twaalff hondert duijsend guldens. Den 29sten September 1575 jaren mede Was den dijk van Schouwen doorgestoken tot vele stede. Den 27sten Junij 1578 jaren wesende gekommen, Werd den rink van Schouwen droog gewonnen. |
|