Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 49
(1928)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
Oorkonden aangaande de betrekkingen tusschen de Guliksche en Luxemburgsche vorstenhuizen op het einde der XIVe eeuw,
| |
[pagina 342]
| |
Tegenover deze uitbreidingspolitiek was het heel natuurlijk een aaneensluiting te zien - om verschillende redenen - van den koning van Engeland, die de revolutionnaire beweging der gemeenten in Vlaanderen ondersteunde, van de hertogen van Gelre en Gulik, die alles te vreezen hadden van een machtigen vorst in Brabant, en van den Roomsch-Duitschen koning, tevens koning van Bohemen, Wenceslas, die, krachtens dynastieke en keizerlijke rechten, zich ook als den erfgenaam van Brabant beschouwde. Ik heb hier niet de geschiedenis te verhalen van die tot nu toe niet in het licht gebrachte poging, die de verwezenlijking van een Engelsch-Geldersch-Boheemsch blok voor doel had. De hier gepubliceerde stukkenGa naar voetnoot1) hebben bijna uitsluitend betrekking op een verbond tusschen twee leden ervan: Wenceslas van Bohemen en de hertogen van Gelre en van Gulik. Een korte inleiding over de betrekkingen tusschen Brabant en Gelre met het keizerlijke vorstenhuis zal het ontstaan - o.a. de werkzaamheid van den hertog van Teschen, duitschen gezant - en het belang van dit verbond beter doen uitkomenGa naar voetnoot2).
Meermalen ontstonden geschillen en oorlogen (1366-'68, 1371-'72) tusschen Wenceslas en Johanna van Brabant eenerzijds en den hertog van Gelre of Gulik, of beide, anderzijds. Dat daaronder feodale veeten schuilden, is zeker en vast! Er waren bijvoorbeeld, in 1366, twee hertogen in Gelre, Eduard en Reinald, dus ook twee partijen: | |
[pagina 343]
| |
de Hekerens en de Bronkhorsten. Wenceslas van Brabant als schoonbroeder van Reinald had natuurlijk partij gekozen voor dezen laatste en zijne aanhangers, de Hekerens. Maar er waren oudere en belangrijker oorzaken, die een vijandschap tusschen deze twee buren onvermijdelijk maakten. Men weet dat Brabant zich, sedert Jan I, naar het Oosten had uitgebreid om den grooten economischen weg naar Keulen over Maastricht te beheerschen. Limburg en de helft van Maastricht waren in de handen zijner hertogen gevallen. Wenceslas en Johanna - voornamelijk de eerste om persoonlijke redenen - hadden diezelfde politiek voortgezet. Zij hadden, door aankoop of door veroveringen, de hand gelegd of teruggelegd op een reeks heerlijkheden en sloten, die, in het hart van Gulik, dezen weg langs beide kanten en voornamelijk in het noorden beheerschten. Het waren: Valkenburg, Millen, Gangelt, Vucht, Wassemberg, Bedburg, Kerpen, enz. Deze politiek hadden de hertogen van Gelre en Gulik altijd tegengewerkt, daar deze versterkte plaatsen hun gezag verminderden. De kasteelheeren ervan waren dikwijls gekozen onder Guliksche ridders, die vazallen geworden waren van den hertog van Brabant; zoo beschikte deze over den steun van drie aanzienlijke familiën van het land van tusschen Maas en Rijn: de Heynsberg's, de Gronsfeld's, de Schoonvorsten. Bovendien beweerde de hertog van Gelre het recht te hebben tot terugkoop van Millen, Gangelt en VuchtGa naar voetnoot1). Dit alles wordt door feiten gestaafd. In 1365, kwamen Valkenburg en MontjoieGa naar voetnoot2) in het | |
[pagina 344]
| |
bezit van Wenceslas, die ook in onderhandeling was over den terugkoop van Millen, Gangelt en VuchtGa naar voetnoot1). Dit is de grondoorzaak van den oorlog, die tegen Eduard van Gelre losbrak. In 1371 brak een nieuwe oorlog uit tusschen den hertog van Gulik en dien van Gelre eenerzijds en Brabant anderzijds. Bij de tot nu toe opgegeven oorzaak zie ik maar een voorwendsel, namelijk dat eenige Brabantsche kooplieden van hunne goederen beroofd werden op Guliksch grondgebiedGa naar voetnoot2). Willem van Gulik wilde den oorlog om voor goed paal en perk te stellen aan de Brabantsche uitbreidingspolitiek en overwicht, want, in de laatste jaren, had Wenceslas zich weten meester te maken van Wassemberg (1368) en Vucht; hij was door zijn broeder Karel IV tot rijksvikaris van het KeizerrijkGa naar voetnoot3) benoemd en hij had van hem de landvoogdij van den Elzas in pandschap ontvangenGa naar voetnoot4). De nederlaag van het Brabantsche leger te Baesweiler breekt het Brabantsch overwicht in het Oosten, zooals die van Scheut, vijftien jaren vroeger, in het Westen. De slechte financieele toestand dwingt zelfs Wenceslas tot de verpanding van eenige der tusschen Maas en Rijn gelegen kasteelen. De tusschenkomst van den keizer zal de betrekkingen tusschen de twee partijen verbeterenGa naar voetnoot5). | |
[pagina 345]
| |
Nochtans zou het gevaar voor Gelre en Gulik weer opduiken, indien er weer een machtige vorst de staatszaken in Brabant in handen nam, en dat zou het geval zijn met een hertog van Bourgondië als Brabantschen hertog. Ik voeg er bij, dat er op het einde der regeering van Wenceslas een jonge, eerzuchtige en onstuimige vorst over Gelre regeerde: Willem, toekomstige hertog van Gulik, een vriend van EngelandGa naar voetnoot1), die maar de gepaste gelegenheid zocht om, in de plaats van Brabant, de opperheerschappij te voeren over het tusschen Maas en Rijn gelegene gebied.
Achtereenvolgens beklommen in de tweede helft der XIVe eeuw twee Luxemburgsche vorsten, Karel IV en zijn zoon Wenceslas, den keizerlijken troon. Beiden hebben vooral gezorgd voor hunne dynastische belangen, die ze gedeeltelijk in de Nederlanden hadden, ten eerste in het hertogdom Luxemburg, ten tweede in Brabant-Limburg. Als prijs van zijne tusschenkomst ten voordeele van zijn broeder Wenceslas en zijne schoonzuster Johanna, in den Vlaamsch-Brabantschen oorlog van 1356, had Karel IV een belangrijke belofte van Johanna ontvangen: in geval zij of haar echtgenoot kinderloos stierven, zou haar erfenis aan hem of aan zijn oudsten zoon overgaan (Maastricht, februari 1357Ga naar voetnoot2)). De graaf van Vlaanderen was overwinnaar in dezen oorlog. Het verdrag van Ath verbrak de belofte van Maastricht ten voordeele van Margareta van Brabant, zuster van JohannaGa naar voetnoot3). In de volgende jaren zoekt de Lotharingische politiek van Karel IV in de Nederlanden bondgenooten te vinden | |
[pagina 346]
| |
ter verwezenlijking van zijn doel, o.a. bij den hertog van Beieren, Albrecht, die thans regeerde over Henegouwen, Holland en ZeelandGa naar voetnoot1). Te meer dat de verstandhouding van Johanna met hare zuster van Vlaanderen en haar nicht en neef, Margareta van Male en Philips van Burgondië, alsook de goede betrekkingen, die zij met het Fransche hof onderhield, lieten onderstellen, dat zij haar belofte jegens het Luxemburgsche huis vergeten was. Uit dit oogpunt moet ik de tusschenkomst van Karel IV in den Brabantsch-Gulikschen oorlog van 1371 nagaan, waarin zijn broeder verslagen en zelfs gevangen werd. De hertog van Gelre was er in gesneuveld. Twee kandidaten betwistten elkander de kroon, twee zusters van den overleden hertog, Mechteld, de oudste, en Maria, echtgenoote van den hertog van Gulik. Hij gaf de voorkeur aan den zoon van deze laatste en van den overwinnaar van zijn broeder ten nadeele van Mechteld en Jan van Blois, die met hem aan de zijde van Johanna stonden. Waarom zou hij zulk een groep staten Gulik, Gelre, Berg gesticht hebben onder den schepter van leden uit één vorstenhuis, dit van Gulik? Hunne macht ware een hinderpaal geweest voor de uitbreidingspolitiek van zijn broeder. Het ging er hem vooral om, later, in geval men zijne Brabantsche erfenis betwistte, steun te vinden bij dit vorstenhuis. Intusschentijd hoopte hij, door het verbond dat hij te dier gelegenheid sloot tusschen zijn broeder en den hertog van GulikGa naar voetnoot2), Brabant aan de invloedspheer van Frankrijk te ontrukkenGa naar voetnoot3) en het meer | |
[pagina 347]
| |
naar het Oosten, naar het Keizerrijk, toe te brengen. De ‘Landfrieden’, die hij aanmoedigde, beantwoordden min of meer aan dezelfde gedachtenGa naar voetnoot1). Deze laatste onderstelling wordt gestaafd door het nieuw verbond, dat tot stand komt in 1377 tusschen het huis van Gulik en den hertog en de hertogin van BrabantGa naar voetnoot2). In 1380 leidt deze verstandhonding tot afschaffing en verlaging van tolrechten, die den economischen toestand werkelijk verbeterenGa naar voetnoot3). De eerste jaren van de regeering van zijn opvolger Wenceslas werden in beslag genomen door moeilijkheden in het keizerrijk. Hij kende onze gewesten en het Lotharingisch vraagstuk. Zijn vader had hem doen huwen (1370) - en dit is kenschetsend - met Johanna, de dochterGa naar voetnoot4) van den regent van Henegouwen en Holland; hij had kennis gemaakt met onze vorsten bij zijne kroning, in 1376, te AkenGa naar voetnoot5) en toen hij andermaal in deze stad verbleef in 1380; hij had zijn vader vergezeld op zijn reis door Brabant en Luxemburg in 1377 en 1378. Nochtans had hij genegenheid bewezen aan leden van het Guliksche huis: in 1377, werd Willem van Berg tot de waardigheid van raadsman en ‘hausgenos’ gekozen en in 1380 werd zijn vorstendom tot hertogdom verheven en ontving hij nieuwe voorrechten inzake tolwezen. Men moet in deze politiek méér zien dan een belooning aan een vorstenhuis, dat denzelfden paus van Rome | |
[pagina 348]
| |
erkentGa naar voetnoot1). Maar ik heb geen andere bewijzen, dat hij de Brabantsche erfenis niet uit het oog verloren heeftGa naar voetnoot2). Een van zijne verkleefde vertrouwensmannen zal een middel vinden, om te trachten dit op voldoende wijze te regelen.
Przemislaw, hertog van Teschen, was keizerlijke hofrechter en RijksvikarisGa naar voetnoot3). Niemand is nauwer verbonden met de geschiedenis van het Luxemburgsche huis tijdens de regeeringen van Karel IV en zijn zoon Wenceslas. Wij vinden zijn naam onder de opstellers van de Gouden Bul, ook is hij bij de gezanten, die het geschil tusschen Karel IV en Lodewijk van Hongarije vereffenden en die de inlijving van Brandenburg bij de Boheemsche kroon verwezenlijkten. Aan hem hebben de Luxemburgers het dynastisch verbond met het huis van Anjou en wel dat van Oostenrijk (1375) te danken. Zelfs toen Wenceslas afgezet werd (1400), bleef hij hem getrouw en nam, in den Rijksdag, het woord om daartegen protest aan te teekenen. Van meer belang voor ons zijn zijne andere welgelukte zendingen die leidden tot het huwelijk van den koning van Engeland, Richard II, met Anna de zuster van zijn meester, den Roomschen koning. Richard II had gehoopt door dit huwelijk het bondgenootschap te verwerven van dezen laatste tegen FrankrijkGa naar voetnoot4). In de twee bezoeken, | |
[pagina 349]
| |
die de hertog van Teschen te dier gelegenheid aan het Engelsche hof brachtGa naar voetnoot1), werd hij op de hoogte gesteld van de Engelsche politiek. Hij was er aanstonds heel en al mede ingenomen; hij kreeg zelfs een jaarlijksche rente van Richard IIGa naar voetnoot2) en keerde naar Bohemen terug met het ontwerp van een Engelsch-Britsch verbond. Hoe zouden zij niet overeengekomen zijn? Frankrijk was hun gemeenschappelijke vijand. Lodewijk van Male had de hulp moeten vragen van Frankrijk en zijn schoonzoon, Philips van Burgondië, was al tusschengekomen in de zaken van Vlaanderen. Dat kon de koning van Engeland moeilijk duldenGa naar voetnoot3) en hij moest den hertog van Teschen erop gewezen hebben, dat Philips de Stoute, meester en erfgenaam van Vlaanderen alsook oom van den minderjarigen koning Karel VI, een bedreiging was voor de rechten van Wenceslas van Bohemen over Brabant en Limburg. De hertog van Teschen moest in de achtereenvolgende bezoeken, die hij, rond het zelfde tijdstip, aan de Nederlanden en voornamelijk aan het Brabantsche hof brachtGa naar voetnoot4), de overtuiging hebben opgedaan van de innige sympathie, welke Johanna, en zelfs Wenceslas, voor hunne Fransche verwanten koesterden. Daalde de | |
[pagina 350]
| |
hertog in het graf vóór zijn echtgenoote, dan was er geen twijfel dat alles verloren was voor zijn meester. In de beraadslagingen, die zeker te Westminster plaats hadden, werden de middelen besproken om die Fransche politiek in de Nederlanden te keer te gaan. Albrecht van Beieren moest geen groot vertrouwen inboezemen en er bleef in onze provinciën maar een vorst over, dien ze voor hunne zaak zouden kunnen winnen, het was de jonge hertog van Gelre en misschien zijne verwanten, de hertogen van Gulik en Berg. De eerste in het bijzonder, die nog jong was, tevens schoonbroeder van den Roomschen koning, had er ook nog volle belang bij, dat Brabant-Limburg niet onder het machtig bestuur van het Burgondisch huis zou geraken. Inderdaad op de laatste terugreis doet de hertog van Teschen een omweg, om, in Gelderland, een bijeenkomst te hebben met den hertogGa naar voetnoot1). Richard II had reeds een gezantschap naar dit land gestuurdGa naar voetnoot2). Was Wenceslas het eens met de politiek van zijn gezant en van den koning van Engeland, die de stichting van een Engelsch-Geldersch-Britsch verbond tegenover Frankrijk tot gevolg zou hebben? Toch was het Luxemburgsche huis altijd bevriend geweest met de koningen van dit land en hij persoonlijk sloeg zonder overtuiging den zelfden traditioneelen weg in. Openlijk durfde hij de Fransche politiek niet tegenkanten, noch in Neder-Lotharingen, noch in Opper-Lotharingen, noch in Burgondië, noch in het schisma! Dit leidde hem tot een dubbelzinnige politiek, maar daardoor juist was het verbond, dat hij met Engeland sloot, niet tegen Frankrijk gerichtGa naar voetnoot3). | |
[pagina 351]
| |
Er moest volle eensgezindheid geweest zijn in de in Gelre aangeknoopte onderhandelingen door den hertog van Teschen, want het volgende jaar is deze laatste weer in Gelre. Officieel is hij door zijn heer gelast de investituur te ontvangen van den jongen hertog Willem van Gelre, graaf van ZutphenGa naar voetnoot1). Hij bracht een schriftelijke door hem opgestelde belofte van Wenceslas mede aan de hertogen van Gelre, van Gulik en van Berg. Indien iemand hun onrecht deed, hetzij in hunne goederen, zelfs in hunne ‘pfantscheften’, hetzij aan hunne onderdanen, zou zijn meester hunne bescherming tegen iedereen opnemen; geen enkele uitzondering wordt er vermeld, zelfs niet zijn oom of tante van BrabantGa naar voetnoot2). Het is in het begin van December 1383, dat hij den jongen hertog van Gelre en zijn vader ontmoet. Willem wordt er beleend met het hertogdom Gelre en het graafschap ZutphenGa naar voetnoot3). Op denzelfden dag, waarop die plechtigheid plaats greep, verbonden zich op hunne beurt de twee hertogen met den koning. Dit verbond was de bekroning van de politiek van den hertog van Teschen en krijgt nog grooter belang door de omstandigheden, die zich op dat oogenblik voor de toekomst van Brabant ontwikkelden: de hertog Wenceslas lag op sterven te Luxemburg en die tijding | |
[pagina 352]
| |
was reeds in Brabant gekend en waarschijnlijk ook in GelreGa naar voetnoot1). Het is een aanvallend en verdedigend bondgenootschap, waarin ook niemand uitgezonderd is. Zij zullen hem helpen met al hunne macht tegen iedereen, waar hij zich ook bevindt en in alle omstandigheden. Bedoelt de volgende bepaling niet de successie van Brabant, als zij beloven hem ook te raden tegen ‘die die ym hinderen aen dem Rijcke of aen sinen landen of luden, wae hi die hait’? In tegenwoordigheid van de raadsheeren van beide hertogen werden die belangrijke verdragen bezegeldGa naar voetnoot2). Een week later ontving de hertog van Teschen een gelijkaardig belofte van den hertog van BergGa naar voetnoot3). Met andere woorden, die wederzijdsche beloften beteekenden dat de koning den hertog van Gelre zou helpen tot de teruginbezitneming van de kasteelen, waarop hij rechten had, en de hertogen van Gelre en Gulik zouden den koning ondersteunen om hem weer, als het gepaste oogenblik gekomen was, in het bezit te stellen van Limburg en misschien van Brabant. Ondertusschen was Wenceslas van Brabant, hertog van | |
[pagina 353]
| |
Luxemburg gestorven. Willem van Gelre eischte van Johanna de onmiddellijke teruggave van Millen, Gangelt en VuchtGa naar voetnoot1). Het was het begin van een nieuwen Geldersch-Brabantschen oorlog. De Boheemsche gezant, de hertog van Teschen, ijlde naar LuxemburgGa naar voetnoot2) om de regeering in naam van zijn meester in handen te nemen. Hij gelukte erin het volgende jaar (1384) dezen naar de Nederlanden te doen komen om het begonnen werk voort te zetten. Deze feiten waren het logische gevolg van de politiek van den hertog van Teschen, maar dit is een ander vraagstuk. F.Q. | |
I.
| |
[pagina 354]
| |
van Lymburg, ende marcgreve des heiligen Rijchs, ende wij Willem van Gulich, bider selver genaden, hertoge van Ghelre ende greve van Zutphen, doen kont ende kenlich allen luden, dat wij mit gůeden voerraet om rasteGa naar voetnoota) ende vrede, nůtscap ende orbar, onss, onse lande ende lude der půnten hier na beschreven, gantselic ende endrechtichlic overdragen ende overkomen sijn, in der vůegen als hier na volget: In den iersten, dat de tolle die tot AelstGa naar voetnoot1) geleecht was van ons, hertogen van Gelre vurs., te water of te lande, te mail af sijn sal van desen daghe voert, ende des gelijx sal van desen dage voert dat hoichselGa naar voetnootb) van den tolle van LittGa naar voetnoot2) op der Masen dat van ons, hertoge van Brabant, daer geleecht was, af wesen behaůdelic altois onss alden tols aldaer. Voirt is overdragen tusschen ons, hertogen vurs., dat die nywe tolle die geleecht sijn tot GhennepGa naar voetnoot3), tot GraveGa naar voetnoot4), tot MeghenGa naar voetnoot5) ende tot BatemborchGa naar voetnoot6) te mail oick af sijn soilen, also dat elkermallic up den vurscr. tolsteden vrij varen sal, sonder enigerhande krotGa naar voetnootc) of hindernisse, beheltenisse alsulker alder tolle, alsover vijftich jaren, ende daerenboven op die selve tolsteden gelegen hebben. Ende des soilen wij hertogen vurgenoemt te richts gesamender hand onse brieve senden aen die heren van Ghennep, van Kuyck, van Meghen ende van Batemborch ende een hoer amptlude, versůekende dat sij die vurscreven nywe tolle aflaten ende nyet meer op en | |
[pagina 355]
| |
borenGa naar voetnoota), of op en laten boren van oerre wegen van desen daghe voert. Ende of enich van hem des nyet doen en woůde dier were een ofte mere, alst aldus aen hem versocht were, so soilen wij, hertogen vurscreven, die ghene, die des nyet doen en woůden, gesamender hand daer toe dwingen ende hoer vyande worden, in deser vůegen, dat so wanneer onse enich dien des noyt geboerde, of doen woůden, den anderen van ons hůlpen hier toe maenden, so sal die van ons, die aldus gemaent is, bynnen vierthienachten na datum des maenbriefs den anderen te hulpen komen mit sijns selfs lyve, of enen hoithere senden mit tween hondert glayen ende mit hondert schutten op sijns selfs koste, ende des gelijcs sal die ghene, die dese hulpe versůect, oick daer by komen of enen hoithere senden mit tween hondert glayen ende hondert schutten of meer, oick op sijns selfs koste; ende soilen, mit dien vierhondert glayen ende tween hondert schutten of meer, gelijc vallen voer des gheens slot ende land die aldus ongehoersam were, van danne nyet te scheiden wij en soilen den nywen tolle daer af geleecht hebben sonder enige swoenGa naar voetnootb), vrede, bestand of vurwarde daer af te maken, of aen te gaen, ten were mit onse beider wille. Ende were dat sake, dat wij onse vurs. hoithere in die ghewerve den vurs. onghehoersamen enich slote af wonnen, mit dien slote ende mit dien die daer op of daer voer gevangen wurden, sailt staen tot onsen willen aen beiden syden. Voirt sijnc (sic) vurwarden dat vrouwe Marie van Brabant, hertoginne van Ghelre ende grevynne van Zutphen, onse lieve suster ende nycht, hoers tols tot Oyen op der MasenGa naar voetnoot1) gebruken sal, als sij voer gedaen heeft, tot der tijt dat oer aenbracht warde mit den vurgen. nywen tolle boven Hoer op der Masen gelegen, in alsulker vůegen, so wanneer die vurgen. nywe tolle of geleecht sijn, so soilen voert aen alle onderseten onse | |
[pagina 356]
| |
hertogen van Gelre vurss. voer den tolle tot Oyen vurgen. tolvrij lijden ende varen mit horen gůeden, behaudelic oick dat onse vurss. lieve suster ende nychte van Ghelre, van desen daghe voert, burghen ofte pande nemen sal vanden Ghelreschen, die voer den tolle tot Oyen lyden soilen ende gheen gelt tusschen dit en Kirstsmisse naestkomende. Ende were dat sake, dat dese nywe tolle vurgen. bynnen dese vurss. tijt nyet afgeleecht en wurde, so sal onse suster ende nychte van Ghelre vurss. dat ghelt van den panden of burgen vurss. nemen ende boren gelikerwijs of dese vurscr. ramingeGa naar voetnoota) nyet gemaict en were ende sal des tols tot Oyen vurscr. voert gebruken růstelic, als sij tot hier toe gedaen heeft, thent datGa naar voetnootb) die vurgen. nywe tolle afgeleecht worden. Ende so waer dese vurgen. nywe tollen tusschen dit en Kirstmisse neestkomende afgeleecht worden, so soilen alsulke burgen ende pande, als onse lieve suster ende nychte van Ghelre vurgen. tot Oyen op den tolle vurscr. of hoer amptlude vanden Ghelreschen genomen of ontvangen hedden, los, ledich ende quijt wesen. Voirt is vurwarde, dat onse vurss. suster ende nycht van Ghelre die rechte helfte van alle den tollen ende renten, die hoer bewijst sijn tot hoerre důwarien in Ghelrelande, hebben ende gebruken sal rastelic ende vredelic, sonder enigerhande krot of hindernisse, bi hoers selfs tolnern ende rentemeister, die sy daer setten sal. Ende die soilen wij hertoge van Ghelre vurscr. hoer doen leveren ende uijtreijcken tot allen tijden, als die vervallen soilen gelijc ons selven; ende soilen sij daer ynne beschirmen getruwelic sonder enigerhande sůnderlingen koste, of liefnisseGa naar voetnootc) daer af yemand te doen in enigerwijs. Ende voirt sal daer toe onse vurs. suster ende nychte van Ghelre meer te beternisse hebben also voil, als wij hertoge van Brabant, ende onse lieve nychten, vrouwe Margariete, hertoginne in Beijeren ende PalentzgrevynneGa naar voetnootd) | |
[pagina 357]
| |
biden RynGa naar voetnoot1), ende vrouwe Marie, hertoginne van Gulich ende van Ghelre, samenttich seggen soilen. Welke půnten ende vurwarden vurscr., alle ende ygelic sunderlinge, wij, hertogen van Brabant ende van Ghelre vurs., bekennen in desen openen brieve, dat wij gesekert ende geloift hebben, sekeren ende geloeven in gůeden trůwen ende in rechter eedstat gelijc sij vurschreven staen in desen brieve vaste, stede ende onverbrekelic te halden ende daer mede voert te varen, gelijc voirscr. steet. Alle argelist ande ferpelGa naar voetnoota), in allen půnten ende vurwarden vurscr., uytgescheiden. In orkonde ende getuych alle dese půnten ende vurwarden vurscr., hebben wij, hertogen van Brabant ende van Ghelre vurgen., onse segele mit onsen sekeren weten ende willen aen desen brief doen hangen. Gegeven tot Ravensteyn des vijften daichs in September in den jaer onss Heren als man schreef dusent driehondert ende tachtentich jair. Links onder de vouw staat: Per dominum ducem, presentibus dominis: de Born, et de Wittham, scenescalko Brabantie, Ricoldo Coco, sculteto de Busco, et magistro Gerlaco de Gemert, decano Rodense, ad hoc deputatis; Jo[hanno] de Gravia. Rechts onder de vouw staat: Presentibus de consilio domini ducis Ghelrensis: dominis Reynaldo de Valkenborch, domino de Born, Theodorico de Bronchorst, domino de Batemborch, Wilhelmo de Bruechusen, Sandero de Vossem, Zegero de Grüesbeke, Wilhelmo de Drueten, militibus; preposito Zutphaniense, et Johanne Momplier de Overhage, armigero; Wij. de Ambis. Naar het oorspr. perk. stuk in het Alg. Rijksarchief te Brussel, Trésor des chartes de Brabant, no. 5686. Twee dubbele staarten van perkament, zegels verloren. Op den achterkant: ‘De quodam tractatu facto in Ravenstein inter ducem Wenceslaus Luxemb. et Brabant. et ducem Wilhem | |
[pagina 358]
| |
Gelr., de dote domine Marie, ducisse Gelrie, de theloneis super Mosam et de aliquibus aliis negociis C’. In een latere afschrift (ibid. maar zonder nummer) staat de volgende beschrijving der zegels: ‘....... des eene in gheel en des anderen in root wassche’. | |
II.
| |
[pagina 359]
| |
te verhůeden, als dat billic ende oic recht is eynen furst seynen rechten heren te doin. Doch also wanneer die selve onse lieve here die Roemsche coninck in dit lant koempt, so soelen wij die vurghenamde onse furstendum, heerschefte, lande, gůede ende lude mit vanen ontfangen ende mit alre zierheit ende in alle der maten als man alsulke furstendům, heerschefte, lande ende lude als vurss. steit van recht of gewoenheyt plichtich is te ontfangen, ende oick dair van gewardende, gehoirsam ende diensthafftich sijn soelen ende willen, als onsen rechten heren als vurgeschreven steit. In oirkonde alle deser punten vurss. hebben wij onsen segel van onser rechtes wetentheit an desen brief doin hangen. Gegeven int jair onss Heren dusent driehondert drie en tachtentich op Sente Barbaren avent der heiliger jouffrouwen. Naar het oorspronkelijke stuk, op perkament geschreven, in de Niederländische Urkunden van het Haus-, Hof- und Staatsarchiv te Weenen. Zegel verlorenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 360]
| |
III.
| |
[pagina 361]
| |
toris Trajectensis, consanguineo domini Ducis predicti; domino Wilhelmo, domino de Bruchusen, magistro curie; domino Henrico, domino de Ghemen; domino Arnoldo de Hoemen, domino de Amersoie, militibus ac siggillatum jussu domini ducis per dominum prepositum antedictum. Inde dependebat sigillum rubrum ex pressula pergameni. Accordé avec son original (g.) Larchier. Naar een kopie der XVIIe eeuw. Algemeen Rijksarchief te Brussel, Rekenkamer, register no. 36Ga naar voetnoot1) fo. 671. Andere kopie in het Staatsarchief te Luxemburg, Cartularium van 1546 fo. 181vo., in Plat-Duitsch. Cf. Tables chronologiques des chartes.... à l'histoire du Luxembourg, op. cit., no. 974, blz. 197. | |
IIII.
| |
[pagina 362]
| |
den die sich weder yn sezen yn enygherwijs. Und wer oich sache, dat sich yemant tegen eme wolde ufferwerfen und wolde yn hinderen aen dem Ryche of aen sinen landen of luden, war he die hait, dar selen wir eme helpen, und raden weder alle die die ym hinderen wolden aen sinen eren of wurden; ind wat derselve unse herr der coning aengrifft, des soelen wir eme helpen zu beherden getruweliche und zu in wat sachen dasz dat wer, niet uusgescheiden, mit alle unsre macht als vurgeschreven steit. Oich sal derselve unse herr der conyng unser mechtig sijn des rechten bij eme zu bliven. Ind des dings zu orkonde, so haen wir, herzoge und herzoginne von Guilge und von Gellre vurg., unse seegele mit unser rechter wust aen diesen open brieff doyn hangen, die gegeven is int jaer unssres Herren dusent drie hondert drey und echtzich up Sente Barberen avent der heiliger Joufrowen. Hierover zijn geweest van unser rade der Baynruze van Moelenarcke, der Marschalcke van Birghel und her Werner Buffel, riddere. Inde dependebant ex pressulis pergameni unum flavum alterum rubrum sigillum. Naar een afschrift der XVIIe eeuw. Algemeen Rijksarchief te Brussel, Rekenkamer, reg. no. 36, fo. 660vo. | |
V.
| |
[pagina 363]
| |
den Berge, greve van Ravensberghe und herre zo Blankenberg, bekenne für mich und mynen erven, dat ich mich verbunden und verstricket han, verbinden und verstrickenGa naar voetnoota), in maicht dis brieffs, mit dem allerdorchluchtigsten vursten und herrn, herrn Winzelawen, Romischem cuenincge, zallen ziden meirre des heiligen Rijchs und kueninge zo Behem, mijner lieven gnedigen herren und sinen erven, bij yn zo bliven und yn zo raden und zo helpen wider allermannlich, niemand uszgenommen, vesticlicken mit myner fürstentomme, herschaften, landen, luden und mit alle mijner maicht uitgaen (sic) alle degene die sich weder in setzen in eynicher wijs, in gelieher formen as sich mijne lieve oheime und moeme, herr Wilhelm und vrawe Marie, herzuge und herzouginne van Guilge und von Gelren, und mijn lieve neve, her Wilhelm, herzouge van Gelren und greve van Sutphenne mit eme ouch verbunden hant. Und wer ouch sachge, dat sich iemant tgaen yn wulde opwerpen, und yn wulde hinderen an dem Rychge, und ouch an allen sinen landen und luden, was (sic) he die hait, doe sal ich eme helpen und raeden, weder alle degene de im hinderen wulden an allen sinen eren, wurdden; und so wat der selve mijn lieve gnedige herre der cuenninck angrijffet, dat sol ich eme helpen zu beherden getruwelich und sy an wat sachgen dat weer, nyet uzgescheiden, mit all mijner macht als vurg. steit. Ouch so sall derselve mijn gnedige lieve herr der coeninck mechtig sijn des rechten bij eme zo bliven. In orkonde diess brieffs versiegelt mit meiner segele, de gegeven is zo Colne des donrestaichs nae onser liever Vroewentage Conceptione in den jaeren as man schreiff dusent drie hondert drie und eichtzich na Goedes geburth. Inde dependebat flavum sigillum. Naar een afschrift der XVIIe eeuw. Algemeen Rijksarchief te Brussel, Rekenkamer reg. no. 36, fo. 683. |
|