Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 48

[p. 146]

Visitatie-verslagen van de Johanniter-kloosters in Nederland (1495, 1540, 1594),
Medegedeeld door Dr. E. Wiersum en Mr. A. Le Cosquino de Bussy.

De weg, waarlangs de hier volgende visitatie-teksten van 1495, 1540 en 1594 tot het licht der Bijdragen en Mededeelingen zijn gekomen, is gegaan over verschillende, zoo algemeene als partiëele bedenkingen, die nochtans, hoe dreigend zij somwijlen oprezen, onder een nadere beschouwing steeds bleken ineen te schrompelen en gevaarloos te zijn; zij hebben niet vermocht ons geloof, dat wij met de uitgaaf een goed en nuttig werk zouden doen, te schokken. Dit ontneemt ons natuurlijk niet de verplichting om van deze onze opinie verantwoording af te leggen; voldoende aan dien plicht zullen wij dan tevens gelegenheid vinden eenige mededeelingen te doen, die wij tot des lezers inleiding of tot onze rechtvaardiging noodig achten.

Van onze overleggingen ziethier dan de eerste: de handschriften, die wij afdrukken, zijn geenszins door ons opgedolven, noch ook zijn wij het, die hun waarde hebben ontdekt. Hun bestaan in het archief der Arnhemsche Johanniter-kommanderij, thans bewaard ten Rijksarchieve in Gelderland, was bekend, en - wat zwaarder weegt - zij hebben reeds meermalen aan historici tot materiaal voor verhandelingen of publicatiën gediend. De heeren F.A. Hoefer en dr. J.S. van Veen legden de Geldersche gegevens dezer visitatiën ten grondslag aan hun (bovendien door verluchtingen bekorend) artikel over: De commanderieën der Orde van St. Jan in Gelderland, in de

[p. 147]

Bijdragen en Mededeelingen der Vereeniging ‘Gelre’ XIII (1910) pag. 277; dr. Van Veen alleen drukte de pericopen betreffende de kommanderij te Sneek af in de Vrije Fries XXI (1913) pag. 211; ten slotte heeft dr. mr. S. Muller Fz., toen hij in zijn bekend opstel over: De Johanniters in Nederland (Onze Eeuw 1918 I pag. 28, 129) een meer pan-noordnederlandsche aandacht aan de Orde wijdde, niet verzuimd van deze verslagen een even naarstig als scherpzinig gebruik te maken. Zeker mogen wij niet nalaten in onze inleiding naar het belangrijk werk van de geleerde auteurs te verwijzen en hun de eer te bieden, die hun deswege toekomt. Maar dat zij daarmede de uitgaaf van de teksten hebben overbodig gemaakt, zal niemand beweren, zullen ook zij in trouwe niet hebben gedacht. Heeft in het algemeen reeds een tekstuitgaaf een meer duurzame beteekenis dan de verhandeling, die bij den voortgang van het historisch weten (die zij zelve, se terens dum prodest, bevordert) ras veroudert, deze teksten behelzen bovendien een schat van belangwekkende bijzonderheden, die in een samenvattende behandeling geen of slechts een verscholen plaats konden vinden en die toch de geschiedschrijver nader en uit eigen aanschouwing wil kennen en op haar waarde proeven.

Bij deze, nu ontzenuwde, bedenking sloot zich aanstonds een tweede aan: konden wij zeker zijn, dat die nadere aanschouwing niet reeds mogelijk was, m.a.w. dat de teksten niet al waren uitgegeven? Weliswaar konden wij veilig aannemen, dat de onderhavige Arnhemsche hss. nog niet waren gepubliceerd; immers het moest ondenkbaar heeten, dat een dusdanige publicatie noch aan ons, noch aan het bestuur van het Historisch Genootschap, noch zelfs ten Rijksarchieve in Gelderland bekend ware geworden. Voor de visitatiën van 1540 en 1594 kon dit negatief argument ons volstaan; ten aanzien van die van 1495 evenwel mochten wij ons daarop niet te ruste leggen; wij hadden een gegronde reden de mogelijkheid te veronderstellen, dat zij buiten de grenzen in min of meer volledigen vorm reeds in het licht was gezonden. De visitatie toch van 1495 werd niet alleen hier te lande,

[p. 148]

doch in het geheele gebied van de Duitsche Tong der Orde ondernomen, en het verslag, dat ons is overgeleverd en dat slechts op de Hollandsche kommanderijen (met uitzondering van de Groningsche) betrekking heeft, is dan ook een uittreksel uit het algemeen verslag; ‘infrascripta visitatio commendarum de Traiecto, de Harlem, de Arnhem - zegt de afgevende en waarmerkende Grootmeester - extracta fuit ex volumine visitationum generalium commendarum venerandi Prioratus nostri Alemaniae factarum de anno 1495 in nostra cancellaria conservato’.

Het origineel berustte dus in de kanselarij van den ten tijde dezer visitatie op Rhodus, ten tijde van dit afschrift op Malta en thans bij deze uitgaaf te Rome resideerenden Grootmeester. Had het daar nimmer een uitgever gevonden? En verder: de prior van Duitschland had zeker een bij uitstek groot belang om de uitkomsten van de visitatie in zijn ressort te kennen; zou hij niet een volledig afschrift hebben ontvangen voor zijn kanselarij en zou ook dit afschrift in het vruchtbaar Duitschland nooit tot de pers zijn gekomen? Wij moesten dit onderzoeken en wendden ons derhalve tot het Johanniter Hauptarchiv te Heitersheim in Baden, waar wij het archief van het Duitsche Prioraat meenden aan te treffen, en tot den Grootmeester te Rome met de vraag, of het verslag van 1495 in ms. of druk bekend was. Wij twijfelden niet, of een afdoend antwoord zou ons geworden; was niet in de Orde de archiefzorg van oudsher een voorwerp van de allerhoogste belangstelling geweest?¹⁾.

1) Zie het statuut van den Grootmeester Claude de la Sangle (1553-1557): Nous enjoignons à chaque Prieur à peine de perdre une année des revenus de son Prieuré, applicable au Trésor, de destiner un lieu sûr dans la principale et la plus honorable maison de son Prieuré et de la Châtellenie d'Emposte, ou ailleurs, s'il leur paroît plus sûr et plus commode, pour faire une archive, tant à leurs dépens qu'à ceux des Commandeurs, dans laquelle on enfermera tous les privilèges, titres, actes et bulles autentiques, tant des Prieurez et Châtellenie d'Emposte, que des Commanderies et Bénéfices qui sont situez dans leur étendue, et que les Commandeurs des dites Commanderies, qui en ont entre les mains, seront obligez de les remettre dans l'Archive, à quoi faire ils seront contraints par les Prieurs et le Châtelain d'Emposte par la saisie de leurs revenus, qui seront appliquez au Trésor, jusqu'à ce qu'ils ayent obéi. Les Commandeurs pourront seulement en retenir des copies. (De Vertot, Histoire des chevaliers hospitaliers de St. Jean de Jérusalem IV 2 pag. 170.)

[p. 149]

Een bittere ontgoocheling wachtte ons. De vragen, die wij onschuldig waanden, zwierven van plaats tot plaats en vonden het antwoord niet; de geadresseerden konden het niet geven en die zij te hulp riepen, evenmin. Zoo werd de brief naar Heitersheim beantwoord door het Gen. Landesarchiv te Karlsruhe met een nescio en een verwijzing naar het St. Georg-Ordensarchiv te München; zoo kwam op onze derwaarts gerichte vraag het bescheid, eveneens negatief, van het Bayer. Hauptstaatsarchiv. Kort na dit troosteloos resultaat ontvingen wij door bemiddeling van het Genootschapsbestuur en het Nederlandsch Instituut te Rome het antwoord van den Grootmeester, hetwelk met de uit tweeërlei hoofde verrassende tijding kwam, dat Zijn Hoogheid het gezochte volumen niet in Haar archief had en voor verdere inlichtingen meende te moeten verwijzen naar .... het Johanniter Hauptarchiv in Heitersheim.

Dit alles was vreemd en niet bevredigend, maar voor ons sprak het een taal van voldoende duidelijkheid. In het brandpunt van onze nieuwsgierigheid was de vraag gelegen, of het verslag dezer visitatie reeds was uitgegeven, en hierop hadden wij het antwoord verstaan; nu een dergelijke publicatie aan geen der vorengenoemde autoriteiten op archiefgebied en in de Orde zelf bekend was, moesten wij aannemen, dat zij niet bestond. En daarmede was ook de tweede bedenking overwonnen; wij hadden de overtuiging gekregen, dat wij zonder schennis van de wet des Genootschaps, die het herdrukken van elders gepubliceerde bronnen verbiedt, de visitatie van 1495 in het licht konden zenden.

Daarmede was een schoone trits geformeerd; de achtereenvolgende berichten van 1495, 1540 en 1594 geven een belangwekkend beeld van den toestand der Nederlandsche Johanniters voor en na de Reformatie; het laatste verslag is te meer merkwaardig, omdat het mede verhaalt van de door de visitatoren op last van den Grootmeester

[p. 150]

ondernomen pogingen om in deze hervormde gewesten de katholieke Orde te handhaven en voor haar de bescherming van de wereldlijke overheid in te roepen als voor een algemeen christelijke instelling, gewijd aan de verdediging van de christenheid tegen de ongeloovigen en verheven boven de sectarische verdeeldheid binnen die christenheid zelve. En toch: ondanks deze aantrekkelijkheden konden wij nog niet tot publicatie besluiten, aleer wij hadden afgerekend met een derde bedenking, of liever groep van bedenkingen, gelegen in den inhoud der visitatiën en den euvelen staat van haar overlevering. Voor haar vragen wij thans de aandacht.

Vooreerst wat de materie betreft: het onderzoek is niet immer even uitgebreid. Naar de onroerende goederen en de jaarlijksche lasten vragen alle visitatoren, en die van 1540 zijn daarmede tevreden. In 1495 en 1594 echter wordt ook belangstelling getoond voor het bezit aan roerend goed, huisraad en paramenten; in het laatstgenoemd jaar wijden de visitatoren nog bovendien hun aandacht aan de ‘mores’ van balier, kommandeurs en conventualen. Tusschen de drie visitatiën heerscht alzoo een zekere onevenwichtigheid, die natuurlijk niet nalaat aan haar gezamenlijke beteekenis eenige afbreuk te doen.

Schadelijker nog is een uitwendig euvel: de gebrekkige staat, waarin deze verslagen ons zijn overgeleverd. De hss. in het archief der Arnhemsche kommanderij¹⁾ zijn niet de origineele verslagen; dat van 1594 is een gelijktijdig of althans niet veel jonger afschrift, niet onberispelijk, edoch bruikbaar; die van 1495 en 1540, één graad verder van de origineelen verwijderd, zijn uit de eerste

1) Hoe zij daar zijn gekomen, is ons niet bekend. De Rijksarchivaris in Gelderland (wien wij voor deze en vele andere inlichtingen, inzonderheid naamsverklaringen, oprechten dank weten) gaf ons als zijn meening te kennen, dat een onderzoek daarnaar in het verder archief te omslachtig en te weinig kansrijk zou zijn om te worden ingesteld. Ook uiterlijke teekenen op de stukken zelf geven geen aanwijzing. Aangezien de afschriften uit denzelfden tijd dateeren, is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat zij gezamenlijk of althans naar één gemeenschappelijke aanleiding aan de Arnhemsche kommanderij zijn toegezonden.

[p. 151]

helft der 17^e eeuw dateerende¹⁾ kopieën van authentieke afschriften. Wij moeten aannemen, dat deze authentieke afschriften de oorspronkelijke verslagen getrouwelijk hebben weergegeven; maar de niet authentieke kopieën, die weer daarnaar werden vervaardigd en die alleen te onzer beschikking staan, zijn bepaaldelijk en bovenmate slecht. Vermoedelijk zijn de kopiisten ongeletterde vreemdelingen geweest, volkomen onbekend èn met het latijn, de voertaal dezer visitatiën, èn met de hollandsche plaatsnamen; in de stage worsteling met deze voor hen exotische machten hebben zij onophoudelijk het onderspit gedolven. Ons brachten zij daarmede in een editoriale moeilijkheid. Immers de overtalrijke corrupte plaatsen konden wij in psychologischen zin niet aanmerken als schrijffouten, die wij zwijgend mochten verbeteren; wij waren derhalve eigenlijk verplicht geweest deze plaatsen in den tekst letterlijk over te nemen en dan eerst in even zoovele noten te corrigeeren, doende aldus wat (naar een in dit periodiek bekende onderscheiding) des conscientieusen uitgevers en niet des knaaps is. Nochtans, wij zijn zoo verstandig en den lezer welgezind geweest in dezen de voetsporen van den gesmaalden knaap te drukken, en hebben al wat bedorven was (met uitzondering alleen van de eigennamen, die wij ook in hun meest verhaspelde spelling meenden te moeten eerbiedigen), zooveel mogelijk en zonder daarvan verantwoording af te leggen verbeterd²⁾.

1) Het afschrift van 1495 is zeker jonger dan 1623; de authentieke kopie, waarnaar het werd genomen, is afgegeven door den Grootmeester Antonius de Paula, die in dat jaar aan het bewind kwam († 1636.)

2) Hoezeer, ter vermijding van een verwarrende omslachtigheid en van een al te vruchtbare notenkweek, deze methode boven die van den conscientieusen uitgever verkieslijk was, moge blijken uit het navolgend lijstje, dat enkele markante, hier en daar gegaarde feilen vermeldt, en dat wij, indien verlenging noodig ware, zonder moeite zouden kunnen vermenigvuldigen:
ciptu voor: ciphi.
bravator voor: braxator.
opjudum voor: oppidum.
punitis voor: punctis.
cena voor: cera.
advenient alteri preceptori voor: adveniente altero preceptore.
arrenditam voor: arrendatum.
(septem ecclesias parrochiales) vocante una coram voor: vacante una earum.
prae senceret voor: praesentaret.
pro ut valorum voor: potest valorem.
exdixit voor: et dixit.
moram voor: meram.
pro ratas voor: paratas.
(solvunt) decem selandam (possibilitatem) voor: dotem secundum.

[p. 152]

Maar wij deden het met de volmondige erkenning, dat het niet zonder detriment van de waarde onzer publicatie kon geschieden.

De derde schadepost, die naar ons oordeel tevens de laatste en zwaarste is, wordt ons bezorgd door het verslag van 1540, welks handschrift naast het vitium der onnauwkeurigheid ook dat der onvolledigheid in zich draagt. Dit ms., in- en uitwendig van een bijzondere samenstelling en dientengevolge, anders dan de kopielijke overleveringen van 1495 en 1594, een nadere beschrijving vereischend, bestaat uit twee afzonderlijke katerns, elk met een eigen folieering en elk bevattend een aantal extracten uit een algemeen verslag, van welke extracten weer ieder betrekking heeft op één der bezochte kommanderijen. Van die beide katernen is één gewijd aan de visitatiën van de drie nonnenkloosters in Groningen, het ander aan die van de huizen in of bij Harderwijk, Harmelen, Middelburg, Kerkwerve en Sneek. Mitsdien ontbreken de verslagen betreffende de Utrechtsche balije zelve en de kommanderijen te Ingen, Buren, Oudewater, Waarder, Wemeldingen, Haarlem, Arnhem en Nijmegen. De beide laatstgenoemde huizen, die niet tot het ressort van den Utrechtschen Balier noch tot het wereldlijk gebied van Karel V behoorden, zijn misschien buiten deze visitatie gebleven; in ieder geval is het onaannemelijk, dat de andere hierboven genoemde conventen niet zouden zijn bezocht, en hun ontbreken te dezer plaatse moet dan ook zonder twijfel aan een leemte in ons afschrift worden toegeschreven. Ten overvloede blijkt in de bewaarde extracten nimmer van een aanvang van de werkzaam-

[p. 153]

heden der visitatoren; overal, waar zij verschijnen, heeten zij ‘procedentes in sua commissione’. Dat Waarder is bezocht, laat zich zelfs met stelligheid afleiden uit de aanteekening onder het extract betreffende Harmelen.

Wij kunnen dit gemis natuurlijk niet zonder bejammering laten, maar misschien behoeven wij het niet onherstelbaar te achten; de kans, dat uit eenig archief of handschriften-collectie hetzij het volledig verslag hetzij één of meer der thans ontbrekende extracten te voorschijn treden, schijnt ons niet uitgesloten.

De opgesomde gebreken achten wij waarlijk niet gering, maar zij konden ons toch niet bewegen van de uitgave af te zien. Wat bewaard is gebleven is, ook in den staat, waarin het tot ons is gekomen, lichtend genoeg en laat zich door de gesignaleerde vlekken niet verduisteren. Ook de derde bedenking, die ons in den weg was getreden, had ruim baan gemaakt.

De wel bewaarde extracten van dit verslag van 1540 hebben ons nog een bijzondere zwarigheid geboden; zij bevatten op een plaats, die wij slechts bij gissing kunnen bepalen, een schrijffout, die wij dan ook slechts gissenderwijs kunnen verbeteren. Het geval vraagt eenige toelichting.

De visitatoren van 1540 mogen, gelijk boven reeds werd gezegd, in hun belangstelling ietwat beperkt zijn geweest (hetgeen trouwens kan zijn voortgevloeid uit de hun verstrekte opdracht), hun mag de loftuiting niet worden onthouden, dat zij zich van hun taak hebben gekweten met de toewijding, die in het algemeen aan een kanonieke visitatie toekwam. In tegenstelling tot hun ambtgenooten van 1495 en 1594, die zich in Utrecht nestelden en derwaarts ter ondervraging de dependente kommandeurs ontboden, wier inlichtingen zij aldaar niet of slechts ten deele konden controleeren, - trokken de heeren van 1540 zelf naar de huizen, die zij moesten en ter plaatse ook het best konden visiteeren. Hun itinerarium dan zou volgens onze extracten moeten luiden:

19 Juni	Middelburg.
30 Juni	Kerkwerve.
30 Juni	Sneek.

[p. 154]

3 Juli	Warfum.
5 Juli	Wijtwert.
9 Juli^1)	Oosterwierum.
14 Juli	Harderwijk.
18 Augustus	Harmelen.

Hier ievers schuilen natuurlijk één of meer fouten; zelfs de rapste zestiende-eeuwer kon niet op één dag bezig zijn in Kerkwerve en in Sneek, en deze blijkbaar in bezadigd tempo reizende heeren konden evenmin binnen vier dagen van Kerkwerve naar Warfum komen. Welke datum of data als onjuist moeten worden gegispt, is langs palaeographischen weg niet op te lossen; het is een vraagstuk van pas- en meetkundigen aard, waarvoor verschillende solutiën denk- en verdedigbaar zijn. Ons vernuft wordt het meest bekoord door de veronderstelling, dat de datum van Kerkwerve onjuist is afgeschreven en dat deze in stede van trigesima moet worden gelezen: tercia decima. Het itinerarium (al mist het begin en slot, welke perioden derhalve voor aanvullende gissingen open blijven) krijgt aldus een volkomen aannemelijken glimp; de spatie tusschen Kerkwerve en Middelburg (13-19 Juni) kan dan gebruikt zijn voor het bezoek aan Wemeldingen, terwijl na Harderwijk (14 Juli) de visitatie werd voortgezet in de nog niet bezochte huizen, waaromtrent alleen het verslag van Harmelen (18 Aug.) is bewaard.

Ondanks de boven gesignaleerde gebreken, die aan het overgeleverd materiaal kleven, achten wij het dus ter publicatie overwaardig. Wij zetten het met vertrouwen den vaderlandschen geschiedminnaar voor en zullen tevreden zijn, als hij dezelfde gunstige verhouding van licht en duister, die de tekst vertoont, ook wil opmerken in de uitgaaf, die wij aan denzelve hebben bereid, en waarvan hij tenminste moge getuigen, als een vergenoegd visitator in een bloeiend Johanniter-klooster: in necessariis bene et sufficienter provisa.

E.W.

A. de B.

1) Het afschrift leest: Junii, hetgeen een onbetwistbare schrijffout is; de hier gegeven verbetering behoeft geen pleitrede.

[p. 155]

I. Visitatie van 1495.

⁺ Frater Antonius de Paula, Dei gratia sacrae Domus hospitalis Sancti Joannis Hyerosolimitani et militaris Ordinis Sancti Sepulchri Dominici magister humilis pauperumque Jesu Christi custos¹⁾, universis et singulis presentes nostras literas visuris, lecturis et audituris salutem. Notum facimus et in verbo veritatis attestamur, qualiter infrascripta visitatio commendarum de Traiecto, de Harlem, de Arnhem extracta fuit ex volumine visitationum generalium commendarum venerandi prioratus nostri Alemaniae factarum de anno millesimo quadringentesimo nonagesimo quinto in nostra cancellaria conservato, quamquidem visitationem in hanc publicam formam redigi et extrahi jussimus, ut ubique, tam in juditio quam extra, eidem plena et indubitata fides adhibeatur, cuius tenor est qui sequitur, videlicet:

+ (fol. 1)

1) Zie over hem pag. 151 noot 1. Als Hoefer en v. Veen hem Antonius de Porta en den visitator noemen (op cit. pag. 286), zijn zij het slachtoffer van een lapsus.

Traiectum.
Praeceptoria.

Die secundo mensis Augusti 1495 intrarunt domini visitatores praeceptoriam aut cameram prioralem in Trajecto, in qua est praeceptor venerabilis frater Alexander de Roij, cappellanus Ordinis Sancti Joannis, bailius Traiectensis.

Die vero tertia domini visitatores visitaverunt membrum in Ingen et membrum in Buren.

Die quinta eiusdem domini visitatores prestarunt juramentum praedicto domino praeceptori ad informandum eos de quesitis per ipsos in quantum sibi innotuit.

Primo domus dictae praeceptoriae est magna et bona, lapidea, situata intus civitatem Traiectensem et pulchro viridario. Habet ecclesiam magnam, pulchram, intitulatam⁺ sub vocabulo Sanctae Catharinae Virginis; habet novem

+ (fol. 1 vs.)

[p. 156]

altaria, quorum sex sunt consecrata et tria sunt nova; consecratorum altarum est unum in honore Sancti Joannis, secundum in honore Apostolorum, tertium Sancti Bartholomei, quartum Beatae Mariae Virginis, quintum Undecimmillium Virginum, sextum Sancti Nicolai.

Sequntur bona ecclesiae.

Item calices argentei deaurati octo cum eorum patenis. Item nova monstrantia magna argentea deaurata. Item duo thuribila argentea magna. Item patena argentea una ad dandum pacem deaurata. Item fibulae tres magnae et argentee deauratae pro ceremonia capparum. Item duae monstraicolae argentee parvae, quarum una est deaurata. Item ciborium unum argenteum. Item ampulae duae argentee pro servitio missarum. Item capes setae rubre et bleu sex ornatae nolis argenteis. Item capes setae diversarum¹⁾ colorum quinque. Item vestes leniteacae setae diversarum colorum septem. Item casulae diversarum colorum setae septem. Item casulae diversarum colorum panni et setae antiquae viginti. Item candelabra aerea sex. Item in aliis necessariis ecclesia est bene provisa. Item missalia octo. Item gradualia quinque. Item antiphonales quinque. Item psalteria quinque. Item lectionalia duo. Item breviarium unum.

Item in dicta praeceptoria sunt pro nunc temporis octo cappellani, quorum nomina sunt: frater Alexander de Roij praeceptor, frater Gervasius de Someren prior ecclesiae, frater Bartolus de Stelant, frater Cornelius Stal, frater Joannes de Gouda, frater Bernardus de Duffen, frater Henricus de Harlem, frater Gosvinus de Novimagio. Dicti capellani tenentur omni die cantare unam missam et legere quatuor missas omni die et cantare omnes horas canonicas nocte dieque.

Nota: ante guerras, quae inceperunt anno LXXXI inter regem Romanorum et venerandum dominum D(avidem) episcopum Traiectensem, quamdiu ipse

1) Dezen door den afschrijver staag gehandhaafden vrouwelijken naamvalsvorm bij een mannelijk woord willen ook wij eerbiedigen.

[p. 157]

dominus rex obsedit civitatem Traiectensem, fuerunt⁺ in dicta preceptoria capellani duodecim et diaconi duo; illo anno ad mitigandum expensas fuerunt transmissi quatuor capellani et duo diaconi in alias Ordinis domos propter damna passa in destructione bonorum et possessionum praeceptoriae et membrorum suorum in tribus annis. Ergo pervenit preceptoria in magnum debitum et paupertatem, et hoc quia ipse guerrae durarunt annis quatuor. Informantur domini visitatores per ipsum preceptorem ad omne minus necessarium fore habere capellanos duodecim ad divina celebranda predicta, quod tamen domini visitatores remittunt ad reverendissimum dominum Cardinalem Rhodij Magistrum, et non taxarunt nisi capellanos septem, quos reperiunt ultra dominum preceptorem.

⁺ Item preceptoria habet undecim membra: unum in Buren, distat a preceptoria (spatio) sex horarum itineris; secundum in Aldenewater¹⁾, distat a preceptoria spatio sex horarum itineris; tertium in Hermelen²⁾, distat a preceptoria spatio itineris quatuor horarum; quartum in Werder³⁾, distat a preceptoria spatio octo horarum itineris; quintum in Wermelingen⁴⁾, distat a preceptoria spatio dierum trium itineris; sextum in Ingen, distat a preceptoria spatio octo horarum itineris.

Item dicta preceptoria habet tria membra, quae sunt conventus: unum in Valle Sancti Johannis⁵⁾, distat a preceptoria spatio unius diei itineris; secundum in Frisia, vocatur Sneck⁶⁾, distat a preceptoria spatio trium dierum itineris; tertium in Kirchewerff⁷⁾ in Zelandia in terra Walcaria⁸⁾, distat a preceptoria spatio dierum quatuor itineris et est conventus monialium.

+ (fol. 2)

+ Nota XI membra.

1) Oudewater.

2) Harmelen.

3) Waarder.

4) Lees: Weemelingen = Wemeldingen.

5) St. Jansdal of 's-Heerenloo bij Harderwijk.

6) Sneek.

7) Kerkwerve.

8) Lees: Walacria = Walcheren.

[p. 158]

Item preceptoria in Harlem etiam est membrum preceptorie aut camerae, tamen separatum a preceptoria per bullas Rhodianas; distat a preceptoria spatio itineris unius diei.

Item aliud membrum vocatur Middelbeurch¹⁾ in partibus Zelandie.

1) Middelburg.

Sequntur bona domus.

Item in dicta preceptoria sunt lecti viginti quatuor⁺ cum eorum necessariis; in aliis necessariis est domus bene et optime provisa.

+ (fol. 2 vs.)

Sequntur cleijnodia pitantiae preceptoriae.

Item taxiae argentee viginti octo. Item becheria argentea decem et octo. Item duo becharia argentea cum coopperturis argenteis. Item duo becharia argentea cum pedibus. Item becheria parva argentea duodecim. Item anfra una argentea parva. Item anfra una facta de nuce indaico ornata argento. Item ciphi quatuor lignei ornati argento. Item cocleria argentea duo ad usum confectionum. Item scutella una argentea. Item cocleareorum argentea viginti quatuor. Item taxia argentea una parva. Item becherium argenteum unum parvum. Item duo anfrae argentee parve ad usum ministrandi aquam. Item salaria argentea duo.

Item dicta preceptoria habet in latere domus hospitale unum, in quo ex antiqua consuetudine acceptarit²⁾ infirmi, cuiuscunque etiam infirmitatis infecti sunt, preter leprosi.

⁺ Ad sciendum monetam currentem in Traiecto, valorem frumentorum et quantitatem mensurarum: Item duodecim meitgin faciunt unum stuber. Item viginti octo stuber faciunt unum florenum Rhenensem in auro. Item modium unum tritici valet omnibus annis florenum unum in auro. Item modium unum siliginis valet omnibus annis stuber viginti. Haec constarunt dominis visitatoribus per informationem domini praeceptoris medio eius juramento.

2) Lees vermoedelijk: acceptantur.

+ Nota.

[p. 159]

Sequntur introitus pecuniarum.

Item dicta preceptoria habet omni anno ex locatione^+ septem domorum et undecim camerarum intus civitatem Traiectensem de diversis personis florenos septuaginta stuber viginti quinque	LXX-XXV.
Item preceptoria fecit aedificare unam domum intus civitatem Traiectensem, de qua habebit omni anno florenos quinque stuber duo	V-II.
Item dicta preceptoria habet omni anno ratione census ficti minuti de domibus intus civitatem Traiectensem florenos quinque stuber sex	V-VI.
Item dicta preceptoria facit cultivare in loco Sculpen^1) jucharos^2) agri sexdecim; quando locarentur, valerent omni anno florenos undecim stuber duodecim	XI-XII.
Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Johanni Reijers in Schulpen ratione jucharorum duodecim agrorum florenos septem stuber viginti	VII-XX.
Item dicta preceptoria habet omni anno de^3) diversis personis in dicto loco Schulpen racione agrorum et pascuum florenos triginta unum stuber duodecim	XXXI-XII^4).
Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Theodorico Johannis in Vestbruck^5) ratione pascuarum florenos sex stuber duodecim	VI-XII.
Item dicta preceptoria habet omni anno a Egidio Jacobi in Achttenhoven^6) racione pascuarum florenos triginta	XXX.
Item preceptoria habet omni anno in loco dicto Achtenhoven de diversis personis racione terrarum cespitum, id est to(r)fflandt, florenos auri quadraginta novem stuber tria	XXXXVIIII-III.
Item dicta preceptoria habet omni anno de diversis personis in dicto loco Oistveen ratione terrarum cespitum (torff) florenos centum et quinque stuber septem	CV-VII.

+ (fol. 3)

1) Schulpen onder Achttienhoven.

2) Onverandelijk wordt de ons nieuwe variant ‘jucharus’ voor ‘jugerus’ gebezigd.

3) Het hs. heeft: in.

4) Het hs. heeft: XXI.

5) Westbroek.

6) Achttienhoven.

[p. 160]

Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Alberto de Eist in Overlancbrouch ratione agrorum florenos quatuor stuber octo	IIII-VIII.
^+ Item dicta preceptoria habet omni anno in loco Cotten^1) de diversis personis racione census agrorum florenos quinquaginta sex stuber octo mijttgin sex	LVI-VIII-VI.
Item dicta preceptoria habet de diversis personis in villis Odik, Holten^2), Schalckwick et Twad^3) ratione agrorum florenos tresdecim stuber sex mitgin sex	XIII-VI-VI.
Item dicta preceptoria habet omni anno in loco Tollenstige^4) de diversis personis ratione census agrorum et pascuarum florenos quadraginta octo stuber undecim	XXXXVIII-XI.
Item dicta preceptoria habet omni anno in parochia Burkirch^5) et Galenkop de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos octuaginta septem stuber quatuordecim	LXXXVII-XIIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno de diversis personis in Juetfaij^6) ratione census agrorum et pratorum florenos decem et novem stuber viginti tres	XVIIII-XXIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno de diversis personis in Merkirch^7) et Juerkom^8) ratione jucharorum agri XXXXVIII florenos triginta quatuor stuber octo	XXXIIII-VIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno in locis Langenrack et Poelwijck de diversis personis ratione census agrorum florenos quinque stuber octo	V-VIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno in Aldenwater

+ (fol. 3 vs.)

1) Koten.

2) Houten.

3) Lees: Twal (= Tul en 't Waal).

4) Tolsteeg in de vrijheid van Utrecht.

5) De Buurkerk in Utrecht, welker parochie zich naar het westen uitstrekte.

6) Jutphaas.

7) Meerkerk.

8) Gorinchem.

[p. 161]

de diversis personis ratione census et pascuarum florenos quinquaginta quatuor stuber septem mijtgin novem	LIIII-VII-VIIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno in Werderer^1) de diversis personis ratione census et pascuarum florenos septuaginta octo stuber septem	LXXVIII-VII.
Item dicta preceptoria habet omni anno in villa Camerick de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos quindecim stuber sex	XV-VI.
^+ Item dicta preceptoria habet omni anno in villa Werden^2) ratione census agrorum et pascuum florenos triginta tres stuber undecim	XXXIII-XI.
Item dicta preceptoria habet omni anno in villa Hermelen de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos centum et octuaginta quatuor stuber viginti quatuor mijttgin sex	CLXXXIIII-XXIIII-VI.
Item preceptor facit cultivare in villa Hermelem jucharos agri 103, qui si locarentur valerent preceptoriae omni anno florenos sexaginta sex stuber sex	LXVI-VI.
Item dicta preceptoria habet in Cattenbrouck jucharos agri 36, qui si locarentur valerent omni anno preceptoriae florenos duodecim stuber viginti quatuor	XII-XXIIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno in Lopeck de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos triginta novem stuber viginti sex mijtgin sex	XXXVIIII-XXVI-VI.
Item dicta preceptoria habet omni anno in villa Jarsvelt de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos tres stuber viginti quinque mijttgin sex	III-XXV-VI.
Item dicta preceptoria habet omni anno in IJsselstein de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos viginti septem stuber tresdecim	XXVII-XIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno in Betzkop^3)

1) Waarder.

+ (fol. 4)

2) Lees vermoedelijk Werder (= Waarder). Tegen een verklaring als Woerden (waar het convent ook land bezat - zie pag. 167) schijnt de qualificatie als villa zich te verzetten.

3) Benschop (zie volgende noot).

[p. 162]

de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos quinquaginta tres stuber viginti unum	LIII-XXI.
Item preceptor habet in Benschop^1) jucharos agri viginti tres, qui cultivantur, sed quando locarentur valerent preceptoriae omni anno florenos duodecim stuber novem	XII-VIIII.
^+ Item dicta preceptoria habet omni anno in Poelsbrouck^2) de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos quadraginta quatuor stuber viginti duo mijttgin sex	XXXXIIII-XXII-VI.
Item dicta preceptoria habet omni anno in Montfort de diversis personis ratione census agrorum et possessionum florenos triginta stuber octo	XXX-VIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno in Vloten^3) de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos nonaginta quinque stuber viginti mijtgin sex	LXXXXV-XX-VI.
Item dicta preceptoria habet in Vloten jucharos 159 pascuum, valent omnibus annis florenos centum quinquaginta novem	CLVIIII.
Item dicta preceptoria habet in Marsem^4) de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos quinquaginta stuber viginti	L-XX.
Item dicta preceptoria habet in Broekelen^5) de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos decem et novem stuber viginti quatuor mijttgin sex	XVIIII-XIIII-VI.
Item dicta preceptoria habet omni anno in locis Loenen, Apcau, Horst^6), Werde^7), Riswick, Hostrick^8) de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos duodecim stuber novem	XII-VIIII.

1) Verbeterd uit: Belzkop.

+ (fol. 4 vs.)

2) Polsbroek.

3) Vleuten.

4) Maarsen.

5) Breukelen.

6) Waarschijnlijk: Nederhorst.

7) Dit zou Woerden kunnen zijn; mogelijk echter ook: Waarder.

8) Haastrecht?

[p. 163]

^+ Item dicta preceptoria habuit omni anno de preceptore in Buren florenos auri quinquaginta ratione arrendationis membri in Buren, sed quia domus dicti membri et ecclesia sunt penitus destructae, ergo preceptor in Traiecto in tribus annis nihil habuit pro dicta arrendatione, nec sperat in futuris temporibus consequi plus quam florenos triginta.	XXX.
^+ Item preceptoria habet omni anno ratione arrendationis membri Aldenwater florenos quatuordecim stuber octo	XIIII-VIII.
^+ Item preceptoria habet omni anno ratione arrendationis membri in Hermelen florenos decem et septem stuber septem	XVII-VII.
^+ Item dicta preceptoria habet omni anno ratione arrendationis membri in Werderer pro arrendatione florenos viginti stuber viginti	XX-XX.
^+ Idem dicta preceptoria habet omni anno ratione arrendationis membri in Wemeldingen florenos quadraginta duo stuber viginti quatuor	XXXXII-XXIIII.
^+ Item dicta preceptoria habet omni anno ratione arrendationis membri in Inghen florenos centum	C.
^+ Item dicta preceptoria habet omni anno ratione arrendationis membri Vallis Sancti Johannis florenos quadraginta	XXXX.
^+ Item dicta preceptoria solebat habere ratione arrendationis membri in Kirchenberff florenos decem et septem et stuber quatuor, sed presens pre(ceptor) et certi sui antecessores nihil habuerunt longis temporibus et modo etiam nihil habet presens preceptor in Traiecto.
^+ Item dicta preceptoria habet omni anno ratione arrendationis membris in Schneeck florenos quinquaginta	L.
Item dicta preceptoria habet omnibus annis ratione offertorii et oblationum florenos viginti	XX.
Item dicta preceptoria habet in diversis locis de diversis personis ratione census libras cere XXVI, valet quaelibet libra omnibus annis stuber IIII, faciunt florenos tres stuber viginti	III-XX.

Sum(m)a floreni M VIIII^CXXXXIII st. XII mijtt. VII.

+ Buren mem.

+ Aldenwater mem.

+ (fol. 5) Hermelen mem.

+ Werderer mem.

+ Wemeldingen mem.

+ Enghen mem.

+ Vallis S^ti. Johannis mem.

+ Kirckberff mem.

+ (Schneeck mem.)

[p. 164]

Introitus tritici.

Item dicta preceptoria habet omni anno de ficto minuto de diversis personis in Coten ratione census agrorum modia XXXV et quodlibet modium valet omnibus aunis florenum unum in aurum, sic dicta modia 35 valent florenos triginta quinque

XXXV.

Introitus siliginis.

Item dicta preceptoria habet omni anno de diversis personis in locis Oijstwen^1), Binckel^2) et Doren^3) ratione census agrorum modia XXXXIIII et quodlibet modium^+ valet omnibus onnis stuber XX, sic dicta modia 44 valent florenos 31 stuber 22

XXXI-XXII.

Summa summarum omni introitum pecuniarum et frumentorum reductorum in pecunias floreni auri II^MX stuber VI.

1) Oostveen.

2) Schrijffout voor: Ginckel?

3) Doorn.

+ (fol. 5 vs.)

Sequitur exitus pecuniarum.

Item preceptor dictae preceptoriae dat omni anno reverendo domino priori Alemaniae ratione arrendationis dictae preceptoriae aut camerae Traiectensi in auro florenos 200	CC.
Item preceptor tenetur dare pietancie Traiectensi ratione census unius agri florenos decem stuber viginti.	X-XX.
Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno diversis personis ratione census agrorum et pascuum in diversis locis situatis florenos decem	X.
Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno Bernardo Fries in Renen ratione debiti facti tempore reverendi quondam domini Johannis de Awe prioris Alemaniae^4) per suum locumtenentem fratrem Engelbertum Fries florenos quindecim	XV.
Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno Alberto

4) De Vertot (IV 3 pag. 199) noemt hem op het jaar 1469, zijn voorganger op 1466, zijn opvolger op 1486.

[p. 165]

Albertstein^1) in Traiecto ratione debiti facti tempore quondam reverendi domini Johannis Awe prioris Alemaniae florenos quindecim	XV.
^+ Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno Godfrido Verwer in Traiecto ratione debiti facto tempore reverendi domini Johannis Awe prioris Alemaniae florenos	VI.
Item dicta preceptoria tenetur dare cuidam Berthe Johannis in Amsterdam ratione debiti facti tempore quondam reverendi domini Johannis Awe prioris Alemaniae florenos quinque	V.
Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno hospitali in Cusa^2) ratione census ab antiquo florenos duodecim stuber quatuordecim	XII-XIIII.
Item dicta preceptoria habet in Sculpen jucharos agri et pascuum LXXVIIII et omnibus annis expenditur in reparatione (aggerorum) contra periculum maris pro quolibet jugero stuber quatuor, faciunt simul florenos auri undecim stuber octo	XI-VIII.
Item dicta preceptoria habet in Westbrouck certam quantitatem veen, scilicet campi ubi colliguntur cespites, qua pecia campi expenditur omnibus annis pro reparatione aggerorum propter periculum maris stuber viginti septem	XXVII.
Item dicta preceptoria habet in Achtenhoeven certam quantitatem agrorum et pascuum, ex quibus preceptoria habet omni anno ratione census scuta currentis monetae, et preceptoria dat omnibus annis pro angariis dictorum scutorum florenos septem stuber decem et septem	VII-XVII.
Item dicta preceptoria habet omni anno in Oistenbeen^3) supra agris et pratis scuta 128 et preceptoria solvit omnibus annis pro angariis ratione cuiuslibet scuti stuber 3, faciunt florenos sexdecim	XVI.

1) Albertssoen?

+ (fol. 6)

2) Kues aan den Moezel, geboorteplaats van den ook in het bisdom Utrecht bekend geworden Nicolaas van Cusa. Of hij tevens de schakel is tusschen de Utrechtsche Johanniters en het verwijderde hospitaal, is ons niet bekend.

3) Bedoeld is; Oostveen.

[p. 166]

Item dicta preceptoria habet omni anno ratione census modia siliginis 44 et preceptoria solvit omnibus annis ratione dictorum modiorum pro angariis florenos quatuor stuber decem mitgin sex	IIII-X-VI.
^+ Item dicta preceptoria habet in Overlanckbrouck jucharos agri XVI, ratione quorum preceptoria solvit omnibus annis pro angariis florenum unum stuber duodecim	I-XII.
Item dicta preceptoria habet in Coten jucharos agri et pratorum XXXV et preceptoria solvit omnibus annis pro angariis cuiuslibet juchari stuber 3, faciunt decem florenos stuber decem et septem mitgin sex	X-XVII-VI.
Item dicta preceptoria habet certam quantitatem agrorum in Houten, Schalckewijck et Twalen^1), ratione quorum solvit preceptoria omnibus annis pro angariis stuber 24 mitgin 6	XXIIII-VI.
Item dicta preceptoria habet in Tollenstegem jucharos agri et pratorum XXXXVII et preceptoria solvit omnibus annis ratione cuiuslibet juchari stuber III, faciunt florenos V stuber I	V-I.
Item dicta preceptoria habet in Buyrkirch jucharos agri et pascuum LXXXVI et solvit omnibus annis ratione angariae pro quolibet jucharo et conservatione stuber 3, faciunt florenum unum stuber 21	I-XXI.
Item dicta preceptoria habet in Merkirch jucharos agri et pratorum XXXXVIII et solvit omnibus annis pro angariis cuiuslibet juchari stuber VIII, faciunt florenos 13 stuber 20	XIII-XX.
Item dicta preceptoria habet in Hemmerlen^2) jucharos agri et pascuum 439 et preceptoria solvit pro reparatione cuiuslibet juchari omnibus annis causa periculi maris stuber VI, faciunt	LXXXXIIII-II.
Item dicta preceptoria habet in Langlack^3) jucharos agri et pascuum IIII½ et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber VI, faciunt stuber 27	XXVII.

+ (fol. 6 vs.)

1) Tull en 't Waal.

2) Lees: Hermelen.

3) Lees: Langrack.

[p. 167]

^+ Item dicta preceptoria habet in Poelwijck jucharos agri 6 et solvit omnibus annis ratione reparationis pro quolibet jucharo stuber VI, faciunt florenum unum stuber octo	I-VIII.
Item dicta preceptoria habet in Aldenwater jucharos agri et pascuum 115 et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber IIII, faciunt florenos 16 stuber 14	XVI-XIIII.
Item dicta preceptoria habet in Werder jucharos agri et pascuum 180 et solvit omnibus annis ratione cuiuslibet juchari pro reparatione stuber V, faciunt florenos 32 stuber 6 mitgin 6	XXXII-VI-VI.
Item dicta preceptoria habet in Camerick jucharos agri et pascuum 111 et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber V, faciunt florenos 9^1) stuber 12	VIIII^1)-XII.
Item dicta preceptoria habet in Wurden^2) jucharos agri et pascuum 117 et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber V, faciunt florenos 20 stuber 25	XX-XXV.
Item dicta preceptoria habet in Lopick jucharos agri et pascuum LXV et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet agri stuber VI, faciunt florenos 14 stuber 1	XIIII-I.
Item dicta preceptoria habet in Jaersfeldt jucharos agri et pascuum IIII et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber IIII, faciunt stuber 18	XVIII.
Item dicta preceptoria habet in Bents(c)hop jucharos agri et pascuum 109 et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber VIII, faciunt florenos 31 stuber 8	XXXI-VIII.
Item dicta preceptoria habet in Putzbrouck^3) jucharos agri et pratorum LXXXVI et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet agri stuber VII, faciunt florenos 21 stuber 14	XXI-XIIII.
^+ Item dicta preceptoria habet in Montfort jucharos agri

+ (fol. 7)

1) Lees vermoedelijk: 19 resp. XVIIII.

1) Lees vermoedelijk: 19 resp. XVIIII.

2) Woerden.

3) Lees: Pulzbroeck (= Polsbroek).

+ (fol. 7 vs.)

[p. 168]

et pascuum XXXXVI et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet agri stuber V, faciunt florenos 8 stuber 6	VIII-VI.
Item dicta preceptoria habet in Cattenbroeck jucharos agri et pascuum XXXVI et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber VI, faciunt florenos 7 stuber 20	VII-XX.
Item dicta preceptoria habet in Vlorten^1) jucharos agri 295 et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber IIII, faciunt florenos 42 stuber 4	XXXXII-IIII.
Item dicta preceptoria habet in Broikelen jucharos agri et pascuum LVII et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber IIII, faciunt florenos 8 stuber 6	VIII-VI.
Item dicta preceptoria habet in Loenen jucharos agri duos et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber IIII, faciunt stuber 8	VIII.
Item dicta preceptoria habet in Apcau jucharos agri et pascuum VII et solvit omnibus annis pro reparatione cuiuslibet juchari stuber IIII, faciunt florenum unum	I.
Item coco pro salario florenos 9 stuber 16	VIIII-XVI.
Item famulo coci pro salario florenos tres stuber sexdecim	III-XVI.
Item canavario^2) pro salario florenos septem stuber viginti quatuor	VII-XXIIII.
Item pistori, qui etiam est braxator servigiae, pro salario florenos 9-3	VIIII-III.
Item famulo pistoris pro salario florenos quinque	V.
Item famulis, que lavant et gubernant ortum, pro salario florenos 4 stuber 8	IIII-VIII.
Item porterio pro salario florenos tres stuber sexdecim	III-XVI.
Item procuratori domus pro salario florenos 10 stuber 8	X-VIII.

1) Lees: Vloeten (= Vleuten).

2) Keldermeester, bottelier; cf. Muller op. cit. pag. 135, wiens woordverklaring echter verbetering behoeft naar Du Cangu i.v. canavarius en canava (fransch: cave) sub 1, Petit Supplément (door Schmidt) i.v. caneparius, canevarius.

[p. 169]

⁺ In infirmaria.

Item quatuor ancillis pro earum salario florenos quindecim	XV.
Item doctori medicinarum pro salario florenos 6	VI.
Item siroico^1) pro salario florenos 2 stuber 4	II-IIII.
Item pedello in Traiecto pro salario florenum unum stuber 2	I-II.
Item pedello in Wurden omni anno pro salario florenum unum stuber 17	I-XVII.
Item dicta preceptoria tenetur ex antiqua consuetudine dare pro munere pedellis et officialibus civitatis Traiectensis florenos quatuor stuber octo	IIII-VIII.
Item preceptor dat omni anno cuilibet capellanorum pro suis necessariis florenos auri 4 et stuber 14, et sunt preter preceptoriam^2) capellani VII, faciunt florenos 31 stuber 18	XXXI-XVIII.
Item preceptoria necessario habet tenere aequum unum pro procuratore ad colligendum census; in ferretura et aliis necessariis, videlicet avena, expenduntur singulis annis floreni 9	VIIII.
Item expenditur^3) omnibus annis pro oleo et cera ad usum ecclesiae floreni triginta	XXX.
Item in dicta preceptoria sunt sexdecim personae ultra ipsum dominum preceptorem, videlicet: septem capellani, unus diaconus, procurator, cocus, famulus coci, canuarius, pistor, famulus pistoris, famula quae lavat lintheamina, porterius; taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet personae florenos 18, faciunt florenos	CCLXXXXVIII.
Item expenditur omnibus annis in reparatione domorum, ex quibus preceptoria habet annuos census, floreni quindecim	XV.
Item expenditur omnibus annis pro carne, cervisia, pane, oleo, butyro et lintheaminibus ad opus famulorum

+ (fol. 8)

1) Zeer waarschijnlijk: sirurgico (= heelmeester).

2) Lees: preceptorem.

3) ‘Expenditur’ voor ‘expenduntur’ komt in dit hs. zoo dikwijls voor, dat wij het niet aan een kopieerfout hebben kunnen toeschrijven.

[p. 170]

et pauperum in hospitali floreni quinquaginta quatuor	LIIII.
^+ Item expenditur omnibus annis pro ligno et cespitibus pro preceptore et hospitali floreni 100	C.

+ (fol. 8 vs.)

Summa floreni MCCLXXXIIII stuber XVI.

Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno cuidam domino Everardo Cornelii in Delft, solum vita sua durante (est aetatis circa LXX^ta annorum), florenos auri VI ratione debiti facti tempore quondam domini Johannis Awe prioris Alemaniae.

Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno Jacobo Johannis in Traiecto ratione debiti facti tempore quondam fratris Awe prioris Alemaniae florenos auri duos.

Item preceptoria tenetur dare omni anno Alheide Genters in Traiecto, solum vita sua durante, florenos auri duodecim.

Item preceptoria tenetur dare omni anno Martino Jacobi in Antverpia vita sua durante ratione debiti facti tempore quondam reverendi domini (Johannis Awe?) prioris Alemania florenos auri tresdecim.

Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno magistro Wit in Zelandia vita sua durante florenos auri XII ratione debiti facti tempore quondam domini Johannis Awe prioris Alemaniae.

Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno domicello Hermanno de Conen vita sua durante ratione debiti facti tempore quondam domini Johannis Awe prioris Alemaniae florenos auri XX.

Item preceptoria tenetur dare magistro Gherardo de Vaghening¹⁾ in Traiecto vita sua durante florenos auri VI stuber XIIII ratione debiti facti tempore predicti quondam prioris.

⁺ Item preceptoria tenetur dare omni anno fratri Johanni Huberti preceptori in Buren vita sua durante florenos auri XII ratione debiti ut supra.

⁺ Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno fratri

1) Wageningen.

+ N^a. ad vitam.

+ (fol. 9)

[p. 171]

Alberto Henrici preceptori in Werder vita sua durante florenos auri VI ratione debiti antiqui.

Item dicta preceptoria tenetur omni anno (dare) Belae de Randwick in Traiecto vita sua durante florenos auri XIII ratione debiti facti tempore praedicti quondam prioris Alemaniae.

Item preceptoria tenetur dare omni anno fratri Gervasio de Someren vita sua durante florenos auri III, pro quibus fuerunt empti redditus perpetuos ad utilitatem praeceptoriae.

Item preceptoria tenetur dare omni anno Jacobo Guillermi et uxori eius in Traiecto vita eorum durante florenos auri XIIII ratione debiti facti tempore quondam predicti prioris Alemaniae.

Item preceptoria tenetur dare omni anno Delber¹⁾ Cornelii in Traiecto vita sua durante ratione debiti antiqui florenos decem.

1) Aelberto?

Exitus tritici.

Item preceptoria tenetur ab antiqua consuetudine et ex fundatione expendere in elemosinis omni (anno) modia XIII et quodlibet modium valet omnibus annis in auro florenum unum, sic predicta modia XIII valent florenos 13

XIII.

Summa summarum omni exituum peccuniarum et frumentorum reductorum in peccunias floreni auri MCCLXXXVII stuber XVI sine omnibus illis peccuniis, quae dantur ad vitam, quia non sunt census perpetui et in dies moriuntur.

Sequitur introitus pietantiae in Traiecto.

Item dicta pietantia habet omni anno a preceptore in^+ Traiecto ratione agrorum, quos habet preceptor de conventualibus, florenos decem stuber viginti

(.. X-XX).

+ (fol. 9 vs.)

[p. 172]

Item dicta pietantia habet omni anno ratione domus vocatae Engel in Traiecto florenos decem	(.... X).
Item dicta pietantia habet omni anno ratione census duarum domorum in Traiecto florenos duo stuber quatuor	(................ II-IV).
Item dicta pietantia habet omni anno a quodam in Haversau^1) ratione agrorum florenum unum stuber duodccim	(.............. I-XII).
Item dicta pietantia habet omni anno de castro de Verden^2) ratione unius missae perpetuae fundatae per dominum castri florenos viginti sex stuber 22	(.................. XXVI-XXII).
Item dicta pietantia habet omni anno a quodam Guillelmo Gheerardi in Gallicanes^3) ratione jucharorum decem agri florenos quinque stuber decem	(...... V-X).
Item dicta pietantia habet omni anno a Matthia Henrici in Reijerscop ratione census septem jucharorum agri florenos quinque	(............. V).
Item dicta pietantia habet a quodam Adriano Matthiae in Heijcop ratione quatuor jucharorum agri florenos duos stuber quatuor	(........... II-IV).
Item dicta pietantia habet omni anno a quodam Petro Irit in Heicop ratione duorum jucharorum agri florenum unum stuber duodecim	(........ I-XII).
Item dicta pietantia habet omni anno a quodam Ernst Godfridi in Aldenrijn^4) ratione duorum jucharorum agri florenos II stuber quatuor	(....... II-IV).
Item dicta pietantia habet omni anno a quodam Jacobo Gheerardi in Aldenrijn ratione duorum jucharorum agri florenum unum stuber duodecim	(..... I-XII).
Item dicta pietantia habet omni anno de diversis personis in Aldenwater ratione census domorum florenum unum stuber duodecim	(........ I-XII).

1) Hazerswoude?

2) Woerden.

3) Moeilijk verklaarbaar. De polder Gelkenes onder Groot-Ammers schijnt te ver verwijderd. Ook aan een verhaspeling van Galekop kan nauwelijks worden gedacht.

4) Oudenrijn.

[p. 173]

Item dicta pietantia habet omni anno ratione insulae circa Rijnen^1) ultra expensas florenos decem stuber viginti	(.............. X-XX).
^+ Item dicta pietantia habet omni anno in ducatum Velue^2) in locis Enghen, Eck et Linden de diversis personis ratione agrorum et pascuum florenos XXIII stuber IIII	(............. XXIII-IIII).

Summa floreni CII stuber XXIIII.

1) Renen.

+ (fol. 10)

2) Lees: Gelriae.

Sequitur exitus pietantiae in Traiecto.

Item dicta pietantia dat omni anno capellanis dictae preceptoriae, quorum unus est dominus preceptor, pro eorum necessariis florenos auri II stuber 16, faciunt simul florenos viginti quatuor stuber viginti quatuor^3)	(................ XXIIII-XXIIII).
Item dicta pietantia dat procuratori pietantiae et magistro coquinae pro salario florenos duos stuber quatuor	(................ II-IV).
Item dicta pietantia dat doctori medicinarum pro salario omni anno florenos duos stuber quatuor	(.. II-IV).
Item dicta pietantia expendit omnibus annis in medicinis florenos duos	(........... II).
Item pietantia expendit^4) omnibus annis in vino pro conventualibus florenos viginti quinque stuber viginti	(................. XXV-XX).
Item pietantia expendit omnibus annis in amigdalis, zuckaro et ficubus per totum annum florenos II stuber XXIIII	(........... II-XXIIII).
Item dicta pietantia expendit omnibus annis in exactionibus, quos dominus dux Geltriae (exigit), florenos II	(.................. II).
Item dicta pietantia tenetur ex antiqua consuetudine

3) De berekening faalt, doch dit is, gelijk bekend, een gewoon middeleeuwsch verschijnsel.

4) Het hs. heeft: expenditur.

[p. 174]

dare expensas in profesto Sanctae Agnetis omni anno, in quibus expenditur omnibus annis floreni II	(... II).
Item dicta pietantia expendit omnibus annis in reparatione aggerum propter periculum fluminum florenos X.	(X).

Summa floreni LXXVIIII stuber XXVII.

Item dicta pietantia tenetur dare cuidam Helie Henrici in Traiecto vita sua durante ratione peccuniarum quondam receptarum per pietantiam florenos auri XII.

⁺ Item dicta pietantia tenetur dare omni anno fratri Gervasio de Someren priori ecclesiae, solum vita sua durante, florenos auri quatuor et stuber VIII ratione florenorum auri XXXXV et stuber XVI, quos pietantia recepit ab eodem domino priori et emit locum quendam, in quo potest edificari domus.

+ (fol. 10 vs.)

Ingen.
Membrum preceptoriae in Traiecto.

Die secundo Augusti 1495 intrarunt domini visitatores (preceptoriam) in Traiecto, quae est camera reverendi domini prioris Alemaniae, in qua est preceptor venerabilis frater Alexander de Roij, baiulivus Traiectensis.

Die vero tertio domini visitatores praestarunt juramentum fratri Ottoni de Sevenhuysen, locumtenenti membri aut domus in Ingen, quod est membrum camerae predictae, ad informandum dominos visitatores de quesitis per eos in quantum sibi innotuerit.

Primo: dictum membrum Ingen est situatum sub dominio ducatus Gelriae Traiectensis diocesis in campestris; distat a preceptoria spatio unius diei itineris.

Domus dicti membri est magna, lapidea, antiqua, tamen satis bona, circumdata fossa aquae; habet ecclesiam parochialem antiquam, distat a domo spatio parvo in villa Ingen, intitulatur sub vocabulo Sancti Johannis et habet tria altaria: primum consecratum in honore S^ti. Johannis Baptistae, secundum in honore Sanctae Catharinae, tertium Sanctae Crucis.

[p. 175]

In dicta ecclesia est una lampa coram venerabili Sacramento die nocteque ardens.

In dicta domo sunt tres capellani Ordinis S^ti. Johannis, quorum nomina sunt: frater Otto predictus, frater Antonius Dues, frater Ernestus de Mertin, qui tenentur omni septimana celebrare missas novem.

Sequuntur bona ecclesiae.

De bonis ecclesiae non fit inventarium, quia magistri fabricae deputati a communitate villae habe(n)t curam bonorum ecclesiae.

⁺ Sequuntur bona domus.

Item lecti novem cum eorum necessariis. Item scutellae stagnee parvae et magnae XXXIIII. Item telleria stagnea XXXXVIII. Item amfre stagnee parvae et magnae XVIII. Item coclearia argentea XII; dictum argentum valet circa florenos auri quinquaginta. Item calix unus argenteus. Item domus est bene provisa cum aliis necessariis et bonis utensilibus ad eius usum.

⁺ Ad sciendum monetam currentem in Engen: item IIII ortgen faciunt unum stuber, item XXXVIII stuber valent florenum unum in auro.

+ (fol. 11)

+ Nota.

Introitus peccuniarum¹⁾.

Item dicta domus habet omni anno de ficto minuto in diversis partitis de domibus, ortis et aliis possessionibus in villis Engen et Umberen^2), florenum unum stuber duos	I-II.
Item dicta domus habet jucharos agri XXX in Ingen locatos pro nunc Johanni Crauwel, valent domui omnibus annis libere florenos viginti duos	XXII.
Item dicta domus habet jucharos agri in Engenbrouck XXXVII locatos diversis personis, valent domui singulis

1) Deze rubriek is afgedrukt en van een vertaling voorzien door Hoefer en v. Veen op. cit. pag. 330.

2) Ommeren.

[p. 176]

annis ultra omnes expensas florenos 51 stuber 32	LI-XXXII.
Item locumtenens in Ingen facit cultivare magnis expensis jucharos agri XXIIII in Klinckenberch^1), qui si locarentur valerent domui omnibus annis libere florenos 14 stuber 24	XIIII-XXIIII.
Item domus habet jucharos agri quindecim in Steincarap^2), Bekeskamp^3) et Scharpenkamp^4), quos locumtenens facit cultivare, sed quando locarentur tune valerent domui omni anno libere florenos undecim	XI.
^+ Item dicta domus habet in Hagenvelt^5) jucharos agri LII locatos diversis personis, valent omnibus annis florenos 23	XXIII.
Item dicta domus habet in Dometen^6) jucharos agri XX locatos tribus personis, valent omni anno domui florenos 14 stuber 24	XIIII-XXIIII.
Item dicta domus habet in gemeijn in Lijnden jucharos agri XIII locatos cuidam Orttheijt, valent domui omnibus annis florenos 2 stuber 4	II-IIII.
Item dicta domus habet omnibus annis ratione decimarum in Engen pro parte sua, quae pars est medietas decimae in Engen - - alia medietas est diversorum nobilium - -, florenos 80	LXXX.

Summa floreni CCXXXXII stuber X.

1) Klingenberg, een buurschap onder Ingen (cf. Rijksarch. Gelderland, Verpondingkohier 1650).

2) Onbekend. Ook Steincamp, dat waarschijnlijk wordt bedoeld, is ons niet bekend.

3) Bedoeld is de Bettercamp onder Ingen (cf. Verpondingskohier 1650).

4) Scherpenkamp onder Ingen.

+ (fol. 11 vs.)

5) Bedoeld is misschien Ingervelt, waar de commanderij in 1650 inderdaad weilanden bezat.

6) Lees: Romete (= Rumpt).

Exitus peccuniarum.

Item dictus locumtenens dat omni anno camerae sive domui in Traiecto ratione arrendae dicti membri Engen florenos 100

C.

[p. 177]

Item omni anno castellanus ducis Ghelrensis tenetur visitare aggera seu dijcken circa parochiam dicti domus quatuor vicibus in anno propter periculum fluminis Reni, cui castellano domus tenetur ex antiqua consuetudine dare expensas cum decem aut duodecim equis et famulis, in quo expenduntur omnibus annis floreni 14	XIIII.
Item domus tenetur dare pauperibus omni anno quinque modia tritici seu malderia, quae sunt eiusdem quantitatis, ratione agri in Unberm, quae modia V valent omnibus annis florenos 7 stuber 19	VII-XVIIII.
Item domus dat omni anno de laudabili et bona consuetudine pauperibus tritici malderia IIII et quodlibet malderium valet omnibus annis florenum unum in auro et stuber XVIIII et sic dicta quatuor malderia valent florenos 6	VI.
^+ Item ca(ne)vario, qui est pistor et braxator cerevisiae, pro salario suo florenos septem	VII.
Item coco pro suo salario florenos IIII stuber VIII	IIII-VIII.
Item juveni, qui servit loco et domui, pro salario florenos II	II.
Item dicta domus tenetur omnibus annis expendere ratione agrorum, quos domus habet, in reparatione aggerum sive dijck propter periculum fluminis Rheni florenos 12	XII.
Item expenditur omnibus annis in reparatione domus florenos 3	III.
Item locumtenens dat omni anno duobus cappellanis pro eorum salario ultra offertorium et oblationes, quas habent de trecentis communicantibus, et stola, quae non est moris in baliatu Traiectensi, florenos VIIII	VIIII.
Item in dicta domus sunt sex personae videlicet tres cappellani, quorum unus est locumtenens, cocus, can(e)varius et juvenis, qui est communis famulus; taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet per(sonae) duos florenos auri XV, faciunt florenos 90	LXXXX.

Summa floreni CCLIIII stuber XXVII.

+ (fol. 12)

[p. 178]

Buren.
Membrum preceptoriae in Uttrecht.

Die tertio Augusti 1495 existentibus dominis visitatoribus (in) preceptoria in Utrecht comparavit coram eis frater Johannes Goberti¹⁾ locumtenens in domo Buren, quae domus est membrum praeceptoriae aut camerae in Traiecto sive Uttrecht.

Die vero eodem prestiterunt juramentum eidem fratri Joanni Gerberti ad informandum dominos visitatores de quesitis per eos in quantum sibi innotuerit.

⁺ Primo domus dicti membri est et eius capella in anno nonagesimo secundo per baronem Ysselstein dominum Fridericum militem funditus destructa, qui etiam abscidit pomerium et alias arbores fructiferas penitus et omnino devastavit propter guerram, quam habuit cum domino duci Ghelrensi; distat a Traiecto spatio sex horarum itineris, Traiectensis diocesis.

Sequntur bona quae fuerunt in capella et nunc sunt penes locumtenentem predictum.

Item calix unus argenteus deauratus cum sua patena. Item casulae duae. In dicto membro ante devastationem erant duo capellani Ordinis Sancti Joannis, nunc propter destructionem est solus ipse locumtenens; et quia non habet ecclesiam nec domum, habitat intus opidum Buren et celebrat quando sibi ex devotione placet.

Sequntur bona utensilia quae fuerunt in domo et nunc sunt penes locumtenentem.

Item lecti spoliati nudi sine necessariis VIII. Item anfrae stagneae parvae et magnae III. Item scutellae stagneae parvae et magnae XVIII. Item equi VII. Item vaccae IIII. Item coclaria argentea VIII. Item taxiae argenteae duae.

1) Lees: Gerberti.

+ (fol. 12 vs.)

[p. 179]

⁺ Ac sciendum monetam currentem in Buren: item IIII ortgen faciunt unum stuber; item XXXIIII stuber faciunt unum florenum in auro.

+ Nota.

Introitus peccuniarum.

Item dicta domus habet jucharos agri CXXV circa^+ opidum Buren, quos ipse locumtenens facit cultivare magnis expensis, quorum aliqui sunt boni, aliqui mali, sed quando locarentur boni cum malis, tunc domus posset consequi ratione locationum a quolibet jucharo florenum unum in auro, faciunt florenos 125	CXXV.
Item domus non habet alios reditus nec decimas nec aliquas o(b)lationes.

Summa floreni CXXV.

+ (fol. 13)

Sequitur exitus peccuniarum.

Item locumtenens dat omni anno camerae sive domui in Uttrecht ratione arrendationis florenos 50	L.
Item dictum membrum tenetur dare omni anno domino terrae ab antiquo florenos tres	III.
Item dictum membrum tenetur dare omni anno dominis in Novimagio ratione census ex agris florenum unum stuber octo ortgen duo	I-VIII-II.
Item dictum membrum tenetur dare omni anno preceptoriae in Arnem ratione census ex agris florenum unum stuber octo ortgen duo	I-VIII-II.
Item dictum membrum tenetur dare omni anno sacristae ecclesiae in Avensolt^1) ratione census ab antiquo florenum unum stuber viginti quinque ortgen duo	I-XXV-II.

1) Avezaat.

Summa floreni 57 stuber VIIII ortgen II.

⁺ Item predictum membrum tenetur dare omni anno cuidam fratri Guillermo Sell Ordinis Brigittarum, solum vita sua durante, florenos aureos VIII.

Item facto calculo introitu(u)m et exituum, uti parti-

+ Nota: ad vitam.

[p. 180]

cularitur praescribitur, manent superflui floreni auri LXVII⁺ stuber XXV, de quibus peccuniis est necessarium tenere tres personas, videlicet ipsum locumtenentem qui est capellanus, cocum et famulum domus, et solvere omnibus annis florenos aureos tres in expensis capituli provincialis, et facere ecclesiam novam a fundo, et domum novam funditus etiam, itaque in longo tempore nihil remanebit superfluum, ut sic dominis visitatoribus visum est.

+ (fol. 13 vs.)

Vallis Sancti Joannis.
Membrum in Uttrecht sive Traiectum.

Die quinto Augusti 1495 existentibus dominis visitatoribus in preceptoria Traiectensi comparavit ex eorum mandato frater Engelbertus de Groit, preceptor domus Valdis S^ti. Johannes, membri preceptoriae aut camerae prioralis in Traiecto, quod membrum distat a preceptoria spatio unius diei itineris, est situatum sub dominio ducis Ghelrensis, Traiectensis diocesis, in campestris in silva circa oppidum Harderwijck.

Die vero praedicto domini visitatores prestiterunt juramentum eidem preceptori ad informandum eos de quesitis per ipsos in quantum sibi innotuerit.

Primo membrum¹⁾ est situatum in loco ut supra, habet domum lapideam tactam palea, est antiqua, circumdata fossato. Habet ecclesiam parvam non prochialem ad latus ipsius domus, intitulatur sub vocabulo Sancti Johannis Baptistae, habet tria altaria, primum consecratum in honore S^ti. Johannis Babtistae, secundum in honore Beatorum Petri et Pauli, tertium Mariae virginis.

⁺ Item in dicta domo sunt sex capellani Ordinis S^ti. Johannis, quorum nomina sunt: frater Engelbertus de Genrott²⁾ preceptor, frater Conradus Conradi, frater Egbertus de Genrott³⁾, frater Otto de Spoelde, frater Gherardus de Bongert, frater Gherardus de Leysten.

1) Het hs. heeft: domus.

+ (fol. 14)

2) Sic. Zijn eerst opgegeven naam de Groit schijnt meer aannemelijk.

3) Zeer waarschijnlijk: de Groit (cf. noot 2).

[p. 181]

Item dicti capellani debent vivere in communi sine propriis et eligere preceptorem inter se, qui debet confirmari per priorem Alemaniae aut eius locumtenentem in preceptoria aut camera Traiectensi, qui preceptor Vallis S^ti. Johannis debet reddere compotum introituum et exituum reverendo priori Alemaniae seu locumtenenti aut visitatoribus, quibus non comparentibus conventuali(bu)s dictae domus, qui conventuales debent conservare illud compotum usque ad adventum domini prioris Alemaniae aut sui locumtenentis seu visitatorum, et illi seu illis compotum praedictum manifestare, et servire Deo omnipotenti in celebranda divina et manere sub visitatione et correctione prioris Alemaniae, sicuti eius concessum apparuit dominis visitatoribus per quoddam vidimus aut copiam sigillo oppidi Harderwijck et manibus et signatis duorum notariorum, videlicet Ghesbertus de Westrenen, clerici Traiectensis diocesis, et Gherrardi Rodolphi de Herverde, eiusdem diocesis, sigillatam subscriptam et signatam, extractam¹⁾ ex quadam littera authentica quondam reverendi domini Hesse Schlegelholtz prioris Alemaniae²⁾ et preceptoriae in lingua Alemanica scripta cum sigillo prioratus praedicti appendenti sub data anno Domini millesimo quadringentesimo tertio feria tertia in festum Pentecosten, quam litteram licencie confirmavit reverendus dominus frater Robertus de Diana, prior Messanensis procurator⁺ et commissarius per Alemaniam et Ungariam per reverendum dominum Rhodi magistrum et Capitulum generale missus et deputatus, ut apparet per copiam autenticam sigillo oppidi Hardewijck et manibus praedictorum notariorum munitam, ut de verbo ad verbum sequitur:

Frater Rhobertus de Diana, Ordinis S^ti. Johannis Hierosolimitani per Messanam³⁾ prior humilis necnon prioratuum per Alemaniam, Bohemieque Ungariae regna unicus

1) Lees integendeel: continentem extractum.

2) Wordt bij De Vertot (IV 3 pag. 199) niet vermeld. Zijn hier bedoeld privilege van 29 Mei 1403 is afgedrukt door Mr. G.A. de Meester in een aan deze kommanderij gewijd artikel in Nijhoff's Bijdragen (1^e reeks) VI pag. 93.

+ (fol. 14 vs.)

3) Onbekend. Bedoeld is waarschijnlijk het groot-prioraat van Messina.

[p. 182]

a reverendissimo in Christo Patre et Domino domino Anthonio Fluvianus sacrae Domus hospitalis magistro dignissimo eiusque sacro conventu Rhodi capitulum generale celebrantibus procurator, reformator, corrector et visitator specialiter deputatus, universis et singulis Christi fidelibus et presertim fratribus domus Vallis S^ti. Johannis baiuli(vat)us Traiectensis presentibus et futuris, salutem in Domino sempiternam. Quoniam ad hoc ut firmiter credimus jubar Sancti Spiritus, quae est ignis lucens sed non consumens, corda dictorum reverendissimi magistri et suorum procerum prelustravit et docuit, ut nos ad supradictas longinquas regiones Alemaniae videlicet Ungariam et Bohemiam divina gratia, ut prava in directa et aspera in vias planas reformaremus, direxerunt et destinarunt, et quoniam ea quae iuste petuntur minus juste denegantur, idcirco volentes quantum cum Deo possimus commissionis nostre seriem exequi in hac parte privilegia sive gratiam per reverendum priorem et dominum fratrem Hessonem Slegelholtz pie memoriae tunc priorem prioratus Alemaniae Ordinis pretacti et eius sigillo prioratus sigillatam supradictis fratribus domus Vallis Sancti Johannis presentibus et futuris indultam, ut videlicet celebrem vitam⁺ ducere valeant secundum regulam et statuta nostrae Religionis pro tunc per eos inceptam, in omnibus et singulis suis punctis et articulis, prout in eisdem litteris gratiae latius continetur, conservare debeant, vobis auctoritate predicti reverendissimi in Christo Patris et Domini Anthonii Fluviani magistri et sacri conventus Rhodi et eorum successorum perpetuo et irrevocabiliter renovamus, emulemus, laudamus, approbamus, ratificamus et confirmamus per praesentes, mandantes etiam prioribus, praeceptoribus et fratribus cuiuscunque (status?) ut contra hanc nostram confirmationem nullomodo faciant vel venire praesumant, in virtute sanctae obedientiae quinimo illam studeant inviolabiliter observari. In cuius rei testimonium sigillum nostrum praesentibus duximus appendendum. Datum Maguntia in domo nostrae Religionis ibidem sita XX^o die mensis Martii, nostro provinciali capitulo durante, anno Incarnacionis Domini millesimo quadringentesimo tricesimo.

+ (fol. 15)

[p. 183]

Sequuntur cleynodia ecclesiae.

Item calices argentei deaurati quatuor cum eorum patenis. Item unum calix argenteum cum sua patena intus solum deauratum¹⁾. Item thuribulum argenteum. Item patena una pro pace. Item duo ampulae argentee pro servicio missarum. Item ciborium unum argenteum deauratum. Item cappae sete III. Item casula de brucata et seta III. Item vestes leniteacae sete IIII. Item casulae panni diversarum colorum VIII. Item missalia VI. Item anthiphonarii IIII. Item gradualia IIII. Item psalteria IIII. Item candelabra aerea VI.

1) Dit driewerf neutrum van een mannelijk woord blijve ongerept.

Sequntur bona domus.

Item lecti cum eorum necessariis VIIII. Item coclearia argentea XVII. Item taxee argentee IIII. Item nuces indiacae laborati argenti. Item dictum argenteum valet⁺ circa florenos quinquaginta. Item anfrae stagnee parvae et magnae XVI. In aliis domus est pro necessitate provisa, sed fuit melius provisa et tempore guerra fuerunt multi lecti et alia utensilia rapta per inimicos. Item vaccae X. Item equi V.

Ad sciendum monetam currentem in Valle Sancti Johannis, valorem frumentorum et quantitatem mensurarum: Item XII mitgin faciunt unum stuber. Item XXXXIIII stuber faciunt unum florenum in auro. Item quatuor scheppel faciunt unum malderium. Item malderium unum siliginis valet omnibus annis stuber XXXIII. Item malderium unum avenae valet omnibus annis stuber XIIII et mitgin VIII, ut constitit dominis visitatoribus per informationem predicti domini praeceptoris domus medio eius juramento.

+ (fol. 15 vs.)

Sequitur introitus peccuniarum.

Item dicta domus habet omni anno de ficto in diversis partitis de diversis personis in locis Dorspick, Ermel^2), Nuenspiet, Hardewijck et(c.) super possessionibus et agris

2) Ermelo.

[p. 184]

florenos 17 stuber 16	XVII-XVI.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Gheerardo Theoderici in Wijtlo^1) ratione census agrorum seu messariae florenos 5 stuber 20	V-XX.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Tymanno Koning ratione census agrorum seu messariae florenos 5 stuber 30	V-XXX.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Johanne Gheerardi ratione messariae in Spick^2) florenos decem stuber viginti	X-XX.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Be(r)tholomeo Gherardi ratione messariae in Hosterbosch^3) florenos 6 stuber octo	VI-VIII.
^+ Item dicta domus habet omni anno a quodam Ghiberto Kampfelt in Fuerik^4) ratione messariae florenos 3 stuber 28	III-XXVIII.
Item dicta domus habet de diversis personis ratione agrorum circa Vallem S^ti. Johannis situatorum omni anno florenos 40	XXXX.
Item domus habet omni anno a quodam Gelmico Ghisberti in Callembrouck ratione messariae florenos 26	XXVI.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Wijne Arnoldi in Callembrouck ratione messariae florenos 15	XV.
Iiem dicta domus habet omni anno a quodam Henrico de Dorneck in Callembrouck rationi messariae florenos 17	XVII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Luberto Foermano in Callembrouck ratione messariae florenos 12	XII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Rugero^5)

1) Moeilijk verklaarbaar. Gedacht kan worden aan Niutlo (= Nulde onder Putten), Gyetlo (= Gietel onder Voorst), Wullo (= Wullenhoe onder Nijkerk).

2) Denkelijk: Spijk onder Ermelo.

3) Lees: Horsterbosch (in de buurschap Horst onder Ermelo.)

+ (fol. 16)

4) Dezen plaatsnaam kunnen wij niet verklaren.

5) Rutgers?

[p. 185]

Custodes in Callembrouck ratione messariae florenos 5	V.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Everardo Bartholomei in Callembrouck ratione messariae florenos 6.	VI.
Item dicta domus habet omni anno a Hervicco Themarii in Callenbrouck ratione messariae florenos 14	XIIII.
Item dicta domus habet omni anno a Johan Rutenbeck in Callenbrouck ratione messariae florenos 9	VIIII.
Item dicta domus habet omni anno a Johanni Rutenbeck in Callenbrouck ratione messariae florenos 23	XXIII.
Item dicta domus habet omni anno de Hermano Christiani in Callenbrouck ratione messariae florenos 17	XVII.
Item dicta domus habet omni anno a Jacobo Bertheld in Callenbrouck ratione messariae florenos 9	VIIII.
^+ Item dicta domus habet a quodam Jacobo Henrici in Callenbrouck ratione messariae florenos 30	XXX.
Item dicti messari tenentur dare ultra peccunias praedictas certos stuber, et quia non sunt eiusdem monetae, ergo reducti sunt in florenos et faciunt in auro simul florenos 4 stuber 36	IIII-XXXVI.
Item dicta domus habet omni anno ratione molinae in Harderwijck florenos 20 stuber 4	XX-IIII.
Item preceptor dictae domus facit cultivare certam quantitatem agrorum in Callenbrouck, qui si locarentur valerent domui omni anno florenos quindecim stuber 37	XV-XXXVII.
Item preceptor dicta domus facit cultivare in Valle S^ti. Johannis certam quantitatem agrorum, qui si locarentur valerent domui omni anno florenos 13 stuber 28	XIII-XXVIII.
Item domus habet omnibus annis ratione offertorum florenos 6 stuber 16	VI-XVI.

Summa floreni CCCXXXV stuber XXIIII.

+ (fol. 16 vs.)

Introitus siliginis.

Item dicta domus habet omni anno de ficto in diversis partitis de diversis personis in Valle S^ti. Johannis ratione agrorum malderia XXXXII scheppel III.

[p. 186]

Item dicta domus habet omni anno de ficto ratione molinae in Callenbrouck malderia XXXXVI.

Item dicta domus habet omni anno a quodam Tymanno Koninck in Valle S^ti. Johannis ratione agrorum malderia XXI scheppel II.

Item dicta domus habet omni anno a Gelmico Ghisberti in Callenbrouck ratione agri malderia II.

Summa malderia CXII scheppel I.

Nota: quodlibet malderium valet omnibus annis stuber XXXIII et sic dicta malderia 112 schepel I valent florenos 84 stuber 8 mitgen 3

LXXXIIII-VIII-III.

⁺ Introitus avenae.

Item dicta domus habet omnibus annis ratione decimae in Callenbrouck malderia XXV, et quodlibet malderium valet omnibus annis stuber XIIII, sic praedicta malderia 25 valent florenos 8 stuber 14 mijtgin 8

VIII-XIIII-VIII.

+ (fol. 17)

Sequitur exitus peccuniarum.

Item dicta domus tenetur dare omni anno preceptoriae aut camerae Traiectensi ratione arrendae ipsius domus florenos XXXX	XXXX.
Item dicta domus tenetur dare omni anno domino duci Ghelrensi ratione census ex certis messariis florenos 12	XII.
Item dicta domus tenetur dare omni anno quibusdam nobilibus vocatis Borckrolle^1) ratione census agrorum stuber 33	XXXIII.
Item dicta domus tenetur dare omni anno abbaciae S^ti. Pauli ratione census agrorum ab antiquo stuber 27 mitgin 6	XXVII-VI.
Item dicta domus tenetur dare omni anno Jacobo Gherrardi in Valle S^ti. Johannis ratione census agrorum stuber 8 mitgin 8	VIII-III.

1) Onbekende heeren.

[p. 187]

Item dicta domus tenetur dare omni anno Jacobo de Bernen in Harderwijck ratione census agrorum stuber 5 mitgin 3	V-III.
Item dicta domus tenetur dare omni anno certis personis in villa Barveldensi stuber 8	VIII.
Item dicta domus tenetur dare omni anno certis personis in Egde^1) ratione census ab antiquo stuber 22	XXII.
Item cannario pro salario, qui etiam est pistor et braxator cerevisiae, florenos 6	VI.
^+ Item famulo domus pro salario florenos V	V.
Item expenduntur omnibus annis in oleo et cera ad usum ecclesiae floreni 12	XII.
Item dicta domus tenetur dare omni anno cuidam Henrico Woeben in Harderwijck ratione molendinae in Harderwijck stuber 20	XX.
Item in dicta preceptoria aut domo sunt ultra ipsum dominum preceptorem novem personae, videlicet quinque capellani, can(e)varius, cocus, famulus coci et famulus domus, taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet personae florenos auri quindecim, faciunt florenos 135	CXXXV.
Item pro vestitu et necessariis quinque capellanorum florenos 25	XXV.
Item expenduntur omnibus annis in reparatione massariarum floreni 20	XX.
Item expenduntur omnibus annis in ligno et cespitibus colligendis floreni 20	XX.

Summa floreni CCLXXXIII-XXXVI.

1) Misschien: Eekt of Eket bij Elburg.

+ (fol. 17 vs.)

Exitus siliginis.

Item dicta domus tenetur dare omni anno cuidam Wijmaer de Bijler ratione molendinae in Harderwijck malderia quinque et quodlibet malderium valet omnibus annis stuber XXXIII, et sic dicta malderia quinque valent florenos 3 stuber 33

III-XXXIII.

[p. 188]

Aldenwater.
Membrum preceptoriae Traiectensis.

Die sexto Augusti 1495 existentibus dominis visitatoribus in preceptoria Traiectensi comparuit ex eorum mandato coram eis frater Henricus Vender cappellanus, locumtenens domus aut membri in Aldenwater, quae est⁺ membrum praeceptoriae Traiectensis camerae prioratiae, et distat a preceptoria spatio itineris sex horarum in provincia Hollandiae sub dominio domini ducis Burgundiae Traiectensis diocesis.

Die vero eodem prestitum fuit juramentum eidem fratri Henrico locumtenenti ad informandum dominos visitatores de vero et legitimo valore dicti membri.

Primo domus dicti membri est situata intus oppidum Aldenwater, est domus lapidea, magna, antiqua, tamen satis bona; habet capellam intus domum parvam intitulatam sub vocabulo S^ti. Johannis, habet tria altaria, primum consecratum in honore S^ti. Johannis Babtistae, secundum S^te. Catharinae, tertium S^te. Crucis.

In dicta domo est capellanus unus, videlicet frater Henricus predictus, et tempore praeterito ante guerras fuerunt duo cappellani, sed locumtenens dicit non sufficere redditus ad tenendum duos cappellanos.

Dictus locumtenens (tenetur celebrare?) omni die festo missam unam.

In dicta capella est una lampas die noctuque coram venerabili Sacramento ardens.

+ (fol. 18)

Sequntur cleijnodia ecclesiae.

Item calices argentei duo deaurati cum eorum patenis. Item ciborium argenteum unum. Item missale unum. Item casulae bonae et malae tres. In aliis capella est satis provisa.

Sequntur bona domus.

Item lecti cum eorum necessariis novem. Item scutellae stagnee parvae et magnae LXX. Item anfrae stagnee

[p. 189]

parvae et magnae XXX. Item telleria stagnea XII. Item in aliis necessariis ad usum domus est domus sufficienter provisa.

⁺ Ad sciendum monetam currentem in Aldenwater: XVI denarii faciunt unum stuber. Item XXVIII stuber faciunt unum florenum Renensem in auro.

+ Nota. (fol. 18 vs.)

Introitus peccuniarum.

Item dicta domus habet omni anno de diversis personis intus civitatem Aldenwater super domibus, ortis et agris florenos 37 stuber 21 denarias 7	XXXVII-XXI-VII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Hugoni Alberti in Aldenwater ratione XVI jucharorum agri florenos 17 stuber 25	XVII-XXV.
Item locumtenens facit cultivare circa terram Aldenwater jucharos agri XVI, qui si locarentur valerent domui ratione census omni anno florenos 14 stuber 23	XIIII-XXIII.
Item domus habet omni anno a quibusdam Bertholo Johannis et Ghisberto Egidii in Aldenwater ratione census jucharorum agri XXXII florenos X stuber X	X-X.
Item locumtenens facit cultivare in alia partita jucharos agri XIII; quando locarentur, domus posset consequi ex dictis agris omni anno ratione census florenos 8 stuber 28	VIII-XXVIII.
Item domus habet omni anno a quodam Jacobo Keijser ratione census jucharorum agri V, quos locumtenens emit suis propriis pecuniis, florenos 5 stuber 9	V-VIIII.
Item locumtenens facit cultivare jucharum unum agri, quem ipse locumtenens emit suis propriis peccuniis, qui si locaretur potest consequi domus ex dicto uno jucharo florenos 4 stuber 18	IIII-XVIII.
Item domus habet omnibus annis ratione oblationum florenos 12	XII.

Summa floreni CXV stuber XXXIII.

⁺ Exitus peccuniarum.

Item dicta domus tenetur dare omni anno preceptori

+ (fol. 19)

[p. 190]

in Traiecto ratione census XIII jucharorum agri florenos 5 stuber 19 denarios 8	V-XVIIII-VIII.
Item locumtenens dat omni anno preceptori in Traiecto pro arrendatione domus praedictae florenos 13 stuber 23	XIII-XXIII.
Item coco pro salario florenos 4 stuber 24	IIII-XXIIII.
Item famulo domus pro salario florenos 4 stuber 24	IIII-XXIIII.
Item in dicta domus sunt duo personae, videlicet famulus domus et cocus; taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet personae florenos auri 14, faciunt florenos 28	XXVIII.
Item expenditur omnibus annis in reparatione agrornm propter periculum fluminis floreni 12	XII.
Item domus tenetur ex antiqua consuetudine dare duobus vicibus judicibus, burgemagistris et scabinis oppidi Aldenwater et certis presbyteris, in quo expenduntur omnibus annis floreni 12	XII.
Item expenditur omnibus annis in oleo et cera ad usum ecclesiae floreni 5	V.

Summa floreni LXXXVI-III-III.

Werder.
Membrum praeceptoriae Traiectensis.

Die sexto Augusti 1495 existentibus dominis visitatoribus in preceptoria Traiectensi comparuit coram eis vocatus frater Albertus de Traiecto praeceptor domus in Werderer membri preceptoriae Traiectensis, quod membrum distat a Traiecto spatio VIII horarum itineris in provintia Hollandiae sub dominio ducis Burgundiae Traiectensis diocesis.

⁺ Die eodem domini visitatores praestiterunt juramentum eidem preceptori dicti membri ad informandum eos de vero et legitimo valore dicti membri.

Primo domus praedicta est situata in campestris in villa Verderer, est antiqua, parva, tecta stramine; habet ecclesiam parrochialem, quae distat a domo spatio mediae horae itineris, intitulatam sub vocabulo Sancti Pancratii,

+ (fol. 19 vs.)

[p. 191]

habet tria altaria, primum consecratum in honore S^ti. Pancratii, secundum Beatae Mariae, tertium S^tae. Crucis.

Item dicta domus habet quandam parvam cappellam intus domum consecratam in honore S^ti. Johannis Babtiste.

In dicta domo sunt duo capellani, quorum nomina sunt: frater Albertus de Traiecto preceptor predictus, et frater Henricus Berenfeldt Ordinis S^ti. Johannis.

Item dicti capellani tenentur solum celebrare festivis diebus unam missam.

Item dicta ecclesia habet circa CCLX communicantes.

Sequntur bona capellae domus.

Item calix unus argenteus deauratus. Item missale unum. Item casubula una panni antiqua. Item duo candelabra erea.

Item bona ecclesie parochialis non inventoriantur, quia magistri fabricae deputati per communitatem villae habent curam bonorum ecclesiae.

Sequntur bona domus.

Item lecti cum eorum necessariis VIII. Item taxea una argentea. Item coclearia argentea IIII. Item scutellae stagnee parvae et magnae XXXXIIII. Item telleria⁺ stagnea XII. Item anfrae stagnee parvae VII. Item ollae eree III. Item candelabra erea VIII. Item equi antiqui et juvenes XII. Item vaccae IIII.

⁺ Ad sciendum monetam currentem in Werderer: Item XII denarii faciunt unum stuber. Item XXVIIII stuber faciunt unum florenum in auro.

+ (fol. 20)

+ Nota.

Introitus peccuniarum.

Item dicta domus habet omni anno de ficto de diversis personis in Werderer ratione census jucharorum agri XXXXII florenos 21 stuber 5	XXI-V.
Item preceptor dicti membri facit cultivare jucharos agri LVIII, qui si locarentur posset domus consequi omni anno ex dictis agris ratione census florenos 30	XXX.

[p. 192]

Item dicta domus habet omnibus annis ratione offertorum et oblationum in ecclesia parochiali et capella florenos 19 stuber 28	XVIIII-XXVIII.
Item dicta domus habet omnibus annis ratione decimae in Werderer florenos 2 stuber 22	II-XXII.

Exitus peccuniarum.

Item preceptor membri praedicti dat omni anno preceptori in Traiecto ratione arrendae membri florenos 20 stuber 20	XX-XX.
Item coco pro suo salario florenos 4 stuber 24	IIII-XXIIII.
Item famulo domus pro salario florenos 4 stuber 24	IIII-XXIIII.
Item in dicta domu sunt duae personae ultra ipsum preceptorem, videlicet cocus et famulus domus; taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet personae florenos auri XIIII, faciunt florenos	XXVIII.
^+ Item ratione cerae et olei non fit exitus, quia magistri fabricae tenentur dare suffitientiam.
Item dicta domus habet jucharos agri 100 et solvit omnibus annis ratione reparationis cuiuslibet juchari stuber V, faciunt florenos XVII stuber 24	XVII-XXIII.

Summa floreni LXXVI stuber V.

+ (fol. 20 vs.)

Hermelen.
Membrum preceptoriae Traiectensis.

Die sexto Augusti 1495 existentibus dominis visitatoribus in preceptoria Traiectensi comparuit vocatus frater Gherardus Vastardi praeceptor domus in Hermelen, quae est membrum praeceptoriae Traiectensis; dictum membrum est situatum in dominio Traiectensi eiusdem diocesis, distat a preceptoria spatio duarum horarum itineris.

Primo domus dicti membri est magna, antiqua, lapidea, tecta stramine, situata intus villam Hermelen; habet ecclesiam parrochialem mediocrem, novam, intitulatam sub

[p. 193]

vocabulo S^ti. Dionisii; (habet duo altaria, unum in honore S^ti. Dionisii)¹⁾, secundum S^ti. Johannis Babtistae.

Item in dicta ecclesia est unus capellanus, videlicet preceptor membri praedictus. Dictus cappellanus tenetur omni die fest(iv)o celebrare unam missam et celebrare duas missas in septimana.

In dicta ecclesia est una lampas die noctuque ardens.

Item in dicta ecclesia sunt circa CCL communicantes.

1) Aldus was waarschijnlijk de teneur van den uitgevallen regel.

Sequuntur bona ecclesiae.

Item non fit inventarium bonorum ecclesiae, quia magistri fabricae deputati per communitatem villae habent curam.

⁺ Sequntur bona domus.

Item lecti cum eorum necessariis quinque. Item anfrae stagnee parvae et magnae VIII. Item scutellae parvae et magnae stagnee XXII. Item cum aliis bonis utensiliis est domus competenter provisa. Item equi antiqui et juvenes VIII. Item vaccae VIII.

⁺ Ad sciendum monetam currentem in Hermelem: Item VIII denarii faciunt unum stuber. Item 29 stuber faciunt unum florenum Renensem in auro.

+ (fol. 21)

+ Nota.

Introitus peccuniarum.

Item dicta domus habet omni anno de ficto ratione census jucharorum agri VIIII locatorum duobus personis florenos 6 stuber 15 denarios 4	VI-XV-IIII.
Item dicta domus habet omnibus annis ratione oblationum florenos 2 stuber 22	II-XXII.
Item preceptor dicti membri facit cultivare jucharos agri LXXIII magnis expensis, sed quando locarentur, tunc domus posset consequi omni anno ratione dictorum agrorum libere ultra expensas aggerum florenos 36 stuber 14 denarios 4	XXXVI-XIIII-IIII.
Item dicta domus habet omnibus annis ratione decimae in Hermelem stuber 25	XXV.

Summa floreni XXXXVI-XVIIII.

[p. 194]

Exitus peccuniarum.

Item expenduntur omnibus annis in reparatione aggerum ratione periculi fluminis stuber 18	XVIII.
Item preceptor membri dat preceptori in Traiecto ratione arrendae dicti membri omni anno florenos 17 stuber 7	XVII-VII.
Item coco pro suo salario florenos 4 stuber 4	IIII-IIII.
Item ratione olei et cerae non fit exitus, quia magistri fabricae deputati per communitatem villae tenentur dare oleum et ceram sufficientem.
^+ Item in dicta domo sunt duae personae ultra praeceptorem, videlicet cocus et famulus domus; taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet florenos auri XIIII faciunt florenos 28	XXVIII.

Summa floreni LIIII-IIII.

+ (fol. 21 vs.)

Wemelingen¹⁾.
Membrum preceptoriae Traiectensis.

Die nono mensis Augusti 1495 existentibus dominis visitatoribus in preceptoria Traiectensi camera priorali comparuit vocatus frater Lucas Huet cappellanus Ordinis S^ti. Johannis, preceptor domus aut membri in Vemenlingen, quod membrum distat a preceptoria spatio trium dierum itineris, situatum est in provintia Zelandiae sub dominio domini ducis Burgundiae Traiectensis diocesis. Die eodem domini visitatores prestiterunt juramentum eidem preceptori ad informandum eos de quesitis per eos in quantum sibi innotuerit.

Primo domus dicti membri est situatum (!) in campestris circa villa Wemenlingen, est domus antiqua, tamen non patitur ruinam; habet cappellam parvam bene reparatam ad latus domus, intitulatur sub vocabulo S^ti. Dalli²⁾, habet solum unum altare.

1) Het hs. heeft: Wememelingen.

2) Lees waarschijnlijk: S^ti. Galli.

[p. 195]

Item in dicta cappella ardet die nocteque lampas una coram venerabili Sacramento.

Item in dicta domo est solus ipse preceptor, qui celebrat omnibus diebus festivis et hoc a sua devotione.

Sequntur bona cappellae.

Item calix unus argenteus deauratus cum sua patena. Item missale unum. Item casulae duae. Item candelabra stagnea duo.

Sequntur bona domus.

Item lecti cum eorum necessariis X. Item beccheria argentea VI. Item coclearia argentea IIII. Item anfrae⁺ stagnee parvae et magnae VI. Item scutellae stagnee parvae et magnae LXI. Item candelabra erea VI. Item de aliis necessariis est domus pro statu suo sufficienter provisa. Item equi quatuor. Item vaccae sex.

Ad sciendum monetam currentem in Vemelingen: Item ortgin IIII faciunt unum stuber. Item stuber XXVIII faciunt unum florenum Renensem in auro.

+ (fol. 22)

Introitus peccuniarum.

Item dicta domus habet omni anno de ficto de diversis personis in Cappellen, Wemelingen et Cattendijck ratione agrorum stuber 17	XVII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Johan Guillerini in Cattendijck ratione jucharorum X agri florenos 14 stuber 8	XIIII-VIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Johanni Balbin in Capellen ratione jucharorum agri VIIII florenos XII stuber 24	XII-XXIIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Adriano Wijssen in Wemenlingen ratione jucharorum agri VIIII florenos XII stuber XXIIII	XII-XXIIII.
Item dicta domus habet a quodam Fort Cornelii in Wemenlingen ratione jucharorum agri quatuor florenos V stuber XX	V-XX.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Huberto

[p. 196]

Loij in Wemenlingen ratione jucharorum agri II florenos 3 stuber 16	III-XVI.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Johanni Henrici in Wemenlingen ratione jucharorum agri II florenos 2 stuber 24	II-XXIIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Petro Henrici in Wemenlingen ratione jucharorum agri II florenos 3 stuber 16	III-XVI.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Jacobo Deijnen in Wemenlingen ratione jucharorum agri V^+ florenos 7 stuber 4	VII-IIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Adriano Welhelm in Wemenlingen ratione jucharorum agri III florenos 4 stuber 8	IIII-VIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Thomasio Bartholomei in Wemenlingen ratione jucharorum agri 2 florenos 3 stuber 16	III-XVI.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Johanni Guillermi in Cappelle ratione jucharorum agri III florenos 4 stuber 8	IIII-VIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Adriano Petri in Cattendijck ratione jucharorum agri V florenos 7 stuber 4	VII-IIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Ael Ballebin in Wemenlingen ratione jucharorum agri VII florenos 10 stuber 20	X-XX.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Adriano in Wemenlingen ratione jucharorum agri V florenos 7 stuber 4	VII-IIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Adriano et alteri in Wemenlingen ratione jucharorum agri V florenos 7 stuber 24	VII-XXIIII.
Item dictus preceptor facit cultivare jucharos agri XXXVII in Wemenlingen, Cappellen et Cattendijck, qui juchari 37, si locarentur, valerent ratione census omni anno florenos 52 stuber 24	LII-XXIIII.
Item domus habet omni anno ratione offertorii florenos 4 stuber 8	IIII-VIII.

Summa floreni CLXV stuber VI.

+ (fol. 22 vs.)

[p. 197]

Kirkwerff.
Membrum preceptoriae Traiectensis.

Die decimo septimo Augusti 1495 existentibus dominis⁺ visitatoribus in preceptoria Traiectensi fuerunt domini visitatores informati de facto, introitu et exitu dicti membri in Kirchewerff per preceptorem Traiectensem.

Primo dictum membrum est conventus monialium, situatum in Zelandia sub dominio ducis Burgundiae Traiectensis diocesis, distat a preceptoria spatio quatuor dierum itineris.

Item domus dicti membri est lapidea, magna, bene reparata; habet ecclesiam non parochialem, quae intitulatur sub vocabulo Sancti Johannis, habet tria altaria, primum consecratum in honore S^ti. Johannis Babtistae, secundum in honore beatae Mariae Virginis, tertium S^tae. Crucis.

In dicta ecclesia seu membro sunt duo cappellani, quorum unus est preceptor; eorum nomina sunt frater Henricus Welelm¹⁾ et frater Ewaldus de Leiden, ambo Ordinis S^ti. Johannis, qui celebrant omni die missam unam.

Item in dicta domus sunt moniales XII, quae legunt omnes horas canonicas.

+ (fol. 23)

1) Welhelm?

Sequuntur bona ecclesiae.

Item calices argentei duo deaurati cum eorum patenis. Item cibor(i)um unum argenteum. Item missalia duo. Item casulae bonae et malae quinque. Item cappam unam. In ceteris necessariis est ecclesia satis provisa.

Sequuntur bona domus.

Item domus est satis provisa cum omnibus necessariis.

Ad sciendum monetam currentem in Kirchwerff: Item VIII duytgin faciunt unum stuber. Item XXVIII stuber faciunt unum florenum Renensem in auro.

Introitus pecuniarum.

Item dictum membrum habet jucharos agri et pratarum

[p. 198]

116 circa Kirchwerff locatos diversis personis, ex quibus domus habet omni anno ratione census florenos 257 stuber 4	CCLVII-(IIII).
^+ Item dictae moniales faciunt cultivare jucharos agri XXXIII, qui si locarentur valerent domui omni anno florenos 53 stuber 16	LIII-XVI.
Item dictum membrum habet omnibus annis ratione offertorii florenos 4	IIII.

Summa floreni CCCXIIII-XX.

+ (fol. 23 vs.)

Exitus peccuniarum.

Item dictae moniales tenentur dare omni anno domino duci ratione cuiuslibet juchari agri stuber III, faciunt florenos 16 stuber 2	XVI-II.
Item dictae moniales dant omnibus annis pro reparatione aggerum pro quolibet jucharo stuber VI et sunt juchari 150, faciunt florenos 32 stuber 4	XXXII-IIII.
Item in dicta domus sunt tres famulae, quibus da(n)tur pro salario floreni 12	XII.
Item famulo domus pro salario florenos 4 stuber 8	IIII-VIII.
Item porterio pro salario florenos 4 stuber 8	IIII-VIII.
Item pro cespitibus ad ardendum omnibus annis florenos 24	XXIIII.
Item in dicta domu sunt ultra preceptorem personae XVIII, videlicet unus capellanus, XII moniales, item tres famulae, item porterius, item famulus domus; taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet personae florenos auri duodecim, faciunt simul florenos 216	CCXVI.
Item dantur pro necessaris cuiuslibet dictarum personarum videlicet XII monialibus et uni cappellano floreni auri duo et stuber XVI, faciunt florenos 33 stuber 12	XXXIII-XII.

Summa floreni CCCXXXXI-XIIII.

Nota: exitus predicti membri excedunt introitus, tamen ille moniales supplent necessitate earum ingenio et labore.

[p. 199]

⁺ Mi(d)delburch.
Membrum preceptoriae Traiectensis.

Die decimo quinto Augusti 1495 existentibus dominis visitatoribus in preceptoria Traiectensi comparuit coram eis vocatus frater Johannes Clivis, cappellanus Ordinis S^ti. Johannis, preceptor domus in Middelburch, quae est membrum preceptoriae Traiectensis; dictum membrum est situatum in provintia Zelandiae sub dominio domini ducis Burgundiae Traiectensis diocesis.

Die eodem domini visitatores prestiterunt juramentum eidem fratri Johanni Clivis preceptori ad informandum eos de quesitis per ipsos in quantum sibi innotuerit.

Primo domus dicti membri est antiqua tamen bona, situata intus oppidum Middelburch; habet ecclesiam non parochialem ad latus domus, intitulatur sub vocabulo Sancti Johannis, habet tria altaria, primum consecratum in honore S^ti. Johannis Baptistae, secundum beatae Mariae Virginis, tertium S^ti. Sebastiani.

In dicta domo est solum unus capellanus, videlicet ipse frater Johannes preceptor, qui celebrat festivis diebus et quando eo in devotione placet.

In dicta ecclesia est una lampada die nocteque coram venerabili Sacramento ardens.

+ (fol. 24)

Sequntur bona ecclesiae.

Item calix unus argenteus deauratus cum sua patena. Item missalia duo. Item casulae duae antiquae. Item candelabra quatuor erea. Item monstrantiola una argentea.

Sequntur bona domus.

Item lecti cum eorum necessariis sex. Item anfrae⁺ stagneae parvae et magnae XII. Item scutellae stagneae parvae et magnae XI. Item candelabra erea V. Item in aliis necessariis est domus competenter provisa.

Ad sciendum monetam currentem in Middelburch: Item VIII deutgin faciunt unum stuber. Item XXVIII stuber faciunt unum florenum Renensem in auro.

+ (fol. 24 vs.)

[p. 200]

Introitus peccuniarum.

Item dicta domus habet omni anno de ficto super tribus domibus in Middelbnrch ratione census stuber XXI deutgin 4	XXI-IIII.
Item dicta domus habet omnibus annis ratione offertorii florenos 17 stuber 24	XVII-XXIIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Pancratio Henrici in Bredam ratione census jucharorum agri V florenos 10 stuber 26	X-XXVI.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Petro Arnoldi in Bredam ratione census jucharorum agri duorum cum dimidio florenos 3 stuber 24	III-XXIIII.
Item dicta domus habet omni anno de diversis personis in Bredam in diversis partitis ratione census jucharorum agri XVII florenos 8 stuber 22	VIII-XXII.
Item dicta domus habet omnibus annis ratione pascuae circa domum aut membrum florenos 10 stuber 20	X-XX.
Item dicta domus habet omni anno ratione unius curiae census ad usum balistariorum in Meddelburch florenos 7 stuber 19	VII-XVIIII.
Item dicta domus habet omni anno ratione census trium ortorum parvorum in Meddelburch florenos 4 stuber 1	IIII-I.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Petro Arnoldi in Meddelburch ratione census unius orti florenos V stuber 27	V-XXVII.
Item dicta domus habet omni anno de quatuor camerarum locatarum quatuor personis florenos 11 stuber 15	XI-XV.

Summa floreni LXXXII-III.

⁺ Exitus peccuniarum.

Item expenditur omnibus annis in reparatione aggerum ratione periculi maris floreni 3 stuber 15	III-XV.
Item expenditur omni anno in oleo et cera ad usum ecclesiae floreni 2 stuber 24	II-XXIIII.
Item coco pro salario florenos 4 stuber 8	IIII-VIII.

+ (fol. 25)

[p. 201]

Item in dicta domo sunt duae personae ultra ipsum preceptorem, videlicet cocus et famulus domus; taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet personae florenos auri XIIII, faciunt florenos 28	XXVIII.
Item expenditur omnibus annis in cespitibus ad ardendum pro usu domus floreni 4 stuber 8	IIII-VIII.

Summa floreni XXXXVII-VII.

Restant in membro Meddelburch floreni auri XXXV stuber XXIII denarii IIII et tamen nihil dat praeceptoriae Traiectensi ratione absentiae aut arrendationis.

Sneck¹⁾.
Membrum preceptoriae Traiectensis.

Die quarto decimo Augusti 1495 existentibus dominis visitatoribus in preceptoria Traiectensi comparuit coram eis vocatus frater Johannes Etren preceptor domus in Scheneck (!), quae est membrum preceptoriae Traiectensis. Dictum membrum est situatum in provintia Frisiae sub dominio nobilium de Bock Traiectensis diocesis.

Die eodem prestitum fuit juramentum eidem domino preceptori ad informandum dominos visitatores de quesitis per eos in quantum sibi innotuerit.

Primo domus dicti membri est lapidea, magna, in bona reparatione, situata extra muros oppidi Sneck; habet ecclesiam non parrochialem mediocrem bene reparatam, intitulatam sub vocabulo S^ti. Johannis, habet sex altaria:⁺ primum consecratum in honore S^ti. Johannis, secundum Sanctae Crucis, tertium Patriarchorum, quartum beatae Mariae Virginis, quintum Mariae Magdalenae, sextum est de novo erectum non consecratum.

Item communitas oppidi predicti habet septem ecclesias parrochiales, vacante una earum; habet communitas pro-

1) Sneek.

+ (fol. 25 vs.)

[p. 202]

videre de dictis ecclesiis tamen uni(us) Religionis S^ti. Johannis, videlicet in Ysbredium¹⁾, Ulschar²⁾, Hummers³⁾, Tebalge(r)ga⁴⁾, Opincure⁵⁾, Adora⁶⁾, Sneek.

Item preceptor habet providere una parrochiali ecclesia in Bolswordia, et habet conferre de duabus grantiis, una in Thosinghusen⁷⁾, altera in Pusebolde⁸⁾.

Item in dicta domo sunt septem cappellani, quorum unus preceptor, secundus frater Gauricus Theodorici, tertius frater Nicolaus Versdock, quartus frater Arnoldus Johannis, quintus frater Jacobus Alchmane, sextus frater Bartholomeus Amsterdamis, septimus frater Jacobus Delfft.

Item dicti cappellani tenentur omni die cantare unam missam et legere duas et cantare omnes horas canonicas.

Item in dicta ecclesia est una lampas die noctuque ardens coram venerabili Sacramento.

1) IJsbrechtum.

2) Folsgara.

3) Hommerts.

4) Lees: Uutvalgerga (= Uitwellingerga)?

5) Lees: Opinhuse (= Oppenhuizen)?

6) Oldeauwer?

7) Idsegahuizen? Idskenhuizen?

8) Verhaspeling van: Ferwolde?

Sequntur bona ecclesiae.

Item calices argentei deaurati VII cum eorum patenis. Item missalia VI. Item cappae setae II. Item casulae setae diversarum colorum VI. Item vestes lenitiacae setae IIII. Item casulae panni diversarum colorum XII. Item in ceteris est ecclesia satis provisa. Item monstrantia una deaurata ad usum venerabilis Sacramenti. Item crux una argentea magna. Item ampullae duae de argento.

Sequntur bona domus.

Item lecti cum eorum necessariis XXX. Item domus est in reliquis necessariis bene provisa. Item vaccae XXIIII. Item equi II. Item coclearia argentea XXIIII.

[p. 203]

⁺ Item dicta domus et eius conventuales sunt exempti a quibuscunque exactionibus, subventionibus et oneribus impositis et imponendis, ut apparet per quandam antiquam copiam non autenticam in illius (domi cista conservatam; illius)¹⁾ literae tenor sequitur et est talis:

Frater Conradus de Bruijnsberch sacrae Domus hospitalis S^ti. Johannis Hierosolimitani parcium Alemaniae prior necnon frater Johannes Gauda commendator totusque conventus Sanctae Catharinae Traiectensis hospitalis eiusdem universis et singulis etc. Datum anno Domini millesimo trecentesimo septuagesimo octavo ipso die beati Remigii Episcopi et Confessoris.

Ad sciendum monetam currentem in Sneek: Item schobe XV faciunt unum stuber. Item XXIII stuber et VII schobe faciunt unum florenum Renensem in auro.

+ (fol. 26)

1) Een poging tot herstel van eenige blijkbaar uitgevallen woorden.

Introitus peccuniarum.

Item dicta domus habet omni anno a quodam Oza Uperee in Ysbrechen ratione census et LXXIIII pontmaten pascuarum florenos 82 stuber 11 schoben VII	LXXXII-XI-VII^2).
Item dictum membrum habet omni anno a quodam Alberto Simonis in Isbrecht ratione LXXVIII pontmaten pascuarum florenos 40	XXXX.
Item dictum membrum habet omni anno a quodam Ababus in Isbrecht ratione LXXX pontmaten florenos 32	XXXII.
Item dictum membrum habet omni anno a monasterio Taber(!) in Isbrecht ratione XXXXV pontmatten florenos XXIII	XXIII.
Item dictum membrum habet omni anno a quodam Sitta Abbas in Isbrecht ratione LXX pontmatten florenos 35 stuber 17 schoben 7	XXXV-XVII-VII.
^+ Item dicta domus habet omni anno a quodam Eijnek in Isbrecht ratione V pontmatten pascuarum florenos 2 stuber 13	II-XIII.

2) Over het belang van dezen post zie: Vrije Fries XXI (1913) pag. 216 noot 2.

+ (fol. 26 vs.)

[p. 204]

Item dictum membrum habet omni anno a quodam Yelchen Pauli in Isbrecht ratione XXXVI pontmatten florenos 19 stuber 16 schoben 7	XVIIII-XVI-VII.
Item dictum membrum habet omni anno a quodam Here Nicolai (in) Ternes^1) ratione LXX pontmaten florenos 38 stuber septem	XXXVIII-VII.
Item dictum membrum habet omni anno a quodam Ebdelimo Johannes ratione LVIII pontmatten pascuarum florenos 29	XXVIIII.
Item dictum membrum habet omni anno a quodam Bruer Dudes in Ternes ratione LX pontmatten florenos 30 stuber 12 schoben 7	XXX-XII-VII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Franken Gheraerdi in Ternes ratione L pontmatten florenos 25 stuber 12 schoben 7	XXV-XII-VII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Theodorico Johannis Antonii in Gauteum^2) ratione 75 pontmatten florenos 40 stuber 20 schoben 7	XXXX-XX-VII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Theodorico (in) Gautum ratione XXX pontmatten pascuarum florenos 15 stuber 7 schoben 7	XV-VII-VII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Berbent Jaren in Gautum ratione XX pontmatten pascuarum florenos 25 stuber 12 schoben 7	XXV-XII-VII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Meyn Aulbe in Gautum ratione XXX pontmatten pascuarum florenos 17 schoben 7	XVII-VII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Nicolao Simoni Johannis in Gautum ratione LXXVIII pontmatten florenos 40	XXXX.
^+ Item dicta domus habet omni anno a quodam Gherban in Vollen^3) ratione L pontmatten pascuarum florenos 24 stuber 6	XXIIII-VI.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Lolck in Tebolgerga ratione LXIIII pontmatten florenos 15 stuber 7 schoben 7	XV-VII-VII.

1) Tirns.

2) Gautum.

+ (fol. 27)

3) Vollega?

[p. 205]

Item dicta domus habet omni anno a quodam Heyrtgin in Elst ratione LXXX pontmatten pascuarum florenos 17 stuber 20 schoben 7	XVII-XX-VII.
Item dicta domus habet omni anno a Reinero aurifabro in Schneck ratione certe pascuae florenos 7 stuber 15 schoben 7	VII-XV-VII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Petro Kannen in Sneck ratione pascuae florenos 5 stuber 10	V-X.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Laurentio Carnificis in Sneck ratione pascuae florenos 4 stuber 4	IIII-IIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Gelmaro in Sneck ratione pascuae florenos 3 stuber 21	III-XXI.
Item dicta domus habet omni anno a Volquino in Sneck ratione pascuae florenos 4 stuber 4	IIII-IIII.
Item dicta domus habet omni anno a quodam Ferk Jacobi in Sneck ratione pascuae florenos 3 stuber 9	III-VIIII.
Item dicta domus habet omni anno de diversis personis in oppido Sneck ratione pascuae florenos 21 stuber 9	XXI-VIIII.
Item dicta domus habet omni anno in Sneck de diversis personis ratione pascuarum florenos 33 stuber 12	XXXIII-XII.
Item dicta domus habet pascuas ad usum vaccarum suarum, quae vale(re)nt quando locarentur omni anno florenos 41 stuber 11	XXXXI-XI.
Item ratione offertorii non fit introitus, quia quando fiunt offertoria veniunt tot hospites, quod magis consumitur^+ quam lucratur; etiam offertorium non est magnum, quia ecclesia est cappella et non parochialis.

Summa floreni (VI^CLXXX stuber II schoben VII).

+ (fol. 27 vs.)

Exitus peccuniarum.

Item dicta domus tenetur dare omni anno magistris fabricae ecclesiae parrochialis in Sneck ratione censuum, qui possunt redimi, florenos 18

XVIII.

[p. 206]

Item dicta domus tenetur dare omni anno Olfart Yeingen in Isbrechten ratione census certe pascuae florenos 3	III.
Item dicta domus tenetur dare omni anno magistro fabricae ecclesiae in Gautum ratione census florenos 6	VI.
Item dicta domus tenetur dare omni anno Johanni Reineri in Sneck ratione census florenos 6	VI.
Item dicta domus tenetur dare omni anno cuidam Sebaudo Sibrandi in Sneck ratione census florenos quatuor	IIII.
Item dicta domus tenetur dare omni anno Geingen in Elst ratione census florenos 6	VI.
Item dicta domus tenetur dare omni anno Golmero Gijsberti in Sneck ratione census florenos 40	XXXX.
Item dicta domus tenetur dare omni anno ex certa pascua florenos 4 stuber 4	IIII-IIII.
Item preceptor dictae domus dat omni anno praeceptori in Traiecto ratione arrendationis dicti membri florenos 50	L.
Item sacristae pro salario florenos 4 stuber 4	IIII-IIII.
Item coco pro salario florenos 5	V.
Item porterio pro salario florenos 4 stuber 4	IIII-IIII.
Item famulo coci pro salario florenum 1 stuber 19	I-XVIIII.
Item expenduntur omnibus annis pro ligno et cespitibus floreni 40	XXXX.
^+ Item pistori pro salario florenos 6 stuber 6	VI-VI.
Item in dicta domus sunt ultra ipsum preceptorem sex cappellani; dicit ipse preceptor sufficere pro expensis cuiuslibet cappellani omni anno florenos 12, faciunt florenos 72	LXXII.
Item in dicta domo sunt septem famuli, videlicet sacrista, can(e)varius, cocus, porterius, famulus domus, famulus coci et pistor; dicit ipse dominus praeceptor sufficere pro expensis cuiuslibet famuli omni anno florenos 7, faciunt florenos 49	XXXXVIIII.

Summa floreni CCCXXVII-XXI.

Item dicta domus tenetur dare omni anno cuidam fratri Guillermo pastori in Isbrechten, vita sua durante tantum, omni anno florenos auri XII.

+ (fol. 28)

[p. 207]

Item dicta domus tenetur dare omni anno fratri Johanni Emerica vita sua durante omni anno florenos auri IIII.

Item dicta domus tenetur dare omni anno fratri Nicolao Barsdorff Ordinis S^ti. Johannis vita sua durante florenos auri XII stuber XII.

Item dicta domus tenetur dare omni anno Gaurico conventuali in Snek vita sua durante florenos auri VIII stuber VIII.

Restant membro Snek ultra florenos L, quos preceptor membri tenetur dare omni anno preceptoriae Traiectensi, et ultra omnes expensas liquide floreni CCCLII stuber XI scoben VII.

¹⁾ Summa summarum omni introituum praeceptoriae Traiectensis floreni auri II^MX stuber VI ortgen VIIII.

⁺ Summa summarum omni exituum dictae praeceptoriae Traiectensis floreni auri MCCCLXXXXVII stuber XVI, sine omnibus illis peccuniis quae dantur ad vitam, quia non sunt census perpetui et in dies moriuntur.

Summa summarum restant liquide praeceptoriae Traiectensi cum arrendationibus, quas habet a membris Buren, Ildenwater(!), Hermelen, Werderer, Wemenlingen, Engen, Vallis S^ti. Johannis, Kirchwerff et Sneck, ultra omnes expensas floreni VII^CXII stuber XVIII ortgen VIIII et ratione pietantiae floreni XXXXI stuber XXV, faciunt florenos

754-15-9.

Summa restant floreni VII^CLIIII stuber XV ortgen VIIII cum pietantia.

Nota: membrum aut conventus Vallis Sancti Johannis habet liquide ultra illam summam quadraginta florenorum, quam tenetur dare preceptoriae Traiectensi, et ultra omnes expensas florenos auri CL stuber XX mitgin XI.

1) Wij verklaren eens voor al, dat wij eveneens de generale op- en aftellingen getrouwelijk van het hs. hebben overgenomen, ook al schrijnden zij somwijlen ons wiskundig geweten.

+ (fol. 28 vs.)

[p. 208]

Restant membro Meddelbourch ultra omnes expensas floreni XXXV stuber XXIIII denarii IIII ut in loco suo scriptum est, et cum hoc membrum nihil absentes dat praeceptoriae Traiectensi.

Harlem.
Preceptoria subiecta priori Alemaniae.

Die undecimo mensis Augusti 1495 intrarunt domini visitatores preceptoriam in Harlem, quae est membrum⁺ camerae prioralis in Traiecto, tamen est privilegiata per litteras Rhodianas, quod inter se conventuales possunt eligere preceptorem; et pro nunc temporis est preceptor venerabilis frater Johannes Guillelmi Johannis cappellanus Ordinis S^ti. Johannis. Dicta preceptoria est situata intus civitatem Harlem sub dominio domini ducis Burgundiae Traiectensis diocesis.

Die duodecimo eiusdem (mensis) fuit prestitum juramentum eidem domino preceptori ad informandum dominos visitatores de quesitis per eos in quantum sibi innotuerit.

Primo domus preceptoriae est magna et spatiosa, bona, lapidea; habet ecclesiam mediocrem pulchram ad latus ipsius domus, non parrochialem, intitulatur sub vocabulo S^ti. Johannis Baptistae, habet sex altaria: primum consecratum in honore S^ti. Johannis Babtistae, secundum S^ti. Andree, tertium S^tae. Crucis, quartum S^tae. Catharinae, quintum Mariae Virginis, sextum in honore nominis Jesu.

In dicta preceptoria sunt quinque cappellani Ordinis S^ti. Johannis, quorum nomina sunt: frater Johannes Guillelmi Johannis preceptor, frater Nicolaus Bartholomei de Delfft prior ecclesiae, frater Jacobus Gerrardi, frater Jacobus Martini, frater Johannes de Bermen. Dicti cappellani cantant die noctuque horas canonicas et omni die cantant unam missam et legunt tres, ad quas tenentur, et ad hoc tenent duos cappellanos seculares, et tenentur ad unam aliam missam; et quia bona vendita sunt per quosdam preceptores - - antecessores huius vendiderunt bona et reditus - -, ergo non legunt quintam missam.

⁺ Item dicta preceptoria habet conferre quatuor ecclesias

+ (fol. 29)

+ (fol. 29 vs.)

[p. 209]

parrochiales: unam in Beverwijck, quam possidet frater Jacobus Nicolai de Delfft, et distat a preceptoria spatio trium horarum itineris; super collacione dictae ecclesiae pendet lis in curia Romana. Item habet preceptoria providere de ecclesia parrochiali in Heimsburk¹⁾, quam possidet frater Petrus de Harlem; distat a preceptoria spatio quatuor horarum itineris. Item habet preceptoria providere de ecclesia parrochiali in Setterwau²⁾, quam tenet dominus preceptor preceptoriae incorporatam; distat a preceptoria spatio septem horarum itineris. Item habet preceptoria providere de ecclesia parrochiali in Hasersau³⁾, quam possidet frater Laurentius Adriani; distat a preceptoria spatio unius diei itineris.

1) Bedoeld is natuurlijk: Heemskerk.

2) Zoeterwoude.

3) Hazerswoude.

Sequntur bona ecclesiae.

Item calices argentei deaurati cum eorum patenis IIII. Item monstrantiae argentee, quarum una est magna. Item ciborium unum argenteum. Item crux una argentea. Item thuribulum unum argenteum. Item ampulae duae argentee. Item patena una argentea pro pace. Item fibuli tres argentei ad usum capparum. Item missalia tria. Item antiphonarii duo. Item gradualia duo. Item psalteria duo. Item cappae setae bonae et malae VII. Item casulae setae bonae et malae VI. Item vestes lenitiacae bonae et malae VI. Item casulae panni diversarum colorum bonae et malae XII. Item ecclesia est cum candelabris et aliis necessariis bene provisa.

Sequntur bona domus.

Item lecti cum eorum necessariis XIII. Item de aliis⁺ necessariis ad usum domus est domus bene et sufficienter provisa.

Item dicta preceptoria habet quoddam hospitale circa

+ (fol. 30)

[p. 210]

domum, in quo preceptor tenetur tenere sex personas antiquas, et pro nunc temporis sunt sex personae in eo.

Item dicti conventuales preceptoriae Harlamensis possunt decedente preceptore semper in perpetuum eligere alium preceptorem, quem dominus prior Almaniae confirmare habet sine aliqua contradictione, tamen quod preceptor in Harlem teneatur omni futuro tempore dare omni anno reverendo domino priori Almaniae florenos auri Renenses centum et etiam solvere jura thesauri imposita et imponenda et manere sub visitatione reverendissimi magistri de Rhodo et prioris Almaniae, ut apparuit dominis visitatoribus per bullam reverendissimi domini Babtistae de Ursinis magistri de Rodo, cuius bullae tenor sequitur et est talis:

Frater Babtista de Ursinis Dei gratia sacrae Domus hospitalis S^ti. Johannis Hierosolimitani magister humilis pauperumque Jhesu Christi custos etc. Datum Rodi in nostro conventu die quinta mensis Octobris anno ab incarnatione Domini millesimo quadringentesimo sexagesimo nono.

Ad sciendum monetam currentem in Harlem, valorem frumentorum et quantitatem mensurarum: Item XVI denarii faciunt unum stuber. Item XXVIIII stuber faciunt unum florenum Renensem in auro. Item IIII quartalia faciunt unum octale. Item octale unum siliginis valet omnibus annis stuber VIII. Item octale unum tritici valet omnibus annis stuber X, ut constitit dominis visitatoribus per informationem ipsius domini preceptoris predicti medio eius juramento.

⁺ Sequitur introitus peccuniarum.

Item dicta preceptoria habet omni anno ratione ficti minuti de diversis personis intus oppidum Harlem super domibus, ortis et aliis possessionibus florenos 8 stuber 10 denarios 11	VIII-X-XI.
Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Johanni Bartolomei in Molen^1) ratione duorum jucharorum agri florenos 6 stuber 26	VI-XXVI.

+ (fol. 30 vs.)

1) Molenbuurt (onder Heemskerk)?

[p. 211]

Item dicta preceptoria habet omni anno a Theodorico Hagen in Harlemerleij^1) ratione jucharorum septem agri florenos 18 stuber 28	XVIII-XXVIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno de diversis personis in villis Rick^2) et Nukirck^3) ratione agrorum florenos 19 stuber 9 denarios 4	XVIIII-VIIII-IIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Theodorico Guillermi in Eymskirch^4) ratione census agrorum florenos 20 stuber 20	XX-XX.
Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Nicolao Panden in Castr(i)cam ratione census agrorum florenos 9 stuber 19	VIIII-XVIIII.
Item preceptoria habet omni anno a quodam Theodorico Laurencii in Cast(r)icon ratione census agrorum florenos 13 stuber 3	XIII-III.
Item dicta domus habet omni anno in ficto minuto de diversis personis in locis (circa?) Heymskirck ratione agrorum florenos 22 stuber 2 denarios 8	XXII-II-VIII.
Item dicta domus^5) habet omni anno in villis Ackerslot et Hilligum de diversis personis ratione agrorum florenos 4 stuber 21 denarios 8	IIII-XXI-VIII.
Item dicta preceptoria habet omnibus annis ratione decimarum in Eijmskirck et Vetsen^6) florenos 48 stuber 28	XXXXVIII-XXVIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno de ficto in^+ diversis partitis de diversis personis in villa Haelwijck^7) ratione census agrorum et pratarum florenos 30 stuber 10 denarios 4	XXX-X-IIII.
Item dicta praeceptoria habet omni anno in Monster de diversis personis ratione census agrorum et pratarum florenos 31 stuber 10	XXXI-X.
Item dicta preceptoria habet omni anno in villa

1) Haarlemmerliede.

2) Rijk (een later verdronken dorp in de Haarlemmermeer).

3) Nieuwerkerk (eveneens een later verzwolgen dorp in gezegd meer).

4) Heemskerk.

5) Het hs. heeft: villa.

6) Lees: Velsen.

+ (fol. 31)

7) Schalkwijk onder Haarlemmerliede.

[p. 212]

Waeringhen^1) de diversis personis ratione census agrorum florenos 22 stuber 12	XXII-XII.
Item dicta preceptoria habet omni anno de diversis personis in villis Riswick et Lire ratione agrorum florenos 65 stuber 7 denarios 8	LXV-VII-VIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno de ficto de diversis personis in villa Maeslant ratione agrorum et pratarum florenos 14 stuber 14	XIIII-XIIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno in villa Delfft et Oisgeest^2) de diversis personis ratione agrorum et pratarum florenos 9 stuber 7	VIIII-VII.
Item dicta preceptoria habet omni anno in villa Rensberch^3) et Kaldenberch^4) de diversis personis ratione agrorum florenos 8 stuber 8	VIII-VIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno de diversis personis in villis Wasse(n)aer, Wortich^5), Vörschooten ratione agrorum et pratarum florenos 7 stuber 17 denarios 8	VII-XVII-VIII.
Item preceptor facit cultivare in tribus locis circa oppidum Harlem jucharos agri VII, qui si locarentur, posset preceptoria consequi omni anno ratione census dictorum agrorum florenos 12 stuber 2	XII-II.
Item dicta preceptoria habet omnibus annis ratione offertorii et oblationum florenos 31 stuber 1	XXXI-I.
Item dicta preceptoria habet omni anno ratione census pertinentis ad hospitale in diversis partitis de diversis personis in villa de Heylen^6) ratione agrorum florenos 18 stuber 18	XVIII-XVIII.

⁺ Nota: preceptoria habet pietantiam, ratione cuius habet introitus sequentes:

Item preceptoria habet omni anno ratione pietancie super domibus intus oppidum Harlem de diversis personis

1) Wateringen.

2) Oegstgeest.

3) Rijnsburg.

4) Lees: Kaldenkerck = Koudekerk.

5) Lees: Nortick = Noordwijk.

6) Heilo?

+ (fol. 31 vs.)

[p. 213]

florenos 20 stuber 17	XX-XVII.
Item dicta preceptoria habet ratione pietantie in villa Beverwijck de diversis personis super domibus et agris florenos 10 stuber 12	X-XII.
Item preceptoria habet omni anno ratione missarum fundatarum in ecclesia in villis Heymskerk, Castricom, Ackerschot^1), Hillicem^2), Oistorp, Lijss, Sardam^3) de diversis personis super diversis possessionibus florenos 43 stuber 17	XXXXIII-XVII.
Item dicta preceptoria habet omni anno ratione pietantiae in villa Maeslant de diversis personis super agris et pratis florenos 16 stuber 16	XVI-XVI.

Summa floreni V^CXIII-XVI(-III).

1) Akersloot.

2) Hillegom.

3) Zaandam.

Introitus tritici.

Item dicta praeceptoria habet omni anno in Wateringhen, in Henstlerdijck^4) et Monster de diversis personis ratione agrorum octalia CLX et quodlibet octale valet omnibus annis stuber X, sic dicta octalia 160 valent florenos 55 stuber 5

LV-V.

4) Honselaarsdijk.

Introitus siliginis.

Item dicta preceptoria habet omni anno ex decima in Heymkirch ad distribuendum pauperibus octalia 96 et quodlibet octale valet omnibus annis stuber VIII, sic dicta LXXXXVI valent florenos 26 stuber 14 XXVI-XIIII.

Summa summarum omni introituum peccuniarum et frumentorum reductorum in peccunias floreni auri V^CLXXXXVI stuber VI denarii III.

⁺ Sequitur exitus peccuniarum.

Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno conventui

+ (fol. 32)

[p. 214]

Carmelitarum in Harlem ratione census unius domus et alterius census stuber 11 denarios 8	XI-VIII.
Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno comiti Hollandiae ratione census stuber 2	II.
Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno Adae filiae Henrici de Colonia florenos auri XXIIII et stuber XXIIII ratione debiti facti per fratrem Nicolaum Schotem preceptorem praeteritum, et possunt redimi	XXIIII-XXIIII.
Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno cuidam Theodorico mercatori in Harlem ratione debiti facti per quendam fratrem Petrum Scholten - possunt redimi - florenos 12 stuber 12	XII-XII.
Item preceptoria tenetur dare omni anno relictae Arnoldi Rolandi in Harlem, et possunt redimi, florenos 6 stuber 26	VI-XXVI.
Item procuratori pro salario florenos 12	XII.
Item pro necessitate IIII cappellanorum florenos XVI	XVI.
Item predicatori, qui predicat omni die fest(iv)o per totum annum, florenos 10	X.
Item custodi ecclesiae pro salario florenos 6	VI.
Item organistae et famulo suo pro salario florenos 7 stuber 17	VII-XVII.
Item barbaetonsori pro salario florenos 11 stuber 22	XI-XXII.
Item can(e)vario pro salario florenos 6 stuber 6	VI-VI.
Item porterio pro salario florenos 2 stuber 2	II-II.
Item coco pro salario florenos 6 stuber 6	VI-VI.
^+ Item expenduntur omnibus annis in reparatione aggerum floreni 10	X.
Item collectori oblationum in ecclesia pro salario et expensis quant venit^1) florenos 6 stuber 21	VI-XXI.
Item famulo coci pro salario florenos 2	II.
Item in dicta preceptoria sunt XII personae ultra dominum preceptorem, videlicet sex cappellani, quorum duo sunt seculares, qui habent solum expensas, procurator, can(e)varius, cocus et famulus coci, sacrista et porterius;

+ (fol. 32 vs.)

1) Lees vermoedelijk: quando venit.

[p. 215]

taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet personae florenos auri XVI, faciunt florenos 192	CLXXXXII.
Item expendu(n)tur omnibus annis in ligno et cespitibus ad usum domus floreni 35	XXXV.

Summa floreni CCCLXIIII-XXVI-VII.

Item preceptoria tenetur dare relictae magistri Guillermi in Hagen (Comitis), vita sua durante tantum, omni anno florenos auri VIII ratione debiti facti per quendam fratrem Petrum de Scholten, et est circa sexaginta annorum.

Item preceptoria tenetur dare cuidam Joanni Hugoni Buscart in Delft, solum vita sua durante, et etiam uxori suae vita sua durante omni anno florenos auri XIII et stuber XIII.

Item preceptoria tenetur dare omni anno domino Johanni Bertoldi in Hagen Comitis, solum vita sua durante, omni anno florenos auri IIII.

Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno magistro Thomae pensionario oppidi Harlemensis vita sua durante florenos auri VIII stuber VIII.

⁺ Exitus siliginis.

Item preceptoria tenetur dare omni anno pauperibus omnem siliginem predictam, videlicet octalia 96, ex legato quorundam nobilium et quodlibet octale valet omnibus annis stuber VIII, sic dicta octalia 96 valent florenos 26 stuber 14

XXVI-XIIII.

Summa summarum omni introitu(u)m preceptoriae Harlem floreni auri V^CLXXXVI stuber 6 denarii III.
Summa summarum omni exituum dictae preceptoriae Harlem floreni auri IIII^CLXXXXVI stuber XI denarii VIII.
Restant liquide floreni CCVIIII stuber XXIII denarii XI.

+ (fol. 33)

[p. 216]

Arnhem.
Preceptoria.

Die decimo octavo mensis Julii 1495 intrarunt domini visitatores preceptoriam in Arnhem, in qua est preceptor frater Johannes de Halstein¹⁾, miles Ordinis S^ti. Johannis, qui etiam est preceptor in Heimbach; in dicta preceptoria Arnhem est quidam frater Brandolffus Hoeckelum cappellanus Ordinis predicti, qui est factor et locumtenens dictae preceptoriae.

Dicta preceptoria est situata intus oppidum Arnhem sub dominio ducis Ghelrensis Traiectensis diocesis.

Die vero decimo nono domini visitatores prestaverunt juramentum eidem domino factori sive locumtenenti ad informandum eos de quisitis per eos in quantum sibi innotuerit.

⁺ Domus preceptoriae est magna, lapidea; in longo tempore non fuit in aliquo reparata, ut apparet ex ruina.

Item dicta preceptoria habet ecclesiam non parrochialem magnam antiquam et etiam male apparatam ad latus domus, consecratam in honore S^ti. Johannis; habet octo altaria, primum consecratum in honore S^ti. Johannis Babtistae, secundum beatae Mariae Virginis, tertium S^tae. Crucis, quartum S^ti. Nicolai, quintum S^ti. Egidii, sextum S^tae. Annae, septimum S^tae. Mariae Magdalenae, octavum S^tae. Virginis Catherinae.

Item in dicta preceptoria sunt quatuor cappellani Ordinis S^ti. Johannis, quorum nomina sunt: frater Brandolphus Hoeckenlum, locumtenens predictus, frater Nicolaus de Scholten, frater Henricus de Tholl et frater Johannes Wie.

Dicti cappellani tenentur omni die legere unam missam, cantare aliam et cantare omni die vesperas et completorium.

1) Zijn ware, hier en elders verbasterde, naam luidt: Hatstein.

+ (fol. 33 vs.)

Sequntur cleijnodia ecclesiae.

Item calices argentei deaurati quatuor cum eorum patenis. Item ciborium unum argenteum. Item ampullae

[p. 217]

sive anfrae argentee duae parvae pro servitio missarum. Item casulae setae diversarum colorum VIIII. Item cappae setae diversarum colorum VII. Item vestes lenitiacae setae diversarum colorum X. Item casulae panni diversarum colorum VIII cum eorum necessariis. Item missalia⁺ VI. Item gradualia IIII. Item antiphonarii IIII. Item psalteria IIII. Item candelabra erea IIII. Item candelabra stagnea IIII. Item unum lavacrum ereum.

In dicta ecclesia est una lampada coram venerabili Sacramento die noctuque ardens.

+ (fol. 34)

Sequntur bona et utensilia domus.

Item lecti cum eorum necessariis XII. Item anfrae stagnee parvae et magnae XIII. Item candelabra aerea VI. Item lavacra aerea V. Item pelvis una. Item cacobi erei VIII. Item patellae ferree V. Item stagnee parvae et magnae XXXV. Item telleria stagnea XII. Item ollae eree VIII. Item manutergia V. Item mensalia VIII.

Item dicta preceptoria habet quoddam membrum in civitate Novimagio, distat a preceptoria spatio itineris quatuor horarum, sub dominio ducis Geldriae Coloniensis diocesis.

Domini visitatores fuerunt informati per fratrem Henricum Tholl conventualem predictae preceptoriae et ipsum dominum factorem seu locumtenentem, quod frater Johannes Holstein preceptor non fuit in praeceptoria Arnhem in undecim annis, propter quod preceptoria passa est diversa damna et bonorum alienationes et impignorationes, ut in exitu largius declarabitur; et pro nunc temporis dominus baiulivus Traiectensis ob mortem alterius quondam factoris deputavit fratrem Randolphum praedictum in factorem et locumtenentem praeceptoriae, qui debet solvere annuatim responsiones et jura thesauri et dare⁺ annuatim domino praeceptori pro sua absentia quantum per baiulivum Coloniensem et baiulivum (Traiectensem?) futuro tempore declaratum fuerit, ut apparet per litteram domini baiulivi Traiectensis in vulgari almanico scriptam et per me notarium visitationis in latinum redactam, cuius tenor sequitur et est talis:

+ (fol. 34 vs.)

[p. 218]

Nos frater Alexander de Roy baiulivus et praeceptor in Traiecto Ordinis S^ti. Johannis sacri hospitalis Jhierosolimitani notum facimus etc. In anno Domini millesimo quadringentesimo nonagesimo quarto die sexto Augusti.

Ad sciendum monetam currentem in Arnhem, valorem frumentorum et quantitatem mensurarum: Item XII ortgen faciunt unum stuber. Item XXXIIII stuber faciunt unum florenum Renensem in auro. Item IIII scheffel faciunt unum malderium. Item malderium siliginis valet omnibus annis stuber XXV et ortgin VI. Item malderium unum tritici valet omnibus annis florenum unum in auro, ut constitit dominis visitatoribus per informationem Johannis de Salant, Alexandri Tengnegali¹⁾ et fratris Randolphi locumtenentis.

1) Lees: Tengnageli.

Sequitur introitus peccuniarum.

Item dicta preceptoria habet de ficto omni anno a quodam Johanni Halle in Arnhem de agris in Lijmers in ducatu Clevensi, quos ipse habet a praeceptoria, florenos 25 stuber 30	XXV-XXX.
Item dicta praeceptoria habet de ficto annuatim de Johanni Wrehrnans^2) et Wichmans Bertholsen ratione^+ census possessionum, quas habent in ducatu Gelrensi, florenos 42 stuber 12	XXXXII-XII.
Item dicta praeceptoria habet omni anno a quodam Gherardi Jonge in Brommen^3) ratione agrorum, quos habet a preceptoria in ducatu Gelrensi, florenos 7 stuber 32	VII-XXXII.
Item dicta preceptoria habet de ficto omni anno a quodam Johanni Bosch ratione agrorum, quos habet a preceptoria in ducatu Gelrensi, florenos 13	XIII.
Item dicta preceptoria habet annuatim a quodam Willhelmo de Leu in Arnhem de massaria Wolkenhuren^4) propre

2) Lees: Wichman (cf. pag. 220).

+ (fol. 35)

3) Brummen.

4) Lees: Valkenhusen.

[p. 219]

civitatem Arnhem florenos 9 stuber 14	VIIII-XIIII.
Item dicta preceptoria habet annuatim a quodam Volker de Kever in Daventria ratione decimae in Nijbrouk florenos 11	XI.
Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Gherardo Beijer in Elfft^1) de massaria vocata Hollenderb(r)ouk florenos 22	XXII.
Item dicta preceptoria habet annuatim a quodam Reijnhardt de Pande in Arnhem de pratis, quae tenet in Arnhemmerbrouck, florenos 8 stuber 8	VIII-VIII.
Item dicta preceptoria habet annuatim de quodam Godert Kestenmeeker in Arnhem de pratis et agris, quae habet in Velles^2),	VIIII-XXIIII.
Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Bernardo Nienhuys in Arnhem de agro, quem tenet a preceptoria circa Arnhem, florenos 3 stuber VIII	III-VIII.
Item dicta preceptoria habet annuatim a quodam Ottoni Anassi in Huden^3) de agris, quos habet a preceptoria, florenos 4 stuber 4	IIII-IIII.
^+ Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Gelmico Welden in Greb de agris florenos 9 stuber 14.	VIIII-XIIII.
Item dicta preceptoria habet annuatim de agris et pratis in Umbrein, quae nunc possidet frater Hermanus Awijck, florenos 10	X.
Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Johanni Westenegen et Johanni Engelkens de agris, quae(!) tene(n)tur in Valburgen^4), florenos 13 stuber 8	XIII-VIII.
Item dicta preceptoria habet de ficto minuto omni anno de diversis personis in diversis partitis in civitate Arnhem super domibus et aliis bonis florenos 35 stuber 10	XXXV-X.

1) Lees: Elst.

2) Lees waarschijnlijk: Vellep (= Velp, waar de kommanderij in 1650 land bezat).

3) Lees waarschijnlijk: Husden (= Heusden, sc. Opheusden, waar de kommanderij in 1650 land bezat).

+ (fol. 35 vs.)

4) De kopiist had eerst Malburgen willen schrijven.

[p. 220]

Item dicta preceptoria habet quandam massariam in Polde^1), quam locumtenens facit cultivare pro media parte frumentorum in ea massaria crescentium; tamen habet facere in dicta cultura aliquas expensas, sed quando dicta massaria locaretur pro censu perpetuo, tunc preceptoria posset consequi omni anno libere ex dicta massaria florenos 102 stuber 32

CII-XXXII.

1) Lees waarschijnlijk: Elden, waar de kommanderij in 1650 hoeven bezat.

Introitus siliginis.

Item dicta preceptoria habet de ficto omni anno a quibusdam Johanni Wijchmans et Wichmans Bertolsen in Brommen ratione census massariae, quam habe(n)t in ducatu Clevensi, malderia XXXXVIIII.

Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Reynhardt Germessen in Beronchen²⁾ de massaria in Brouchuysen malderia XXXIII.

Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Gisberto Johannis in Ede ratione massariae ibidem malderia XVII.

Item dicta preceptoria habet omni (anno) a quodam⁺ Gartgero Gartgeri in Arnhem ex quibusdam agris prope Arnhem malderia quinque.

Item dicta preceptoria habet omni anno a quodam Jacobo Falck in Arnhem de uno agro scheffel III.

Item dicta preceptoria habet omni anno ex quodam molino circa Arnhem ratione census malderia XXVI.

Summa malderia CXXVIIII et scheffel III.

Nota: quodlibet malderium valet omnibus annis stuber XXV et ortgin VI et sic dicta malderia CXXVIIII scheffel III valent florenos auri LXXXXVII stuber X ortgin 7

LXXXXVII-X-VII.

2) Bennekom.

+ (fol. 36)

Introitus tritici.

Item dicta preceptoria habet omni anno ex quodam

[p. 221]

molino circa Arnhem ratione census malderia XVIIII scheffel II et quodlibet malderium valet omnibus annis florenum unum in auro, sic dicta malderia 19 scheffel 2 valent florenos 19 stuber 17

XVIIII-XVII.

Summa summarum omni introituum peccuniarum et frumentorum reductorum in peccunias floreni auri CCCCXXXIII stuber XVIIII ortgin VII.

Sequitur exitus peccuniarum.

Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno duci Clevensi et abattisse de Elsen^1) ratione census ab antiquo florenos 7	VII.
Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno domino duci Gelrensi ratione census ab antiquo florenos XIII	XIII.
Item pastori in Arnhem ratione certarum massariarum omni anno ab antiquo florenos 2 stuber 17	II-XVII.
^+ Item quatuor cappellanis praedictis cuilibet pro suo salario florenos auri 3 et stuber XVIII, faciunt simul florenos 14 stuber 4	XIIII-IIII.
Item preceptoria tenetur dare omni anno Wilhelmo Johannis in Hoesten^2) ratione debiti facti tempore huius praeceptoris fratris Johannis Hatstien florenos 4	IIII.
Item preceptoria tenetur dare omni anno Gherardo Gommen in Hoesden ratione debiti facti per procuratorem moderni preceptoris florenum 1 stuber 26.	I-XXVI.
Item preceptoria tenetur dare omni anno Cornelio Palmart in Hoerdem^2) ratione debiti facti moderni preceptoris florenum 1	I.
Item preceptoria tenetur dare omni anno Gherardo Schimmelpenninck in Sutphania ratione debiti facti per procuratorem seu locumtenentem moderni praeceptoris florenos 7	VII.
Item preceptoria tenetur dare omni anno Gottfrido Moijses apud Arnhem ratione debiti facti per preceptorem defunctum florenum unum stuber 6	I-VI.

1) Lees: Elten.

+ (fol. 36 vs.)

2) Lees waarschijnlijk: Hoesden (= Opheusden, cf. pag. 219 noot 3).

2) Lees waarschijnlijk: Hoesden (= Opheusden, cf. pag. 219 noot 3).

[p. 222]

Item preceptoria tenetur dare omni anno Gartgero Gartgeri apud Arnhem ratione debiti facti per locumtenentem moderni preceptoris florenos 5	V.
Item preceptoria tenetur dare omni anno Helwico de Welij ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos 7	VII.
Item preceptoria tenetur dare expensas et vestitum cuidam Theodorico Bisen vita sua durante ratione florenorum aureorum LVIIII et stuber XXVIII, quos recepit quidam frater Johannes Golt tempore moderni preceptoris, et dictae expensae valent omni anno florenos auri^+ XV et stuber X, et quia sunt ad vitam, non sunt posite in exitum.
Item preceptoria tenetur dare omni anno duabus monialibus in monasterio in Wijck, solum vita earum durante, florenos auri viginti, et quia abatissa dicti monasterii recepit dictas peccunias annis 48 et nescitur, an vivant illae duae mulieres, et nescitur de eorum nomine, ergo domini visitatores non scribunt pro nunc dictos florenos viginti pro exitu.
Item preceptoria tenetur dare omni anno Johanni Holl^1) in Arnhem ratione debiti facti tempore huius preceptoris florenum 1 stuber 26	I-XXVI.
Item preceptoria tenetur dare omni anno Hermanno Wurm in Arnhem ratione debiti facti tempore moderni preceptoris stuber XXX	XXX.
Item preceptoria tenetur dare omni anno membro suo Novimagio ratione census Hollanderbrouck florenos 4 stuber 17	IIII-XVII.
Item procuratori, qui colligit redditus, pro salario et expensis florenos XI stuber 26	XI-XXVI.
Item coco pro suo salario florenos 5 stuber 10.	V-X.
Item famulo coci pro salario florenos 2 stuber 12	II-XII.
Item sacriste pro salario florenos 2 stuber 12.	II-XII.
Item can(e)vario, qui etiam est porterius, pro salario florenum unum stuber 26	I-XXVI.
Item ratione olei et cerae ad usum ecclesiae non fit

+ (fol. 37)

1) Wellicht dezelfde als Johannes Halle van pag. 218.

[p. 223]

exitus, quia magistri fabricae accipiunt oblationes, ex quibus dant oleum et ceram necessariam.
Item in dicta preceptoria est necessario unus equus pro procuratore, cum quo expenduntur omnibus annis floreni 9	VIIII.
^+ Item expenduntur omnibus annis in emptione lignorum ad usum preceptoriae floreni 10	X.
Item in dicta preceptoria sunt octo personae, videlicet quatuor cappellani, can(e)varius, sacrista, cocus et famulus coci; taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet personae florenos auri XV et sic dictae personae VIII faciunt florenos 120	CXX.
Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno Henrico de Egmont in Sutphania ratione census bonorum in Hollenderbrouck ab antiquo florenos 2 stuber	II-VIIII.

Item expenditur omnibus annis in reparatione ag(ge)rorum sive dijcken propter fluminis Rheni periculum certa quantitas peccuniarum, et quia locumtenens a dominis visitatoribus et me notario sepe quesitus fuit et non dixit quantitatem parvam nec magnam, ergo nihil scribi potuit pro tali reparatione.

Summa floreni CCXXXV-XVII.

Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno fratri Hermano Ewuck¹⁾ Ordinis S^ti. Johannis vita sua durante florenos auri XVII ratione debiti facti tempore preceptoris defuncti quondam fratris Theodorici Wolff.

⁺ Item dicta preceptoria tenetur dare fratri Johanni Aldemeel Ordinis S^ti. Johannis vita sua durante omni anno florenos auri XV ratione debiti facti tempore moderni preceptoris.

+ (fol. 37 vs.)

1) Ewijck? Of Awijck (cf. pag. 219)?

+ Nota: ad vita(m).

Exitus siliginis.

Item preceptoria tenetur dare omni anno Gherardo de Galle in Brommen ratione debiti facti tempore moderni preceptoris malderia VI.

[p. 224]

⁺ Item preceptoria tenetur dare omni anno Luberto Wernerii in Brommen ratione debiti facti tempore moderni preceptoris malderia IIII.

Item preceptoria tenetur dare omni anno Gherardo de Brijnnen ratione debiti facti tempore presentis preceptoris malderia VI.

Item preceptoria tenetur dare omni anno ecclesiae S^tae. Walburgis in Arnhem ab antiquo scheffel III.

Item cuidam in Bare¹⁾ omni anno ab antiquo scheffel II.

Item preceptoria tenetur dare omni anno Katherin in Gallo intus oppidum Arnhem ratione debiti facti tempore moderni preceptoris malderia IIII.

Summa malderia XXI scheffel unum.

Nota: quodlibet malderium valet omnibus annis stuber XXV et ortgin 6, et sic praedicta malderia 21 scheffel 1 valent omnibus annis florenos 15 stuber 31 ortgin 10

XV-XXXI-X.

+ (fol. 38)

1) Waarschijnlijk is bedoeld de heerlijkheid Baar (tegenw. gemeente Angerlo.)

Exitus avenae.

Item dicta preceptoria tenetur dare omni anno domino duci Clevensi ratione census massariae in Lijmerss malderia quatuor et quodlibet malderium valet omnibus annis stuber VIII et ortgin VI, sic dicta malderia 4 valent in auro florenum unum

I.

Summa summarum omni exituum peccuniarum et frumentorum reductorum in peccunias floreni auri CCLII stuber XIIII ortgin X sine peccuniis quae dantur ad vitam.
⁺ Sequntur debita, ad que preceptoria tenetur semel solvendo.

Item preceptoria praedicta tenetur in una summa Theo-

+ (fol. 38 vs.)

[p. 225]

derico de Besen ratione debiti facti moderni preceptoris florenos 21 stuber 6.

Item preceptoria tenetur dare in una summa Stuyrman in Sutphania ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos auri 13.

Item preceptoria tenetur dare in una summa Johanni Heubtman in Venlo ratione debiti facti tempore moderni preceptoris et etiam debiti antiqui florenos CIII stuber X.

Item preceptoria tenetur dare Reijnero de Arena in Arnhem ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos IIII stuber IIII.

Item preceptoria tenetur in una summa Everardo Glasmacher in Arnhem ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos V stuber X.

Item preceptoria tenetur in una summa Elisabeth de Arnhem ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos IIII stuber IIII.

Item preceptoria tenetur in una summa fratri Johanni de Brijnnen Ordinis S^ti. Johannis ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos XXII.

Item preceptoria tenetur in una summa Gosvino de Agnis ratione debiti antiqui florenos CXXXVII.

Item preceptoria tenetur in una summa Jognatio(!) Holle ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos VIIII stuber XIIII.

⁺ Item preceptoria tenetur cuidam Gijsberto Volck in Arnhem ratione debiti facti tempore praesentis praeceptoris florenos III stuber XXVIII.

Item preceptoria tenetur in una summa Johanni Verber in Arnhem ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos XII stuber XII.

Item preceptoria tenetur in una summa dare Gijsberto de Wagensveld ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos 15 stuber 10.

Item preceptoria tenetur dare Johanni Bleeck in Huyssen ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos XVI.

Item preceptoria tenetur cuidam Henrico N. in Novemagio ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos XVII.

Item preceptoria tenetur dare Hermanno Schoumecher

+ (fol. 39)

[p. 226]

in Arnhem ratione debiti antiqui florenum 1 stuber XXVI.

Item preceptoria tenetur dare Vilhelmo Baumeester ratione debiti facti tempore moderni praeceptoris florenos VIII stuber XXVIII.

Item preceptoria tenetur dare Garisi Henrici ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenum 1 stuber XXVI.

Item preceptoria tenetur Hermanno Wurm in Arnhem ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos 4 stuber 27.

Item preceptoria tenetur Vilhelmo de Delen in Arnhem ratione vini, quod bibit frater Johannes Hoet locumtenens preceptoris moderni in spatio trium mensium, florenos XXXVII.

Item preceptoria tenetur Adriano Homen ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenum 1 stuber 1.

⁺ Item preceptoria tenetur Loduico Sutendael in Linden ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos XV stuber X.

Item preceptoria tenetur Rudolpho Domseller ratione debiti facti tempore moderni preceptoris stuber XX.

Item preceptoria tenetur fratri Ottoni de Hafften locumtenenti in Novimagio ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos LXXVIII.

Item preceptoria tenetur fratri Henrico Hoichbern Ordinis S^ti. Johannis ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos X.

Item preceptoria tenetur Stephano de Farchtem ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos V.

Item preceptoria tenetur fratri Henrico Tholle, conventuali in Arnhem, ratione salarii sui tempore moderni preceptoris de serviti(is) florenos VI stuber XVI.

Item domini visitatores informantur per fratrem Randolphum locumtenentem praesentem, quod preceptoria tenetur secundum suum fidere diversis personis, non scriptum in presenti quaterno, ultra florenos auri centum, que debita ipse pro nunc non scit nomminare, quia non fuit in preceptoria ad unum annum et est novus locumtenens,

florenos C.

Item preceptoria tenetur Johanni Zurduffen in Colonia

+ (fol. 39 vs.)

[p. 227]

ratione vini debiti facti tempore moderni preceptoris florenos XII.

Item preceptoria tenetur dare Henrico Egmont ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos IIII stuber XVIII.

Item preceptoria tenetur dare Jacobo de Malborgen ratione debiti facti tempore moderni preceptoris florenos IIII stuber IIII.

Summa floreni VI^CLXIIII stuber XXIII.

⁺ Novimagium.
Membrum praeceptoriae in Arnhem.

Die trecesimo mensis Julii existentibus dominis visitatoribus in preceptoria in Arnhem comparuit ex eorum mandato frater Otto de Haff(t)en cappellanus Ordinis S^ti. Johannis, factor et locumtenens domus aut membri in Novimagio, quae distat a preceptoria Arnhem spatio itineris quatuor horarum, in qua est preceptor frater Johannes Hatstein, qui etiam est preceptor in Heymbach, miles praedicti Ordinis.

Dicta domus aut membrum est situatum intus oppidum Novimagium in ducatu Ghelrensi Coloniensis diocesis in loco amenissimo, est lapidata, antiqua, sed tamen competenter bona; habet ecclesiam non parrochialem parvam intitulatam sub vocabulo S^ti. Johannis, habet sex altaria: primum consecratum in honore S^ti. Johannis Babtistae, secundum Sanctae Crucis, tertium beatae Mariae Virginis, quartum Catherinae, quintum Johannes Evangelistae, sextum Sancti Georgii.

Die praedicto domini visitatores prestarunt juramentum eidem locumtenenti ad informandum eos de quesitis per ipsos in quantum sibi innotuerit.

In dicta domo sunt quatuor cappellani Ordinis S^ti. Johannis et unus miles Ordinis S^ti. Johannis, quorum nomina sunt: frater Otto de Hafften capellanus, qui est locumtenens dicti membri, frater Fredericus Jacobi, frater Petrus

+ (fol. 40)

[p. 228]

Bomel, frater Johannes de Maeshen, quintus - qui est miles - vocatur frater Rutgerus Judeus de Everdingen.

Dicti cappellani tenentur omni die legere unam missam et cantare unam missam et cantare vesperas et completorium; die vero festivo tenentur legere duas missas et cantare unam.

⁺ Sequuntur bona ecclesiae.

Item calices argentei deaurati quatuor cum eorum patenis. Item tres patenae argentee ad ornamentum capparum. Item quatuor anfrae argentee parvae pro servitio missarum. Item ciborium unum argenteum deauratum. Item duo aliae monstranciae argentee deauratae, una cum ligno S^tae. Crucis, altera cum digito S^tae. Barbarae. Item una monstranciola parva argentea. Item cappae setae diversarum colorum tres. Item casulae setae sex. Item casulae panni diversarum colorum sex. Item vestes lenitiacae quatuor. Item missalia quinque. Item antiphonarios duos. Item gradualia tres. Item psalteria tres. Item candelabra aerea duo. Item candelabra stagnea quatuor. Item duo lectionalium (!).

+ (fol. 40 vs.)

Sequuntur bona domus.

Item lecti cum eorum necessariis undecim. Item de omnibus aliis necessariis ad usum domus est domus bene provisa.

⁺ Ad sciendum monetam currentem in Novimagio, valorem frumentorum et quantitatem mensurarum: Item XII ortgin faciunt unum stuber. Item XXXIIII stuber faciunt unum florenum Rhenensem in auro. Item quatuor scheffell faciunt unum malderium. Item malderium unum siliginis valet omnibus annis stuber XXV et ortgin VI. Item malderium unum tritici valet omnibus annis florenum unum in auro. Item malderium unum avenae valet omnibus annis stuber VIII et ortgin VI. Item malderium unum ordei valet omnibus annis stuber XV, ut constitit dominis visitatoribus per informationem predicti fratris Ottonis medio eius juramento.

+ Nota.

[p. 229]

⁺ Sequitur introitus peccuniarum.

Item dicta domus habet annuatim de ficto minuto de diversis personis in locis Nijmagen, Oij, Loet^1), Valbrouch, Hervalt, Wederboes^2) etc. ratione census super domibus, agris, pratis et aliis possessionibus florenos 76 stuber 4	LXXVI-IIII.
Item dicta domus habet omnibus annis ratione offertorum et oblationum florenos 10	X.
Item domus habet omnibus annis ex faro florenos 18	XVIII.
Item locumtenens habet tres massarias in Lendt circa Novimagium, quas concessit tribus massaris pro medietate frumentorum in eis crescentium, et tamen tenetur facere medias expensas, sed quando dictae massariae locarentur pro censu perpetuo, tunc domus posset consequi ratione dictarum massariarum omni anno ultra omnes expensas florenos 100	C.
Item dicta domus habet unam massariam in Duffelt, distat a domo spatio duarum horarum itineris, quae massaria valet domui omnibus annis ultra omnes expensas florenos 25	XXV.
Item dicta domus habet unam massariam in villa Gorsen^3), distat a Novimagio spatio itineris quatuor horarum, quae massaria valet omnibus annis domui ultra omnes expensas florenos 25	XXV.
Item domus habet unam massariam in Groeesbeck apud Silvam Rickes^4), distat a Novimagio spatio duarum horarum itineris, quae massaria valet omnibus annis ultra omnes expensas florenos 8	VIII.

+ (fol. 41)

1) Leut onder Ubbergen.

2) Lees: Nederboes (= Neerbosch.)

3) Lees waarschijnlijk: Horsen.

4) Rijkswoud.

Introitus siliginis.

Item dicta domus habet omni anno a diversis personis de ficto minuto in locis Novimagio et circa Novimagium

[p. 230]

ratione census ex agris malderia XXXVIII et quodlibet malderium valet omnibus annis stuber 25 et ortgin VI, sic dicta malderia 38 valent florenos 28 stuber 17

XXVIII-XVII.

⁺ Introitus tritici.

Item dicta domus habet omni anno de ficto minuto de diversis personis in Novimagio et circa Novimagium ratione census agrorum scheffell II et quodlibet malderium valet omnibus annis florenum unum in auro, sic dicti duo scheffel valent stuber 17

XVII.

+ (fol. 41 vs.)

Introitus avenae.

Item dicta domus habet omni anno de diversis personis in Novimagio et circa Novimagium ratione census malderia IIII scheffell III et quodlibet malderium valet omnibus annis stuber VIII et ortgin VI, sic dicta malderia quatuor scheffel tria valent florenum unum stuber VI ortgin 4

I-VI-IIII.

Introitus ordei.

Item dicta domus habet omni anno a quodam Gherardo Bruer in Novimagio ratione census certi agri malderium unum et quodlibet malderium valet omnibus annis stuber XV, sic dictum malderium unum valet stuber 15

XV.

Summa summarum omni introituum peccuniarum et frumentorum reductarum in peccunias floreni auri CCLXXXXII stuber XXV ortgin IIII.

Sequitur exitus peccuniarum.

Item est necessarium locumtenenti tenere unum equum ad colligendum redditus, cum quo expenduntur omnibus annis in avena, foeno, palea et ferratura floreni 9	VIIII.
Item canne(v)ario pro salario florenos 7	VII.

[p. 231]

Item coco et famulo coci pro salario florenos 6 stuber 16	VI-XVI.
Item sacristae pro salario florenos 4 stuber 4	IIII-IIII.
^+ Item quatuor cappellanis praedictis pro salario eorum simul ultra oblationes, quas habent, florenos 6 stuber 16	VI-XVI.
Item in dicta domo sunt novem personae, videlicet IIII cappellani, unus miles, cann(e)varius, cocus, sacrista et famulus coci; taxaverunt domini visitatores pro expensis cuiuslibet personae florenos auri XV, faciunt florenos 135.	CXXXV.
Item expenduntur omnibus annis pro ligno ad usum domus floreni 20	XX.
Item expenduntur omnibus annis pro oleo et cera ad usum ecclesiae floreni 13	XIII.

Summa floreni CCI stuber II.

Item dicta domus tenetur dare cuidam Joanni Rode in Novimagio omni anno vita sua durante florenos auri V et stuber XXX ratione florenorum aureorum LII et stuber XXII, quos recepit quidam frater Henricus de Vardunck,⁺ olim locumtenens dicti membri tempore fratris Theodorici Wolff preceptoris in Arnhem.

Item dicta domus tenetur dare duabus personis in Novimagio, videlicet presbitero Theodorico Besman et matri suae, eorum vita durante ratione debiti facti per quendam fratrem Theodoricum Baesdung locumtenentem omni anno florenos auri V stuber X.

Nota. Dictum membrum in Novimagio est arrendatum per ipsum fratrem Joannem de Hatstein preceptorem in Arnhem praedicto fratri Ottoni de Haff(t)en vita sua durante omni anno pro florenis aureis XV cum consensu⁺ reverendissimi domini prioris Alemaniae et capituli provincialis celebrati Spiris cum tamen pacto et conditione, quod ipse frater Otto teneatur solvere annuatim responsiones, impositiones et alia onera imposita et imponenda dicte domui et tenere domum bene reparatam et quod divina offitia exequantur iuxta ritum et statuta Ordinis, et maneat et debeat esse sub visitatione, correctione et

+ (fol. 42)

+ Nota: ad vitam.

+ (fol. 42 vs.)

[p. 232]

ordinatione reverendissimi domini Rhodi magistri et prioris Alemaniae, et casu quo ipse frater Otto defecerit in solutione ut praedicitur, eo casu sit privandus domui; et etiam adveniente altero preceptore, cui non placuerit dicta arrenda XV florenorum, iterum possit introitus dictae domus taxari facere de novo, non tamen taxando meliorationem factam per peccunias proprias ipsius fratris Ottonis, et si plus valeret quam arrendatum est, tunc preceptor adveniens possit eidem fratri Ottoni domum de novo arrendare. Praedicta constant dominis visitatoribus per litteram reverendissimi domini prioris Almaniae cum sigillo priorali appendente sub dato XXIIII die Aprilis anno LXXXXIIII.

Nota. Domini visitatores fuerunt informati, quod praedictus frater Otto de Hafften locumtenens vendidit annuos census super possessione in Oyen omni anno florenos auri XV et praedictus frater Otto vendidit perpetuos census siliginis modia quinque foras partem Wijmael¹⁾.

Summa summarum omni introituum praeceptoriae Arnhem floreni auri IIII^CXXXXIIII stuber XVIIII ortgin VII.

⁺ Summa summarum omni exituum dictae praeceptoriae Arnhem floreni auri CCLII stuber XIIII ortgin X.

Restant liquide floreni CLXXXXII stuber IIII ortgin VIIII.

Restant ratione arrendationis membri in Novimagio floreni auri XV.

Summa summarum restant praeceptoriae in Arnhem cum membro Novimagio floreni CCVII stuber IIII ortgin VIIII.

Tamen restant liquide membro in Novimagio ultra omnes expensas, ut particulariter in membro annotatur, floreni LXXXXI stuber III ortgin IIII.

1) De zin dezer slotwoorden is ons niet duidelijk.

+ (fol. 43)

[p. 233]

II. Visitatie van 1540.

⁺ Int loech¹⁾.
Praeceptoria prope Harderwijck.

Anno Domini MDXL die decima quarta Julii dicti visitatores in sua commissione procedentes visitarunt praeceptoriam int Loech vel in Vallo S^ti. Johannis prope oppidum Harderwijck, quae domus dependet a Baiulivatu Traiectensi, et pro vera informatione habenda vocari fecerunt religiosum fratrem Barnardum Thenstert commendatorem, coram quo fuit lecta bulla visitationis; tandem dato sibi juramento de veritate declaranda circa requisita sibi iniunxerunt et commiserunt, quod omnes scripturas suas circa informationes reddit(u)um et emolumentorum coram ipsis praesentaret, ex quibus sequentes informationes extractae sunt.

+ (fol. 1)

1) s' Heerenloo of St.-Jansdal.

Sequitur introitus.

Habet haec domus parvas decimas in Kaldembroek²⁾ in territorio Bernfalet³⁾ prope Am(er)sfordiam, ex quibus recipit circa sex malderia siliginis et avene.

Item ibidem habet majores decimas, quarum tamen proprietas spectat ad principem terrae, sub titulo et beneficio redemtionis pro florenis quatuor centum aureis, que decime simul cum manso praedicto⁴⁾ reddunt communibus annis sex malderia siliginis.

Item ex dictis decimis habentur circa octuaginta malderia avenae.

Item ex dictis decimis habentur circa sex vel septem malderia panicii.

Item habet proventus et redditus in Kaldembroek, qui locantur rusticis pro annuali censu, a quibus communibus annis habet florenos trecentum et triginta et duos, sed tempore belli multo minus et interdum nichil. ffl. 332.

2) Kallenbroek.

3) Barneveld.

4) Sc. de hoeve Kallenbroek.

[p. 234]

Item ibidem habet molendinum, quod vento agitatur, ex quo communibus annis habet et recipit nomine locationis malderia quadraginta et octo siliginis.

Item habet propre oppidum de Harderwijck et villam Neunspedt^1) census et redditus, ex quibus singulis annis recipit circa duodecim florenos aureos	ffl. 12.
Item habet haereditates et mansionis circum Loech et in territorio de Ermel^2), ex quibus habet singulis annis florenos centum et decem aureos	ffl. 110.
Item habet proprium molendinum prope Harderwijck, pro cuius proprietate est differentia et lis; tamen ex eo recipiunt singulis annis circa florenos viginti quinque aureos	ffl. 25.
Item habet pascua et prata sub parochiis Niekercken^3) et Buten^4), quae modo sunt arrendata pro florenis Phillipensibus septuaginta et septem singulis annis	ffl. 77.
Item habet circum circa domum possessiones, quas olim propria agricultura colebat, nunc autem arrendatae sunt pro sexaginta et duobus florenis Philip	ffl. 62.
Item habet ex dictis agris tertium manipulum fructuum^5), sed specificare non potest valorem, quia non semper aequaliter seminantur; tamen aestimat pro	ffl. 30.
Item habet unam peciam agri continens undecim jugera; fructus consumuntur in domo.
Item habet silvam prope domum et singulis annis venduntur ligna et nemora pro centum florenis Embdensibus, interdum plus et minus	ffl. 100.

Praeterea habet prata et pascua pro sex vaccis et quinque equis, cum quibus conficitur bityrum et reponuntur frumenta et alii reditus.

⁺ Circa arrendamenta et locationes dixit, quod tempore quieto et pacifico fiunt ei florenis a(u)reis Rhenensibus, sed tempore bellicoso vel pestifero fiunt in florenis Philippensibus vel Emdensibus, quod quidem notandum est.

1) Nunspeet.

2) Ermelo.

3) Nijkerk.

4) Lees: Puten (= Putten).

5) Het bekende recht van de derde garf.

+ (fol. 1 vs.)

[p. 235]

Interrogatus an sint aliae circae¹⁾ vel redditus quam supradicti et an emolumenta ab ecclesia recipit, respondit, quod his temporibus non.

1) Jura? Census?

Sequntur onera.

Tenentur dare domino baiulivo Trajectensi eorum superiori singulis annis pro pensione quadraginta florenos aureos, quos interdum tempore belli remittit	ffl. 40.
Tenentur solvere principi terrae de praedictis bonis tresdecim florenos cum dimidio	(..... ffl. 13½).
Item solvunt in communi in minutis censibus abbati Sancti Pauli coitati in oede comenitati^2) in Herseler^3) et alibi in summa florenos duos vel circa singulis annis in censibus	ffl. 2.
Item tenentur solvere de molendeino in Harderwijck quinque malderia siliginis annuatim. Item fuerunt coacti alienare et impignorare aliquos census propter bellum et incendium, quod passi sunt a Burgundionibus, qui census propter bellum alienati se extendunt ad summam florenorum viginti et trium, et sunt redimibiles ad quinque pro centum	ffl. 23.
Et ex dicto incendio domus passa est damnum quinque millium florenorum et ultra.
Item resident in dicta praeceptoria sex sacerdotes conventuales, quibus dantur pro compendio cuilibet viginti floreni Carolini, faciunt in summa	ffl. 120.
Multae praeterea impositiones et gravamina sibi imponuntur a duce Geldrae et ab officialibus suis, quae singulis annis excedunt summam centum florenorum	ffl. 100.

2) Vier ons onverklaarbare woorden.

3) Harselaar bij Barneveld.

Depositio testium circa supradicta.

Pro verificatione et certitudine supradictae depositionis habenda dicti domini visitatores examinarunt et interro-

[p. 236]

garunt religiosos fratrem Anthonium de Botte et fratrem Joachimum de Spoelde, qui de omnibus supradictis cognitionem et noticiam certam habebant, a quibus particulariter et separatim intellexerunt sic esse prout supra dictum est, ct hoc solemni juramento.

Situs praeceptoriae.

Domus Ordinis est in loco campestri in ducatu Geldrae distans ab oppido Harderwijck per spacium duarum horarum; est satis ampla et bene aedificata domus sive conventus cum suis cariis¹⁾ hortis et silvis circumstantibus; habet ecclesiam coniunctam ad honorem B. Johannis; et commendator est sub protectione Baiulivatus Traiectensis et dicitur esse membrum, quia solvit annualem pensionem quadraginta florenorum.

Circa valores monetarum: scutiferi 32½ brabantici faciunt florenum aureum Rhenensem; scutiferi XXVIII faciunt florenum Philippicum; scutiferi XXV faciunt florenum Embdensem et scutiferi XXIIII faciunt⁺ florenum Carolinum Gelderensem. Venditur malderium siliginis pro floreno aureo et avenae pro medio floreni.

Haec omnia extracta fuerunt ab originalibus scripturis et autenticis manu Joannis Halteren publici notarii scriptis et per me Theodoricum Nolden publicum apostolica authoritate notarium visa recognita ct authenticata fuerunt, in quorum fidem hic me manu propria subscripsi die 29 Octobris anno 1542.

Theodoricus Nolden a Crevelt.

1) Lees: variis?

+ (fol. 2)

Hermelen.
Praeceptoria dependens a Baiulivatu Traiectensi.

Anno Domini MDXL die decima octava Augusti dicti domini visitatores in sua commissione procedentes visi-

[p. 237]

tarunt domum de Hermelen Ordinis S^ti. Johannis et pro vera informatione habenda vocari fecerunt providum virum Jacobum Stelle reddituarium praeceptoriae Traiectensis et administratorem dictae domus, quia commendator ex nimia senectute puerescit, cui reddituario commiserunt, quod omnes libros et scripturas suas circa informationes reddituum et emolumentorum coram ipsis praesentaret; tandem dato sibi juramento de veritate declarando circa requisita juravit et dixit eum esse paratum puram et meram veritatem exponere; et sic ex supradictis registris et libris sequentes informationes extractae sunt.

Sequuntur redditus.

Habet haec domus in diversis locis septuaginta et novem jugera terrae, quae commendator propriis expensis colit, et calculatis fructibus in pecuniis secundum communem aestimationem habet de quolibet jugero duos florenos aureos, in summa	ffl. 158.
Item habet ecclesiam parochialem, quae habet suos census divise a praeceptoria, et primo habet quandam peciam terrae, ex qua annuatim proveniunt pro locatione	ffl. 4 stuber....^1).
Item habet in diversis aliis minutis redditibus in summa florenos cum dimedio	ffl. 12....^1).
Item de alia pecia terrae recipit singulis annis novem florenos et scutiferos X	(. ffl. 9 stuber 10).
Item habet ex oblationibus ecclesiae annuatim circa triginta et sex florenos	ffl. 36.

Circa generales interrogationes an habeat alios redditus vel proventus, dixit: non.

1) Niet verder ingevuld.

1) Niet verder ingevuld.

Sequuntur onera.

Tenetur commendator dare in annuali censu sex florenos aureos cuidam seculari, qui redimi possunt pro centum florenis aureis et commendator impignoravit	ffl. 6.
Item dat alios sex florenos carolinos pro annuali censu

[p. 238]

alio seculari, qui etiam sunt redimibiles pro centum florenis carolinis, quos commendator impignoravit	ffl. 6.
Item dat alios sex florenos carolinos pro annuali censu cuidam seculari, qui etiam sunt redimibiles pro centum florenis carolinis, quos commendator etiam impignoravit	(.................. ffl. 6).
^+ Item dat quatuor florenos carolinos pro annuali censu alio seculari, qui etiam sunt redimibiles pro septuaginta florenis carolinis, quos commendator impignoravit	(ffl. 4).
Item solvit florenos tres carolinos impignoratos pro quinquaginta florenis	ffl. 3.
Item solvit alios tres florenos etiam impignoratos pro quinquaginta florenis	ffl. 3.
Item habet alium sacerdotem pro servicio ecclesiae, quia commendator est decrepitus, et dat pro salario et expensis suis singulis annis viginti et quatuor florenos	ffl. 24.
Item baiulivo pro pensione singulis annis viginti et quinque aureos florenos	ffl. 25.
Item exponit pro reparatione aggerorum et aquaeductuum ultra tredecim	ffl. 13.

Residuum exponit pro alimentatione domus, pro restauratione aedeficiorum et pro hospitibus et pauperibus advenientibus et pro sustentatione senectutis commendatoris et pro solvendis impositionibus et gravaminibus impositis et quae continue imponuntur per officiales Imperatoris incomportabiles quasi.

+ (fol. 2 vs.)

Depositio testium.

Pro verificatione et certitudine supradictae depositionis habenda dicti domini visitatores examinarunt dominum baiulivum Traiectensem ibidem praesentem et Theodoricem(!) Sesser Gottofridumque Wassman, qui de omnibus praedictis cognitionem et noticiam certam habebant, a quibus particulariter et separatim intellexerunt sic esse prout supra dictum est, mediante juramento ut moris est.

Situs praeceptoriae.

Domus Ordinis est in territorio Traiectensi distans a

[p. 239]

Traiecto per spatium quatuor horarum et habet ecclesiam parochialem et principalem illius loci, pro servitio cuius sunt duo sacerdotes. Commendator eligitur per baiulivum Traiectensem, cui singulis annis dantur viginti quinque floreni pro pensione ut supra dictum est.

Scutiferi LII faciunt florenum aureum; scutiferi XXVI florenum philipensem et XXIIII faciunt florenum carolinum.

Haec visitatio extracta fuit per eundem notarium prout in Werder¹⁾.

1) Het extract betreffende Waarder is in dit dossier echter niet bewaard.

Middelburg.
Praeceptoria in Selandia dependens a Baiulivatu Traiectensi

Anno Domini MDXL die 19 Junii dicti domini visitatores in sua commissione procedentes visitarunt domum Ordinis in civitate Middelbourg et pro vera informatione habenda vocarunt religiosum fratrem Johannem Eick commendatorem, coram quo fuit lecta bulla visitationis; deinde sibi commiserunt, quod omnes libros et scripturas suas circa informationes reddituum et emolumentorum coram ipsis praesentaret; dato tandem sibi juramento de veritate declaranda circa requisita juravit et dixit eum⁺ esse paratum puram et meram veritatem exponere; et sic ex supradictis registris et libris sequentes informationes extracte (sunt).

+ (fol. 3)

Sequuntur redditus.

Primo habet quandam domum in civitate Middelbourg quae domus dicitur Browerie, que locatur singulis annis pro quinquaginta et quatuor florenis Caroli	ffl. 54.
Item habet quendam hortum prope moenia civitatis, in

[p. 240]

quo conveniunt cives sagitarii, et dant singulis annis pro locatione duodecim florenos carolinos	ffl. 12.
Item habet pomarium intus civitatem, ex quibus fructibus recipit annuatim circa viginti quinque floreno(s) carolinos, interdum plus et minus	ffl. 25.
Item habet tres parvas domus prope....^1), ex quibus recipit annuatim	ffl. 17.
Item habet in minutis censibus ex conventu sororum et ex quibusdam domibus in civitate in summa circa duos florenos carolinos singulis annis	ffl. 2.
Item habet ex alio pomario sive horto coniuncto cum illo, ubi stant sagittarii,	ffl. 4.
Item habet quindecim jugera terrae prope civitatem, quae locantur singulis annis pro quinquaginta et duobus florenis carolinis	ffl. 52.

Item habet ex oblationibus ecclesiae fere quantum exponit pro illuminaribus.

Super generalibus interrogatus an sint alii redditus vel proventus, dixit quod non.

1) Een kwalijk leesbaar woord, waarin is gewijzigd; cinaelixum of iets dergelijks; misschien: cimeterium?

Sequntur onera.

Tenetur solvere singulis annis ex parte domus pro reficiendis et intertenendis aggeribus circum circa isulam pro defensione inundationis

ffl. 24 carolinos.

Item tenebatur dare baiulivo Traiectensi annualem pensionem, sc. ffl. 20; attentata paupertate domus ex gratia singulari hanc pensionem remisit.

Item tenetur commendator hebdomada legere tres missas; et quia interdum aliis negociis occupatus vel infirmus, alium sacerdotem admittit.

Residuum exponit pro alimentatione domus, pro salario unius servitoris et ancillae, pro reparatione aedificiorum et pro aliis rebus necessariis; accidit etiam quod interdum veniunt hospites et cives, pro quibus necessarium est inemere vinum, quod caro praecio venditur, quia in illa regione non nascitur.

[p. 241]

Depositio testium.

Pro verificatione et certitudine supradictae depositionis habenda dicti domini visitatores examinarunt honorabiles dominos Guilliermum de Molenstein et Martinum Adriani ecclesiarum collegiarum canonicos et commendatoriae intrinsecos, qui de omnibus supradictis cognitionem et noticiam habebant, a quibus particulariter et separatim intellexerunt sic esse prout supradictum est, et hoc affirmarunt in eorum consciencia omni suspitione carentes.

Situs praeceptoriae.

Domus Ordinis est in civitate principali tocius regionis Zeelandiae, quae dicitur Middelbourg, et est prope moenia in loco satis amoeno cum suis hortis et aliis rebus necessariis.⁺ Habet parvam ecclesiam coniunctam ad honorem S^ti. Johannis, sed non est parochia. Haec civitas est (in) insula maiori Selandiae, sed etiam multa damna patitur ex inundationibus aquarum et in reficiendis aggeribus.

Valores et cursi monetarum concordant cum aliis visitationibus et etiam mensurae et praetia frumentorum, quae frumenta portantur a regno Daniae et Norwegice.

Haec omnia extracta fuerunt ab originalibus scripturis authenticis manu Johannis Halteren publici notarii scriptis et per me Theodoricum Nolden publicum apostolica authoritate notarium visa, recognita et authenticata fuerunt, in quorum fidem hic me manu propria subscripsi die 29 Octobris anni 42.
Theodoris Nolden von Crevelt.

+ (fol. 3 vs.)

[p. 242]

Karchwerff.
Praeceptoria virginum in Zelandia.

Anno Domini MDXL die trigesima¹⁾ Junii dicti domini visitatores procedentes visitarunt domum Ordinis in Kerckwerff, in qua resident virgines moniales dicti Ordinis, et pro vera informatione habenda vocarunt dominam venerabilem dominam sororem Lottam Wilhelmi priorissam necnon Guieliermam Petri procuratricem, quibus commiserunt, quod omnes libros et scripturas suas circa informationes reddituum et emolumentorum dictae domus coram ipsis praesentarent; tandem dato sibi juramento de veritate declaranda circa requirenda posita manu super crucem more Ordinis jurarunt et dixerunt eas esse paratas puram et meram veritatem exponere, quod fecerunt prout sequitur.

1) Lees waarschijnlijk: tercia decima (zie de inleiding).

Sequuntur redditus.

Habet haec domus circum circa praeceptoriam in diversis locis ducentum et sexdecim jugera terrae, quorum in arrendam nomine locationis dimiserunt jugera centum et sexdecim, ex quibus singulis annis recipiunt quatuor centum et quinquaginta florenos carolinos; et isti agri sunt remotiores a domo situati

ffl. 450.

Reliqua centum jugera viciniores propriis expensis cultivare faciunt et recipiunt communibus annis circa ducentum et quinquaginta mensuras tritici.

Item habet in avena ex dictis agris circa centum et quadraginta mensuras.

Item habent in hordio ex dictis agris circa centum et quadraginta mensuras.

Item habent ex dictis agris fabas, pisas et alia legumina et canapem et linum, quae omnia consumuntur in domo pro coquina et bestiis et nichil venditur.

Item singulis annis vendunt boves pingues pro centum florenis carolinis

ffl. 100.

[p. 243]

Item vendunt semina rappatis cum quibus conficitur oleum pro

ffl. 80.

Item habent silvam novem jugerum, in qua accipiunt ligna pro servicio domi et coquina.

Ex ecclesia emolumenta non habent nec alios redditus sive proventus salvo quod finitis divinis officiis atque orationibus manuum honesta muliebri labore aliquid interdum lucrantur, unde commodius se sustentant et vestiunt. Alia bona non habent.

⁺ Sequuntur onera.

Tenentur dare commendatori Traiectensi pro annuali pensione	XX ffl. aureos.
Item dant duobus sacerdotibus Ordinis pro salario	XL ffl. carolinos.
Item habent plures servitores et ancillas, quibus dant pro salario eorum	ffl. 173.
Item tempore laboris accipiunt mercenarios, quibus dant annuatim	ffl. 50.
Item dant ecclesiae parochiali in Soutenlanden in censu redimilili annuatim	ffl. 9.
Item dant cuidam mulieri pro denariis expositis in reparatione aggrorum	ffl. 24.
Item coguntur dare tertiam partem omnium reddituum pro reparatione aggrorum, quae tertia pars taxatur pro trecentum florenis carolinis singulis annis	ffl. 300.
Item solvunt pro continuis exactionibus singulis annis florenos carolinos	ffl. 24.
Item dant pro recognoscentia nemoris annuatim.	ffl. 3.

Residuum exponitur pro alimentatione domi; nam continue esse debent duodecim sorores cum priorissa, quibus antiquo tempore debentur seu dare solebant pro competuntia in pecuniis duo floreni pro qualibet sorore et quatuor floreni pro priorissa; sed nunc propter inopiam nichil habent et manuali labore vivunt.

+ (fol. 4)

Sequitur depositio testium.

Pro verificatione et certitudine supradictae depositionis

[p. 244]

habenda dicti domini visitatores examinarunt fratrem Jodocum de Costefeldia commendatorem sive cappellanum dictae domus et fratrem N. sacellanum, qui de omnibus supradictis noticiam et cognitionem certam (habebant), a quibus particulariter et separatim intellexerunt sic esse prout supra dictum est, et hoc affirmarunt mediante juramento.

Situs praeceptoriae Karchwerff.

Domus Ordinis est in loco campestri distans a civitate Middelborch per spacium trium horarum; in ea sunt virgines religiosissime viventes, portantes crucem in vestibus secularibus, et sunt sub protectione baiulivi Traiectensis.

Venditur mensura siliginis et tritici pro medio floreno aureo vel circa.

Haec visitatio recepta fuit per eundem notarium prout in Middelborg.

Sneeck.
Praeceptoria in Frisia dependens a Baiulivatu Traiectensi.

Anno Domini MDXL die ultima Junii dicti domini visitatores in sua commissione procedentes visitarunt praeceptorium Ordinis S^ti. Johannis prope oppidum Sneck et pro vera informatione habenda vocarunt religiosum fratrem Reinerum Sibrandi commendatorem, coram quo fuit lecta bulla visitationis; deinde sibi iniunxerunt, quod omnes libros et scripturas suas circa informationes reddituum et emolumentorum dictae domus coram ipsis praesentaret; tandem dato sibi juramento de veritate declaranda circa requisita juravit et dixit eum esse paratum puram et meram veritatem exponere. Et sic ex dictis registris et libris sequentes informationes extracte sunt.

⁺ Sequuntur redditus.

Primo declaravit, quod omnes redditus et proventus

+ (fol. 4 vs.)

[p. 245]

dictae praeceptoriae sunt in censibus agrorum, pratorum et pascuorum circum domum et parochiis et pagis circumstantibus, quorum nomina inferius specificantur; tamen dixit, quod numerum agrorum particulariter declarare non potest, quia in registris et libris non specificatur, sed pleraque ipsorum agrorum et pascuorum sunt fossatis et terminis sive signis distincta et separata ab aliorum possessionibus.

Habet in quadam villa Issbrachten^1) prata et pascua, quae diversis personis locantur pro annuali censu centum et septuaginta quatuor florenorum aureorum	ffl. 174.
Item in alia villa nomine Terns^2) sunt prata et pascua, que diversis personis locantur pro annuali censu centum et quadraginta^3) florenorum aureorum	ffl. 123.
Item in alia villa, quae dicitur Gouten^4), sunt prata et pascua, quae diversis personis locantur pro annuali censu, centum quadraginta^5) florenis aureis	ffl. 140.
Item in alia villa dicta Longen^6) sunt prata et pascua, quae diversis personis locantur pro annuali censu, quinquaginta et octo florenis aureis	ffl. 58.
Item ex villa Tralinger^7) habet ex locatione pratorum et pascuorum singulis annis a diversis personis decem et octo florenos aureos Renenses	ffl. 18.
Item in alia villa dicta in der Ilst sunt pascua et prata, quae diversis personis locantur pro annuali censu tredecim florenorum aureorum Renensium	ffl. 13.
Item in villa Dorsum^8) sunt pascua et prata, quae diversis personis locantur pro annuali solutione octo flo-

1) Ysbrechtum.

2) Tirns.

3) Het getal is blijkbaar abusievelijk van den volgenden post overgeschreven.

4) Goutum.

5) Ook hier schreef de afschrijver eerst het getal van den volgenden post: quinquaginta et octo, hetgeen hij vervolgens door boven- en doorschrijving verbeterde.

6) Loënga.

7) Tjalhuizum?

8) Deersum?

[p. 246]

renorum aureorum Renensium	ffl. 8.
Item prope opidum de Sneek sunt prata et pascua, quae locantur singulis annis diversis personis pro solutione quinquaginta et septem florenorum	ffl. 57.

Item habet quaedam prata et pascua circum praeceptoriam, quae servantur pro vaccis et bestiis domus, quia continue habent circa triginta vaccas et cum earum fructibus sustentant domum cum caseis et butyro ac aliis lacticiniis.

Dixit praeterea, quod habent undecim ecclesias parochiales, quae administrantur per fratres conventuales, ex quibus domus nullum habet emolumentum, etsi commendator post obitum pastoris capit spolia in usum domi, quae aestimari non possunt, quia interdum sacerdotes contraxerunt debita ultra quam comperiatur in spoliis.

Alios dixit non esse redditus nec emolumenta quam supra dictum est.

Sequuntur onera.

Primo tenentur singulis annis dare et solvere pro pensione domini baiulivi Traiectensis quinquaginta (florenos) aureos Rhenenses

ffl. 50.

Item cogitur commendator singulis annis solvere impositiones et exactiones per officiales Imperatoris imposita nullo habito respectu previlegiorum Ordinis, quae gravamina sunt incomportabilia, unde requirit sublevari.

Residuum exponitur pro alimentatione domus, in qua continue resident octo vel novem sacerdotes Ordinis⁺ exceptis aliis advenientibus; habent etiam plures servitores et ancillas pro campo et bestiis; coguntur emere omnia frumenta pro pane et pro conficienda cerevisia,⁺ quae frumenta ex Dacia, Dania et Norvegia adconsumuntur; praeterea plures pecuniae in carnibus, piscibus et similibus et in vestibus sacerdotum conventualium, in mercede et salario servitorum et ancillarum, quae omnia, si bene calculentur, excedunt summam reddituum praedictorum.

Patiuntur etiam inundationes aquarum et tenentur reparare et restaurare aggeres, pro quibus reficiendis

+ (fol. 5)

+ N.B.

[p. 247]

plures pecuniae consumuntur. Accidit etiam interdum, quod rumpuntur aggeres et aquae inundant et submergunt prata et pascua, et tunc tenentur defalcare annualem pensionem sive censum ad judicium et arbitrium proborum virorum.

Depositio testium circa supradicta.

Pro verificatione et certitudine supradictae depositionis habenda dicti domini visitatores examinarunt et interrogarunt religiosos fratres Petrum Petrum¹⁾ de Bolsert, pastorem in Tralinger, et Desiderium de Dettenkemper, pastorem in Folssgart²⁾, conventuales seniores in dicta praeceptoria, qui de omnibns supradictis cognitionem et noticiam certam habent, a quibus particulariter et separatim intellexerunt sic esse prout supra dictum est, quia singulis annis competuntiam a commendatore recipiunt, et hoc affirmarunt cum juramento solemni.

1) Lees waarschijnlijk: Petri.

2) Folsgara.

Situs praeceptoriae.

Domus Ordinis est in provintia Frisiae non multum distans ab oppido Sneck et est amplum monasterium, in quo residet commendator cum octo sacerdotibus. Moriente commendatore conventuales eligunt alium commendatorem, quem baiulivus Traiectensis confirmat.

Valores monetarum concordant cum aliis visitationibus et sunt omnes floreni aurei Rhenenses, computando scutiferos vel stuber XXXX pro floreno.

Haec omnia extracta fuerunt ab originalibus scripturis et authenticis manu Johannis Halteren publici notarii scriptis et per me Theodoricum Nolden publicum apostolica authoritate notarium visa, recognita et authenticata fuerunt, in quorum fidem hic me manu propria subscripsi die 29 mensis Octobris anno Domini 1542.

Theodoricus Nolten de Crevelt.

[p. 248]

⁺ Werffen¹⁾.
Praeceptoria virginum in Frisia.

Anno Domini MDXL die tertia mensis Julii praenominati domini visitatores in sua commissione procedentes visitarunt praeceptoriam de Werffen, ubi resident virgines moniales Ordinis S^ti. Johannis sub protectione et obedientia reverendi bauilivi Westphaliae, et pro vera informatione habenda vocari fecerunt religiosam dominam Geburgiam priorissam dictae preceptoriae cum toto capitulo virginum monialium in numero circa octuaginta, portantes mantellum et crucem dicti Ordinis S^ti. Johannis, coram quibus fuit lecta bulla visitationis; deinde dictae priorissae commiserunt, quod omnes libros et scripturas suas circa informationes reddituum et emolumentorum dictae praeceptoriae coram ipsis praesentaret, quae immediate commisit religioso capellano et sacerdoti fratri Hermanno de Daventria, quod praecepta exequeretur, cui sacerdoti dato solenni juramento de veritate declaranda circa requisita juravit et dixit eum esse paratum puram et meram veritatem exponere; et sic ex supradictis libris et registris sequentes informationes extractae sunt presente me notario stipulante.

+ (fol. 1)

1) Warffum.

Summa omnium reddituum.

Primo dixit, quod omnes introitus sive proventus se extendere possunt usque ad summam octo centum florenorum aureorum iuxta communem aestimationem, qui consistunt in censibus et pensionibus annualibus prout inferius specificatum erit

fl. 800.

Sequuntur particulares redditus.

Particulariter specificarunt, quod fundi, de quibus praedicti census capiuntur, sunt agri, prata et pascua sita partim circum domum ipsam et partim in diversis locis

[p. 249]

et parochiis circumstantibus, videlicet in parochia Oserverdt¹⁾, Brede, Ahmdeel²⁾, Tualigum³⁾, Baffeltt, Nanum⁴⁾, Obergum, Wissum⁵⁾, Stemssweert⁶⁾ et Nohrdick. Requisitus fuit, quod declararet numerum et quantitatem agrorum et possessionum; dixit hoc fieri non posse nisi praesentialiter et de novo mensurarentur, quia suis temporibus non mensurata fueruut neque in registris vel libris talis numerus aut quantitas apparet vel describitur, sed pleraque sunt fossatis distincta, alia vero in communi adiacentia et sita, in quibus sunt termini vel distinctiones insurpositae. Dixit quod habent praedia, prata et pascua pro sustentatione domus, quae partim colunt et partim dimittunt pro vaccis et pro coribus⁷⁾ pascendis et nutriendis, quae in summa esse possunt circa septem centum jugera terrae⁸⁾.

Item ex propria agricultura possunt habere communibus annis circa quinque centum modia hordei, quae consumuntur pro conficienda cerevisia pro monialibus et domo et pro nutriendis bestiis tempore hiemali, quia interdum non sufficit fenum.

Item ex propria agicultura habere possunt circa quatuor vel quinque centum modia avenae, ex quibus frumentis nichil venditur, quia omnia consumuntur in domo.

Circa alios redditus et census, ex quibus proveniunt supradicti octo centum floreni, dixit, quod communiter locantur et arrendantur ad sex annos.

⁺ Interrogatus an habeant alia frumenta in tritico et siligine, dixit quod omnino nichil, sed coguntur emere, quia terra est nimis arenosa et padulosa(!).

Dixit preterea, quod habent circa centum vaccas, a

1) Uskwert?

2) Den Andel.

3) Tinallinge.

4) Eenrum?

5) Winsum.

6) Stitswert.

7) pecoribus?

8) Mr. Muller, op. cit. pag. 164, vertaalt dit ten onrechte als 700 bunders; een juk is nagenoeg een halve bunder.

+ (fol. 1 vs.)

[p. 250]

quibus bona emolumenta recipiunt in butyro et caseis, sed omnia sunt necessaria pro sustentatione domus.

Dixit etiam pro quando recipiuntur virgines, parentes earum solvunt dotem secundum possibilitatem et quod pecuniae exponuntur in censibus vel in aliis redditibus.

Item quod ab ecclesia aliquas oblationes recipiunt, sed postquam venit haec secta Lutherana deficiunt offertoria et oblationes et fere sufficiunt pro illuminaribus ecclesie.

Interrogatus an habeant jurisdictionem, subditos et vasallos, dixit quod non.

Interrogatus an habeant decimas, membra vel grangias, dixit, q(uod) n(on) nisi supradicta.

Sequuntur onera.

Primo tenentur solvere singulis annis in censibus centum et quatuor florenos aureos ratione et pro causa bellorum, quia coactae fuerunt pecunias accipere cum prejudicio, ut solverent impositiones sibi factas tempore ducis Caroli Gelderensis et ducis Saxoniae; alias coactae fuissent vel locum dimittere aut fame mori.

Item pro sustentatione domus cum circa octuaginta virginibus et quatuor sacerdotibus multa exponuntur, quia necessarium est fere omnia frumenta emere et caro praecio.

Item salario servitorum et ancillarum pro agricultura et vaccis singulis annis exponuntur circa centum et quinquaginta floreni aurei Rhenenses	fl. 150.
Item dantur cappellanis pro eorum stipendiis singulis annis quadraginta	fl. 40.

Item pro advenientibus hospitibus et affinibus monialium multae fiunt expensae.

Depositio testium circa supradicta.

Pro verificatione et certitudine supradictae expositionis habenda dicti visitatores examinarunt et interrogarunt venerabilem sacerdotem fratrem Henricum Rosendael et religiosas sorores Wisielman, Kareportingen et Bellamfuestes¹⁾, moniales seniores quae de omnibus supradictis cognitionem et noticiam certam habebant, a quibus parti-

1) Wij laten een iegelijk volle vrijheid tot conjectureeren.

[p. 251]

culariter et separatim intellexerunt sic esse prout supra dictum est mediante juramento.

Situs preceptoriae.

Domus Ordinis est in loco campestri prope flumen Amasum, a quo interdum multa evenisset¹⁾ propter inundationem aquarum. Distat a civitate Gruninge per spacium quatuor horarum. Domus est bene structa cum fossis latissimis circam circa, quae pertransiri non possunt nisi navicula. Omnes virgines litteris attendunt adeo quod plures linguam latinam callent. Moriente priorissa caeterae virgincs aliam priorissam eligunt, quam baiulivus Westphaliae reconfirmat. Et ipse singulis annis visitare tenetur, cui dant expensas et sex florenos aureos singulis annis. Fertur quod dicta praeceptoria cum aliis duabus Witwert et Osterwerum fuerunt fundatae, et domus sic temporibus nullam habet superioritatem in aliis domibus, sed unaqueque habet propriam priorissam.

⁺ Haec omnia extracta fuerunt ab originalibus scripturis et authenticis manu Johannis Halteren publici notarii scriptis et per me Theodoricum Nolden publicum apostolica authoritate notarium visa, recognita et authenticata fuerunt, in quorum fidem hic me manu propria subscripsi die 16 Octobris anno Domini 1542.

Theodoricus Nolden de Crevelt.

1) Een poging van zeker twijfelachtige waarde om het corrupte ‘eveniccet’, dat het hs. te lezen geeft, te verbeteren. Misschien is bovendien het woord ‘damma’ weggevallen.

+ (fol. 2)

Witwertt.
Preceptoria virginum in Frisia.

Anno Domini MDXL die quinta mensis Julii supradicti visitatores in sua commisione procedentes visitaverunt domum sive preceptoriam de Witweert in Frisia et pro vera informatione habenda vocari fecerunt venerabilem religiosam dominam priorissam cum caeteris virgi-

[p. 252]

nibus et venerabilem fratrem Woltherum de Gruningen ipsius domus sacerdotem et administratorem, coram quibus fuit lecta bulla visitationis; deinde ipsis commiserunt et injunxerunt, quod omnes libros et scripturas suas circa informationes reddituum et emolumentorum dictae domus coram ipsis presentarent; tandem dato sibi juramento, sc. sacerdotis, de veritate declaranda circa requisita juravit et dixit eum esse paratum puram et meram veritatem exponere, et sic ex dictis registris et libris sequentes informationes extracte sunt presente me notario stipulante.

Sequuntur redditus et numerus agrorum.

Circum circa preceptoriam sunt sexaginta seu¹⁾ iugera terrae, quae propriis expensis cultivantur, ex quibus habentur frumenta inferius descripta.

Item in parochia Marhusen habet ducentum et quinque graminata sive jugera terrae.

Item in parochia Ernsthem²⁾ habet trecentum graminata seu jugera terrae.

Item in parochia Saxkuhm³⁾ habent tantummodo quinque jugera terrae.

Item in parochia Petersbuhren habent tredecim graminata pro sacerdotibus in Witweert.

Item in Witwert et in Uissquat⁴⁾ habent quatuordecim graminata terrae.

Item in parochia Oldorp⁵⁾ habent octo graminata et unum Sanctae Cruci datum est.

Item in parochia Uthuss⁶⁾ habent quadraginta et septem cum dimidio graminata.

1) Of hiervoor is het woord graminata weggevallen of wel seu is een schrijffout voor sex.

2) Ernstheim, bestaande uit twee boerderijen aan den weg van Baflo naar Mensingeweer, heeft, zoover ons bekend, kerkelijk onder Baflo behoord en geen zelfstandige parochie gevormd (cf. ook de akte van 1281: Oorkondenboek van Groningen en Drente no. 155.)

3) Saaxum (onder Oldenhove) of Saaxumhuizen (onder Baflo.)

4) Uskwert.

5) Ook het bestaan van Oldorp (gelegen onder Uithuizen) als afzonderlijke parochie is ons niet bekend.

6) Uithuizen.

[p. 253]

Item in parochia Meedt¹⁾ habent sex graminata sive jugera terrae.

Item sunt quatuor principales coloni, qui corpus conventus nominantur; caetera sunt exigua et concurrentia. Idcirco omnibus computatis domus de Witweert habet circa sexcenta et quinquaginta et octo graminata, quibus utuntur coloni. Ulterius habet alia graminata et pascua in wyta²⁾ litto(re) fluminis Amasiae et maris, quae ventorum flatu inundantur aquis; ideo nichil certi habet ex iis.

Haec preceptoria habere potest communibus annis ex redditibus dictarum possessionum circa quatuor centum florenos aureos, interdum plus et interdum minus.

Jugera sive graminata, quibus domus de Witweertt fruitur cum sua massaria, sunt trecentum graminata ultra ea, quae sunt suposita inundationibus maris.

Item circa redditus frumentorum dixit, quod communibus⁺ annis factis omnibus expensis vendere possunt circa trecentum modia avenae et ducentum modia hordei; tamen interdum accidit, quod anni sunt steriles et omnia consumuntur in domo, quia sunt continue quindecim virgines et tres sacerdotes cum multis servitoribus et ancillis.

Habet preteria plures vaccas bonas et equos et communibus annis ex eis vendunt pro triginta vel quadraginta florenis, et interdum alios emunt.

Vendunt etiam lacticinia et butyrum communibus annis pro viginti quinque florenis.

Interrogatus, an habeant decimas, subditos et vasallos, respondit, quod non.

Interrogatus, an ab ecclesia emolumenta recipiat, dixit, quod his temporibus nichil et si aliquid habet ac recipit, tamen quasi non sufficit pro illuminaribus ecclesie.

Conclusive dixit alios non esse redditus (vel) proventus quam supra dicti et quod, si omnia frumenta venderentur, cum caeteris redditibus communibus annis vix habere potest

1) Uithuizermeeden.

2) In de eerste letter is een verandering aangebracht, zoodat zij moeilijk te determineeren valt. Misschien is het woord niet meer dan een mislukkende en weldra opgegeven poging om het vervolgens opnieuw begonnen ‘littore’ te schrijven, en kan het mitsdien geheel vervallen.

+ (fol. 2 vs.)

[p. 254]

mille et ducentum florenos aureos in summa, cum quibus sustentaretur praeceptoria

ffl. 1200.

Sequntur onera.

De supradictis redditibus sunt sexaginta personae quotidie comedentes in domo demtis hospitibus et armigeris continue transeuntibus; ulterius sunt pauperes et laborantes tempore aestivo in frumentis et feno et tempore hiemali pro purgandis et extrahendis frumentis a spicis, quae omnia sunt onera necessaria.

De supradictis redditibus singulis annis opportet emere circa centum modia siliginis pro faciendo pane et emitur modium pro uno floreno Embdensi vel circa.

Item emuntur singulis annis circa viginti quinque modia tritici pro uno floreno aureo pro quolibet modio, interdum plus et minus.

Item in lupulis pro conficienda cerevisia exponuntur circa octo floreni aurei.

Item pro sale et pi(s)cibus salsis et pro aromatibus circa triginta quinque floreni.

Item pro carnibus recentibus et aliis rebus pro coquina ultra ducentum floreni.

Item pro recuperatione(!) aedificiorum exponuntur communibus annis ultra quindecim floreni.

Item pro vestibus virginum et lineamentis domus annuatim ultra quinquaginta floreni.

Item pro salario et mercede sacerdotum et servitorum quinquaginta sex floreni.

Item pro continuis exactionibus Imperatoris aestimari non potest, nam a decem annis circa coacti fuerunt solvere ultra mille florenos demptis aliis oneribus.

De supradictis redditibus tenentur dare singulis annis baiulivo Westphaliae florenos duodecim, quod accipit prout dicit pro ordinaria responsione Ordinis, unde conqueritur administrator, quod haec domus plus caeteris gravetur, et petit liberari, quia dictus baiulivus neque alii defendunt domum a continuis gravaminibus. Sunt praeterea multa alia onera, quae describi non possunt, praecipue ex continuis inundationibus aquarum pro reficiendis aggeribus, in judiciis, pro defensione jurium et privilegiorum Ordinis et in similibus inconsideratis accidentibus.

[p. 255]

Depositio testium.

Pro verificatione et certitudine supradictae depositionis habenda dicti domini visitatores examinarunt et interrogarunt fratrem Gerlacum Nain, sacerdotem Ordinis S^ti. Johannis, et dominum Henricum Gloe, qui de omnibus supradictis cognitionem et noticiam certam habent, a quibus particulariter et separatim intellexerunt sic esse prout supra dictum est et hoc affirmarunt mediante solemni juramento.

⁺ Situs preceptoriae.

Domus Ordinis est in loco campestri distans a praeceptoria de Werffen per spacium unius horae, etiam prope flumen Amasi. Vita et mores istarum virginum est talis prout in domo Werffen, sed non sunt in tanto numero; portant mantellum et crucem Ordinis S. Johannis et caste ac religiosissime vivunt, prout est fama.

Haec visitatio recepta fuit per eundem notarium prout in Werffen.

+ (fol. 3)

Osterverum.
Praeceptoria virginum in Frisia.

Anno Domini MDXL die nona mensis Julii¹⁾ dicti domini visitatores in sua commissione procedentes visitarunt domum sive praeceptoriam de Osterverum, ubi resident commendator sacerdos cum duodecim virginibus monialibus laicis, quia non tenentur divina officia cantare vel horas canonicas, nam sunt indoctae. Et pro vera informatione habenda vocari fecerunt religiosum fratrem Egebertum Reninck commandatorem, coram quo fuit lecta bulla visitationis; deinde sibi commiserunt, quod omnes libros et scripturas suas circa informationes emolumentorum et redditionum dictae domus coram ipsis praesentaret; tandem dato sibi juramento de veritate declaranda

1) Het afschrift heeft abusievelijk Junii.

[p. 256]

circa requisita juravit et dixit eum esse paratum puram et meram veritatem exponere et sic ex supradictis registris et libris sequentes informationes sunt extractae.

Sequitur redditus et proventus.

In primis habet a quodam colono pro ficta sive locatione centum et viginti jugerum sive graminatorum terre cultivatae florenos sexaginta Emdenses, quia communibus annis solvitur pro quolibet graminato medius florenus; tamen interdum accidit, quod propter inundationes maris terrae steriles et salsae remanent in prejudicium domus;	ffl. 60.
Item habet ab alio colono pro ficta sive locatione sexaginta jugerum terrae annis communibus triginta florenos Emdenses, et interdum minus pro inundatione	ffl. 30.
Item habet ab alio colono pro locatione decem jugerum quinque florenos Emdenses	ffl. 5.
Item ab alio colono pro locatione quadraginta jugerum viginti florenos	ffl. 20.
Item ab alio colono pro locatione viginti jugerum habet decem florenos Emdenses	(....... ffl. 10.)
Item ab alio colono pro locatione centum jugerum quinquaginta florenos Emdenses	(..... ffl. 50.)
Item ab alio colono pro ficta septuaginta jugerum habet triginta quinque florenos Emdenses	(... ffl. 35.)
Item ab alio colono pro ficta viginti jugerum habet decem florenos Emdenses	ffl. 10.
Item ab alio colono pro locatione triginta jugerum quindecim florenos Emdenses	ffl. 15.
Item ab alio colono pro locatione viginti jugerum habet decem florenos Emdenses	(....... ffl. 10.)
Item ab alio colono pro locatione quadraginta jugerum viginti florenos Emdenses	(....... ffl. 20.)
Item in loco dicto Neunhaus^1) habet septuaginta graminata locata cuidam rustico, pro quibus recipit triginta quinque florenos Emdenses	ffl. 35.
Item in eodem loco habet alia septuaginta graminata

1) Nieuwenhuis onder Delfzijl.

[p. 257]

locata alio rustico, pro quibus singulis annis etiam recipit triginta et quinque florenos Emdenses	ffl. 35.
Item ab alio rustico pro locatione quadraginta jugerum viginti florenos Emdenses	ffl. 20.
Item prope aggeres pro locatione quadraginta jugerum viginti florenos Emdenses	ffl. 20.
Item in Otterdum pro locatione triginta quinque jugerum decem et septem florenos Emdenses	(. ffl. 17.)
^+ Item in Meedhusen pro ficta quadraginta jugerum viginti florenos Emdenses	(....... ffl. 20.)
Item in Meedhusen pro ficta quadraginta jugerum alios viginti florenos Emdenses	(....... ffl. 20.)
Item pro locatione sexaginta jugerum habet triginta florenos Emdenses	ffl. 30.
Item in Dwerswolt^1) pro ficta quindecim jugerum habet duodecim florenos Emdenses	(...... ffl. 12.)
Item pro locatione quadraginta jugerum habet viginti florenos Embdenses	ffl. 20.
Item pro locatione decem jugerum habet quinque florenos Embdenses	ffl. 5.
Item in Buchsell^2) pro locatione viginti jugerum habet decem florenos Embdenses	(....... ffl. 10.)
Summatis supradictis redditibus habet haec praeceptoria in summa florenos Embdenses quinque centum et quinquaginta et duos	ffl. 552.
Habet praeterea proprias possessiones, in quibus alit uno anno quadraginta vaccas, alio anno quadraginta et quinque, et tertio anno quinquaginta secundum fertilitatem; item alit decem, undecim et interdum duodecim juga vel paria bovum et decem vel duodecim equos, interdum plus et minus; et numerus agrorum sive pascuorum se extendit ad summam trecentum jugerum sive graminatorum, quae^3), si locarentur, reciperet singulis annis circa centum et quinquaginta florenos Embdenses	ffl. 150.

+ (fol. 3 vs.)

1) Moeilijk verklaarbaar. Duurswolde, het zuidelijk gedeelte van Fivelgo, schijnt te ver verwijderd.

2) Borgsweer?? Butzeel of Busseel is ons alleen als persoonsnaam bekend.

3) Lees: ex quibus.

[p. 258]

Praeterea sacerdotes in Oosterverum habent proprias possessiones prout sequitur.
Primo in Osterverum ex locatione quadraginta jugerum XX florenos Embdenses	ffl. 20.
Item in Weivert ex locatione quadraginta jugerum XX florenos Embdenses	ffl. 20.

Item in propria agricultura colunt quadraginta graminata, ex quibus habent communibus annis ducentum modia hordei et avenae simul.

Ultra praedictos redditus dixit, quod sunt multa pascua domui spectantia, quorum numerum specificare non potest, quia non sunt ultra quinque anni, quod istorum bonorum est administrator; libri et registri antiqui perditi sunt quo tempore dux Carolus Geldrensis Frisiam obsessit et oppidum Dam¹⁾ expugnavit.

Alios dixit non esse proventus vel redditus quam praedicti, neque ullam juredictionem vel subditos nec ab ecclesia emolumentum.

1) Appingedam.

Sequntur onera et ordinaria et necessaria.

Consumuntur singulis annis pro faciendo pane in domo circa trecentum modia siliginis, quia plures sunt personae ordinariae et pauperes advenientes.

Item pro pane albo in tritico consumuntur circa quadraginta modia tritici.

Item (pro) conficienda cerevisia consumuntur circa sep-(tem) centum modia avenae et hordei et pro nutriendis equis et porcis et aliis animalibus tempore hiemali.

Item occiduntur singulis annis pro servicio domus circa viginti boves, vaccae et tauri, quadraginta vel quinquaginta sues et circa centum et quinquaginta vel sexaginta oves et agni, quae omnia consumuntur pro servicio domus.

Item indigent quotannis centum florenos Embdenses pro piscibus emendis	ffl. 100.
Item exponuntur in sale singulis annis circa quinquaginta florenis Embdenses	(ffl. 50).
Item pro emendis diversis generibus cerevisiarum sc.

[p. 259]

Hambu(r)gerbier, Rostokerbier, Lubickerbier, Bremerbier se. Nottbier, Brounswycker Mumme und Hanover Breihau etc. circa florenos quadraginta	ffl. 40.
^+ Item tenentur et coguntur singulis annis dare et solvere officialibus Imperatoris triginta florenos aureos Rhenenses pro liberatione et defensione patriae; tamen haec domus nullam habet defensionem, quia est in via eunda a civitate Gruningen ad civitatem Embden et plures milites et negociatores, scilicet kauffleute mit ihren ossen von Dennemercke, pertranseunt in grave praejudicium praeceptoriae, adeo quod singulis annis praejudicant ultra centum florenos Embdenses	ffl. 100.
Item gravantur ex continuis inundationibus aquarum et exponuntur communibis annis ultra centum floreni in reparationibus riparum et aggerum, et non sufficiunt	ffl. 100.
Praeterea solvit singulis annis domino baiulivo Westphaliensi pro visitatione et recognoscentia quindecim florenos Rhenenses et servitoribus unum florenum	ffl. 16.
Item coacti fuerunt dare comiti Frisiae Orientalis florenos mille et quinque centum pro adjutorio belli, quod habet contra ducem Geldriensem a decem annis citra.
Item exponunt pro salario servitorum et ancillarum singulis annis pro gubernandis vaccis et aliis bestiis florenos centum Embdenses et interdum plus	ffl. 100.
Item habent ecclesiam prope opidum Dam, ubi nulli sunt redditus; tamen tenentur propriis expensis aedificare et restaurare aedificia et reparaturam dictae ecclesiae, et pro dicta ecclesia etiam tenentur dare baiulivo Westphaliensi duos florenos annuos.
Item dant de alia grangia in Galkohren^1) dicto baiu-

+ (fol. 4)

1) Goldhoorn. Ongetwijfeld is de wegens dezen uithof verschuldigde pensie afkomstig van het Johanniterconvent, dat aldaar tot het eind der 15e eeuw als een zelfstandige kommanderij heeft bestaan en dat tot 1446 zelf een voorwerk heeft bezeten in het klooster te Heseldehusen, hetwelk in dat jaar zelfstandig werd gemaakt. (De plaats Heseldehusen kunnen wij niet identificeeren; wel is ons een plaats Hesel in Oostfriesland bekend.) Bij het verdrag van 1454 tusschen Groningen c.s. en het Oldambt over de Reiderdijken trad nog de kommandeur van Goldhoorn nevens dien van Oosterwierum op; in 1494 echter is het deze laatste, die ‘to behoeff des kloesters to Golthorn’ land aankoopt, terwijl thans in 1540 ook uit de qualificatie alle spoor van de vroegere zelfstandigheid blijkt verdwenen. Overigens is het bovenstaande alles, wat, naar een welwillende mededeeling van den Rijksarchivaris in Groningen, omtrent dit klooster bekend is. (Cf. Tegenw. Staat van Groningen I pag. 166 noot, Van der Aa, Aardrijksk. Woordenboek i.v.)

[p. 260]

livo singulis annis tres aureos florenos, et propter inundationes aquarum petunt absolvi a tali solutione	ffl. 3.
Ulterius pro restauratione domorum et grangiarum communibus annis exponuntur ultra centum floreni, quia ligna caro praetio venduntur	ffl. 100.
De expensis et salario sacerdotum nulla fit mentio, quia, prout supra dictum est, habent proprios particulares redditus, cum quibus se sustentant.

Depositio testium.

Pro verificatione et certitudine supradictae depositionis habenda dicti visitatores examinarunt et interrogarunt venerabiles fratrem Theodoricum Zuens et fratrem Johannem Piscatoris conventuales dictae domus testes idoneos et fidedignos, qui de omnibus supradictis cognitionem et noticiam certam habent, a quibus particulariter et separatim intellexerunt sic esse prout supra dictum est et hoc affirmarunt mediante solemni juramento, ex eo quod commendator tenetur omnibus annis ipsis conventualibus computum dare de acceptis et expensis, prout in praesenti anno fideliter dedit.

Situs praeceptoriae.

Domus Ordinis est in loco campestri non multum distans a flumine Amaso inter Gruningen et Embden; est satis ampla domus, sed quia est in communi via multa gravamina patitur praesertim tempore belli. In ipsa domo sunt duodecim moniales laicae et quatuor sacerdotes, est sub protectione et visitatione baiulivo Westphaliae et moriente commendatore sacerdotes conventuales alium eligunt, quem baiulivus confirmat.

[p. 261]

⁺ Mensurae et praetia frumentorum.

Modium est mensura continens pondus unius hominis. Venditur modium siliginis pro uno floreno aureo, modium tritici pro una corona Franciae, modium avenae et hordei pro floreno Emdensi.

+ (fol. 4 vs.)

Cursus monetarum.

Viginti quatuor scutiferi faciunt florenum Emdensem; viginti novem schuteferi faciunt florenum aureum; triginta et octo schuteferi faciunt coronam Franciae.

Mensurae possessionum.

Graminatum et jugerum idem est et continet laborem unius hominis per totam diem in laborando cum uno aratro. Idem est per domus de Werffen et Witwert, tamen in Witwerdt graminata sunt paulo maiora.

Haec omnia extracta fuerunt ab orginalibus scripturis et authenticis manu Johannis Halteren publici notarii scriptis et per me Theodoricum Nolden publicum apostolica authoritate notarium visa et recognita et authenticata fuerunt, in quorum fidem hic me manu propria subscripsi. Datum 16 Octobris anno Domini 1542.

Theodoricus Nolden de Crevelt.

[p. 262]

III. Visitatie van 1594.

⁺ Acta visitationis et commissionis

de mandato dess Hochwürdigen Fürsten unnd Herrn Philipsen Riedessell von Camberg, des ritterlichen S^t. Johans Ordens Meistern in Teütschlanden, Röm. Kays. Mayestäts Rath und General uber deroselben Armada des Thonawstroms etc.,

durch die ehrwürdige wollgebornen gestrenge unnd edle Hernn Augustin Freyhern zu Mörssberg und Beffort, Commenthur zue S^t. Johan Pasell, Dorlessheim unnd Hemmendorff, und Herrn Arnolden von Lülstorff, Commenthurn zu Strunden, Burgk, Dussburg und Velden etc.,

ahn hochgemeltes Ordens Personen, Heüssern, Commenden undt Güthern in Niderländischen Provincien, zu Arnheim, Neümagen, Utrecht undt Harlheim etc. gelegen,

vorgenohmmen und verichtet anno etc. mdlxxxx4.

Dem Hochwürdigen Fürsten undt Herrn Herrn Philipsen Riedessel von Camberg, S^t. Johans Ordens Mäistern in Teütschlanden, Röm. Kays. Mayestäts Rath und General über deroselben Armada des Thonawstroms etc., unsserm gnedigen Fürsten und Herrn.

Hochwürdiger Fürst etc.

Ew. fürstl. Gn. seyen unsser underthänig Gehorsamb unnd willige Dienste jederzeit bevorahn¹⁾.

Gnediger Fürst unnd Herr. Derselben sollen wir underthänig nit verhalten, welchermassen in abgelauffenem vierundtneüntzigsten Jahren, under dato des letsten Maij, eine Ew. fr. Gn. Commission, auch dabey under

+ (fol. 1)

1) Bevolehn?

[p. 263]

selbigem Dato ein Vollgwaldt mit zugelegten sonderbahrer Instruction, alle mit Ew. fr. Gn. Insiegell uff offenem Spacio besigellt, praesentirt und zugestelt, inhaltende wir in Krafft solcher Befelchen uns gesambt uff ehest zu den Niderländischen Uniirten Provincien, und daselbsten zue des Ordens Haüssern, Commenden und Güthern zu Arnheim, Neümägen, Utrecht und Harlheim⁺ und dero angehörigen Membren solten ergeben, dero Gelegenheit und jetziger Zeit Gestaltnussen umbstendtlichen zu visitiren, zue lustriren, die weldtliche Obrigkeiten eines jeden designirten Orths uff sonderliche mitgetheilte Credentz in Ew. fr. Gn. Nahmmen zu besuechen, alles fernern Inhalts derselben Commission, Gwaldts und Instruction hernegst mit den litt. A, B und C wörttlichen inserirt. Solche Befehlen wir sambt und sonder mit gebüerlicher Reverentz underthäniglichen auff- und angenohmmen, auch denselben durchauss mit eüssersten Vermögen zu gelieben und nachzusetzen uns gantz underthänige Pflichtige und Schüldigen erkennet.

Demnach, alss ich Augustin Freyherr zue Mörssberg etc., in Julio vorgemeltes vierundneüntzigsten Jahrs gehn Cöllen ankhommen, mein zugeordneten lieben Mitordensbruders Gelegenheit genahmett, haben wir unss am 14^ten selbigen Monatts Julii in Gotts Nahmen uff die Räise begeben, also unse ahnbefohlene Geschefft und Werbung underthäniglichs moeglichs Fleiss verichten.

Und wann Ew. fr. Gn. gnediglichen befolehen alle unsse Verichtung in scriptis zu redigiren, darnach under unssern jedes Handtschrifft und Insiegel relationsweise underthänigen zuzufüegen, - also haben wir alle vorgefallene Händel und Sachen, sambt wass wir nach Gelegenheit deroendts erfahren und inquireren konnen - - dan die Zeiten und Mores bey schwebendem Kriegswesen nit erleiden wollen, das wir der Gepühr in omnibus ad speciem etwas genawer gehen mögen - -, durch den ehrnhafften unnd wollgelehrten Adolphen Six von Eller etc. vors erst prothocolliren, demnach in diese Geschrifft bringen lassen, die wir zu Ende mit unssern jedes Handtschrifften und uffgedruckhten Insieglen bezeüget und befestiget. Und

+ (fol. 1 vs.)

[p. 264]

thuen selbige anjetzo Ew. fr. Gen. mit underthäniger Reverentz praesentieren, gleich samblichen pittende Ew. fr. Gen. geruhen solches in Gnaden anzunehmmen. Unsser gnediger Fürst und Herr, der Allmechtiger Gott wolle Sie in Irem fürstlichen Stande, uns zue gebieten, langwihrig gefristen. Geben zue Speyr im 1595^ten Jahren am 24^ten des Monats Aprillis.

Sein und pleiben¹⁾ Ew. fürstl. Gen. underthänig willige
Augustin Freyherr zu Morsperg,
Ritter und Commenthur.
Arnold von Lulstorff,
Ritter und Commenthur.
⁺ Volgt Ew. fürstlichen Gnade in Latin beschribene commissio visitationis mit A, diesses Inhalts.

Nos Philipus Riedesell a Camberg, Ordinis Sancti Johannis Hierosolymitany per Germaniam magister, universis et singulis presentes nostras litteras visuris et audituris salutem in Domino sempiternam. Ratio officii nostri, quod nobis incumbit et potissimum circa curam et regimen Alemaniae prioratus dicti Ordinis nostri versatur, deposcit adeoque nos monet, ut ad ea, per quae in genere quidem Ordini seu Religioni nostrae, in specie autem eiusdem domibus, rebus et personis sub dicti prioratus nostri limitibus constitutis consulitur, quanta maxima cura et vigilantia possumus animum nostrum intendamus.

Cum igitur post tot intestina et exitiosa bella in partibus Inferioris Germaniae per plurimos annos commota de statu quarundarum domorum sive commendarum ibidem sitarum valde dubitemus nec eundem commodiori quam diligenti(s) visitationis via cognoscere possimus, nostrarum autem virium non sit, ut ipsi ad pretacta loca nos conferamus et dictam visitationem, quodquidem velimus, personaliter faciamus, idcirco iuxta Ordinis nostri laudatissima statuta alios eam ad rem aptos et idoneos eligere et

1) Deze drie voorgaande woorden zijn in het afschrift abusievelijk voor ‘der Allmechtiger Gott’ geplaatst.

+ (fol. 2)

[p. 265]

deputare decrevimus. Confidentes itaque de fidei probitate, industria atque etiam in rebus agendis prudentia venerandorum atque religiosorum in Christo nobis charissimorum fratrum Augustini baronis de Mörssberg commendatarii in Passel et Hemmendorff etc., tum etiam Arnoldi de Lulsdorff commendatarii in Strunden, de nostra certa scientia - - citra tamen revocationem quorumcunque procuratorum nostrorum ubilibet constitutorum - - tenore presentium omnibus melioribus modo, via, iure, causa et forma, quibus melius, firmius et efficacius possumus et debemus, eosdem fratres Augustinum baronem de Mörssberg et Arnoldum de Lulsdorff etc., illum presentem, hunc vero absentem, omnes tamen hoc instrumentum¹⁾ acceptantes, fecimus creavimus et constituimus, facimus creamus constituimus solenniterque ordinamus et deputamus in nostros nostrique prioratus praeceptoriarum, domorum, personarum, rerum et bonorum, sub prioratus nostri Alemaniae limitibus, presertim vero in Germania Bassa sive Inferiori, constitutorum, visitatores, reformatores, correctores, commissarios, procuratores, syndicos ac nuncios nostros speciales et generales, ita quod specialitas generalitati non deroget nec econtra. Videlicet specialiter et expresse ad domos sive praeceptorias Ordinis nostri in Arnheim et Novimago, item ad cameras nostras⁺ magistrales in Traiecto et Harleim necnon omnia et singula dictarum domorum sive camerarum prioralium membra et ab iisdem dependentes praeceptorias sive commendas exemptas et non exemptas accedendum atque norem²⁾ iuxta Ordinis nostri statuta visitationem faciendam diligenter et cum summa attentione visitandum perscrutandum inquirendum ac intelligendum verum valorem et legitimum dictarum nostrarum camerarum atque et commendarum, deductis oneribus et expensis ordinariis solitis et consuetis tantum. Ut autem huiusmodi verus et legitimus valor commodius, melius et perfectius habeatur, intelligatur et sciatur, dicti visitatores religiosos Ordinis

1) Het hs. heeft: intm. Misschien een onjuist overgenomen afkorting van: mandatum?

+ (fol. 2 vs.)

2) Lees: earum?

[p. 266]

nostri cuiuscunque status aut dignitatis sint, item vasallos, subditos, arrendatarios, cuiusvis conditionis fuerint, et alias quascunque personas tam ecclesiasticas quam seculares solenni sacramento et iuramento prius adactos cogant, astringant et compellant, ut manifestent, notificent, revelent et dicant verum et legitimum valorem dictarum camerarum, praeceptoriarum, domorum et beneficiorum membrorumque et pertinentiarum earundem, quod si facere renuerint aut in eorum depositionibus a veritate discesserint, per censuram ecclesiasticam, etiam via ordinaria, cogantur, si fuerint religiosi aut Religionis nostrae vasalli et contra eos tanquam periuros vel rebelles iuxta Ordinis nostri stabilimenta procedatur, si mandatis dictorum visitatorum, imo verius nostris, obedire recusaverint, invocato ad hoc etiam, si opus fuerit, brachio seculari vel ecclesiastico, ne Religio nostra ab alicuius contumatiam aut mendacium dammum patiatur et suis juribus defraudetur. Modus etiam et forma sciendi et cognoscendi verum et legitimum valorem antedictum erit per locationes et arrendamenta, quae fiunt communibus annis, videlicet fertili, sterili et mediocri, super quo dicti visitatores et commissarii nostri habebunt notitiam et consulent et interrogabunt testes fidedignos, sacramento coa(c)tos, de quantitate pecuniarum, pro qua arrendamenta sunt facta in patria seu territorio praefatarum camerarum et praeceptoriarum tam in capite quam in suis membris, juribus et pertinentiis tempore fertili, sterili et mediocri, et talis depositio in scriptis redigatur. Ex quibus quidem arrendamentorum depositionibus sumatur valor, qui erit medius inter fertilem et sterilem annum. Et quia forsitan hoc modo de aliquibus praeceptoriis et beneficiis huiusmodi⁺ liquidus et verus valor haberi non posset vel quia testes non adessent, vel quia nunquam fuissent arrendata, expediens imo necesse erit, quod dicti commissarii nostri habeant veram et indubitatam notitiam a colonis, habitatoribus et vicinis dictarum commendarum et beneficiorum; ut puta de pecunia numerata proveniente ex censibus, pascuis et locationibus proprietatum Religionis, etiam de quantitate frumenti, ordei, speltae, siliginis et aliarum frugum, item et vini si in illa patria crescit, et aliorum

+ (fol. 3)

[p. 267]

quorumcunque fructuum, qui ex possessionibus dictarum praeceptoriarum proveniunt; similiter et pecudum et aliorum animalium, cuiusvis generis existant, et aliorum quorumcunque emolumentorum, quae secundum morem patriae in qualibet praeceptoria capi consueverunt; et pariformiter se informabunt de pretio dictarum frugum et fructuum ac animalium, pro quo tempore sterili prefata omnia vendi consueverunt, quod nos mediocre apellamus; quod quidem mediocritatis pretium pro vero ac iusto valore accipiatur et in scriptis redigatur, a quo expensae ordinariae, solitae et consuetae, prout superius expressum est, subtrahantur, et restans liquidum pretium remaneat.

Mandamus insuper atque committimus dictis visitatoribus et commissariis nostris, ut in qualibet camera, praeceptoria et domo atque membris praedictis et sub nostri magistratus limitibus constitutis faciant diligentem inquisitionem super vita et moribus tam commendatarii quam aliorum fratrum nostrorum, quocunque officio seu dignitate praefulgeant; et si aliquid absonum et ab honestate discrepans invenerint, authoritate et vice nostra corrigant, castigent et emendent, ac mores malos elim(in)ando, bonas inducant.

Similiter ecclesias et pia loca Ordinis nostri visitent, quando divina ibi tractentur, inquirant reliquias, porro jotalia¹⁾ et ornamenta ecclesiarum et oratoriorum caeteramque⁺ suppellectilem div(in)o cultui dicatam describant, et quae ad divinum cultum spectant, allimpleri (faciant). In ipso quoque visitationis processu camerarum nostrarum et commendarum predictarum libros censuales, jurisdictiones, praeeminentias et privilegia, tam in capite quam in membris, notabunt; item onera, lites motas et pendentes. Res etiam Ordinis nostri occupatas, alienatas et deterioratas, quae vero reparandae fuerint, statim aut ad certum tempus reparari mandent et procurent, prout rei qualitas postulabit. Generaliter omnia et singula agant, exerceant et procurent, quae in huiusmodi visitatione et aliis premissis et circa ea necessaria fuerint, seu etiam quomodolibet oportuna, et quae nos faceremus et facere possemus,

1) Lees waarschijnlijk: parrochialia of corporalia.

+ (fol. 3 vs.)

[p. 268]

si premissis omnibus et singulis personaliter interessemus, etiamsi talia forent, quod mandatum exigerent magis speciale quam presentibus est expressum. Damus quoque praefatis nostris visitatoribus, commissariis et procuratoribus authoritatem, facultatem et potestatem audiendi et cognoscendi et determinandi causas et lites, quae vertantur inter fratres Ordinis nostri in prefatis nostris cameris prioratibus aliisque commendis visitandis degentibus, et illas per eorum sententias definitivas decidendi, quibus stetur acsi a nobis emanatae essent. Caeterum mandamus, et si opsus fuerit, in vim verae obedientiae strictius iniungimus omnibus et singulis praeceptoribus, procuratoribus et fratribus infra limites nostri magistratus et prioratus constitutis ac beneficiorum nostrorum possessoribus exemtis et non exemptis, etiam vasallis et subditis nostris in supradictis beneficiis existentibus, sub sacramento fidelitatis et homagii, quo nobis, Ordini et Religioni nostrae sunt adstricti, ut dictis nostris visitatoribus, commissariis et procuratoribus pareant, obediant et intendant, auxilium quoque et favorem prebeant in his, super quibus a dictis nostris visitatoribus et procuratoribus fuerint requisiti. Et ad hoc, ut huiusmodi visitatio et inquisitio suum debitum sortiatur effectum, volumus ut visitatio huiusmodi diligenter fiat et ad nos in scriptis⁺ manibus visitatorum nostrorum subsignatis et eorundem sigillis confirmatis remittatur, ut bonorum Ordinis nostri status cognoscatur et, quae fuerint convenientia, provideri possint. In quorum omnium et singulorum fidem et testimonium premissorum prioratus nostri sigillum presentibus est impressum. Datum ex castro nostro Heitterssheimiano ultima mensis Maij a^o. 1594.

Volgt jetzt des gemeinen Gewalts Inhalt, mit B.

Wir Philips Riedessell von Camberg, des ritterlichen S^t. Johan Ordens Meister in Teütschlanden etc., Röm. Kays. May. Rath und General uber deroselben Armada dess Thonawstroms, erpieten den würdigen wollgebornen und gestrengen unsern besonders lieben Augustin Freyherrn zue Mörsperg unnd Befortt, Commenthurn zue S^t.

+ (fol. 4)

[p. 269]

Johan Pasell, Darlissheim und Hemmendorff etc., und Arnolden von Lulstorff, Commenthurn zue Strunden, unsern günstigen Gruess. Und dabey zue wissen, demnach uns alss Mäistern ermeltes unssers Ordens in Teütschlanden unsers tragenden Ambts halben in allwege obligt und gepürth die fleissige und ernstliche Vorschung zue thuen, dass alle und jede unssers Ordens Balleyen, Commenthureyen und Heüsser, auch deroselben zugehörige Güther allenthalben under unsserm des teütschen Prioraths Limiten und Begrieff gelegen, in gutem Wesen, Ehren und Auffnehmen erhalten und vor Nachtheill, Schaden und Abgang verhüetet pleiben, - wir aber dessen besser nit dan durch eine ordentliche Visitation Wissens haben möegen, dass wir derowegen uns unsser zustehender Praeminentz und Gerechtsamt halben ein gebiehrliche Visitation vermittels Göttlicher Gnaden zu thuen endtschlossen, - und dieweill uns selbsten in der Persohn solche zu verichten vast unmöglich, Eüch beyde ahn unsser Statt hierzue und zue solchen Werckh verordnet haben, verordnen, constituiren und setzen Eüch auch hiemit und in Crafft diess Brieffs in bester und bestendigster Form, alss⁺ es von Rechtsgewonheit, auch unssers ritterlichen Ordens Stabilimenten wegen immer beschehen soll, kan oder mag, zue unsern Visitatorn, Procuratorn und Gewaldtshabern, Eüch bey heilger Gehorsamb und den Pflichten, damit Ihr und Ewer jeder unssern Orden und unss zuegethaen und verwandt sein, befehlend und gepietent, dass Ir alssbalden, ohn langes Verziehen, und zue Ewer ehesten Gelegenheit zue nachgesezten und specificirten unssers Ordens und unsser Camer Magisträl-Häüsser unnd Commenthureyen, nemblich unnd zum ersten gehn Arnheim und Newmägen unnd dan gehn Utrecht und Harlheim, wie auch zue allen und jeden deren zugehörigen Glidern, Preceptoreyen und Heüssern Eüch verfügen, gepürende Visitation und Inquisition aller und jeder derselbigen und ihren jedes Gelegenheit in gäistlichen und weltlichen Sachen und Händlen des Hausshaltens, derselben Auffund Abnehmens, Einkhomen und Gefällen, Schulden und Gegenschulden vor die Hant nehmmen, auch Notturfftlichen, nachdeme Ir die Sachen beschaffen findet, be-

+ (fol. 4 vs.)

[p. 270]

fehlet, schaffet, gebiettet unnd verbietet; auch sonsten gemeinlich und sonderlich alles unnd jedes handlet und thuet, das - zue Ehr, Nutz und Aufgang unssers Ordens unnd berürter Heüsser, auch Verrichtung einer rechtmessigen und bey unssern Orden gepreüchlichen Visitation - die Gelegenheit unnd Notturft erforderen wirdt, aller Gestalt undt Mass wirselbs eigner Persohn zeügen thuen sollten und mögten.

Und was sich unssers Ordens Brauch und Stabilimenten nach zue solchen Visitationen zijmmen und gebühren thuet, auch von alter Herkhommen ist, damit Ihr auch diesen unsern Befelch desto stattlichen verichten und zue wahrer und bestendiger Erkändtnus und Erkündigung der Wahrheit und aller der Heüsser Gelegenheit und Notturfften destobass khomen mögen, - so geben wir Eüch hiemitt Gewaldt, Macht und Befelch, das Ir die Commenthur selbsten, auch alle andere Ordenspersohnen, so uff vorgeschriebenen Heüssern befunden, in gepiehrliche Pflicht uff ihr Creütz, nach Ordens Gebrauch, zu deme auch alle und jede der Heüsser Schaffner, Dienstverwalten, Ehehalten, Underthanen⁺ und Angehörigen, und wah von Nöthen, auch ausslendische frembde Persohnen durch Mittell derselben Obrigkeit in Geliebte bey Trewen an rechten Ayds Statt oderselbs geschwohrnen Aide nehmen und empfangen möget und sollen auff alle und jede vorfahlene Sachen zu der Visitation gehörig inquiriren und fragen Eüch die lautter Warheit zue sagnen und was sie und iro jeder von der Hausshaltung, Regiment, Einnehmen und Aussgeben, Zueund Abnehmmen der Haüsser Wissens tragen, zu eröffenen. Gebietendt und befehlent auch daruff benanten Commenthurn und andern Ordenspersohnen, so vorgeschriebener Massen hierunder ersuecht werden, bey heiliger Gehorsame, und den andern der Heüser Schaffenern, Dienstverwalten, Ehehalten, Angehören unnd Underthanen bey ihren Pflichten und Verwandtnussen, dass sye uff obbenanter unser verordneten Commissarien unnd Visitatorn Ersuechen, Inquirieren und Befragen gehorsamb seyndt die lautter Warheit zue sagen und zu eröffnen, und dass umb keinerley Sachen willen zu verschweigen noch zue underlassen, also lieb inen den Commenthurn und Ordensper-

+ (fol. 5)

[p. 271]

sohnen seyen, die Pöen und Straffen in unssers Ordens Stabilimenten begrieffen und den andern unsser Ungnad und die Pöen der Ungehorsambe und dero Rechten zu vermeiden, ohn alle Widerrede und Geverde.

Und wass Ihr also in solcher Visitation vernehmen und erfahren und erkünden werden, das alles wollent eigentlichen beschreiben und unss demnach underscheidtlicher relationsweise in Geschriefften under Eüren Handtschrifften und Sigelen zukhommen lassen, darnach ferner haben zue richten und zu verordenen. Ahn deme allen thuet Ihr unssern Befelch unnd ernstliche Mäinung uns in Gnaden hinwiderumb gegen Eüch zu erkhennen. In Urkundt dieser Commission, die mit unssern zu Endt uffgetruckhten Secret bewarth unnd geben ist den letzten Tag Maii Anno 1594.

Verner volgt special Instruction, Befelch undt Gewalt mit C, dieses Inhalts.

Unser Philipsen S^t. Johan Ordens Meister in Teütschlanden special Instruction und Befelch, wessen sich unsser verordnete Commissarii unnd⁺ Visitatores, die würdige wollgebohrne und gestrenge unssere liebe besondere Augustin Freyherr zue Mörssberg undt Beffortt, Commenthur zue S^t. Johan Basell, Dorlissheim und Hemmendorff etc., und Arnold von Lulstorff, Commenthur zue Strunden etc., bey der Visitation beeder Heüsser Arnheim unnd Neümägen zu verhalten.

Demnach wir in Erfahrung gebracht, dass beide Stätte Arnheim und Neümägen mit itziger Administration unnd Bestellung unssers Ordens beider bey inen gelegene Heüsseren übell zuefrieden und vieleicht lieber einen ordenlichen Commenthurn, so ein Ritter und von Adell, dan Priester alda sehen möchten, so sollen unsser Visitatores, Commissarii undt Gewalthaber uit underlassen die Obrigkeit beederseiths Orthen persöhnlichen anzusprechen, denselben unssern Gruess undt alles Gutts, wie sichs dieser Orthen am besten gezimbt unnd inen unssern

+ (fol. 5 vs.)

[p. 272]

Commissarien Wissens sein wirdt, zu vermelten, und dan weiters vor- und anzubringen, dass uns nit weniger alss inen diese Administration missfählig und zuewider, und derowegen, dass solche vor diesser Zeit hett mögen geëndtert und gebessert werden, wünschen mögen, - dass aber biss anhehro keine Mutation erfolgt, seyen allerhandt Verhinderung und vornehmlichen die schwärliche und immerdar dieser Örther erregende Krieg; auch Philips von Rosenbach, der Commenthur selbsten, deme diesse Heüsser von unsserm Orden zue administriren ubergeben und anbefohlen, welcher aber die Administration derselben gleichwohl verlassen, jedoch vor diesser Zeit darvon niet allerdings abtretten und sye einem andern einrauhmen wollen. Wan aber vor einem Jahr, uff den damahlen gehaltenen Capitull, an inen Philipsen von Rosenbach solche Heüsser zue resigniren und dem Orden zue uberlassen alles Ernst begehrt worden, er daruff solche resignirt und ein solches alss baldt gehn Maltha berichtet, so zweifflen wir nit, wo nit albereith einem andern Ritterbruder solche Heüsser conferirt und verlihen, das doch solchs noch beschehen werde, wie wir dan zu geschehen an fleissiger Anmahnung diss Orths nicht ermanglen lassen wolten.

⁺ Unnd sollen daruff unsere Commissarii sye die beede Stette von unsertwegen, auch vor sich selbsten, ansprechen und pitten, dass sy fürters, wie biss dahehro, unsern Orden und dessen bey ihnen gelegenen Heüssern günstig pleiben, biss uff andere Verordnung mit jetziger derselben Administration Gedult tragen, auch alles unnachbahrlichen thadtlichen Eingrieffs sich inmittels enthalten wolten, und beneben diesse gewisse Vertröstung thuen, dass ohn lange verzehen ein anderer Commenthur verordnet werden solte, so des Adels, und ohne Zweiffel also qualificirt sein werde, zue dem sie selbsten Gefallens haben und tragen werden.

Wass dan etliche unssers Ordenshausses zue Arnheim Erbgüether belangen thuet, ob wir gleichwohl äigentlichen nit wissen, wie es damit eine Gelegenheit, ob und auss wass Ursachen, dessgleichen zu wass Intent und Meinung solche von dem Rath daselbsten in Verbott gelegt und verpachet worden; auch nit hoffen, dass hie-

+ (fol. 6)

[p. 273]

durch solche unssern Orden gentzlichen entzogen und genohmen sein solten, - so sollen mehrgedachte unser Commenthur bey dem Rath daselbsten zue Arnheim ein solches vernehmen und dahin alles Fleisses handelen, wa ir, wie wir bericht werden, etliche specificirte Güeter arrestirt und in Verbott gelegt, dass doch solche wider der Gepiehr relaxirt und dess Arests entschlagen. Item da auch solche Güther verpachtet und andern verlihen, dass entweder solche Verpachtung und Verlyhung wider retractirt, oder wo solches nit zu erhalten, die Sachen doch dahin gerichtet werden, alss wan solche Verpachtung vonn unssers Ordensweegen beschehen und ime derowegen inkünfftig der järlich Canon endtricht unnd gelieffert werde.

Unnd weill nit woll möglich uff alle und jede Fähl offtbesagte unssere Commissarios diss Orths zue instruiren und inen Bevelch zue geben, so setzen wir es in Ubrigen zue ihrer Discretion und deren beywohnenden Verstandt und wohlen unss dabey getrösten, sie werden allem unsserm Orden besorgenden Nachtheil vorzuekhommen weissen ahn irem möglichen Fleiss, und was unsser Orden sy zum Besten verrichten khonten, nichts underlassen. Dessen wir inen dan volkhommen Gewalt geben⁺ unnd hiemit gegeben haben wollen in bester undt bestendigster Form, es von Rechts- oder Gewonheitwegen immer beschehen solle, kan oder mag. Unnd da sie mehrers Gewaldts dan hierinn begrieffen nottürfftig, den wöllen wir inen hiemit auch zugestelt haben. Wass sie dan von unssertwegen und unsserm Orden zu Guthen handlen, schaffen und verrichten werden, dass wöllen wir ratum, gratum, angenehm und vest halten, Geverde aussgeschlossen. Und dessen zue Urkundt haben wir diese Instruction, Befelch und Gwalt eignerhandt underschrieben undt mit unsserm Secret zue Ende verwahren lassen. Geben den letzten Tag Maij Anno etc. 94.

Philips Meister etc.

+ (fol. 6 vs.)

Neümägen.

Also am 16^en vorgerürts Monaths Julii mit Gottes

[p. 274]

Hilff zue Neümägen ankhommen, und wiewoll wir unss erinnert, das dess Ordens Hauss daselbsten nur ein Membrum und Gleidt, das Corpus aber zue Arnheim ist, und derowegen der Ordnung nach unss billig dahin zum ersten Zeitten ergeben und nachfolgens Neümägen besuechen sollen, so hatts doch die Reise, die sonst uff Arnheim den Rhein strombab mit etwas mer Gefahr geschütet, nit ander erleiden wollen, auch von wegen ein Ordenspriester Frater Heinrich von Rechen alss Administrator beeder Häüsser zue Arnheim unnd Neümägen, alda zue Neümägen in Residentz gesessen, darab wir der Gelegenheit uns etlichermassen mögen erkündigen, und aber sonsten zue Arnheim alss unbekante Fremblin keine Anweisung oder Nachrichtung gehaben können, derowegen uns uffs ehrste zue Neümägen einstellen müssen.

Sontags den 17^ten Julii.

Nachdem wir bey dem Magistrath der Statt Neümägen unssere Ankunfft vermelten lassen, seint selbiges Tags die sechs Herren Burgermeistere sambt iren Syndicis und Secretarien zue uns ins Ordenshauss gratulandi et salutandi gratia eingekehrt, von wegen Ew. fr. Gen.⁺ unss alss deroselben Abgesandten mit ihrem Wein und aller Erpietung stattlichen verehret, die Mallzeit unnd alle gute Conversation bey unss genohmmen, mit der Gelegenheit wir inen sembtlichen Ew. fr. Gen. Credentzschreiben gepierlichermassen presentirt und dabey unssere auffhabende Werbungen kurtzlichen vermeldet, freündtlich piettende, sie unss zue irer bester Gelegenheit bey sich und ihren ahnsehenlichen löblichen Rathstande Audienz machen und alda unssere weitere Werbungen undt Geschefft günstlichen anhören wollen. Deruff sie zwaren gantz reverenter Ew. fr. Gen. Credentz zu Handen genohmmen und uns zu fehrner Audientz morgenstags den 18^ten Julii die achte Stunde Vormittags bestimbt, mit Angelobnus, dass sie in iren gesessenen Rath die Credentz eröffnen und uns dernach alles unsres Vertragens und Werbens gehrn hören unnd vernehmmen wollen.

+ (fol. 7)

[p. 275]

Montags den 18 Julii.

Do die sechs Herren Burgermeister sambt den gantzen Rathstande der löblichen Statt Neümägen ihn iren Zimmer ordentlichen gesessen, haben wir durch unsseren darzu uffgenohmmen Redner nachfolgendermassen vortragen lassen.

Es hetten Ew. fr. Gen. uns zu dem löblichen Magistrath etc. gnediglichen abgeferttiget etc., welche Ihren freundtlichen Gruss, gnedigen Willen und alles Liebs ihnen sambt und anders theten erpieten. Und dass Ew. fr. Gen. in Erfahrung gebracht, wie derselbigen löblichen Magistrath und Gemeine mit jetziger Administration des Ordenshaüsser und Güther zue Neümägen ufs Best nit seinen zuefriden, undt filleicht lieber einen ordenlich Commenthuren, so ein Ritter und des Adels, dan Priestere alda sehen möchten etc. So wehre Ew. fr. Gen. nit weniger alss inen dise Administration missfellig und zuwider und derrowegen, dass solche vor dieser Zeit hett mögen geëndert und gebessert werden, offt gewünschet. Das aber biss anhehro keine Mutation ervolgt, wehren allerhandt Verhinderung und vornehmlichen die beschwerlichen und immerdar dero Örther erregende Kriege; auch⁺ Philips vonn Rosenbach, der Commenthur selbsten, deme diesses Hauss neben der Commend zu Arnheim von unsseren Orden zue administriren ubergeben und anbefohlen, welcher doch die Administatrion daselbsten verlassen, aber gleichwohl vor diser Zeit davon nicht allerdings abtretten und sye einem andern einrauhmmen wollen. Es wehre aber vor einem Jar uff dem damahls gehaltenen provincial Capitul an gemelten Philipsen von Rosenbach solche Heüsser (zu) resigniren und dem Orden abzutretten alles Ernsts begehrt worden, er doruf solche resignirt hette, und das alles also gehn Malta berichtet. So wollen Ew. fr. Gen. noch wir nit zweiflen, wohnit bereith einem andern Ritterbruder solche Heüsser conferirt und verlijhen, dass es doch geschehen werde, dorzu Ew. fr. Gen. mit fleissiger Beforderung immer würden anhalten lassen.

Dass aber, dissen Verdruss unangesehen, sy die Herren vom Magistrath und gemeiner Burgerschafft daselbsten,

+ (fol. 7 vs.)

[p. 276]

bey allen einfallenen beschwärlichen Kriegen, Verenderungen und ledigen Weesen, des Ordens Hauss, Gütter und Persohnen so getreülichen und nachparlichen, wie uns solchs von gedachten Herrn Heinrichen von Rechen gerühmet wehre, alsoviel Zeit und Gelegenheit erleiden wollen, beschonet, gehandthabt undt mit ihren mercklichen Beistandt geholffen hetten, unnd noch uf diese gegenwertige Stunde, wie wirs in der Thaet selber erführen, spürten und vernehmmen, solches nit nachlassen, - darab und von allen dem Orden erzeigten Diensten und Gefallen thaten von Ew. fr. Gen., auch wir vor uns selbsten und alle ritterliche Ordensbrüder, uns gahr freündt- und dienstlichen bedancken; dabey gleichmessig pittende, sie wollen also vorthin unsseren Orden, dessen Persohnen und bey ihnen gelegenen Heüssern günstig beygethan pleiben, biss uff andere Verordnung mit jetziger deselben Administration Gedult tragen und alles unnachparlichen thattlichen Eingrieffs inmittels sich enthalten, vaster Zuversicht, es werde unlengst ein ander Commenthur angestelt, so ein Ritter und des Adels und also qualificirt, auch sich gen menniglich dermassen⁺ verhalten werde, dass sie ein Gefallens daran haben und tragen mögen. Dass wolten wir bey Ew. fr. Gen. undt sambtlich Mitordensbrüdern hochrühmen, die es neben uns gegen sie mit danckhbarlichen Gemüdt und Hertzen erkhennen und willfferlichen beschulden sollen etc.

Heruff sye - - nach gehabter irer Communication - - aufenglichen durch ihren altern Burgermeister dess zugewünscheten freündtlichen Gruss unnd gnedigen Willens sich gegen Ew. fr. Gen. theten underthänig fleissig bedanckhen, lessen vorter angeben: wass sie sampt und sonders vor disem biss anhehro des Ordens Persohnen undt Güthern nach Getrage und Gelegenheit der Zeitten und ledigen Fellen Gutts und Behilffs erzeiget, dass hetten sie, alss dem Orden sonderlichen wollwillende, gern gethaen; wanss aber dermassen nit allemahl geschehen wie sie gewilt und sich gepürtt hette, dass wehre nit in ihrer Macht gestanden, sondern müst dem nun so viel Jahren beharrlichen Kriegsempörungen und wechsell-

+ (fol. 8)

[p. 277]

weisse inen zugestandenen Verhergungen zugeschrieben werden. Unnd wie sie dan bis daher den Orden bey seinen Heüssern, Renten und Güthern, in ihrem Gepieth und Bezirckh gelegen, so viel möglichen gehrn gehandthabt und verdedingt, also wollen sie vorohin dasselbige mehr und nit minder schaffen und geschehen lassen; pätten iren underthänigen Dienst und Erpiettung an Ew. fr. Gen. zue gelangen.

Betreffent die Administration, und das sie etwach damit nit solten zum Bestem zufriden sein etc., hetten sie biss hieher niemahlen sich understanden dem ritterlichen Orden einige Mass oder Ziell vorzusetzen, wie und durch wasserley Persohnen derselbig seine daselbsten gelegene Güter administriren lassen wolte; begehrten auch uff gegenwertige Zeit ires Theils dem Orden in deme nit einzureden noch ichtwas vorzuschreiben, hiltens ihnen auch nit zimblichen. In Specie jetzigen Administratoren, Herrn Heinrichen von Rechen, anlangent, wehren sie mit dessen Persohn und seinem Thuen und Lassen wohl zufriden,⁺ der sich bey ihnen und iren Mittbrudern sollchermassen verhielte und erzeigte, dass sy inen rühmen und loben müesten; jedoch, wie vorerklertt, sie dem Orden dessfals vorgreiffen wolten etc. Hierab und von erstatten günstigen Audientz, mit repetirter voriger Pitt, theten wir unss abermahls bedanckhen und alles Guten getrösten etc.

Darnach, wie wir gesehen und Herr Heinrich uns beklagt, dass etliche Soldaten vor und nach ins Ordenshauss gelosiertt würden, mit mercklichen Beschwert und Kosten des Ordenshausse und dero Einwöhner etc., haben wir etliche Herren vom Rath appart desswegen angesprochen, die uns verheissen, so viel ohn Verweiss der gemeiner Burgerschafft zu geschehen möglichen, dass sy darzu helffen und gedenckhen wollen, womit des Ordens Hauss hierin möge verschonet pleiben.

+ (fol. 8 vs.)

Von der Kirchen Gebäw und Gelegenheit.

Vorbass haben wir die Kirchengebäw des Ordens visitirt. Ist gelegen binnen Neümägen nehst bey des Ordens

[p. 278]

Hausse an S^t. Johans Marckt, Sancto Johanni Baptistae consecrirt. Alle Altaria nider- und aussgerissen; hatt vorhin eingehabtt sex Altaria, darvon Summum altare in honorem S^ti. Johannis, noch eines in honorem D. Mariae Virginis, 3 S^tae. Crucis, 4 Johannis Evangelistae, 5 S^t. Cathrine unnd dass 6^te in honorem Dⁱ. Anthonii Confessoris consecrirt gewesen, nun alle funditus aussgerottet.

Es haben aber an jetzo die Magistrath von der Statt ihre offene gemeine Fleischscharr in die Kirche gelegt und am einwendigen Gebewe gantz verwüstet. Geschehen darin keine Sacra. Seint etliche Pfeiler und Gewölbe nidergefallen gewest, welche Herr Heinrich der Administrator auss Zwang der Statt Obrigkeit - - die sich sonsten doran massen wollen - - anno etc. 87 widder erbawett. In negster Belegerung anno etc. 90 so am Dach sehr zerbrochen unnd beschädiget.

⁺ De bonis ecclesiae.

Dem volgendes ehegemelten Herrn Heinrichen von Rechen persönhlichen vorgenohmmen, welcher zu forderst facto signo crucis einen Ayd zu Gott würckhlichen aussgeschwohren bey der Pflicht, damit er dem Orden verwandt, uff alles wass wir in Krafft eröffeneter Commission und Befelchs von ihme fragen werden, so viel ihme wissig und er sich endsinnen könne, Antworth und wahren Bericht zu geben, und dass nit underlassen weder umb Geldt, Gutt, Gunst und Vergunst, Nutz oder Schaden, noch umb ichtwas so des Menschen Hertz erdenckhen kan etc., trewlichen und ungefehrlichen.

Sagt von den Kirchengüttern, das er in seiner Ahnkunfft keine Ornamenta oder Gewandt befunden, allein etliche gar schlechte und geringschetzige, so in einer alten Kisten gestanden, doch vor Jahrsfrist durch die Kriegeslaüth hingenohmen worden. So seye aber noch eine schwartze sambete Chorkap vorhanden, die bey dem Parochien zue Huisen in Fürstenthumb Cleve verwahrsamblichen verhalten werde.

Ahn sielbern Kleinoten und Geschier zue der Kirchen gehörich waren vorhanden: Ein silbern vergülte Mon-

+ (fol. 9)

[p. 279]

strantz, dabey eine vergülte Custodia darin gehörig, in qua conservatur hostia. Item ein sielbern Oelfass. Item zwe sielbern unden und oben vergülte Polluln. Ein sielbern Rauchfass. Zwee sielbern vergülte Platten an Cohrkappen, eine mit S^t. Johannes, die ander mit S^t. Cathrinen Bildt aussgestochen. Vier silberen vergülte Kelche sambt ihren Platten und Zugehör. Item zwo sielberne vergülte Monstrantzen, darin Reliquiae verhalten werden. Item noch eine kleine sylberne Monstrantz unvergüldet. Item ein vergülter Chorkappe, ser klein. Item ein Osculum pacis mit sylberen Moschelen. Diesse Stückh hat obgemelter Herr Heinrich von Rechen vor Einahm und Belegerung der Statt zue seinem ersten Antritt binnen eine Clevische Catholische Statt, genant Huissen, bey einer Burgerin daselbsten, Wittiben Johans Baumeisters, gefleühet und also mit grosser Mühe und Gefahr dem Orden erhalten.

⁺ Vons Ordenshausse daselbsten.

Dass Hauss ist von Steinen erbawet, zimblicher Weitte, negst bey des Ordens Kirchen an S^t. Johans Marckt gelegen, etliche umbligende Heüsser anhabent, die ehetzeits vor sichere Zijnssen verpachet gewesen, jetzo vast alle oede, wüest und gar zerbrochen gestanden. Zue einer Seiten des Hausses ein klein Baumgarten, zur ander Seiten ein Mössgarten, auch mit einer Porten uff die Schnitzstrass aussgehendt. Dass Hauss aber, dieweill es widder Bergs, etwas in der Höhe über andere Heüsser gelegen, ist durchs grosse Geschüss in vergangenen Belägerungen gar bescheidiget und nemblichen - - referente fratre predicto - - in der erster Belegerung anno etc. 85 mit 36, darnach anno etc. 86 mit 3 Kugelen, letzlichen anno etc. 90 ungefehr mit 400 und etlichen groben Kugelen beschossen und an viellen Orthern in dem Maurwerckh und an denn Zymmern, auch am Dach, ser zerbrochen, deren etliche bereiths durch Herrn Heinrichen widder gebessert, etliche auch noch ungebessert wüst gelegen, welches ohn grossen Unkosten in Vorigen nit zu bringen. Diss Hauss in Continentz hats beniden an der

+ (fol. 9 vs.)

[p. 280]

Erden ein grossen Sall, ein Kuechen, ein Stuben, drey Cammeren und ein gross Gezymer, welches vormals dass Refectorium gewesen, aber an viellen underschiedtlichen Örthen durchs grobe Geschütz ser verwüstet.

In selbigem Hausse an Persohnen gäistlichen Standes befonden offgemelten Herrn Heinrichen von Rechen, ein Priester des Ordens und Administrator beeder Heüsser zu Arheim und Neümägen¹⁾ begeben und durch seine Gegenwarth so viel möglichen dasselbig auss weltlichen Händen erhalten. Er hatt bey ime zwo alte Mägte und einen Jungen, seiner Schwestrin Söhen, und kein Gesindtlin mehr; selbiges Gesindlin aber von des Ordens Güethern und Gelegenheit nichts Wissens geben können. Herr Heinrich zeigt verner ahn, dass in diessem Hausse, so ein Membrum gehn Arnheim gehörig, von alters etwah acht, etwan sechs, und vor ihme vier Priester gehalten; er seye aber jetzo allein; und doch nit uff diss, sonder ufs Hauss Arnheim sein Orden und Creütz von dem Herrn Philipsen von Rosenbach empfangen. Hatt sich⁺ bey vorangelobter Pflicht durchauss Catholisch bekennet und alle Zeit also getragen und gehalten; verhoffen auch durch Gottes Gnaden - - wie er sagte - - die Zeit seines Lebens bey solcher Bekandtnussen zu verpleiben.

1) Hier zijn vermoedelijk enkele woorden uitgevallen, waaromtrent wij de volgende gissing wagen: der sich zur Zeit der letzten Belagerung nach das Haus zu Neümägen.

+ (fol. 10)

Von Eigethumb des Hausses.

Nach dem Eigenthum dess Hausses gefragt sagt Herr Heinrich, das er in seiner Ankunfft alhie ins Ordenshausse an Eigenthum und Haussgerath mehr nit befonden dan erstlichen drey alte Bethe, auss welchen er zwey Bethe, zwien Pullen und zwey Haubtküssen machen lassen, die jetzo durch die eingelegte Reütter gebraucht wärden. An Leynwath überall nichts; er habe aber ins Hauss Nottürfftig kaufft, einmahls vor 50 Gulden 5½ Stuber Br., darnach 30 Ellen, item nachmals 63 Ellen leinen Tuechs;

[p. 281]

heraussgemacht und sonsten erkaufft 7 Per Schlafflin, sechs Fuessziechen, item drey Tischlackhen, 20 Handtzwielen, item 40 Servieten, etliche gebildt etlich ohngebilt, auch theils numehr ser verschliessen; item zwey Kochbanckstüecher, 9 Kuechendüecher.

Von dem Herrn Rosenbach seye ime kein Inventarium, sondern anno etc. 87 am 30^ten Maij auss rechtlichem Zwang und Befelch eines ersamen Raths von weylandt Heinrichen von Pollwickh, gewesenen Renthmeisters Herrn Philipsen von Rosenbach, offterlassenen Wittiben nachfolgende Haussgerath empfangen.

Zynenwerckh.

Erstlichen an engelisch Zinnen, an Schüsselen klein und gross, an Tellern, an Kannen und Kimpgen, zusamen 76 12 Loth.

Item an gemeinen schlechten Zynen von allerhandt, sonsten wegent zusamen 26½ Loth.

Küpfferwerckh.

Item 4 kupfferen Töpffe zu der Kuechen gehörig, dero zwien nit zu gebrauchen. Noch einen ser alten kupfferen Topff. Item 6 alte Beckehrn, 2 kupffern Handtfass, dero eines gar nichts tugnet. Item ein alten Schöpffkessell und ein alt zerlapts Spüllkessell. Item ein alten roten Kessell und zween alte Kesselltöpff, alle nichts tugende. Item ein alten zerlapten Schulderkessell. Item ein grossen rothen Pletzkessell. Item 4 alten kupfferen gebrochen Lavorkanden. Item ein alt zerbrochen Feürpfänlin. Item ein⁺ alt zerbrochen kupffern Sprütz und im Bawhausse ein halber Kessel, obich mit Holtzwerckh ufgelegt.

+ (fol. 10 vs.)

Holtzwerckh.

Item in der Stuben ein ser alt Cantoir. In der Kuechen weiters nit dan ein alt zerbrochen Trittsoir und eine alte Hawbanckh, Hoenerkawe. In der Mägt Cammer einen alten Betladen mit einer kleinen Kastlin in der Mauren.

[p. 282]

Item in der Herren Refectorio eine grosse lange Taffell und ein alt Sytzwerckh; darinen auch gehangen eine alte eisene Cron. Item in der Gast Cammern einen alten Bethladen, item ein alte zerbrochene vierkäntige Taffell und ein zerbrogens Kästgen in der Mauhren. Item in des Commenthurs Cammeren zwey oder drey Stückh von alten Betladen, ein alt Cantoir, drey alte Kästlin in der Mauren. Alles vermög damahl ufgerichten und uns jetzo gezeigten underschrieben Inventarii. Hierzu noch allerhandt Holtzenwerckh machen lassen; wirdt zue seiner Rechnung sich finden.

Brieff undt Sygell und ander Monumenta.

Es hat Herr Heinrich die Brieffe und Sygell, Register und Rollen in merckhlicher Anzahl in andern gütern Bürger Heüssern verborgen müssen halten, unnd dieweill derselben ser viel, und ohne alle Registrathur, in Fässern und Kasten verpackhet, auch die Zeit unnd Gelegenheit selbige zu lustrieren, registriren und verzeichnen nit leiden mögen, haben wir Herrn Heinrichen uffgeben unnd befohlen solche zue seiner bester Fugen zu inventarissiren unnd die Verzeichnus davon uffs Capitull verschaffen, welches er so viel zu geschehen möglichen angelobt.

Von eingehörigen Güthern, Renthen und Gefellen.

Alhie zu Underrichtung der Müntz und Mass ist fleissig anzumerckhen, dass ein Thaler in numero thuet zu Neümägen 30 Stüfer. Item ein Goltgülden in Golde thuet 55 Stüffer. Ein Philips-gülden 28 Stüfer. Een brabendischen 20 Stüfer. Item ein Malter holt 4 Schepfel. Ein Schepffell halt 4 Spynnt. Es wirdt aber ein Malder Roggen diser Zeit zu Neümägen gemeintlich zu Gelt angeschlagen uff 3½ (Gl.) brab. Ein Malter Havern 2 Gl. brab. Ein Malter Gersten 3 Gl. Ein Malter Waitzen 5 Gl. brab.

⁺ Einkömpst an Roggen.

Dess Ordens Hauss zu Neümägen hat ein Erbgutt im

+ (fol. 11)

[p. 283]

Fürstenthumb Geldern gelegen uff die Graffwegen¹⁾, ungefehr haltent 15 oder 16 Morgen Ardtlandts, darzu viel Häidtlandts, welchs nit zu bawen ist, ostwarth an des Hochwaldt, sudewart Johan Valkenberg, westwarth an S^t. Johannislandt, nortwarth an die Capelle und gemeine Strass streckende. Disses Hoffs hat Herr Heinrich, wie er sagt, bey seinen Zeiten nichts genossen, in Vorthin aber lauth einer alten Rechnung, die uns gezäigt, hatt jarlichs gethan an Roggen 20 Malter 3 Schepffel. Wie es der Herr Rosenbach verpachtet, ist kein Bericht gefonden, die Pechtere verstorben, und möge kriegshalben jetzund nit cultivirt werden.

Item ein ander Erbgutt, gnant Uff Graffwegen, in der Herrligkeit Graussbeckh gelegen, hatt von alters in Jahrpacht gethan an Roggen 15 Malter. Item dass klein Guth daselbsten 8 Malter, der Zehend am selben Orth 2 Malter 1 Schepffell. Bey jetziger Zeit aber kan diss Gutt von Krigswesen nit gebawt werden, ligt wüst und öede, und sagt Herr Heinrich, dass er auch dorab bey seiner Administration mehr nichts genossen.

Item noch 15 holländische Morgen, jeden ad 600 Voten, mit Nahmen der Kirchoff, gelegen an gehn Wessbroickh²⁾, ehezeits in Erbpacht aussgethan gewesen vor 7 Malter Roggen 2 Reinsch Gulden, jetzo aber der Erbgewihn durch Herrn Heinrichen mit Recht abgethan, und also dominium utile cum directo consolidirt, wie uns dorab ein besiegelter Brieff mit zweyen Siglen gezäigt undt vorgelegt, in welchen sich die Erpechtere des Erbgewyns adeoque iuris sui emphyteuseos erblichen verziegen. Gleichwoll mag noch zue Zeit nit gebawet oder genossen werden.

Item ettliche Lenderey, so umb und bey der Statt gelegen und in Erbpacht an sichere Persohnen vor langen Jahren aussgeleihen, vermöge eines gezeigten Hebregisters, thuet jarlichs zusamen an Roggen 28 Malter 1½ Schepffel.

1) Grafwegen onder Groesbeek (cf. de beschrijving van het aanstonds hierna vermelde goed).

2) Broek (bij Nijmegen) of Westerbroek (bij Stralen)?

[p. 284]

Solche Erbpechte wehren alle in gutem Gebrauch und Recognition, aber des Kriegswesens halben möegen sie nit alle, sondern zumweillen halb, zumweillen weniger genossen werden.

Summa summarum thuet diss Hauss von alters und in⁺ Fridens Zeiten an Roggen 81 Malter 1½ Schepffel, jetzo ungefehr 14 Malter, jedes bey disser Zeit gerechent uff 3½ Gl. brab., thuet 49 Gl. brab., macht unsser Müntzen 17 Goltgl. 45 Stüfer.

+ (fol. 11 vs.)

Einkhomens an Wäitzen.

Item Fraw von Reisswickh, nun dero Erben, geben in Erbpacht an Weitz 1 Schepffell, Reiner Vayck 1 Schepffell. Item der Hoff Roy zu Lenth in seiner newer Pachtung jarlichs 1 Schepffell¹⁾.

Summa Weitzen 1½ Malter, thuet in Gelde 2 Goltgulden 40 Stüfer.

1) Vermoedelijk is hier de vermelding van nog 3 schepelen uitgevallen; de summa althans spreekt van 1½ mud (= 6 schepelen).

Gersten.

Item uff der Bethaw gegen der Statt Neümägen zu Lenth drey Bawhöfe, dero einer, gnant die Roy, thuet vom alters in Pachtung ahn Gersten 10 Malter; ist aber jetzo unverpachtet; wirdt darvon in der Geltrenthen weiter Meltung geschehen. Der ander Hoff, Lawickh gnant, thuet von alters an Gersten 10 Malter; nun im Grunde verbrandt; ufs new aussgepachtet thuet an Gersten 6 Malter. Der dritte Hoff daselbsten, gnant Vijssfelde, thuet vom alters an Gersten 10 Malter, jetzo nur 4 Malter.

Summa an Gersten von alters 30 Malter, jetzo 10 Malter, jedes ad 3 Gl. brab., macht unsser Müntzen 10 Goltgl. 50 Stüfer.

Haver.

Item vermög Hebregisters an zweyen Persohne järlichs in Erbpacht an Havern 3 Malter 1½ Schepffell.

Item ein Hoff zu Hörssen, im Lande vonn Gelder zwischen Möss und Wäll gelegen, pflag von alters an Havern zu thuen 25 Malter, wirdt jetz nit genossen.

[p. 285]

Summa Havern von alters 28 Malter 1½ Schepffell, bey diesser Zeit im Geniess mehr nit dan 3 Malter 1½ Schepffell, jedes 2 Gl. brab., facit 2 Goltgl. 25 Stüfer.

Einkhomens an Gelde.

Item dass Hauss Neümägen hat jarlichs an dieverssen Persohnen binnen der Statt an Hausszynssen und Er(b)pächten einfallent zuesahmen gerechent, vermög Hebregisters, uff 84 Gl. 15 Stüfer. Hiervon etlichs verlassen, davon in gravatis et alienatis zue finden; die übrige seint⁺ etlichermassen in Esse, aber von wegen Krigesverderbs und Verarmung der Burger werden sie wenig zalt. Die Heüsser aber, welcher syben in Antzall, ligen alle öede und unbewohnt, darzu in der Belegerung mit den groben Geschütz gar zerbrochen und dachloss gemacht, inmassen wie solches in Augenschein befunden.

Item ein Hoff, gelegen und geheissen zu Nijell im Fürstenthumb Cleve, hatt vorzeiten in Jahrpacht aussgebracht 88 Gl. brab., noch zwey Schwein, 8 Hüener und vier Kranenberger Käiss. Solchen Hoff seine nachgehends durch den Herrn Rosenbach verpachtet an einen Derickh Janssen seines Nahmens, jarlichs vor 50 Thaler brab., item 2 Schwein, 8 Hüener, 4 Kranenberger Käiss, und hatt der Herr Rosenbach zu einem Vorpacht darvon genohmen 25 Thaler.

So zeigen Herr Heinrich dabey ahn, das der Pechter bey daurenden leidigen Kriegswesen nit rühlichen bawen noch winnen mögen, seine Pferde, Kühe und alles genohmen, derowegen in sechs oder siben Jahren wenig genossen, und muess mahn ohn dass darab schwärliche Contributions verichten. Waruff am 19 Julii den Pachtern Dirickh Janssen persöhnlichen vor uns bescheiden, des Hofs Gelegenheit - - semoto fratre Heinricho - - abgefragt, zeügt und sagt bey leiblichen aussgeschwohren Ayde, der Hoff habe an Wäide und Bawlandt ungefehr 42 Morgen hollendisch, welcher ime vor 15 Jahren umbtrent von dem Herrn Rosenbach verpachtet ad 24 Jare, jarlichs zu geben wie oben verzeichnet. Er habe aber bey diessen Krigesempöhrung und gezwinden verderbten Zeiten seinen Pacht nit völlig zahlen können, desswegen er sich mit

+ (fol. 12)

[p. 286]

Herrn Heinrichen Administratorem verglichen vor alle verlauffne Jahren zu geben 100 Gl. brab., deren er etliche zahlt, etlich auch noch schüldig stehe.

Zugleich inen de administratione, moribus et vita fratris Heinrichi underfraget, zeügt seines Wissens, könne anders nit sagen dan das Herr Heinrich sich woll gehalten und noch auch des Ordens Güthern so viel möglichen fleissig und mit guthen Eiffer vorgestanden.

Item ein Hoff geheissen tho Loeth, gelegen im Lande von Cleve und der Dinckhbang Duiffell im Kurspell Loeth,⁺ ehezeits in Erbpacht aussgethaen jarlichs vor 10 Goltgulden; nunmehr aber, da die Erbpechter in Zahlung seümig worden, durch Herr Heinrich mit Recht eingenohmen und dem Orden in utroque dominio angebracht; ist aber des Kriges halben noch zur Zeit nit verpachtet.

Item ein Hoff tho Hoessen zwischen Mass und Wall im Lande von Geller gelegen, thuet von alters järlichs in Gelde 75 Philipsgld., jeden pro 28 Stüfer; nachfolgends durch den Herrn Rosenbach vonn newen verpachtet, wie hoch war Herrn Heinrichen unbewüst. Er habe auch bey seine Zeiten nichts davon genossen, liege wüst und unbewohnt. Noch thuet der Hoff von alters etliche Haver wie bey den Früchten angezogen.

Item gegen der Statt Neümägen in Betaw tho Lenth drey Bawhöffe, zu welchen zusamen gehörig mehr dan 170 hollendische Morgen, Weide undt Ackherlandt. Dero ersten Hoff, geheissen die Roye, thuet von alters zu Pacht jarlichs 58 Philipsgld., jeden pro 28 Stüfer, facit 81 Gl. 4 Stüfer brab.; von Gendtgheins Lande 17 Philipsgld., jede pro 26 Stüfer, facit 22 Gl. 2 Stüfer brab.; item ein Viertel Vass Butteren, 8 Cappohnen, 6 Hüner, 2 Schwein, undt Gerst wie oben vermeltet. Dissen Hoff ist bey dem Krigeswesen zu Grundt nidergebrandt und etliche Jahren wüst und ungebawt gelegen, und abersonsten in Handen Meister Johans von den Höfe von wegen des Herrn Rosenbachs bey ihme gemachter Schulden gestanden, nunmehr durch Herrn Heinrichen uff seine Unkosten mit Recht eingewohnen. Wirdt an jetzo durch Gerdt Vermer zur Halbscheidt gebawet; wass darab kommen soll, seye noch ungewiss und nit versucht. Gibt ferner zur Küchen

+ (fol. 12 vs.)

[p. 287]

50 . Buttern, jedoch diss erste Jahr nur 25 ., und etliche Weitzen wie bey den Früchten gemelt. Der ander Hoff, die Lawickh genant, thuet von alters an Gelde 140 Gl. brab. und etlich Gerst wie oben; item 1 Vass Buttern, item 2 Schwein, 2 Lemmer, 1 Hamel, 2 Genss, 8 Caponen und 12 Hüner¹⁾. Derselbig ist gleichfalss durch Herrn Heinrichen auss Handen Meister Johans von den Hofe, welcher solchen von Schulds wegen, von Herrn Rosenbach herkhomenden, eingehabt, dem Orden mit Recht angewohnnen, nunmehr an Allert Gerds von newen verpachtet ad 6 Jahren, jedes Jahrs zu geben⁺ in Gelte 80 Gülden brab., jedoch das erste Jahr nur 40 Gülden; item etliche Gersten, alss in den Früchten angezeigt; dorzu an Buttern 75 .; item ein järig Verckhen oder darvor 6 Gl.; unnd wannehr der Pechter Schaff angehen mag, alssdan alle Jahr ein Hammel. Der dritter Hoff, Wissfelt gnant, thete von alters 100 Gl. 16 Stüber; item Gerst wie bey den Früchten angezogen; item ein Viertell Vass Buttern; item 2 Verckhen, 2 Lammer, 2 Gensse, 8 Capponen, 12 Hüner. Ist auch vorgemeltermassen in Handen Meister Hanss von Höfe schuldenhalben gestanden, aber durch Herrn Heinrichen recuperirt. Nunmehr verpachtet ad 6 Jahren, dass erste Jahr zu geben 10 Thaler, die folgende Jahren alle Jars 60 Gl. brab.; an Buttern 50 .; item ein järich Verckhen oder darvor 6 Gl. brab.; noch etliche Gerst, wie in der Fruchtrenth verzeichnet.

Unnd es seyen uff allen dreyen Höfen die Geheugter gantz ab- und niddergebrandt, die auch biss hieher allerding dessert und wüst gelegen.

Ferner hatt S^t. Johanshauss an dem Vhär zu Neümägen einen achten Theill; dieweill man aber alle Jahren zu Bawung und Erhaltung der Vährschüffknecht mehr müssen anwenden dan darvon aussgetragen, hat nunmehr ein erbar Rath der Statt solchen achten Theill und aller Consorten Antheille zu sich gezogen, jarlichs doraus an S^t. Johans zu bezahlen 6 Gl. brab.

1) De zinsnede ‘die Lawickh genant - Hüner’ is geschreven op fol. 13, terwijl verwijzingsteekens haar plaats op fol. 12 vs. aangeven.

+ (fol. 13)

[p. 288]

Summa das Hauss S^t. Johans binnen Neümägen hatt järlichs von alters und in Fridenszeiten in Gelterenthen 649 Gl. 7¾ Stüfer brab. Bey diessen leidigen und doch uff etwas gebesserten Zeitten mögen sich die Geltrenthen desselbigen Hauss eines- mehr, andersmahls weniger, nach Gelegenheit des Krigsschaden und Leüffen, jarlichs ungefähr ertragen uff 221 Gülden brab.

Doch wolt gedachter Herr Heinrich sich bezeügt und dienstlich gebetten haben, da hernacher auss den Brieffen,⁺ Registern unnd Rollen ichtwas weiter möcht befonden werden, dieweill er deroselben biss dahin krigesverstörnussenhalben nit vollauss mechtig sein konnen, inen desswegen nit zu bedenckhen, will ers in Erfahrung zu bringen und auss zu kundtschafften an seinen getrewen Fleiss nit manglen lassen.

Summarum dass Hauss Neümägen thuet järlichs von alters an Früchten: inn Korn 81 Malter 1½ Schepffell, in Weitzen 1½ Malter, in Gersten 30 Malter, in Havern 28 Malter 1½ Schepffell, in baren Gelde 649 Gl. 1¾ Stüber brab.; item an Schweinen 8, an Genssen 4, an S(ch)affen 5 Stückh; item an Hünern 38, an Capponen 24, an Buttern ein Thon oder Vass, an Käissen 4 Stückh. Nun zur Zeit und solang sich die Krigsleüffe nit ärgern, thuts ungefehr in Roggen 14 Malter, in Weitzen anderhalb Malter, in Gersten zehen Malter, in Havern 3 Malter 1½ Schepfell, in Gelde 80 Goltgulden 20 Stüfer, an Schweinen 4, jedes 6 Gl., an Hünern 8 Stück, jedes 6 Stüfer, an Cappon nichts, an Käissen 4 ungerechnet. Summa alles zu Gelt angeschlagen ertragt sich das Einkohmen dess Hauss Neümägen bey diesser Zeit und Gelegenheit in rheinischer Müntzen 136 Goltgulden 38¹⁾ Stüfer.

+ (fol. 13 vs.)

1) Lees waarschijnlijk: 33 (cf. pag. 289 noot 1), hoewel ook dan de optelling niet juist schijnt.

Aussgulden.

Hiervon gehen jarlichs erblichen und continue: Item die Fraw von Neü Closter 3 Gl. brab. Item ratione antique pensionis auss einem Stückh Landes, gnant Vel-

[p. 289]

burgerbroich, jarlichen ablosslichen 14 Phil. Gl., jeden Gulden pro 25 Stüfer brab., thut 17½ Gl. brab. Item noch etliche kleine Erbzinnssen und Aussgulden, welche, dweill bey jetziger Zeit die Gueter, davon sie geben werden, niet im Prauch, ime deme Administratoren darab die Registern nit gelieffert, vor dissmahl nit mögen specificirt werden.

Summa continuorum exituum 20½ Gl. brab.

Unköst zur Hausshaltung.

Item vor zwey Mägte und einen Jongen jarliche Besoldung 48 Gl. brab. Item vor die Hausshaltung jarlichs ungefehr 500 Gulden brab., jedoch hernechst davon special Rechnung uffzulegen.

Summa a(n)nuorum exituum pro tempore 568½ (Gl.) brab., thuet Reinischer Müntzen 206 Goltgulden 40 Stüfer.⁺ Also gegen die järliche Aussgulten wolt bey gegenwartigen Zeitten an dem Einkomens ermangelen 70 Goldgulden 7¹⁾ Stüfer.

+ (fol. 14)

1) Men zou verwachten: 2. In ieder geval is de berekening der jaarlijksche uitgaven juist, terwijl die der inkomsten verdacht schijnt (cf. pag. 288 noot 1.)

De alienatis et gravatis.

Auss obspecificirten Ordensgüetern, zu angezwungenen Uffbawe des Ordens Kirchen und Hausses daselbsten, hat Herr Heinrich verkaufft und alienirt ein Hauss binnen der Statt Neümägen uf der Monnenstrassen gelegen, so ein Teill wahr von dem grossen Hausse, auch daselbsten dem Orden zustendig, gnant Brabandt, an Gerhardten die Boess vor zweyhundert Thaler jeden pro 30 Stüfer, davon abgezogen 10 Thaler seint in der Erbung, Cession, Proclamation und sonsten an Unkost uffgangen; verpleiben 190 Thalers. Jedoch sey der Kauff mit dissen Vorbehalt gededingt, dass nemblich die Keüffer und ire Erben von nun vortmehr alle Jahren uf das Fest Victoris erblichen an S^t. Johanshauss zu einer Ausszinse und Recognition geben und zahlen sollen ein gülden Schylt ad 15 Stüfer

[p. 290]

brab.; auch da selbigs Hauss immermehr wider verkaufft werden, sollte alssdan der Orden daran den Vorkauff et iuris retractus seu prothimiseos zugehaben. Waruff wir weiter Nachkündigung gethan, den Geldern¹⁾ Gerhardt de Boss vorschrieben persöhnlichen zur Handt gefordert, welcher den Kauff in aller Massen vorerklirt bekennet, ferner bezeügent, dass gerürter Herr Heinrich von den Kauffpfenig kein Heller von ime in seine Hände empfangen, sondern er gestracks Werckhern, alss Steinhawern und Zimmerleüthen, vor ihre gethane Bawkosten und Arbeidt gelieffert.

Weiter jetzigen²⁾ Herrn Heinrichen das er, alles zu Reparation der Kirchen und Ordenshausse, bey einem Burgern zu Neümägen, Johann Vermoelen seines Nahmens, anno etc. 86 endtleihet und uffgenohmmen die Summa von 600 Gl. brab., thuet Reinischer Müntzen 218 Goltgulden 10 Stüfer, darvon demselben zue Underpfande gesetz und verschrieben auss des Ordens Güethern uff der Betaw 4 Morgen Weidt- und 5 Morgen Bawlandt, solche zue geniessen und zu gbrauchen, mit vorbehaltener Widerlassen. Gemelten Johan Vermoelen haben wir gleichfals zue unss kommen lassen und die Gelegenheit erfragt; sagt er habe uff genente Underpfande die Summa von 600 Gulden dem Administratorn vorgestreckt, dass Gelt⁺ aber seye nit in Handt des Administrators, sondern den Arbeittern und Zimmerleüthen gelieffert worden, so habe er darvor die Underpfende in Brauch nehmen sollen biss zu dem Widerkauff; dieweill er aber jetzo nicht darvon geniessen könne, patt er gantz dienstlich die Versehung zu thuen oder machen, damit er sein aussgelegtes Gelt wider bekhommen möge.

Demnach den Baw und Reperation so an der Kirchen alss an des Ordens Hausse, daran vorgemelten Summen gewendet sein solten, in Augenschein eingenohmmen, auch bey Benachbarten darüber nachgefragt, gesehen und erfahren, dass in der Kirchen obich dem Chor ein gantz new Gewölb geschlagen, auch zwo neüe Seüllen darin

1) Kooper.

2) Lees: bezeugt?

+ (fol. 14 vs.)

[p. 291]

gesetz und mit eisse(r)n Anckhern allenthalben gevestet; an dem Orden(shausse) ahn vielen underschidtlichen Örthern gebewet, gebessert und reparirt, unnd solches alles anno etc. 86 geschehen, damahls die Statt Neümägen mit Co. Wür. von Hispanien wider vereiniget und alle Geistlichen, so vordeme verwichen wesen, widder einkhommen und ihrer Güter Besitz angenohmmen, wehre die Ordenskirch S^t. Johan, zusambt des Ordens Hausse, gar nidergewohnt, abgefallen undt wüst gestanden; also durch zwanglichen Befelch eines erbahren Raths bey Poen bedrawter Confiscation wider erbawet werden müssen.

Von solchen Bawkosten hatt Herr Heinrich uns special Rechnungen vorbracht unnd ufgelegt, die alle durch die zeitliche Obrigkeit daselbsten oder sonsten durch Scheffen und gude erbahre Burger mit deren Handtunderschrifften urkundet und bezeügt worden, welche sich in Summa ertragen ungefehr 1872 Gl. 19½ Stüfer brab., thuet Reinischer Müntzen 681 Goltgulden 4½ Stüfer. Hiervon die Pfennonge, so von verkaufften Hausse undt beschwörtem Lande herkhommen, nemblich 321 Goltgulden, abgezogen, hatt Herr Heinrich ahn die Reparation weiter verwendet unnd angelegt 350 Goltgulden 14½ Stüfer.

Noch hatt Herr Heinrich am 19 July anno etc. 94 uns eine Rechnung ubergeben von allem, wass er ausserthalben obengewente Kosten in Zeit seiner Administration zu Erhaltung des Ordens Güetheren und sonsten zu dero Besserung extraordinarie aussgeben, welche sich in Summa ertragen und er in Capitulo ferner uflegen wirdt, 852 Gl. 12½ Stüfer brab., thuet Rheinischer Müntz 310 Goltgulden 2½ Stüfer.

⁺ Summa summarum der uffgenohmmer Lasten und wass sonsten ahn das Herr Heinrich vermög seiner obgenanten Rechnung uf diesse Güther angewendt und verschossen zu haben vorgibt, thuet zusammen 991 Goltgulden 7 Stüfer.

Item die drey Höfe zu Lenth haben vorgemeltermassen in Handen Meister Johan von dem Hoefe lenger dan 6 Jahren gestanden, welcher doruff 2000 Gl. brab. an Herrn Rosenbach affterselbigen Schulden pretendirte, waruff der Herr Rosenbach ime 900 Gl. anpieten lassen, aber er nit gewilt; zuletz durch Herrn Heinrichen uff

+ (fol. 15)

[p. 292]

dessen eigen Unkosten, wie er sagte, mit Recht recuperirt und erhalten. Ausserthalben dass bezeügt Herr Heinrich bey geleister Pflicht, dass seines Wissens von dess Ordens Güthern des Hausses Neümägen bey allen diessen leidigen Zeitten und aussgestandenen Kriegstraubelen nichts sei verkaufft, versetz noch beschwähret.

Arnheim.

Nach verrichten Sachen, so viel möglichen, zue Neümägen haben wir uns am 20 July uff die Reisse gehn Utrecht begeben; dieweill aber dass Hauss Arnheim dass rechte Corpus von Neümägen ist, also füglicher geachtet desselben Geschefft, Visitation und Verrichtung, so in der Widderkunfft von Utrecht allererst verhandlet, alhie negst der Visitation von Neümägen zu referiren. Seint also in dem Uffkhommen von Utrecht am 10 Augusti zu Arnheim angelangt; den 11^en bey den Herren Cantzler und Räthen der Regiering des Fürstenthumbs Geller und Graveschafft Zutphen, gleichfalss bey einem erbahren Rath derselben Statt Arnheim, negst Praesentirung habender verschlossenen Credentz umb Audientz unsser ferner Werbung fleissig angehalten, die uns auch auff folgenden Morgen den 12 Augusti verstattet und angesezt.

De templo atque eius immunitate.

Inmittelss wir die Kirchen und Ordenshauss etlichermassen aussen umbher lustrirt und besichtiget. Ist die Kirch und Ordenshauss beyde bey einander an einem Orthe in der Statt Arnheim gelegen; die Kirche gar⁺ nidergefallen, dass Dachwerck, ausserthalben ein gerings Stückh, so noch ahn einer Mauhren gehangen, alles abe(r) der Einbaw, Gwölbe und Mauhrwerck gantz verfallen und verwüstet, welchs mit einer mercklichen Summa Gelts nit mögt in vörigen Standt gebracht werden. Die Immunitet darumbher alles nidergeworffen und defastirt.

+ (fol. 15 vs.)

De bonis et ornamentis templi.

Von Kirchengeschierden und Ornamenten hat Herr Heinrich von Rechen Administrator diesse nachfolgende

[p. 293]

Stückhe bey allen aussgestandenen Leüffen, Rauben und Devastatione wunderbahrlichen und mit grosser Mühe und Gefahr, nit alle Zeit bey sich noch in der Statt Arnheim, sondern zumweillen ann underschidtlichen Orthern durch Behülff und guthertziger catholischer Leüthe und benachbarten Clevischen und sonsten wie er best gekannt, bisshehre erhalten und unss gezäigt. Zum ersten ein silberne Munstrantz. Item ein sielberen Rauchfass. 4 sielbern vergulte Kelch cum patenis; wehren vorhin 5 Kelch gewesen, aber einer im Kriegstraubel abkhommen, doch verhofften selbigen noch etwah auszukundtschafften und wider beyzubringen. Item ein silberne vergulte Blatt an Chorcap. Item ein ser groess und schön silbernen vergulten Chorknop. Item ein sylbernen osculum pacis. Item 2 silbern Ampullen, so Herr Heinrich wie er sagt selbst machen lassen. Item es seye auch gewesen ein silbern Öelfass, aber in ipsa devastatione wegkhommen. Item ein klein silbernen Cibori, so vors Ablass pflag gebraucht zu werden. Item seye noch ein silbern Creütz hinder einer Wittiben weylandt Jacob then Over in Bewahrung.

Kirchengewanth.

Nachfolgende Kirchengewandt seint zu dem Hauss Arnheimb gehörig, aber durch Herrn Heinrichen mit grossen Fleiss, Mühe, auch mit Gefahr seines Lebens - - wie ime guthe erbahre Burger Zeügnus gaben und die Sach an ihme selbs erscheine - - auss der Statt Arnheim in die Statt Neümägen gebracht und daselbsten sehr heimblichen bey einem schlechten Burgersmahn, welcher sie in Kisten obich in seinem Hausse under einem Hauffen⁺ Holtz und anderm Gepeckhe bisshehro an erhalten; undt seindt uns zu inventarisiren stücklichen gezeigt und vorgezeunet, wabey gemelts Herrn Heinrichs trewer Fleiss mercklichen gespörth worden. Zum ersten ein blauw Carsufell von Semmett. Item ein Vorhang vors Sacrament von verblomt Sammet. Item ein Carsufell von gülden Stückh in rott Sambet gewirckht. Item 2 Chorröckh aschfarbich Sammet mit Golt eingewärckt. Item ein Carsüfel von selbiger Arth und Wö(r)th und mit etlichen Perlen verstickt. Item noch Carsüfel von rotten Sammet mit

+ (fol. 16)

[p. 294]

ubermachten eingewürckten gülden Creütz. Item ein roth attlass Carsüfell, ein Carsüfel weiss attlass mit etwas eingewürckten gülden Dratt. Item ein roten frawenbildt Rockh von Sammet mit umbgehenden lassen¹⁾ Leisten. Noch ein bilden Rockh von lautern gülden Stückh mit lassen Leisten. Item ein kleines bilden Rocklin von gülden Stückh mit lassen Leisten. Item 11 leinen Corporalduecher, 2 bilden Haubttuecher. Item ein schwartz sammeten Thoidtlachen mit einem weissen attlass Creütz. Item ein schwartz sammeten Carsüfell miten rotem sambeten Creütz. Item ein rote attlass Chorkap, der Uberhang an der Kappen von gulden Stuckh, sonder Knopf. Item ein Carsüfell von blaw Sammet mit eingewürckten gülden Creütz. Item von rotwüllen Lachen ein Carsüfel mit einen gelben Creütz. Item ein Carsüfel von danneten²⁾ Lachen mit eim fallroten Creütz. Item ein Carsüfell von grün Sammet mit rot und weiss verblümbt. Item ein schwartz Carsüfell von Sammet mit einem weissen Creütz. Item ein alt Carsüfell und zwey Chorröckhe von Leinen mit eingewürckten falschen Golde. Item ein Carsüfell von dunet Sammet mit gülden Creütz, vast alt. Item noch eines von phall dunet Sambet und 2 Chorrockhe von gleicher Wörth. Item noch 2 Rockhe dunet Sammet mit gelben Creützen. Item ein Alba mit weissen attlas Lappen. Item ein Alba mit roten sameten Lappen. Item am guden und bössen Lachen unnd Twellen uf Altaren 12 Stück. Item noch an Alben guth und quad 12 Stückhe. Item zwo Gardinen von Leinewath vorhanden gewest; sagt Herr Heinrich, dass es des Herr Rosenbachs Kuchin zu ihrem Nutz verschnidten.

1) Lasse = koord. Of moet men hier en verder gelooven aan een hardnekkige schrijffout, hetzij voor: lasanden (= geborduurd), hetzij voor: lasseten (= wezelbont)?

2) Dannetel = hennipnetel.

⁺ Von des Ordens Hausze.

Dess Ordens (Hauss) ist in einem zimblichen weiten Befange gelegen. Der Magistrath von der Statt hatts seithehr der Kriegsverstörrung in ihren Gewalt genohmmen und an etliche underschiedliche Burgere und Haussgesessen

+ (fol. 16 vs.)

[p. 295]

verliehett; war doch zimblichermassen inen Dach und Nothbaw erhalten, welches sonsten, da es obgemelter Gestalt in Gewalt des Magistraths nit gestanden, weniger nit dan auch die Kürch und viele andere Heüsser ohngezweiffelt wehre verwüstet, woh nit gahr zu Boden gerissen worden.

Dass Eingethumbe und Haussgerath alles verkhommen.

Von eingehörigen Güttern, Renthen und Gefellen und dero Alienation, wie volgt.

Von den Güttern, Höffen, Renthen unnd Gefellen diesses Hausses hatt der Orden bey jetziger Zeit nichts in seinem Gewalt, konten auch darab weder Register noch Rechnung oder Rollen gezeigt werden. Sondern negst vor der Statt sampt etlichen Bleichplätzen guthen Weiden, Kempfen, Ackherlandt undt Holtzwachs gelegen, welche die Regierung von Gelderlandt in Gebrauch genohmmen. Viele andere Güther und Gefehle seindt durch den Herrn von Rosenbach in seinem Zeiten an diversse Persohnen verpfendet, verkaufft und sonsten durch dessen Creditoren mit Recht besprochen, ausserfolgt und verwonnen, wie uns Herr Heinrich Administrator darab special Verzeichnus ubergeben, auch uns ohne dass durch andern bezeüget worden, alss nachfolgt:

Special Ahnzeig dero Gütheren und Renthen, so von der Commenden zue Arnheim S^t. Johansordens durch den Hernn Rosenbach verpfendet, verkaufft oder sonsten dessen schulden halben et ob eiusdem contumaciam, am Rechten sein erwonnen und jetzo in wercklichen¹⁾ Privathanden verhalten werden.

Zum ersten in Kirspell und Dorff Brummen, under Velwezoem gelegen, hat der ritterliche Orden viele schöne Güther an Baw- und Weidtlandt und pflegen doruff zu stehen drey Bawheüsser, von dero einen, genant Klein Everdingen, seint etliche Lenderey verkaufft, verpfendet

1) Lees: weltlichen?

[p. 296]

⁺ und in Erbpacht ausgethan durch Herr Rosenbach an diverse Persohnen, nentlich an einem Edelman Grissbreth¹⁾ von Mackhern, Ottho Voetz, Johan und Dirickh tho Hoender etc.; wie viel aber Pfennung daruffgenohmmen, war Herrn Heinrichen unbewüst, doch seeliger Herr Jochim Crab Prior zue Arnheim und er hetten (von) Evert Minderfoit, Pechtern zur Zeit dessselben Hoffs, verstanden anno etc. 78, das dassjenig, so allein von dem einen Hoffe alienirt wehre, woll mögt jarlichs 40 Thahlers in Pachtung ausspringen. Item zu Brummen durch Otto Voetz lassen verkauffen und abhowen viele junge Aichbaume. Item zu Spanckheren, ein Dorff also genant, auch in Velwezoem gelegen, ein Holtzwachs von jungen Aichen zusamen lassen abhauwen und verkauffen an Ottho Voetz, den Gront in Erbpacht aussgethaen an S^t. Anthonis Bruderschafft binnen die Statt Zutpfen. Item Gerhardt Custer, ein gewessener Renthener des Herrn Rosenbachs, ahn obgemelten Orth auch grossen Schaden gethan mit Holtz abhawen und zu verkauffen umb kleinen Preiss. Item zu Apeldorn, uf Velwen gelegen, hat der Orden etliche Lenderey, welcke pflegen Pacht zu geben jarlichs 40 Thahler frey Gelt; seint nun ungefehr vor 12 Jahren ob contumaciam von die Haussmeistern S^t. Cathrinen Gottshauss binnen Arnheim verwonnen. Item vor Arnheim uf S^t. Johanns Müllen alle Pöppellbäume lassen abhowen und verkauffen an Johan von Welij. Item ein Stückh von dess Ordens Müllenbleich erblichen verkaufft an einen Burger binnen Arnheim, Wilhelmen Veeren gnant; wie theür, ist Herr Heinrich nit wissig. Item ein Stückh Bawlands gelegen uf den Arnheimischen Enck; noch ein Werthgen in dem Kirspell Malbrugen²⁾; item ein Kampf Weidtlands haltende 4 holländische Morgen, die Speltwertt gnant, gelegen in die Liemerss, - alle drey Stück an Reiner Kempink verpfendet vor die Summa - - wie sagt wirdt - - von 400 Thaler ohn Beschwernus und Ohnratzgelt, so weiter daruf gangen, mit dem anklebenden Pacto, wannehr gleich die Summe restituirt, das dannach

+ (fol. 17)

1) Lees waarschijnlijk: Ghissbrecht.

2) Lees: Malburgen.

[p. 297]

der Pfandtherr der Underpfande 12 Jahren zu seinen⁺ Besten soll haben zu gebrauchen. Item noch ein Stücklin Lands, ungefehr ½ hollendischen Morgen, in Liemerss gelegen, verpfendet ahn Gossen Smullingk, ein Edelman; weiss nit, wie hoch. Item alle andere Ordensgüther zu Liemerss gelegen, so vormahls järlichs in Pachtung zu geben pflegen 140 Thalers, seint zusammen verpfendet, eins Theils von den Commenthur Herrn Johan Schmiesinck, anders Theils von Herr Rosenbach, wie man sagt vor die Summa von 800 Gl. brab. aussgescheiden Ohnratzgelt; so mehr daruff gelauffen, mögt alles klärlichen auss den Pfandtzetulen, welche der Herr Rosenbach in Bewahr gehabt, erlernet werden; die Güter stehen in Geprauch Steven Reynerssen. Item under Malburgen vier Hondt Landen gelegen, so an den Licentiaten Friderich von Boymer verpfendet vor 100 Philips Thaler. Item noch etliche Lenderey, uf Malburgen gelegen, hatt Burgermeister Arendt von Brienen in Pfandtschafft vor 200 Carolusgulden, aussgenohmmen Ohnratzpfenning, und alss die Pfennige in sorte¹⁾ restituirt, mag der Pfandtherr der Lendereyen noch 12 Jahren geprauchen. Item an Joachim von Hoemen stehet ein schöner Kampf verschrieben in Niderbetaw under dem Kirspel von Oichten²⁾ gelegen, mit angehenckten Pacto, nach restituirten Haubtgelt des Pfandts noch 12 Jahren zu gebrauchen; wie hoch der Haubtschilling, müssen dess Herren Rosenbachs Pfandtzetulen nachweissen. Item in Niderbetaw in den Kirspeln Ingen und Oemeren hat des Ordens Hauss Arnheim viele guthe Baw- und Weidtlandt, welche pflagt in Pachtung zu haben Thonius von Hattem und jarlichs gaben zu Pacht - - uber groesse Accidentz - - in baren Gelte 60 Jachimsthaler frey Gelt, unt seint anno etc. 79 verpfendet an einem Edelmahn, genant Johan Ingehen Neulandt, vor vie(f)- oder sechshondert hollendische Thalern, alles lauth der Pfandtzetlen bey dem Herrn Rosenbach zu gesinnen. Item zu Oberbetuw zu Elst hat des Ordens Hauss ein Bawhoff, gnant Hollanderbrockh, pflagt in die

+ (fol. 17 vs.)

1) Hoofdsom.

2) Ochten onder Echteld.

[p. 298]

Regierung seeligen Joachim Craben Prior und Schaffner⁺ gewesen, anno etc. 59 jarlichs in Pacht zu gelten - - ausserthalben Rubsaet, Butter, Schwein, Korn, Hüener und Specerei zur Kuechen und ander Accidentz - - 110 Thaler frey Gelt etc. Diesser Bawhoff ist in Zeit von 12 Jahren durch die Haussmeister von S^t. Cathrinen Gottshauss per contumacia(m) verwonnen und also vons Ordenshausse abkhommen. Item alle dass Eichenholtz-gewachs jong und alt, welches der Orden ligent gehabt im Kirspell von Bennekhem uf Velwen, ist zusamen verhawen undt verkaufft an Heinrich Wilhelmssen und Johan Bongart. Item noch uf Veluwe in einer Baurschafft gnant Doesburg under dem Kirspell von Eede, hat das Hauss Arnheim ein schön Turffveen umb so viel Brantz dorauss zu hohlen, alss zu der Hausshaltung nöthig; ist nun zusahmen häill aussgegraben und dieversse Haussleüthe verkaufft.

Haec dictante et referente predicto domino Heinrico a Rechen etc.

Hiebey hatt Herr Heinrich mündtlich adrevertirt, dafehrn mahn zu einigen Zeiten gedenckhen wolte die vorspecificirte und andere veralienirte, verpfendte und beschwerte Güther deroendts zu recuperiren und unserm Orden widder anzubringen, dass vor allen Dingen nöetig seye von dem Herrn Rosenbach umbstendtliche Gelegenheit zu erfragen, darzu alle Pfandbrieffe, Zetulen, Register und Rechnung abforderen, umb auss denselben zu ersehen und zu lernen, wie es uff ein jedes Stückh eigentliche Gelegnus habe, und die Sachen uffs Beste anzugreiffen. Wan solches vorhanden und Herrn Heinrichen ichtwas Beystandts geleistet würde, wollt er seinen gehorsamben pflichtigen Dienst gehren dahin versprechen und sich trewlichen erzeigen, wie dan auch wir nach allen befundenen Umbstenden es vor eine solche Notturfft müssen erachten.

+ (fol. 18)

12 Augusti.

Alss wir Morgens umb 8 Uhren, in Abwessens des Herren Cantzlers von Gelderlandt, von dem Herrn Vicecancellario unnd zweyen andern Landträthen und Rechts-

[p. 299]

gelehrten Audientz erhalten, haben wir denselben, nach Ew. fl. Gen. inen angewünscheten Gruess und allen Wollstandts⁺ etc., ungeferlicher folgendermassen vortragen lassen. Dass Ew. fl. Gen. mit leittmüttigen Hertzen deroendes Landen j(a)mmerlichen Zustands, derin sie eine Zeit hehro gelegen, vernohmmen, dabey in der That erfahren, wie der ehrwürdig gestrenger und edler Herr Philips von Rosenbach, ein Ritter unssers Ordens, deme die Administration selbigen Ordens Hausses alda zu Arnheim durch den Herrn Grossmeistern zu Mallta gnedigst zugelegt und befohlen, solche vor etlichen Jahren ohn Geheiss und Belieben seiner Obern verlassen. Waruff leider erfolgt, dass nachgehends bey anwachssenden und zunehmmenden Kriegswessen, dah die Policei nit der Gepiehr geübt und in Achtung genohmmen werden können, des Ordens Kirch daselbsten verwüstet und nidergefallen, dass Hauss, alle umligende angehörige Höffe, Gütter, Müllin, Renthe und Gefelle in ander secular Privatthende verkommen, dem Orden aber darauss nichts gefolget noch gelieffert worden, wie wir auch solches uff unsser Ankunfft und uff Erkündigung theils augenscheinlichen, theils auss Bericht erfahren und eingenohmmen. Welchen so viel möglichen zu remediren unsser ritterlicher Orden und dessen Vorsteher lengst gesinnet gewesen ire Bottschafften an die Haubter und Regierung deroends Landen abzuferdigen, doch alles biss dahin kriegesunwesenshalben offerplieben. Nunmehr aber die Landen und Provincien Unijrt in besseren Standt gerathen und lobseelige vielgewünschete Policei restaurirt und wider erbawet, hetten Ew. fl. Gn. uns gnediglichen abgeordenet unnd wollen also ire Edel unnd L.L. freündtlichen erinnern, welchermassen der ritterlicher Orden S^t. Johans von Hierusalem, in Malte residirent, von allen innerlichen und civil Krieg in der Christenheit gantz unparteisch und neutral seyen, auch sich jederzeit also gehalten und noch dan ire Provession allein wider denen Erbfeindt christlichen Nahmens der allingen Christenheit - - alles Underschiedts iro Religionen⁺ ungeachtet - - zum Schutz und Besten gerichtet stehe, darwider sie sich immerzu und ohne Underlass mit Ansetzung Leibs, Guts und Bludts dapfer ufhielten. Deroweg

+ (fol. 18 vs.)

+ (fol. 19)

[p. 300]

von römischen Kayssern und Königen und Potentaten des Reichs Teütscher Nation hoch privilegirt und begnadet wehren, auch noch biss an hehro in allen christlichen Lendern, wo guthe Policei verhanden, under andern beim Teütschen Reich und dessen Chur- und Fürsten, Graven und Herrschafften, Stenden und Stetten, von wass Religion sie seyen, darzu eben in den Niderteütschen Uniirten Provintien, bey ufgerichter und anietzo Gottlob restaurirter vigirender Policei, vermög und nach Verfolg underschiedlichen Pacificationen und derselben Landschafften Abscheiden und Reverssen zu allem Guten respectirt, und so viel die Zeiten erleiden können, beschonet und verdedingt worden. Und das unsers Bedünckhens umb desto mehr, sijtemahl Ew. fl. Gn. alss S^t. Johans Ordens Meister in Teütschlanden daselbsten ein ungemittelt Gliedt des Reichs seyen und darvor gehalten würden, under dessen Magisterio die Güther zue Arnheim mit andern gehörig, demnach von Ew. fürstl. Gn. und unssers Ordenswegen wir alss Abgesante freündtlich und fleissig patten, ir Ed. L. und Gestr. wolten dem ritterlichen Orden seine alde gelegenes Ritterhauss mit dessen Pertinentien und angehörigen Gütern günstlichen restituiren und einantwurten, oder dass solchs geschehe bey anderen, schaffen und helffen etc.

Wass dan die Administration uf künfftige Zeit anlangte, solte dorthin ufs allerehest ein ander Commenthur und Ritterbruder verordnet werden, so des Adels und verhöffentlichen also qualificirt sein, auch dermassen sich nachparlichen verhalten, dass ire L.L. und Gest. menniglichen Gefallens tragen werden. Daran geschehe wass an ihme selbsten recht und billig und zu Erhaltung des hochwürdigen ritterlichen Ordens, auch der Landen daselbsten löblicher Ritterschafft, erschiesslichen. So würdens uber dass Ew. fl. Gen. mit Gunst, Freündtschafft und⁺ allen zimblichen Diensten beschulden, und wir wöltens bey unssern Ritterbrudern unnd gantzen Orden stattlichen rühmmen etc.

Daruff der Herr Vicecanceler und seine mitanwesende Räthe, mit dienstlicher Dancksage des angewünscheten Wollstandts, folgendermassen uns beantwurten lassen. Es

+ (fol. 19 vs.)

[p. 301]

seye nit ohn nachdem vorgenannter Herr Rosenbach aussgewichen, dass dessen Creditoren uff des Ordens Güter hin und wider mit Recht gesprochen unnd auch selbige ob contumaciam Rosenbachs viele an sich geworben und verwunnen; gleichfals war dieweill die uffgelegte Contribution und Servitten von etlichen Ordensgüttern, so theils ungebawet und ungewohnt gelegen, nit geleistet, dass die Regierunge dero Landen selbige angeschlagen und ahn andere Hände aussgethan und verpachtet, und solches seye durch Rath und Verordnung der gemeiner Landtstende geschehen. Ob dan sie, die gegenwertige Räthe, nit zweiffelten, dan dem ritterlichen Orden würdt uf Anhalten und Ersuechen alle Gepiehr widerfahren, so wolt es doch ihnen vor diss Pass, alss die in kleiner Anzahl gegenwertig, nit gezymmen noch schicklich sein widder die allgemeine Ordnung ichtwas ohn derselben Vorerklerung zu verenderen und den Landtstenden vorzugreiffen; sie wahren aber urbietig diesse unsse Werbung ufs trewlichst an ihren Herren Cantzler und Mitträthe, gleichfalss an sembtliche Stende des Fürstenthumbs Geller, zu referiren, auch an ihren geneigten Willen nichts ermangelen zu lassen; thetten sich zu Ew. fürstl. Gen. und unsserm Orden alles Diensts, Liebs und Guts erpieten etc.

Nun haben wir woll mit disem Bescheide uns ungehrn willen lassen abweissen und derowegen ihnen allerhandt Bewegnussen zugemuthet, und dabey die Exempta der General Stadten belangent die Commenthorey zu Harlheim in den Teütschen Orden, die alle restituirt, eingebracht, aber ubers vörige nichts oblang mögen.

Uff vast gleiche Form haben wir bey Burgermeister,⁺ Scheffen und Rath zu Arnheim angesuecht, die unss ebenmessig auss irem gesambten Räthe beantwortet, dass sie sambt und sonder unsserm Orden gern beygethan und bewogen zu allem Guten, aber ihnen nit gebühren wolte den Regierung undt Landtstenden in diessen Fall vorzugreiffen; wass bey denen künfftiglichen erhalten werden mögte, des soll mahn ahn und bey inen zumahl und nit weinigers haben zu gewarten.

Wan nun aber die Landtstende uff dass Mahl nit

+ (fol. 20)

[p. 302]

zusamzubringen, wir auch sonsten an dieselbe sonders nit recommendirt noch mit Credentz versehen, und also weiter daselbsten nichts verrichten konnen, sondern alle ferner Gelegenheit vonn dem von Rosenbach albereith werden müesse, also haben wir in Krafft unsser Commission, des Ordens Geschefften zum Besten, vorgenannten Herrn Heinrichen von Rechen Ordenspriestern die Administration und Ufsicht des Hausses zu Arnheim und zu Neümägen biss uf Ew. fürstl. Gen. fernern gnedigen Bescheit befohlen und neben ihme alss volmächtigte Anwelde, alles biss uf Ew. fürstl. Gen. gnedige Verordnung, constituirt und angesetzt die ehreveste hochgelehrten und erbahre Gebhardum Poctow, dero Rechten Doctorn, und Heinrichen de Jong, Burgern zu Tijll, dergestalt führohin denjenigen, so etwan weiter uf des Ordens Güther Ansprach thuen würden, in Rechten und Gerichten zu begegenen, auch mit Gelegenheit bey den Landtstenden und Burgermeisteren der Statt die Sachen uf forderlichst zu dirigihren, vorzustellen und sonsten des Ordens Nutz zu werben und Schaden so viel moeglichen verhüeten zu helffen, wie die sambt und sonder unss versprochen und vor den Herren Scheffen sich mit belasten und befehlen lassen.

Visitation und verrichtung zue Utrecht.

Im vorgemelten fünffzehenhondert und vierundneüntzigsten Jahren den 21 Julii seint mir von Neümägen ab gen Utrecht ankhommen. Wir haben uns aber erinnert, dass vermöeg unsser Stabilimenten in visitationibus neben⁺ den abgeordneten Ritterbrudern ein Priester des Ordens propter sacra visitanda etc. gemeinlichen zugeben werde. Nun das nit beschehen, haben wir offtgemelten Herrn Heinrichen von Rechen alss ein Priester des Ordens herzugezogen, ime per sanctam obedientiam vigore commissionis eiusque clausulorum generalis befohlen allen folgenden Actibus sich beyzufügen, wie er gehorsamblichen gethan.

Zurecht¹⁾ des Ordens Hauss ist camera prioralis et

+ (fol. 20 vs.)

1) Lees waarschijnlijk: Zu Utrecht.

[p. 303]

bauilivatus, hat under sich eilff commendas minores. Jetziger Baiulivus, der erwürdiger Herr Heinrich Bärck seines Nahmmens, ex nobili familia patriciorum Traiectensium, welcher 41 Jahren im Orden gewesen unnd nunmehr 33 Jahren Baiulivus gewesen, demselben in coetu suorum conventualium wir unssere habende Commission und Befelch eröffent, vorgelegt und gezeigt, solche sie sambt und sonder mit underthäniger gehorsamber Reverentz agnoscirt, ufgenohmen und deren sich als Ordensbrüdern woll anstehet, zu undergeben allerdings willig und bereith erklehret.

Von der Kirchengebewen.

Daruff wir die Kirchengebewe in Augenschein gesehen und visitirt. Ist gelegen binnen Utrecht intra emunitatem conventus uff der Newen Grafft; ausswendig an Maur und Dachwerckh woll gebawet, zimblicher Grösse und Weitte, einwendig aber durch den Krigsvolckh bey den viel aussgestandenen Empöhrungen devastirt, verwüstet und alle Bildtwerckh daraus- und abgerissen. Consecratum est templum in honorem S^ti. Joannis Baptistae et Cathatrinae Virginis; non est parochialis; habet altaria septem, quorum summum S^to. Joanni Baptistae, 2. d^e. Annae et 11000 Virginibus, 3. S^tae. Cruci, 4. d^e. Catharinae, 5. Tribus Regibus sunt sacra, 6. vero et 7. sine singulari dedicatione. Dabey haths einen ser schönen verwölbten Creützgang. Es werden bey diessen Zeiten in selbigem Templo keine Sacra verrichtet, dan solchs bey Leibstraff und uff Verluss und Confiscation aller Güther durch den Magistrath verbotten. Aber intra eandem emunitatem⁺ Bauilivatus ist ein Oratorium mit einstehenden Altar noch unverstörth, darin zumweillen, doch gar heimblichen und mit Gefahr, mehrtheils alle Wochen Sacra peragirt würden, auch in unsser Gegenwerth geschehen.

+ (fol. 21)

De bonis ecclesiae.

Demnach hat der Herr Balier tacta cruce bey der Pflicht, damit er seinem Orden verwandt, angelobt uff unsse

[p. 304]

Fragen und Vorstellen die lauther ungefarbte Warheit, so viel ime wissig etc., ausszusagen, zu bekhennen und unss zu berichten und dass nit underlassen weder umb Gelt, Guth, Ehr, Gunst und Vergunst, Nutz oder Schaden etc., alles trewlichen und ohngefehrlichen. Also uf unsser Abforderung hat uns gezeigt und vor Augen gestelt nachfolgende Kirchenkleinoden, die er durch Gottes Hilff mit seinen hochsten Fleiss, grosser Mühe und Gefahr, wunderbarlich versteckt unnd bey allem Krigswesen noch biss hehro erhalten:

Erstlichen zwey silbern ubergülte Ciboria. Item zwey schöne vergülte Büecher, eines Evangeliorum, anders Epistolarum. Item 3 schöne silbern vergülte Platten an Chorkappen. Item ein ser schön vergultes Osculum pacis mitten S^t. Johannshaubt in einer perlenmutter Antlich eingeschmidet. Item 2 schöne vergülte Ampullas. Item ein schön silbern Rauchfass. Item 2 silbern Schüsselen, eine darin Agnus Dei, die ander caput S^ti. Johannis in figurirt. Item zwein Kelch mit hohen schmalen Stengeten und ufgelegten Decklen. Item drey silbern vergulte Kelche, so vorhanden mit Platen und Zugehör. Item noch zwey vergülte Kelch hatt der Herr Balier der Krigsgefahr halben - - wie auch alle andere Stückhe - - an ausswendige Örthe gepflogen, aber ungewiss, ob sie wider zu erlangen. Item 6 silberne vergülte plate Chorknöpfe.

Von Kirchengewanth und Ornamenten.

Zum ersten ein Messgewanth mit 6 Chorknöpfen von rot verblumbten Sammet mit eingewirckten Golde, ser⁺ schöen, und mit klar guldenen verwerckten Kappen und abgehenden Leisten, das Gewandt aber mit eine von steiff verwerckten Golte ubergehendt Creütz. Item noch drey Chorkappen von brün Attlass mit eingewerckten und verblümten Golde, mit versticken goltenen Kappen und gehenden Leisten. Item 2 Chorröcke sambt ihren Carsüfell von blaw Sammet mit güldenen Blommen und steiff guldenem Bordiersell. Item 3 Chorkappenn von weissen Tammast mit gülden Blommen, die Kappen aber hinden abgehendt, wie auch die vordere Leisten von

+ (fol. 21 vs.)

[p. 305]

roten Sammet und eingewirckten Golte, verblomet, mit abhangenden Knopfen vonn Kupffer, vergültet. Item ein Carsüfel sambt zwey Chorrockhen von weiss Tammast mit gulden Blomen, auch mit breiden rot Sammet und gülden Leisten bordirth. Item 3 Chorkappen von grünen Sammet mit gülden Leisten rondtumb und vorherab bordirt, dero eine ad oculum gezäigt, die ander zwo nach ausswendig geflohen und gefahrshalben nit zu Handt zu bringen. Item zu allen obgenannten Stückhen die zugehörige Alben. Item etliche Vorhenge an die Altaren mit Tapeten und dergleichen Chorornamenten, die noch vorhanden, aber ausswendig geflihet und jetzo nit bey der Handt seyen.

De xenodochio eiusque bonis.

Es ist verner in dissem Balivat, auch intra emunitatem, negst bey der Kirchen ein Hospital gelegen, seye schön auss- und einwendig, mit zweyen steinen Gezymmer, negst neben einander gebawet. In dem ersten und grossern Zimmer, welches ser hoch mit holtzenen Gwölb und grossen schönen Fenstern gemacht, ist vorzeiten ein Altar gestanden, daruff Sacra geschehen pflegen, aber jetzmehr durch den Magistrath de facto nidergerissen und abgethan. Hierin seint befunden 19 Bethe ser guth, sauber und frisch, sambt Bethlacken, ein jedes vom andern abgesondert, mit iren rothen Decken, alle gleicher Farben; item jedes mit zwey Par Leinlachen, darzu Küssen und ander Notturfft; item ein jedes besonder mit seinen zinnen⁺ Drinkh- und Bethgeschir bestellet und gleich sauber gehalten. Dass ander Zimmer hat jetziger regirender Balivus von newen gebawet, nit weniger schön und sauber dan dass erste; darin gestanden 7 Bethe, ebenmessig schön, mit Bethladen, Vorhengen, roten Deckhen, Leinlachen, Drinck- und Betgeschier versehen. Noch ein ander Zimmer darbey, auch von jetzigen Herrn Bärck ordinirt und erbawet, darin die Kranckhen ire Feührung und Erwermung besonder haben. Item vor den Hossspitahlmeistern und dessen Gesindt ein Kuchen und Cammern, darin drey Bethladen mit Bethen und allem Zugehörn.

+ (fol. 22)

[p. 306]

In solchem Hospitahl würden eingenohmmen und uf des Ordens Costen in Speiss und Dranck, wie auch mit Aboteck und Arzney und aller nothürfftiger Artzung verpflögen alle arme Kranckhen, Verwünten und Gebrechliche, so die welche in der Statt gebohren und wonhafft alss andere ausswendig einkommende. Zue welcher Verpflegung wirdt bestelt und erhalten ein Hospithalmeister den Kranckhen und allen Notturff ufzusehen; war jetziger Zeit darzu bestellet Herr Gerhardt von Kuik, ein Priester, aber nit unssers Ordens. Denselben wir bey aussgeschworen Aide umb ferner Beschaffenheit des Hospitals erfraget und gibt dissen Bericht, welchermassen zu dem Hospithall und dessen Verpflegung uff Kosten des Herren Baleir bestellet seyen:

Ein Doctor medicus, järlichs vor 59 Gl. brab.; item ein Wundtartz, jarlichs 100 Gl. brab. und 4 Mudt Wäitzen. Seye des Hospitahlsmeisters Besoldung jarlichs 25 Gl. brab. Neben ihme vier Mägte uff die Kranckhen und dero Verpflegung bescheiden; ihre Belohnung jarlichs 60 Gl. brab. Und da von wegen Viele der Kranckhen weiter Hilff von Nötthen, möge ers zu aller Nothurfft uff des Herren Bailivi Unkosten versehen. Zeigt dabey ahn, das der Herr Balier alle Tage in eigner Persohn und das Hospital und die Kranckhen visitire, dieselben mit guten⁺ Speissen woll zugerust versorgen lasse, und ob jemandt zu enigen andern Speissen Lust hette, dass sold der Herr Balier von seiner Taffeln unwegerlich mittheillen. Und in aller Massen wir dass Hospitahl anjetzo bestelt und zauber gesehen, da es also ohn Underlass gehalten werde. De sumtibus ordinariis zeügt und sagt E., das zu der Hospithalskuchen gehalten würden vier Melchekühe, und dass uber solches auch onsserthalben Butter, Käiss, Bier undt Brodt und gesaltzen Fleisch noch täglichen uf dem Marckt aussgeben und verthan ungefehr 3 Gl. brab., doch thue der Herr Balier an disser Abspeissung keinen Kosten erspahren. Es wehre uff genwertige Zeit der einligender Kranckhen 15, und wen einer stürbe, müste der Herr Balier von jeder Persohn zu vergraben geben 10 Stüfer.

+ (fol. 22 vs.)

[p. 307]

De domo Balivatus eiusque bonis mobilibus.

Dass von der Balley, wie gleichfals Conventus, ist gelegen in der Statt Utrecht uff der Newen Grafft, daselbsten anno 1529 erbawet. Vorhin aber des Ordens Hauss und Kirch an einem Ende von der Statt an S^t. Catrinenpfordt gelegen, uff welchen Plan durch den grossmechtigen Kayssern Herr Carl den 5^ten ein Castiel, Freüdenberg¹⁾ genant, gebawet, dass selbig nachfolgendes anno 79 durch die Burgerschafft wider abgebrochen. Es ligt dass Hauss und alle angehörige Gebewe, sambt dem Hospitahl, in einer vermaurter Emunitet in vierkandt zwischen vier gemeinen Strassen. Darnzwischen drey verschiedene Baumund Mosgarten. Hat noch folgende Zimmer: ein gross Salet neben der Kuechen mit zwey Tischen, ein Trittsoir, new und wohl gezirt; darin 6 Stüll und Küssen. Item nechst dabey ein Buttelrey, darin dass Kuchengeschier wirdt verhalten. Item ein klein Salet mit Tisch, Schencktisch und Trittsoir, 6 Stüllen und Küssen, auch mit Tabeten zu einer Seithen behangen. Item zwo Kuchen mit allen eingehörigen Schanckhen, Geschier und dergleichen. Darhinden ein Spüll- und Waschhauss. Item ein gross Salet, dass Hochsalet genant, mit einem Tisch,⁺ vier Stuelen, Küssen und ein Trittsoir. Item ein gross Sall, im Mittel ein Schencktrisoir. Item ein Camerlin hinder der alten Kuechen, gnant im Stuben, ein Trittsoir, Beth, Bethladen, Püllen, Decken und Zubehoir. Item nechst dabey des Herren Balier Cammer met Beth, Bethladen und allen Zugehör. Item darhinden noch ein Zimmer mit Bethladen, Beth, Decken und ein Tisch. Item nebich dem grossen Sall ein Camer mit Bett, Bettladen, Küssen und Deckhen, ein Tisch, 2 Stüll und Küssen. Item dabey ein kleines Cämerlin, ein Beth und Bethladen. Item obenuff ein Cämerlin obich einer gewölbten Gellerey, daruff ein Bethladen, Küssen, Trittsoir und zwey Stüll. Item darneben ein Cämerlin, daruff ein Bethladen sonder Beth.

1) Een wel zoetelijke verhaspeling van Vredenburg, dat Karel V om de stad in bedwang te houden als een ferrea virga malignis liet bouwen.

+ (fol. 23)

[p. 308]

Item ein Cammer vor den Herrn Commentorn von Wyemelen mit 1 Tisch, 2 Stuelen, ein Trittsoir, Beth und Bethladen. Item oben des Herren Balley Cammer ein Cämerlin mit Betladen, Beth, Küssen, Deck und Tisch. Darneben allernechst eine schöne Cammer mit ein Tisch, Trietsoir, Bethladen und schönen Vorhengen, Beth, Küssen und Deckhen sambt zweyn kupfern Brandtvüssen¹⁾. Item nechst dabey zur ander Seithen zur Strassen war eine Camer mit einen Tisch, Bethladen und Vorhängen, Beth, Küssen, auch Deckhen, zween Stüllen und Küssen. Item bey den Convent in Ambitu eine Cammer mit ein Beth, Bethladen, ein Tisch, zwey Stüllen. Item daselbsten in Ambitu ein Zimmer, die Mittelcamer, mit ein Beth, Bethleden, ein Tisch und ein grosser Stull, 4 Küssen. Noch vor Diener und Gesinde zwo Cammer sambt vier Bethladen, Deckhen und Zubehör. Item neben des Hospitallsmeisters Behaussung ein gross B(r)awhauss mit einem grossen B(r)awkessel, Büdden und allen nöttigen Gereidtschafft; obenuf ein gross Zimmer umb dass Maltz zu drückhen, mit einer Oefen. Item hat intra emunitatem eine Rossmülle, daruff zu der Hausshaltung alles Getreide wirt gemahlen, vor ausswendigen aber nichts.

Kuchengeschier, Zynnenwerck, Tisch- und Betgewandt.

Mit diesem allen ist dass Hauss zu guther Notturfft versehen, und dieweill selbigs mehrentheils durch jetzigen Herrn Balier new gemacht - - dan dass alte durch den⁺ Krieg wegkommen - -, auch taglichen führo gebessert wirdt, ist es stündtlichen zu inventarisieren offerplieben.

1) Voetstukken met één of meer pinnen voor kaarsen.

+ (fol. 23 vs.)

De proventibus Baiulivatus.

Zu Underrichtung der Müntzen und der Mass zu Utrecht ist zu wissen: daterus²⁾ numeralis hat 30

2) Lees waarschijnlijk: dalerus numeralis (= alleen als rekenmunt voorkomende daalder?)

[p. 309]

Stüfer, ein Gulden brab. 20 Stüfer, ein Goltgulden 54 Stüfer; ein Malter holt 4 S(ch)epfel, aber vast umb ein fünfften Theill geringer dan zu Neümägen; ein Schepfel 4 Spinnt. Ein Malter Roggen communiter geästimirt uff 2½ Gl. brab., ein Malter Weitzen 3½ Gl., ein Malter (Gersten) 2 Gl. 1 Orth, ein Malter Buchweitz 30 Stüfer.

¹⁾ Nachfolgende Gütter, Gülte und Renthen haben beide der Herr Balier, dan auch neben seiner wir, deroselben Diener und Schaffner, auss aufgesuchten Registern, Rollen und Rechenbüchern verzeichnet und bey verpflicht und respective wahren Wortten attestirt und bezeüget.

1) Wat thans volgt is niet een mondelinge mededeeling, doch een afschrift van een cedul, die aan de visitatoren was ter hand gesteld, en wel een zoo getrouw afschrift, dat zelfs de summae lateris mede werden overgenomen. Het einde dezer cedul valt op pag. 313.

Einkhomen in Gelde.

Zum ersten uff Schulpen²⁾ im Stifft Utrecht 69 Morgen, davon wirdt jarlichs zu Pacht geben 203 Gülden. Item Westbroich, im Stifft Utrecht gelegen, ein Viertel Landes, thut in Gelde 35 Gl., auch etlich Korn wie bey den Fruchtrenten. Item uff Meirrifelt in der Lorssdrecht³⁾ 6 Morgen vor 16 Gl. Item uff Achtienhofen 7½ viertel Lands unnd 22 Morgen jarlichs im Gelde 250 Gl., auch etliche Früchten. Item im Dorff Ost(v)äin 3 Vertel und 6 Stückh von Vertels mit 112 Morgen, thun jarlichs 410 Gl. sambt etliche Früchten. Item uff Lambroich⁴⁾ und zu Darthuissen von etlichen Lendereyen an diverssen Percellen jarlichs 19 Gl. und etlich Roggen, de quo post(e)a. Item zu Kothen 45 Morgen, thun in Gelde jarlichs ahn etlichen Weitzen 130 Gl. Item zu Hauten, zu Odich, in Twoll⁵⁾, uff Schalckweick an Erb- und Jahrpachten 66 Gl. 12 St.

Summa lateris 1123 Gulden 12 Stüfer.

2) Schulpen onder Achttienhoven.

3) Loosdrecht.

4) Langbroek.

5) Tul en 't Waal.

[p. 310]

Item vor der Statt Utrecht an Zollstegspfortt 44 Morgen, jarlichs 121 Gl. Item Juthväss 7 Morgen, 14 Gl. Item uff Galekopen 5 Morgen, 23 Gulden. Item uff Buirkirchen¹⁾, Hochweiden, uff den Rhein²⁾ und Mehren³⁾ 79½ Morgen, 193 Gl. Item zum Merekert⁴⁾ in Landt von Vianen 48 Morgen, thuen 150 Gl. Item uff Buirwink⁵⁾ 6 Morgen, 15 Gld. Item uff Langerack Deichund⁺ Erbpachlands 9 Morgen vor 20 Gl. Item uff Hermelen ein Bawhoff umbtrint 29 Morgen mit noch 325 Morgen, so an diversse Persohnen verpachtet vor 1500 Gl. Item uff Lobeck⁶⁾ und zu Cappellen⁷⁾ 203 Gl. Item ein Erbpacht daselbsten 4 Gl. 4 St. Item uff Jarfelt 13½ Morgen, 28 Gl. Item uff Floeten⁸⁾ 143 Morgen, 450 Gl. und etliche Früchten. Item daselbsten ein Erbrenth 3 Gl. 7 St. Item uff Ma(r)ssen 75 Morgen, 226 Gl. Item am selben Orth ein Erbpacht 2 Gl. Item zu Bruekelen 67 Morgen, 170 Gl. Item Abtkaw 4 Morgen, 18 Gl. Item uff Lonen an Jahr- und Erbrenth 9 Gl. 4 St. Item zue Reissweickh in Hollandt Erbpacht 6 Gl. 15 St.

Summa lateris 3169 Gl. 10 St.

Item zu Camerick 52 Morgen, jarlichs in Pachtung an Gelte 150 Gl. Item in der Statt Utrecht de diversis personis an Erbrenthen vermög der Register 37 Gl. 15 St. Item auss Hausspacht jarlichs, ausserhalben die Reparation, 70 Gl. Item in den Lande Monforth, Oldenwater, Werder und Woden⁹⁾ von underschiedtlichen Parcelen 1350 Gl. Item Iselstein, Benschafft¹⁰⁾ unnd Pulssbr(o)ich 290 Morgen, jarlichs 714 Gl. Item noch ein Bawhoff, gnant zur

1) Zie pag. 160 noot 5.

2) Bedoeld is Oudenrijn.

3) De Meern.

4) Bedoeld is Meerkerk.

5) Bunnik?

+ (fol. 24)

6) Loopik.

7) Loopikerkapel.

8) Vleuten.

9) Bedoeld is Woerden.

10) Benschop.

[p. 311]

Weide, negst vor der Statt Utrecht, wirdt durch des Herren Baliers äigen Pferdt und Kösten erbawet, mag jarlichs communiter aussbringen 800 Gl.

Summa huius 3121 Gl. 15 St.

Summa reddituum annuorum in prompta pecunia 7414 Gl. brab. 17 Stüfer.

Einkhomens an Früchten und Getreide.

Item Westbroich, im Stifft Utrecht gelegen, ein Viertel Lands, 5 Malter Roggen. Item uff Achtenhofen an Roggen 10 Malter. Item uff Dorf Ost(v)äin an Roggen 14 Malter. Item uff Lambroich und zu Dorsthuissen¹⁾ 5 Malter. Item zu Dorn Erbpacht 6 Malter. Item daselbsten in Jahrpacht und underschiedtlichen Lendereyen 14 Malter. - Summa in Roggen 54 Malter - Schepfell, jeder Malter pro 2½ Gl. brab., thut in Gelde 135 Gl. brab.

1) Bedoeld is Darthuizen.

⁺ Weitzen.

Item zu Kothen vom Bawhofe an Weitzen 35 Malter. Item noch daselbsten 20 Malter. Item zu Werckhofen von 12 Morgen 10 Malter. Item uff Buirkirchen, Hochweiden etc. 13 Malter. Item uff Floeten 30 Malter. - Summa Weitzrenthen 108 Malter, jedes Malter pro 3½ Gl., thuet in Gelde 378 Gl. brab.

+ (fol. 24 vs.)

Gerst und Buechweitz.

(Gerst. -) Item von etlicher Lendereyen vor Tollstegspforten zu Utrecht an Gersten 38 Malter. Item uff Buirkirchen, Hochweiden etc. ahn Gersten jarlichs 6 Malter. Item uff Floeten 36 Malter. - Summa Gersten 80 Malter.

Buechweitzen. - Item Antenhoffen²⁾ an Bueckweitz 11 Malter. Item im Dorff Ost(v)ein 10 Malter. Item zu Gynckell 13 Ackern vor 4 Malter. - Summa 25 Malter.

Jeder Malter Gersten gerechnet uff zwey Gülden 1 Orth,

2) Bedoeld is waarschijnlijk Achttienhoven.

[p. 312]

jeder Malter Bueckweitz uff 30 Stüfer, thuet zusammen in Gelde 217½ Gl. brab.

Summa alles Einkhommen in Gelt undt in Früchten thuet zusamen 8145 Gl. 7 St. brab., macht Rheinischer Müntzen, den Goltgulden pro 54 Stüfer, summa 3016½ Goltgulden 16 Stüfer.

De exitibus.

Dass Hauss zu Utrecht zalt jarlichs vor Respons ordinariae ans Triesor in Malta 75 Goltgulden, dan noch dem Herrn Meistern ad Cameram 200 Goltgulden, jeden Goltgulden sie von alters gerechnet uff 30 Stüfer, facit 412 Gl. 10 St. Item gehen jarlichs auss an Erbpachten und Zinsen 82 Gl. 12 St. Item uff Underhalt des Hospitals eines weniger des ander Jar mehr, communiter geschlagen ungefehr 1800 Gl. Item gibt dass Hauss järlichs 13 Spenden den Armen, jedesmahl ungefehr an Roggen und Weitzen 6 Malter, wirdt angeschlagen jarlichs uff 200 Gl. Item zu Lohn dess Haussgesindts, alss Renthmeister, Diener, Mägte, Portier, Beckher und Brawer, Garttnier, Bottenlohn, jarlichs 500 Gl. Item jarlichs pro reparatione domus 800 Gl. Item jarlichs vor Freyheit der Wachte 60 Gl. Item Impost uf das Brodtkohrn und Maltz jarlichs 50 Gl. Item⁺ vor Impost, Accinss und Contribution von Bier 500 Gl. Item vor Brandt undt Torff und ander Brandt 50 Gl.

Summa lateris 4855 Gl.

+ (fol. 25)

Exitus.

Item (zu) Underhaltung der Predicanten werden des Ordens Hauss abgetrungen jarlichs 226 Gl. Item alss bey diessen langwürigen Kriegswesen der Herr Balivus von des Ordens Güthern nit geniessen mögen, gleichwohl seine Persohn mit den Herren Conventualen, darzu des Hospitall mit zwärlichen Unkosten erhalten und versehen müssen, hetten iro wir noth- und drangnusshalben uffgenohmmen undt entleihett die Summa ungefehr vonn 3500 Reichsthaler; darvon müssen noch zur Zeit biss zur Ablössung in Pension zalt und aussgeben werden 420 Gülden. Solche Sumben aber hat Herr Baiulif versprochen

[p. 313]

und zugesagt, dafern Gott Friden und Lebent verlehen würde, ungefehr in wenig sechs oder sieben Jahren dennechst volgent abzulössen und des Ordens Gütern zu verfreyen. Sonsten und ausserhalb dissen sei bey Lebzeiten seines, des Herrn Baiulivus, von des Ordens Gütern nichts alienirt, gravirt oder veringert worden.

Summa huius 646 Gl.

Summarum exituum 5501 Gl. 2 St. brab.
Summarum Rheinischer Müntzen 2037 Goltgulden 24 Stüfer, demnach die Aussgülden und järlich Beschwarnussen von den einkommenden Renthen abgezogen, pleibt uberig 979 Goltgulden 19 Stüfer, davon sich der Herr Baiulivus zusambt den Herren Conventualen mitt Hauss- und Hoffgesinde, nemblich zweyen Dienern, 3 Mägten, ein Portirer, Beckher und Bawer und Garthnier zu underhalten.

De Commendis Balivatus in Utrecht et commendatariis membrorum.

Under den Baiulivat zu Utrecht gehören elff Commendae, die ahn underschiedtlichen Örthern gelegen und beschaffen wie folgt.

⁺ Die erste Commenda: Schnieck

In Frieschlandt eine gelegen vor der Statt Schnieck, gnant S^t. Johan Dall¹⁾, welche ufm Bodem gantz nidergerissen; die Güter wüst. Der Commendatarius hat etliche⁺ Conventualen und Pastoreyen under ihme, aber jetzo gantz verstrewet; man khönne auch nit erfahren, wie oder wah sie vor dissmahl anzutreffen. Ist Membrum in Utrecht.

+ 1.

1) Elders daarentegen St. Jansberg geheeten (cf. Vrije Fries XXI pag. 211).

+ (fol. 25 vs.)

⁺ Kirchwerff.

In Zeelandt ein Jungfferenconvent zu Kirchwerff, davon die Jungfrawen verstorben, die Gebew verbrandt und

+ 2.

[p. 314]

niddergerissen, die zugehörige Güther und Gefelle durch den Magistrath verkaufft und alienirt worden.

⁺ Harderwick.

Im Fürstenthum Geller bey der Statt Harderwick ein Convent, darin von alters ein Comendatarius von Utrecht dahin commendirt, mit etlichen Conventualen, jetzo alle abgestorben, ausserthalben einer, welcher apostahirt; die Gebew nidergerissen, ein angehörigen Busch und Holtzgewachs abgehawen, die andere Güter von der Regierung zu Arnheim eingenohmmen, die sie auch noch verhalten.

+ 3.

⁺ Meidelbürgk.

Item Zeelandt in der Statt Middelbürgk eine kleine Commenda, davon die Güther durch den Magistrath confiscirt seyen.

+ 4.

⁺ Harmelen.

In Stifft Utrecht zu Harmelen eine Commenda, die Kirch abgebrandt, dass Hauss zum Theill auch nidergerissen. Ist ledig und vacirt, aber also mit Schulten belastet und beschwerth, dass sie der Herr Balier in Henden verhaltet, administirt und die Schulden darauss abzahlen lasset.

+ 5.

⁺ Engen.

Im Fürstenthum Geller in der Niderbetaw im Kirspell Engen gelegen; dass Hauss seye (von) die Kriegsleüth vor achtzehen Jahren nidergerissen und abgebrandt; ist daselbsten Commendatarins modernus der würdiger Herr Heinrich Reüsch, ein vast alter betagter Herr von 76 Jahren, thete sich anjetzo binnen der Statt Utrecht in⁺ des Ordens Hausse, zu der Balley gehörig, mit günstigen Willen des Herrn Balivus wonhafft verhalten, welcher sich der Visitation williglichen ergeben und bey gewonlicher Pflicht uf die abgefertigte Gelegenheit seiner Commenden folgendermassen geantwortet.

+ 6.

+ (fol. 26)

[p. 315]

De ecclesia eiusque bonis.

Des Ordens Kirch daselbsten seie parochialis, und pflegen uf Kosten der Commenden zwen Cappellani erhalten zu werden; die Ornamenta aber und wass zu der Kirchen gehörig, seye nit in Handen und Gewalt des Ordens, sondern zweyer darzu bestelten Kirchenmeistern gestanden; derowegen darüber zu inquiriren unnöttig erachtet. Von Hauss und Haussgerädt zeügt und sagt, dass Hauss seye lengst devestirt, Haussgräide, Beth, Kisten, Kasten und alles wegkgeraubet, unnd er gnaw mit blosser Persohn davon khommen.

De proventibus.

Es habe die Commenda einen Bawhoff, gelegen zu Engen im Dorff Maurick, gnant Osterwerst, anhaltent 70 hollendische Morgen, und weill die Lenderey nit vast Guth, ist von alters verpachtet vor jarlichs 300 Gl., aber jetziger Zeit vor 250 Gl. Item uff Ummerfelde 7 Morgen Ardtlands, so vor disem Orde gelegen, thue nun jarlichs zu Pacht 14 Gl. Item im Dorff von Engen, Maurick, Ummeren und Lijnden ungefehr 100 Morgen theils Ardtlandt theils Weidelandt, zusambt einem Zehenden zu Engen, thuen von alters und noch 986 Gl.

Summa proventuum in Engen 1250 Gl., thuet Rheinischer Müntzen 481 Goldgulden 26 Stüfer.

De exitibus.

In Vorzeiten pflegen uff disser Commenden gehalten zu werden zween Cappellani; an dern Statt würdt der Commendatarius gezwungen dem Predicanten daselbsten jarlichs zu geben 250 Gl. Item von alters halt die Commenda drey Persohnen, welche die Deich beschawen, darvor jarlichs 100 Gl. Item in Fridenszeiten pflag ein Commenda des Endts in der Hausshaltung zu haben zween Capellanos,⁺ drey Mägte, vier Bawknecht und zween Diener; hat zu disser Zeit in seiner Hausshaltung mehr nit dan zwo Mägte und einen Jungen, gibt einer zu Lohn 24 Gulden, der ander 12 Gl. brab., facit 36 Gl.

+ (fol. 26 vs.)

[p. 316]

Exitus non continui.

Item vor Contribution an dem Ambtmahn von Tyell bey dissen Krigszeiten jedes Jahrs 100 Gl. Item vor monathliche Contribution in diessen Krigsweessen alle Jahr geben müssen 100 Thaler pro 30 Stüfer, facit 150 Gl. Item an einen Nebendeich zu machen negstlitten dreyen Jahren alle Jahr aussgeben 400 Gl., fellet aber nicht alle Jahr zu machen. Summa exituum 1036 Gl., thuen in Rheinischer Müntzen 383½ Goltgulden 11 Stüfer.

Wan dan die Aussgulden dieser Zeit von den Uffkünfften abgezogen, pleibt in der Commenda Engen zu des Commendatarii und seines Gesindes Hausshaltung ubrig 96½ Goltgulden 15 Stüfer.

Und hat endtlichen attestirt, dass bey allen aussgestandenen Benawungen und leidigen Verderben, dannoch von des Ordens Güthern durch ihnen nichts verkaufft noch umb ichtwas verpfendet oder beschwehret.

⁺ Büren, Membrum in Utrecht.

In der Graveschafft undt Statt Bühren gelegen, daselbsten Commendatarius Herr Gijssbertus Abass. Uffm Wege von Tyell gen Utrecht seint wir am selben Orth zugezogen. Der Orden hat daselbsten kein Kirchen; dass Hauss ist nunmehr in der Statt uf einer Strassen, gnant der Seüllendall, gelegen, von Steinen fein auffgebawet, unverwüstet, in guter Qualitet erhalten; hat einen feinen beygelegenen Garten; bey der Erden zwo Kuechen, ein Salett, eine Cammer unnd ein cleines Cämmerlin, mit nöthürfftigen Haussgeräide versehen. Die Kirche ist ehezeits sambt dem Hausse vor der Statt gelegen, aber vor langst nidergelegt.

+ (7.)

De proventibus.

Vorgemelter Commendatarius modernus, nach abgenohmener Pflicht wie gewonlichen, gab von allen Einkommens⁺ nachgeschrieben Bericht. Es habe die Commenda ein Hoffgut der Jordan, davon dass Gebaw abgebrochen;

+ (fol. 27)

[p. 317]

halt 40 Morgen Landts, dero fünff Weidt- und die ubrige Ardtlandt seyen; item dem Graven von Bühren mit einem Wagen zu dienen verpflicht, und neben solche Diensten zusammen verpachtet vor 162 Gl. Item noch 12 Morgen, thuen 28 Gl. Item uff Erikum¹⁾ 8 Morgen, 32 Gl. Uff Grassbroch²⁾ 10 Morgen, 70 Gl. Item in die Polder 4 Morgen, 26 Gl. Item noch in die Polder underschiedtlichen 15 Morgen, thuen 90 Gl. Item uff Tricht 11 Morgen, 28 Gl. Item uff Bürenmalsen 6 Morgen, 13 Gl. Item uff Ass underschiedtlichen 14 Morgen, 66 Gl. Item in die Polder 20 Morgen, werden umb halbschiedt gebawen; davon zur Abkunffts geschetz 150 Gl.

Summarum proventuum in Büren 665 Gl., in Rheinischer Müntzen 246 Goltgulden 16 Stüfer.

1) Erichem.

2) Grasbroek bij Kerk-Avezaath (gem. Zoelen).

De exitibus et oneribus.

Item zu Erhaltung der Gebew jarlichs 25 Gl. Item hat in der Hausshaltung zwo Mägte, dero eine verdient jarlichs 30 Gl., die ander 10 Gl., facit 40 Gl. Item ist die Comende beschwert und müssen an dieversse Persohnen zalt werden jarlichs 36 Gl. 5 st. Contribution von der Le(n)dereyen 140 Gl. Item es hat weylandt Herr Gerhardt vor der Kettel, huius antecessor, zu Ufbringung seines Ransoins, da er gefangen gewesen, uf des Ordens Güthern zu ablösen verschrieben Haubtgelts 500 Goltgulden brab., jarlichs zu verzinssen mit 31 Gl. 5 St. Item noch hat jetziger Commendatarius zu notthürfftiger Erbawung eines newen Deichs in der Betaw mit Consens des Herrn Balivi ufgenohmen Haub(t)gelt 200 Gl., davon jarlichs 12½ Gl. Ausserthalben jetzgemelter Beschwernus seye von und aus diessen Güthern nichts veralienirt noch verpfendet. Er hatt restlichen in Beywesen des Herrn Baiulivi angelobt die vorgemelte 200 Gl., so zu Erbawung des Deichs uffgenohmmen, uffs allerehest alss moeglichen wider abzulössen und des Ordens Güter darvon zu befridigen.

[p. 318]

⁺ Summa facit der Aussgülden 285 Gl., thuet Rheinischer Müntze 105 Goltgulden 30 Stüfer.

Solche Aussgülde von dem Einkhomens abgezogen pleibt Uberschüss 140 Goltgulden 40 Stüfer; wird vor die täglichen Hausshaltung geacht.

+ (fol. 27 vs.)

⁺ Oldewater, Membrum in Utrecht.

Item in Hollandt in der Statt Oldenwater hat diss Hauss gelegen und umb sich her einen zimblichen Plan gehabt, aber anno 1575 gar abgebrochen und durch den Plan die Graben vor der Statt gemacht. Daselbsten Commendatarius der würdig Herr Jacobus Weynen, alt und wolbetagt. Nach abgenohmmenen Pflicht attestirt er von Gelegenheit der Commenden, das der Orden alda ein Cappellen gehabt, aber von den Kriegesleüthen abgebrochen und verbrandt, und durch den Plan die Stattgrafften gemacht. Die Güther und Ornamenta seyen alle wegkgeraubet, nichts ubrigs plieben, allein in Persohna darvonkhommen.

+ (8.)

De proventibus.

Zu disser Commenden gehören erstlich an der Nortseithen von Lindtschoten 63½ Morgen Weidtlandt, thuet jeder Morgen jetz jarlichs 5 Gl., facit 327 Gl.¹⁾. Item an die Südeseith von Lindtschoten 16 Morgen Weidtlandt, thuet jeder 4 Gl., facit 64 Gl. Item in einer Baurschafft, gnant Papenkop, gelegen 28 Morgen Weidtlandt vor 50 Gl. Item in Grott Heckendorff²⁾ 8 Morgen, 32 Gl. Item 2 Morgen Hochlandt, jeder in Pachtung jarlichs 20 Gl., facit 40 Gl.

Summa proventuum Oldewater 513 Gl., thuet Reinisch 190 Goltgulden.

1) De opbrengst van 5 gl. is blijkbaar het gemiddelde per morgen.

2) Groot-Hekendorp.

De exitibus et oneribus.

Der Commendatarius, inn Anwesen dess Herrn Baliers,

[p. 319]

attestiert unnd bezeuget, dass er bei seiner Zeit von Ordensgütern nichts versetzt noch verkaufft oder, dass solches geschehen seye, Wissens hab, ausserthalben bei dem langwirigen Kriegsswesen und Verhergung, allein zu⁺ seines Leibssunnderhalt, hab er uffnehmen unnd auff die Ordensgüter verschreiben müssen 900 Gl. brab., dero vor Jhars abgelöst 300 Gl., also restiert Haubtgeldts 600 Gl.; wurden verpensioniert jedes Hundert mit 6 Gl. - 36. So pflege mann daselbsten zu unnderhalten ein Capellanum, zwo Mägd, einenn Knecht; ietzo halt er keine Diener noch Dienerin, sonndern seie bei seiner Schwester in der Statt Utrecht inn der Kost; also könne er auch von denn ordinari Aussgulden jetzt nichts eigentlichs definieren.

+ (fol. 28)

⁺ Werder.

Ist gelegen inn Hollandt in einem Dorff, Werder genant; jetziger Commendatarius Herr Arnoldus Hieren, seines Alters - - wie gesagt - - omtrent 78. Dennselben wir durch den Herrn Baleir zu unss gen Utrecht fordern lassen - - dann sonsten in locum zu reisen, wie auch ann die anndere, keine Gelegenheit gewesen - - hat er sich seines Aussbleibens von wegen schweren Alters und Unvermögenheit schrifftlichen entschuldigt, sonnsten zu allem gehorsamlich willig erklärt, nicht minder in selbiger Missiven gemeltter Commenden Gelegenheit nachfolgendergestalt erklärt und aussgesetzt.

Es seyen die Capell unnd Behausung daselbsten in den vorigen Kriegssempörungen lengst gantz verbrandt unnd nidergeworffen, alle Kirchenornamenta und Haussgeräth wegkgeraubet, er allein bloss mit dem Leib darvonkommen.

+ 9.

De proventibus annuis.

Es seien zu dieser Commenden gehörig ann Weideund Saatlandt 100 Morgen, thaten järlichs 450 Gl. Nun wären ferner noch 10 Morgen ann der Pastorei, wurden aber durch die Obrigkeit zu Erhaltung ihres Predicanten verwendet. Also ertragt sich die Summa der Einkumbsten ut supra 450, thun Reinische Müntzen.....¹⁾.

1) Niet ingevuld.

[p. 320]

De exitibus et gravaminibus.

Er habe hie bevoren, da er von diverssen Kriegssobristen und Soldaten überfallen, zu dero abgenöttigten Underhaltung, da er auch der Einkombsten nicht geniessen können, cum consensu d. Baiulivi uffgenommen die Summa von 416 Gl. brab., jhärlichss davon zu verzinsen 26. In Nachmals cum consensu ut supra zu Uffbawung eines Bauhoffs uff die Commenda beschwerth 640 Gl. Haubtgeldts,⁺ järlichs zu ablosen, zu verzinsen mit 40. Item er müsse alle Jahr von allen Ländereien Schatzung und Contribution geben allermassen wie anndere hollänndische Underthanen, - sich hoch bezeugende, dass ihme jhärlichs zu seines Leibs Unnderhaltung mehr nicht dann ungefähr 100 Daler, jeden zu 30 Stüfer, uberschiesse, thut 150 Gl.

Hierab und sonnderlichen wegen der uffgenommenen Pfenningen und desshalben verleiheten Consens wir bei dem Hernn Balier unnd anndern anwesenden Commendatarios Nachfrag gethan, so habe wol der Herr Balier in angezogenen Nöthen seinen Consensum zu der Ufnahm gegeben, aber mit diesem Geding, wie auch der Commendat vestlich versprochen, alle Jars folgends 100 Gl. biss zu völliger Ablöss zu quitieren. Weil er dann deme also noch keines Jhars nachkommen, haben wir ihme schrifftlichen befohlen solcher seiner Gelöbnuss fürter Volg zu thuen, womit dess Ordens Güter wieder gefreiet werden mögen.

+ (fol. 28 vs.)

⁺ Wemelingk.

Inn Zud-Bevelandt in einem Dorff, Wemelingk genandt, ist noch ein annder Membrum gelegen, unnd weil es übel dahin zu reisen, darzu am selbigen Orth der Orden kein Residentzhauss hat, also den jetzigen Commendaturn durch den Herrn Balier gen Utrecht verschreiben lassen, welcher, mit Nahmen Herr Heinrich Vochss, dahin gehorsamblichen erschienen unnd uf gelaiste Aydsspflicht seiner Commenden Beschaffenheit nachgesetztermassen bericht geben.

+ 10.

[p. 321]

De ecclesia (et) eiusdem ornamentis.

Die Commenda hab von alters gehabt ein sehr kleines Sacellum, welches bei diesem Kriegswesenn, ehe dann er dahin commendirt, gar verwüstet, dass Dach nidergefallen, die Klocken aussgenommen; doch hätten auch bei von alters die Commendatarii keinen, sonndern nur auff S^t. Johannis Midtsommer unnd in der Creutzwochen der Kurspelsspastor, daselbsten Dienst gehalten. Von Ornamenta der Kirchen sey ihme nichts vorkommen; es hab auch einwendig 30 Jaren (kein) frater Ordinis daselbsten von wegen böser Lufft residiret.

De domo et eius bonis mobilibus.

Hab kein Residentzhauss, dann allein zu Wemelingk ein Bawershauss, darin er kein Haussrath überall gefunden, angesehen so lange Zeit, alss obgemelt, keiner⁺ von Ordenspersonen da haussgehalten. Er aber hab sich vor diesem siben Jhar lang in einem Stättlein nechst darbey, genant Gouss, jetziger Zeit in Hollandt in der Statt Leyden verhalten.

+ (fol. 29)

De proventibus.

Zu Wemlingk einen Bawrenhoff, halt an Ländereien, gut und böss, 220 Mätten, je zwo Mätten machen einen holländischen Morgen; seie zusammen verpacht mit allen Lasten jhärlichss für 823 Gl. brab., unnd habe weiter keine Einkommen; thut Reinisch 304 Goltgulden 44 Stüfer.

De exitibus.

Item vor Hausshewer jhärlichss, weil uf der Commenden keinss gewesen, 72 Gl. Item einem Diener, so die Gefäll jährlichss erhebt und verrechent, jhärlich 36 Gl. Item vor Wasserpfeningk, Deickgeldt, Schatzung und anndere Beschwernussen jährlichss 297 Gl.

Summa exituum in Wemeling 405 Gl., thut Reinisch 150 Goltgulden.

Von denn Einkombsten abgezogen verbleibt dem Herrn

[p. 322]

zu sein und der seinigen Underhaltung 154 Goltgulden 44 Stüfer.

Zeugt expresslichen, dass keine Güter oder Einkommen von der Commenden versetzt, verkaufft oder einigergestalt alienirt seien.

⁺ Montfort, Membrum in Utrecht.

Ist gelegen in Stifft Utrecht in der Statt Monfort, ethwa 20 Meil wegss von der Statt Utrecht; von dem gewesenen Baiulivo zu Utrecht Bernhardt von Duven anno 1544 erst fundiert und erbawet. Darin ist Commendatarius modernus Herr Johannes Ridder, dess Ordens gewesen 35 Jahr; durch Erfordern des Herren Baiulivi uf Utrecht erschienen, der Visitation sich gehorsamblichen unndergeben und folgende Gelegenheit seiner Commenda mittes leiblichen Aidss angezeiget.

+ 11.

De ecclesia et eius ornamentis.

Es habe in der Statt uf der Hoffstrat ein klein Sacellum mit einem Altar in honorem S^ti. Joannis Baptistae consecratum, welches noch seie in Esse, alleine aber alle darufgestandene Ornamenta und Bildtwerck abgerissen. In selbigem Sacello thue er noch zur Zeit Sacrum, aber heimblichen. Darin gehörig ein kupffern vergulten Kelch und sonsten keine Kleinoden mehr gefunden. An Messgewandt seie vorhanden ein Carsufel von rotem Sammet verb(l)üemt mit eingewercktem Goldt, mit seiner Alben und Zugehör. Item ein Carsufel von rotem Treipe. Item zween Chorröck von schwartzem Lacken sonder Atinentien. Item zwei Behängselss umb groiss Gestuel von rotem Treipfen. Item zwei alte Antependia vor Altaren.

⁺ De domo et eius utensilibus.

Item bei der Capellen intra Emunitatem eine Behausung von Steinen uffgebawet, zimblicher Weitte in seinem Bezirck gelegen, mit Haussgeräth, Leinwandt, Zinen und anderm Kuchengeschirr; item Beth, Bethladen und allem Zugehör nottürfftiglichen versehen, welches er verbessert häte, auch ferner zu verbessern angelobt.

+ (fol. 29 vs.)

[p. 323]

De proventibus.

Hab in Willeskop 11 Morgen Weid- unnd Sehelandt, verpacht jährlichs vor 54 Gulden. Noch daselbst 4 Morgen, järlichss 20 Gulden. Item inn Kortte Blocklandt 4 Morgen, 22 Gulden. Item int Blocklandt 16 Morgen, 100 Gulden. Item uf Isefeldt¹⁾ 3 Morgen, 12 Gulden. Item im Kattenbroich 6 Morgen 4 Hont, 40 Gulden. Item in Pulssbroich²⁾ 7 Morgen 40 Gulden.

1) IJselveld.

2) Polsbroek.

Erbgeltrenten uff Widerloss.

Item auss dem Bailivat zu Utrecht lossbar Renthen järlichss 50 Gulden. - - Summa lateris 338 Gulden. - - Item bei dem Erbgenamen Wilhelms von Houff lossbar 50 Gulden. Item an³⁾ Maximillian von Baxenn 60 Gulden. Item an³⁾ Dederich Derichsssohn zu Worden⁴⁾ 60 Gulden. Item ann³⁾ Frantz von Schnick 62½ Gulden. Item ein Renth auss einem alten Stall 11 Gulden.

Summa summarum der Einkombsten zu Monfort 581½ Gulden, thuet Reinischen Müntzen 215 Goltgulden 20 Stüfer.

3) Lees: von?

3) Lees: von?

4) Woerden.

3) Lees: von?

De exitibus.

Vor Reparation der Kirchen und dess Hauses, den zu Ablösung einer Leibrenthen von 13 Gl. brab. jährlich, uffgenommen an Haubtgeldt 100 Dhaler jeden pro 30 Stüfer, davon gibt man järlichss 9 Gl. 7½ Stüfer. Item von einer Kuchenmagd Belohung järlich 16 Gl. Item vor einen Jungen, Kleidung unnd Lohn, 25 Gulden. Item obgemelten Renthen durch Ordinantien von Herren Statten werden järlich gekürtzet 30 Gulden.

Summa exituum 80 Gulden 7½ Stüfer, thut Reinisch 29 Goltgulden 41½ Stüfer.

[p. 324]

Von dem Einkombsten abgezogen bleibt dem Herrn vor Hausshaltung unnd anndere extraordinari Kriegssuncosten 185 Goltgulden 32½ Stüfer.

Pastorat Ommeren.

Im Fürstenthumb Geldern inn der Nider-Battaw im Kirspell Ummeren ein Pastorat gelegen, pflag durch ein Ordensconventual zu Utrecht bedienet zu werden, nunmehr aber ibidem mutata religione pro sola conservatione juris durch den Herrn Balier durch einen ausswendigen Person ad literarum revocationem conferirt, welcher der Ennden die Predigen versehen thuet.

⁺ De conventu et conventualibus¹⁾.

Dass Convent ist neben und bei der Balei intra eandem emunitatem ann der Ordenskirche und Creutzgang gelegen; ein schön, hohes, vonn Steinen erbawtes Hauss, unnden und oben mit herrlichen Saalen, Refectorien unnd anndern Schlaffzimmern und darin gehöriger Notturfft reichlichen versehen. Von alters mit so viel Conventualen unnd Ordensbrüdern bestellet zu werden alss einem Balier gefallig unnd Einkommens ertragen können. Waren aber uf gegenwärttige Zeit darin siben in Anzal, mit Nahmen:

Frater{ Andreas Schimmelpfenning, Prior.

Frater{ Bernhardus Schönhoffen.

Frater{ Petrus von dem Berge.

Frater{ Alexander Bärck.

Frater{ Johannes Winndt.

Frater{ Johannes de Huen.

Frater{ Stephanus ab Harttenfeldt.

Von obgemelten Conventualen ist Petrus von dem Berg sine licentia abwesendt gewesen unnd frater Johannes de Huen studii gratia cum licentia et beneplacito huius d. Baiulivi verzogen; die anndere waren alle gegenwerttig.

+ (fol. 30)

1) Sc. van de Utrechtsche Balije zelve, welker visitatie thans voortgang heeft.

Examen conventualium.

⁺ Frater Andreas Schimmelpfenning Prior zuu Aidt ufge-

+ 1.

[p. 325]

nommen, underfragt, zeugt ad interrogata alss nach folgt. Er seie dess Ordens gewest 31 Jahr.

De sacrificiis sagt, dass sie jetzo in ihrer grossen Kirchen keinen Dienst thuen mögen auss Verbott dess Magistrats, nichts destoweniger sacrificirten sie wechssellweiss alle Sontag unnd fornehmen Festtag in dess Herrn Balivi Oratorio.

De vita et moribus d. Baiulivi et conventualium anndtwortt, dass er uber Person oder Regierung des Herrn Baliers nicht klagen könne, so wurden sie durch dennselben in conventu suo wol und reichlichen unnderhalten. Die Conventualen betreffendt, seien dero uf diese Zeit, mit seiner Person, in Anzahl siben, dero sechss in gutenn fridlichen Chatolischen Wesen sich vertragen, der sibende aber, Petrus von dem Berge, seie rebellis und von dem Convent ohn Erlaubnuss abgetreten, so bei ihnen in Conventu seither dem Monat Januario nit gegessen ausserthalben ein Monatzeit, da er an seiner Hanndt verbrandt⁺ gewesen. Ihrer seien fünff Priester, zween, nemblich Johannes de Huen und Stephanus de Hartenfeldt, allererst binnen Jahrs dass Creutz empfangen.

De bonis ecclesiae et domus sagt, ihme seie nicht kundig, dass durch denn Herrn Balier ichtwass in Gereiden oder Ungereiden verkaufft oder versetzt stehe.

De membris vacantibus sagt, dass zu dieser Zeit drey Commenden vacirten: eine zu Kirchwerff inn Seelandt, hatten die Magistrat von Staten confiscirt und verkaufft; - die anndere in der Statt Middelburg, het eine Renth an selbiger Statt järlich 17 . grott, wurdden zelt unnd dem Herrn Balivo geliffert; umb die übrige Gütter hätt er keine Wissenschafft; - die dritte gelegen im Stifft Utrecht zu Hermelen, seie noch in Esse, vorhin aber also mit Schulden betastet, dass sich ein Ordensperson daselbsten nicht erhalten mögen; wurde derowegen in Handen dess Herrn Baliers erhalten, biss sie auss iren Uffkumbsten sich selber eingelöset.

De commendatariorum bonis, vita et moribus andtwortt, er wiste keines Person zu verklagen, weren auch seines Wissens keine Ordensgüter versetzt oder in welttliche Hännde transferirt; allein were ime vorkommen, dass der

+ (fol. 30 vs.)

[p. 326]

Commendatarius zu Oldenwater seine Commenden und Güter an seinen Schwagern, eine weltliche Person, verpachtet habe, welcher hinwiederumb uff seinen unnd nicht dess Ordens Nahmen selbige verlihen thäte; ob daer einige Gefahr zu besorgen, wolle er zu unsern Bedencken gestellett haben.

De prestantia conventus interogatus respondebat, dass die Conventualen eigener Renthen jetztmehr fast an die 350 Gl. Einkommens hätte, welche durch ihren Prioren jhärlich eingenommen und den Conventualen verrechnet wurden. Damit erlassen.

⁺ Demnach gleichermassen erfraget fr. Johannes Windt, dess Ordens 33 Jahr, fr. Bernhardt Schönhofen, dess Ordens 24 Jahr, fr. Alexander Bärck, 22 Jahr, alle und ein jeder sonderlichen, mit Aid ufgenommen, gaben diesen einmüthigen Bericht.

De sacrificiis, das inen offentliche Exercitia von dem⁺ Magistrath nit werde gestattet; heimblichen theten sie Dienst in Oratorio uff alle Son- und Vesttage.

De vita et moribus d. Balivi wissen nichts dan alles guths unnd werde inen nach aller Gebihr in Conventu irr Notturfft subministrirt.

De bonis ecclesiae, de membris vacantibus, de commendatariis, de suis conventualibus, quilibet de aliis, attestiren sie und ein jeder sonderlich in effectu, wie der Herr Prior fr. Andreas Schimmelpfenningk.

De pre(s)tantia conventus. Soviel die Speiss betreffe, werdt inen durch den Herrn Balier subministrirt und gereichet. Zu irer Kleidung hetten sie jarlichs ungefehr 350 Gl., die der Herr Prior zu guder Rechnung einnehme und ausstheille.

⁺ Fr. Stephanus ab Hartenfelt, ut caeteri juratus, sagt, das er allererst negstlitten 2 Februarii das Creütz empfangen, noch nit Priester worden. De sacrificiis zeüget, wie die andern alle sonsten; uff die andere Fragen, dieweill er so newlich einkommen, ausserthalben das er under seinen Herrn mit Conventualen, so viel deren gegenwertig, ein züchtig fridlich Lebens erfführe, wüst er nichts sonders zu berichten, et sic dimissus.

+ (2, 3, 4)

+ (fol. 31)

+ (5)

[p. 327]

Anno quo supra 8 Augusti.

Nachdem wir vor und nach im Gesprech, auch in examine conventualium fratrum verstanden, dass etliche Gebrechen zwischen denselben Conventualen sich erreüget und verhielten, auch sie contra d. Jacobum Weinen Commendatarium (in) Oldenwater ichtwas zu klagen hetten, haben wir inen darzu heüth dato sonderliche Audientz gemacht und verstattet, dabey beruffen d. Heinricum Bärck Baiulivum, d. Heinrichum Reüsch Commendatarium in Engen, d. Gijsbertum ab Ass Commendatarium in Bühren, d. Heinrichen Vochss Commendatarium (in) Wemelingk, d. Johannem Ridder Commendatarium in Monfortt.

Processus contra fratrem Petrum von den Berg.

⁺ Fr. Peter von dem Berge wardt verklagt, das er auss seinem Conventu ohn Licentz und Verlaubnus abgetretten, daraussen sich ein lange Zeit biss noch verhalten, des Ordens Güthern, ohn Befelch und Commission, eigner Thadt underzogen und unzimblicherweisse bey ausslendischen secular Persohnen, nemblichen der Graffen von Leycester, einem Engelschen Obristen, sich de Commenda herralso providiren lassen, darzu seines Lebens nit religios erzeigte etc. Waruff ihnen gen heüt Datum vorbescheiden, er aber in Persohn aussplieben und zween von seinen Blutfreunden und Verwanten zu unss abgefertiget die Klag und¹⁾, wie sie sagten, anzuhöhren, welchen wir obgemelte Stücke verstündtlichen vorgehalten unnd alssbaldt, nach erholten Raths bey dem Beklagten, sie zu dessen vermeinter Defension antragen lassen. Zum ersten: seines²⁾ Ursach wehren die Creditoren, welche inen dermassen verfolgten, das er sich (in) Utrecht nit verhalten dörffte. Zum andern: die Commenda zu des Herrn Lho hab er bey Graven von Leycester impetrirt, dan er bericht gewest, alss solte selbig von alters in Collatione des Herrn Baiulivi nit, sondern weldtlicher Obrigkeit stehen. Paten umb Gnad und Verzeihung, darzu umb Hilff und Securs

+ (fol. 31 vs.)

1) Hier moeten een of meer woorden zijn uitgevallen.

2) Uitgevallen: Abwesens, of een woord van dergelijke strekking.

[p. 328]

seine Creditoren abzurichten, mit Erpieten führo sich in allen Gehorsamb (zu) erzeigen. Alss nun in weitere Verkündung befonden, das beklagter Peter von dem Berge solche seine Schulden eben in Zeiten seiner Rebellion und wan er sich aussen dem Conventu verhalten, gemacht habe und also vitium ex vitio seye, die dem Orden uffzuweissen unzimblich et res mali exempli sein werde, so haben wir doch auss allerhandt bewegenden Ursachen, mit reiffen Bedacht und Rath vorgemelter Herren unssers Ordens, uf fleissige Inte(r)cession gerürts Beklagtens Bludtverwandten, darüber decretirt, recessirt und verabscheidet dissermassen: wofernn gedachter Peter von den Berge⁺ vor seinnen Herrn Balier undt sembtlichen Conventualen in Capitulo erscheinen, sich demütigen und umb Nachlass bitten, die Ordensgüter so ungepiehrlicherweisse impetrirt ad manus d. Balivi libere resigniren und abtretten, auch ohn Schaden und Zuthuen des Ordens seyne privat gemachte Schulden abrichten, und sich führo nach Religion und Ordenspflicht verhalten wolte, soll damit aller Verlauff ufgehoben und verziehen sein. Jedoch also, dass er die Zeit von acht Jahren das Convent vermeiden, dessen nit gaudiren, auch (sonder) sonderlichen Beruf nit einkhommen zwischen deme alle, und jedes Jars zu seinem Underhalt auss Henden des Herrn Balivi die Summa von 150 Gl. brab. zu zweyen Terminen empfangen (und) haben solle, - jedoch nach seinen Verhalten die Zeit des Ausswesens uf Wolgefallen und Belieben des Herrn Baliers und Conventualen zu vermindern. Mit angehenckter ausstrücklicher Declaration, da diese erzeigte Gratia und Ordinatio ime Peter von Berge nit ahnnemlich seyen, sondern er in seinen Ungehorsamb und unzimblicher Occupation beharren würde, dass er, dan alss jetzo und jetzo alss dan, seines Ordens Dignitet Beneficium und Freyheiten gentzlichen endtsetz und privirt sein solle, wie wir ihnen uff den Unverhofften in Krafft habender Commission entsetzen, abthuen und priviren gegenwürdtglichen sole(m)niter et cum effectu etc.

Processus contra d. Jacobum Weinen, Commenthur in Aldenwater.

Ferner wordt unss vorbracht, welchergestalt der

+ (fol. 32)

[p. 329]

erwürdig Herr Heinrich Bärck, Balier, vor etlichen Jahren dem würdigen Herrn Jacob Weinen die Commenda Aldenwater und darzu noch eine andere Commenda zu Harderwickh conferirt mit dem ausstrücklichen Vorbedinge, dass er einwendig einer darzu assignirter Zeit eine von beiden Commenden an Hände obgemelts Herren Baliers wider resigniren und abstehen solte, und aber er deme alssnit nachkhommen, sondern ungefehr 8 Jahren Zeits beide Commenden titulotenus an sich behalten, unnd solchs contra Ordinis nostri stabilimenta et in preiudicium fratrum conventualium expectantium etc. Hergegen beklagten (von)⁺ Oldewater, nach Nottürfft gehördt¹⁾: tehte er der conditional Collation gestandt, allein sich beduncken lassen wollen, dieweill er die eine Commenden zu Ha(r)derwick ex manibus secularibus noch nit recuperiren können, sollt die Resignation biss zu dero Verrichtung in seinem Gefahlen stehen. Econtra gaben die Conventualen vor, dass er zu resigniren vermögt Ordens Stablimenten schüldig seye; moege eine auss beiden zu seinem Chur behalten; sonsten was er nit recuperiren könne, mögt ein ander volgender negster Conventual versuechen, die sust ires Rechtens unbillig suspendirt wirdt.

Nach lang Verschlagenen, alss gedachter von Aldewater nit eine auss zweyen Commenden resigniren wollen oder darzu in Güthe zu berichten gewest, haben wir communicato consilio omnium fratrum ibidem praesentium votis collectis endtlichen decretirt und verabscheiden, das gerürter Herr Jacob Weinen nit gezimbt wider Besage und Ordnung unsser Stabilementen, zu Nachtheil und Behindernus nechstvolgender Conventualen und wider aussgedrückte beleidigte²⁾ Condition collationis factae beide Commenden zugleich und vor sich zu behalten, derowegen schüldig seye einwendig eines halben Jahrs Frist eine deroselben abzutreten und ad manus d. Balivi zu resigniren, wie wir ihnen darzu schüldig sprechen und erkennen, sub poena privationis commendarum utriusque etc.

+ (fol. 32 vs.)

1) Het afschrift geeft hier de verdediging van den beklaagde weer in een vorm, die òf verminkt is òf stenografisch; heer Jacob was ‘alt und wolbetagt’.

2) beeidigte?

[p. 330]

Nach dissen Verrichtungen haben die vorgemelter Herr Balier unnd sembtlichen Commendatarii und Ordensbrüder daselbsten uns vermerckt unnd an Ew. fürstl. Gn. underthänig zu referiren gebetten, wassgestalt ein Ro. Pabst Pius quintus Pontifex Maximus in Bestifftung des Ertzbischoffthum zu Utrecht an dasselbig auss den Commenden Oldewater und Werder alle Jars zu lieffern die Summa van 500 Gl. br.; bey jetziger Ihrer Pabstlichen Heilligkeit zu versuechen, ob solche angemuthe Beschwernus ab- und zurückzubringen würden, sonsten beide Commenden, da es ins Werck ginge, dermassen aussgemattet und verschwacht, dass ein Ordensbruder sich daruff nit moegen erhalten.

⁺ Visitation und verrichtung zu Harlhem.

Vorgemelt 94^en Jahrs den 29 Julij sein wir uf Harlheim zugelangt. Dess Ordens Hausse und Commenda daselbsten mit ihren Attinantien ist Camera magistralis. Jetzigerzeit Commendator, der ehrwürdig und andechtiger Herr Timanus de Wou, hat sich sambt seinen Conventualen, nach eröffneter Commission unnd Befelch, der Visitation gern underworffen. Demnach der Ordens Kirch mit beygelegenem Hospitall visitirt, so ist die Kirch bey des Ordens Hausse gelegen, von Steinen schön uffgebawet. Wordt gesagt und bezeügt, dass darzu gestanden ehezeits sechs Altaria; dieselbe a^o. etc. 72 durchs Krigesvolckh nidergerissen; folgents anno etc. 73 die Statt durch Kon. Wür. von Hispanien wider eröbert, hab der Herr die Kirch repariren und vier Altaria darin bawen und richten lassen, welche nunmehr bey abermaliger erfolgter Verenderung auch gantz umbgeworffen. Magistratus von der Statt haben die Kirch in ihren Gewalt und ire Predicanten darin gestellet; des Ordens Persohnen mögen daselbsten keine Sacrificia verbringen.

+ (fol. 33)

De bonis et ornamentis ecclesiae.

Folgents den Herren Commendatoren, mittelss abgenohmmener Aydspflicht, umb dero Kirchen Ornamenten und sonsten derselben Gesteltnussen underfraget. Bezeüget,

[p. 331]

das er nach Einehmung der Statt in seiner Widerkunfft von Ornamenten der Kirchen nichts gefonden, sondern alles vom Feint weckgeraubt gewesen. Hett von newen lassen machen, die uns auch gezeiget: zum ersten Casüfel von rot Scharlachen mit verstickten gülden Blommen, sambt seiner Alben und Zugehör. Item uff ihrem Oratorio am Altar ein Antependium von roth Chambeloth. Item ein roth Carsüfel von Cambelott sambt Zugehör. Item ein Carsüfel von roden Sambet mit eingewerckten Golt verblumet, mit einem gölden verstickten Creütz. Item ein Cohrkapp von roten Sambet mit Golt eingewirckt. Reliquien,⁺ Monst(r)antzen, Kelck und dergleichen wahren keine verhanden, alle in den Krigleüften verkommen und geraubet.

+ (fol. 33 vs.)

De xenodochio eiusque situ.

Ein Hospital an des Ordens Hausse gehörig ist gelegen nechst an der Ordenskirchen, war in der Belegerung ser beschedigt und alle zugehörige Eigenthumb weckgeraubt; nunmehr durch den Herrn Commendatorn wider erbawet, reparirt und mit Notturfft bestellet. Darin befonden sechs arme Weibspersohnen, die mit sicheren Portionen auss des Ordens Hausse erhalten und gespeiset werden.

De domo praeceptoriae et eiusdem bonis mobilibus etc.

Des Ordens Hauss ist gelegen gewest in Harlhem uf S^t. Johansstrassen nit weit von S^t. Jo. Porte; aber in den Belegerungen anno 72 und 77 gantz nidergeschossen, abgebrochen und devastirt, davon mehr nichts ubrig plieben dan etliche alte Maurwerck ohn Dach. Uff selbigen Plan durch jetzigen Herrn Commendatorn uff Andringen dero Statt Obrigkeit widerumb zwey schönen steinen Gebaw, eines von 155 Werckschue in die Lengte und in seiner Breite 35 Werckschueh, das ander in der Lenge 95, in der Breide 21 S(ch)ueh holtente, von Zieglen und schönen Hawsteinen, mit etlichen uffgehenden Gebellen, erbawen lassen, mit schönen Zimmer verordenet, doch noch zur Zeit nit völlig aussgebawet. Hatt einen sehr lüstigen beyligenden Garthen, welcher in der Belegerung gar ver-

[p. 332]

wüsstet und aussgegraben, dieweill dass Kriegsvolck sich darin beschantzet, jetzmehr durch den Herrn Commenthuren mit allerhandt guten Obsbaümen artlichen verpostet¹⁾. Hauss-, Kuechen- und Bethgeräide hette der Herr in seinen Antritt nichts befonden, seidher aber, soviel die Gelegenheit erleiden wollen, die Nottürfft wider einkaufft, nemblichen zehen fetteren Bethe mit ihren Bethladen, Pullen, Küssen, Decken und Zubehoir; item 80 Servieten, 11 Tischtüecher; item an Leinwath, Kuechengeschier und dergleichen nach⁺ zimblicher Notturfft, alles bezahlt mit 800 Thaler. In disem Hauss pflegen von alters zu residiren neben einem Commendatorn vier oder fünff Priestern, bey jetziger Zeit vünff, benentlich: frater Jodocus Winck²⁾ senior Pitantzenmeister, fr. Cornelius Gaudamus Hospitalmeister, fr. Theodorus de Vrije, Pastor inn Hasserswou, frater Andreas Petri Hortolanus, fr. Franco Doobius³⁾, welcher apostahirt unnd vom Convent aussgetretten ausswendig sich verhielte, deme gleichwohl der Herr Commendator auss zwanglichen Befelch der Obrigkeit jarlichs zue seinem Underhalt liefern und geben muss 200 Thaler. Die andere alle und ein jeder von inen erzeigten sich gehorsamb, züchtig und gantz religioss; unnd dieweillen inen nit zugelassen in irer Kirchen publice Sacra zu peragieren, verrichteten sie dennoch taglichen alterius vicibus iren Dienst einwendigs Hauss privatim.

1) Lees waarschijnlijk: bepostet (= bepoot).

+ (fol. 34)

2) Lees: Vynck (zie Allan, Geschiedenis van Haarlem II pag. 331).

3) Lees, als op pag. 338: Dobbius (holl. Van Dubben).

De membris commendae in Harlemo.

Zue diessem Hausse gehören alss Membra vier Pastoraten,⁺ die erste gelegen in Hollandt zue Bieverwijckh,⁺ die ander zue Hemsskirck, die dritte Suderwau⁴⁾, die⁺ vierte Hausserwau⁵⁾. Hat jede ungefehr järlichen Einkhomens 200 Gl. brab., werden jetzo in Gewalt und Handen dero Herren Statten verhalten, welche die Renthen zu Besoldung irer Predicanten verwenden. Pflegen sonsten

+ 1.

+ 2 et 3.

4) Zoeterwoude.

+ 4.

5) Hazerswoude.

[p. 333]

vor mutirt Religion durch dess Ordens Persohnen auss der Commenda Harlem bedient zu werden.

Alss dan der Herr Comenthur sambt seinen Conventualbrudern, nit ins Ordenshausse - - welches noch ungefertiget - -, sondern nit weit von dannen extramenten¹⁾ emunitatem Ordinis in einem andern Burgerhausse sich wonhafft gehalten, seint wir geursacht zu erfragen und zue inquiriren, wie es (da)mit eine Gelegenheit hette. Daruff hat unss mit Zustimmung sembtlicher Conventualen diessen Bericht (erstattet).

Nachdem des Ordens Hauss niddergrissen und verwüstet, hetten sie eine zeithero zu irer Notturfft eins Burgers Behaussung in Standt nehmmen müssen; endtlichen aber, womit sie nit immer zu vortrucken dürffen, iro jetziges⁺ Wohnhauss dermassen durch Contract an sich geworben, das es in electione commendatoris seye selbiges Hauss entweder in Jahrpachtung oder in Eigenthumb vor einen abgedingten Pfenningk zu behalten. Doch seye solcher Contracten nit vollezogen, auch dan hinc inde respective nec precium solutum nec traditio facta, vermög uns vorbrachter versigelter Urkundt de dato 6 Septembris 1593. Nun aber der Magistrath der Statt Harlem den Commendatorn darzu vermöget und angehalten, das er dass Hauss uff S^t. Johansstrassen mit uberschwören Kösten auss dem Grunde new ufbawen müssen, auch bereits den Baw uffgesetz und in Maur und Dachwerck gebracht, also bey inen endtschlossen und rathsamb erachtet das gegenwärtigen Wohnhausses wider abzustehen, - welchs wir ime nach gestalten Sachen nit bewüst zu behindern.

1) Een zonderling woord. De voor de hand liggende conjectuur: extra mentionatam emunitatem, moet falen, omdat de emuniteit juist nog niet is vermeld.

+ (fol. 34 vs.)

De introitu pecuniarum.

⁺ Des Ordens Hauss zu Harlem hatt keine Fruchtrenthen, in Gelte aber hatts zu Vormanhüsse²⁾ ungefehr 10 Gars

+ Nota.

2) Warmenhuizen?

[p. 334]

Weidelandt an underschiedtliche Persohnen verpachtet, jahrlichs thuen 30 Gl. Item zue Heylo 17 Morgen, thuen 125 Gl. Item Ackherslott von 5½ Mat Lands 9 Gl. - - Summa latris 164 Gl. - - Item Kasterkum 1½ Morgen, 9 Gl. Item Hemsskercke 32 Morgen, 200 Gl. Item Beürweick¹⁾ 7 Morgen, 17 Gl. Item Zehent daselbsten, 40 Gl. Item Velsen ein Zehende, 200 Gl. Item zu Bresarp²⁾ ein Zehende, 32 Gl. Item bey Harlem uber Spari³⁾ in die Wardt ungefehr 10½ Mat Lands, 89 Gl. Item Harleymerleye⁴⁾ 20 Morgen, 115 Gl. Item baussen Zeelportt⁵⁾ 1½ Morgen, 14 Gl. Item Overveno 7½ Morgen, 60 Gl. Item Salckweick⁶⁾ 30 Morgen, 138 Gl. Item baussen die Holltporte 9½ Morgen, 100 Gl. Item Neuerkercke⁷⁾ 6 Mat Lands, 11 Gl. Item zue Ostgeist 2 Morgen, 22 Gl. Item Rijnssbrack⁸⁾ 4 Hont Landes, 5 Gl. Item Leyerdorff 16 Morgen, 100 Gl. Item zue Coukercke an Erbpacht 15 Gl. Item zue Hasserwau 5 Morgen, 20 Gl. Item Zuterwau ungefehr 112 Morgen,⁺ 507 Gl. Item zu Vorschoten 7 Morgen, 31 Gl. Item zu Reissweick gelegen 44 Morgen, thuen jarlichs 206 Gl. Item zu Vateringe 27 Morgen, 112 Gl.⁹⁾ - - Summa lateris 2307 Gl. - - Item zu Monster 39 Morgen, noch daselbsten 6 Morgen, 273 Gl. Item Honsslerdicke 20 Morgen, 65 Gl. Item Lijer 13 Morgen, 82 Gl. Item Maesslandt 34 Morgen, 147 Gl.⁹⁾ - - Summa huius 727 Gl. - -

Summa summarum introituum domus Harlemensis 3198 Gl., thuet in Reinischer Müntzen, den Goltgulden pro 54 Stüfer wie zu Utrecht gerechnet, 1184 Goltgulden 34 Stüfer.

1) Beverwijk.

2) Breesaap.

3) Het Spaarne.

4) Haarlemmerliede.

5) De Zijlpoort.

6) Bedoeld is: Schalkwijk onder Haarlemmerliede.

7) Nieuwerkerk onder Haarlemmerliede.

8) Bedoeld is: Rijnsburg.

+ (fol. 35)

9) Blijkens de summa lateris zijn hier één of meer posten weggevallen.

9) Blijkens de summa lateris zijn hier één of meer posten weggevallen.

[p. 335]

Von Aussgülden und Beschwernussen.

Diss Hauss wirdt jarlichs dem Herrn Maister vor Respons ad Cameram schüldig 100 Goltgulden; item den Triesoir zu Malta 25 Goltgulden; dieselbe weren vor altshin zalt mit 212 Gl. 10 Stüfer. Item vor die Conventualen jede Persohn, dero jetz drey residiren, jarlichs 100 Gl. brab., thuet 300 Gl. Item vor noch einen Conventual, so sich cum consensu zu Utrecht ex causis verhelt, 200 Gl. - - Summa huius 712 Gl. 10 Stüfer. - - Item dem Apostaten jahrlichs auss Zwang der Obrigkeit 300 Gl. Item vor zwey Mägte jarliche Besoldung 70 Gl. Item zu Erhaltung dess Hospitals und sonsten taglichen den Armen vor die Porte jarlichs ungefehr 600 Gl. Item muss mahn alle Jahrs der⁺ Stattmagistrath zu Underhaltung der Schulden geben 200 Gl. Item bey diessen langewerten Kriegsweesen, item zu Einkauffung nottürfftigen Haussgeräide und sonst zu Uffbaw und Reparation seint uff des Ordens Güeter uffgenohmen an Haubtgelden 4000 Gl., davon jahrlichs an Pension 300 Gl. - - Summa huius 1470 Gl. - -

Summa summarum aller Aussgulden vorschrieben kumpt uff 2182½ Gl., thuet in Reinischer Müntzen 808 Goltgulden 18 Stüfer.

Wan diese von den Einkunfften dess Hauss abgezogen, verpleibt dem Herrn Commendatori pro sui suaeque familiae sustentatione...... 376 Goltgulden 16 Stüfer.

+ Seint newe uffgesezte.)

⁺ De alienatis et gravaminibus.

Zu Uffbawung des Hausses, Kirchen und Hospitals hatt der Commendator unnd Conventualen erblichen verkaufft 10 hollandische Morgen vor 6481 Gl. 5 Stüfer; dieweill aber bereiths solche Pfenningk daran gelegt und die Behaussung beyweiten noch nit aussgebawet, will er nach vollendigten Bawe darab gute bestendige Rechnung aller Kosten uflegen. Item es hetten die Stadten von Holland auss des Ordens Gütern de facto genohmmen 4 Morgen Weidtlandts, dieselbe in Hände von Cornelis Petersum Boemondt versezt vor 360 Gl. Item noch in gemelts Cornelius Hände versetzet 15 Gl. brab. und vier

+ (fol. 35 vs.)

[p. 336]

Goltgulden Erbrenthen vor 229 Gl. Und obwohl S^t. Johannishausse und einem Comenthur die Loss selbiger Stuck vorbehalten, hett doch gerürter Pfender gegen Anpietung des Haubtgelz noch zur Zeit nit abstehen wollen. Summa alienatorum 7070 Gl. 5 St.

Ausserthalben diesse Stück seyen von des Ordens Güthern bey Zeit sein des Commendatoris Regierung nichts weiter veralienirt oder abkhommen ipso attestante firmiter. Weites underfragt ob auch der Commendator sich mit dem Herrn Stadten oder Magistratu von der Statt in einige sonderbahre Verträge, Contracten und Vergleichnussen gegeben, antwurtt: nachdem die Landen von Königs Seithen an die Regierung der Stadten durch Kriegesweesen ubergegangen, seyen alle geistliche Gütter, zusambt den Güthern S^t. Johans Ordens in Harlem, durch die Stadten von Hollandt angeschlagen, confiscirt und zu Händen gefasset anno 1572. Folgends wie anno 1576 zu Gent eine Pacification und Landtregierung uffgericht, also hett der Commenthur in Krafft dero anno 1577 bey den General Stadten von wegen S^t. Johans Ordens Güthern zue Harleim underthänig supplicirt und damit so viel⁺ erhalten, das ime S^t. Johans Ordens Güther, wass dero bereiths nit verkaufft oder alienirt, aus andern gemeinen geistlichen Standts Güthern eximirt und ime zu geniessen restituirt, auch desswegen so an die Magistrath der Statt Harlem alss andere Rentmeister der Landtschafft mandata restitutionis et evacuationis mitgetheilt worden. In welcher Massen er sie allnoch in seinem Gebrauch und Besitz gehalten biss ungefehr anno 1581, dass die Statt Harlem von den General Stadten von Hollandt den Eigenthumb aller geistlichen Güter in Harlem gelegen an sich geworben, cum pacto de evincendo etc. So hetten die von Harlem S^t. Johans Ordens Güter mit in solchem Kauff unnd also nach sich ziehen wollen, auch desswegen de evictione die Herren General Statten versprochen, seyen doch die General Statten bey der Exemption bestanden, biss noch und diesser Güeter halben evictionem nit praestiren wollen. Immittellss und dessen unangesehen, hett die Statt Harlem dem Commenthurn mit underschiedtlichen Manieren und Vorschlegen angesuecht umb

+ (fol. 36)

[p. 337]

die Güeter an ire Hände zu bekhommen; under andern vorschlegen, dass der Commenthur und dessen jetzige Conventualen die Zeit ires Lebens die Güter sollen moegen geprauchen, keine Conventualen weiter an sich nehmen, undt entlichen der Eigenthumb an der Statt zu verpleiben; auch bereiths zu dem Ende Register und Rollen abgefordert etc. So hette aber der Commenthur in solche An- und Vorschlege nit khonnen noch wollen verstehen, sondern dieselbe mit redelichen Argumenten widerlegt, und in denselben Terminis stehe es gegenwürtiglichen. Demnach wir nit underlassen, die Herren Schultheiss und Burgermeistern der Statt angesprochen, inen E. fürstl. Gn. freündtlichen Gruess und beygethanen Willen und ferner etlichermassen, soviel wir an dem Orth dienlichen erachtet, die Befelch unsser Commission vermeltet, inen auch Danck gesagt, dass sie unsser Mittordensbruder alda in allem ausgestandenen leidigen Kriegsweesen so⁺ nachparlichen geduldet, gefordert und mit iren trewlichen Vorstande geholffen. Zäigten dabey an unssers Ordens gemeinen Beruff und Intentionem, die allein widder den algemeinen Erbfeint gerichtet und sonsten von allen inerlichen Civilkriegen neütral und unparteisch were etc. Patten sie Eüro, unssern Orden und dessen bey inen gelegenen Haüssern, Güetern und Persohnen beygethaen sein und pleiben wollen etc. Hergegen sie uns gedanckt und alles Gutten versprochen.

+ fol. 36 vs.)

Examen et depositiones conventualium.

Uff das wir alles Berichts, der unss von den Comenthurn beschehen, desto gewisser würden, haben wir die sämbtliche Conventualen, so viel deren ine Conventu gegenwürtig, nemblichen fratrem Jodocum Vijnck seniorem, welcher des Ordens geweesen 34 Jahren, fr. Cornelium Gaudanum, so des Ordens gewesen 33 Jar, fr. Andraeum Petri, des Ordens 24 Jahre, gleichfals fr. Theodoricum de Vrije pastorem in Hasserwau, so sich zu Utrecht verhalten in unsser Uffreissen daselbsten, alle und einen jeden sonderlichen vorgefordert, den gewönlichen Ordensayd von jedem abgenohmmen und also einem jeglichen

[p. 338]

ad partem besonder uber alle Posten, die unss der Commenthur berichtet, underscheidtlichen underfraget. Sagten dieselbe durchauss also wahr sein, hoc de persona et moribus sui commendatoris singuli addentes, das er sich religios und mit inen sonderlichen friedsamblichen verhielte, auch inen alle Notturfft subministrirte, dass sie durchauss content und wollzufrieden weren. So stünden alle Gütter und Renthen unverschiedentlichen in Gewalt und Administration des Herrn Commendatoris, welcher sie alss Conventualen darab erhielte und alles seiner Verwaltung gute richtige Rechnung zu geben wüste. Auch die Conventualen under sich sagt ein jeder von dem andern alles Guths, allein fr. Franco Dobbius seye von inen ungeursachet aussgetretten, welcher nun apostasirt und doch auss des Ordens Güthern erhalten werden müste. De bonis ecclesiae addebat fr. Jodocus Vijnck⁺ senior, das er in Zeit der Belegerung binnen der Statt gewesen, damahls grosse Hungersnot eingefallen, also das die bed(r)angte Menschen viele abscheüliche Sachen gegessen; gleichwohl ins Ordenshauss etliche Kriegsknecht eingelegt, die er underhalten müssen. Hab er auss Zwang und Befelch der Obrigkeit in Mangel des Underhalts drey oder 4 Kelch verkaufft; uber selbige wehre ein citorium¹⁾ vorhanden gewest, welchs die Kriegsleüth sambt allen Messgewanth wegkgenohmmen. Die Bawkosten und wass daruff genohmmen konten sie noch zur Zeit nit bescheidentlichen wissen, angesehen der Baw nit volnzogen und der Commendator seine Rechnung davon noch nit einbracht; wan aber der Baw aussgeübt, er richtige Rechnung darvon einbringen würdt. Sonsten aber habe der Commendator ohn ihro Belieben und Willen nichts verkaufft, versetz noch beschwärdt. Religiositatem et obedientiam debitam pollicentes.

Deo aeterno gloria.

In Urkundt, das vorinserirte Geschichten vor unss also ergangen, wir es allenthalben solcher und keiner andern

+ (fol. 37)

1) Ciborium?

[p. 339]

Gestalt erfonden und unsse wahre Verrichtung seint, haben wir nach Befelch Ew. fürstl. Gen. gegenwertige Acta mit eignen Händen underschrieben und mit unssen jedes Insijgel uffin Spacio besigellt, Ew. fürstl. Gen. unss underthänig befehlende.

Locus sigilli.	Locus sigilli.
Augustin Freyherr zu Mörssperg,	Arnoldt von Lulstorff,
Ritter und Commenthur etc.	Ritter und Commenthur.

Dieweill dan ich Adolph Fix von Eller, von Römischen Kayserlichen Maiestät gemeiner Notarius, von den ehrwürdigen wollgebornen gestrengen unnd edlen Herrn, Herrn Augustin Freyherrn zu Mörsperg und Beffortt, Commenthurn zue Basell, Darlessheim unnd Hemmendorff etc., und Herrn Arnolden von Lulstorff, Commenthur zu Strunden. Burgk, Dussburg unnd Velden etc., zu den vorinserirten Visitation, Examination, Geschichten uund Handlungen beruffen, denselben persöhnlichen beygewohnt, sellbs gesehen, gehörtt und in Notam genohmmen, so hab ich sie diessermassen mit eigner Handt underschrieben¹⁾, auch zu mehrern Zeügnus underschrieben, alles trewlichen unnd ungefehrlichen.

Adolph Fix von Eller scripsit.

Bladwijzer: zie volg. pag.

1) Zeer waarschijnlijk: geschrieben.

[p. 340]

Bladwijzer der beschreven visitatiën.

	1495.	1540.	1594.
Kommanderij.	Pag.	Pag.	Pag.
Arnhem	216.	-	294.
Buren	178.	-	316.
Haarlem	208.	-	330.
Harderwijk	180.	233.	314.
Harmelen	192.	236.	314.
Ingen	174.	-	314.
Kerkwerve	197.	242.	313.
Middelburg	199.	239.	314.
Montfoort^1)	-	-	322.
Nijmegen	227.	-	275.
Oosterwierum	-	255.	-
Oudewater	188.	-	318.
Sneek	201.	244.	313.
Utrecht	155.	-	302, 324.
Waarder	190.	-	319.
Warffum.	-	248.	-
Wemeldingen	194.	-	320.
Wijtwert	-	251.	-

1) Eerst in 1544 gesticht (zie pag. 322).