Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 48
(1927)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |||||||||||||
Amsterdam en de vrede van Rijswijk,
| |||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||
genooten met Fransche agenten, en in de derde plaats allerlei clandestiene besprekingen, vooral door Frankrijk in het werk gesteld, maar ook door ontevreden elementen onder de bondgenooten, welke voornamelijk ten doel hadden, tot afzonderlijke vredesverdragen te geraken, waarbij Frankrijk natuurlijk het best zijn rekening zou vinden. Die ontevreden elementen waren ook in niet geringen getale in onze kleine Republiek aanwezig en het heeft Willem III heel wat moeite gekost, deze in het rechte spoor te houden. Men denke slechts aan de oppositie der groote Hollandsche steden en het proces van Simon van Halewijn, het aanvankelijk geheime optreden van Mollo, de houding van Hendrik Casimir II en als gevolg die van Friesland en Groningen. Het is de verdienste van Heinsius geweest, Amsterdam, en daardoor Mollo als officieel onderhandelaar, aan zich te binden. De oppositie was daardoor niet weinig verzwakt. In den zomer van 1694 was Mollo, resident van den koning van Polen te Amsterdam, weer naar Parijs vertrokken. Te Amsterdam scheen men het zeer wel in te zien, dat hij slechts een ondergeschikte rol vervulde, tenminste burgemeester Boreel had hem aangeraden, niet te vertrekken zonder een ‘pouvoir ende instructie’Ga naar voetnoot1). Op aanraden van Hudde, die in dezen tijd zeer meegaand was ten opzichte van den stadhouder, was hij toch maar zonder bepaalde lastgeving gegaan. Weldra berichtte Mollo evenwel aan Heinsius, dat, nu hij met leege handen was gekomen, men in Parijs de schouders ophaaldeGa naar voetnoot2). Hij verzocht dan ook tenminste om een paspoort. Mollo's positie was dus verre van aangenaam. Hier kwam nog bij, dat hij in alles in overeenstemming moest handelen met Dijkveld, die geregeld als officieel woordvoerder tegenover den vijand optrad. Deze behield dus de leiding in zijn handen en Mollo diende slechts als een vooruitgeschoven post. Dit stak vooral Boreel en deze beklaagde zich daarover bij Portland. ‘Dat het veelen onsmaeckelijck toeschijnt, dat een saecke van die importantie voor de | |||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||
provincie van Hollandt als is de navigatie ende commercie te favoriseren ...... ter directie alleen wert gegeven en gelaeten aen een heer uit een Provintie, die in 't een noch 't ander geen 't minste belang heeft, dienvolgende daarom geen harnas sal aentrecken’Ga naar voetnoot1). Op Dinsdagavond den 6den Juli 1694 werd Mollo toegelaten bij minister De Croissy. Hij schreef over dit bezoek den 9den d.a.v. aan HeinsiusGa naar voetnoot2). Blijkbaar had hij eenige instructies ontvangen, want Mollo stelde aan De Croissy voor uit naam van den raadpensionaris: het houden van een conferentie te Leuven van gevolmachtigden van Frankrijk en Nederland. De Fransche minister gaf hierop ten antwoord, dat de koning geen gezanten wenschte te zenden naar Leuven of een andere plaats in de Zuidelijke Nederlanden. Wel kon er te Parijs onderhandeld worden, of in een Fransche grensplaats, en ook kon Mollo zelf thans ‘openingen’ doen, zooveel hij wilde, als hij daartoe volmacht had. Mollo moest hierop antwoorden, dat een onderhandeling te Parijs niet geheim kon blijven en daardoor te veel opzien zou baren. Den volgenden dag, nadat De Croissy de vergadering van den Staatsraad had bijgewoond, deelde hij aan Mollo mede, dat de koning een samenspreking wel goed kon keuren, indien een plaats in de Republiek zou worden aangewezen, welke ook. Den 12den schrijft Mollo aan Heinsius, dat hij wat spoed dient te maken met het zenden van gevolmachtigden, omdat men te Parijs zeer tot vrede geneigd is, maar, voegt hij er bij, de Franschen zullen geen genoegen nemen met Dijkveld alleen; er zal nog iemand bij moeten zijn uit de Staten van Holland. Het idee van Boreel dus. Had deze dit Mollo in de pen gegeven? Van der Heim schrijft hierover in zijn inleidingGa naar voetnoot3): ‘Waarschijnlijk wist men te Parijs door Mollo, dat Amsterdam de zaak niet betrouwde, tenzij ook van wege hare stad iemand bij die eerste samensprekingen tegenwoordig ware’. Wij zullen zoo aanstonds zien, dat de regeering van Amsterdam in | |||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||
haar geheel niet zoo zeer stond op een specialen vertegenwoordiger. Het was blijkbaar een stokpaardje van Boreel. Willem III stond dit alles maar heel weinig aan. Een onderhoud in een plaats in de Republiek zou de zaak ruchtbaar maken. Stond hij het toch toe, dan zou dit een bewijs zijn, dat men ten koste van alles vrede zocht; weigerde hij het, dan zou Amsterdam ‘andere mesures onder de handt’ nemenGa naar voetnoot1). Vóór zijn vertrek was Mollo bij Heinsius in Den Haag geweest. Deze had hem toen willen overtuigen, dat Dijkveld de meest aangewezen onderhandelaar was, waarop Mollo zich had laten ontvallen: ‘Ick gelove, dat sij den Hr. Boreel also lief souden hebben’Ga naar voetnoot2). Heinsius wist hem dit echter uit het hoofd te praten, waarop hij vertrok. Ondertusschen bemerkte de raadpensionaris evenwel, dat de Heeren van Amsterdam zeer verstoord waren. Hij stelde daarom aan den stadhouder voor, eens iemand met burgemeesteren te laten praten, om te weten te komen, waar de schoen wrong. Hiervoor werd Dijkveld aangewezen, die den 26sten Juli te Amsterdam aankwam, en aanstonds Hudde opzocht. Van hetgeen hij daar verricht heeft, hebben we eenige kennis uit zijn brief aan HeinsiusGa naar voetnoot3). Omstandiger echter deelt Hudde het mede in zijn hierachter opgenomen rapport. Over vierderlei zaken kwam Dijkveld spreken:
| |||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||
Hudde bracht dit alles in burgemeesterskamer. Daar werd met eenparigheid besloten:
Dijkveld kon tevreden zijn. Hij had over de geheele linie gezegevierd. Hij was dan ook zeer voldaan, toen Hudde hem 's middags om drie uur de resolutie mededeelde. Hij wist burgemeesteren nog verder te krijgen. Hij wist ook te bereiken, dat zij aan Mollo schreven, het goed te vinden, dat ‘maar een Heer van deese zijde wierde gebruikt’. Burgemeesteren weken hiermede af van hun gebruik, niet de minste ‘ordres’ aan Mollo te geven, zegt Hudde wat zoetig op 28 Juli in een briefje aan Dijkveld. Op het eind van zijn rapport vermeldt Hudde de belofte, waarmede Dijkveld de Heeren zoo willig had gemaakt. Holland, ja zelfs Amsterdam, zoù mogen meespreken in de onderhandelingen en het handelsbelang laten gelden, maar alleen, wanneer men tot de zaak ‘ten principalen’ kwam. Thans behoefde de groote koopstad nog niet ongerust te zijn, daar men ‘alleenlijk op de preliminaria in secretesse handelen zoude’. En verder liet Dijkveld blijken, dat Willem III niet meer zoo afwijzend stond tegenover een ‘handelplaats’ in de Republiek, waarop Hudde de aandacht vestigde op Maastricht of Breda, welke plaatsen toen door Dijkveld genoteerd werden. Inderdaad is later de conferentie te Maastricht gehouden, zoodat de hoogere autoriteiten waarschijnlijk rekening hebben gehouden met Hudde's voorslag. Hiermede eindigt het rapport, dat, in vereeniging met | |||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||
den brief van Dijkveld aan Heinsius van den 28sten Juli 1694Ga naar voetnoot1), waarin hij van zijn wedervaren te Amsterdam vertelt, zeker wel een goede voorstelling geeft van het aldaar verhandelde. Opmerking verdient het, dat Hudde niets scheen te weten van het bezoek van Dijkveld aan Boreel. De correspondentie tusschen Dijkveld en Hudde, een gevolg van hun onderhoud, hoewel weinig nieuws bevattende, laten wij volledigheidshalve eveneens afdrukken. Het voornaamste, dat wij er uit te weten komen, is, dat de koning-stadhouder volkomen tevreden was met den gang van zaken. Amsterdam, altijd een lastig kind, was weer gesust. Ook de hierop volgende correspondentie tusschen den raadpensionaris en Hudde, waaraan helaas de drie bijlagen ontbreken, en die ook door Van der Heim waarschijnlijk niet teruggevonden zijn, laten wij om dezelfde reden volgen. Wij leeren er althans uit, dat Amsterdam op de hoogte werd gehouden, van hetgeen er geschiedde. Dit blijkt ook uit het bezoek van Dijkveld aan Amsterdam op 14 October 1694, waar hij een samenspreking had met Hudde en Hinlopen, waarvan de eerste wederom een rapport opmaakte. Het advies der Amsterdamsche regenten werd gevraagd voor de houding, door Dijkveld aan te nemen, op de te houden conferentie met een Fransch gevolmachtigde, welke nu toch stond door te gaan. Waar deze conferentie door Willem III en Heinsius niet zeer au sérieux werd genomen, rijst de vraag, of zij - en dus ook het bezoek van Dijkveld aan Amsterdam - niet enkel en alleen werd opgevoerd, om deze stad in de meening te brengen, dat zij stem in het kapittel had. Dijkveld verscheen den 14den October te Amsterdam. Het was aan den vooravond van zijn vertrek naar Luik, waar men de bijeenkomst dacht te houden. Het eerst kwam hij weer bij Hudde, die zijn voorstellen in burgemeesterskamer bracht, waar ze werden goedgekeurd. 's Middags om drie uur deelden Hudde en Hinlopen ten | |||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||
huize van den laatste de beslissing van burgemeesteren mede. Zes punten had de Staatsche diplomaat ditmaal burgemeesteren voorgehouden, welke hij 's middags nog eens herhaalde.
Burgemeesteren konden zich in alles conformeeren met hetgeen Dijkveld voornemens was te verrichten. De samenstelling der barrière lieten zij geheel aan de deskundige autoriteiten over. Geen wonder, dat onze diplomaat over het resultaat van zijn zending naar Amsterdam weer tevreden was. Hij schreef twee dagen later aan | |||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||
Heinsius, dat hij de Heeren in ‘seer goede sentimenten’ had verlatenGa naar voetnoot1). Het was alles botertje tot den bôom tusschen Oranje en Amsterdam. De belofte, om over het vatgeld en de vermindering van inkomende rechten te spreken, zal hieraan niet vreemd zijn geweest. Volgens zijn brief had hij het ook noodig gevonden, Boreel weer te gaan spreken. Het scheen van belang te zijn, dezen, die ‘gans niet goet prins’Ga naar voetnoot2) maar ‘wat heel Frans was’Ga naar voetnoot3), te vriend te houden. Ook hem had de gemakkelijke diplomaat evenwel weer weten te winnen. Als een aanvulling op het rapport van Hudde geldt de mededeeling in den brief van Dijkveld, dat burgemeesteren mede van opinie waren, dat ‘Mollo niet en behoort te comen ter plaetse van de entrevue, maar nogh bij provisie aen het Hoff, daer hij is, verblijven’Ga naar voetnoot4). Dit was trouwens in overeenstemming met hun vroegere toezegging, dat zij ‘één Heer’ voldoende achtten. Men kan alweder den indruk niet uitwisschen, dat Amsterdam door beloften en door de vriendelijke ‘confidentie’ van Willem III gepaaid werdGa naar voetnoot5). Na afloop van de conferentie te Maastricht wilde Dijkveld ook te Amsterdam verslag doen van zijn wedervaren. Het schrijven van dezen aan Hudde, gedateerd 2 December 1694, en het antwoord van den burgemeester van 6 December toonen ons, dat door een ongelukkig misverstand de brief van Dijkveld Hudde te laat bereikte, waardoor het bezoek waarschijnlijk niet is doorgegaan. Het Archief van Heinsins geeft hieromtrent geen nadere opheldering. Het volgende jaar, 1695, was Hudde geen regeerend burgemeester; we vonden in zijn verzameling daardoor geen enkel stuk uit dat jaar, dat betrekking heeft op de vredesonderhandelingen. De beide volgende jaren evenwel | |||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||
behoorde hij weer tot de ‘big four’, die Amsterdam regeerden, en terstond hebben we dan ook weer gegevens over de dingen, die toen ieder staatsman in Europa in spanning hielden. Het volgende stuk is gedateerd 22 Juli 1696 en is het concept van een uitvoerig schrijven aan Boreel van de hand van Hudde, waarin burgemeesteren er op aandringen, dat hij al zijn invloed in het werk zal stellen, om den vrede zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen. Wij zullen dit stuk niet opnemen en dus ook niet bespreken, omdat het reeds te vinden is in het Archief van HeinsiusGa naar voetnoot1). Dat we er hier toch melding van maken, vindt zijn oorzaak hierin, dat de uitgever van het Archief boven den brief schreef: ‘H.H. Burgemeesteren van Amsterdam aan Heinsius’. Dat hij hierin mistastte, blijkt niet alleen uit den aanhef van het concept, luidende: ‘Schets van een missive aan den H.r Burgerm.r Boreel, op de naam van alle de Heeren regerende burgermeesteren ontworpen den 22 Juny 1696. Is gearresteert met eenpaarigh., zo als ze hier is geextendeert ende bij ons alle ondertekent,’ maar vooral uit een passage, voorkomende in een rapport van Hudde van 9 September 1697, dat hier volgt. Hierin zegt de burgemeester: ‘Ik heb hem - d.i. Dijkveld - ook zo nu en dan klaar uitgesprooken, dat wij de vreede mosten hebben, dat wij dezelve al hoog nodig oordeelden in den voorleden jaare 1696, als bleek bij een missive aan den H.r Boreel geschreeven, ten einde hij den inhoud van denzelve zoude communiceren aan zijn Maj.t van Gr. Britt., waarvan aan zijn WelEd. kort daaraan copye was gegeven.....’Ga naar voetnoot2) Waarschijnlijk heeft dus Dijkveld deze kopie doorgezonden aan Heinsius. We zullen op deze quaestie niet verder ingaan; ze is trouwens van minder belang dan de inhoud van den brief zelf. Het volgende stuk, gedateerd 9 September 1697, verplaatst ons dus in den tijd, dat de vrede van Rijswijk stond te worden gesloten. Dat wisten de tijdgenooten evenwel nog niet, want juist was het moeizaam geconstrueerde vredeswerk weer op losse schroeven komen te staan. | |||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||
In den zomer van 1697 had Lodewijk XIV zijn vredesvoorwaarden nauwkeurig geformuleerd, volgens welke Straatsburg niet aan het Rijk zou gerestitueerd worden. In de plaats van deze veelomstreden vesting, die vooral Willem III, nog meer dan de keizer, voor het Rijk wilde behouden, stelde Frankrijk als equivalent de onbeduidende plaatsen Freiburg, Breisach, Philipsburg en Kehl beschikbaar. Deze en de andere voorwaarden moesten vóór 1 September worden aangenomen. Hoewel met bloedend hart wilde Willem III op dezen voet toch vrede sluiten, vooral omdat hij vreesde, dat anders Frankrijk - en in het bijzonder, toen Barcelona veroverd was - zwaardere eischen zou stellen. En inderdaad, toen de keizer op 30 Augustus een verklaring liet afleggen, op welken voet hij vrede verlangde, beschouwde Frankrijk den termijn verloopen en liet het op 1 September den mediateur een nieuw ultimatum bekend maken, dat slechts zou gelden tot 20 September en belangrijk afweek van het vorige. Het was duidelijk, dat Lodewijk XIV in ieder geval Straatsburg wilde hebben. Alleen onder dit beding zou hij Barcelona weer aan Spanje afstaan. Het was Portland, die in deze omstandigheden Willem III wist te bemoedigen. Misschien in overleg met Heinsius en Dijkveld schreef hij aan den koning, dat men den eisch van de overgifte van Straatsburg moest handhaven, een langeren termijn dan tot 20 September voor den keizer vorderen en dreigen met voortzetting van den oorlogGa naar voetnoot1). Het laatste was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan, vooral met het oog op Amsterdam, dat Lodewijk XIV een voordeelig handelsverdrag voorspiegelde. Het is dan ook begrijpelijk, dat Willem III eerst nog eens de Amsterdamsche regenten wilde laten raadplegen, voor hij een verklaring, als Portland wenschte, aflegde. Zoo werd Dijkveld wederom naar Amsterdam afgevaardigd. Het Archief van Heinsius bericht over dit bezoek niets; van des te meer belang is dus het rapport, dat Hudde weer samenstelde naar aanleiding van het onderhoud, dat hij met den diplomaat had. | |||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||
Allereerst treft het, dat Dijkveld alle hoop op het behoud van Straatsburg opgegeven scheen te hebben. Dit lijkt wel in schril contrast met het doel zijner zending. Nog meer springt dit in het oog, als hij zegt, dat men een dreigende houding moest aannemen, niet om daarmede Straatsburg terug te kunnen winnen, maar om het equivalent verbeterd en enkele plooien gladgestreken te krijgen. Dit was dus de laatste concessie, die Willem III nog van Frankrijk verwachtte; ook hij bleek de hoop op Straatsburg volledig te hebben opgegeven. Nog meer nieuws hooren we uit Dijkveld's mond. Spanje had alleen den vrede willen teekenen vóór den eersten September, maar dit was door de Franschen geweigerd. We begrijpen het volkomen. Zij wilden, nu zij in Barcelona nieuwen buit hadden behaald, dat de termijn verliep, om daarna hun eischen te verzwaren. Verder hooren we, dat de Republiek in ieder geval den vrede zou teekenen, hetzij op verbeterde voorwaarden of niet, indien de termijn voor den keizer en het Rijk verlengd werd. Dit is werkelijk ook zoo gebeurd. Het resultaat van Dijkveld's bezoek was eerder negatief dan positief. Burgemeesteren toch besloten den volgenden dag, aan den pensionaris Buys te gelasten, Heinsius mede te deelen, dat Amsterdam zich ‘hertig’ wilde houden, indien hij zekerheid kon verschaffen, dat de hernieuwde oorlogszuchtige houding Frankrijk niet zou verleiden tot nieuwe veroveringen, waardoor het zijn ‘presentatien’ weer kon ‘diminueren’, waardoor de vrede misschien weer in gevaar kon worden gebracht. We kunnen niet anders zeggen, dan dat burgemeesteren in de gegeven omstandigheden een verstandig woord spraken. Men had immers kort geleden nog maar leergeld betaald. Toch wilden zij van twee wallen eten. Zij wilden Willem III steunen in zijn nieuwe politiek, maar den Franschen koning niet verbitteren. Daarom gaven zij Mollo opdracht, uit zijn eigen naam een beter equivalent voor Straatsburg te bedingen. Lukte dit, dan konden zij de eer wegdragen, Willem III ten slotte nog een grooten dienst te hebben bewezen; lukte dit niet, dan zou Lodewijk XIV niet verstoord zijn op Amsterdam, dat zich immers officieel afzijdig had gehouden. | |||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||
We leeren hieruit, dat de vrees voor Frankrijk op het eind van den oorlog nog vrij groot was, maar ook voor Willem III. Dit laatste besluit van burgemeesteren typeert de positie van de groote koopstad den geheelen oorlog door. Zij zat bekneld tusschen Willem III en Lodewijk XIV. Den een steunde zij uit politieke en ook religieuse overwegingen, den ander wilde zij ontzien wegens haar handelsbelang. J.Z.K. | |||||||||||||
I.
| |||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||
hadde konnen werden overeengekoomen, dies die conferentie daarop afgebroken zijnde, naderhand niet weder was hervat geworden; zo vervolgde de H.r van Dijkveld mij te zeggen nademaal dan nu de H.r resident M.lo te Parijs was, om te spreeken met de ministers van Staat over een plaats van bijeenkomste, om die zaak preliminairlijk weder te hervatten; ende dat hij M. bij een brief van den 9en deezer hadde geschreven, dat de koning van Vr. keur gaf, zodanig een handelplaats te kiezen, om in secretesse die groote zaak te prepareren, als men aan deeze zijde zoude goet vinden, 't zij onder zijn gebied ofte onder dat van de Staaten der Geunieerde Provintien, doch met seclusie van de Spaansche Nederlanden; ende dat hij H.r van Dijkveld uit den naame van Zijne Maj.t van Gr.-Br. den 17en deezer hem M. hadde geantwoord, ingevalle de Franschen wilden koomen in de Spaansche Nederlanden, dat hij dan de paspoorten, daartoe gerequireert werdende, zoude bestellen, ende aan hem overzenden. Dat zijn WelEd.t derhalven nu hier was gekoomen, om onder anderen ook mij, uit den naame van den koning bekent te maaken en voor te draagen, vooreerst, dat Zijne Maj.t wilde met de heeren burgermeesteren van Amsterdam leven in alle confidentie, haar communiceren alles wat tot het werk der vreede hem zoude voorkoomen, mits dat de H.rn B.B. met zijne Maj.t dan ook reciproquelijk leeven wilden. Ten 2den, dewijl de H.r M. hadde geschreeven aan den H.re Raadp.s van Holland, dat de Franschen ook hadden gerequireert een Gedep.de uit de provintie van Holland, dat hij H.r van Dijkveld dan daarop ook versocht te mogen weeten het sentiment van de H.ren Burgerm.ren van Amsterd.m. Ten 3den, wat haar Ed. Gr. Achtb. zouden oordeelen omtrent de conferentieplaats, of die ook niet behoorde genomen te werden veel eer in de Spaansche Nederlanden als elders, omdat men in 't eerste geval nader was bij diegeene, daar men de ordres van zoude moeten haalen ingevalle van discrepantie als anderzints, ende dat hierdoor minder retardement aan 't werk zoude bijgebragt ende de zaak ten principalen konnen verkort worden. | |||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||
Ende dan ten 4den en ten laatsten, in cas men bij malkanderen quam ende over 't getal ende te verkiezene plaatsen, welke als een equivalent voor Luxemburg zouden zijn, most spreeken, op hoeveel ende wat plaatsen de H.rn Burgerm.rs meenen zouden, dat men most insteren. Ik nam dan aan, Haar Ed. Achtb. die pointen voor te draagen, 't geen ik dan noch dien voormiddag deede, zijnde dezelve op 't stadhuis extraordinaris bijeen gekoomen. Ende is met eenpaarigheid ende niemand absent zijnde verstaan, dat ik aan welgemelde H.re van Dijkveld tot antwoord op dezelve 4 pointen zoude zeggen, namentlijk: Op 't 1ste, dat de Heeren B.B. zijne Maj.t deeden bedanken voor d'aanbieding van de gezeide confidentie ende dat zij daarinne trouw en oprechtelijk zouden continueren; op 't 2de, dat de H.rn B.B. ten aanzien van de onderhandelinge omtrent het preliminair niet zouden staan op een Hollandsche gedeputeerde; op 't 3de, dat zij ook niets hebben tegens een handelplaats in de Spaansche Nederlanden, maar dat men evenwel de gantsche zaak daaraan niet behoorde te accrocheren; ende op 't 4de en laatste, dat haar Ed. Gr. Achtb. dat point geheel en al lieten aan Zijne Maj.t, als zijnde diegeene, die met anderen als de keurvorst van Beyeren etc. konnende spreeken, best zoude weeten te oordeelen, wat daaromtrent het dienstigst was te kiezen. Deeze resolutie van alle de H.rn B.B. met eenpaarigheid genoomen als gezeit, heb ik noch dezelve dag, namiddag ten 3 uuren, aan welgemelde H.re van Dijkveld bekent gemaakt, die zich daarover betoonde zeer voldaan, zeggende onder andere, dat hij ze niet beter of voldoender zoude hebben konnen dicteren. Des anderen daags, zijnde Dingsdag den 27 July, omtrent de middag, burgermeesteren hebbende bekoomen een brief van den H.r M., geschreeven den 23 dezer, klaagende, dat hij tot op dien dag toe geen antwoord hadde ontfangen, noch van den H.re van D., noch van de R.P., op zijne respective missiven van den 9e deezer, dat hem dat bragt in groote verlegentheid etc., ende in | |||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||
dezelve ingeslooten zijnde twee brieven voor dezelve heeren, hebben B. B.rn goetgevonden, dat ik ze beide zoude overhandigen aan welgemelde H.re van Dijkveld, die mij hadde gezegd, hier t'Amsterdam te zullen verblijven, totdat de Brabandsche post aangekoomen was, of er misschien eenige brieven voor hem mogten bij zijn; ik nam ze dan meede, ende t'huis koomende, vond ik gemelde H.r tot mijnent, ende overleverde aldaar aanstonds d'eene en d'andere brief, welke hij beide overneemende brak in mijn presentie de zijne op en las ze mij voor, die dan ook niet anders contineerde, als diergelijke klachten als gezegd, waarop hij, H.r van Dijkveld, zich zeer verwonderd toonende, zeide: ‘M. heeft gelijk van daarover te klaagen’. Voorts, dat hij ook aan den H.r Raadp.s hadde voorgeslagen, of hij hem Heer M. bij zijne tweede missive aan hem in Holland geschreeven, geen copye van deeze 1ste van den 17e deezer, - - welke was een antwoord op die van den 9e door d'H.r M geschreeven aan zijn WelEd. - - behoorde te zenden, maar dat de H.r R. Pens.s dat niet hadde goetgevonden, omdat zijn Ed. niet twijfelde aan 't wel bestellen; ende ook omdat'er meer gevaars was in twee als een ten aanzien van d'interceptie. De H.r van Dijkveld zeide verders, dat hij nu best oordeelde, dat hij aan hem M. met d'eerste post een copye van gemelde zijne brief van den 17e deezer toezond, 't geene Zijn WelEd. dan ook aannam zonder fout te zullen doen, waarop ik dan van Zijn WelEd. mijn afscheid nam. Maar een uur omtrent hierna quam zijn knecht wederom, vraagende, of zijn H.r mij noch wel eens konde spreeken tusschen 4 en 7 uuren. Ik zeide, dat ik uit most zijn, maar omtrent ten 5 uuren mij wel de eere zoude geeven, den H.re van Dijkveld aan zijn logement te koomen vinden. Alwaar dan op dat uur gekoomen zijnde, vroeg hij mij met d'uitterste beleeftheid, of de H.rn B.B.ren wel zouden konnen goetvinden, aan den H.re M. metten eersten te schrijven, 't geene in de volgende brief is vervat? Waarop ik antwoorde, dat ik dat niet kost zeggen, maar 't haar Ed. Achtb. wel wilde voordragen; hij versocht dan met een briefjen daarop te | |||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||
moogen ontfangen haar goetvinden, zeggende dien avond noch te zullen vertrekken na Uitrecht, aldaar de volgende dag te blijven, ende Donderdags daaraan in den Haage te zijn, alwaar hij dan het antwoord zoude afwachten. Deze brief, zijnde bij mij geschreeven, en bij de H.ren Burgermeester.n Corver en Opmeer geresumeert en geapprobeert, is Woensdagavond met de post op den Haage afgezonden, luidende van woorde tot woorde als volgt: | |||||||||||||
‘WelEdele Gestrenge Heer,'K heb, volgens Uw WelEd. Gestr.s verzoek aan de H.ren B. B.ren voorgedraagen, of haar Ed. Achtb. ook zouden konnen resolveren, aan den H.re M. te schrijven, dat zij meede hadden konnen goedvinden tot het adjusteren alleen van het preliminaire best te weezen, dat daartoe maar een Heer van deeze zijde wierde gebruikt; ende daar nevens gevoegt hebbende, dat Zijne Maj.t, Uw WelEd. Gestr. alsmede de R.P. van Holland van dat zelve verstand waaren, zo, omdat de secretesse dan best was verzekerd, als om voor te koomen dat de Franschen hun avantage niet zouden konnen vinden bij meerder getal van Ged.den, zo hebben haar Ed. Achtb. mij versocht, aan Uw WelEd. Gestr. te antwoorden, dat ze nu ook geen swaarigheid zullen maaken, om het voorzeide aan hem H.re M. met de eerste gelegentheid te notificeren. Doch bij deeze occasie hebben zij ook goetgevonden, Uw WelEd. Gestr. te verzoeken, dat toch gelieve indachtig te weezen, 't geen ik dezelve heb gezegd wegens ons aanschrijven aan gemelde M. nopende het opvolgen van den inhoud van Uw WelEd. Gestr.s missive van den 17e deezer, nevens 't geene wij ook aangenomen hebben noch daarenboven te zullen doen, wanneer de zaak wat verder zal weezen geavanceert, - - welke beide zaaken Uw Ed. Gestr. ons uit den naame of wegens zijne Maj.t hadde versocht - -, alsmeede op dit bovenstaande toegepast moet werden, namentlijk, dat B. B.ren hierinne afgaan van hun gebruik, daarin bestaande, dat zij haar zorgvuldig wachten, zich in te laaten omtrent eenige de minste ordres aan dien H.r te geeven, raakende zijne commissie voor zoveel ons die bekend is, maar wel ontfangen en leezen de brieven, | |||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||
die hij ons zo nu en dan komt te schrijven, ten einde wij, des nodig zijnde, aan den H.re R.P. van Holland daarvan kennisse konnen geeven volgens onze plicht en de bewuste confidentie. Ik verzoek een lettertje tot antwoord, om te mogen weeten, of deeze terecht is gekoomen. Na mijne gedienstige gebiedenisse zal ik deeze dan eindigen en verblijve etc. deezen 28 July 1694’. Voorts heeft de welgemelde H.r van Dijkveld mij verscheide maalen betuigt, de groote genegentheid van Zijne Maj.t van Groot Brittanje tot een goede, verzekerde en generale vreede, ja zo groot, als eenig H.r van Amsterdam die hebben kost. 2. Dat Zijne Maj.t ook geenzints de intentie hadde, om te doen negotieren op 't werk van een generale vreede, wanneer men tot de zaak ten principalen zoude komen, buiten een gedeputeerde van Holland; maar integendeel, dat Zijne Maj.t van verstand was, dat er zelfs een Heer van Amsterdam in dat geval bij most zijn en dat Zijne Maj.t daar zorg voor zoude draagen, opdat het interest van de negotie niet verzuimt, maar wel waargenoomen mochte werden; edoch, dat hetzelve nu juist zo nootzaaklijk niet en was, daar men alleenlijk op de preliminaria in secretesse handelen zoude. 3. Dat Zijne Maj.t ook niet meende, dat men de gantsche zaak behoorde te accrocheren aan een handelplaats juist in de Spaansche Nederlanden, waarop ik zijn WelEd. - - doch voor mijn particulier - - voorsloeg, of men daartoe niet zoude kunnen kiezen Maastricht of Breda, 't geen hij aantekende. Zeide mij ook naderhand, dat de H.r Burgerm.r Corver hem hadde voorgeslagen Aken, als zijnde een neutrale plaats, daar zijn WelEd. niet vreemd van scheen. 4. Voorts heeft de H.r van Dijkveld mij gecommuniceert, dat zijn WelEd. aan die persoon, waarmede hij in conferentie hadde geweest, geantwoord hadde op het zeggen, dat zijn koning zeer favorable conditien voor de Hollandsche commercie zoude toestaan, dat hij die zaak in de grond niet verstond, maar wel zoveel kost zeggen, dat, als men ten principalen handelen zoude, zijn H.r en M.r alsdan | |||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||
wel zoude dienen op te lichten al 't geene hij tegens de tractaaten tot beswaarnisse van de negotie en navigatie hadde geintroduceert, alsmeede het vatgeld. 5. Zijn WelEd. heeft mij ook in de eerste aanspraak, nevens de voors. 4 pointen, voorgehouden, of ik ook meende dienstig te zijn, dat hij ook de andere H.ren B. B.ren ging begroeten. Maar dewijl haar Ed. Gr. Achtb. - - als ik haar dat bekent maakte - - 't onnodig oordeelden, heb ik hem, nevens 't antwoord op gemelde 4 pointen, dit ook gerapporteert; evenwel zeide zijn Wel Ed.e, dat hij den H.r president Corver 's anderen daags 's morgens ten 8 uuren zoude gaan zien, om te betuigen zijn genoegen in 't voors. geresolveerde van de H.ren burgermeesteren, etc. Tot elucidatie van 't verswegen point in de voors. missive, heb ik nodig geoordeeld, voor onze memorie, hier noch bij te voegen, dat, wanneer men zou gekoomen zijn tot het eischen van eenige steden uit de voorgenoemde tot een equivalent van Luxemburg, dat men alsdan wel zoude willen doen schrijven aan den Hre M., dat zijn WelEd. zijn best wilde doen, om de Franschen te bewegen, in cas van difficulteit, tot het weder geeven van die plaatsen, die van deeze zijde zouden weezen geeischt. Dit bovenstaande heb ik dan opgestelt na mijn best onthoud en schoon alles van woord tot woord niet heeft konnen werden opgestelt, zo is echter de substantie daarinne na de waarheid vervat.
Hudde.
Hier is ook bijgevoegt de missive van den H.re van Dijkveld, geschreeven uit den Haage den 30 July tot antwoord op de mijne van den 28e hier vooren staande: | |||||||||||||
‘WelEdele Gestrenge Heere,Ick hadde geen andere staet gemaeckt, als des Woensdaghsavond, naedat ick des morgens tot Utrecht soude sijn aengecomen, van daar weder te vertrecken naer den Hage, maer aldaer beright sijnde geworden, dat de Heeren | |||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||
Staten van de [provincie Utrecht] waren gescheyden op reces tot den volghenden dagh, ben ick, om de vergaderinge van Haer Ed. Mo. bij te woonen, die tijt aldaer verbleven ende mede voor desen morgen alhyer gearriveert. Mij is WelEd. Heer op mijn aencompste behandight de missive, bij dewelcke UEd. den 28 deser mij de eere heeft gedaen van te adviseren, dat de heeren borgemeesteren op het voorstel, bij UEd. op mijn versoeck aen Haer WelEd. Gr. Achtb. overgebraght, hadden geresolveert met de eerste gelegentheyd aen den H.r M. te notificeren, dat deselve wouden goetvinden dat...............................Ga naar voetnoot1) worde gebruyckt, ende oock believen aen te nemen, dat wanneer de bewuste saecke wat verder sal wesen geavanceert, van gelijcken sullen laeten doen int regard van het andere point. Ick ben WelEd. Heere aen UEd. veel verobligeert ende bedancke deselve gans gedienstigh, van het versoghte soo wel te hebben gerepresenteert, dat daerop de gewenschte dispositie is gevolght ende dat UEd. de moeyte heeft believen te nemen, van deselve aen mij te communiceren, ende ik sal niet naerlaeten aen den coninck van Groot Bretagne soowel daervan, als van de verdere seer favorabele bejegeninge ende verclaringe, dewelcke haer WelEd. Gr. Achtb. ten aenzien van dezelve aen mij hebben believen [te betuigen] aen Sijne Majesteijt over te brengen, ten volle sijnde gepersuadeerd, [dat dit hem] gans aengenaem ende gevalligh sal wesen ende dat sulx bij alle occasien aen Haer Ed. Gr. Achtb. zal betuygen. Haer WelEd. Gr. Achtb. connen oock wel sijn gerust, WelEd. Heer, dat ick nimmermeer sal vergeten, ende bij mijn rapport aen den coninck indaghtigh sal wesen, dat de heeren borgemeesteren aen mij hebben believen te protesteren ende te verseeckeren dat........ aen UEd. Gr. Achtb. de gemelte versoecken in consideratie van den coninck wel hebben willen opvolgen, maer dat andersints haer altijt sorghvuldigh hebben gewaght ............., tot het | |||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||
geven van eenige de minste ordres aen de H.r. M.o. Ik hebbe ondertussen WelEd. Heere volgens de afspraeck aen deselve op gisteren toegesonden een duplicaet van de mijne van den 17e deses ende daernevens eenige openinge gedaen van mijn wedervaren tot Amsterdam. Ick vertreck nogh desen voormiddagh naer Rotterdam, om van daer voort te gaen over Brabant naer 't leger, ende blijve WelEdele Gestrenge Heere U WelEd. gans ootmoedigen ende onderdanighe dienaer Ick bidde dat de vrouw van Waveren hyer magh ontfanghen de aenbiedinge van mijn geringhen ende respectieusen dienst. | |||||||||||||
II.WelEdele Gestrenge HeerGa naar voetnoot1).
Huyden voor acht dagen in de voornaght hyer aengecomen sijnde, hebbe ick des morgens aen de coninck van Groot Bretagne omstandigh ende getrouwelijck gerapporteert, al tijdens mij tot Amsterdam was wedervaren ende oock laeten lesen de missive, met dewelcke UEd. mij den 28en July hebt believen te vereeren, als oock dewelcke ick aen UEd. op deselve den 30en hebbe gerescribeert. Sijne Majesteyt, WelEd. Heer, is seer vernoeght geweest over de verclaringe ende verseeckeringe, dewelcke de heeren borgemeesteren door UEd. hebben believen te laeten doen van ontrent het werck van de vrede met deselve te sullen handelen en corresponderen in alle vertrouwentheyd ende confidentie, alsmede over 't gene de Heeren Gr. Achtb. op dat subject volgens mijn voorstel aen | |||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||
den Heer Mollo, soo tot uytwerkinge van de inhout van de mijne van den 17e aen hem, als verders conform UEd. missive, alrede hadden believen te recommanderen, ende als de saeke wat verder soude wesen gebraght, oock nogh souden recommanderen. Ende heeft Sijne Majesteyt oock goet gevonden, dat ick met de voorgaende post ende oock nog weder met dese aen den heer raadpensionaris soude schrijven, dat het hem gans aengenaem sal wesen, dat Sijn Ed. van tijt tot tijt aen de Heeren Gr. Acht. kennisse geven (sal) van al 't gene omtrent dat importante werck sal comen voor te vallen, daertoe ik mij dat sal refereren ......... onder ons ende in mijn particulier seggen, dat de heer Mollo in geen van sijne brieven aen mij int minste heeft laeten blijcken eenige antwoort op de mijne, of recommandatie tot voortsettinge van tgene ick aen Sijn Ed. hadde gerescribeert op de sijne van den 9e der voorleden (maand) te hebben ontfangen, hoewel Sijn Ed. mij al heeft geadviseert de mijne van den 26e, bij dewelcke ick aen Sijn Ed. verwittighde van mijne reijse naer Amsterdam, alsmede die van den 30e, bij dewelcke ick de recepte, die ick aldaer hadde gehadt, aen Sijn Ed. ter hand gecomen te sijnGa naar voetnoot1). Ick weete niet, WelEd. Heer, of het is, dat de brieven van Haere Gr. Acht. gelijck ongeluck hebben gehadt als de mijne van den 17e, dewelcke de Banque(!) van den Heer Mollo in sijn comptoir hadde laeten liggen, of wel dat Sijn Ed. uyt eenige consideratie niet raedsaem acht, aen mij van deselve te melden. Bij dese occasie, WelEd. Heer, can ick mij niet wel dispenseren van aen UEd. over te senden, het extract uyt de missive den 26e der voorleden (maand) door Mollo aen mij geaddresseert ende te versoecken, dat UEd. int selve believe te remarqueren, dat hoewel Sijn Ed. nogh aen mij, nogh aen den heer raedpensionaris yet het minste hadde genotificeert van de bewuste ordres, dewelcke aen den heer Danphui toegeschuckt waeren geweest, hij mij evenwel dogh discrete- | |||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||
lijck insinueert, dat men te dien opsighte oock wel hadde mogen ......... met het bombarderen van Diepe; jae dat Sijn Ed. mij claer uyt seyt, dat die ordres onder Danphui souden wesen afgegaen op sijne instantie, ende oock selfs van de reprochen door de Franssen daerover aen hem gedaen ende van de advisen bij hem daerop gegeven, spreeckt in termen die naerdencken soude connen verwecken als of tusschen haer een ......... van stilstant was geweest of geprojecteert geweest. Ende gelijck ick niet en wete, dat aen den heer Mollo de minste [ordre] of aenleydinge van weghen de coninck of de heer raedp.s is gegeven, soo heeft Sijn Ed. oock nogh aen Sijne Maj.t, nogh aen den heer raedp.s, nogh aen mij tot den voorl. 26e het geringhste daervan laeten blijcken, jae selfs oock niet - - gelijck ick aen UEd. tot Amsterdam hebbe betuyght - - dat soodanige ordres nae Danphui waren afgesonden. Ick send met UEd. permissie hyerby ook een advis, dat aen een uijtheems minister, zijnde van mijn goede vrienden, is gecomen uyt Paris van een correspondent, die veel aen den hof van Vranckryck weet te ontdecken ende die oock hadde overgeschuckt, dat gene, dat ick aen UEd. tot Amsterdam, die selfde saeck aengaende, hebbe gecommuniceert. Ick blijve nae presentatie van mijn geringhe dienst aen de vrouw van Waveren, WelEdele Gestrenge Heere, U WelEd. gans ootmoedige gehoorsamen dienaer, | |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
III.'t Opschrift was: WelEdele Gestrenge Heer,
Uw WelEd. Gestr. missive van den 9e dezer, geschreven uit het leger, is mij eerst ter hand gekoomen Vrijdag 's morgens den 13e. Den heeren burgermeesteren is zeer gevallig geweest, dat Zijne Maj.t in U WelEd. Gestr.s circumstantieel rapport, haar aangaande, genoegen heeft gelieven te neemen, ende zijn U WelEd. Gestr. ook daarvoor zeer verobligeert, alsmede voor deeze aangenaame notificatie. Voorts 't geene U WelEd. Gestr. - - onder ons ende voor zijn particulier - - daar nevens aan mij heeft gelieven te notificeren, daarop zal vooreerst dienen, dat, hebbende U WelEd. Gestr. op den 26e der voorleeden maand mij d'eere gedaan van mij t'mijnen huize de visite te geeven ende, nevens andere zaaken, ook te communiceren ende voor te leezen deszelfs missive van den 17e July aan den H.r M. geschreeven in antwoord op de zijne van den 9en daarbevorens, zo heb ik van het essentieelste derzelve aan de heeren burgerm.ren rapport gedaan, bestaande hierinne - - voorzoveel mijne memorie toedroeg - - dat hij, M., daartoe wilde arbeiden, dat'er een conferentieplaats in de Spaansche Nederlanden wierde vastgestelt, waarop dan haar Achtb. goetvonden noch dien dag, zijnde een postdag op Vr., door de h.r burgerm.r Hinloopen, die wist, hoe hij de H.r M. beschrijven most, aan hem kennisse te geeven, dat ook ons oordeels, dit een goede zaake zoude zijn. De eigene woorden, die gebruikt en noch bij de gevonde copye gelezen konnen | |||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||
worden, zijn: ‘U WelEd. zal wel doen, door M.r C.Ga naar voetnoot1), ist mogelijk, uit te werken, dat de C.v. Vr. in de Spaansche Nederlanden een plaats tot de conferentie doet nomineren, als zijnde wederzijts zeer dicht tot een spoedige verrichtinge gelegen.’ 'T is waar, dat'er niet bij en worden gevonden in conformiteit van de missive van den H.re van D. in dato 17 July, gelijk het was gezegd, maar hoe dit bij is gekoomen, weet ik niet. Nu geloof ik, dat deze obmissie misschien de reden zal wezen, waarom de H.r M. daarvan aan U WelEd. Gestr. geen mentie heeft gemaakt. Wijders aangaande de copy-missive van den H.r M., gedateert 26 July, aan U WelEd. Gestr. geschreeven, mij dunkt ook, dat dezelve zodanig een nadenken zoude konnen verwekken, als U WelEd. Gestr. schrijft; maar wat hem heeft gemoveert hetzelve te pousseren, weet ik niet, inzonderheid, dewijl hem daartoe geen last nog ordre is gegeven, ten waare hij gemeint hadde, dat hij in 't beletten van het Christenbloed storten van die kant geen misslag kost begaan. Doch ik kan zo wel niet excuseren, dat hij er geen tijdiger advertentie van heeft gegeven, noch aan Zijne Maj.t, nochte aan U WelEd. Gestr.Ga naar voetnoot2). Belangende d'andere bijlage, daaromtrent weet ik niet, wat ik zeggen zal. Ik kan wel zien, dat'er eenige presumptien in resideren tot zijnen laste, maar ook wel, dat ze niet concludent en zijn. Hij zal zelfs best weeten, wat van de waarheid is. 'T zou mij geweldig ontschieten, zo hij voorweetens een secreet, hem aanbevolen, quam te reveleren, daar 't niet behoort. Eindelijk zal ik hier ook bijvoegen, dat 't geene ik hadde geschreven in mijne missive van den 28e der voorleden maand uit naam van de h.ren burgermeesteren, namentlijk, dat zij meede hadden konnen goetvinden tot het adjusteren alleen van het preliminaire best te weezen, | |||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||
dat daartoe maar een heer van deeze zijde wierde gebruikt, en hetzelve aan hem H.r M. met de eerste gelegentheid zouden notificeren, al geschied zou zijn geweest, ingevalle de H.r B.r Hinloopen niet op de verpachtinge ende naderhand buiten de stad had moeten zijn, doch dat hetzelve nu met de post, die vandaag afgaat, is geschiet. Het ander, dat B.B. ook aangenoomen hadden, zal geschieden, wanneer wij weeten zullen, op wat plaatsen men insteren zal. Hier hoop ik dan, met gezontheid, ook goede zorge voor te dragen. Ik blijve met zeer veel respect WelEdele Gestrenge Heer, | |||||||||||||
IV. WelEdele Gestrenge HeerGa naar voetnoot1).D'Heer van Dijckvelt heeft mij met goetvinden van Sijne Maj.t toegezonden de bijgaende missive ende minute antwoort, dewelke ick volgens d'intentie van Sijne Maj.t mijn pligt geacht hebbe, U WelEd. Gestr. mede te deylen met versoeck, dat, U WelEd. Gestr. ende d'andere heeren burgem.n sigh daervan bedient hebbende, ik die weeder moge bekomen ende aen d'Heer van Dijckvelt op sijn requisitie weder terugh senden. Sijne Maj.t heeft begeert, dat ick hem tot Bredae soude konnen vinden, soo ras (hij) mij van Sijne komste aldaer nader sal hebben geadverteert, 't geen (ick) haest te gemoet sie. Ingevalle de heeren burgem.n ontrent het subject van de voors. missive ofte anderzints mij ontrent Sijne Maj.t iets gelieven te gelasten, sal het mij aengenaem sijn, d'eer van derzelver bevelen | |||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||
te ontfangen ende sal ick verlangen, d'occasie te hebben, om te konnen betuygen, dat ick waerlijk ben. WelEdele Gestrenge Heer | |||||||||||||
V.Aan den H.re Raadp.s van WelEdele Gestrenge Heer.
U WelEd. Gestr.s zeer aangenaame missive van gisteren, nevens de drij bijlaagen, hebbe (ik) deze morgen wel geconditionneert ontfangen, en dezelve aanstonds aan de thuis zijnde H.ren B.B. gecommuniceert, die mij hebben versocht, U WelEd. Gestr. voor derzelver communicatie gedienstelijk te bedanken; ende achten zich hoog verobligeert, dat Zijne Maj.t 't zelve goetgevonden ende de bewuste zaake zo verre gebracht heeft, dat daarvan - - ons oordeels - - een goed einde is te hoopen. Zij meinen ook, dat de H.r M.lo aldaar noch voor eerst met goede dienst wel wat zoude konnen verblijven, ten waare Zijne Maj.t van ander gevoelen mochte zijn. De rescriptie van den H.re van Dijkveld, nevens de missive van den H.r M. ende een copye van het biljet van den H.re C. zijnde de bovenstaande drie bijlaagen, gaan hierneevens weder te rugge. De H.ren Burgem.n bedanken U WelEd. Gestr. voor d'offres van zijnen dienst; zullende deese met een reciproque aanbiedinge van den haare eindigen, en verblijven WelEdele Gestr. Heer Uwer WelEd.s zeer ootmoedigen Dienaar | |||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||
VI.
| |||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||
konnen conformeren, goetvindende, dat de H.re president daarvan communicatie gegeeven zoude werden, om zijn sentiment dien aangaande ook te moogen weeten, 't geen door de H.r Hinloopen ende mij dan ook aanstonds is in 't werk gestelt. Ende (wij) hadden 't geluk, dat Sijn WelEd. dezelve consideratien ook voor goet keurde ende ook goet vond, gelijk wij met ons dryen goetgevonden hadden, dat de H.r Hinloopen - - dewijl hij H.r president zelfs liefst was geexcuseert - - met mij den H.r van Dijkveld hoorde, ende Zijn WelEd. de gedagten van burgermeesteren over zijn voorgestelde pointen communiceerde. Namiddags ten dry uuren - - volgens de notificatie, die ik den H.r van Dijkveld daarvan hadde gedaan - - gekoomen zijnde ten huize van den H.r Burgerm.r Hinloopen, zo heeft Zijn WelEd. ons gezamentlijk in substantie voorgedraagen, al hetgeene ik hadde gerapporteert, uitgenoomen eene zaake, die Zijn WelEd. mij, of niet hadde voorgehouden, of bij mij zo niet was begrepen, gelijk ik dezelve vervolgens zeggen zal. Zijn WelEd. droeg ons dan voor, hoe of hij zich gedragen zoude, ingevalle de gedeputeerde van den koning van Vrankrijk een paspoort tot zijn securiteit begeerde van den ceurvorst van Beyeren. Zijne particuliere consideratien - - gelijk ook alle de volgende als hiervooren gezegt - - waren, dat hij meende, die Ged.de te zullen konnen gerust stellen, in hem voor te houden, dat het guarnisoen binnen Luik meest dependeerde van haar Ho. Mo. of anderzints, ik weet niet wel, of zijn WelEd. dit aan ons beide heeft gezeit, maar wel, dat hij 't mij alleen gezegd heeft, de stad van Maastricht zoude konnen voorslaan, dewijl er alsnu die reden, van aldaar de conferentie te eviteren, niet meer was, die er was te vooren, of ook wel 's Hertogenbosch. 2. Hoe of hij zich zou gedragen omtrent het interest van den Staat. Zijn WelEd. oordeelde, dat als men een barrière in de Spaansche Nederlanden kost hebben na genoegen, ende bedingen ten opzichte van de negotie en navigatie vooreerst vrijdom van 't vatgeld, ten 2e, dat zij nu vooraf wilden belooven, als men ten principalen zou handelen, favorabele interpretatien te zullen geeven op de voorige tractaaten van commercie, waardoor de gein- | |||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||
troduceerde belastingen op verscheide koopmanschappen mochten werden afgeschaft, of draagelijk gemodereert, dat wij alsdan aan onze kant bij provisie zouden konnen neemen contentement. Aangaande de barrière, Zijn WelEd. vroeg ons, wat de h.rn burgermeesteren meenden, ingevalle de koning van Vrankrijk Luxemburg wilde of behouden of alleen gedemolieert, of zo 't tans is, aan Spagne weeder geeven, wat men in al die gevallen dan zoude behooren te eischen. Dit nu was het point, dat ik zo distinct niet hadde gerapporteert, nochte waarop Zijn WelEd. ons zijne consideratien bekent maakte, communicerende ons alleen (met) d'uitterste secretesse 't geene, waarmede Zijn Maj.t van Groot Brittanje in den voorleden jaare, toen de zaaken van de geallieerden gezamentlijk geconsidereert zo favorabel niet stonden als wel tegenwoordig, genoegen zoude hebben genoomen. 3. Zijn WelEd. heeft ons ook voorgehouden, hoe of hij zich zoude hebben te gedraagen omtrent het interest van den koning van Engeland. Zijne gedachten waaren, dat de koning van Vrankrijk, eer men over 't interest van de andere geallieerden sprak, zich hieromtrent favorabel moste verklaaren, namentlijk dezelve erkennen niet alleenlijk voor koning van Engeland, maar ook op die wijze, als hij 't was gemaakt, en erkent wierd bij het parlement. Doch aangaande deszelfs andere pretensien als het prinsdom van Oranje etc. sprak ons zijn WelEd. niet een eenig woord, nochte had (hij) ook mij te vooren daar niet het minste van gezegd. 4. Aangaande de pretensien van d'andere geallieerden, als de keizer, de hertog van Savoyen, van Lotteringen, de prins van Luyk, meende Zijn WelEd., dat hij zich daar-(mee) vooralsnoch niet zoude konnen inlaaten als zijnde deze conferentie alleenlijk preliminair ende buiten hunne kennisse; maar dat men wel zoude konnen, als Zijne Majesteit van Engeland ende deezen Staat genoegen was gegeven, de reste verschuyven tot de bijeenkomste ten principalen ende aanneemen van onze zijde alle goede offitien te interponeren; ende dat aan de kant van Vrankrijk hiermede dan ook behoorde contentement genoomen te werden, als onredelijk zijnde ons verder vooralsnoch te | |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
willen engageren. Dat men echter wel zoude konnen zeggen ten respecte van de keizer, als dezelve tevreden was met een equivalent voor Straatsburg, wij tevreden zouden zijn; als de hertog van Lotteringen met d'aangeboode conditien - - die aan Zijn WelEd. al vrij wel scheenen - - tevreden was, de hertog van Savoyen insgelijx zonder de restitutie van [Casale], wij ook wel tevreden zouden wezen, maar dat dat zaaken waaren, die op de onderhandeling ten principalen mosten werden ingeschikt; uitgenoomen ten respecte van de prins of bisschop van Luyk was Zijn WelEd. van verstant, dat Dinan, 't geen Vrankrijk onder de beste titel niet bezat, ende ons aan dezelve plaats zeer veel was gelegen, als dekkende [Namen] etc. door Vrankrijk aan het gezeide bisdom behoorde te werden zo 't was gerestitueert. 5. Zijn WelEd. was ook bekommert over 't werk van de refugéz, of hij daarvan behoorde in deze préalable conferentie iets te zeggen ofte niet, maar oordeelde echter best te zijn, daar iets van voor te draagen, doch hetzelve niet al te sterk te pousseren. 6. Eindelijk zeide Zijn WelEd. ons ook, dat hij best oordeelde, ingevalle zij niet d'accoord kosten werden, daarom juist niet af te breeken - - sonder echter eenige verdere hoop te geeven - - maar aan te neemen, van alles daar 't behoord trouw rapport te willen doen. Heeft mij des morgens hier noch bijgevoegt, dat ze elkander in zodanigen geval weder elders onder 't gebied in deezen Staat of tot Maastricht [zouden] bescheiden. Dit dan zijnde alles, dat Zijn WelEd. ons gezamentlijk voordroeg, ende overeenkoomende in substantie met hetgeene ik des morgens aan alle de H.rn B.B. hadde gerapporteert, zo hebben de H.r Burgerm.r Hinloopen ende ik malkander daarop apart gesprooken ende geresolveert, Zijn WelEd. tot antwoord toe te voegen uit den naame van de H.rn B. B, dat dezelven allen Zijn Maj.t hooglijk bedanken voor de eere van in desselfs confidentie te zijn ende Zijn WelEd. int particulier voor de communicatie van Zijn WelEd.s gedachten omtrent alle die voorgestelde pointen. Ende dat de Heeren B.B. op 't rapport van Burgerm.r Hudde daaromtrent rijpelijk hadden gedelibe- | |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
reert ende in alles met zijne consideratien zich wel konden confirmeren. Ende aangaande 't ander point, rakende de barriere ende een equivalent voor Luxemburg, waarvan hiervooren onder 't 2e point gementionneert is, lieten (zij) hetzelve aan de dispositie van Zijne Maj.t als daaromtrent hebbende de beste kennisse, gelijk B.B. voor eenigen tijd hetzelve alreets aan Zijne Maj.t hadden gedefereert. Dit dan alzo bij d'H.r Burgerm.r Hinloopen als een resolutie van alle de H.ren burgermeesteren aan Zijn WelEd. bekent gemaakt zijnde, heeft hij zich daarover zeer vergenoegt getoont, ende is alzo deze conferentie met wederzijdts betuiginge van satisfactie etc. geeindigt. Ende is Zijn WelEd. dien avond noch met een jagt na 't Loo vertrokken om Zijne Majesteit over de voorzeide instructie te spreeken en van zijn wedervaaren alhier rapport te doen, niet twijfelende, of 't zelve zoude aan den koning op 't hoogst gevallig zijn. | |||||||||||||
VII.WelEdele Gestrenge HeereGa naar voetnoot1),
Ick ben voorleden Saterdagh van Luyck over Maestright alhyer gearriveert ende hebbe occasie gehadt, om in de laest genoemde plaetse met de bewuste heeren nader te spreecken. Mijne begeerte ende intentie, WelEd. Heere, was wel geweest, om al int begin van dese lopende weecke mij te vervoegen naer Amsterdam, om te hebben de eer van UEd. te sien ende af te leggen mijn plight met aen UEd. exactelijck te rapporteren alle tgene mij in de entreveues [met] de gemelte heeren is bejegent, maer eenige publique affaires sulcx niet wel hebbende connen toelaeten, sal ick niet voor morgenavont ten dien eynde van hyer connen vertrekken om den anderen dagh 's morgens aldaer te sijn. Ick hebbe, WelEd. Heere, niet ondienstigh geacht, UEd. daervan te preadverteren, opdat ick alsdan 't geluck magh | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
hebben van UEd. te vinden in staet, om den morgen van mijn aencompste mij sonder UEd. ongelegentheyd een uyre of twee te connen geven. Ick bidde dat de vrouw van Waveren hyer magh ontfangen de respectueuse aenbiedinge van mijn geringhe dienst ende dat UEd. believe te sijn verseeckert, dat het mij een sonderling plaisier ende genoegen soude wesen, indien ik metterdaet aen UEd. soude connen bethoonen, met hoeveel erkentenisse ende yver ick ben, WelEdele Gestrenge Heere, | |||||||||||||
VIII.Aan den H.re van Dijkveld. Uw WelEd. Gestr. missive van den 2e deezer, geschreeven in den Haage, om mij te adverteren van deszelfs overkompste alhier tegens Zaturd. smorgens daaraanvolgende, ende zijnde na alle apparentie dezelve brief, waarna Uw WelEd. Gestr. mij vroeg, of ik ze ook bekoomen hadde, is den 5e, namentlijk des Zondags, op de middag eerst t'mijnen huize besteld; ik geloove, dat ze over Utrecht hier is gekoomen, zo omdat'er 't wapentje, dat ordinaris op de Haagsche brieven gedrukt word, niet op was, als omdat'er in't opschrift stond: ‘Hudde, Burgerm.r van de stad Uytrecht’, zijnde Uytrecht deurgehaalt, ende met eene andere hand daar onder gevoegd ‘Amsterdam’. Ik heb gemeent van mijn plicht te zijn, hiervan aan UWelEd. Gestr. advertentie te geven, ende te gelijk voor de obligeante expressien, die in dezelve gevonden worden, gelijk ook voor de eere van 't gecommuniceerde, nochmaals gedienstlijk te bedanken. Nadat ik aan mijne confraters rapport hadde gedaan, hebben haar Ed. Achtb. | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
ook gepersisteert bij 't voorgaande geresolveerde point, 't welk ik meende zo wel te weten, dat ik het op mij dorst neemen. Wij hoopen alle, dat God Uw WelEd. Gestr. gezondheid zal laaten behouden ende ons eerlange doen beleeven een goed succes van 't groote werk; terwijl ik blijve met zeer veel estime en respect, WelEdele Gestr. Heere | |||||||||||||
IX.
| |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
burg aan de keizer te doen hebben, als wel om het equivalent verbetert te krijgen, nam. om Mont-Royaal daar nevens te obtineren, (en) eenige betere conditien omtrent Lotteringen, en omtrent Brisak. Hij verzocht dan, dat ik dit aan de H.rn Burgerm.ren wilde communiceren, en smaaklijk maaken, ende dan dien conform spreeken met de H.r Mollo. Want hij most zeggen, dat anderzints weinig te hoopen zoude zijn van deeze verbetering van 't equivalent. Doch dewijl 't goed succes daaromtrent dependeerde van de secretesse, zo versocht hij dezelve dan ook ten alderhoogsten. Ik nam aan dit alles te rapporteren, en daarmeede nam Zijn WelEd. zijn afscheid. Maar ondertusschen vielen er noch wel verscheide discourssen voor, want Zijn WelEd. was bij mij van ¼ uurs na 3 tot bij half sessen. Hij zeide mij dan ook, dat de ambassadeur van Spagne aan de Franschen had gepresenteert, apart te teekenen, maar dat zij 't geweigerd hadden. Dat Conty ook was vertrokken, dat het de naam hadde om met Jan Bart over te steeken, maar dat men meende, dat hij incognito na Poolen zoude gaan. Dat de ambassadeur van den cheurvorst van Saxen - - Boozen - - had versocht, eenige gelden van den Staat, want dat zijn H.r anders in Poolen geen M.r zou konnen worden, 't geen hem bij Zijn Ed. en den R.P. afgeslagen was, ten waare hij de cheurvorst van Brandenburg, etc. Dat hij mij alleen tot onze narichtinge communiceerde. Ik heb hem ook zo nu en dan klaar uitgesprooken, dat wij de vreede mosten hebben, dat wij dezelve al hoog nodig oordeelden in den voorleden jaare 1696, als bleek bij een missive aan den H.r Boreel geschreeven, ten einde hij den inhoud van denzelve zoude communiceren aan Zijn Maj.t van Gr. Britt., waarvan aan Zijn WelEd. kort daaraan copye was gegeven, veel meer, dat dezelve nu nodig was, gemerkt, 't zedert bij ons op den vijand niets was geconquesteert; zij integendeel [Ath] in 't gezicht van 't leger der geallieerden (hadden) weggenomen, zich m.r hadden gemaakt van Barselone, en genoegzaam | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
bij gevolg van gantsch Catelonie; dat Cartagene was geplundert, dat ze aldaar een immense schat hadden gerooft, 't geen de kooplieden op de beurs zo een considerabele schade, nevens andere ongevallen, hadde toegebragt, dat wij bij gevolg van oorlog het in deeze stad niet langer buiten de uitterste confusie zouden konnen houden, en wat tot die materie meer diende. Waarop Zijn WelEd. dan zonder hésitatie zeide: ‘Wij moeten de vreede hebben, dat sta ik toe, maar, om een beter equivalent voor de keizer en 't Rijk te krijgen, ist nodig, dat wij ons hertig houden’. Als ik Zijn WelEd. vroeg, of men voor of ten langste op den 20 September - - zijnde de gestelde termijn - - aan de kant van Engeland, Spagne en ons zoude tekenen op de wederzijdsche geaccordeerde conditien met de Franschen, tzij zij 't equivalent wilden verbeteren of niet, en de keizer genoegen nam of niet, antwoorde Zijn WelEd., dat men daarover noch met den koning van Engeland zoude spreeken, maar dat kost verzeekerd weezen, dat de termijn voor ons niet gegeven of gesteld was. Ik vroeg Zijn WelEd. ook, of wij tekenen zouden, ingevalle de Franschen (de) haar aangebodene conditien, 't zij verbeterd of niet, wilden presteren, en daarnevens een compententen tijd, ten goedvinden van den Staat, geven aan den keizer en 't Rijk, om met Vrankrijk (vrede) te sluiten op de aangebodene conditien t'haaren respecte, of die zij noch zouden mogen aanbieden; (hij) zeide daarop ‘ja’. Ik maakte Zijn WelEd. ook deeze swaarigheid, dat, ingevalle wij ons zo hertlijk hielden, de Franschen misschien zouden konnen resolveren, om iets ondertusschen te onderneemen, 't zij op Oudenaarde of elders, gelijk Bouflers aan de Prins van Vaudemont hadde gecommuniceert ordre te hebben, zo haast als de termijn van den 31en Aug. vruchteloos zoude zijn verstreeken, van iets te onderneemen; (hij) antwoorde hierop, dat hij daaromtrent geen swaarigheid maakte. N.B. Dit bovenstaande aan de H.rn B.B. de Vicq en Corver noch dien zelfden dag gerapp.t hebbende, hebben zij des anderen daags ge- | |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
oordeeld, dat ik dit rapport bewaaren zoude, ende dat ik Mollo zoude spreeken, en dat men den pens.s Buis zoude gelasten 't geene hier geannex.t is: ‘Aan de H.r pensionaris Buis.
Dat de H.H.ren B.B. noch persisteerden bij de nootzaaklijkheid van 't maaken van de vreede; dat op 't rapp.t dat hij pens.s hadde gedaan, van dat de H.r raadp.s ons gedrag wel hadde geprezen ten respecte van de commercie, dewijl wij daaromtrent ons zeer hertlijk hadden gehouden, 't geen ook was geweest van de beste uitslag; dat hij ook wel was met ons voor de vreede, en de nootzaaklijkheid van dien, doch dat wij, zijnen oordeelds, daaromtrent ten regarde van de andere deelen der vreede ons somtijts zo hertig niet hadden getoont, als hij wel hadde gemeent, nootzaaklijk te zijn; dat hij oordeelde, de hertelijkheid nu ook nodig te weezen, om de keizer en 't Rijk wat meerder contentement te doen erlangen; dat, zeg ik, op dit rapport B.B. haar gedachten wel hadden willen laaten gaan ende na rijp overleg geresolveert hadden, dat hij pens.s Buis aan den H.re R.P. zoude voorhouden: 1. Dat zij B.B. haar wel wilden zo hertig houden, als hij R.P. zelfs zoude goedvinden, mits dat ze gerustheid hadden: Dat hierdoor deeze occasie om de vreede te konnen maaken tusschen Vrankrijk, Eng., Spagne en deezen Staat, niet zoude verlooren worden, wijl de Franschen misschien hierdoor resolveren mochten, meerder conquesten te doen, ende bijgevolg daarna haare presentatien diminueren. 2. Dat de H.r Buis hiertoe wierd gelast, alvorens hebbende versocht te mogen weten, of hij R.P. ook hadde antwoord op zijne missive, in welke hij van 't sentiment van B.B. aan Zijn Maj.t van Groot Britt. kennisse hadde gegeeven, ende zo ja, dat antw.d te mogen weeten, 't geene dan meede voor de hertelijkheid zijnde, hij het eerste zoude konnen tenderen’. N.B. Dit op den 10 September aen de H.r Buis in | |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
substantie alzo in mandatis gegeeven. Presentibus alle de H.H.B.B. Met goedvinden van d'andere H.H.B.B. heb ik aan de H.r Mollo uit onzer aller naam gezegd: Dat, dewijl wij aan alle kanten verstaan, dat zeer qualijk word opgenomen, dat de ambassadeurs van Vr. geen verlenging van tijd hebben willen geeven aan de Keizerschen om nader te delibereren over de keuze van 't bewuste alternatif op den 31e Aug. laatstleden, niettegenstaande dat alsdoen de K.v.E., de Spaanschen en wij geen difficulteit zouden hebben gemaakt van te tekenen, zo is men zeer beducht over 't werk van de vreede, maar B.B. meenen, dat ingevalle de Franschen aanboden 't equivalent voor Straatsburg considerabel te verbeteren, daardoor de zaak misschien zoude k.w. geredresseert. N.B. Dit heb ik op denzelven 10e Sept.r aan de H.r Mollo gezegd, edoch, dat hij zich hiervan alleen zoude bedienen als oft zijn eigen voorslag waare, gelijk de H.ren B.B. ook goetgevonden hadden. Oud-Archief van Amsterdam. Collectie Hudde. |
|