| |
| |
| |
Stukken betreffende het stichtsche muntwezen ten tijde van bisschop David van Bourgondië,
Medegedeeld door Dr. D.Th. Enklaar.
De hierachter afgedrukte stukken behoeven weinig toelichting. Zij zijn allen ontleend aan het Rijksarchief in Utrecht en hebben gediend als bronnen voor een verhandeling over het landsheerlijke muntwezen in het Sticht in de tweede helft der 15de eeuw, door Dr. N.B. Tenhaeff en mij, die ongeveer gelijktijdig met dezen bundel Bijdragen en Mededeelingen als deel van Professor Oppermann's Bijdragen verschijnt. Voor de zakelijke toelichting bij deze stukken kan dus volstaan worden met daarheen te verwijzen. Daarbij moet een uitzondering gemaakt worden voor no. XVII, het plakkaat betreffende de valsche munten, dat weliswaar, voorzoover het over Stichtsche munten handelt, in ons boek verwerkt is, maar voor het overige den gebruiker nog eenige moeilijkheden biedt.
Van de vijf in het plakkaat opgesomde valsche munten is slechts de laatste een vervalsching in de gewone beteekenis van het woord. Men heeft den Davidsgulden uit minderwaardig materiaal nagemaakt, om door dit bedrog een voordeel te behalen. Reeds vroeger heb ik er op gewezenGa naar voetnoot1), dat hier bedoeld kan zijn de grove nabootsing in koper van den Davidsgulden van 1483, die in het Centraal Museum te Utrecht (no. 2400) bewaard wordt.
| |
| |
Indien dit inderdaad zoo is, dan is daarmede een terminus a quo voor de dateering van het plakkaat gegeven. De vier andere vervalschingen zijn allen van een soort, dat in de Middeleeuwen, en nog lang daarna, veelvuldig voorkwam: munten met een ‘bijslag’, zooals zij ook in den aanhef van het plakkaat genoemd worden. Geld, dat om zijn goede eigenschappen in den handel gezocht was, werd vaak door kleinere muntheeren nagemaakt, met dien verstande, dat door het aanbrengen van kleine toevoegsels in de teekening de werkelijke muntstad werd aangeduidGa naar voetnoot1). Daar het materiaal van deze munten slechter was dan dat van het voorbeeld, deden dergelijke nabootsingen den handel schade en moest er tegen opgetreden worden. De geheele opzet is te vergelijken met het tegenwoordige bedriegelijk namaken van fabrieksmerken, om daarmede minderwaardige waar te dekken. In ons plakkaat wordt nauwkeurig de bijslag van iedere valsche munt opgegeven. Uit de bewoordingen blijkt, dat in het oorspronkelijke stuk illustraties de beschrijving nog verduidelijkten. In het afschrift zijn deze niet overgenomen. Tot de vervalschte munten behoorden de beste van het Duitsche Rijk, nl. de op de keizerlijke munt te Frankfort geslagen guldens en de door de vier keurvorsten aan den Rijn ingestelde Rijnsche gulden, die als standaardmunt voor de omringende landen gold.
Nog een enkel woord over de wijze van uitgave. Lang niet alle stukken betreffende de munt van David van Bourgondië zijn opgenomen. Aangezien de zakelijke gegevens, die zijn muntacten bevatten, uitvoerig in ons boek verwerkt zijn, zou het tijd en plaatsruimte verkwisten geweest zijn, alle muntcommissies en recesbrieven in extenso op te nemen, als zij alleen in opgaven van allooi,
| |
| |
gewicht en waarde der munten, van geldbedragen e.d. verschilden. Zelfs wanneer de bewoording hier en daar van het gewone formulier afweek, leek het, waar het vijftiende-eeuwsche stukken betrof, met de eischen der diplomatiek overeen te brengen, die kleinere verschillen te verwaarloozen. Slechts als een nieuwe bepaling in het formulier ingeschoven was, is die medegedeeld, soms eenvoudig ingevoegd in het regest van het stuk. Acten, die een eigen dictaat vertoonen, zijn uit den aard der zaak in haar geheel opgenomen.
D.Th.E.
| |
I.
Bisschop David draagt zijn muntmeester Danys van Levendael op om een halven stuiver, een oort van een stuiver te slaan, treft bepalingen aangaande den muntslag en neemt den muntmeester met zijn personeel in zijn bescherming.
Ter Horst, 1457 Januari 24.
Commissie Danys van Lievedael van der munte.
David etc. maken kont allen luden, dat wij bij rade ende guetduncken onser vriende van onsen Rade Danys van Levedaell onsen muntmeister gemaect hebben ende hebben hem bevolen ende mechtich gemaect, bevelen ende machtich maken myt desen onsen brieve, in enigen van onsen steden ende sloten onss gestichts van Utrecht onse monte te hebben ende te verwaeren ende nyement anders bevelinge daeraff te doen en daerinne te maken oft doen maken alsuleke guldene ende silveren pennynge, als hiernae bescreven staen, ingaende op dach datum sbriefs, duerende sess jaeren lang daernaest volgende. Int ierste soe mach hie maken oft doen maken ene guldene pennyng van goude, die sal hieten een Davidscilt ende sal houden sestien craet fijns gouds, gerekent Engels
| |
| |
nobell voer fijn, der sall gaen opten troyessche marck tweendetsoventich, des sall die muntmeister hebben te remedien een quaert van een craet in den alloy op elck marck wercks ende enen halven pennyng in den snede. Voert soe mach hie maken oft doen maken enen silveren pennyng, gehieten een stuver, die sall houden vier pennynge ende twyntich greyn conynxsilver ende der sall gaen opten snede tweendetsoventich opten marck, des sall die muntmeister hebben te remedien een greyn in den alloy op elck marck wercks ende enen pennyng in den snede. Voert soe mach hie maken oft doen maken enen halven stuver, die sall houden drie pennynge ende twyntich greyn, der sall gaen opt troyessche marck hondertendesestien, des sall hie hebben te remedien een greyn in den alloy ende twee pennynge opten snede op elck marck wercks. Voert soe mach hie maken oft doen maken enen oert van enen stuver, die sall houden twee pennynge ende twyntich greyn, der sall gaen opten troyessche marck hondertendetachtentich, des sal hie hebben te remedien een greyn in den alloy ende vier pennynge in den snede op elck marck wercks. Ende van den gouden pennynge sullen wij hebben tot onsen sleeschat enen derselver pennynge van elck marck wercks ende van den silveren pennyngen als stuver, halff ende oert sullen wij hebben van elck marck wercks enen stuver voirs. Ende desen voirs. gulden pennyng sal Danys maken in manieren voirs. op die busse nae der naelden die in der bussen liggen sal, bij eenre penen van vierhondert derselver pennynge voirs., daer hie in vervallen sall wesen ter ierster reyse als hie arger gevonden woirde in der busse, ter anderer reyse achthondert derselver pennynge, ter derder reyse sestienhondert derselver pennynge ende soe voert, dat God verhueden will, ende desgelijx den silveren pennynge, oft hie arger gevonden woirde in der busse, die ierste reyse op ene pene van vier marck silvers, die ander reyse acht marck, die derde reyse sestien marck ende soe voert opgaende als men die
busse sal besien. Voert sullen onse weerdeynen, als sie werderen, enen gouden pennyng werpen in die bussen ende desgelijx van silveren pennyngen ende als onse muntmeister behoefft onse werdenen, soe sullen
| |
| |
sie comen terstont weerderen, des soe sullen sie hebben van elker reysen, als sie comen werderen, elck anderhalven stuver voirs. ende wanneer onse weerdeynen willen, soe moegen sie bij onsen rade die busse besien laten ende laten die pennynge, die in die busse sijn, te samen smelten, den gouden alleen, die silveren elck alleen, op sijnen behoeren ende dat gout tesamen gesmolten uuter busse sal men stricken op die toytse tegens der naelde, die in der busse liggen sall, ende oft hem ducht, dat arger waer op die toytse tegens der naelde, soe sal ment setten opt sement ende den silveren pennynge sal men maken in den assay, als dat behoert. Voert soe en sall onse montmeister tot ghene prove van goude noch van silver staen te besuekene dan bynnen der monten, daer sie gelegen sall wesen, bij onsen werdeynen ende rade des gestichtes van Utrecht, die wij daertoe schicken sullen. Voert soe nemen wij onsen montmeister sijn lijff, sijn goet, huesgesynne, knechten, werckluden, coeplude, wysseleren ende alle dieghene, die tot onser monten leveren oft geneyget sijn, hoer lijff ende guet in onser hoeden ende geleyde gelijke onse huesgesynne ende gebieden allen onsen amptluden, mairschalcken, schouten, die nu sijn oft naemaels wesen moegen, dat sie den voirs. montmeister ende alle dieghene voirs. houden in alsulcken rechten ende geleyde myt hoeren goeden als wij hem in desen onsen apenen brieve gegeven hebben ende geven, ende die onsen montmeister voirs. ende die andere hierenboven mysdede oft veronrechten, dat wouden ende willen wij richten aen denghenen, gelijck die ons aen onse hoge heerlicheit vercort hadde. Ende dat wij alle dese voirs. punten vast ende stedich kennen ende gehouden willen hebben, soe hebben wij onsen segell aen desen brieff doen hangen. Gegeven op onsen slote ter Horst int jaer onss Heren dusent vierhondert sovenendevijftich op sant Pouwelsavont Conversionis.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 56.
| |
| |
| |
II.
Bisschop David erkent van zijn muntmeester Danys van Levendael, wiens rekening en controle-bus in orde zijn bevonden, het verschuldigde voor zijn sleeschat ontvangen te hebben.
Duurstede, 1460 April 9.
Recessbrief Danys van Lievedael, muntmeister etc., van den scleschat.
David etc. maken kont allen luden, dat onse montmeister Danys van Liefdaell ons guede bescheiden rekenynge ende bewijsinge gedaen heeft van onsen sleeschat onser monten van golde ende van silver ende hebben die busse doen proven, die wij guet gevonden hebben thent desen dage toe datum sbriefs ende bedancken ons daeraff myt desen onsen brieve; ende Danys voirs. heeft ons guetlike ende waell van onsen sleeschat vernoecht ende betaelt, die ons bynnen der voirs. tijt in onser monten verschenen was, daeraff wij voir ons ende onse nacomelinge, Bisscopen tUtrecht, hem ende sijne erffgenamen quyt schelden ende bedancken ons daeraff gueder betalinge sonder argelist. In oirkonde sbriefs besegelt myt onsen segell. Gegeven op onsen slote tot Duerstede int jaer onss Heren dusent vierhondert ende tsestich opten IXen dach in Aprill.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 57.
| |
III.
Bisschop David verpandt zijn muntmeester Danys van Levendael zijn sleeschat voor zesendertig Davidsguldens.
Duurstede, 1464 Maart 23.
Een brieff dairinne mijn genedige Heere Danys van LevendaellGa naar voetnoot1), montmeister, gesat heeft in die sleyschat
| |
| |
sijnre genaden monten thent hem betaelt sijnGa naar voetnoot1) sessendedertich sijnre genaden gulden.
David etc. maken kont allen luden, dat ons onse montmeister Danys van Levedael guetlike ende wael aen reden gelde uutgereyket ende geleent heeft sessendedertich onser gulden, elcken gulden gerekent voor twyntich witte stuvers, die wij voir in onsen ende onss gestichts oirber gekiert hebben, ende weer nyet redelick, hie en weer seker ende vast weder te hebben die voirs. sessendedertich onser gulden, soe hebben wij hem daervoir gesat ende setten myt desen onsen brieve in onsen sleyschat onser monten ende geloven hem daeraff nyet te ontsetten noch doen ontsetten, hie en hebbe die voirsc(re)ven sessendedertich onser gulden ierst voll ende all daeruut geboert ende ontfangen; weert oick sake, dat onse monte ghenen voertganck en hedde, ende hie die sessendedertich onser gulden voirs. nyet ende boerde uut onsen sleyschate, soe geloven wij hem ende sijnen erffgenamen voir ons ende onsen nacomelingen, Bisscopen tUtrecht, die voirs. sessendedertich onser gulden guetlike ende waell te betaelen bynnen enen vierendeell jaers, naedat onse monte gesloten sall wesen, sonder argelist. In oirkonde sbriefs myt onser hant geteykent ende besegelt myt onsen segell. Gegeven op onsen slote tot Duerstede int jaer onss Heren dusent vierhondert vierendetsestich opten drieendetwyntichsten dach in Marcio.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 92 = Reg. no. 4006.
| |
IV.
Muntcommissie voor den muntmeester Danys van Levendael.
Duurstede, 1464 Maart 23.
Bisschop David draagt zijn muntmeester Danys van Levendael op om gedurende zes jaar gouden en zilveren
| |
| |
munten te slaan, nl. een Davidsgulden, een Utrechtsche penning, een halve penning, een oort en een achtste deel van die penning; bepaalt betreffende het onderzoek van de munten: ‘ende oft men bevonde in der bussen dat hie (= de muntmeester) getast hadde in dat remedium in den alloy, daeraf sullen wij hebben die ene helfte ende onse mun(t)meister die ander helfte, dan den engelschen in den snede sall comen allene in behoeff onss mun(t)meisters voirs.’; en betreffende den ambtsduur van den muntmeester: ‘ende oft geboerde bynnen desen sess jaeren voirs. tot eniger tijt, dat die munt afgynge ende men nyet en wrochte, oft dat die coopman nyet en leverden alst behoert, alsoe dat die munt gesloten woirde, soe sall Danys voirscreven teyndes enen halven jaer, nae den dat gevalt als voirs. is, moegen sijnen oirber doen mytter woene te trecken tot allen plaetzen, ongehyndert ende ongelet van ons; alsdan sall dese onse commissie machtloes ende van gheenre weerden wesen, alsoe dat wij dan terstont, oft wij willen, enen anderen muntmeister aennemen ende setten moegen’.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 92v.
| |
V.
Recesbrief voor den muntmeester Lodewijk van Levendael.
Wijk, 1469 Augustus 4.
Bisschop David erkent van zijn muntmeester Lodewijk van Levendael ontvangen te hebben het verschuldigde voor zijn sleeschat en scheldt hem ‘dairaff quyt mit desen onsen brieve, uutgesondert tweehondert onser gulden, die hie nu in onser monte maket, die hie ons dairaf schuldich blijft ende ons tot onser maninge betalen sal. Oic bekennen wij, dat wij die busse hebben doen proeven, die gouden penninge, in der busse wesende, tsamen hebben doen smelten, ende wij bevinden die guet op die toetse tegen die naelde, die in die busse licht. Ende wij schelden Lodewich voirs. ende sijnen erfgenamen voir ons ende
| |
| |
onse nacomelinge voirs. dairaf quyt thent op dach datum sbriefs mit voirwerden, oft dat sake weer, dat wij vervolget werden van dat onse monte voirs. nyet guet genoech en weer, dat dan Lodewich voirs. dairaff nae een stucke gouts van den pennyngen, die in der busse waren tsamen gesmoltenGa naar voetnoot1), dat in der busse bij der naeldeGa naar voetnoot2) licht ter proeve staen sal op sulke pene hie nu gedaen solde hebben, sonder argelist’.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 135v.
| |
VI.
Bisschop David gelast zijn muntmeester Lodewijk van Levendael zilveren munten te slaan, nl. een oort van een kromstaart en een duitje.
Wijk 1469 September 26.
Een cedel dairinne mijn genedige Heere Loedewich van Liefdaell consentiert oert cromsterts ende doytkens.
Mijn genedige Heere van Utrecht heeft Lodewich van Lieffdael, sijnen montmeister, bevolen, consentiert ende belieft op dach datum deser cedulen, dat hie in sijnre genaden name sal moegen maken oft doen maken enen silveren penning ende sal gelden een oirtken van enen kromstert ende sal houden anderhalvenGa naar voetnoot3) pennynge coenynxsilver ende der sal gaen op die troyessche marck tweehondertendeveertichGa naar voetnoot4) ende des sal die montmeister hebben te remedie achte derselven penninge. Item voirt sal hie maken oft doen maken een doytken ende sal houden achtien greyn coenynxsilver ende der sal gaen
| |
| |
op die troyessche marck achthondertendevijfftich ende des sal hie hebben te remedie vierendetwintich derselven doitkens durende tot mijns heeren wederseggen. Geteikent tot Wijck int jair onss Heeren dusent vierhondert negenendetsestich opten sesendetwintichsten dach in SeptembriGa naar voetnoot1).
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 136.
| |
VII.
Bisschop David draagt zijn muntmeester Lodewijk van Levendael op een zilveren penning te slaan ter waarde van een oort van een witten stuiver of een halven kromstaart en stelt Lodewijk van Levendael Johanszoon aan tot waardijn van de munt.
(Duurstede), 1470 Juli 26.
..... Ende mijn genedige Heere heeft Loedewich van Liefdael Johanssoen, die sijnen eedt dairop in mijns heren hant gedaen heeft, weerdeyn gemaect als dat gewichte te waeren ende die rekeninge dairaf te dragen, denwelken die montmeister buyten mijns heren cost lonen sal.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 141v.
| |
VIII.
Bisschop David stelt Arend Kerstkenszoon te Kleef aan als stempelsnijder voor de munt.
Duurstede, 1472 Januari 30Ga naar voetnoot2).
Gedrukt: Jaarboekje van ‘Oud-Utrecht’ III (1926) 76 vgg.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 56v.
| |
| |
| |
IX. Bisschop David stelt Danys van Levendael aan tot muntmeester.
Duurstede, 1472 December 6.
Commissie Danys van Lievedael van der munten.
David van Bourgoendië, bij der genaden Goits Bisscop tUtrecht, maken kont allen luden, dat wij Danys van Leefdael mechtich gemaect (ende bevolen)Ga naar voetnoot1) hebben, maken mechtich ende bevelen mit desen onsen brieve, dat hie onse munte voeren ende bewaeren ende gouden pennyngen dairinne van onsen wapenen sal moegen maken (oft doen maken)Ga naar voetnoot1) in alle manieren als onse commissie, die wij in voirtijden Lodewich van Leefdael dairaf gegeven hebben, ludende is, uutgesondert tot wat tijden hie reetscap heeft omme te wercken, dat hie ons dat sal doen weten, omme hem die muntijseren te doen leveren, weder te nemen ende anders des te doen (doen)Ga naar voetnoot1) dat geboeren sal ende dit al te samen op sijnen cost duerende tot onsen wederseggen. Ende wij hebben dairomme voir ons, voir onse ondersaten ende voir alle dieghene, die omme onsen wille doen ende laten willen, Danys voirs. gegunt ende gegeven, gunnen ende geven mit desen onsen brieve een guet, vrij, vast, seker geleide ende veilicheit overal in onsen landen veilich mit sijnen lijve ende guede bij ons oft anders, dair hem dat van node wesen ende geboeren sal, te sullen moegen comen, wesen, merren ende verkeren ende veilich, ongelet ende ongehyndert aen sijnen lijve ende guedere wederomme te kieren, soe dicke ende menichwerf dat sal geboeren, welck geleide ingaen sal ende ingaet op dach datum deses onss briefs duerende der wijle hie onse munte als voirs. voeren ende bewaeren sal ende dairenteyndes ses dage lang nae onsen wederseggen ende den lesten dach al sonder argelist. In oirkonde sbriefs besegelt mit onsen segel. Gegeven op onsen slote tot Duersteden int jair onss Heren
| |
| |
dusent vierhondert tweendetseventich opten sesten dach in Decembri.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 165v.
| |
X.
Recesbrief voor den muntmeester Lodewijk van Levendael.
Duurstede, 1472 December 21.
Bisschop David erkent van zijn muntmeester Lodewijk van Levendael ontvangen te hebben het verschuldigde voor zijn sleeschat ‘ende mede van al alsulck remedium, penen ende overtasten hie in onser munten gebruyct mach hebben ende ons nae uutwijsinge onser commissie hem gegeven sculdich mochte wesen.... Ende bekennen, dat wij die buss hebben doen proven, soe dat he des mit ons overcomen is, dat wij hem ende sijne erfgenamen dairaff quyt gescolden hebben ende scelden hem dairaff quyt mit desen onsen brieve voir ons ende onse nacomelingen voirs., uutgesondert weert sake, dat he den coepman pennyngen gelevert hadde oft anders dergeliken in de buss niet gecomen en waeren, dat wij des rechts aen ons beholden te corrigieren, als dat geboeren sall sonder argelist’.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 166.
| |
XI.
Bisschop David spreekt zijn muntmeester Lodewijk van Levendael vrij van de hem ten laste gelegde muntvervalsching.
Duurstede, 1474 Januari 4.
Remissie Lodewychs van Lieffdaill, muntmeyster, zo in desen ende anderen landen quaet gerucht geweest is van den gulden pennyngen ut infra.
David van Bourgoendië, bij der genaden Goits Bisscop tUtrecht, maken kont allen luden: Alsoe een tijt lang
| |
| |
geleden voele geruchts ende seggens nyet allene in onsen, mer oick in anderen landen geweest is woe sekere gebreken in den gewichte ende oick in den alloy sijn souden in den guldenen pennyngen, diewelke van onser wegen ende uut onsen bevele op die tijt gemaect ende gemuntet waeren, derwelker pennyngen voirs. nae onsen bevele in die troyssche marcke sijn souden tweendetseventich, houdende elck soeventien kraet ende een achtendeel van een kraet fijns gouts, Henricus engelsche nobele voir fijn gerekent, des tot remedie gaen mochte een sestendeel van een kraet op elcke marcke werx; ende dit voirs. geruchte, hem aldus verbredendeGa naar voetnoot1) meer ende meer ende tot onser kennisse gecomen wesende, hebben wij omme hieraf die wairheit te bevynden ende dairvan geboirlike provisie te geschien doen vangen, aentasten ende in onser vengenisse holden Loedewich van Leefdael, onsen muntmeister, op die tijt in manieren voirs. van onser wegen van onser munten bevel hebbende, bescheit ende geboirlike onderwijs van den voirs. saken van hem eysschende. Oick mede hebben wij die guldene penningen bij voele meisteren hem des zeer wael verstaende doen proeven, diewelke meisteren wij in der voirs. prove van tween synnen gevonden hebben. Soedat wij Lodewich voirs. van alle alsulke misdaden, woe die bij hem in ende aen onser munten voirs. geschiet ende gedaen moegen sijn, gecorrigiert ende gepuniert hebben, welke correxie hie oick heel al ende wail naegegaen ende volbracht heeft, alsoe dat wij hem van den misdaden voirs. holden, decernieren ende declarieren mit desen onsen brieve vrij, aling ende al quyt te sijn ende te sullen wesen altijt, ewelike ende ommermeer voir ons ende onsen nacomelingen, Bisscopen tUtrecht. Ende soe Lodewich voirs. des in onser vengenisse lange tijt is geweest ende dairomme sommige personen, hem nyet gunstich wesende, van quaden feiten, name ende geruchte houden ende hebben wouden, dairomme wij, dairinne versiende,
hebben hem weder gestalt ende gesat, weder stellen ende setten mit desen onsen brieve, oft des ge- | |
| |
boirde ende van noede sijn soude, in sijne yerste ere, guede geruchte ende wesen, soe wij hem van alle alsulke misdaet, die des bij hem geschiet moegen sijn, vrij ende quyt te sijn gedecerniert ende gedeclariert hebben. Bevelen dairomme allen onsen amptluden, mairschalcken, schouten, richteren, dienres ende ondersaten van wat machte ende state sij sijn, dat sij ende elck van hem bisonderen Lodewich, onsen voirs. muntmeister, doen ende laten rustelike ende vredelike tot ewigen dagen gebruycken, hebben ende genieten dese onse declaracie ende restitucie voirs., sonder hem des enich verdriet, hynder oft moyenisse te doen oft doen doen in enigerwijs, want wij dat alsoe gedaen willen hebben ende decernieren dat also behoeren te wesen ende te sullen geschien. Des tot oirkonde hebben wij onsen segel aen desen brief doen hangen. Gegeven op onsen slote tot Duerstede int jair onss Heren dusent vierhondert vierendetseventich opten vierden dach in Januario.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 4, fol. 144v = Reg. no. 4177.
| |
XII.
Bisschop David stelt zijn dienaar Johan van Auxy aan tot waardijn van de munt.
Duurstede, 1474 April 28.
Commissie Johans van Auxy van der weerdeynscap der munten.
Wij David van Bourgoendië, bij der genaden Goits Bisscop tUtrecht, maken kont allen luden, dat wij omme mennige truwe diensten, die ons onse dienre ende dagelixe huysgesyn Johan van Auxy dyckwil gedaen heeft ende noch doende is, tot hem wail betrouwende sijn ende hem dairomme geordineert ende gemaect hebben, ordinieren ende maken mit desen onsen brieve enen werdeyn van onser munten, alsoe dat hie truwelike werderen ende anders dairinne doen sal, als een guet truwe dienre ende
| |
| |
weerdeyn sculdich is te doen, tot alle alsulke rechten ende profijten dairtoe staen oft dairtoe geboerlike geordiniert sullen werden, durende tot onsen wederseggen. Gegeven op onsen slote tot Duerstede int jair onss Heren dusent vierhondert vierendetseventich opten achtendetwyntichsten dach in April.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 181.
| |
XIII.
Recesbrief voor den muntmeester Danys van Levendael.
Duurstede, 1475 Augustus 18Ga naar voetnoot1).
Bisschop David erkent van zijn muntmeester Danys van Levendael het verschuldigde voor zijn sleeschat van de gouden en zilveren munten, ‘bij hem oft van sijnre wegen in onser munten gemaect ende geslagen, vant remedium ende anders, als sulcx nae onser commissie, hem dairop gegeven, geboerlike is geweest’, gedurende den tijd van 1472 December 31 tot aan datum 's briefs, ontvangen te hebben. ‘Oick hebben wij die bussen van den guldenen ende silveren pennyngen, in den tijden bij hem als voirs. gemaect, doen proeven ende nernsteliken ondersoeken bij denghenen hem des verstaende, diewelke in der proeven nae den voet onser munten guet ende stantachtich gevonden sijn, alsoe dat wij die proeven, rekenyngenGa naar voetnoot2) ende betalingen voirs. guet loven ende van weerden houden’.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 194v.
| |
| |
| |
XIV.
Bisschop David draagt zijn muntmeester Danys van Levendael op om gouden en zilveren munten te slaan in de stad Wijk bij Duurstede, nl. een Davidsgulden, een bisschopsgroot, een halven en een kwart bisschopsgroot, ‘mit sekeren muntijseren, mit onsen wapenen gesnedenGa naar voetnoot1) oft die gesneden sullen werden bij Henrick die Vriese, die des bevel van ons hebbende is’, en treft bepalingen over het onderzoek van de munt.
Duurstede, 1475 Augustus 20Ga naar voetnoot2).
..... Dairomme sullen onse weerdeyne tot elker reyse, als sij weerderen, van elken wercke ende penningen voirs. enen pennyng ten mynsten in der bussen werpen, omme die proeven ende andere geboerlike ondersoeke overmits den dairaf te doen, ende worde bij den proeven van den bevonden in die busse, dat onse muntmeister voirs. int remedium ergent soe wael van guldenen als van den silveren penningen getastet ende des gebruycket hadde, dat sal al wesen ende comen allene tot onser behoiff, des hie ons nae dat bevonden worde guede betalinge ende bewijsinge doen sal; van welker weerderinge sal hie tot elker reyse, als onse weerdeyne weerderen sullen, hem tsamen uutreiken ende geven alle alsulck loen als des gewoentlike is. Voert loven wij onsen muntmeister voirs. mit desen onsen brieve voir ons ende onsen nacomelingen, Bisscopen tUtrecht, dat wij tot sijnen versoeke ende vervolge alle jair drie werffGa naar voetnoot3), als ons dat best gelieven sal, die bussen soe wael van den gouden als van den
| |
| |
silveren penningen sullen doen proeven ende bynnen ses weken nae der proeve van elker reysenGa naar voetnoot1) die busse ende proeve prijsende, hem des recess geven oft wair des enich gebreck gevonden, alsdan die te wraken ende dat voert te vervolgen, soe sulx geboerlike sijn solde. Ende wairt, dat wij bynnen den ses weken voirs. die nyet en wrakeden oft deden wraken, tegen die busse ende proeve seggende, declarieren wij nu als dan die busse van ons guet ende van weerden wesende gehouden te sullen sijn sonder argelist.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 199.
| |
XV.
Muntcommissie voor den muntmeester Lodewijk van Levendael.
Duurstede, 1478 Januari 1.
Bisschop David machtigt zijn muntmeester Lodewijk van Levendael, om, in afwijking van zijn commissie van 1477 Augustus 20, krachtens welke hij bisschopsgrooten van 8 penningen koningszilver moest aanmunten, bisschopsgrooten van 7 penningen koningszilver te slaan, ‘soe dan die paymenten in den landen hier ommetrent seer verlopende ende veranderende sijn, alsoe dat wij daernae in onderhoudenisse onser munten noetlijke behoevich sijn te versien’.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 223 = Reg. no. 4310.
| |
XVI.
Aanstelling van een waarnemenden muntmeester.
Duurstede, 1481 September 13.
Bisschop David vergunt zijn muntmeester Lodewijk van
| |
| |
Levendael, die ‘omme sekere redelike saken, dairaf hie ons wail onderwesen heeft, nyet gelegen is onse munte voirs. selve voirt te bedienen ende te bewaeren’, zijn ambt gedurende het nog resteerende deel van den termijn van zes jaren, waarvoor het hem gegeven is, (‘als dit alle schijnt nae der commissien wij hem des hebben doen geven, dair dese onse brieff doirgesteken is’) te doen waarnemen door Gerrit van Haarlem Klaaszoon.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 250v = Reg. no. 4404.
| |
XVII.
Aanwijzing, hoe men eenige soorten van valsche Rijnsche guldens, ook van bisschop David, waarvan vier tonnen in omloop zijn gebracht, kan onderscheiden van echte.
Vermoedelijk nà 1483 November 1Ga naar voetnoot1).
Van den valschen munten.
Men lait weten een igelic, hoe datter geslagen sijn vier tonnen vol valsche munten mit enen bijslach, diewelcke in den lande gecomen sijn ende werden uutgegeven voir Riinsguldens ende en sijn nyet meer waerdich dan stick vijff witte pennyngen, die men in Vlaender hiet oude placken. Elc wacht hem hyrvoir.
In den yersten die guldens, die gemunt sijn opten Vranckvoertschen slach, tusschen tsant Jans been beneden staende een schilt mit een leeu, gelijck als dese figuer bewijst; dair sijn oic ander opten selven slach, dair int schildeken tusschen tsant Jans been staet een croen, ende noch ander, dair int scildeken staet een sterre; die sijn all valsch.
Item die opten slach van den vier koervorster guldens gemunt sijn ende dair staet recht boven den mense rat een dubbelde W, gelijc dese figuer bewijst; die sijn valsch.
| |
| |
Item die opten Coelschen slach gemunt sijn ende een enkell V mit een aGa naar voetnoot1) hebben staende boven biscops hoeft; die sijn valsch.
Item die opten slach van den Hamborschen Rijnsguldens gemunt sijn, aen sunt Pieters borst een sterre staendeGa naar voetnoot2), oft ander opten selven slach, dair een sterre staet aen sunt Peters hoeftGa naar voetnoot3), gelijc dese figuer; die sijn beide valsch.
Item die opten slach van Davids Rijnsguldens, biscop van Utrecht, gemunt sijn, meyst gelijc als desselven Davids witpenningen, die nu blancken doen; die sijn valsch.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 12, fol. 36 = Reg. no. 3715.
| |
XVIII.
Muntcommissie voor den muntmeester Lodewijk van Levendael.
Duurstede, 1485 April 10.
Bisschop David vergunt bij een ‘ordinancie van den munten bij den verloep der paymenten’ zijn muntmeester Lodewijk van Levendael om in afwijking van zijn commissiebrief zilveren penningen van 1½ groot Vlaamsch te slaan, ‘als wij bij onsen raden hem voir nutte onser munten ordineren ende stellen souden, ende als dan die selvere paymenten ende pennynge ser verlopen ende oec andere saken ons roerende sijn’.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 271 = Reg. no. 4515.
| |
| |
| |
XIX.
Muntcommissie voor den muntmeester Gerrit Klaaszoon van Haarlem.
Duurstede, 1488 Januari 9.
‘Mijn genedige Heere van Utrecht heeft Geryt Claissoen van Hairlem, bewarende sijnre genaden munte, bevolen, beliefft ende geconsentiert op dach datum deser cedelen, dat hij sal mogen maken ofte doen maken’ zilveren penningen ter waarde van 3 duitjes of ⅛ groot Vlaamsch en van 1 duit.
Afschr. - Bissch. Archief no. 373, fol. 290 = Reg. no. 4604.
| |
XX.
Bisschop David erkent van den bewaarder van zijn munt Gerrit Klaaszoon van Haarlem het verschuldigde voor zijn sleeschat ontvangen te hebben.
Duurstede, 1488 Februari 6.
Quytancie Geryt Claiszoen van Haerlem, bewaere van der munten.
Wij David etc. maken kont allen luden, dat wij van onsen getruwen Geryt Claiszoen van Haerlem, bewaerre onser munten, ontfangen hebben op sulken gelden hij ons van onsen sleeschat sculdich is nae sine rekeninge, dairaff gedaen opten lesten dach in Decembri anno LXXXVIII lestverleden, IIIcLVIII I/II onser gulden ende aen halve stuvers IIcLXXIIII Rijnsche gulden, XX stuvers voir elken Rijnschen gulden gerekent, welke driehondert negenendevijftichsten halven onser gulden ende twehondert vierendetsoeventich Rijnsche gulden voirs. wij Geryt voirs. ende sijnen erffgenamen, gebrake sijnre, geloeft hebben ende loven mit desen onsen brieve voir ons ende onse nacomelinge, bisscope tUtrecht, te corten an die gelden der rekeninge voirs. sonder argelist. Des tot oirkonde hebben wij dese quytancie geteikent mit onser hant. Gegeven
| |
| |
op onsen slote tot Duerstede int jair onses Heren M IIIIc LXXXVIII opten VIen dach in Februario.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. 290 = Reg. no. 4607.
| |
XXI.
Bisschop David stelt Daniel van der Heyde aan tot muntmeester, gelast hem te Wijk bij Duurstede of elders te munten en treft bepalingen over het te vervaardigen geld.
Utrecht, 1490 Februari 1.
Commissie Daniell van der Heyde, muntmeister.
David etc. allen dengenen, die desen onsen brieff sullen sien ende hoeren lesen, saluut.
Want wij betruwende sijn totten doegeden, neersticheit ende vlijts, dairmede bij ons mit getuychnisse van gueden luden geloift ende gepresen is Danyell van der Heyde, hebben wij hem gemaict ende maken mit desen onsen brieve onsen muntmeister, hem onse munte bevelende, die truwelijke ende waill te regieren ende te bewaeren, als een guet truwe muntmeister schuldich ende van outs in onser munten gewoentlijke is te doen, goudene ende zilveren bilioene te copen ende te doen coepen ende dairaff goudene ende silveren pennyngen van onser munten ende wapens dairinne the maken ende te doen maken nae manieren ende ordinancien, wij hem nae behoirlicheit ende gelegentheit van tijden ordinieren ende mit hem overcomen sullen, bynnen onser stat van Wijck ofte in anderen plaitsen ende steden bynnen onsen lande, dair ons dat believen sall, duerende sess jaeren lanck naistcomende, mit muntijssere gesneden bij dengenen des beveell van ons heeft ofte verwervende sall werden. Ende die goudene ende silveren pennynge, die onse muntmeister voirs. nae die ordinancien ende voet wij hem ordinieren ende mit hem overcomen sullen, makende sall werden ofte doet maken, sullen nyet arger sijn in den alloy ofte gewichte dan die ordinancien begrijpende werden, op dairaf gestraffet te werden in lijve ende in guede nae
| |
| |
gelegentheit der misbrukinge; te weten: dat de muntmeister een greyn, dat hij te remedie heeft, in den alloy op elke marck wercx hebben ende gebruken mach voir hem, ende ist hij dairover gaet tot twe greyn toe, dairaff sall hij viervout ons opleggen ende betalen, ende ist hij dairover tot drie greyn tastet ende dairop bevonden wert, sall wesen op die straffinge mitten ketell aen sijn lijff. Ende onse muntmeister mach oic op elke marck wercx in den snede dat remedium tot enen halven Engelschen toe voir hem ghebruycken, mer neempt hij dairover tot twee Engelschen toe, dairvoir sall hij ons uutreycken ende betalen viervout, ende neemt hij tot derdenhalven Engelschen toe, sall oic wesen opten ketell als voirs. Uutgesondert ofte onse muntmeister voirs. dat remedium in den snede ofte gewichte van den halven stuvers, oert stuvers, witkens, doitkens, halff voir hem gebruken mach; ende waert hij dairover tastede totten helen remedium, sall hij ons dubbelt uutreycken ende betalen, ende tastede hij noch dairover, dat hy dat dryvout genomen ende gebruyct hadde, soude oic wesen op die straffinge des ketels als voirs. Ende opdat men hyraf geboirlike ondersoeck doen mach, sullen onse weerdeyne, als sie werdieren, van elken wercke ten mynnesten ene ofte meer pennynge, nae dat die wercke groet sijn, in die busse werpen omme die proeven ende ondersoecke dairaf geboirlijke te doen ende the laten geschien. Ende denselven onsen weerdeyn mytten assagyer onser munte sullen wij voegen ende bestellen sonder costen van onsen muntmeister voirs. geloent te werden; dan onse muntmeister voirs. sal gehouden wesen den assagyer sijnen montcost mit hem te geven ende te besorgen.
Oic sijn voirwairde wij altijt als dat nuttelijke ende noitlijke sijn sall, ende ten mynnesten twewerff bynnen jaers, die busse van der wachte onser munten sullen doen oepenen ende die proeven van den pennyngen doen maken ende onsen muntmeister, naedat die geboirlijke bevonden werden, bescheiden, bij alsoe dat onse muntmeister voirs. dairaf anders nergent dan in onsen lande ende bij onsen raeden rechts wesen ende plegen sall sonder argelist.
Ende soe wij onsen muntmeister voirs. ende onse munte
| |
| |
in sonderlinge vorderinge ende gonste hebben ende gehouden willen werden, nemen wij hem, sijn huysgesynne, werckluyde, coepluyde, wisselaeren ende voert alle diegene, die tot onser munte leveren sullen, hoere lijve ende guede in onse hoede, geleide ende beschermynge gelijck onse dienre ende dagelix huysgesynne, ende gebieden hyeromme allen onsen mairschalcken, amptlude, schouten, richteren, dienren ende ondersaten, dat sij onsen muntmeister ende voert alle die andere als voirs. hoere lijven ende gueden houden ende starcken in desen onsen geleide ende bescherminge sonder innevallen ende alle argelist.
In oirkonde sbriefs mit onser hant geteikent ende besegelt mit onsen segell, gegeven in onser stat van Utrecht int jair onses Heeren M IIIIc ende XC opten iersten dach in Februario.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. *8.
| |
XXII.
Bisschop David stelt Rutger de Maelre aan tot stempelsnijder van de munt.
Duurstede, 1492 Mei 26.
Commissie meister Rutger die MaelreGa naar voetnoot1) muntijsere te maken.
David etc. allen denghenen, die desen onsen brieff sullen syen ofte hoeren lesen, saluyt. Want wij betruwende sijn tot die dogeden ende sonderlinge konste, dairmede by ons gepresen ende geloift is meister Rutger die Maelre, hebben wij hem bevolen ende bevelen mit desen onsen brieve onse muntijsere te snijden ende te maken in behoirlijken manieren ende des alle te doen, dat een guet truwe muntijsersnijder schuldich is te doen, duerende tot onsen wederseggen. In oirkonde sbriefs besegelt mit onsen segel. Gegeven op onsen slote tot Duerstede int jair onss Heren dusent IIIIcXCII opten XXVI dach in Meye.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. *19v.
| |
| |
| |
XXIII.
Bisschop David gelast een kleine zilveren penning te slaan (onvoltooid).
-, 1494 Maart 2 of 3(?)Ga naar voetnoot1).
Mijn genedige Here sall believene doen te maken enen cleynnen silveren pennynck, ende sall gelden II witt, wel verstaende die VI enen stuver, ende sall houden I d. XVI gr. f. ende op die marck troys in den snede IIcVIII½ d.; soe sal men maken uut een marck fijns silvers XLI s. VIII d., dair den coepman aff hebben sall XXXVI s. ende mijn genedige Here voir sijnre genaden slyschat I s. ende die wercklude van munten ende van wercken II st. mit hoir scroyende, die sij wenen; ende soe blijft dair mit II st. VIII d. voir coper ende brassayen ende ander grote oncost, ende soe maect men uut een marck fijn silvers VIIaIoXIIen. Item die muntmeister sall hebben tot remedien II g. in den alloye en in der snede VI d., mer die remedien sullen gaen tot profijt van unsen genedigen Heren.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. *37v.
| |
XXIV.
Muntcommissie voor den muntmeester Johan van Papenvelt.
Duurstede, 1494 Maart 3.
Bisschop David gelast zijn muntmeester Johan van Papenvelt zilveren munten te slaan, nl. een halven stuiver en een oort van een stuiver, en bepaalt: ‘item die wercklude sullen hebben loen, als zij hebben in der munten van Bourgoendiën’.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. *37v.
| |
| |
| |
XXV.
Bisschop David stelt Herman Ghiging aan als waardijn van de munt te Hasselt.
Duurstede, 1494 Juli 8.
Gedrukt: P.O. van der Chijs, De Munten der Bisschoppen...... van Utrecht (1859) 201.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. *43.
| |
XXVI.
Bisschop David gelast zijn muntmeester Johan van Papenvelt om te Hasselt gouden en zilveren munten, nl. een Davidsgulden, een halven gulden, een dubbelstuiver, stuiver, halven stuiver en oort van een stuiver, benevens nog een goudgulden te slaan, en machtigt hem naar de nieuwe muntplaats de beste gezellen der munt mede te nemen.
Duurstede, 1494 Augustus 18.
....... Soe heeft mijn genedige Heer sijnre genaden muntmeister voirs. geconsentiert ende belieft, hij dese goudene ende silveren pennynge voirs. nae innehout van sijnen commissien ende scryften hij dairaff heeft oick sall moegen maken ofte doen maken in mijns genedigen Heren munte bynnen synre genaden stat van Hasselt, ende omme vorderinge mijns genedigen Heren munte hebben sijne genade belieft, sijnre genaden muntmeister sall moegen nemen van den gesellen der munten hem des beste nutte dunckende bij alsoe die dairtoe ede ende anders gedaen sullen hebben, alse dien geboirlijken is zonder argelist. Des tot oirkonde heeft mijn genedige Here dese instructie mit sijnre genaden hant hyeronder geteikent. Actum Duersteden int jair onses Heren dusent vierhondert vierendetnegentich upthen achtienden dach in Augusto.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. *38v = Reg. no. 4894.
| |
| |
| |
XXVII.
Bisschop David machtigt zijn muntmeester Johan van Papenvelt te Hasselt zilveren munten te slaan, nl. een zgn. Overijselsche penning ter waarde van 1/30 gulden en een penning ter waarde van 1/60 gulden.
Duurstede, 1495 April 29.
Gedrukt: Van der Chijs, a.w., 202.
Afschr. - Bissch. Archief, no. 373, fol. *43v = Reg. no. 4918.
| |
XXVIII.
Frank Arend Frankenzoon legt zijn eed af als waarnemend muntmeester bij afwezen van Johan van Papenvelt.
1495 September 29.
Opten XXIXen dach in Septembri anno etc. XCV heeft Francke Aernt Franckenzoen sijnen eedt gedaen, mijns genedigen Heren munte tot Hasselt in affwesen des muntmeisters Johans van Papenvelt tot eere ende profijt mijns genedigen Heren truwelijke nae inneholt der commissien dairaff te bewaeren, presentibus de consilio meister Ludolph van den Vene, Doemdeken tUtrecht, Geryt Mulert, rentmeister van Sallant, ende Herman Kruse, scholte tot Vollenhoe, dair dit gheschiede upten dach vurs.
Minuut. - Bissch. Archief, no. 4, fol. 388.
|
-
voetnoot1)
- Jaarboekje van ‘Oud-Utrecht’ III (1926) 82 n. 3.
-
voetnoot1)
- Vgl. A. Luschin von Ebengreuth, Allgemeine Münzkunde und Geldgeschichte des Mittelalters und der neueren Zeit (1904) 170; A. van Vollenhoven, Ambachten en Neringen in Dordrecht (1923) 72. Een merkwaardig voorbeeld hiervan bij P.O. van der Chijs, De Munten der Bisschoppen, van de Heerlijkheid en de Stad Utrecht, van de vroegste tijden tot aan de Pacificatie van Gend (1859) 222, no. 62; Pl. XX 62.
-
voetnoot1)
- Fol. 141 staat in een recesbrief van 1470 hierna: ‘ende plat geslagen’.
-
voetnoot2)
- Fol. 141 volgt hierna: ‘mit een ander stuck gouts licht, dat wij laeste, doe wy die busse deden proeven, dairin deden leggen nae uutwijsinge onss recess, hem doe dairop gegeven, ter proeve staen sal op sulke pene hie nu gedaen soude hebben, sonder argelist’.
-
voetnoot3)
- Later, bij wijzigingen in de commissie van 1470 Maart 17, veranderd in: twee.
-
voetnoot4)
- Later veranderd in: driehondertendetwintich.
-
voetnoot1)
- De datum is later veranderd in: 1470 Maart 17.
-
voetnoot2)
- In deze acte is later de naam veranderd in: Henrick de Vriese en het jaartal in: 1474.
-
voetnoot1)
- Achter den datum staat met een andere hand: ‘nota de sequenti erratum per negligentiam(?) copiatoris’. Daaronder staat dan weer (doorgehaald) met de hand van den copiist: ‘uutgesondert alleene oft enich remedium aen den silveren pennyngen bij hem gemaect, genomen ende gebruyct ware, dat hij ons des noch rekenynge ende bewijs doen sal gelijck sulcx nae der proeve, die dairaf noch geschien sal ende anders behoirlike sijn sal, begynnende ut supra’.
-
voetnoot2)
- Later is de datum veranderd in: 1477 Februari 12, en zijn in de nieuwe commissie, ‘soe thants die munten ende paymente in den landen hyerommetrent seer verandert ende verlopen sijn’, wijzigingen aangebracht.
-
voetnoot3)
- Deze vier woorden zijn in de nieuwe commissie doorgehaald, en vervangen door: bynnen deser tijt.
-
voetnoot1)
- Deze drie woorden zijn in de nieuwe commissie doorgehaald.
-
voetnoot1)
- Na Maelre volgt nog in het hs. de afkorting: ged.
-
voetnoot1)
- De acte is geplaatst tusschen een recesbrief van 2 en een muntcommissie van 3 Maart 1494.
|