Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 46
(1925)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |||||||||||||||||
De rooftocht van Dirk Maertensz. van Schagen en zijn bende in 1568 in Noord-Holland, Medegedeeld door
| |||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||
de groote verdeeldheid onder de verbondenen, maar nog meer omdat vele edelen beangst waren voor het optreden der SpanjaardenGa naar voetnoot1). Margaretha van Parma vertrok 30 December 1567 voor goed naar Spanje; de Nederlanden kwamen nu volledig onder ‘opperlandvoogdij’ van Alva. De verbittering tegen de Spanjaarden in breede lagen van de bevolking in ons land nam hand over hand toe, vooral door de talrijke confiscaties van goederen der vluchtelingen en bannelingen. Vele burgers werkten in het geheim tegen de Spaanschgezinden en stonden in verstandhouding met de vluchtelingen in het buitenland. Menigeen nam de wapenen op, om zich te scharen onder de strijders tegen de Spanjaarden. Vooral het leger van graaf Lodewijk van Nassau telde vele opstandelingen uit Holland en WestfrieslandGa naar voetnoot2). Tusschen eenige invloedrijke edelen bleef in het buitenland een nauwe relatie bestaan. Brederode, Hoogstraten, Oranje, Lodewijk van Nassau, de graven van den Berg en Kuilenburg hielden elkander trouw op de hoogte van den loop der gebeurtenissen en bereidden buitenslands den opstand voor, die in 1568 zich in zijn vollen omvang zou ontplooienGa naar voetnoot3). De prins van Oranje, die 11 April 1567 Antwerpen had verlaten, reizende via Breda, Grave en Kleef naar Dillenburg, was 14 Juli 1567 door Maximiliaan van Hennin, graaf van Bossu, als stadhouder van Holland vervangenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||
Na zijn aankomst in Duitschland had de prins van Oranje zich onverwijld aan het werk gezet ter voorbereiding van een gewapenden strijd tegen de Spanjaarden. Zijn taak was niet gering, daar hij in Alva iemand tegenover zich had gekregen, die toen bekend stond als een der bekwaamste veldheeren van Europa. Hendrik van Brederode, het hoofd der verbonden edelen, tevens de eerste leider van de opstandelingen, hield zich nog het langst in Holland op. Zijn befaamd verblijf in Amsterdam eindigde 27 April 1567. Ook hij nam toen de wijk naar DuitschlandGa naar voetnoot1). Eerst na zijn dood (op 12 Februari 1568) nam de prins van Oranje de hoofdleiding van den opstand op zichGa naar voetnoot2). De prins en zijn vrienden hadden, na rijp beraad, besloten ‘den voorzeyde hertog (Alva) aen verscheiden oorden en plaetsen te besoeken en aen te tasten. Meenende also hem te meerder afbreek te doen en dat hij niet en soude weten waer hij hem soude wachten’Ga naar voetnoot3). Om den krijg te beginnen en door te zetten, had hij geld noodig en die middelen trachtte hij bijeen te brengen door zich te wenden tot de uitgeweken edelen en de gemeenten der uitgeweken gereformeerden te Londen, in het land van Kleef, te Emden en elders. Aan zijn broeder, graaf Lodewijk van Nassau, gaf hij 6 April 1568 commissie tot gewapend verzet tegen de Spanjaarden. Reeds 4 dagen later (10 April) kregen Nederlandsche en Duitsche hoplieden van Lodewijk van Nassau commissiebrieven om krijgsvolk te werven. Het krijgsplan van den prins van Oranje had tot doel de Nederlanden van twee kanten aan te tasten: in het Noorden en in BrabantGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||
Graaf Lodewijk van Nassau zou met een leger in Groninger land en Friesland vallen. De graaf van Hoogstraten, Anthony de Lalaing, moest den hoofdaanval op Brabant uitvoeren. Ter inleiding van deze operaties zou dan plotseling een in alle stilte voorbereide aanval op Brussel (hoofdkwartier der Spanjaarden) worden gedaan, waarvoor kleine afdeelingen opstandelingen tusschen 11 en 18 April 1568 in het bosch van Soignies zich zouden concentreeren. De plannen, tegen Brussel ontworpen, lekten uit, zoodat Alva tijdig tegenmaatregelen kon nemen en de rebellen tot over de Duitsche grens terug joeg. Roermond werd tegen een verovering beschermd. Tusschen Erkelens en Dalem leed het rebellenleger, dat niet door den graaf van Hoogstraten, maar door den heer van Villers (Jan van Montigny) en den heer van Hoei (Filips van Namen) werd aangevoerd, een gevoelige nederlaag. Dalem viel 25 April 1568 in handen van de Spanjaarden, die onder aanvoering stonden van Don Sancho de Lodoño, 19 April uit Lier tegen hen uitgezonden. Lodewijk van Nassau's optreden in het Noorden des lands werd nu een op zich zelf staande gebeurtenis. Op 24 April 1568, daags vóór de nederlaag der opstandelingen bij Dalem, leidde Oranje's broeder den veldtocht in met de verovering van het slot van Wedde, waarna de bezetting van Appingedam en de belegering van Groningen volgdenGa naar voetnoot1). Aan Spaansche zijde zat men intusschen niet stil. Aremberg werd met een leger naar Groningen gezonden. Reeds 20 Mei had hij zijn geheele macht bijeen, om den strijd tegen Lodewijk van Nassau's leger aan te vangen. | |||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||
De slag bij Heiligerlee bracht hier wel een overwinning aan de zijde der opstandelingen, maar, door het optreden van den graaf van Megen, werd Lodewijk van Nassau gedwongen, om in den nacht van 22 op 23 Mei 1568 zijn leger op te breken en zich terug te trekken op het kasteel van WeddeGa naar voetnoot1).
Zooals uit het vorenstaande blijkt, hebben de prins van Oranje en zijn broeder, Lodewijk van Nassau, zich in het begin van 1568 reeds bezig moeten houden met de voorbereiding van den strijd in het Noorden en Zuiden des lands door het bijeenbrengen van de noodige gelden en de werving van krijgsvolkGa naar voetnoot2). Hendrik van BrederodeGa naar voetnoot3) schijnt tot kort voor zijn dood ook aan de voorbereiding van het gewapend verzet tegen de Spanjaarden te hebben gewerkt, maar de prins van Oranje, diens broeder Lodewijk van Nassau, de graaf van Hoogstraten en eenige andere edelen zijn toch wel degenen geweest, die de uitvoering van het krijgsplan, hierboven omschreven, mogelijk hebben gemaakt. | |||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||
In die dagen van voorbereiding zijn vele strijdlustigen zich komen aanmelden, om in de gelederen van de kopstukken der verbonden edelen, die de wapenen tegen de Spanjaarden hadden opgenomen, te strijden. Onder degenen, die hun diensten aanboden, trof men menschen aan van allerlei slag: personen, die uit liefde voor het vaderland ten strijde trokken of door godsdienstige motieven geleid werden, maar ook tal van avonturiers, die soms op velerlei listige manieren een aanstelling als hopman of nog hoogere functie trachtten machtig te worden. Een van die avonturiers was de Alkmaarder Dirk Maertensz. van Schagen, zuivelkooper van beroepGa naar voetnoot1). In de dagen, toen Brederode door N. Holland trok, had hij deelgenomen aan den beeldenstorm te Alkmaar. Bij de komst van den graaf van Megen, in Mei 1567, die Brederode's volk uit het Noorderkwartier kwam verdrijven, nam Dirk Maertensz. de vlucht naar Emden. Hij is daar een zestal weken gebleven, daarna naar Alkmaar teruggekeerd, om, kort na 1 November 1567, weder naar Wezel te vertrekken, waar hij den verderen winter doorbrachtGa naar voetnoot2). Dirk Maertensz. probeerde toegang te verkrijgen tot de kringen der verbonden opstandige edelen en hun aanhang. Teneinde meer kans te loopen, dat men gebruik zou maken van de door hem aangeboden diensten, vertelde hij, dat hij een grooten schat verborgen wist, die hij, eenmaal tot hopman aangenomen, zou bemachtigen ten voordeele der krijgsvoering. | |||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||
Eerst is hij, te zamen met Jacob Zwaen en Jan Pietersz. (Lapsay), bezig geweest in onderhandeling te komen met Hendrik van Brederode, die zich te Wezel bevond. Zekere Dirk Joosten, die dikwijls van Geemen te Wezel kwam, fungeerde daarbij als tusschenpersoon. Waarschijnlijk in verband met den dood van Brederode (in Februari 1568) schijnt er van een overeenkomst met dezen niets te zijn gekomen. In Mei 1568 ging Dirk Maertensz., vergezeld van Jan Pietersz. Lapsay, eveneens een uit Alkmaar gevluchten beeldstormer, naar Keulen. Hier werden onderhandelingen gevoerd met Mr. Jan de Wael en Dr. Bets (Hoogerbeets?), door wier bemiddeling zij bij den graaf van Hoogstraten werden geïntroduceerd. Terzelfder tijd waren mede te Keulen de graven van Bergen en KuilenburgGa naar voetnoot1), hetgeen er op wijst, dat vele edelen, die tegen de Spanjaarden ten strijde zouden trekken, zich daar ophielden. Dirk Maertensz. wist hier, door eveneens het verhaal over den verborgen schat op te disschen, van den graaf van Hoogstraten, Anthony de Lalaing, een commissiebrief te verkrijgen, om gelden ‘tot vordering van den gemeene oirbair ende welvaert’ bijeen te brengen. Deze commissiebrief werd hem eerst uitgereikt, nadat hij een schriftelijke verklaring had afgegeven van zijn aanbod aan den graaf van Hoogstraten. Ook heeft Dirk Maertensz getracht een aanstelling in den dienst van graaf Lodewijk van Nassau te bekomen. Door bemiddeling van een bij Lodewijks leger vertoevenden Alkmaarschen poorter, Heynszoon Claesz. Boot, wist hij den graaf een verzoekschrift ter hand te doen stellen. Een schrijven van Dirk Maertensz. aan den secretaris van graaf Lodewijk van Nassau doet zien, dat hij aanslagen wilde plegen op plaatsen in Holland (beoogend o.a. Hoorn of Alkmaar voor Oranje te winnen), desnoods zonder een aanstelling als ‘overste ofte hopman’ te behoeven. | |||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||
Hij en Jan Pietersz. Lapsay zijn in het leger van Lodewijk van Nassau aangekomen een paar dagen na de komst van den graaf van Hoogstraten in het leger voor Groningen. Daar Lodewijks leger in den nacht van 22 op 23 Mei 1568, na den slag bij Heiligerlee, terugtrok op Wedde, zijn beiden vóór hun bezoek aan Keulen, toen de graaf van Hoogstraten aan Dirk Maertensz. een commissiebrief had gegeven, in Groningen geweest. Het is Dirk Maertensz. niet gelukt van Lodewijk van Nassau een aanstelling in een of andere functie te verkrijgen. Lodewijk van Nassau wees zijn aangeboden diensten af, onder opmerking ‘datter andere toe gecommitteert waeren’. Dirk Maertensz. slaagde er echter in een commissiebrief, door Lodewijk van Nassau aan een ander afgegeven, in handen te krijgen. Cornelis Jansz. van der Nyenburch, een Alkmaarder, of Oude Jan Maertensz. Visscher, uit Hoorn, verschafte hem zoo'n stuk, afkomstig van Reinier Cant en blijkbaar ten name staande van Thomas Gerritsz. Doesburch en Jacob(!) Basius (twee Amsterdammers, slechts met de eerste letter van hun naam aangeduid). Dezen commissiebrief copieërde hijGa naar voetnoot1), klaarblijkelijk met het doel, om die copie te doen doorgaan als een door Lodewijk van Nassau aan hem afgegeven stuk.Ga naar voetnoot2) Dirk Maertensz. is toen maar op eigen gelegenheid gaan optreden, wierp zich op als hopman of kapitein over een aantal soldaten van allerlei slag, die hij voornamelijk in Friesland, onder vele mooie beloften, in dienst had genomen. | |||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||
Dirk Maertensz. en zijn in Friesland aangenomen krijgsmakkers landden eenige dagen vóór den 22sten October 1568 tusschen Medemblik en Kolhorn. Met z'n zessen zijn ze gegaan naar ‘een lang dorp’, waar ze bij een herbergier, genaamd ‘Bouffken’, kwamen, die hen geleidde tot ‘in de Keyns’, alwaar hij hen bracht ten huize van een schipper, die op Alkmaar voer, in de nabijheid ‘van eenen Heer Simon’. Ten slotte trokken Dirk Maertensz. en gevolg naar Groet, een dorpje aan den duinkant, nabij Alkmaar, aldaar intrek nemende bij Jaep Jaepen Meynertsz., vanwaar een rooftocht door een gedeelte van Noord-Holland in de richting van Hoorn werd ondernomenGa naar voetnoot1).
Hoewel hij ‘crijchsgewijs met bussen, hellebaerden, knevelstaven ende ander geweer’ er op uittrok, had zijn geheele onderneming niets van eenigerlei krijgsvoering, maar kwam zij neer op een uiterst brutale aanranding, berooving en terroriseering der plattelandsbevolking, gepaard met inbraak en diefstal in kloosters en ten huize van geestelijke personen. De bende van Dirk Maertensz. bezocht allereerst de woning van een der kerkmeesters te Schoorldam, waar zij geweldig huishield en een flinken buit maakte. Daarop ging het volkje naar Schoorl, waar het, valschelijk ‘uit den naam van den prins van Oranje’, bij den schout opening van diens huis eischte. Toen er niet werd opengedaan, werd het huis leeggeplunderd. Achtereenvolgens bezochten deze ‘krijgslieden’ Groet | |||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||
en Schagen, in welke laatste plaats zij intrek namen in het nonnenklooster. Een ‘oudt vaentgen’ werd hier buitgemaakt en zekeren Gerbrandt Pietersz. in handen gegeven, teneinde hem als vaandeldrager te doen fungeeren. In Winkel kreeg de priester, Heer Jan Nanninx, bezoek van de bende. Men brak zijn huis open, waar alles overhoop werd gehaald en een ‘tasse metten gelde’ werd gestolen. Des nachts maakte de bende een tocht naar Hoogwoud, waar de pastoor werd uitgeschud, ‘dreygende eenighe van hemluden des anderen daechs dandere papen zulcx mede te willen uytstrijcken’. Van Hoogwoud ging het legertje naar Wognum, Zwaag en het Reguliersklooster te Westerblokker. Intusschen was de bevolking overal hevig ontsteld over al deze euveldaden en men achtte het geraden met kracht tegen deze bende op te treden, teneinde haar onschadelijk te maken. De plattelandsbevolking vermocht klaarblijkelijk weinig tegen de brutale roovers te doen, daar alleen het optreden van de stad Hoorn voor goed een einde moest maken aan de wandaden der avonturiers. De Vroedschap te Hoorn besloot 22 October 1568 een deel der schutterij te laten uittrekken, om de ‘vagabonde knechten’, onder Dirk Maertensz. van Schagen, gevangen te nemenGa naar voetnoot1). Blijkens een resolutie van de Vroedschap d.d. 26 October 1568, gelukte het den Hoornschen ingezetenen de bende reeds op 22 October te arresteeren’Ga naar voetnoot2). | |||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||
In het bezit van Dirk Maertensz. werden verschillende belangrijke papieren gevonden, waaronder van geheimen aard, die alle in beslag genomen en te Hoorn gedeponeerd werdenGa naar voetnoot1). (Zie hieronder.) Na voorloopig verhoor der gevangenen te Hoorn, werden Dirk Maertensz., diens vaandeldrager Gerbrandt Pietersz. en drie andere naar Den Haag overgebracht en daar gevangen gezet. In Den Haag werden Dirk Maertensz.Ga naar voetnoot2) en die vier gevangenen in de Voorpoort (Gevangenpoort) opnieuw in verhoor genomen en in November voor het Hof van Holland gebrachtGa naar voetnoot3). De berechting van de overige gevangenen had te Hoorn en te Medemblik plaatsGa naar voetnoot4). N.J.M.D. | |||||||||||||||||
I. Inventaris van de papieren, welke op Dirk Maertensz. van Schagen gevonden zijn, toen hij op 22 october 1568 met zijn bende, buiten Hoorn, gevangen werd genomen.‘Inventaris van alsulcke papieren, brieven ende andere stucken, als er ghevonden zijn onder Dirck Maertensz. van Scaghen, als hij bij den scout, burgermeesteren, schutterye ende andere burgeren der stede van Hoorn, buten derzelver stede, gevangen werde, in een haren boesgetteGa naar voetnoota), welcke stucken, mitsgaders de boesgette, op | |||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||
huyden, den xxix Octobris anno acht ende tsestich, deur schriftelijc bevel van den graefve van Boussu, stadthouder over Hollandt ende Vrieslandt, gelevert zijn gheweest in handen van Guillaume Le Grand, bailliu van den Haghe, sonder praejuditie van der stede van Hoorn heure gerechticheyt’. 1. De ‘brief van credentie’ van den graaf van Hoogstraten, gedagteekend 23 Mei 1568, met opgedrukt zegel in rooden was, gemerkt met de letter ‘A’. (Zie p. 325.) 2. Een missive, geadresseerd aan Dirk Maertensz., uit Gheemen, beginnende ‘Eersame, goede vrundt’, betreffende zekeren handel, dien Dirk Maertensz. zou drijven, gedagteekend 13 Januari 1568, onderteekend: Gielis van Steelant, gemerkt met de letter ‘B’. 3. Zeker ‘memorycken ofte cedulle’, gemerkt met de letter ‘C’. (Zie p. 327.) 4. Een niet authentieke copie van ‘zeeckere brieven van de procuratie ofte commissie, in forme van placcaet, menteonerende van penninghen, op te lichten tot proffijte van grave Lodowijck ende zijnen adherenten, omme den crijch daermede te onderhouden’, beginnende ‘Lowys, grave van Nassouwen’, gedateerd 20 April 1568, onderteekend ‘Louis de Nassau’, benevens kopieën van een missive en twee memories, te zamen gemerkt met de letter ‘D’. (Zie p. 328-331)Ga naar voetnoot1). 5. De missive aan den secretaris van graaf Lodewijk, gemerkt met de letter ‘E’. (Zie p. 332.) 6. Een klein ‘memoriken ofte obligatie’, gedagteekend 22 Mei ‘tot Culen’ 1568, gemerkt met de letter ‘F’. (Zie p. 333.) 7. Een ander ‘memoriken ofte cedulle’, gemerkt met de letter ‘G’. (Zie p. 333.) 8. Een niet authentieke copie van een missive, ‘mentie maeckende van zeecker handel, beginnende: ‘Eersame goede vrunden, broeders’, in dato 5 Juni, gemerkt met de letter ‘H’. | |||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||
9. Een ‘missive van advertentie, beginnende: ‘Weet, Dirck Maertensz., goede vrundt’, onderteekend: ‘bij mij, Jan Pietersz. Say’, gemerkt met de letter ‘J’. 10. Een dito missive aan Dirk Maertensz., uit Alkmaar, onderteekend: ‘bij mij, Lucas Dircsz.’, gemerkt met de letter ‘K’. 11. Een missive, niet onderteekend, ‘mentie maeckende van enighe saeken uit te richten, beginnende: ‘Eersame ende bijsundere goede vrundt’, in dato 16 Juni, gemerkt met de letter ‘L’. 12. Een ‘scrijftafelbouxken’, waarin twee biljetten, de namen van diverse personen vermeldend, ‘ende elcx wat gheweer hij hebben sall’, gemerkt met de letter ‘M’. 13. Een ‘cedulle ofte memoriken’, beginnende: ‘Het inhout van mijn bescheyt’, gemerkt met de letter ‘N’. 14. Twee biljetten, welke voor kerkdeuren schenen te hebben gestaan, gemerkt met de letter ‘O’. 15. Een missive, ‘becladt wesende’ en een ander beschreven papier, gemerkt met de letter ‘P’. 16. Twee geschreven liedjes, gemerkt met de letter ‘Q’. 17. Een gebedenboekje, gemerkt met de letter ‘R’. 18. Een ‘manueelbouxke’, waarin diverse gebeden stonden geschreven, gemerkt met de letter ‘S’. 19. Een missive aan het klooster te Zwaag, gemerkt met de letter ‘T’. (Zie p. 335.) Deze inventaris is onderteekend door ‘Guillaume (le) Grant’.Ga naar voetnoot1) Oud-rechterlijk archief der stad Hoorn, inventaris no. 2525, thans in het Rijksarchief te Haarlem. *** Van vele der in den hierboven afgedrukten inventaris vermelde documenten zijn afschriften onder de processtukkenGa naar voetnoot2) aanwezig en wel van de nos: 1, 3, 4 (gedeeltelijk), 5-7 en 19, respectievelijk gemerkt A, C, D (gedeeltelijk), E, F, G, en T. | |||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||
Niet aanwezig zijn de afschriften of origineele stukken van nos 2, 4 (gedeeltelijk), gemerkt resp. B, D (gedeeltelijk), 8-18, gemerkt resp. H tot en met S. De afschriften, welke hierna volgen, staan in andere volgorde afgedrukt dan door den 16e-eeuwschen copiist daaraan gegeven. Ter wille van de duidelijkheid heb ik ze geplaatst in dezelfde volgorde, zooals ze op den inventaris vermeld staan. Vóór elk stuk heb ik de bladzijde aangegeven, waarop men het in de door dien copiïst gemaakte afschriften kan vinden. Bij de verhooren, die Dirk Maertensz. van Schagen in Den Haag heeft ondergaan, zijn hem, nopens verschillende personen, plaatsen en allerlei aanduidingen, voorkomende in de in beslag genomen bescheiden, ophelderingen gevraagd. Waar men dus in genoemde verhooren, welke hierachter zijn afgedrukt, onder III (zie p. 336 e.v.), de verklaringen van Dirk Maertensz. zelf omtrent allerlei om toelichting of verduidelijking vragende dingen in de correspondentie enz. kan vinden, heb ik bij de hieronder volgende afschriften geen toelichtende noten gevoegd. Bij den tekst van het verhoor van Dirk Maertensz. zijn noten geplaatst, die naar de stukken, onder II afgedrukt, verwijzen. | |||||||||||||||||
II. Afschriften van stukken, in het bezit van Dirk Maertensz. van Schagen gevonden.‘A.’(Blz. 8.) ‘Copie. Anthonis van Lalaing, grave van Hoochstraten, vrijheere van Borselle ende Sombrefft, heere van Brecht, ridder van der ordere des Gulden Vlies etc., doen condt allen dengheene, die dese tegenwoirdigen sullen sien, dat, ons verthoont wesende, dat Dirck Maertensz., coopman, van Alcmair, goede ende bequame middelen hadde, om ons, tot vordering van den gemeene oirbaer ende welvaert, te doen voirsien van eenige notable somme van penningen, wij denselven Dierick last ende bevel gegeven hebben, | |||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||
om die te becommen ende op te brengen. Versoucken daeromme een yegelick hem int selve te gheven geloive ende alle hulp ende assistentie, twelck wij houden ende bekennen zullen als gedaen in onssen eygenen persone. Des toirconde hebben dese onderteeckent ende onssen zegel daerop doen drucken, desen xxiiien in May xvc acht ende tsestich. Ende was onderteyckent: ‘Anthonis van Lalaing’.Ga naar voetnoot1)
Gecollationneert jegens zijn principael, hebbende een ro opgedruct zegel of signet, in rooden wasse, ende accordeert daermede. Bij mij, der stede van Hoorn secretaris,
(get.) W(illem) Codde’. | |||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||
‘C.’Ga naar voetnoot1)(Blz. 2.) ‘Copie. Off an vroome persoonen, onsse gemeente hulpelick, ende an den gemeente van Engelant, te weten den Niderlantsche, dat zij, bij den brenger van desen, N., haestich willen bestellen, off senden, eenige crijchsluyden met 1, 3 of 4½ (?) ton bospulver, zoe moet ick een hantscrift geven van mijn eygen hant.
Voor all eerst in te nemen: N.; ende leggen sommige gevangen.
Als wij dan wat starck zijn, dan N. in te nemen.
Off conste men eerst innemen deen ende dan denzelffden nacht voorts te rocken Zeellant, Delft tot Deventer, Campen, Vrieslant, Antwerpen, voirsichtich, om uyt veele plaetsen te schrijven aen sommige treffelicke vrienden (om) mitter haest eenige crijchsluden naeder te seynden. Ende nyemant te ontfangen, dan die bescheyt hadde van alsulcken scepen toe te maecken. Ende laeten van ons gaen den water te vrijen, ofte sommige plaetsen te willen beleggen, overmits gheene knechten uyt zouden willen trecken uyt soedanige steden; ende alsdan, mocht men ergens een tocht doen op sommige plaetzen, N., ende nemen geweer ende gevangen ende laeten trommel slaen voor steden ende knechten.
Om eenige paerden te crijgen, N., most men groote voirsichtich doen, die op sommige plaetzen zijn, als in cloosters, steden etc.; op een tijt most men tocht om sulcxs doen.
Veele waterschepen most men metter tijt toemaecken, | |||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||
ende overall den starckte besetten; den sleutel in ons gewelt.
Accordatie te maecken, off wij in last souden moegen comen, om ons te ontsetten.
Off deen plaetze beter voirsien ware met gescut dan dandere, zoe most men van ander leenen.
Nyemant desen aenslach te kennen geven; all mit listicheyt.
Off den gemeente in benautheyt mochte comen van vianden, haer te waerschouwen, dat zij in den vaste N.-plaetze moegen comen.
Ist saecke, dat ick commissie erlangh, zoe moet ick Jan van Yll (vraegen) dat hij voor mij knechten crijcht tot veele plaetzen; nochtans hem nyet weten laeten waer dattet sal gelden; maer, als hij tot 100 off 2(00) heeft, alsdan scepen te crijgen; ende laeten, secretelick, tscepe gaen, off seggende: nae Grou oft ander; ende bestellen vooren niet den thollenaer tot Campen; ende, de wijle men eeniche knechten gecregen heeft, alsdan sal men een getrouw(e) nae Engelant oft andere plaetzen scicken, ende van hemluyden hebbende alsdan den aenslach te beginnen.
Uyt Engelant met een deel volcx, die in den Haech aencomen, om den Raedt voor haer te nemen; ende wij onssen aenslach, gelijck op eenen ure, alle die cloosterspaerden voor haer te nemen met monicke officiers’. | |||||||||||||||||
Onder: ‘D.’(Blz. 5.) ‘Copia. Copie. Eersame, gunstige vrienden, Achtervolgende onsse lesten affscheye, zijn ick gereyst tot dese plaetze, allwaer ick gevonden hebbe eenen van Adel, diewelcke last ende commissie hadde van den Appelman, oft persoon, uluyden wel bekandt, (omme) alhier | |||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||
etlicke andere saecken uyt te rechten ende bescicken, denwelcken ick, in aller geheym ende vertrouwen, mijnen last ende commissie ontdeckt ende te kennen gegeven hebbe, der hopinge, hij mij eenige vertroostinge ontdecken sall, daernae ick mij ten besten mochte reguleren. Soe est, gunstige, goede vrunden, dat mij derselvige voor antwoort heeft gegeven, ende eensdeels bevoolen, uluyden, van stonden aen, bij desen te scrijven ende verwilligen dat ghijluyden goeden moet hebben soudt, nyet twijfelende alle saecken sullen ten besten geraden sijn. Derwegen selffs persoonlick mitten zelve voorts gereyst ter plaetse, daer ick verhoope den voornoemden Appelman te vynden ende aen te treffen; allwaer comende, ick verhoope die saecke zoe voor te draegen, dat ghijluyden nyet en behouft te twijfelen derselvige Appelman sal uluyden in corten dagen zijn eygen hant ende zegel te handen stellen met sulcke luyde ende ontset, die uluyden all tsamen zullen helpen uyt alle last ende pericle. Ende oft middeler (tijt) eenige quamen bootscappen opten naam van den voorn. Appelman ende zijn eygen hant ofte sulcke merckelicke kennisse, ofte bescheyt, datter geen bedroch in waere, nyet daerbij en hadden, dieselvige, wilt nyet aennemen, noch ontfangen, tenzij, dat ghij, midlertijt, ander bescheyt van mij crijcht, des ick verhope, dat zeer corts wert geschien, want alhier in der saecken noch dach, noch nacht wordt geslapen. Daeromme, siet toe, ende wilt oock alle naersticheyt ende vlijt voorwenden, want uluyden sal corts vertroostinge geschien. Dit alles heb ick uluyden uuten monde van den voornoemden van Adel ende gesanten nyet connen voirhalen sonderGa naar voetnoota) vruntlicken bidt ende begeren: ghij wollen zulcxs bij u holden ende nyemants ontdecken, waert die ghijluyden sulcxs toebetrouwt; ende doen uluyden den almachtigen hiermede bevolen viiiien May 1568. Onder stont gescreven: Thomas Gerritsz. Doesburch. Noch stont ondergescreven: ‘Wilt desen brieff uwen medebrueders communiceren ende lesen laten ende ver- | |||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||
adverteren voorts ter plaetzen, daer ghij wel weet ende bekent zijt’. Noch stont ondergescreven: ‘Tot Campen, aen Dirck; hem te scrijven om een copie te moegen hebben, tgeene dat den Hoornaers uutcopieerden: te weten die oirsaecke, waeromme den prince die saecke aengenomen heeft, datter raedt is tegen mijn boode zijn compste, ende dat den bode 2 stuvers wel voor mij sal geven dengheenen die t copieert’.Ga naar voetnoot1)
Gecollationeert jegens vier cedullekens, gevonden int boesjet van Dirck Maertensz., jegenwoirdich gevangen tot Hoorn; es bevonden daermede te accorderen bij mij, der stede van Hoorn secretaris, (get.) W(illem) Codde.’ | |||||||||||||||||
Onder: ‘D.’(Blz. 1.) ‘Copie. Deur begeerte van eenige medehulpers ofte getrouwe broeders, soe versoucken wij, zoe verre wij maer commissie moegen hebben van onssen stadthouder, wij sullen den stadt van Hoorn leveren op ons eygen costen. Welcke stadt is alzoe zeer voirsien van victualie, van gescut, van cruyt ende loot, dat men nyet beter soude moegen wensschen. Ende is een stercke frontierstadt, daer men tot zijnen wille wech moegen comen. Somma: geen vianden der werlt, die ons souden moegen crencken. Ende ick heb gesproicken mit wel thien off twaelff gemeenten, | |||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||
die alle hulp ende assistentie willen doen, all dat in haer vermoegen is. Ten tweede, soe versouck ick aen onssen stadthouder, den prince van Orange, off mijne genadige heere van Hoochst(raeten), dat wij eenige mochten in gevanckenisse werpenGa naar voetnoota), denwelcken onsse broeders aengericht hebbenGa naar voetnootb) alle groote vervolging ende verdriet; dus insonderheyt eenen, die tot eenen oom heeft VigliusGa naar voetnootc), den president van Bruyssel, denwelcke eenige commissie heeft van duc dAlva - om denselffden commissie te moegen ondersoucken, ende houden hem in gevanckenisse, ter tijt dat mijnheere die prins in alles beter voorsien ware -Ga naar voetnoot1); ende alsoe consten alsulcken geen scelmerye aenrechten, off daer eenich aenslaegen mochten gebruyckt worden. Ende, soe verre alsulcken in gheene gevanckenisse geworpen worden, zoe zullen zij vant gemeene pople deursteecken oft deurscoten worden, ende zijn vogels, die wel wat te verliesen hebben. Ten darde, zoe zoude dese eerste anslach zeer goet wesen, waermede ick mitten scatten, als uwer lieffden wel bekent is, in mochte bewaert wesen. Ende zoe heb ick met eenige getrouwen soo geraetslaecht: aldus ist saecke, dat ick dese verborgen schatten aenvaerde ende den vlucht neme, zoe zullen den vianden tlant besetten, ende sal tot grooten hindernisse wesen van onssen medebroeders; nochtans zoe moettet in der eender wege, oft ander; want ick daermede wil voortgaen, hetzij den vianden leet off nyet’. | |||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||
‘E.’(Blz. 7.) ‘Copie. Om mijn genadighe heere noch eens te verhaelen waerom dat ick hier gecomen sij: Die oorsaecke es, genadighe heere, waeromme ick mijnen genadigen heere, graeff Lodowijck, gepresenteert hebbe een stercte in Hollant te leveren, nyet dat ick begere een overste ofte hopman te wesen over sulcxs - twelck ick noyt gedocht hebbe -, dan, genadighe heere, ick wilde ter lieffen soeveel gedaen hebben. En dat om mijn eygen oorbaer, ende niet ongeerne, een hondert personen off twee te wege gebrocht, int secreet, om, wanneer eenige gecommitteerden van mijn genadighe heer hadden willen vallen in Hollandt, ick alsdan op een seeckeren tijt dieselffde personen mochte gescict hebben in de plaetze en alsoe een rumoer gemaeckt te hebben ende daerdeur in te comen. Ende, wanneer sulcke plaetse ingenomen waere, ick alsdan terstont mit mijn aenslach voortgegaen hadde, ende mijn vlucht in dien plaetze soe genomen. Altijt zo waer ick dan bewaert geweest. Nu, genadighe heer, om voorsichticheyt te plegen, so ick mijn conde bevrijen oft mijn levent beschermen voor den viant, hopende, dat mijn sulcxs nyet qualick offgenomen sal werden. Wil ick mijn, genadighe heer, demoedelicken gebeden hebben, om met mijn aenslach terstont voort te gaen. Off ick, met commissie van mijn genadighe heer, wel een persoon sal voer mij nemen, denwelcken gelegen is onder tsheeren vaendel, genaempt Jan Pietersz. Alcmair, om mij behulpich te moegen sijn in mijn sake, opdat wij met malckandere mochten tselffde te wege brengen - - want hij een getrouw persoon is - -. Ende, so haest ick tselffde te wege gebrocht hebbe, terstont mijn genadighe heer met een getrouwe boede van alle gelegentheyt sal laten weten. Biddende dat mijn genadighe heer mijn een genadich antwoort wil doen mit desen. Onder stont gescreven: ‘Bij mij, uwe onderdanige Dirc Maertenss.’. | |||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||
‘F.’(Blz. 7.) ‘Copie. Twe ende twintichsten May tot Culen 1568. Ick, Dirck Maertensz., coopman, van Alckmaer, bekenne mitsdesen verthoont te hebben mijnen genadighe heere van Hoochstraten, dat ick wiste bequame middelen, om eenich notabele somma van penningen, tot vorderinge van den gemeenen nut ende orbaer, te becommen ende op te brengen, waerop ick van sijne genade vercrege hebbe seeckere commissie, in dewelcke ick mij gelove in alle naersticheyt wel ende trouwelick te quyten ende all tgene, dat ick becomen sal, te leveren, mitten eersten mij mogelick sal sijn, ten fijne voors., in handen van zijne genade, oft die deselve daertoe committeren sal, onder verbant van mij ende alle mijne goeden. Des toirconde hebbe ick dese gescreven ende onderteyckent anno als boven. Onder stont gescreven: ‘Bij mij Dirck Maertensz.’. | |||||||||||||||||
‘G.’(Blz. 3.) ‘Copie. In den eersten, hopende met die genade Goodts onder eenige gemeente, zoeverre denselffden gemeenten graeff Lodewijck gheen contributie gedaen hebben, wel te becomen een duysent gulden ofte 4 etc.
Item ten anderden, hopende mijn genadighe heere eenige verborgen scatten te leveren van gout ende silver, onder welck sijn etlicke stucken, als namelijck een stuck gouts van groote importantie met een vergulden arck, eenen sacramentshuys, ende een vergulden cruys, met wierroocksvaeten, ende kelcken ende ander getuych etc.
Item hopende noch eenige kisten ofte besloten tonnen, gelaeden mit silverwerck, ende eenige gereede penningen etc.
Soe verre God genade geeft, mijn genadighe heere daervan goede reeckeninge te doen ende leveringe, dairop ick bereyt ben verplichtich te doen met eer en goet, die meerderwairdich te wesen dan een tonne gouts, desen | |||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||
aenslach te volbrengen op mijnen coste; dan, wanneer tselffde volbrocht is, mijn genadighe heere mij alsdan wil voirsien etc.
Ten darde, zoe verre mijn genadighe heere bequame loopplaetze begeert te hebben, te weten Waterlant, ick sal sijnder genade Alcmair ende Hoorn leveren, welcke steden zijn den sluetel van dien lande, om te bescermen etc., waervan ick mijn genadighe heere met monde breeder hope te onderrechten.
Versouckende oetmoedelicken aen mijn genadighe heere, om leven goet ende bloet hiervoor op te setten, - tegens alle placcaten onsse vianden, hoewel sij publicatie gedaen hebben nyemant anders te dienen duc d'Alve, off willende den vrou ende kinderen den lande uytjaegen -, nochtans begerende ditselffde te volbrengen ende te volvoeren in maniere voirscrevenGa naar voetnoot1); nyet souckende eenich bedroch, genadighe heere, maer alleen uyt yver off lieffde, die ick tot den gemeene lants welvaeren draegende zij. Verwachtende een genadigen antwoort van mijn genadighe heere; biddende God almachtich, sijnder genade te willen bescermen ende bewaeren tegens alle listen des Sathans ofte Antecrist, ende geluc, voorspoet verleenen tegens alle vianden des Evangeliums, ende bedructe mensschen wederom in haeren vaderlant moegen coemen. God, onssen Vader, wil uwer genadiche in lange gesontheyt sparen. Ende was onderteyckent: ‘uwen oetmoedigen Dirck Maertensen’. | |||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||
‘T.’Ga naar voetnoot1)(Blz. 9.) ‘Copie. Weet, pater tot Swaech, dat wij u laten weten, alsdat ghij nyet bevreest wilt wesen, want wij begeren anders nyet, dan dat ghij ons te eeten ende te drincken geeft. Ofte, wilt ghij ons een scenck doen, wij sullen het clooster verbij trecken ende comen nyet bij U. Want wij verwachten, noch van dese dach, omtrent 2 hondert man, alsdan meenen wij te comen; dus moecht ghij een antwoort wederom scrijven hoe dat ghij wilt, ende wij hebben voor ons genoemen, anders bij naGa naar voetnoota), ons leger int clooster te maken. Ende was onderteyckent: ‘Bij mij Dirck Maertensz.’ Superscriptie was: Aen het Clooster tot Swaech’. | |||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||
III. Het verhoor van Dirk Maertensz. van Schagen in de Gevangenpoort in Den Haag op 2-5 November 1568.‘Copie. Examen, gedaen van Dierick Maertensz., gevangen, gebrocht sijnde opte Voorpoorte van den HaegeGa naar voetnoot1), ter presentie van mijnheere den stadthouder, grave van Boussu, den president, den raetsheer Sasbout ende den procureur-generael van Hollant, upten iien Novembris anno xvc lxviii.Ga naar voetnoot2)
Dirck Maertensz. van Scaegen, oudt xxv jaeren, seyt, | |||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||
dat hij geboren es van Scaegen, en dat zijn vader hiete Maerten Diericxss., woenende upte laege zijde van Scaegen, ende dat hij nu woenachtich es tot Alckmaer, getrout hebbende een huyssvrouwe van Scaegen, een dochter van Floris Robbertsz., ende hem tot Alckmaer geneert hebbende met coopmanscap van kaesen.
Seyt, dat, geleden anderhalven jaer, ofte daeromtrent, eenen Jacob Zwaen*Ga naar voetnoot1), schoudt tot Hem, hem, die spreect, eerst gesproken heeft tot Weesel, in der kercke, houdende hem propoost van eenige verhole scatten, alwaer hij gecommen was. Daerop gevraecht zijnde, overmits dat hij mede doende geweest was in de Minderbroedersconvent tot Alckmaer mittet beeldebrekinge aldaerGa naar voetnoot2), twelck gesciede ten zelven daege, een ure ofte twee nadat de heer van Brederode uyt Alckmaer was. Seggende nochtans, dat dander beeldebrekers aldaer al inne waeren, aleer hij, die spreekt, daer quam, sonder dat hem pertinentelijck yemant sprack omme derwaerts te gaen, sonder oeck gehoort te hebben wye hem eerst int voors. convent begeven heeftGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||
Seydt: Naedat de grave van MegenGa naar voetnoot1), anno lxvii in Maio, deur Alckmaer gepasseert was, hij hem eerst voorvluchtich maeckte naer EemdenGa naar voetnoot2), blijvende daer vijff ofte zes weecken. Ende daernaer weder gaen(de) tot Alckmaer. Ende, nae Alreheyligen daeraenvolgende, ginck (hij) nae Wesel toe, ontrent den tijt dat de vergaderinge tot Elten gescheyden was, daer hij alle de winter bleeff. Ende ginck vandaer, in Maio lestledenGa naar voetnoot3), naer Coelen toe met eenen Jan Pieterss. van Alckmaer, toegenaempt LapsayGa naar voetnoot4), in de herberge van ‘tBoompgen’, daer hij vondt eenen Mr. Jan de Wael*, die zijn Franchois wel sprack, wesende nochtans uyt conincx landen, denwelcken zijluyden te kennen gaven heur zaecken van heur voorvluchticheyt. Ende was de voorn. Jan Pieterss., geboren van Alckmaer, een droochscheerder van zijn neringe, die mede van Wesel was met hem tot Coelen gecoemen, welcke Jan Pieterss. oeck tot Alckmaer gebeeldestormt hadde. | |||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||
Ende de voers. Mr. Jan de Wael* bracht hem, die spreeckt, bij eenen doctor BetsGa naar voetnoot1), die zij heur zaken van beeldestormerie te kennen gaven ende deur wiens addressche zij eerst bij den grave van Hoochstraten quamen. Ende waeren terzelver tijt mede binnen Coelen: de graven van Bergen ende CulemburchGa naar voetnoot2). Ende ten tijde, dat hij eerst bij den grave van Hoochstraten quam, waeren daer bij de voors. Bets, Mr. Jan de Wael* ende Jan Pieterss. voors. Ende voerde de voern. Bets het woordt van dat eenige van henluyden wisten te spreecken van eenige verborge schat, die de voorn. Jacob Zwaen* geseyt hadde, gevlucht te wesen uyt eenige cloesters op een eylant in de Schermer, | |||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||
genoemt Stiermerhuysen(!); twelck hij, die spreeckt, zeyde eerst verstaen te hebben uyten voorn. Jacob Zwaen*, ter wijlen hij tot Wesel bij hem was, deurdat dezelve Jacob Zwaen* in zijn tafelken of memorieboucxken designatie ende bewijs van plaetse geteyckent hadde, welcke designatie ende verborgentheyt hij, die spreect, zeyde bij den voors. Jacob Zwaen* aengeteyckent te zijn uyten monde van den pastoor van Castricom*, alsdoen, sonder dat hij, die spreeckt, naerder designatie daeraff onthouden heeft.
Seggende, nae hem voergelesen was de commissie, onder de handt van den grave van HoochstratenGa naar voetnoot1), ende hem gevraecht (was) wat middelen hij daer vertoonde, omme eenige somme van penningen ‘tot voordeel van de gemeene nut ende oirbaer’ op te brengen, volgende tinhouden van zijne missive ende een contrebrieff met zijn hantgescrift, geschreven den xxiien May lxviiiGa naar voetnoot2), zeyde, dat hij metten andere gheen propoest gehadt en hadde bij den grave van Hoochstraeten omme eenige andere penningen op te brengen dan de voors. verborgen scat, daer hij voorenaff geseyt heeft. Ende, hoewel zijn voornoemde ceelkenGa naar voetnoot2) zeyt van ‘op te brengen eenige somme van penningen’ en dat tselve sulcx van te voren gescreven was ende dat men van hem, die spreeckt, begeerde tselve zulcx onderteyckent te werden, gelijck hij oock gedaen heeft. Ende was hij, die spreeckt, met de voors. Jan Pieterss., ende Jan de Wael* tsamen tot Coelen in den Dom, daer de voors. doctor Bets bij hem quam, ende begeerde tselve contreceelkenGa naar voetnoot2) zulcx van hemluyden onderteyckent te hebben, aleer hij de commissieGa naar voetnoot1) ontfangen zoude - - houdende de voors. contrememorieGa naar voetnoot2) met zijn hant gescreven, voeren gementioneert - -. Ende werde hem met eenen gelevert de voors. commissie van xxiiien May, geteyckent bij de handt van den grave van HoochstratenGa naar voetnoot1), nyetjegenstaende dat hem geseyt worde, dat zijne voors. | |||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||
memorie van xxii May was, zoe hij zeyde, dat tselve all een dach van te vooren gescreven was. Seggende dat hij anders gheen middel en wiste omme de voors. verborgen schat ofte andere penningen op te brengen dan, dat zij tselve gesocht zouden hebben met thien ofte twaleff mannen; nyetjegenstaende hem oock vertoent was zijn gescrifte, onder dese lettere ‘G.’Ga naar voetnoot1), oeck met zijn handt gescreven, zoe hij seyde, daer het eerste articule inhoudt, dat hij hoopte onder de gemeente eenige contributie van penningen te crijgen.
Seggende, aengaende t iie articule van dezelve memorie ‘G’, vant stucke goudts, ende aldaer gementioneert, anders nyet te weeten dan uyt Jacob Zwaen*.
Gevraecht nopende het articule, beginnende: ‘Ten derden’, nopende ‘de loopplaetse’, zeyt, dat hij dyesaengaende gheen woorden ofte propoosten gehadt en heeft met den grave van Hoochstraeten, mer es alleen geweest een ontwerp, dat hij gescreven hadde, sonder dat hij tselve den voors. heeren voorgehouden hadde. Ende dat hij oeck gheen meeninge gehadt en heeft om zulcx te doen, hoewel dat hij daer eene uytwerpen aff gemaeckt heeft, twelck hij bekent met zijn hant gescreven ende onderteyckent te hebben.
Gevraecht opten brieff aen hem, die spreect, gescreven bij eenen Gillis van Steelant, geteyckent mette lettere ‘B.’Ga naar voetnoot2), dat hij, die spreeckt, wesende te Wesel ten voors. tijde, eerst kennesse gecregen heeft aen Dirck JoestenGa naar voetnoot3) - - die dickwils van Geemen, daer hij bij den heere van Brederode was - - tot Wesel plach te commen. | |||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||
Sonder dat hij eenige handelinge mitten voors. Dirck Joosten anders gehadt heeft dan dat waer is, dat de voorn. Jacob Zwaen*, hij, die spreeckt, ende Jan Pieterss. voors. de handelinge van den verborgen schat eerst te kennen gegeven hadde den heere van Brederode tot Geemen, daer zij alle drie waeren. Ende zoe middeler tijde de heere van Brederode overleedtGa naar voetnoot1), hebben zij te kennen gegeven zulcx alsvoorn den grave van Hoochstraten ende dat dat tselve is daervan in den brieven van Steelant gementioneert wort: dat hij zijn heere gecommuniceert hadde, ende dat hij begeerde, dat hij met zijn handel noch stille wilde zijn. Seggende denzelven handel anders gheen geweest te zijn, dan dat hij mede begeerde commissie te hebben van de heere van Brederode, omme de verborgen schat te zoucken.
Gevraecht opt inhouden vant billet ofte papiercken in een bladeken gescreven, geteyckent buyten mette lettere ‘C’Ga naar voetnoot2), met wien hij tselve gehandelt ofte gecommuniceert heeft, zeyde eerst met nyemant ter werelt daeraff gesprooken te hebben. Ende hem eerst voorgehouden zijnde, teerste articule, geteyckent mette cijffer 1, wie dezelve gemeente in Engelant zijn, daer teerste articuleGa naar voetnoot2) aff spreeckt, zeyde: dat hij gheen kuntscap aen dezelve gehadt en heeft dan dat mogelicken eenige uyt dese landen daer zouden moegen wesen. Ontkennende aen eenige, in Engelant wesende, eenige brieven, dyes angaende, geschreven te hebben, zeggende tvoorscreven billet geschreven te hebben ten tijde als de knechten, onder den capiteyn Turck, alhier in Den Hage laeghen. Hem naerder voorgehouden t iie articule vant selve billetGa naar voetnoot2), spreeckende van: ‘inne te nemen N.’, ende noch | |||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||
een derde articuleGa naar voetnoot1): van in te nemen noch een andere: ‘N.’, ende voorts t ive articuleGa naar voetnoot1); omme daer ‘voorts te rocken’. Ende: wat plaetsen dezelve plaetsen waeren, die hij in meeninge hadde zulcx in te doen nemen? Seyde: dat hij van gheen sulclic plaetsen en wiste, mer gescreven hadde deur tijtcortinge, ende dat hij gheen handelingen dyes aengaende met eenige gehadt en heeft, noch nyemant sonderlinge en kent in de plaetse, aldaer gementioneert, noch gheen verstant binnen Delft, Deventer, Campen ende Antwerpen en hadde; dan kende tot Wesel wel eenige van Delft, als Mr. Jan int Houffijser, Evert de PontgaerderGa naar voetnoot2), noch eenen Mr. Jacob Chirurgijn* ende noch een genoempt Schoortgen, sonder dat hij mette zelve eenige communicatie dyes aengaende gehadt heeft.
Ende voorts van articule tot articule gevraecht, zeyde anders daervan gheen meeninge gehadt te hebben dan om zijn tijtverdrijff alsvooren. Dan, hem gevraecht, indien hij commissie erlangde, dat hij dan Jan van YlGa naar voetnoot3) moste spreecken, om knechten te crijgen, seyt: dat dezelve Jan van YI woenachtig is tot Deventer, houdende aldaer herberge, daer ‘Wesel’ uythangt, ende die oeck somtijts naer Coelen vaert, metten welcken hij nochtans zeyde nooyt dyes aengaende communicatie gehadt te hebben. Seggende van gelijcke van alle de resten derzelver articulen, int voornoemde billetGa naar voetnoot4) begrepen, nae hem die voorgelesen waeren, dattet mer een fantasie geweest en es. Seggende oock den thollenaer van Campen nyet te kennen.
Gevraecht zijnde upt billet, geteyckent mette lettere ‘D.’, eerst nopende de copie van de bestelbrieffGa naar voetnoot5), be- | |||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||
ginnende: ‘Loys van Nassau’, zeyde dezelve uytgeschreven te hebben tot Wesel uyt een andere copie, die hem te hande gereyckt was bij eenen Cornelis Janss. van der NyenburchGa naar voetnoot1), geboren van Alckmaer, die hem zeyde, dat hij dezelve gecregen hadde van eenen Reynier CantGa naar voetnoot2); seggende, dat dezelve copie oock anders gheen naeme(n) en hadde dan in dese copie staen; mer, dat hij aldaer tot Wesel verstondt, dat de voors. Reynier Cant was dengheene, die de zaeken handelen zoude met Thomas Gerritss. DoesburchGa naar voetnoot3) ende eenen Jacob BasiusGa naar voetnoot4), van Amsterdam, wyens eerste letteren mede in deselve commissie staen ende in de voors. copie gementioneert zijn. Ende was de andere copie van de missive, geteyckent ‘Thomas Gerrytss’Ga naar voetnoot5), mede bij tvoorgenoemde geschrift. Welcke Thomas van Amsterdam was. Ende, zoe hij tselve slechts uytschreeff, en weet oeck nyet van eenen van Adel dan dat Dirck SnoeyGa naar voetnoot6) daermede (bedoeld) was. | |||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||
Ende vermoet van de subscriptie ‘omme voorts te laten weeten die gemeente ende broeders’, dat tselve was: Doesburch, Santen ende daeromtrent.
Seggende, voorts, aengaende dat hij int halve bladtGa naar voetnoot1) affgesneden geschreven heeft: ‘vant leveren van de stede van Hoorn ende dat hij met eenige van de gemeente gesproecken hadde’, zeyde: dat hij tselve alleenlicken gecopieert hadde uyt andere scriftenGa naar voetnoota), gelijck hij tvoorgaende gedaen hadde. Ende dat hij tselve mede gehadt hadde van Cornelis Janss. van der Nyenburch. Seggende oeck nyet te weeten wye degheene was, daer int billet (van) staet: ‘daer Viglius oom aff es’.Ga naar voetnoot2) Ende angaende tderde poinctGa naar voetnoot2) in tselve halve blaf, bekende tselve zijn handel te wesen nopende de verborgen schat; ende de twee voergaende articulen nyet.
Gevraecht opte missive, bij hem geschreven aen den secretaris van graeff Lodewijck, geteyckent met ‘E.’Ga naar voetnoot3), bekent met Jan Pieterss., alias Lapsay, daerinne genoempt, geweest te zijn in de leger van graeff Lodewijck voor GroeningenGa naar voetnoot4), een dach drie ofte vier, naedat de graeff van Hoochstraten in dezelve leger gecomen was. Ende dat zij onder hen beyden, deur toedoen van eenen Heynzoon van AlckmaerGa naar voetnoot5) graeff Lodewijck deden presenteren, omme een sterckte in Hollant te leveren, als in de missive.Ga naar voetnoot3) Ende dat dezelve sterckte wesen soude: Hoorn. Nyet willende bekennen, dat hij binnen Hoorn eenich verstant daertoe gehadt zoude hebben. | |||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||
Ende hem gevraecht wat ‘hondert ofte twee personen’ hij daertoe int secreet soude hebben weeten te brengen, als in dezelve missiveGa naar voetnoot1) (vermelt staet), zeyde: dat hij anders tselve nyet en zoude hebben weeten te doen, dan met zulck volck, als hij tselve nu begonnen heeft, - sonder dat hij eenige andere verclaren wilde, - tsij uyt Vrieslant, ofte anders, noch oock binnen der stede, voornoemd, daer hij verstandt mede gehadt zoude hebben. Seggende voorts, dat, nopende tgeschrift aen dander zijde van de lettere ‘D.’Ga naar voetnoot2), daer hij mentie maeckt, ‘omme met vrede deur de wacht te reysen’, dat tselve ende tgundt hij voorn. geseyt heeft, was ten tijde als zij voor Groeningen laegen. Ende dat tselve geschrift mede bij hem aen den secretaris van graeff Lodewijck gescreven was.
Gevraecht opte copie van de missive onder de lettere ‘H.’Ga naar voetnoot3) seyde, d'originale missive van dien geschreven geweest te zijn uyt Doesburch op Wesel aen Cornelis Janss., voorscreven, ende Adriaen Doedez., beyde poorters van AlckmaerGa naar voetnoot4), ende was mede gescreven bij eenige van de gemeente aldaer, nyet wetende wat handel dattet was, daer dezelve brieff aff mentioneert, dan dattet was van gelt op te brengen ende eenighe contributie van penningen te doen, daer de voorscreven Reynier Cant voorts toe gecommitteert was.
Aengaende die missive, onder de lettere ‘K.’Ga naar voetnoot3), gegeschreven bij Lucas Dircxss.*, seyde dezelve Lucas* te wesen een droochscheerder tAlcmaer, alsnoch daer woenachtich, ende dat Jan*, daerinne gementioneert. is de broeder van de voors. Lucas Dircxss.*, ende dat hij, die spreeckt, volgende tinhouden derzelver missive, bij | |||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||
den schoudt van Nierop geweest was, ten tijde, dat hij, schout, uyt tleeger omtrent Groeningen gecommen was, ofte elders van huys geweest was, ende dat maer een quartier uurs, sonder dat hij eenige zonderlinge communicatie metten zelven schoudt gehadt hadde, die hem oock nyets sonderlincx en wiste te seggen.
Segt opte copie van de lettere ‘L.’Ga naar voetnoot1): dat hij dezelve tot Wesel gecregen mach hebben, sonder te weten hoe, ofte bij wien dezelve gescreven es, ofte aen wyenGa naar voetnoota).
Gevraecht opt memorieboucxken, geteyckent mette lettere ‘M.’Ga naar voetnoot1), ende eerst opte twee cedullen, daerinne leggende, houdende veertien persoenen met roeren, ende dandere twaelff, daervan die acht met hellebaerden staen, seydt: dat dezelve allegader bij hem aengescreven zijn totte crijchshandel, die zij nu begonsten te gebruycken. Ende dat zijGa naar voetnootb) allegader tot Groede (in)gescreven zijn, uytgeseyt drie ofte vier, die hij tot Alcmaer innegeschreven heeft binnen de Vriesepoort, alwaer hij inscreeff eenen Adriaen Corneliszn. Gruyter, wesende buytens huys upte strate, begerende zelff ingescreven te wesen ende werde bijgebracht bij eenen Antoni van Mechelen*, die mette cap van hem, die spreeckt, wechgeloopen es, mer en heeft dezelve Gruyter noyt bij hem geweest. Dan zeyde, dat hij noch twee van Amsterdam medebrengen zoude, omme innegescreven te worden, die hij seyde schippers te wesen, sonder die anders te kennen oft heur naemen te weeten. Seyt dat mr. Thomas*, in zijn boucxkenGa naar voetnoot1) gementioneert, woenende es tot Schoerl, die dagelicx mede bij henluyden quam, omme een praetgen, als sij saten en droncken, ende seyde somwijlen dat hij wel begeerde veltheer te wesen als zij starcker zouden wesen, maer en was nyet innegescreven, noch anders van heur geselscap; dan | |||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||
Span* van Alckmaer ende Claes*, zijn macker, zijn mede bij hem innegescreven ende van heurluyden geselscap geweest ende tkindt van Meppel, genaempt Egbert*, sonder nochtans dat Span* met zijn macker, noch de voors. (Egbert* van) Meppel, bij hem geweest zijn, naedat zij ingescreven waeren; dan worden tot Groede in de herberge, daer zij saten ende droncken, innegescreven ende, nae zijn onthoudt, geschiede tselve tot Groote Huych* achter uyt, ende en heeft hij boven eens nyet geweest tot Vaders in de herberge, mede staende aldaer tot Groede. Was noch mede innegescreven Jan Pieterss., alias Blom van Slooten*. Noch Jan Clerck*, van Alckmaer, medeingeschreven, ende eene onnosel cleyne jonge, die hij nyet en kent. Noch eenen Stoet* van Groede, die tot Groede mede ingescreven was, sonder bij hemluyden mede geweest te zijn. Noch Zijbrant* van Groede, mede ingescreven, mer niet bij henluyden geweest zijnde dan eenen nacht tot Groede. Noch eenen Coninck van den blinden van Alckmaer. Noch Claes Coman Reyers*, mede van Alckmaer, daervan Coninck tAlckmaer ingescreven werde ende volchde hem ende zijn geselscap mede de voorn. Claes*, sonder nochtans, dat hij innegescreven was. Seyt, dat hij het brieffken, onder de lettere ‘N.’Ga naar voetnoot1) gescreven heeft aen den voorn. Jan Pieterss. Saey ende dat hij last hadde omme op te brengen daer hij vooren affgeseyt heeft van de verborgen schat ende dat bijGa naar voetnoota) zijn paspoort lach tot Schaegen. Bekende gescreven te hebben het uutsegbrieffken aen teloester ofte den pater tot ZwaechGa naar voetnoot2) ende dat, deur bevel van zijn medestanders, sonder te weeten van eenich volck, die daermede gecommen zouden hebben, noch uyt Vrieslant, noch elders; dan zoude bij hem gecommen hebben een chirurgijn uyt Vrieslant, genoempt meester Jan, die noch een persoon twee ofte drie, indyen hij die wiste te gecrijgen, mede gebracht zoude hebben, als | |||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||
deselve chirurgijn hem, die spreect, ende Jacob Meynertss.Ga naar voetnoot1), wesende bij hem int dorp, daer hij woonde, geseyt hadde, genoempt Vislyt*, sonder dat hij, die spreeckt, in eenige andere dorpen aldaer in Vrieslant geweest es, om eenige meer inne te scrijven dan ontrent Staveren bij eenige dorpen, die de Wolden heeten, leggende achter geesterlant. Ende vant bij Sneeck GarbrantGa naar voetnoot2) ende Blom van Sloeten*, metten welcken hij, die spreeckt, nae den Wolden ginck, om noch eenige andere te vinden, daer GarbrantGa naar voetnoot2) kennisse aen mochte hebben. Ende cregen daer noch drie ofte vier persoenen, die met hem uyt Vrieslant quamen, als HollerGa naar voetnoot3), hyer mede gevangen, noch een Wobbe*Ga naar voetnoot4), noch een Inte*Ga naar voetnoot4), ende noch een Tite*Ga naar voetnoot4), sonder meer, | |||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||
die al onder heur geselschap geweest zijn, doen hij gevangen werdeGa naar voetnoot1); ende quamen uyt Vrieslant eerst aen ontrent Medenblick. Den iiien (Novembris), presentibus ut supra, in loco torture. Naerder gevraecht opt inhouden zijnder voors. commissie, van den grave van Hoochstraten ontfangen, geteyckent mette lettere ‘A.’Ga naar voetnoot2), ende voorts zijn contrebrieven, geteyckent met ‘f.’Ga naar voetnoot3), (zegt) dat hij alsnoch persisteert bij tgundt hij op gisteren verclaert heeft van gheen middelen geweten te hebben om op te brengen dan de voors. verholen schat, daer hij voren aff geseyt heeft, daer zij waenden, dat mede gelt onder mochte wesen. Dan om sulcke penningen te collecteren, seyt hij, die spreect, verstaen te hebben, daertoe gecommitteert te wesen de voornoemde Reynier Cant, van Amsterdam, ende eenen Jacob Basius, die hij meende mede van Amsterdam te wesen, ende dat hij denzelven te Wesel wel gesien ende gesproecken heeft ende dat men die penningen collecteren soude onder dengheenen, die voorvluchtich waeren ende machtich omme penningen op te brengen, sonder dat hij hoorde dat daertoe contributie zouden doen die noch binnen slants waeren.
Voorts gevraecht sijnde wat middelen hij hadde omme te vinden die ‘duysent gulden drie ofte vier’, gementioneert in sijn voors. bilget, geteyckent mette lettere ‘G.’Ga naar voetnoot4), seyde, dat hij wel verhoopt hadde, indyen hij commissie gehadt hadde, onder den gemeente alhier eenige penningen te vinden. Maer dat, alzoe men hem voor zulcx nyet besigen en wilde, noch commissie daertoe geven, en heeft geen collectatie gedaen ende dat hem daerinne behulpe- | |||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||
lyck geweest soude hebben Jan Pieterss. Lapsay, van Alckmaer, voor genomineert, dewelcke goede kennisse onder de gemeenten hadde, meer dan hij doet.
Gevraecht wye dat hij tot Alckmaer kendt van heurluyder gemeente, seyt: daeronder de principaelste geweest te hebben eenen PhilipsGa naar voetnoot1), die hij meende een ouderlinge geweest te hebben, Cornelis Floriss. van TeylingenGa naar voetnoota)Ga naar voetnoot2), Cornelis Janss. van de Nyenburch, Adriaen Doedez., die alle absent zijn. Ende gevraecht zijnde off hij, tzij tot Alckmaer, Hoorn, ofte daeromtrent, nyemant en kende van heurluyder factien ofte gemeenten, noempde wel verscheyden personen van zijnder kennisse, zoe tot Alckmaer, Enchuysen, Winckel ende Nyerop, maer zeyde dezelve nyet te kennen, sulcx dat hij daervan gemeent zoude hebben eenich gelt te gecrijgen; seggende dat de contributie gescieden bij den rijcken, die uyte landen zijn, als Reynier Cant, BasiusGa naar voetnootb) voorscreven ende eenige uyt Vlaenderen, van Gent, die hij nyet en kende. Ende hoewel hij zijn dienst alsvoeren gepresenteert hadde, en wiste nochtans gheen raedt omme gelt, noch waer hij tselve soucken soude, anders dan bij middelen, die hem de voorscreven Lapsay aendienen soude ende dat zij de luyden, die hij hem aengewesen soude hebben, aengegaen soude hebben, omme een pennincxken te gecrijgen.
Naerder gevraecht zijnde opte missive van Steelandt, mette lettere ‘B’ geteyckentGa naar voetnoot3), ende opt poinct van de aenslage, aldaer gementioneert, seyde van gheen aenslach te weeten dan van de verlooren schatte te gecrijgen | |||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||
alsvooren. Ende dat de voors. van Steelandt hem screeff met hueren aenslach voor een tijt te moeten ophouden, uyt zaecken, dat de heer van Brederode, rijdende deur Wesel, riepe totten luyden, openbaerlijck: dat zij goeden moet souden hebben ende datter veel ruyteren ende paerden affquaemen, die hemluyden bynnen xiiii daeghen in heurluyden landt helpen soude.
Naerder gevraecht sijnde opt bilget, geteyckent mette lettre ‘C.’Ga naar voetnoot1), daer hij persisteert bij tgheen hij op gisteren daervan geseyt heeft, als dat hij tselve voor zijn fantasie gescreven heeft ende dat hij bij de slotel, in tselve biljet gementioneert, verstaet: dat tot wat plaetsen zijluyden meesters hadden moegen worden, zij de ‘slotelen’ in heurluyder bewaernisse genomen souden hebben.
Seyt opt leste poinct van het lettere ‘C.’Ga naar voetnoot2), dat zijn fantasie was met een deel volcx, die uyt Engelant souden aencomen, den Raede van Hollant nae heurluyden te nemen, ende alsdan den aenslach gelijckelick op den ure te doen ende alle cloosterspaerden mette monnicken officiers voor haer te nemen, als in zijn bilget voors. staet, twelck zulcx zijn fantasie was ende uyt dier oorzaecke zulcx bij gescrifte voor zijn memorie gestelt, als tzelve bilget breeder vermelt.
Naerder gevraecht op het halve bladt, geteyckent mitte lettere ‘D.’, bekendt deselve poincten uyt sijn fantasie alsvooren gescreven te hebben, seggende alsnoch nyemant te kennen binnen Hoorn, daermede hij eenich verstant soude gehadt hebben omme hulpe ende assistentie te gecrijgen omme de voors. stadt inne te gecrijgen.
Seydt aengaende het articule int tzelve halve bladtGa naar voetnoot3), beginnende: ‘Ten tweeden zoe versoucke ick’ etc., dat hij tselve zulcx beworpen heeft duer innegeven van Cornelis | |||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||
Janss. van der NyenburchGa naar voetnoot1), zulcx toegenoempt, daervan hij hiervooren oock geseyt heeft, zoe hij een dochter van Jan Janss. van de Nyevburch getroudt heeft, omme dat zulcx den prince van Orangien aen te geven. Ende die hij daer meende in de vangenisse te werpen, was: de rentmeester van de Vronen: TjepmaGa naar voetnoot2).
Naerder gevraecht opt inhouden van de lettere ‘L.’Ga naar voetnoot3), seyde alsnoch nyet te weten aen wyen die gescreven es; dan zeyde naderhandt dezelve missive zulcx aen hem gesonden te zijn bij den voors. doctor Bets, die hij ontfangen heeft bynnen Alckmaer, nyet lange nae dato van den brieff, ende werde hem gehantreyckt bij Stoffel Huybrechtss.* van Alckmaer, die dezelve van MoersGa naar voetnoot4) ofte uyte landen aldaer gebracht hadde, sonder dat dezelve missive anders onderteyckent ofte opgescreven es geweest; dan werden hem bij den voorn. Stoffel* geseyt dat Bets die aen hem gesonden hadde.
Seyt, gevraecht sijnde, wat stucken hij overgesonden hadde aen den voors. Bets ende wat hij noch te handelen hadde, volgende de voors. missive, seyt: dat eenen Pieter Floriss.Ga naar voetnoot5), woenende tot Hoorn, ende alsnu mede fugityff, onder hem hadde ettelicke sommen van gelde tot ontrent hondert daelders, hij aen de voors. Bets gescreven hadde | |||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||
hoe men tzelve gelt best overmaecken soude, ende dat hij van denselven Pieter Floriss. verstondt, dat de luyden nyet willich en waeren gelt te contribueren opte naem van de grave van Hoochstraten, noch van grave Lodewijck, maer dat zij begeerden te sien de handt van den prince van Orangien ofte verder bezegeltheyt van hem, hadde hij, die spreect, eerst aen de voors. Bets overgescreven, omme zulcke bezegeltheyt te hebben, alzoe Thomas Gerritss. Doesburch van Amsterdam, wesende tot Wesel, hemluyden toegeseyt hadde omme zulcke bescheyt te doen seynden. Ontkennende, dat hij, volgende tscrijven van de voors. Bets, tot Wesel ofte daeromtrent geweest es.
Ende daerop naerder gevraecht, nopende de copie van de missive van de voors. Thomas Gerritss., uyt Wesel geschreven den viiien May, an wyen dezelve gescreven was, seyde: dat dezelve geschreven was aen eenige van Hoorn, die tot Emmerick waeren, als Pieter Floriss.Ga naar voetnoot1) ofte Willem Pieterss. ScytgeltGa naar voetnoot2) ofte Jan Maertenss.Ga naar voetnoot3) den ouden, noch een Jan Maertenss.Ga naar voetnoot3) de jonge, die al | |||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||
van Hoorn waeren, ende tot Emmerick waeren in de Vaste lestleden; dan copieerde hij denzelven brieff uyt den originalen brieff, gescreven bij de handt van de voors. Thomas, bynnen Wesel, ende hem gehantreyct werde bij oude Jan Maertensz. VisscherGa naar voetnoot1), hoewel hij op gisteren geseyt heeft, dat hij t van Cornelis Janss. gehadt heeft; dan was die mede bij hemluyden ende waeren al van een geselschap ende nam een yegelick copie daeruyt; ende den Adel, daerinne gementioneert, was Dierick Snoye ende dat zulcx den ‘Appelman’Ga naar voetnoot2), daerinne gementioneert, es den persoon van den prince van Orangien. Den iven (Novembris). Seyt, daerop gevraecht sijnde, wat intentie hij, die spreeckt, hadde mette zijne, die hij alsnu vergadert hadde, ende wat sij in sinnen hadden te doen, seyde: dat heur meeninge ende intentie was, indyen zij meer volcx tot haer hulpe ende bijstandt, tot drie ofte vierhondert toe, gecregen hadden, souden alsdan eenige sterckte inne genomen gehadt hebben, tzij Hoorn, ofte Alckmaer, ofte andere, die zij souden hebben weten te becommen, sonder nochtans dat hij in eenige steden dies aengaende met yemant verstandt gehadt heeft. Des was onderteeckent: ‘Bij mij Dirck Maertenss.’. Den ven (Novembris), present den stadthouder, president, Sasboudt ende den procureurgenerael. De voors. gevangen, weder gedreycht sijnde metter torture, sittende opte banck onder de paleye, ende naerder gevraecht sijnde opt inhouden van sijn bilget, geteyckent mette lettere ‘C.’Ga naar voetnoot3), ende hem voorgehouden sijnde, van articule tot articule, tinhouden uyt tselve, ende sonderlinge ondervraecht sijnde, off hij in de plaetsen ofte steden, | |||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||
in tselve bilget gementioneert, eenich heymelick verstandt met yemandt gehadt heeft, omme eenen aenslach te helpen doen, persisteerde bij tgundt hij op ghisteren ende eerghisteren verclaert heeft, seggende van gheen aenslach te weten, noch met nyemant daertoe eenich verstandt gehadt te hebben, dan soe verre hij eenige commissie gehadt hadde, dat hij sijn beste gedaen soude hebben omme deselve uyt te rechten, ende dat hij sulcx tselve bilget alleenlick gescreven hadde omme eenich middel te peysen, daerbij hij eenich aenslach soude moegen doen.
Gevraecht opt inhouden van zijn missive, gescreven aen mijnheer LindanusGa naar voetnoot1), ende geteyckent mette lettere ‘J.’Ga naar voetnoot2), seydt: de predicanten, daerinne gedesigneert, meestal apostaten ende verlochende pastoren te wesen, maer en wiste gheen seecker middel voor te werpen omme die te benoemen. Dan seyde, dat, indyen hij los waer, dat hij wel hoepen soude de Majesteit goeden dienst daerinne te doen.
Ende gevraecht sijnde nae den ouderlingen ende tot wat plaetsen deselve souden wesen, seyde: datter tot Alckmaer een gemeente geweest was ende ouderlingen, maer dat zij al verloopen waeren. Ende, naerder gevraecht sijnde op andere plaetsen, en wist nyet te particulariseren. Ende was onderteeckent: Dirck Maertenss.
Naer collatie accordeert met zijn principael. Bij mij (get.) A. Woerdenz. (?)’ Oud-rechterlijk archief der stad Hoorn, inventarisnummer 2525, berustende in het Rijksarchief te Haarlem. Geauthentificeerd afschrift. | |||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||
De veroordeeling van Dirk Maertensz. van Schagen en zijn medeplichtigen.§ 1. De in Den Haag gewezen vonnissen.Dirck Maertensz., die nog niet gestraft was wegens de beeldenstormerij, in 1566 te Alkmaar gepleegd, had zich ook voor dit feit te verantwoorden, toen hij op 13 Nov. 1568 voor het Hof van Holland, in Den Haag, te recht stond ter zake van zijn optreden in de streek tusschen Groet en Hoorn. Hij werd voor beide feiten veroordeeld tot het volgende: ‘zijn hart al levendig uytgewonnen, zijn hoofft affgehouden ende gestelt te worden op een staeck, ende zijn lichaem gequarteleert ende gehangen te worden buiten die vier quartieren van den Haege’Ga naar voetnoot1). Denzelfden dag, waarop het vonnis van Dirk Maertensz. werd voltrokken, kreeg de vaandeldrager Gerbrandt Pietersz., geboren te Nyega (Friesland), de volgende straf: ‘eerst zijn rechterhandt, daermede hij tvaendel gedraegen hadde, affgehouden ende dan voorts gehangen ende geworcht te worden, sulcxs datter de dood navolcht’. Zijn goederen werden geconfisqueerdGa naar voetnoot2). Voorts had 13 November 1568 in Den Haag de terechtstelling plaats van: 1e. Jacob Jacobsz., alias Meynaerts, geboren te Groet, veroordeeld tot de galg. 2e. Holle Hannes, geboren te Bakhuizen, bij Stavoren, in Friesland, veroordeeld alsvoren. 3e. Jan Lubbertse, alias Cranckhooft, van HoornGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||
Laatstgenoemde had zich, eveneens in Mei 1566, bij de Geuzen gevoegd en aan de beeldenstormerij te Westerblokker schuldig gemaakt. Hij werd tot de galg veroordeeld, terwijl zijn goederen werden verbeurd verklaardGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||
§ 2. De vonnissen te Hoorn.Bossu had aan Alva geschreven:Ga naar voetnoot2) ‘Ende noepende die reste van de voers. gevangens, nocht tot Hoorn ende Medemblik wesende, sullen van gelijcken, mitten coorde geëxecuteert worden; soe wij van den commissaris, bij ons aldair geschict, mitsgaders die burgemeesteren ende rigierders van Hoorn verstaen hebben; makende nochtans eenighe zwaricheyt van twee, die maer eenen dach bij de vergaderinge geweest hadden. Dairop wij hen geadvyseert hebben, dat zij deze twee mitten anderen oeck mitten coerde doen executeren, als hen hebbende laeten inscrijven bij eenen egeen bestellinge hebbende, jegens sijne majesteits placcaten, conform bescreven rechten; ende noch van eene jonge vrouwpersoene, die een soldaet twee ofte drie daegen gevolcht was, die wij geadvyseert hebben wel strengelijcken te doen geesselen ende bannen op haer lijffve’. Over de gevangenen, waarop Bossu hier doelde, het volgende: In het Oud-rechterlijk archief van Hoorn bevindt zich | |||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||
een sententieboek (inventarisno 24), thans in het Rijksarchief te Haarlem, hetwelk tot titel voert: ‘TBouck van alle criminele executiën, banningen ende andere civile correctiën van de malefacteurs ende overtreders binnen der stede van Hoirn ende dergenen, die onabel zijn hoir selfs goeden te regieren’. 1527 Februari 7-1592 Augustus 3. Voor zoover mij bekend, bezit geen enkele plaats in Noord-Holland boven het IJ een crimineel sententieboek, waarin ook de sententiën der jaren 1560-1575 zoo volledig voorkomen als daar ter stede. In genoemd register nu vond ik de vonnissen, geregistreerd, betreffende de volgende personen, die in 1568 aan den tocht van Dirk Maertensz. deelgenomen hadden of op andere wijze daarbij betrokken zijn geweest. Het Hof van Holland had Charles le Smytre, vergezeld van Francois Valckenstein, als secretaris, uit Den Haag naar Hoorn gezonden met den specialen last, om als commissaris van het Hof van Holland bij de behandeling der strafzaken tegen de leden der bende van Dirk Maertensz. tegenwoordig te zijn. Aan het plaatselijk gerecht te Hoorn alleen werd aldus de berechting der beschuldigden niet toevertrouwd, doch had het naast zich gekregen den commissaris van het Hof, die in deze ook een woordje had mee te spreken. De namen der te Hoorn te recht gestaan hebbende beklaagdenGa naar voetnoot1) zijn:
| |||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||
Het vonnis van no. 1 is gedagteekend 15 November 1568, daarna volgt een vonnis van zekere Wybrich Wybisdochter, d.d. 17 November 1568, verbannen wegens landlooperij e.d., van wie het verband met de andere beklaagden niet blijkt; de vonnissen van nos. 2-12 zijn alle gedateerd 22 November 1568. Dan volgen nog twee vonnissen, respect. tegen Meynert Jansz., geboren te Het Bilt, in Friesland, en Jan Dircxsz., geboren te Tjummarum, waarin op last van Charles le Smytre, veranderingen zijn aangebracht, doch waarin niets met betrekking tot den tocht van D.M. gerelateerd staat. Het sententieboek vermeldt verder de opnieuw bij de schepenbank te Hoorn aangebrachte zaak tegen Hans Theusz. van Broddert (no. 9), die klaarblijkelijk een der door Bossu bedoelde gevangenen is, die maar één dag bij de bende van D. Maertensz. is geweest. | |||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||
Hieronder volgen de in het sententieboek van Hoorn geregistreerde vonnissen: 15 November 1568. (folio 154 verso-155 recto.) | |||||||||||||||||
1. Trijne Dircxdr. van RenenGa naar voetnoot1).Alsoe Trijne Dircxdochter, geboren van Renen, in tSticht van Utrecht, buyten pijne ende bande van ijsere, tot diversche stonden, der presentie van schoudt, burgermeesters ende schepenen der stede van Hoorn, geassisteert bij Mr. Charles (le) Smytre, raidt shofs van Hollandt, als commissaris tot kennisse, berecht ende judicature van dien gedeputeerd, bekent ende geconfesseerdt heeft, dat zij, Trijne, haer begeven heeft, int geselschap van eenen Dirc, alias Lichthardt van Deventer, jegenwoirdich gevangene ende mette selve haeren boel achter de landen vagebonden gesont van lichaeme gelopen heeft, contrarie de placaten van den Co. Ma.t, ende sonderlinge acht daegen voor heur apprehentie metten voors. haeren boel haer gevonden heeft onder den hoop van diversche rebellen, daervan hopman was eenen Dirc Maertensz, mette welcke, ten tijde den trommele bij hemluden geslagen was binnen Schagen, Wadweyde ende andere plaetsen, denselven hoop met haeren boel vergeselschapt heeft, terende overal, sonder yet daervoeren te betaelen. Ende ooc sonderlinge tot Wognum bij nachte ende ontijden met denselven haeren boel in zekere huyse, staende binnen de voors. parochie, vereyscht heeft te hebbene tgeen hemlieden gelieft heeft; van welcke plaetse op sanderendaechs die voirseide Trijne, vergeselschapt als voren, geweest es voor zekere convent oft goidtshuize, alwaar met comminatie ende dryegementen in haer presentie ende bijwesen oepeninge geeyscht es van de poorten aldaer. Welcke voors. feyten nyet en zijn te dissimuleren in landen ende steden van goede politie ende justitie, nemaer straffelijck dienen gecorrigeert tot exemple van een andere. | |||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||
Soe est, dat schepenen voors., geassisteert als boven, naer voergaende advys daerop specialicken genoemen van mijnheere den stadthoudere, president ende andere van den Raede sconincx ons genadichs heere over zijnen lande ende graeffschappe van Hollandt ende Vrieslandt, den voirn. Trijne gecondemneert hebben ende condemneren haer mits desen te compareren in vierschaere der voors. stede ende aldaer op beyde haer knyen Godt almachtich ende justitie vergiffenisse biddende. Bannende voorts haer persoon ten ewigen daegen uut tbaluwschap van Medenblic, stede van Hoorn ende jurisdictie van dien, binnen desen daege sonneschijn te ruymen, ende daer haer leven lanck gedurende nyet weder inne te coemen, op pene van haer lijve te verliesen. Verclaerende voorts alle haer goeden, waer dieselve gelegen sijn, geconfisqueert tot prouffyte van de Co. Mat. ons genadiche heere. Aldus gedaen ende gepubliceert den xven Novembris anno xvc acht ende tsestich, present Mr. Charles de Smitre, commissaris als boven, mijnheer den schoudt, Gerbrandt Gerbrantsz. Verduyn, Claes Jacobsz. Cort, Ysbrant Willemsz. ende Jan Symonsz. Roll, burgemeesteren, Mr. Jan Dircxz., Pieter Wiggersz., Claes Heynricsz. Woerden, Jan Cornelisz. Buyrmans, Matijs Claesz. Oly, Dirc Matijsz. Goren ende Jacob Jansz. Hans, schepenen.
(folio 155 verso.) Die voors. gevangen, staende in judicio, verclaerde, dat, ten tijde van haer apprehentie, bij haer geen goeden bevonden zijn geweest ende daerenboven dat zij geen immeuble, noch meuble goeden ter werelt en heeft, ende dat zij, zedert den xiien Octobris lestgeleden, tot datum als boven, te weeten den xv Novembris, alhier tot Hoorn, gevangen es geweest, sonder mijnheere die schout yet van haer genoten heeft. Actum et presentibus ut supra.
(folio 155 verso.) Alsoe schepenen deses stede van Hoorn, geassisteert by Mr. Charles le Smitre, raidt shofs van Hollandt, als commissaris daertoe gedeputeert, eyntelicken geresolveert | |||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||
zyn geweest, volgende tadvys van mijnheere den grave van Bossu, heere van Bemy etc., stadhoudere ende capiteyngenerael, die president ende Raide des conincxs over Hollandt ende Vrieslandt, omme Trijne Dircxdochter van Renen, tegenwoirdich gevangen, te condemneren gegeselt te worden tot ontstortinge van bloede, gebannen te worden haer leven lanc uut den baljuschap van Medenblic, stede van Hoorn ende jurisdictien van dien, sonder binnen middeler tijde daer weder inne te moegen coemen, op de verbeurten van haer hals ende voorts alle haer goeden, roerende ende onroerende, verclaerdt te worden geconfiskeert tot prouffyte van zijn majesteit. Tis nu soe, dat die voirs. Trijne, coemende op den stadthuyse deser voors. stede, omme aldaer haerder sententie, in der vougen ende maten als voren, te ontfangen, te kennen gaff, dat zij bevrucht ende kindt draegende was. Volgende diens, soe hebben mijn voors. heeren, om zekere redenen, breedt bij den voirn. Trijne verhaelt, doen roupen den gesworen vroedevrouwe deser voors. stede, haer belastende bij den eedt, dien zij denselven deser stede gedaen heeft, dat zij van denselven Trijne onderstaen soude oft zij bevrucht was dan nyet. Diewelcke vroedevrouwe voer haer rapporte seggende was, dat zij, volgende haer belastinge, denselven Trijne naerstelyck geexamineert hadde, ende kende anders zekerlycx nyet bevinden oft die voirn. Trijne was bevrucht ende oock deur zeeckere natuerlicke redenen, int lange bij monde voir den voirn. heeren commissaris ende schepenen verhaelt, beduchte dat dieselve Trijne van vruchte nyet vrye en was. Ende omme alle quaede inconvenienten te schuwen, die den voirs. vruchte uyt saecke van swaere justitie soude moegen gebeuren, hebben tselve advys nyet derven volcoemen ende over sulcx den voirn. Trijne hoir leven lanc gebannen uyt tbaljuwschap van Medenblic, stede van Hoorn ende jurisdictie van dien, sonder haer leven lanc daer oyt weder inne te moegen coemen, op de verbeurte van haer hals ende voorts alle haer goeden verclaerdt geconfiskeert te zijn tot prouffyte van zijne majesteit, blijckende bij den sententie, boven verhaelt. Actum et presentibus ut supra. | |||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||
(folio 157). 22 November 1568. | |||||||||||||||||
2. Dirck Jansz. alias Lichthert van Deventer.Alsoe Dirck Jansz. alias Lichthert van Deventer, jegenwoirdich gevangen, buyten pine ende bande van ijsere, ter presentie van schoudt, burgemeesteren ende scepenen deser stede van Hoorn, geassisteert bij Mr. Charles (le) Smytre, raidt shofs van Hollandt, als commissaris daertoe gedeputeert, bekent ende geconfesseert heeft, dat hij, zekere tijdt geleden, hem begeven heeft onder den bende van Dirc Maertensz. ende zijne complicen, rebellen van den Co. Ma.t, ende metten selven, bij nachte ende ontijden, hem getransporteert heeft, binnen den parochie van Schoorl, alwaer diversche overdaet bij hemluden in drie distincte huysen geschiet is geweest, ende vandaer hem voorts gevonden heeft binnen den parochie van SchaegenGa naar voetnoota), Wadtweyde ende Wognum, ter welcker plaetsen oock die trommele bij hemluden es geslaegen, doende overal groot overdaet den arme landtluyden ende geestelycke personen, zunderlinge over zekere convent ende goidtshuyse, vereysschende oepeninge van de poorten aldaer, bij comminatien ende dryegementen, dat voorts die voorn. Dirck, gesont wesende van lichaeme, achter lande vagebonde gelopen ende gebedelt heeft, contrarie de Co. Ma.ts placaeten, ende nu onlancx, bij nachten ende ontijden, binnen den voirn. parochie van Wognum hem vervordert heeft van eenen weduwe gelt straffelijck te eysschen soe veel alst hem geliefde. Welcke voors. enorme feyten, mesusen ende delicten nyet en zijn te dissimuleren in steden ende landen, geregeert bij goeder politye ende justitie, nemaer straffelic dienen gecorrigeert tot exemple van andere. Soe est, dat schepenen der voorn. stede, geassisteert alsvoren, den voorn. Dirck Jansz., alias Lichthert, gecondemneert hebben ende condemneren hem mits desen, gebrocht te worden voor het stadthuys der voors. stede ende aldaer geëxecuteert te worden metten coorden, sulcx datter den doodt nae volcht ende die doode | |||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||
lichaeme voorts gevoert te worden nae den galge buyten deser stede ende aldaer gehangen te worden tusschen hemel ende aerde ten exemple van anderen. Verclarende voorts alle zijn goeden, hoedanich die zijn ende waer die gelegen zijn, geconfiskeert tot prouffite van den Co. Mat. onse genadigen heeren. Aldus gedaen ende gepubliceert den xxii Novembris anno vc acht ende tsestich, present Mr. Charles (le) Smytre, commissaris als boven, mijnheere den schoudt, omnibus consilibus et omnibus scabinis. 22 November 1568. | |||||||||||||||||
(folio 157 verso.) 3. Bruyn Jochumsz.Dezen beklaagde werd ongeveer hetzelfde ten laste gelegd als no 2. Hij werd tot gelijke straf veroordeeld met confiscatie zijner goederen. | |||||||||||||||||
(folio 158 verso.) 4. Pieter Reyersz.Ten laste leggingGa naar voetnoot1) en straf alsvoren op denzelfden datum. | |||||||||||||||||
(folio 159 recto.) 5. Bouwen Baerntsz.Ga naar voetnoot2)(folio 160 recto.) 6. Hermen Gerretsz.Ga naar voetnoot3)(folio 160 verso.) 7. Evert Doegesz.Ga naar voetnoot4)(folio 161 verso.) | |||||||||||||||||
8. Allert Dircxz., van Petten, alias BrederodeGa naar voetnoot5).Ten laste legging en straf alsvoren op denzelfden datum. | |||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||
(folio 162 recto.) | |||||||||||||||||
9. Hans Theusz. van Broddert.Deze beklaagde had zich te Opmeer, ‘omtrent tcapellecken’, bij de bende gevoegd en deze gevolgd door Watwaai en Wognum tot het klooster aldaar. Hij werd tot dezelfde straf als de vorige beklaagden veroordeeld, doch het vonnis is niet terstond ten uitvoer gelegd. (Zie hierna blz. 368.) | |||||||||||||||||
(folio 163 recto.) 10. Gerret Pietersz.Ga naar voetnoot1)(folio 163 verso.) 11. Claes Adriaensz.Ga naar voetnoot1)(folio 164 verso.) 12. Tijmen Jacobsz.Ga naar voetnoot1)Ten laste legging en straf als nos. 3-8.
Hans Theusz. van Broddert, (zie onder 9 hiervóór). 20(!) November 1568. (folio 169 recto.)
Upten 20(!)en dach in Novembris anno 1568, naedat die burgemeesteren der stede van Hoorn collegialiter hadden doen vergaderen alle de scepenen der selver stede, geassisteert bij mijnheere Mr. Charles de Smytre, raidt des conincx gerecht over Hollant ende Vrieslant, als commissaris, soe hadden dieselve burgemeesteren, in presentie van den schoudt, geproponeert hoe dat zijluyden, nae de receptie vant advys, den voors. commissaris ende die van Hoorn bij den E. heeren den stadhouder-generael, president ende raede(n) overgesonden, (beroerende die punitie van zeeckere gevangens alhier), ontfangen hadden zeeckere certificatie ende attestatie, inhoudende die qualiteyt, goede name, fame ende eerlicke conversatie van eenen | |||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||
Hans Theusz., geboren tot Broddert, int lant te Holst, ende mitsdien geen ondersaet van zijne Maj. ende dat hij noyt, voor date van zijn jegenwoirdige apprehensie, van eenige messussen, forfaicten oft quade delicten achterhaelt es geweest. Daer beneffens oick, dat uytte instructie(?) ende zijne confessie claerlick bevonden werdt, hoe onoeselick hij int geselschap van Dirck Maertensz., geexecuteerde, ende zijne complicen gecomen is, daerinne hij maer een nacht geweest is, anders nyet wetende off hij soude in dienste van ons geduchts heer des coninex zijn, ende op sanderen daechs, gaende mitte voors. Dirck Maertensz. ende zijne complicen naer tconvent van den Regulieren buyten Hoorn, meende aldaer int selve convent te vinden zeckere overste, die hem monstergelt opte hant geven ende zijn bestellinge oft commissie vertonen soude, alsoe gemeenlicke capiteyne ofte hopluyden in de conventen gelogeert zijn, maer ziende, dat hij bij de voirs. Dirck bedrogen was, soude hem terstont verlaten hebben, daertoe hij nyet en heeft cunnen geraeken, alsoe hij bij die van Hoorn opten selven dachGa naar voetnoot1) haestich overrumpelt ende geapprehendeert werde. Item dat hij bij geene excessen ofte quaede daeden, die deselve Dirck ende zijne complicen gedaen moegen hebben, geweest is. Ende daeromme aen den voors. heeren commissaris ende schepenen versocht dat dieselve commissaris die stucken, nopende die voors. Theusz., wilde leggen in communicatie van den stadhouder, president ende raeden ende daervan doen zyn rapport. Ende dat men mitsdien die pronunchiatie van zijne sententie - - die alrede, conform tvoirs. advys, geslooten was - - souden houden in surcheantie, ter tijt toe tvoors. rapport gedaen, anders geordonneert soude wesen, begerende dat die voirs. heer commissaris ende scepenen dies angaende wilden gaen ter opinie. Ende sulcxs, eerst ende all vooren, de voors. heer commissaris gevraeght zijnde naer zijn opinie, seyde, dat hij in | |||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||
desen niet en begeerde te opinieren, alsoe hij buyten het voors. advys nyet en mochte doen. Ende commende totter opinie van de scepenen, ende hen dies gevraecht, hebben tvoors. versouck van surcheantie geleijt in communicatie van hun college ende, nae zij elck int bijsonder haer opinie uytgesprocken hadden, zijn eendrachtelick, overmits redenen voors., geresolveert ende geaccordeert, resolveren ende accorderen mits desen, dat men met die pronunciatie van de voors. sententie sal surcheren tot dat die voirn. heer commissaris zijn rapport, dies aengaende gedaen hebbende, dairop gedisponeert of anders geordineert sal sijn. Twelck hoorende die voors. heere commissaris, zeyde, dat hij, onvermindert zijn voors. verclaringe, ter eerste commende in den Hage, zijn rapport soude doen ende was diesaengaende geordineert sal worden tselve die van Hoorn overseynden; ende versochte hiervan acte. Aldus gedaen opt stadthuys der voors. stede ten dage ende jare alsvoiren: presentibus Mr. Jan Dircxsz., Pieter Wiggersz., Claes Heynrixs Heynrixsz. Woerden, Jan Cornelisz. Buurmans, Mathijs Claesz. Oly, Dirck Mathijsz. Goren ende Jacob Jansz. Hans, schepenen. In kennisse van mij der stede van Hoorn secretaris, W(illem) Codde. *** De rekening van Burgemeesteren van Hoorn over 1568/'69Ga naar voetnoot1) bevat mede een aantal posten, welke betrekking hebben op de bende van Dirk Maertensz. Het volgende is er aan ontleend: (folio 46 recto.) Upten xxiisten Octobris (1568) gegeven die lantluyden opten Swaechdijck voor stroey, vogellijn, ende die gevangens aen de Swaechdijck te brengen, tsamen xii½ stuver. (folio 46 verso.) Upten xxvsten ende xxviisten Octobris (1568) hebbe ickGa naar voetnoot2) ende Jan Symonss. Roll tot Alemaer | |||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||
geweest, omme metten stadthouder te communiceren van de gevangens ende hebben verreyst, verteert ter somme van drie gulden ende drie stuvers. (folio 46 verso.) Upten laesten Octobris (1568) betaelt Claes Remmers over dat die stedewaeckers aldaer verteert hadden, als men die vagabunden gevangen hadden, ter somme van xxx stuvers. (folio 47 recto.) Upten xxiisten Octobris (1568) hebben die schoudt, burgermeesteren metten schutters deser stede geweest buyten der stede, als die vagabunden geapprehendeert worden, met alsoeveel wagens als hiernaer volgen. Ende elcke wagenaer heeft gehadt voor zijn loon als hier nae volcht: Dirck Janss. Boon, Pieter Jacobss. Scheets, Kort Levien, Matthijs Pieterss. Stoffelaer, Claes Claess. Dijckgraeff, Jan Smit, Jan van Gelder, Maerten Stijn Arents, Claes Mathijss. Quant, Jacob Ytges, Claes Reyntges, Pieter Myeuss., Jan Aryss., Lyen Thoniss., Pieter(?) Eltgen, Gerrit Adriaenss., Sijbrant Pieterss. DobberGa naar voetnoot1). (folio 48 recto.) Tenselfden dage (1 November 1568) betaelt schout Evert, ter cause dat hij mette een zeeker bode geseylt is in der nacht tot Amsterdam, als die vagabunden gevangen waren, ter somme van drie gulden ende vier stuvers. Ten selfden dage (1 November 1568): betaelt een schipper van een waterschip, genaempt Arent Krijnss., over dat hij Gillaume le Grandt metten gevangens gebracht heeft tot Sparendam, ter somme van drie gulden. (folio 48 verso.) Item 21 November (1568) gegeven Willem Schoppieszoon over dat hij den trommel van de vagabunden gebercht hadde, ter somme van acht stuvers. (folio 49 recto.) Opten xxivsten Novembris (1568) gegeven heer Carel Smyter ende François Valckstein, als gecommitteerde(n) van den stadthouder over die gevangenen, over haer vacatien ter somme van hondert xxvi gulden. (folio 49 verso.) Tenselven dage (26 November 1568) betaelt Bartel opten Noorderpoort ende Pieter Mieuss. over dat haer paerden die doode geexecuteerde lichaemen | |||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||
hebben helpen brengen onder het gerechte, ende anders meer materialen, ter somme van twee gulden. Tenselven dage (26 November 1568) betaelt die stadtwaeckers over dat sij die gevangens bewaeckt hebben omtrent xxxi nachten lanck, beginnende 'savonts te acht uuren, gedurende tot smorgens te zes uuren. Compt ter somme van xii guldens ende viii stuvers. (folio 50 recto.) Tenselven dage (26 November 1568) betaelt die stedewaeckers over dat sij een dach gewaeckt hebben aen den galg, buyten die poorte, ende dat sij die galge hebben helpen rechten op des stedes plaetse, compte ter somme van xlviii stuvers. De rekening bevat nog vele posten, betreffende allerlei leveranties ten behoeve van ‘Carel Smyter met zijn geselschap’, die in het St.-Cecilia-convent gelogeerd waren, voorts voor de gevangenen, bodeloonen e.d. Op folio 53 staat deze post: ‘Opten xxi Decembris (1568) betaelt die zes priesters over dat zij haer debvoir gedaen hebben metten gevangenen upten xxiien Novembris, elex xii stuvers, compt ter somme van drie gulden ende xii stuvers.’ Hieruit blijkt, dat 22 November 1568 het grootste gedeelte der executies heeft plaats gehad. Op folio 51 recto: ‘Opten naestlaesten Novembris (1568) betaelt Arent Maertss. over dat hij heer Carel Smyter met sijn geselschap gebracht heeft met sijn wagen tot Medenblick, ter somme van 2½ gulden.’ Waarschijnlijk was op 29 November de taak van Charles le Smyter te Hoorn geëindigd en waren alle gevangenen terecht gesteld. | |||||||||||||||||
§ 3. De sententiën tegen de te Medemblik terecht gestelde gevangenen.Ten aanzien van de te Medemblik gevangen gezette deelnemers aan den rooftocht van Dirk Maertensz. van Schagen vindt men een en ander opgeteekend in de schepenrol van MedemblikGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||
Daar ter stede hadden zich voor het gerecht te verantwoorden:
Het gerecht bleek aanvankelijk, meer bepaaldelijk ten opzichte van Quirijn Harexz., weinig gevoeld te hebben voor een veroordeeling tot doodstraf. Herhaaldelijk is de zaak van no. 2 op de rol gebracht, maar verdaagd. Tenslotte is, na een door Mr. Charles le Smytre, commissaris van het Hof van Holland, uitgebracht rapport, een schrijven van Bossu uitgegaan aan ‘kastelein, burgemeesteren en schepenen’ van Medemblik, gelastende in deze zaak voort te procedeeren. De brief van Bossu, hier genoemd, is gedagteekend 19 Januari 1568(69), terwijl schepenen in de zaak tegen Quirijn Harcxz. eerst op 13 Augustus 1569 vonnis wezen. De vonnissen tegen Evert Jansz. en Quirijn Harcxz. staan in de schepenrol van Medemblik niet op de plaats waar ze geregistreerd hadden moeten worden, nl. bij de op den dag van het vonnis behandelde zaken. Ze staan geheel apart, achterin de rol, na 14 October 1578! Evert Jansz. ‘Alsoe Evert Jansz., geboren van Hoochtwoude, jegenwoordige gevangen, buiten pijne ende banden van ijsere, ter presentie van schout, burgemeesters ende schepenen der stede van Medenblick, geassisteert bij Mr. Charles (le) Smytre, raedt shoffs van Hollandt, als commissaris daertoe gedeputeert, bekent ende geconfesseert heeft, dat, geleden een vierendel jaers, hij, gevangen, gefustigeert ende gegeesselt is geweest binnen der stede van Purmereynde ende oock gebannen uyt die jurisdictie ende bedrijve van Purmereynde ende Purmerlant, op pene van zijn | |||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||
rechterhant ende dat ter cause van vangenisbraeck; naer welcken tijt, ende oock daer te vooren, hij, gesont van lichaem wesende, vagebonde achter lande gelopen heeft, van dorpe ter dorpe, bedelende, zonder hem te willen begeven tot spitten ofte delven; ende dit al contrarie des Co. Majesteits, ons geduchs heere, placcaten. Ende voorts heeft hij hem onlancx begeven gehat onder den dienst ende bende van eenen Dirck Maertensz., geëxecuteerde hopman van diversche rebellen.’ Dan werd hem ten laste gelegd, dat hij met genoemde bende van uit de parochie van Opmeer, door de parochie van Watwaai en door Wognum ‘tot voor zeecker convent ofte goodshuys’ is getrokken. Hij werd veroordeeld door schepenen, geassisteerd door Mr. Charles le Smytre, om geëxecuteerd te worden voor het stadhuis van Medemblik ‘mitter coorde datter die doot na volcht ende het doode lichaem voerts gevoert na de galge buyten der voors. stede ende aldaer gehangen te worden, tusschen hemel ende aarde, ten exemple van andere’. Zijn goederen werden voorts geconfisqueerd. ‘Gedaen den xxixen Novembris anno xvc acht ende tsestich’. Quirijn Harcxz. Aan kastelein, burgemeesteren en schepenen van Medemblik werd 19 Januari 1568(69) het volgend schrijven gezondenGa naar voetnoot1): ‘Die grave van Bossu, heere van Berny, Gaumeranges, Blangy etc., stadhouder ende capiteyn-generael bij provisie, die president ende raeden des coninex ende Hollandt ende VieslandtGa naar voetnoot2). Eersame, descrete, goede vrunden, | |||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||
Wij hebben verstaen trapport van onsen medebroeder in raede, Mr. Charles le Smytre, commissaris geweest hebbende ter assistentie van uluyden opte examinatie ende executie van de complicen van Dirck Maertensz., capiteyn, onlancx alhier geëxecuteert, nopende Quirijn Harcxz., gevangen aldaer, medecomplice van den voorn. capiteyn, mitsgaders gezien die attestatien ende certification, dienende tot innocentie van denzelven gevangen, tenderende tvoorscreven rapport, omme te hebben ons advys, hoe ghijluden u in de zake van den voirschreven gevangen zoudt hebben te reguleren. Ende, naer wij tvoorsreven rapport gehoort ende die voors. stucken gevisiteert hebben, voughen u ter antwoorde: dat ghij jegens den voorscreven gevangen procederen zult volgende die placcaten van zijne Con. Maj., zoe ghijluden bevinden zult te behoren, zonder daervan in gebreken te blijven, tot dieneynde uluyden weder bij dezen besloten overzeyndende die voorscreven attestatien ende certificatien. Geschreven in den Hage den xixen January anno 1568 stilo curiae (get.) De Berendrecht’.
Nadat de zaak 27 Jan. 1569 weer bij schepenen aanhangig was gemaakt, werd zij opnieuw verdaagd en de verdaging had voorts nog tal van malen plaatsGa naar voetnoot1). Eindelijk werd 13 Augustus 1569 door schepenen vonnis gewezen. Dit vonnis hield het volgende in: ‘Alsoe Quirijn Harcxz., van Langedijck, jegenwoirdige gevangen, buyten pijne ende banden van ijsere, ter presentie van schout, burgemeesteren ende schepenen der stede van Medenblick, geassisteert bij mijneheere Mr. Charles (le) Smytre, raedt shoffs van Hollant, als commissaris daertoe gedeputeert, in den herfst lestleden, bekent ende geconfesseert heeft, hem begeven te hebben onder den dienst ende bende van eenen Dirck Maertensz., geëxecuteerde in den Hage, hopman van diversche rebellen, | |||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||
ende denzelven bij nachte ende ontijde met zijne complicen gevolcht binnen de parochie van Schagen ende noch duer diversche andere parochien - - -’ Hij werd door ‘schepenen, bij advys van burgemeesteren, hebbende oick van te voren gehat advys van de voors. commissaris’, veroordeeld ‘geexecuteert te werden mitten swaerde ende het doode lichaem voorts gevoert ende begraven te worden buyten dick, bij der galge, ende dit omme redenen den burgemeesteren ende gerechte daertoe porrende’. Zijn goederen werden voorts geconfisqueerd. ‘Actum den xiiien Augusti anno xvc negen ende tsestich coram Mr. Symon Luytgis ende Jan Gerritsz., Claes Hermensen, Jacob Jacobsz. ende Pieter Luytgisz., schepenen, hebbende van te voren gevraecht tadvys van de twee andere schepenen’. |
|