Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 45
(1924)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Eene deductie en een reisbericht van Herman Gijsen uit 1663 betreffende de economische belangen der Republiek in de Zuidelijke Nederlanden,
| |
[pagina 46]
| |
moest uitzien, om, voor het geval de Zuidelijke Nederlanden door Frankrijk werden veroverd, toch de Nederlandsche belangen te waarborgen. Door onderhandelingen met Frankrijk wilde men zich zekerheid verschaffen, dat ingeval van zoodanige verovering de veiligheid der Republiek zoowel als hare handelsbelangen in de Zuidelijke provinciën verzekerd zouden blijven. Men meende, dat Frankrijk dezen prijs wel zou willen betalen voor de medewerking, althans neutraliteit, der Republiek. De bezetting van eenige belangrijke punten zou, gelijk in een later stadium door het barrière-tractaat ook geschied is, naar men meende, aan deze laatste een strategische en economische invloedsfeer verzekeren. In 1663 gelukte het aan De Witt den Franschen gezant d'Estrades uit te hooren over de plannen van diens meester en naar aanleiding daarvan werd dit plan door deze beide mannen besproken. De gezichtspunten, waardoor De Witt zich liet leiden, zijn neergelegd in zijn bekende memorie uit het voorjaar van 1663Ga naar voetnoot1). Tegelijkertijd gaf hij zich veel moeite, om juist en volledig te worden ingelicht over het land, dat het lijdend voorwerp dezer besprekingen was. Een ingenieur werd naar het zuiden gezonden, om de vestingwerken op te nemen. Tevens zocht De Witt voorlichting op economisch gebied. Op 10 April 1663 verzocht hij aan zijn zwager, den Heer van Zwijndrecht, toenmaals Burgemeester van Dordrecht, om Herman Gijsen of Dirk Lambertsz. de Bruyn, beiden koopman aldaar en beiden, doch vooral de eerste, ervaren in den Maashandel, eens naar Den Haag te doen komen, aangezien hij - De Witt - voorlichting behoefde aangaande den handel langs de rivieren, inzonderheid aangaande die langs de MaasGa naar voetnoot2). Blijkbaar als gevolg der besprekingen, die de Raadpensionaris daarop met genoemden Gijsen heeft gehouden, | |
[pagina 47]
| |
heeft deze de hierachter afgedrukte dedactie opgesteld en aan de Gecommitteerde Raden van Holland overhandigd.
Het stuk is nimmer gedrukt, doch onopgemerkt en ongebruikt is het niet gebleven. Fruin had er een copie van laten makenGa naar voetnoot1) en Japikse, die het stuk ook vermeldt in zijn boek over Johan de WittGa naar voetnoot2), heeft reeds in zijn meergenoemde uitgave der brieven van dezen staatsmanGa naar voetnoot3) er op gewezen, dat de deductie blijkens een resolutie van Gecommitteerde Raden d.d. 3 October 1663 op de leden van dit college zijn invloed niet heeft gemist. Toen De Witt zijn genoemde memorie schreef, bezat hij deze deductie blijkbaar nog niet. Althans hij spreekt er niet van, terwijl hij het ingenieurs-rapport wèl noemt. Japikse meent de indiening der deductie dan ook te moeten stellen tusschen het schrijven der genoemde memorie (April-Mei 1663) en genoemde resolutie van 3 October. Dat Gijsens uiteenzettingen met aandacht zijn aangehoord, blijkt ook uit het feit, dat hem daarna door Gecommitteerde Raden is opgedragen in persoon de toestand der Vlaamsche havens te gaan verkennen. Een afschrift van zijn reisbericht berust op het Algemeen Rijksarchief in denzelfden bundelGa naar voetnoot4), die zijne deductie bevat. Hoewel van minder belang dan de eerste memorie achtte ik ook dit reisbericht toch van voldoende belang, om het na de genoemde deduotie te doen afdrukken.
Over den steller dezer stukken, Herman Gijsen, kan ik eenige bijzonderheden mededeelen, welke ik alle dank aan de welwillende inlichtingen van den Heer J.L. van Dalen, Gemeentearchivaris te Dordrecht. Deze deelde mij het volgende mede: Herman Gijsen, zoon van Herman Gijsen en | |
[pagina 48]
| |
Heylken (Helena) Corsten (Corstiaensdr.), geb. te Elsloo, overl. te Dordrecht 20 Juli 1664, was koopman en Maasschipper. Hij huwde 2 Oct. 1644 te Dordrecht met Catharina Corstiaensdr. van Oost, die 25 Jan. 1653 bij Olle in de nabijheid van Roermond, op het schip van haar echtgenoot, door Lotharingsche soldaten met een musket zoodanig werd gekwetst, dat zij den volgenden dag te Roermond overleed. Herman Gijsen hertrouwde 15 Juni 1660 te Dordrecht met Christina Essinghs van Zevenbergen. Uit het eerste huwelijk had hij kinderen, uit het tweede niet. Van zijn kinderen werd er geen te Dordrecht geboren, maar een zijner zonen was Lens Gijsen, koopman te Luik, die het huis, waarin zijn vader aan de Nieuwe Haven bij de Blauwpoort te Dordrecht gewoond had, aan Matthijs Paradijs den ouden liet verkoopen. Herman Gijsen had minstens nog twee broeders en een zuster. Nijs of Denijs (Dionisius) Gijsen, gedoopt te Dordrecht Jan. 1627, gehuwd 15 Juni 1649 te Dordrecht met Catharina Wijers Willemsdr. Hij was o.a. thesaurier van het Groot-Comptoir te Dordrecht 1673-1676. Corstiaen Gijsen, gehuwd 12 Sept. 1649 te Dordrecht met Ida Hagemans, was veertig, Schepen en Oudraad van Dordrecht 1672. Jenneken Gijsen was 27 Aug. 1651 gehuwd met Jan van Leeuwen, Maasschipper van Tiel. Herman Gijsen was met Hendrick Lambertsz. de Bruyn, gevolmachtigde van de Maasschippers. Hij beheerde o.a de fondsen, die noodig waren voor de paarden langs de Maas, voor de processen, die gevoerd moesten worden, enz. Een rekening daarvan, loopende van 1 Nov. 1661 tot 17 Oct. 1665, beliep 6490 £ 12 st. en bevindt zich in het Archief der Maasschippers. Deze gelden werden bijeengebracht door voor het collecteeren een stuiver per gulden, voor het nazien, tellen en aanteekenen der schepen en paarden een halven stuiver per gulden te berekenen. | |
[pagina 49]
| |
Over het hierboven vermelde overlijden van Gijsens eerste vrouw bevat het Dordtsche Gemeentearchief nog eene notariëele attestatie, door een Luikschen notaris verleden, waarin twee bedienden der zoo ongelukkig omgekomen vrouw een relaas van haar overlijden geven. In dit - eveneens door den Heer Van Dalen medegedeelde - stuk verklaren Walter de Passe, stuurman, en Gilles de Passe, diens broeder: ‘dat den vijfentwintichsten van January lestleden Catharine, huysvrouwe van Herman Ghijsen, maesschip(p)er ende coopman, hun heeft aengenomen gehadt, om een pont oft schipe met steynen geladen, te steuren en(de) te vaeren tot Ruremonde mits haeren ordinaris reysegelt ende loon. Ende gecomen sijnde tot Stevenswerde, waervan nae den noene gevaeren sijnde op Roeremonde ende gearriveert op een scheut roers naer bij het dorp van Olle hebben aldaer soe dattelijck gesien tot hun comende ende loopende ettelijcke Lottrinsche soldaten oft volck, liggende in den geseyden dorp Olle, roepende: Vaert aen 't lant! ende aenstont hebben geschoten op het selven schip ende persoenen daerop staende diversche scheuten, niet teghenstaende dat die voorscreven comparanten lachten ende reepen te willen aenvaren ende dat haeren intentie anders niet en was; maer continuerden te schieten al sterck op den selven schip, niettemin dat het met anckeren vast gemaeckt was ende bij hunliedens aen 'tlant bijcans gedreven, jae sij schoten, dat het schip gearresteert ende onder hunnen gebiede was, ende terstont die voorseyde comparanten, hebbende hunne vrouwe voorsz. gevonden neder geslaeghen oft geschoten in het schip, hebben geropen teghen die soldaten: ghijliedens hebben een degelijcke vrouwe doot geschoten; doen den officier ende soldaten reepen, dat sij cruyt ende loet hadden, ende dat een gemaeekt werck oft geveisticheyt was; maer hebbende daernaer gemerckt, dat sij totten doode gequest was, reepen, dat sij op die leyen gevallen hadde, ende dat men haer moest op 'tlant draghen bij eenen priester, daernaer die comparanten versochten aen den officier, om te meughen tot Ruremond vaeren, | |
[pagina 50]
| |
den wellicken wilden hebben een ducat tot een drinckglag, maer hebbende het consent gecregen, sijn afgevaren, achterlatende hunnen ancker ende touwe ende wesende gecomen tot Ruremonde, den voorsr. vrouwe is overleyden sanderdach ontrent die elff uren voor middach’.
Aangaande Gijsens ‘deductie’ zij nog vermeld, dat de hierachter volgende afdruk geschiedde naar het op het gemeentearchief te Dordrecht aanwezige stuk, dat wegens de daarin aangebrachte verbeteringen, doorhalingen en toevoegsels den indruk maakt het origineele concept van Gijsen te zijnGa naar voetnoot1). Het exemplaar der deductie, dat op het Rijksarchief berust, is niet het door Gijsen aan Gec. Raden gezonden exemplaar, doch een afschrift, waarin zelfs twee handen te onderkennen zijn. Dr. Japikse was zoo welwillend, het Haagsche stuk te doen vergelijken met het thans vervaardigde afschrift van het Dordtsche concept. Daarbij bleek, dat het Haagsche stuk, behalve eenige natuurlijke afwijkingen in taal en spelling, ook hier en daar eenige bekortingen vertoonde. Aan den afdruk, welke hierachter volgt, is daarom het oorspronkelijke concept van Gijsen ten grondslag gelegd. S.v.B. | |
I. Deductie van Herman Ghijsen, over de gelegentheyt ende stant van den coophandel ofte comercie der Nederlanden, en hoe de selvighe soude connen veranderen en diverteeren, soo de resteerende gedeelte van de Spaensche Nederlanden quamen over te gaen aen Vranckrijck. Item hoe men best daer in soude connen voorsien.Ga naar margenoot+ 1. Alsoo UE. H. Ed. mij hebben gelieven voor te draeghen hunne hooghwijse consideratie, wat infractie | |
[pagina 51]
| |
de comertie van desen staet soude connen lijden, dat soo ingevalle met het affsterven van den tegenwoordighen conninck van Spangien - - sijnde van hoogen ouderdom - - de Spaensche Nederlanden quamen te vervallen aen de croon Vranckrijck, 't zij bij recht van erffnis ofte gewelt van waepenen, 2. Omme mij hiervan naer mijn plicht ende geringhe kennisse te acquiteeren, en naer de gevoeghlycxte manier ende beste ordre te houden, sal ick daerin dese volgende affdeelinge observeeren. 3. Eerstlijck de cituatie ende gelegentheyt der Nederlanden int generael, waer uut volgen sal de eygenscap van yeder int bisonder. 4. Ten tweeden d'inclinatie naturel ende hoedanicheyt derselvige inwoondren ende natien. 5. Ten derden wat men te gemoet can sien dat soo de Spaensche Nederlanden van staet quame te veranderen van Spangien aen Vranckrijck. 6. Op 't eerste, namentlijck de gelegenheyt ende cituatie der Nederlanden int generael ende hoe van alle oude tijden de negotie aldaer boven alle andre omhergelegene nabuyren haeren sedel ende plooy aldaer genomen heeft. en sal ick geen historiael verhael doen, maar alleen segghen 't gene ons van onse ouders ende voorouders bij traditie daervan is ter kennisse gekomen. 7. En hebbe bevonden, dat in de proventie van Vlaendren, immediatelijck voor de Nederlantsche troublen, doen, segge ick, als de Nederlanden int generael onder een heerschappij stonden ende yeder sijn beste dede sijn eygen intrest te pouceeren, dese dry volgende hooftneringe aldaer geestabiliert ende vastgestelt waeren, als het souten van harinck ende vis, raffineeren van het witte sout, ende dan de manifacture van allerley drapperije. 8. Antwerpen floreerden doemael verre bovene Amsterdam, also daer doenmaels was den volcomen handel van de Oost ende West Indien, Spaingen ende de Middelansche see, oock een gedeelte van den Oosterschen handel. Item was doen oock daer het Engels court. 9. De benaminge van de Nederlansche tael is hier van een evident bewijs, want alle Nederlanders noch met | |
[pagina 52]
| |
den naem van Flamen, gelijck nu voortaen deselvige veel Hollanders genoempt werden. 10. Dese drye voorschreve neeringe sijn meest met de laetste Nederlantsche troublen t' eenemael gediveerteert soo als al de werelt bekent is, edoch al eenigen tijt te vooren, als namentlijck Vlaenderen noch in oorlooch was met eenige van sijne graven, begon het souten van de haerinck ende vis alhier in Hollant over te komen, oock eenich gedeelte van de drapperije naer Englant. 11. Dat de principaelste oorsaecke geweest is dat de comertie uut Vlaendren ende Antwerpen hier te lande overgekomen is, zijn niet geweest door natuyr van de landen maer gewelt van waepen, soo ten aensien van de dwangh van religie, als oock dat de Spaensche op 't recht intrest niet lettende de dominatie van de zee van eersten aen abandoneerden, ende oftwel de stadt Antwerpen door prins de Parme wedergewonne werde, soo bleeff hun effewel hun zeehaven gesloten. 12. En in plaets dat men met de Vlaemsche zeehavens hadde behooren te negotieeren, verviel men daer dadelijck aen 't capen ende rooven. 13. Ende oft al wel d'opgemelde Nederlanden met desen Staet nu al een geruymen tijt in vrede geweest zijn, soo sijn deselvighe t'zeder dien tijt door den oorloch, die sij noch met Vranckrijck hadden, meest geruwineert, soo dat sij tot de herstellinge van hune verloopene coophandel niet hebben connen komen. 14. Alhoewel nochtans dat sij de rechte metode daervan ter eerster instantie wel observeerde, met het affstellen van alle de lisenten door geheel Vlaendren ende Brabant, daer sij nochtans de revier de Maese ten hooghsten belast hielden, met die insichte om de goedren adroiture door de Vlaemsche zeehavens te trecken op Bruyselt ende soo voort te lande op Namen, 't welck niet meer als tien uyren van den andren is, ende can men door dit passagie tot alle tijde, behalven bij beslote water, de reyse wel in acht daghen doen, daer men de Maes op ordenares drye weken werck heeft, ende dickwijls door contrary wint, als men niet tot aen de lijnpaden kan seylen, als oock ten tijden van al te hoogen ofte veel te leege Maes- | |
[pagina 53]
| |
wateren wel 8 of tien weecken ende langer onder wegen moet blijven eer men tot Luyck of Namuer kan koomen. 15. Boven dit alles compt noch in groote consideratie, dat doen die landen in hun meeste fleur waeren sij niet gedient en waere van die seer accomodable vaert van Bruyselt, die maer hondert jaer oft weynich meer door artifie van vijff sassen, waermede het waeter in de sestich voeten werdt opgedrongen, gegraven is geworden. 16. Dus verre dan gesproken zijnde van de gelegentheyt ende voordeelen der Spaensche Nederlanden, sullen in 't cort komen tot het tweede deel, zijnde de inclinatie ende genegentheyt der inwoondren van de selve. 17. Dat sij daer in van de Hollanders niet connen verscilen maer deselvige in alles gelijck sijn is uut de gelegent van de landouwe seer wel aff te nemen. Want Vlaendren streckt ontrent soo verre als Hollant langhs een ende de selvige zee henenen, zijnde oock een effen ende laegh lant, doorreghen van verscheyde soo gegravene als naturele vaerten ende waeteren, aen d'een sijde van de zee, aen d'ander sijde van de revier de Schelde omvanghen. Hebbende ook met Hollant één climaet ende pools hooghte; ende also alle inwoondren van hunne landen als haere rechte baermoeder haere natuyr ende genegenthede insuyghen, moet nootsaekelijcke volghen dat deselvighe met de Hollanders niet ofte weinich differeeren. 18. Hierin alleen vinde ick tusschen de voornoemde proventie van Hollant ende Vlaandren ongelijckheyt, dat Hollant doorboort werdt van de twee revieren van den Rijn ende de Maese, die deselvighe oock verstreckt een embouchure ofte uutvaert in de see. 19. Daer in tegendeel de seehaevenen van Vlaendren artificiel sijn, altemael met gegravene vaerten als Blankenborch, Oostende, Nieuport ende Duynkercke, die al te samen confineeren op de stadt Brugge, zijnde met eenen hune waeterloosinge, waerdoor sij deselvige door schuyringe diep ende bequaem houden, ende bevinde dat de seestrande aldaer die van Hollant te boven gaen, want alhier is voor desen 't uutloopen van een levende ende sterck drijvende revier door de see t' eenemael toegestolpt, als | |
[pagina 54]
| |
ontrent de stadt Leyden ende den Ouden Rijn betuyghen. Ten andren soo is den zeedorpel van de Maese ontrent den Briel in onsen tijt - - soo ick hooren can - - wel een voet verondiept. 20. Noch heeft de proventie van Vlaendren door de stadt Grevelinge oock een zeegat, maer niet bequaem als om met binnelantsche schepen bevaeren te werden, streckende de selvige tot S. Tomer ende in Artoos. 21. Maer de andre vier voornoemde vaerten sijn altemael bequaem om van achteren met diepgaende binneschepen bevaeren te connen werden, hebbende aen de voornoemde zeesteden nauwe sluysen ende verlaeten, de welcke niet boven 10 à elff voeten wijt en sijn; maer sijn deselvige steden bequaem om met diep gelaedene seeschepen en met hoogh waeter in de steden te vaeren. 22. Hier mede sal ick oock eyndighen het tweede deel waerin ick naer de cituatie der landen oock de inclinatie der inwoondren wil beweeren, om te maeken een aenleydinge tot ons derde deel, ende vast te stellen de voordeelen die Vranckrijck door dese gelegenheyt soude connen genieten, soo wanneer de voornoemde landen onder hunne gehoorsaemheyt quame. 23. Aldus dan een aenleydinge tot de voordeelen door gelegentheyt van lant ende volck, die tot faveur van Vranckrijck soude moge strecken, aengewesen hebbende, sal ick dit derde deel, dat ons door veranderinge van Spangien op Vranckrijck te verwachten staet, distingueren. 24. Ende sal eerst spiculeeren op de vrijheyt van comertie die Vranckrijck ons soude connen geven en vergunnen, met alle naebuyrlijcke correspondentie, soo als Spaengien nu doet. En daernaer op de voordeelen die Vranckrijck ons soude connen ontrecken in voordeel van sijn eyghen intrest. 25. Met de vrijheyt van comertie die ons Vranckrijck op sijne Nederlanden soude connen toelaeten, onse natie laetende alomme handelen ende niet meer als de sijne betaelen, soude sij noch al eenige voordeelen op ons over connen haelen, meer als Spangien nu doen can. 26. Als daer sijn door de vrijheyt van reliegie die Vranckrijck toelaet, ende niet Spangien. | |
[pagina 55]
| |
27. Ten (t)weeden dat Vranckrijck dat gedeelte van Nederlant, dat nu onder hun verdeelt is, dan bij den andren soude hebben, waerdoor de comertie aldaer een groot voordeel soude geschieden, ende 't gene nu noch voor uut ofte ingaende ende comende rechten voor een yeder betaelt moet zijn, soude daerdoor geproffiteert connen werden, waermede oock de antipatia ende de diverse humueren die altijt tussen de Fransche ende die Nederlanden geweest is, oock geanulleert soude werden. 28. De veranderinge van staet ende regeringe soude oock veel luyden aenlocken op hope van aldaer beter als hier te lande hun proffijt te doen, want de veranderinge wort een conninginne genoempt, die bij een yeder aengenaem is. 29. Dese vier voornoemde voordeelen soude Vranckrijck noch meer connen hebben als Spaingen al bereyts - - soo als wij van begin verhaelt hebben - - nu heeft. 30. Maer nu sal ick eerst 't recht oogemercken dat UE.H. Ed. beweecht heeft mij te ondervraeghen gaen bereycken. 31. Ende vast stellen oft Vranckrijck, soo als sij wel soude connen, nochtans buyten breken van alliantie ende goede naburschop, veel minder door eenige verwijderinge ofte feytelijckheden, allerwegen sijn intrest tegens onsen staet sochte te pouseeren, wat remedien echter daertegens soude connen gebruyckt werden. 32. De Spaensche Nederlanden dan, nu door d'oorloge geaccableert ende principaelste frontuyrsteden verlooren, stellen onsen Staet buyten alle vreese, en verstrecken ons noch voor een bolwerck tegens d'opgaende ende groote macht van Vranckrijck. 33. Maer deselvige onder Vranckrijck gereduceert sijnde ende die croone met soo eene considerable conqueste gestijft, soude deselvige, oock die ons tot nu wel goede nabuyren geweest sijn, tot veranderinge van intrest connen aenporren, en sulcx door soo goede gelegenthede, die wij nu verhaelt hebben, de comertie als 't eenich heyl ende welvaeren van onsen Staet soeken aff te trecken. 34. Soo soude sij door geheel Nederlant onder hun gebiet connen verbieden het inbrenghen van 't wit sout komende uut dese landen. | |
[pagina 56]
| |
35. Item het inbrenghen van allerley visserij als haerinck, vis, stockvis ende traen. 36. Ende soude oock, soo als d'Engelsche al bereyt gedaen hebben met hun groot plaecaet ten tijden van Cromwel, verbieden dat geen goederen in hun lant gebrocht soude mogen werden, die wij over zee in ons lant. albevoorens eerst gehaelt hadden. 37. Insgelijckx soude sij allerley manifacture verbieden in hun lant te komen. 38. Ende omme de Vlaemsche zeehaevens te doen floreeren ende sijn eygen zeevaert aen te trecken, soude sij alle vreemde natien - - daer d'onse mede beduyt werden - - met ankergelt oft vatgelt naer sijn welgevallen beswaeren, en soude door dat middel eerst den Franschen handel alsoo soeken over te haelen. 39. Dus verde dan gededuceert hebbende alle naedeelen die ons overkomen soude moghen met het verandren van onse nabuyren, sal ick nu voorstellen de remedien die men bij tijts, onder corectie, soude moeten bij de hant nemen, ende waervan U.H. Ed. mij al b(er)eyts de concepten hebben gelieven te openen. 40. Voor al, in gevolch vant 52 artykel vant tractaet van vreden met Spaengien gemaeckt, het Overquartier van Gelderlant voor eenich equivalent te bemachtighen, als mede het fort Navaigne ende Argentou om de revier de Mase tot Luyck toe vrij te hebben. 41. Het stedeken Linborch met sijn Iantschop, zijnde aen de landen van Overmaes annex, soude oock seer dienstich sijn om alsoo een pas te hebben tot Trier toe om den bodem van Lutsenborch te mijden. 42. Aen d'ander sijde soude oock seer noodich sijn een plaetsche, om de vaert op de steden van Mechelen ende Bruyselt te beletten, waervan wij voorgeslagen hebben van een fort te maeken recht tegens 't casteel Rypermonde, waar door met eenen de revier de Schelde door middel van een oorlochschyp soude connen gedwonghen werden. - - Hier dient gelet of wij dan de stadt Antwerpen niet mede dienden te hebben. Item ofte den coninck van Spanien als hartoch van Brabant en graef van Vlaenderen | |
[pagina 57]
| |
oock machtich is eenege steden ofte landen van Vlaenderen of Brabant te verkoopen sonder konsent van de Staten ende leden der selver landen, ende of de selve Staten ofte leeden sulcx wel souden toestaen - -. En hierdoor soude de passen door Gelderlant ende Brabant en oock nae Gent ten meesten deel door desen staet geregeert ende den koers van commertie nae der selfder geliefte gederegeert werden. 43. Eenige seesteden te bekomen, als Nieuport, Brugge oft Oostende, soude ons oock voordeelich wesen in Vlaendren, en oft niet practicabel soude wesen deselvige van desen conninck voor gelt te beleenen ende dat die nooyt als van manlijcke oyr gelost mochte werden. 44. Soo soude ick geene swaricheyt meer overlaeten, die men hun niet soude connen beletten, als tusschen Bergen Henegouwen - - dat door Vlaenderen tot daer toe navigabel is - - ende de revier de Samber, die te Namen in de Maes loopt, zijnde die distantie, die men met de goederen te lande soude moeten gaen, niet bovens acht uyren, maer seer ongebaenden wech.
Nu hebbe ick verhaelt wat voordeel Vlaendren tegens Hollant heeft uut natuyr van lant en volck, soo als het nu is onder Spaingen; hiervan is gehandelt tot het 22 artikel. Ten tweeden wat voordeel meer, als het soude mogen wesen onder Vranckrijck, alles onder eenen vrijen handel; sijn aengewesen van 't 23 tot 29 artikel. Ten derden de voordeelen, die Vranckrijck daer uut soude connen trecken als sij hun intrest - - te recht insiende - - soude willen pouseeren. En soo als wij van de proventie van Vlaendren ende de stadt Antwerpen hunnen handel hebben overgehaelt, soo hebben wij oock van Spaingien ende Portigael ingenomen de vaert van Oost ende West Indien, item van Vranckrijck ende Biscayen, de visserije van Groenlant, ende nu onlancx noch van d'Engelse de manifacture van fine ende lichte laekenen, de welcke in Vranckrijck ende Italyen, ja selffs in de Levant als Smirne ende elders, verde bovens die van Englant gesocht werden. | |
[pagina 58]
| |
Alsoo dan notoir is dat de nijt ende jalosie met den segen gestadich aengroeyt, als een schadewe met sijn lichaem, soo connen wij ons niet veel anders inbeelden als dat ons geluck, van alle canten benijt sijnde, oock daerdoor sal moeten lijden, soo als alberijts Engelant ende Vranckrijck beginnen. Hier mede H. Ed. sal ick eyndighe en hope hiermede UH. Ed. contentement gedaen te sullen hebben tot hunne naerichtinge, en sal dit teere ende algemeyne voesterkint bevelen in de ermen van de vaderen des vaderlants.
(In dorso geschreven:) 1e. Sekrete deductie van H.r Herman Ghijssen omtrent anno 1663 en 1664.
Dit mach men wel schueren. 1665.
2e. Deductie van H.r Herman Ghijsen, raeckende den coophandel van de geunieerde provintien. Anno 1663 en 1664. Ende mede den Maestroom. (Gemeente archief Dordrecht, Archief der gemeene Maashandelaars no. 75.) | |
II. Naerder bericht van Herman Ghijsen van de gelegentheyt ende de commercie van de proventie van Vlaenderen.Naerdat ick U Ho. Ed. - - alles naer mijn beste kennisse - - soo mondelinck also schriftelijck mijne consideratie hebbe te kenne gegeven, wat voordeelen ende naerdeelen de twee proventien van Hollant ende Vlaenderen met malcanderen hebben ten aensien van de comercie, en wat bij de tegenwoordighe regeringe, oft bij veranderinge van staet van de Spaensche Nederlanden verder daervan te gemoet gesien soude connen werden, | |
[pagina 59]
| |
Soo hebbe ick volgens 't gene U Ho. Ed. mij hebben gelieven te vertrouwen ende aen te bevelen, niet willen in gebreken blijven, omme een reyse door d'opgemelde proventie van Vlaenderen te doen, om dieshalven met te meerder kennisse ende pertinente ontdeckinge van alles U Ho. Ed. te moghen bericht doen.
Hebbe mij tot dien eynde op dese volgende poincten geinformeert. Eerstelijck wat manifacture aldaer gemaeckt werden. Ten tweeden op de gelegentheyt ende ongelegentheyt van de zeehavens, met de comertie van dien. Ende ten derden op het raffineeren van het sout.
Hebbe derhalven gereyst van Antwerpen op Gendt, van daer op Cortrijck, van daer op Rijsel, van daer op Iperen, van daer op Duynkerke, van daer op Nieuport, van daer op Ostende, ende van daer over de stadt Brugge wederom thuys.
De stadt Gent is in haer begrijp seer groot, maer niet halff betimmert; heeft een staepelrecht dat daer door geen goederen mogen gevoert werden sonder te verbodemen, ende omme dienvolgens van hun eygene schippers vervoert te werden.
Dese stadt is tamelijck schyprijck door middel van twee navigabele revierkens, die daer door loopen, d'eene de Schelde, d'andere de Leye, komende d'eene uut Bergen Henegouwen, d'andre door West-Vlaenderen, die in de stadt versamen ende dan voort voorbij de stadt Antwerpen heneloopt; aldaer komen vele grove linwaeden te coep.
Het revierken de Schelde komt van de stadt Bergen Henegouwen; tot daerentoe is die navigabel ende wert bevaeren met schepen van 30 lasten ende meer; d'opvaerende goeden sijn meest sout, allederhande viswerck, raepoly, dan voorts hunne manifacturen ende stuck goederen; d'affkomende goederen sijn koolen, steen, calck, hout, iser ende isere spijckers. | |
[pagina 60]
| |
De revier de Leye en wert soo sterck niet bevaeren als wel de Schelde, omdat die geen verder oorspronck neemt als West Vlaenderen, vallende aldaer geen mineralen ofte grove waeren aff te brenghen; dient effenwel tot gerief van de steden Rijsel, S. Omer, Armentiers, Aien, Cortrijck ende andere dorpen daer omme henen, daer veele lijnwaeden, drapperije, twijnerije ende andere manifacturen meer, gemaeckt werden ende door deselvige tot Gent, Antwerpen ofte Brugge connen vervoert werden.
De stadt Cortrijck heeft de deurvaert van de voors. revier de Leye, en is een staepel van fijne lijnwaeden, pellendoeck ofte servetwerck, oock van damasten, die daer ontrent op de dorpen veel gemaeckt ende verhandelt werden; dese linwaeden met den gevolge van dien gaen meest op Vranckrijck ende Spangien.
Rijsel is de voornaemste stadt van geheel Vlaenderen, in mennichte van drapperije van allerley stoffen, maer niet veel laeckens, die werden meest gemaeckt op de dorpen daer om henen, maar al groff goet; aldaer woonen veel treffelijcke coopluyden, die hunnen handel drijven doer Artois ende Henegouwen.
Iperen is eertijts een lantstat geweest, maer is, door middel van een sas, daer het waeter ontrent de twintich voeten mede opgedronghen werdt, een canael tot in de stadt geleyt aen de noertsijde naer de zee toe; alhier komen mede veel linwaeden te marckt oock al van de omleggende dorpen.
Ontrent dese quartieren is het lant sandich, daer meestal vlas wast, ende is oorsaeck dat veel linwaeden gemaeckt werden.
Van Iperen ben ick verdrocken door Vurne naer Duynkercken, sijnde de voors. plaets van gans (g)een belangh, als maer een lantsteetyen daer gans geenen handel wert gedreven. | |
[pagina 61]
| |
Duynkercken leyt dicht achter de duynen en met hoog waeter leggen de stadtsmueren geen hondert roeden van de see; zijn situatie soo buyten als binnen de stadt leyt bovens alle vloeden; den mont van de haeven begint van de oostsijde van de stadt, en schiet dan de haven soo langhs de stadt henen oostwart ten eynde toe.
Dese haven is voor de stadt met hoog waeter (daer nu een houte brughe over gemaeckt werdt) naer gissinge ontrent 16 a 18 roeden wijt; met laegh waeter leet de haven ende den mont meest t'eenemael droogh, blijft maer een cleyn guyltyen. Ebbe en vloet schelen 10 a 12 voeten, soodat onder faveur van de hooge vloeden dese haven alleen te gebruycken is. Lancx de statsijde legt den slick met halff ebbe al droogh ter breete van 4 a 5 roeden, soodat de schepen meest droogh zitten.
Dese haven is seer verondiept omdat de schuyrdueren ten westen van de haeven ontstelt sijn; daer plachten der drye te wesen, waervan de eene door seker inbreuck t'eenemael toegedampt is, een ander heeft oock in jaer en dach, en nu met desen drooghen voorleden winter en langen vorst geen werck gedaen; alleen de derde can maer op haer behoorlijcke tijt wercken. Oock is het hooft aen de westsijde van den mont van de haven t'eenemael affgespoelt. Dit alles can seer wel geremedieert werden.
Aldaer is een seer goede en bequaeme reede voor de stadt deor middel van een hooge ende lange santplaet, die sij de Braeck noemen; legt buyten gesicht in see halff maenswijse, bequaəm om de strande lanckx oost ende west door te seylen.
Noch is daer westwart van de stadt een seer bequaeme reede, die men het Scheurtyen noempt, zijnde westwaert door eenen uutstekende hoeck ende hooge duynen, ende ten oosten als mede van buyten van strande ende naerbij leggende banck beschermpt. De strandt voor de stadt valt met laegh water een canonschoot droogh, 't welck | |
[pagina 62]
| |
voor het Scheurtyen eyndicht daer de strande inwijckt ende steyl opgaet, soodat de schepen aldaer als in een baye legghen.
Over de haven tegens de stadt hebben d'Engelsen een groot horenwerck beginnen te maecken, den voet met muyrwerck, dat nu voort opgemaeckt wert, leyt bovens op de duynen naer de stadt open ende aff hellende.
Ick hebbe alhier seer weynich coopluydens gevonden als alleenlijck die magestraets persoonen sijn ofte offitien bedienen, d'andere sijn alle naer Oostende ende elders gewecken. Ick vonde daer gans geen binnenlantsche schepen, maer ontrent tien cruysseylen, een vluyt van Hoorn ende een van Ackersloot, dan eenige fluyten van Engelant, die daer met colen komen; d'andere vaeren op Noorwegen ende Vranckrijck, een ofte twee hooren daer thuys.
Soo lange dese stadt niet Spaens en is, sooals de rest van Vlaenderen, can niet sien dat daer eenige negotie van belangh gedreven sal werden, om redenen dat rontomme dese stadt al de rest Spaens is, tot voor de poorten toe, uutgenomen eenige dorpen weswart uut naer Vranckrijck toe; een uyr te lande in legt Bergen Wienocx dat Spaens is, ende oostwert legt Vuyrne, dan wederom naer de westsijde te landewart leyt S. Omer, soodat de Spaense, omme hunne eygene zeehaeven te benificeeren, de comertie ontrent dese stadt door lisenten ende scherp ondersoeck van dien sullen soeken te benouwen, dat niet vrempt en is.
Den conninck van Vranckrijck stelt wel alle licenten ende accijsen open ende vrij, maer de stadt seer verachtert zijnde, ontfanct eenige lisenten ende accijsen; te landewart is dese stadt seer gefortificeert, soodat die in haer begrijp seer groot is.
Nieuport is een cleyn plaetsken, laegh van lant, dat met alle sprinckvloeden onder waeter geset soude connen werden; leyt een halff uuyr van zee, heeft een bequaeme | |
[pagina 63]
| |
diepe haeven daer met laegh waeter 3 a 4 voeten blijft, maer lancx de canten seer opgehooght, soo als te Duynkercken, dat oock al te halff ebbe droogh sit. Hier sijn 3 a 4 seer bequaeme schuyrdeuren door welck middel de haeven hier bequaem diep is. Aldaer komen oock eenige schepen uut Vranckrijck met groff sout ende wijn, dat van daer meest naer Iperen gaet; daer woonen weynich coopluyden maer veel vissers die heel Vlaenderen meest spijsen.
Aldaer is oock een seer bequaeme rede, omdat daer eenige bancken voor den mont van deGa naar voetnoot1) legghen, waertusschen de schepen bequamelijck connen berghen.
Oostende leyt met sijne buytenwercken naer gissinge naer de westsijde wel twintich roeden buyten de duynen, die noch alle jaer seer affnemen, soodat dese stadt met swaere costen onderhouden wordt; leyt bovens alle vloeden gehooght, maer buyten omme henen leyt het lant meest een uuyre int ronde onbedijckt en soo laegh dat de sprinckvloeden daerop komen.
De haeven placht te wesen pas buyten de vesten aen de westzijde van de stadt - - maer heeft zich van selff geschuyrt aen de oostsijde, oock dicht lancx de vesten - -; den mont van dese haeven is int inkomen vooraen seer diep ende bequaem, ontrent naer gissinge twee hondert roeden langh. De haven is buyten de stadt aen de lantsijde, streckt oost ende west, daer leyt een hooft oock oost en west, daer de schepen ten oosten in trecken, loopt ten westen doot, daer een schuyrdeur is uut de stadts vesten. In dese haven en connen niet meer als ontrent twaelff ofte vijfftien schepen leggen; buyten dit hooft placht oock seer diep te wesen daer de schepen mede laeghen, maer is nu teenemael verondiept ende met sant beloopen; aldaer en hebbe ick geen schuyrdeuren gevonden en is derhalven oorsaeck dat de haven naer alle apparentie soo verondiept is. | |
[pagina 64]
| |
Aldaer voor de stadt en is gans geen reede, alsoo geen bancken daerontrent soo hoogh sijn, dat de see daerop breken can, en binnen in geen diepte, soodat voor als nu geen gelegentheyt daer en is met swaere schepen in te komen; alhier is ebbe ende vloet oock 10 a 12 voeten als tot Duynkercken.
Aldaer hebbe ick gevonden vier groote bequaeme fergatten van 40 tot 50 stucken, die particuliere coopluyden toekomen ende voor desen tegens d'Engelsche te caep gebruyckt sijn geweest. Ick vont daer oock een schijp dat in de laedinge lagh op Spaingen; daer is ook tamelijcke vaert op Noorwegen, Vranckrijck ende Engelandt; daer sijn oock veele treffelijcke coopluyden, die daer van outs gewoont hebben ende uut Duynkercke aldaer sijn kome woonen.
De stadt Brugge leyt vier uyren van Oostende, ende streckt een seer bequaeme vaert van 't een tot d'ander, door middel van sluysen die het waeter soo hoogh ophouden als sij begeeren, tot in de stadt toe. Dese stadt bevinde ick tot de negotie seer bequaem omdat die seer veel graften ofte havens in heeft, daerdoor men bij de packhuysen can vaeren; daer sijn onlancx eenige drapperijen aengestelt ende eenen nieuwen volmolen gemaect.
De coopluyden van Brugghen ende Antwerpen soliciteeren tesamen om hunne vervallene comertie te willen herstellen, versoeken tot dien eynde dat den conninck sijn lisenten wil verminderen ende maecken dat de staepel van Gent te niete gedaen mach werden; dat oock door d'autoriteyt van den conninck sekeren polder daerontrent doorgesteken soude mogen werden, omme door dat middel een stercke schuyringe te mogen maecken, ten eynde de haeven ontrent de stadt Oostende wederom mach verbetert werden. Omme van dit alles inspectie te nemen worden CaresenaGa naar voetnoot1) aldaer tot Ostende verwacht. | |
[pagina 65]
| |
En mits de Spaensche met Portugael noch in oorloch sijn, soo senden veel coopluyden van Antwerpen ende Brugge hun goederen op Zeelant om aldaer op Spaingien ende elders versonden te werden. Hiervan moet het inkomende ende uutgaende lisent betaelt werden aen desen Staet, twelck al wat hart valt, derhalven practiseeren sij door hunne eygene seehaevenen te mogen hun goederen versenden.
En wil U Ho. Ed. in consideratie stellen oft niet vorderlijck soude wesen, dat met de heeren van Zeelant daerover gehandelt mocht werden, ten eynde dat alle goederen uut Vlaendren ende Brabant inkomende om adroit in zee te gaen, met eens te betaelen mochte volstaen, soo soude de lust van die van d'ander sijde lichtelijck verdwijnen om hun zeehaven van Ostende te willen helpen.
Om te eyndighen sal segghen, dat ick in alle de steden van Vlaenderen, cleyn en groot, overal soutpannen hebben gevonden, en die geen sout water connen bekomen, gebruycken soet waeter; sij sieten het sout eenige met hout, eenige met kolen van Henegouwen, ende lancx de seecant met Engelsche smeekolen ende oock met Schotse grootkolen; den conninck treckt hiervan eenen gulden van den sack, twelck een seer swaere belastinge is, en om welcke oorsaeck dit hun sout oock niet buyten hun lant werdt getrocken.
De accijsen op wijn ende bier sijn aldaer te lande swaerder als in Hollant, het gemael ontrent halff soo swaer als hier, en boven dat en sijn geen belastinge meer. (Algemeen Rijksarchief, Archief Holland no. 2688.) |
|