Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 43

[p. 26]

Oorkonden ter toelichting van de politieke betrekkingen van Holland met Vlaanderen, 1259-1299,
Medegedeeld door Dr. Henri Obreen.

De hier volgende oorkonden staan in geen of zeer los verband met elkaar, al betreffen zij allen in hoofdzaak de Vlaamsch-Hollandsche betrekkingen gedurende de regeering van Floris V en de jaren, welke onmiddellijk op den dood van dien graaf volgden.

Zij zijn allen onuitgegeven, behalve de nrs. VII en X, waarvan een herdruk in dit verband gewettigd leek.

Zij sluiten zich aan bij de door mij beschreven gebeurtenissen in mijn werk over graaf Floris V (Gent, 1907) en mijn opstel: De eerste jaren na den dood van Floris V, 2^e gedeelte (Bijdr. vad. gesch. 5^e reeks, deel II). Ik verontschuldig mij daarom bij den lezer, dat ik mijzelf wat meer, dan de bescheidenheid toelaat heb moeten citeeren.

De stukken heb ik van enkele ophelderende commentaren voorzien.

H.O.

[p. 27]

I.
Gravin Margaretha van Vlaanderen geeft aan Blanchardus de Cach (witte van cats?) een jaargeld van vier ponden Vlaamsch uit de opbrengst van den tol te Damme, te leen te houden van Vlaanderen.

4 Juli 1259.

Nos Marghareta, Flandrie et Haynonie comitissa, notum facimus universis, quod nos Blanchardo de Cach dedimus quatuor libratas annui et perpetui redditus, monete flandrensis, tenendas ab ipso et ejus heredibus in feodum de nobis et de nostris heredibus, comitibus flandrensibus, capiendas annis singulis in festo sancti Remigii, in capite Octobris, ad theoloneum nostrum de Dam; volentes quod receptor dicti theolonii, qui pro tempore fuerit, dictas quatuor libras annis singulis dicto termino apud Dam dicto B(lanchardo) et ejus heredibus successive vel eorum nuncio persolvat alioquin tota pecunia proveniens ex dicto theoloneo a dicta die in antea usque ad summam predictam in solutionem dicti feodi convertatur; salvis assignamentis factis ibidem dominis Gerulpho et Henrico de Cach, militibus, ad quod nos et heredes nostros comites Flandrie obligamur. Et sciendum quod pro predictis idem B(lanchardus) homagium nobis fecit. In cujus rei testimonium presentes litteras sigillo nostro fecimus sigillari. Nos vero Guido, comes Flandrie, predicta rata et grata habentes sigillum nostrum, una cum sigillo karissime matris nostre predicte, presentibus duximus apponendum.

Datum anno Domini M.CC. quinquagesimo nono, die Veneris post octavas nativitatis beati Johannis Baptiste.

Afschrift in het 4^e Cartularium van Vlaanderen, fol. 53, stuk n^o. 154, Archief Noorderdepartement te Rijssel, B. 1564.
Onuitgegeven; V.d. Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, II, n^o. 54, in regest.

De hier genoemde Blanchardus (Witte?) van Cats is

[p. 28]

van elders onbekend, maar moet, blijkens de inhoud van ons stuk, in nauwe verwantschap hebben gestaan met de ridders Gerulphus en Henricus van Cats, welke nog vermeld worden als milites domini de Kets in een oorkonde van 1258, door mij afgedrukt in deel 34, blz. 491, dezer Bijdragen en Mededeelingen.

De in bovenafgedrukt stuk gesloten leenband had voor gevolg, dat in 1290 Costijn, zoon van heer Hendrik miles de C., zooals het randschrift van zijn zegel uitdrukkelijk vermeldt, tegen graaf Floris V de partij van Vlaanderen koos (V.d. Bergh, Oork. II. n^os. 666, 667, 716 en 734) en deswegen in 1292 door dien graaf uit zijn goed werd gebannen (ald. n^o. 825). Tot dit familieverband zal ook behoord hebben Gherolf van Cats, die sedert 1299 in de oorkonden voorkomt (ald. n^o. 1055). Zij behoorden tot het geslacht, dat tot wapen een uitgeschulpt St.-Andrieskruis voerde en dat niet moet verward worden met het geslacht, dat een sprekend wapen (een gaande kat) bezat en waartoe behoorden Nicolaes van Cats, vader en zoon, heeren van Schoonhoven, die onder Floris V en na diens overlijden een belangrijke rol speelden. Een Hendrik uit dit geslacht behoorde in 1290 eveneens tot de ontevreden Zeeuwen.

II.
Graaf Guy van Vlaanderen keurt goed, dat Gerard van Luxemburg, heer van Durbuy, ten behoeve van diens schoonzoon Albert, heer van Voorne, echtgenoot van Gerards dochter Katherina, 100 pond 's jaars heeft vastgezet op zijn inkomsten uit den tol te Damme.

4 April 1282.

Nous Guis, cuens de Flandres et marchis de Namur, faisons connoissance à tous cels ki ces lettres verront et orront, ke nous otroions et gréons boenement teil assénement, ke nobles hom, nos chiers foiaubles, Gérars de Lucelbourgh, sires de Durbus, a fait à noble houme, Aubert seigneur de Vorne, son genre, de cent livres de

[p. 29]

parezis, pour mil livres, kil li devoit dou mariage Katerine sa fille, feme audit Aubert, seigneur de Vorne, à prendre et à leveir chascun an au Dam, à le chandeleir, jusques à tant ke mesire Gérars devant-dis les avoit rachatées, les cent livres pour mil livres ou les ciunquante livres pour ciunc cens livres de par(ezis), einsi ke deviseit est ès lettres dou dit assénement, ke mesire Gérars a fait à li des deus cens livres de parezis, ke nous aviens asséneit au devant-dit monseigneur Gérard, à prendre chascun an au liu devant-dit, c'est à savoir au Dam, pour vint et ciunc cens livres de la dite monnoie, kil tient de nous, einsie kil est contenut ès lettres, ki de ce sunt faites. Et s'il avenoit ke nous rachatissiens les deus cens livres de parezis devant-dites à monseigneur Gérard devant-dit pour les vint et ciunc cens livres devant-dites, en tout u en partie, ou les raquesissiens en queil manière ke ce fust, à dès soumes nous tenus et proumetons sans mal engien au devant-dit Aubert, seigneur de Vorne, ke nous les tenrons et sauverons, lui et Katerine se feme et leur hoirs, ou dit assénement de cent livres de par(ezis), à prendre chascun an à la chandeleur au liu devant-dit, ou là, où mesire Gérars devant-dis en auroit tiere achatée ou aquise. Et pour ce ke ce soit ferme chose et estaule, nous avons douneit au devant-dit Aubert, seigneur de Vorne, ces présentes lettres, saielées de notre saiel en tiesmoignage de vériteit. Ce fu fait, l'an de grâce mil deus cens quatrevins et deus, le samedi après Paskes, el mois d'Avril.

Afschrift in het 1^e Cartularium van Vlaanderen, fol. 103, stuk n^o. 363; Archief Noorderdepartement te Rijssel, B. 1561. Onuitgegeven.

Catherina, dochter van Gerard van Luxemburg, heer van Durbuy, bij Machteld van Kleef, wordt 16 Dec. 1280 het eerst als echtgenoote van heer Aelbrecht, heer van Voorne, genoemd.

Boven afgedrukt stuk geeft ons inlichtingen omtrent haar huwelijksgoed; het wordt aangevuld door een oorkonde van 12 Juni 1289, waarbij Catherina's ouders ten

[p. 30]

bate hunner dochter Margaretha, gehuwd met den Vlaamschen edelman heer Jan van Ghistelles, een jaarrente van 200 ponden vlaamsch vestigen, te nemen uit hun inkomsten uit den tol te Damme, welke zij beloven te zullen ontlasten van de 1000 ponden parisis, die zij Catherina bij haar huwelijk besproken hadden. Dit stuk is afgedrukt door den graaf van Limburg Stirum in diens werk: Le chambellan de Flandre et les sires de Ghistelles (Pièces justific. p. xlviii).

Catherina's echtgenoot overleed eind December 1287 of 1288, haar een zoon Gerard nalatend. Zij, door den Procurator ‘pulcherrima domina’, door Fruin ‘'s graven elegante, Waalsche vriendin’ genoemd, kreeg van Floris V de rijke Teylingsche goederen in leen, die zij tot haar dood behield. In 1297 hertrouwde zij met den bekenden heer Wolfert van Borselen, die op 1 Augustus 1299 te Delft door het oproerige volk werd doodgeslagen.

Zij overleed 26 September 1328; haar grafschrift geeft de Procurator (uitg. Pijnacker Hordijk, bl. 228).

III.
Graaf Floris V oorkondt, dat de Graaf van Vlaanderen hem uitstel heeft verleend tot 2 october om aan zijn verplichtingen, voortspruitend uit het verdrag van Biervliet, te voldoen, en belooft op dien datum te Gent te zullen komen.

14 Augustus 1290.

Nous Florens, cuens de Hollande, faisons savoir à tous ke, comme nous fussièmes obligié et euissièmes proumis loiaument à noble houme nostre chier segneur Guion, conte de Flandres et marchis de Namur, par nos lettres pendans données et délivrées au dit.. conte de venir à Gand en Flandres, en nostre propre persone dedens le jour des octaves de le fieste Nostre Dame, en mi aoust prochainnement venant, pour faire, pour asseureir et pour à emplir les convenences, les ordenances et toutes les devises contenues et escrites en nos lettres devans dites, sour le pais faite et pronuncié entre lui et les siens

[p. 31]

et ses aidans d'une part, et nous, les nos et nos aidans d'autre part, sour paine de trente mil livres de parezis, tout einsi que il est contenu plus plainement en nos dites lettres saielées de no saiel et dou saiel noble houme, noste chier cousin Jehan, duc de Lothier, de Braibant et de Lembourg. Et derechief nous fussiemmes encore obligiét et euissiens proumis loiaument au devant dit.. conte de Flandres de venir au jour et au liu devant dis pour faire et donneir à lui boene seurtei de vint mil livres de parezis, que nous li devons, einsi comme il apeirt plus plainement en nos lettres sour ce faites et saielées de nostre saiel et dou saiel nostre chier cousin devant dit. Et nos chiers sires, cuens de Flandres devant nommeis, à le requeste et à le grant priière de nous et de no chier cousin, le.. duc devant dit, nous ait ralongié ce jour des octaves de le fieste Nostre Dame en mi aoust et remis en auteil point et auteil estat à lendemain de le fieste saint Remi prochainnement venant, au liu devant dit, c'est à savoir à Gand. Nous le jour devant dit de lendemain de le saint Remi, requeillons et rechevons et proumetons loiaument par le foit de no cors et par sairement fait sollempneument, ke nous à ce jour et à cel liu venrons en propre persone pour faire asseureir et acomplir plainnement et entièrement, sans fraude et sans mal engien, toutes les choses et chascune d'eles contenues en nos lettres pendans ci-devant nommées et les ferons et acomplirons entirement, sans jamais partir dou dit liu devant ce ke tout arons fait et acompli, et sour teil paine ki est contenue en nos devant dites lettres. Et volons, gréons et otroions ke toutes les lettres deseure dites et autres, ke nous avons données et délivrées au dit.. conte de Flandres, saielées de nostre saiel et dou saiel nostre chier cousin le duc devant dit, sour le dite pais, les ordenances, convenances, proumesses, obligations et toutes antres choses, ki dedens sunt contenues, soient plainnement et entièrement douteil vigheur et dauteil viertu en toutes choses et par toutes choses, comme eles estoient devant le jour des octaves de le fieste Nostre Dame en mi aoust devant dite. Et que pour cest ralongement de jour nus préjudices, ne nus affloiblissemens

[p. 32]

ne soit fais as dites lettres, ne au dit conte de Flandres, ne à siens, ne à ses aidans.

Et nous Jehans, par le grâce de Dieu, dus de Lothier, de Braibant et de Lembourg, devant noumeis, faisons savoir à tous ke nous, le devant dit jour, lequeil li devant dis cuens de Flandres à le requeste et à le grant prière de nous et de nostre chier cousin, le dit Florent, conte de Hollande, sour les choses devant dites a ralongié à lendemain de le fieste saint Remi devant dite, à Gand en auteil point et auteil estat, comme il devoit i estre là endroit au jour des octaves de le fieste Nostre Dame en mi aoust prochainnement à venir, requeillons et rechevons de tant, comme à nous touche et prometons loiaument par le foit de no cors et par sairement fait sollempneument, ke nous, au jour et au liu devant dis, c'est à savoir à Gand, lendemain de le dite fieste Saint Remi, venrons, serons, procurrons et aemplirons plainement et entièrement toutes les choses et chascunes de eles qui sunt contenues ès lettres deseure noumées, saielées dou saiel no chier cousin Florent, conte de Hollande, et dou nostre saiel ausi, as queles nous sommes tenut et obligiét au dit conte de Flandres, sans jamais partir de là endroit jusques adonc ke nos proumesses et nos obligations devant dites, ke nos avons faites au dit conte de Flandres, seront parfaites et paremplies et sour teile paine, qui est contenue en nos lettres devant dites. Et volons ke toutes les lettres, as queiles nos saiaus pent avoec le saiel dou dit.. conte de Hollande ki sunt données et délivrées au dit conte de Flandres sour le pais et les choses devant dites soient dauteil vigheur et dauteil viertu en toutes choses, coume eles estoient anchois que cils jour devant dis fust ralongiés et ke par ce raslongement de jour nus préjudices ne soit fais as dites lettres au conte de Flandres, ne à ses hoirs, ne as siens, ne à ses aidans.

Et à toutes ces choses deseure escrites et devisées tenir, wardeir et acomplir fermement sans barat et mal engien, nous Florens, cuens de Hollande et Jehans, dus de Lothier et de Braibant et de Lembourg, devant dit, obligeons nous, nos hoirs et tous nos biens meubles et non meubles envers le dit conte de Flandres et envers

[p. 33]

ses hoirs en cele meesmes fourme et en le manière, ke nous nos sommes obligiét ès autres lettres, ke li dis cuens a de nous. En tesmoingnage et en seurtei de toutes ces choses, nous avons fait metre nos saiaus à ces présentes lettres, ki furent faites et données en l'an de grâce mil deus cens quatre-vins et dis, le vigile de le devant dite fieste de Nostre Dame en mi aoust.

Orig. op perk., Archief Noorderdepartement, Rijssel, B. 234 (Godefroy 3179); in regest vermeld bij De Saint-Genois, Mon. Anc. I, p. 786, V. Heelu, uitg. Willems, n^o. CLXXI en V.d. Bergh, Oork. II n^o. 735. - Onuitgegeven.
De ridderzegels van graaf Floris en hertog Jan, met tegenzegels, aan uithangende staarten, beide geschonden.

Ik vergun mij voor dit stuk te verwijzen naar mijn Floris V, bl. 139 en de noot 1 aldaar.

IV.
Hertog Jan van Brabant verklaart van graaf Guy van Vlaanderen uitstel te hebben gekregen tot 1 Juli e.k., datum, waarop hij te Gent in gijzeling zal komen.

2 April 1291.

Nous Jehans, par le gracie¹⁾ de Dieu.. dus de Loth(ie)r, de Brabant et de Lembourch, faisons savoir à tous ke nobles hom, no chiers sires et pères Guis.. cuens de Flandres et marchis de Namur, à no requeste et à no proiière le jour, ke nous aviens à Gand, le diemence jour de mi-caresme, de quoi nos lettres parolent, saielées de nostre saiel, nous a raslongiét jusques au jour des octaves de le nativitei saint Jehan-Baptiste, ki prochainnement venra. Et nous celui jour des octaves de le nativitei saint Jehan-Baptiste rechevons et avons rechiut

1) Sic.

[p. 34]

à i estre, en le vile de Gand et de demoreir i sans partir d'iluec et à faire toutes les choses, ke nous deveriens avoir fait au devant dit jour de mi-caresme; et quant à celui jour des octaves et à toutes les choses apiertenans à le besoingne, nous nos obligons et volons i estre tenut et par foit et par sairement et sour auteils paines, auteils loiens, auteils obligations et auteils choses, ke nous avons esteit obligiét jusques à ore et as journées, ki prises ont esteit et ki sunt passées. En tiesmoingnage de laqueil chose, nous avons fait ces présentes lettres saieler de nostre saiel; ki furent faites et données en l'an de grâce mil deus cens quatre-vins et diis, le lundi apriès les octaves dou jour de le anuntiation Nostre Dame.

Orig. perk. met hertog Jan's geschonden ridderzegel in gele was, aan uitgesneden strook, in het Archief van het Noorderdepartement te Rijssel, B. 234 (Godefr. 3232). In regest: St. Genois, Mon. Anc. I, p. 791, en V. Heelu, uitg. Willems, n^o. CLXXVII. - Onuitgegeven.

Zie het aangeteekende bij het voorgaande stuk.

V.
Graaf Guy van Vlaanderen verklaart, dat heer Wolfert van Borselen en diens oudste zoon zijn leenmannen zijn geworden voor een jaargeld van 100 pond parisis.

November 1291.

Nous Guis, cuens de Flandres et marchis de Namur, faisons savoir à tous, ke nous donnons et avons donneit à no chier et foiaule Wulfart de Bersele, chevalier, et à son hoir cent livres de par(isis) de rente par an, à tenir de nous et de nos hoirs, contes de Flandres, en fief et en hommage à tous jours perpétuelment; et de ces cent livres de par(isis) avons nous asséneit le devant dit Wulfart et ses hoirs à prendre et à rechevoir, cascun an, à nostre renenghe de Flandres; et mandons et com-

[p. 35]

mandons à no recheveur de Flandres, kiconques le soit, ke il, sans atendre autre commandement de nos, pait et délivre audit Wulfart, u à ses hoirs, u à leur certain commant, cascun an à nostre renenghe devant dite, les dites cent livres de par(isis). Et de ce l'avons nous rechiut à nostre homme foiaule et à ce tenir et à emplir fermement à tous jours, obligons nous et nos hoirs, contes de Flandres, et tous nos successeurs. En tesmoingnage et en seurtei de laqueile chose, nous avons données au devant dit Wulfart ces présentes lettres, saielées de nostre saiel; ki furent faites en l'an de grâce mil deus cens quatre-vins et onze, ou mois de Novembre.

Afschrift in het 4^e Cartul. van Vlaanderen, fol. 52 v^o., stuk n^o. 149, Archief Noorderdepartement te Rijssel, B. 1564. - Onuitgegeven.

Zooals bekend was heer Wolfert van Borselen een der voornaamste leiders van het verzet der Zeeuwen tegen den Hollandschen Graaf (1290); na de onderwerping van Floris V te Biervliet, kwam er op 30 Oct. 1290 een verzoening met heer Wolfert tot stand; deze bleef echter ontevreden en hield de Vlaamsche zijde, om op 1 Aug. 1292 wederom van Holland af te vallen (zie over dit alles mijn Floris V, bl. 117 en vlgg. en 141 en vlgg.). Er blijkt nu uit bovenafgedrukt stuk, dat heer Wolfert in dien tusschentijd leenman van graaf Guy was geworden.

VI.
Heer Willem van Hoorne verklaart leenman van den graaf van Vlaanderen te zijn geworden.

11 April 1297.

Jou Williames, sires de Horne, chevaliers, fach savoir à tous, ke je sui devenus hom à noble prinche Guion, conte de Flandres et marchis de Namur, et li ai fait hommage de cent livrées de terre au tournois petit, lesqueils je doi prendre et rechevoir, jou et mi hoir singneur de Horne, au recheveur ledit conte, kiconques le soit ou sera pour le tans à venir, au Noël prochainement

[p. 36]

venant, et ensi d'an en an perpétuelment; et devons demorer, jou et mi hoir singneur de Horne, homme des cent livrées de terre devantdittes au conte desusdit et à ses hoirs, contes de Flandres, à tous jours. Encore est à savoir ke mes chiers sires, li cuens de Flandres, m'a donneit deus mil livres de tournois petis, à payer le moitiét à le nativitei Saint Jehan Baptiste prochainement venant et l'autre moitiét au Noël après suiant. Et pour les deus mil livres, je li ai enconvent à servir bien et loialment, mi trentisme, de boine gent d'armes encontre le Roi de France et encontre le conte de Haynau, toutes les werres durans, que il a encontre eaus par ensi, ke li chevalier, ki avoec mi seront, n'aront cascuns ke chienc chevaus et cascuns escuiers trois chevaus. Et de tant nous doit li cuens de Flandres devantdis payer nos frais raisonnaubles, alans et venans et demorans avoec lui. Et s'ensi estoit ke jou alaisse de vie à mort, par le volontei de Dieu, anchois ke li dis cuens de Flandres, mes chiers sires, ou si hoir, conte de Flandres, fuissent apaisiét au Roy de Franche ou audit conte de Haynau ou à ambedeus, jou oblige mon hoir, singneur de Horne, et voel ke il soit obligiés à servir ledit conte de Flandres et ses hoirs, contes de Flandres, ès werres devantdittes en le manière, ke je mi sui obligiés. Encore est à savoir, ke se li Rois d'Engleterre venoit par dechà en Flandres, ou il i envoiast gens d'armes enforchiément pour aidier le conte de Flandres encontre le Roy de France, et li dis Rois d'Engleterre ou se gent me semonsissent d'aler avoec eaus et en leur aiuwe sour ledit Roi de France, aler i puis se je vuel sans mesprendre de riens encontre le conte de Flandres, ne encontre ses hoirs devantdis. Et pour ce ke ce soit ferme choze et estauble, jou ai ces présentes lettres fait saieler de mon propre saiel; ki furent faites et données en l'an de grâce mil deus cens quatrevins et seze, le juedi après Pasques flories.

Orig. perk. Arch. Noorderdepartement te Rijssel, B. 498 (Godefroy, n^o. 3919). - Aan uithangende staart Willem's ridderzegel met tegenzegel in gele was. - Onuitgegeven.

[p. 37]

1. Uit de lijst der met graaf Guy verbonden heeren (gedrukt bij Warnkoenig, Flandr. Staats- und Rechtsgesch. III, 2^e St., S. 193-194), welke uit de laatste jaren der 13^e eeuw dagteekent, noteeren wij:

Li sires de Chuc XXX (armures de fier).

Li sires de Horne XXX.

Li sires de Heusdene XXX. (Zie het volg. stuk.)

Mesires Henris de Chuc, le fils, XV.

Mesire Williame de Horne, XV.

2. Heer Willem heer van Hoorne (sedert 1264 of 1265, door erfenis zijns vaders Willem) en van Altena (sedert 1272, door erfenis van zijn broeder Dirk), was reeds in 1273 ridder. Hij stond zeer in aanzien bij graaf Floris V en hertog Jan I van Brabant.

In 1296 was hij onder de edelen, die Floris V naar Parijs vergezelden, toen de Hollandsche graaf daar zijn verbond met koning Philips den Schoone ging sluiten (V.d. Bergh, II, n^o. 926). Uit bovenstaand stuk blijkt nu, dat hij in de woelige jaren, volgende op den dood van graaf Floris, de partij van Vlaanderen gekozen heeft tegen Frankrijk en den graaf van Henegouwen. Dit verklaart, waarom hij, toen laatstgenoemde als Jan II in Holland was opgevolgd, van zijn goede gezindheid blijk moest geven, bij acten van 4 en 10 Febr. 1300 (V. Mieris, II, bl. 6 en 7), waarbij zij zich onderwierp aan het oordeel van den graaf en beloofde in gijzeling te komen.

VII.
Heer Jan van Heusden, ridder, verklaart leenman te zijn geworden van den graaf van Vlaanderen.

12 April 1297.

Jou Jehans de Huedines, chevaliers, fach savoir à tous ke je sui devenus hom à noble prinche Guyon, conte de Flandres et marchis de Namur, et luy ai fait homage de cent livrées de terre au tournois petis, lesquelz je doy prendre et rechevoir, jou et mi hoir, au recheveur ledit conte, quicumque le soit ou le sera pour le tans à venir,

[p. 38]

au Noël prochainement venant, et ensi d'an en an perpétuelment; et devons demorer, jou et mi hoir, home des cent livrées de terre devantdittes au conte devantdit et à ses hoirs, contes de Flandres, à tousjours. Encores est à savoir ke mes chiers sires, li cuens de Flandres deseure nommeis, m'a donneit deus mil livres de tournois petis, et pour les deus mil livres de tournois petis, je luy ay enconvent à servir bien et loyalment, mi trezisme¹⁾, de bonne gent d'armes, encontre le roy de Franche et encontre le conte de Haynau, toutes les wières durans ke il a encontre eaus, par ensi que li chevalier, qui avoech mi seront, n'aront chascuns ke chunc chevalz et chascuns escuiers troiz chevaus, et de tant nous doit li coens de Flandres devantdis paiier noz frais raisonnaules, alans et venans et demorans avoech luy; et nous a enconvent de roster de tous damages, que nous ariens en son serviche. Et se jou ou cil, que jou menrai avoec mi estièmes pris en son serviche, délivrer nous doit, et le valeur de noz chevaus nous doit-il rendre, se nous en perdièmes nul en son serviche. Et doivent estre creut no gent de le valeur par son serement, se autrement on n'en se poet concorder. Et s'ensi estoit ke jou alaisse de vie à mort, par le voluntéz de Diu, anchois qu li cuenz de Flandres, mes chiers sires, ou si hoir, conte de Flandres, fuissent apaisiét au roy de Franche ou audit conte de Haynau ou à ambedeus, jou oblège mon hoir et voel que il soit obligiés de servir audit conte de Flandres et à ses hoirs, contes de Flandres, ès wières devantdittes, en le manière ke jou m'i sui obligiés. Encores est à savoir ke se li roys d'Engleterre vennoit pardechà en Flandres, ou il i envoiast gent d'armes enforchiément pour aidier le conte de Flandres encontre le roy de Franche, et li dis roys ou ses gens me semonsissent d'aler avoech eaus et en leur aiuwe sour ledit roy de Franche, aler i puis, se je voelg, sans mesprendre de riens encontre le conte de Flandre ne encontre ses hoirs devantdit. Et, pour ke che soit ferme choze et estaule, ai-je cez présentes

1) Lees: trentisme?

[p. 39]

lettres fait saieler de mon propre saiel; lesquelles furent faites et données en l'an de grasce, MCCXCVI, le venredi après Paskes flories.

Cartul. de Namur dit de Notre-Dame, f^o. 166 v^o. (R. Arch., Brussel, cartul. et manuscr. n^o. 27); hieruit gedrukt: De Reiffenberg, Monuments pour servir à l'histoire des provinces de Namur, Hainaut et Luxembourg, I, n^o. 38, p. 50.

Zie noot 1 bij het voorgaande stuk. - Wij herinneren er aan, dat de heer van Heusden onder de eersten behoorde, die het complot tegen graaf Floris V hielpen ontwerpen (zie mijn Floris V, blz. 154 en 155).

VIII.
Hertog Jan van Brabant en de heeren van Kuik en Heusden verklaren zich borgen tegenover den graaf van Vlaanderen voor zekere som, welke de graaf van Gelre aan laatstgenoemde schuldig is.

6 Augustus 1298.

A tous ceaus, qui ces lettres verront et oront.. Nous.. Johans par le grâce de Diu.. dus de Lothier, de Brebant et de Lembourch, Johans, sires de Kuc et.. Johans, sires de Heusdene, faisons à savoir, com il soit ensi ke paroles et traitiét aient ensteit maintenut par nous.. duc devantdit entre haus hommes, monsigneur le conte de Flandres et marchis de Namur d'une part et le conte de Ghelre, d'atre part, pour eaus apaisier des débas, qu'il ont ensemble, et promesse ait ensteit faite à révérent père en Diu, l'euveske d'Utreit, ke ilh seroit aidiés dou conte de Flandres d'une some de deniers, com prenderoit ès deniers ke li, cuens de Ghelre, paieroit à conte de Flandres devantdit. E en rabat de ces deniers, dont li euveske devantdis doit estre aidiés, no chiers sire, li cuens de Flandres, ait presteit à l'euveske devantdit sis cens ℔ de tournois. Nous conissons ke s'ilh avient

[p. 40]

ke li pays n'est faite entre nostre signeur le conte de Flandres et le conte de Ghelre devantdis, dedens le saint Remi prochainement venant, ke de dont en avant nous sommez tenus de rendre et rendrons au conte de Flandres ou à son commant tous les sis cens ℔ devantdis, dedens le mois ke nous en serons somons de no segneur, le conte de Flandres ou de son commant. Et de ces deniers ensi paier, nous nous enstablisons detteurs principaus cescuns de nous pour le tout et en oblighons quant à che tous no biens, meubles et non meubles, présens et à venir, con les puist arresteir, prendre et loueir, desous queil.. segneur ke ce soit, pour les covenances deseur dittes à emplir et pour cous et pour frais, rendre à no segneur le conte de Flandres ou à son commant, s'il lez i faisoit par le défaute de no paement, par son dit u par le dit de son commant. Por le tesmoignage de ces lettres pendans, saelléez de no propres saiaus. Qui furent faites et donées l'an de grâce mil cc. quatre-vins et diz-wit, le merkedi devant le jour saint Lorens.

Orig. perk. Arch. Noorderdepartement te Rijssel, Récette générale de Flandre, pièces comptables, B. 4058 (Godefroy n^o. 4104). - Drie ridderzegels met tegenzegels aan uithangende staarten in gele was. - Het stuk ook vermeld bij Brom, Lijst van oorkonden, n^o. 2815, maar met de verkeerde opgave B. 424, en bij St. Genois, Monumens anciens, p. 877. - Onuitgegeven.

Met dit stuk is te vergelijken de oorkonde, door mij afgedrukt in deze Bijdragen, deel 34, bl. 498 en vlgg.

IX.
Graaf Guy van Vlaanderen en zijn schoonzoon hertog Jan van Brabant maken een voorloopige overeenkomst betreffende verschillende punten.

26 Januari 1299.

Nous, Guis, cuens de Flandres et marchis de Namur

[p. 41]

et Jehans, dux de Lotheringe, de Brebant et de Lembourch, faisons savoir à tous que, sour les chozes chi après escrites, accors et assentemens est fais entre nous en le manière qui s'ensuit. C'est à savoir, que comme alloiance fust jadis faite et convenance de telle alloiance maintenir tele, qui appiert par nos lettres, qui sour ce sunt faites, nous dux devant nommeis pour le pourfit et le bien de no chier signeur et père, le conte devant dit, li ottrions et nous plaist que il, non contrestant le dite aloiance, face aloiance et accort à noble homme Jehan, conte de Hollande. Et comme nous dux et li nostre aiems fait aucunes mises et despens et avoms eu damage et summes encore kerkie pour l'occosion d'aucunes cozes, dont nous disoms que li cuens devant dis nous doit faire avie d'argent, nous de tant comme appartient à nous, conte et duch devant nommeis, nous summes mis de ce en nobles hommes, monsigneur Willaume de Flandre, monsigneur Waleram, signeur de le Montjoie et de Faukemont, monsigneur Jehan, signeur de Chuc et monsigneur Willaume de Mortaigne, signeur de Dossemer et prometons à tenir ce que chil quatre en diront et ordoneront..... Faites l'an de grase mil deus cens quatrevins diis et wijt, le lundi devant le jour Nostre Dame de le candeleir.

Orig. perk. Archief Noorderdepartement te Rijssel, B. 246 (Godefr. 4142), met zes gave ridderzegels met tegenzegels aan uithangende staarten. In regest: Van den Bergh, Oork. II, n^o. 1049. - Onuitgegeven.

Men vergelijke over de politiek, waarop deze oorkonde betrekking heeft, mijn artikel in de Bijdr. vad. gesch. 5^e reeks, II, bl. 41.

X.
Graaf Guy van Vlaanderen geeft een jaarrente van 50 ponden Vlaamsch aan heer Jan van Borselen, die daarvoor zijn leenman wordt.

31 Maart 1299.

Wi Guid, grave van Vlaendre ende margrave van

[p. 42]

Namen, doen te wetene allen lieden¹⁾, dat wi enen edelen man, mijn heren Jannen van Bersele hebben ghegheven ende gheven, hem ende sinen erfnamen ewelike te houdene van ons ende van onsen erfnamen, graven van Vlaendre, te leene ende te manscepen vichtich pond van onser munten van Vlaendren, 's jaers te nemene van nu vordan alle jare te tween terminen: eene helt ten termine van Sinte-Bavesmesse, ende d'ander helt ten termine van Paeschen, up onse rente ende onse pourfiten van Vier Ambachte; ende ombieden ende bevelen met desen teghenwordighen lettren, onsen ontfanghere van der vorseider rente, so wie so hi zij of wesen sal hier naer, dat hi den vorseiden mijn here Janne of sijn erfnamen na hem comende, of haren zekeren bode, die vorseide vichtich pond ghelde ende delivrere ten termine vorseit, elkes jaers van nu vordan, sonder ander bevelinghe t'ombeidene van ons of van onser erfnamen.

In orconscepen ende in zekerede van welken dinghen wi den vorseiden mijn here Janne, over hem ende over sijn erfnamen, hebben dese teghewordighe leteren ghegheven, bezeghelt met onsen zegle. Dewelke leteren waren ghegheven in ons Heren jaer, dat men schrijft zijn Incarnation dusentich twe hondert neghentich ende achte, 's dinxendaghes na onser Wrouwendach in Marthe.

Afgedrukt: Bull. Comm. roy. d'Histoire, 1^e Série, IV, (1841), p. 229, naar een orig. in de manuscripten-afdeeling der Kon. Bibl. te Brussel. Dit orig. is nu verloren.

Ik houd dezen heer Jan van Borselen voor een zoon van den in het volgend stuk genoemden heer Floris, welke laatste een volle neef van heer Wolfert († 1299) was.

Over deze leenband ontstond enkele maanden later strijd met den Hollandschen graaf (V.d. Bergh, Oork. II. n^os. 1084 en 1088).

1) Er staat in de uitgave: heden.

[p. 43]

XI.
Robert, oudste zoon van graaf Guy van Vlaanderen, verkoopt aan heer Florens van Borselen zekere moeren in het ambacht van Hulst.

Tusschen 10 November 1299 en 10 April 1300.

Lettres de Robert, ainsnét fil au conte de Flandres, tenans la franke administration de la conté de Flandres, advoés d'Arras, sires de Béthune et de Tenremonde, a vendu bien et loyaument par pris de bonnes gens à homme sage et noble monsr. Florent de Berselle, chevalier. douze bonniers de muer à tout le tresfons, gisans en l'office de Hulst, cascun bonnier de muer pour vint chiene livres de le monnoye de Flandres, somme cis vendages en deniers troys cens livres de ledite monnoye. Item li avons vendu quarante et chiune bonniers de muer à tout le treffons, gisans en l'office de Hulst, cascun bonnier de muer à tout le tresfens pour vint livres de le monnoye de Flandres, c'est en somme en deniers nuef eens livres de ledite monnoye, et somment cist doi vendage douze cens livres de le dessus dite monnoye, desquels deniers nous nous tenons bien apayés plainement. Et promettons pour nous et pour nos hoirs, contes de Flandres, les choses dessus awarandir au dessus dit monsr. Florent et ses hoirs contre tous, parmi siis deniers de eens par an de cascun bonnier de muer des dis lieus au jour Saint Remy et double een- toute foys que li muer ira de main en autre, et quatre deniers au clerc qui ledit muer mettera ou brief. Ce fu fait l'an de grâce mil deux cens IIII^xx diis neuf.

Afschrift in het 2^e cartularium van Vlaanderen, fol. 239^vo., stuk n^o. 468, in het Archief van het Noorderdepartement te Rijssel, B. 1562. Onuitgegeven.

De nadere dateering dezer oorkonde blijkt uit het volgende: Guy van Dampierre stond op 3 November 1299 aan zijn oudsten zoon Robert het bewind over Vlaanderen af (Funck-Brentano, Philippe-le bel en Flandre, p. 329)

[p. 44]

en eerst na den dood van graaf Jan I (10 Nov. 1299), met wien heer Floris van Borselen nog in September van dat jaar op goeden voet stond (blijkens V.d. Bergh, Oork. II, n^os. 1081 en 1084), zal Borselen de Vlaamsche zijde hebben gekozen. Het Paaschjaar 1299 eindigt op 10 April 1300.

Zie verder het aangeteekende op het vorige stuk, en vergelijk over de houding van den Zeeuwschen adel in die dagen: Bijdr. Vad. Gesch. 5^e reeks, II, bl. 42.