Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 40
(1919)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Brieven gewisseld tusschen Otto Willem Falck en Iman Willem Falck,
| |
[pagina 175]
| |
nomen, indien hij toen over de stukken had kunnen beschikken. Dit gedeelte omvat: 1o. een fragment van den brief van Otto Willem aan Iman Willem van 2 Dec. 1780, waarvan A.R. Falck gewag maakt op bl. 55 der Gedenkschriften; 2o. twee extracten (in de hand van Otto Willem) uit brieven door hem van Iman Willem ontvangen, brieven waarvan Otto Willem de datums niet aangeteekend heeft, doch die blijkens den inhoud tot het jaar 1783 behooren. Zij geven den indruk weer, op Iman Willem gemaakt door de berichten omtrent den partijstrijd in het vaderland, en worden door A.R. Falck op bl. 56 der Gedenkschriften vermeld. Behalve de hierachter uitgegeven stukken worden in de verzameling geene brieven van Otto aan Iman, doch wel verscheidene van Iman aan Otto aangetroffen. Zij bevestigen wat Anton Reinhard op bl. 56 der Gedenkschriften mededeelt omtrent Iman's levendigen stijl, doch zijn, wat hun inhoud betreft, eerder van particulier dan van algemeen belang. E.K.G.F. | |
I.O.W. Falck aan I.W. Falck, 2 Dec. 1780.
| |
[pagina 176]
| |
Toen het discours viel, over het verlangen dat UwEd. betoonde, om direkt te repatrieeren, vermeende hij dat zulks met geen mogelijkheid zou kunnen verworven worden, hoe zeer ook anders moest toegestemd worden, dat UwEd. door zijne bewezene diensten, uitzondering van de generaale order in dit geval zoude verdienen. Bij die gelegenheid liet hij zig in zeer vleiende termen uit over UwEd., en betuigde onder anderen, dat hoe zeer de Heer van Imhoff in voorige tijden, wegens zijne ongemeene bekwaamheden in de hoogste achting was geweest, men UwEd. echter ten dien opzichte met hem gelijk stelde, en nog daarenboven den welverdienden roem gaf van onbaatzuchtigheid, waaromtrent de Heer van Imhoff, zig niet zuiver had gehouden. Hij verzekerde mij ook, dat zijne Hoogheid dezelfde gedachten van UwEd. had, en dat men, in 't generaal, in UwEd.s talenten en integriteit een onbepaald vertrouwen stelde. Ik gaf hem te kennen, dat het UwEd. zeer sterk zoude stuiten op Batavia te moeten toezien dat men zig in zoo veele bedieningen verrijkte, door middelen en wegen, die nu in vast gebruik geraakt waren, en volstrekt strijdig met uwe wijze van denken; dat hier in verandering te willen te wege brengen, U den haat zoude doen behaalen, van allen die in die vette posten waren, of er kans toe hadden, en misschien ook den ondank van de vermogende persoonen hier te lande, die lichtelijk in 't gevoelen zouden kunnen komen, dat men hunne Creaturen ten minste de gelegenheid had moeten laaten, om hunne beurs te maaken; 't welk voor den geenen, die de zoo noodzakelijke reformes zoude willen entameren, een alleronaangenaamste zaak zoude wezen. Maar hij verzekerde dat men daartoe, hier te lande ten sterksten verlangde de hand te leenen, en dat het verlangen voor lang was geweest daartoe iemand te kunnen emploijeren in wien men de nodige fiducie konde stellen, zonder 't welke alle goede orders en instructien van hier gegeven, altoos vruchteloos moesten wezen; en met recht stelde men dat vertrouwen in UwEd. Hij wist voor het overige niet, wat er ten dien opzichte in de vergadering zoude vastgesteld worden; en in de onzekerheid wat de ver- | |
[pagina 177]
| |
gadering gedaan heeft, ben ik nu nog, want ik weet niet dat er iets van is uitgelekt. Ondertusschen zegd men, dat men zig niet zoude behoeven te verwonderen, als UwEd. reeds als goeverneur generaal op Batavia was; 't welk voornaamlijk steund, op de tijdingen wegens den slechten toestand van de Heeren de KlerkGa naar voetnoot1) en AltingGa naar voetnoot2), en op de gedachten, dat er reeds voorleeden jaar orders zijn afgegaan, om ingevalle van sterfgeval van een van die twee, UwEd. te verkiezen boven den Heer BretonGa naar voetnoot3) omtrent wiens karakter en begaafdheden, de Hr. adv.t na 't mij voorkwam, zeer goede informaties had, 't komt mij ook voor dat die gissing zoo ongegrond niet is, en ik verlange daarvan de bevestiging te vernemen; want ik kan niet ontveinzen waarde Neef, dat ik van harten wensche, u tot die aanzienlijke post te zien verheven, alzo ik overtuigd ben, dat er niemand waardiger toe is, en dat UwEd. de bekwaamheid en de wil heeft om de diensten te bewijzen, welke de Komp.e zoo benodigd is, en welke van UwEd. met zoo veel rechts verwacht worden. Ik beken het zal een lastig en moeilijk werk wezen, maar ook de roem zoo veel te grooter, die te wachten staat. En op alle ondersteuning van hier zal UwEd. mogen staat maaken, 't welk voor UwEd. een gerustheid zal kunnen wezen, om het kwaad met meer | |
[pagina 178]
| |
nadruk tegen te kunnen gaan, tevens zal strekken, om de kwaadwilligen zoo veel te eer te doen buigen. De Heer Boers dacht, dat hoe zeer ook een noodzakelijke reforme op Batavia, in den beginne tegenstrevers mocht vinden, zulks echter spoedig zoude ophouden, als men zag, dat de zaak ernstig wierd doorgedreeven. De aanhoudende trek na 't vaderland, en de ongezondheid van Batavia, zijn zekerlijk twee pointen, die in aanmerking moeten komen; maar van het eerste weet ik door ondervinding, dat wij daaromtrent doorgaans in Indië verkeerd denken, en het andere is voor alle gestellen juist niet even nadeelig, en diend vooral onderscheid gemaakt te worden, op de levenswijze, welke zoo het mij voorkomt, in 't gemeen, op Batavia niet ingericht is om lang gezond te blijven; terwijl er ook mogelijk, als de zaak met een goed overleg wierd aangevangen, nog wel iets zoude kunnen aangewend worden, om de lucht zuiverer te houden. Hier tegen stelle ik nu de gelegenheid, welke UwEd. zal hebben, om de Komp.e, en dus bij betrekking ook het vaderland, ongemeene diensten te doen, en zoo veele menschen, waar onder zeker ook van merites, te kunnen bevorderen, tot welk beide een groot veld zal openstaan, terwijl UwEd. daarenboven zoude kunnen aanhouden, met die onderstanden, waar aan men nu gewend is, en welke anders, met een bekrompen kapitaal tehuis komende, zouden moeten ophouden. Dog laat ik UwEd. met mijne raisonnementen niet verder lastig vallen; zij kunnen tog geen verandering veroorzaken. Ik heb genoeg gezegd, om UwEd. te doen zien, dat ik, na mijn gering oordeel, het vóór en tegen van de zaak heb overwoogen. Wat er ook over UwEd. moge beslooten zijn, of welk besluit UwEd. zelfs, na de voorkomende omstandigheden moge neemen, mijne oprechte wenschen zullen altoos wezen, dat UwEd. veel genoegen en voorspoed moge genieten. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - en ik verblijve onveranderlijk Zeer Waarde Neef | |
[pagina 179]
| |
II. Extract uit een brief van Iman Willem Falck.Ik heb veele goede vertoogen in den post van den Nederrijn geleezenGa naar voetnoot1), maar dit neemt niet weg, dat ik verscheide andere most verklaaren voor oproerig jegens de overheid; en de meeste zijn, als hij van de Engelschen spreekt, al te sterk bezet met eene dwaaze en niets uitwerkende bitsheid, welke nergens anders toe strekt dan om een volk van welks goeden wil de veiligheid van onze buitenlandsche bezittingen grootendeels afhangd, tegen ons optehitsen, zonder dat de patriotten, die gerust op hunne studeerkamer zitten te schrijven, schijnen te willen begrijpen, dat alle hunne ontwerpen niet in staat zijn om onze O.I. bezittingen, waarin zij echter groot belang stellen, tegen eene vijandelijke aanranding te dekken van dezulken, die, op kosten van Bengaale en Indostan, eene ontzachgelijke krijgsmacht onderhouden, en alle oogenblikken gereed hebben. De Politieke Kruijer is zoo vol van kwaadaardige schimp, dat ik mijn tijd beklaag die ik daaraan besteed heb met leezen. Als elk Regent gevaar loopt, dat zijn advies, in vergadering gegeeven, in één of ander tijdschrift zal gehekeld worden, dan blijkt het genoeg, dat er onder zijne medeleden keuvelaars zijn, die de geheimen van hunne vergadering overbrengen. Ik wensch hartelijk, dat de voorstanders van rechten en vrijheden niet zullen ijveren met onvoorzichtigheid, en gedaane zaaken, die niet herdaan kunnen worden, niet tot walgens toe zullen herhaalen en beschimpen. Hier door blijven de gemoederen van beide kanten aan 't gisten, en de middelen tot verbetering blijven aan den spijker hangen. Onzen toestand was hier zeker hachgelijk, en wie ook oorzaaken zijn van de kwaade bestellingen, zij verdienen waarlijk mêer dan verachting. Ik ben niet van die menschen, die alles op reekening van den Erfstadh. stellen, want hoe kan hij, zelfs met de oogmerken die men aan | |
[pagina 180]
| |
hem toeschrijft 's lands ondergang zoeken? 't Is immers tegenzeggelijk, Soeverein te willen worden van een land, 't welk men eerst zoude gaan bederven. Maar dit blijft bij mij zeker, dat die den vorst aan verkeerden raad geholpen hebben, voorzeker de oorzaaken zijn van onze schade en schande, en dat zij waarschijnlijk in Europa, en voorzeker in Oost-Indië, een kans versien hebben, die hun, naar onze menschelijke vooruitzichten, niet ligt weder aangebooden zal worden. Die zoo gehandeld hebben, moeten zeker van de Engelschen mêer goeds verwacht hebben, dan wij hier van hun ondervinden. Zij weigeren de herstelling van onze bezittingen ten uitvoer te brengen, vóór dat de tijding van de definitieve vreede zal ontv. wezen, hoewel zulks strijdt met het 9e art. van de PreliminairenGa naar voetnoot1). | |
III. Ander extract omtrent Utrecht.Het is goed, dat men voor vrijheid en zelfs voor wettige voorrechten opkome; maar nadat men jaaren achter een gekroopen heeft, is het niet te plotseling gehandeld, als men op eenmaal alle betrekking schijnt te willen afschaffen? Dit komen van het één uiterste op het andere, kan dit wel zonder zwaare schok toegaan? Was het oogmerk om vrij te leeven niet te verkrijgen langs zachtere wegen? Dat men de burgerij wapene is prijsselijk, en ik heb mij altoos verwonderd, dat Nederland niet voor lang het voorbeeld van Engeland gevolgd heeft, in het op de been brengen van 40 of 50m man landmilitie, die zoo veel van 't militaire zouden moeten aanleeren, dat zij in tijden van gevaar de grensvestingen zouden kunnen helpen bezetten. Maar is 't verstandig gehandeld, dat men roode en witte in plaats van oranje sjerpen gebruike? Dat de OranjestamGa naar voetnoot2) geen oranjevendel begeere, en de overige geen oranjekrans om het stads- | |
[pagina 181]
| |
wapen? Een onzijdige moet zulke nauwziftende voorstanders van de vrijheid verklaaren voor onrustige stookebranden en 't is te duchten dat bedaardere overweeging van zulke kwalijk uitgedachte veranderingen haast eene verkoeling in de zucht tot den wapenhandel zal te weeg brengen. Geloof niet te driftig al wat de partijzucht u tracht in te boezemen. Wie kan gelooven dat er een deel Nederlanders den Pr. Erfst. zouden willen aan 't hoogste gezag helpen, en dat zij, om dit oogmerk te bereiken, onze macht eerst door de Engelschen of anderen zouden willen laaten fnuiken. Dit laatste schijnt echter geschied te zijn, en wij zijn in O.I. het slachtoffer geweest van onze bedrijveloosheid; maar nog kan ik het gevolg, dat anderen er uit trekken, niet toestaan, wijl het tegen alle gezonde begrippen strijdt. Ik geloof liever, dat men, eene ontijdige aankleeving aan Engeland voedende, gevreesd heeft, om den franschen krachtdaadig in de hand te werken, uit vreeze dat dit Engeland geheel bedaaren zoude. Ik geloof tevens, dat Engelsche ministers geen zwaarigheid gemaakt hebben, om zulke zwakke geesten te leuren met beloften, dat dan de staat zijne reekening bij de vreede best maaken zoude &. Dit laatste is helaas! gantsch anders uitgevallen, en hoe is ook het ministerie in Engeland sedert het begin van den oorlog veranderd! Die van de Engelsche partij hebben het dus elendig overlegd, en wij zouden met glorie hebben kunnen oorlogen, en de Engelschen, zoo de menschelijke vooruitzichten eenigzins gelden mogen, tot roemrijke voorwaarden van vreede hebben kunnen noodzaaken, zonder het daarom geheel te verbrijzelen. Men hadt, bij voorbeeld, maar zoo veel oorlogschepen, als toen in de Middellandsche Zee zworven, in alle ijl naar O.I. moeten zenden, die in 't laatst van 1781 (na zich in eenige fransche of spaansche haven in de Middellandsche Zee vertimmerd te hebben) de haven van Trinkenemale hadden kunnen bereiken, en daar de fransche hulp afwachten. - Maar wat gedaan, indien Trinkenemale reeds in Engelsche handen was geweest? Men hadt dan, de seinen niet ziende beantwoorden, zuidwaerts koers moeten stellen naar Gale, | |
[pagina 182]
| |
en dit is Novb. Dec. en Jan. zeer gemaklijk te doen, wijl winden en stroomen dan voordeelig zijn, om van Trinkenemale naar Gale te komen. Daar nu de Engelsche macht in 't laatst van 1781 nog niet sterk was in deze zeeën, zo zouden 4, 5 of 6 van onze oorlogschepen, gevoegd bij de franschen, die in feb. 1782 opgedaagd zijnGa naar voetnoot1), de Engelsche zeemacht in O.I. hebben verpletterd, den oorlog te lande voor hen allergevaarlijkst hebben gemaakt, en waarschijnlijk een zeer voordeelige vreede hebben uitgewerkt &. - Nu deeze kans is versien, en 't heeft de aanbiddelijke voorzienigheid behaagd ons diep te vernederen: maar moet men nu met bitterheid schimpen en raazen, op Engelschen, Anglomanen, en wat al mêer nieuwe benamingen uitgedacht zijn? Wat nut doet dit uitvaaren? De Eng. die ons bevoorens nog eenigzins ontzagen, zien, en hooren, en leezen onze vervreemding van gemoederen, en neemen dit als een nieuwen grond, om ons, daar zij niets goeds van ons te wachten hebben, te beschadigen. Hiertoe hebben zij in O.I. de schoonste gelegenheid. Millioenen van inkomsten, uit de overheerde landen haalende, houden zij bestendig eene krijgsmacht op de been, die wij niet kunnen bekostigen, en êer onze bondgenooten hunne macht tot hulp hebben gezonden, zijn die van de tegenpartij in staat om ons geheel te vernietigen. Die dan alle betrekking op Engeland willen afschaffen, moeten eerst bewijzen, dat ons vaderland zig zonder buitenlandsche bezittingen behelpen kan, want ik meen dat de kosten, om ons hier in eene toereikende weerbaarheid te houden, zoo hoog zullen loopen, dat ze uit onze winsten niet kunnen goedgemaakt worden. De Engelschen hebben te veel vooruit, door hetgeen zij aan winstrijke plaatsen bezitten. |
|