Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 39
(1918)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee inventarissen van het Huis Brederode,
|
I. | De inventarissen. |
II. | Het kasteel Batestein in 1567. |
III. | De inboedel van Batestein. - De boekerij. - De kaartenverzameling. |
IV. | De heren van Batestein: Reinoud III en Hendrik van Brederode. |
I. De inventarissen.
De twee hierachter gedrukte inventarissen van de inboedel van het kasteel Batestein te Vianen, toebehorende aan de heren van Brederode, worden bewaard in het Rijksarchief, in een dossier stukken op dat geslacht betrekking hebbende en gemerkt ‘Leenkamer Vianen, 42’.
De oudste is van 1556 (wij noemen hem Br. I), de tweede (Br. II) is van 1567. Beide zijn reeds uitgegeven - Br. II slechts voor een deel - in de Navorscher, XXII (1872), 80, 329 en 593, en XXIII (1873), 273.
Zij zijn gemaakt met een verschillend doel en hebben een verschillend karakter.
Br. I is geschreven door een zekere Druet Warhel, aan wiens hoede de geïnventariseerde voorwerpen waren toevertrouwd. Het is de, na het overlijden van Reinoud III van Brederode, gemaakte kopie van een, tijdens diens leven, door dezelfde Druet Warhel samengestelde lijstGa naar voetnoot1) van kostbaarheden, draagbare wapenen, harnachementen, boeken, portretten en klederen aan zijn heer toebehorende en voor diens persoonlik gebruik bestemd. De kanttekeningen ‘Monsieur le porte’ en ‘comme Monsieur le sait bien’, enz., (zie o.a. p. 41, noot a), kunnen slaan op Reinoud's zoon Hendrik, doch het is ook mogelik dat zij letterlik in de kopie uit het origineel zijn overgenomen en dus op Reinoud betrekking hebben. Twijfelachtig is eveneens of de opmerking ‘venant de Monsieur de Vianen trépassé’ (p. 47) slechts op de kopie die wij vóór ons hebben voorkomt en dus op Reinoud wijst. Indien zij reeds in het origineel stond, kan daar alleen sprake zijn van Reinoud's vader Walraven, en ik vermoed dat dit het geval is, omdat gemelde woorden niet in margine, maar in de tekst staan. In elk geval bewijzen zowel de lijst van portretten, die personen voorstellen uit de tijd en uit de omgeving van Reinoud, als de aanwezigheid van de galakleding bestemd voor de kapitteldag van het Gulden Vlies (p. 56) - alleen Reinoud, niet Hendrik was ridder van die Orde - dat, ik herhaal het, Reinoud de bezitter der in de inventaris genoemde voorwerpen was.
Over de persoon van Druet Warhel kan ik slechts gissingen maken. Daar de inventaris in het Frans is geschreven, zal hij wel een Fransman of een Waal zijn geweest. Zijn naam maakt waarschijnlik dat hij òf uit Noord-Frankrijk òf uit Zuid-België stamde; immers in
het Centraalfrans zou hij Guardel hebben gehetenGa naar voetnoot1). Ook de manier waarop Druet spelt wijst er op dat hij uit Pikardië of Henegouwen afkomstig wasGa naar voetnoot2). Zijn veelvuldig gebruik van nederlandse of vlaamse woorden (scort, pek, enz.) kan verklaard worden òf hieruit dat hij geboortig was uit een franse streek die grensde aan vlaams gebied òf dat hij reeds lang in een niet-franse omgeving woonde. En dat dit laatste het geval was, schijnen ook de pseudo-franse formaties te bewijzen die hem soms uit de pen vloeien: antiquage (p. 48, n. 4), petite (p. 44, n. 4), broduré (p. 57, n. 3), Monsieur sa personne (‘Mijn Heer z'n persoon’, p. 46). Hij behoorde blijkbaar tot de vertrouwde dienaren van het huis; immers, hij was belast met de zorg der kostbaarheden, en hij kende de namen der personen wier portretten hij inventariseerde.
De inventaris van 1567 (Br. II) is een gerechtelik stuk. Op 24 April 1567 had hertog Erik van BrunswijkGa naar voetnoot3) het huis te Ameide genomen, en op 15 Mei had hij zich meester gemaakt van Vianen en Batestein, terwijl Hendrik van Brederode reeds op 26 Februarie zijn kasteel had verlaten en daarna te Amsterdam had vertoefd, van waar hij einde April naar Oost-Friesland was gegaan. Van 12 tot 22 Mei zijn daarop, volgens order van de landvoogdes,
de meubelen en goederen die nog op Batestein, Ameliastein en het huis te Ameide aanwezig waren, geïnventariseerd. Daartoe werd door het Provinciale Hof te Utrecht aangewezen de Raadsheer in dat Hof, Mr. Jan van Lendt.
Deze liet zich voorlichten door een zekere Peter Crom, die reeds meer dan twintig jaar in dienst van de Brederode's was, en die minder goed dan Druet Warhel bekend schijnt te zijn geweest met de verwanten en vrienden van de heren van den huize; immers, zijn opgave der namen van hen wier portretten zich op het kasteel bevinden is zeer onvolledigGa naar voetnoot1).
Toen Mr. van Lendt inventariseerde, waren alle kostbaarheden reeds naar elders gebracht; zo luidt de verklaring van de intendant Artus Bauwensz. (p. 94)Ga naar voetnoot2): ‘Zoe van 'tselve huys van te vorens al 'tgunt dat van eenige importancie was ewech gebrocht was ende aldaer nyet sonderlings waerdich van estimatie gebleven en es uytgesondert wijn ende coirn’Ga naar voetnoot3). Br. II bevat dus uitsluitend huisraad, voorwerpen die niet of moeielik te vervoeren waren, en die niet behoorden tot de eigenlike gebruikskring der eigenaars, dus: meubelen, schilderijen, boekenGa naar voetnoot4), kanonnen, wapenen der knechten, enz.
Deze inventaris is blijkbaar door Van Lendt aan zijn adjunkt Baecx gedikteerd; vandaar dat de eigennamen er soms zonderling uitzien: Ronsard van Domoys, Cocliaert (= Coquillart), Maheu (= Baïf), Maugrier (= Magny). De orthografie van de schrijver is vaak in overeenstemming met de uitspraak, ook waar de officiële schrijfwijze anders was (loyen, rayen, citert, pant, knoppert; zie o.a. p. 96, n. 1).
II. Het kasteel Batestein in 1567.
Van het kasteel Batestein te Vianen is tegenwoordig niets over dan een stuk poort. Over de vroegere gedaante en inrichting zijn ons enige gegevens overgeleverd, die ons evenwel niet in staat stellen, van alle, in de inventaris van 1567 genoemde, vertrekken de plaats te bepalenGa naar voetnoot1). Toch willen wij trachten Jan van Lendt en Jan Baecx zo nabij mogelik op hun tocht door het kasteel en daarbuiten te vergezellen. Ter verduideliking diene onderstaande plattegrond, overgenomen uit Oud-Holland, XXXII, 206, en die ons, helaas, geen enkele inlichting geeft over de inwendige verdeling.
De hoofdingang van het slot was aan de oostzijde, dus naar Vianen gekeerd. De slotbrug leidde naar een poort die toegang verleende tot het Voorhof (XLVGa naar voetnoot1), op de kaart gemerkt A); deze overlopende kwam men door een tweede poort op de binnenplaats van het kasteel, het Hof (XLI, op de kaart gemerkt B). De Voorhof was aan de rechterzijde begrensd door de zware toren Saint-Pol of Simpoel (LI-LV, op de kaart gemerkt P), die was vastgebouwd aan de rechtervleugel (F)Ga naar voetnoot2).
De naar het Hof leidende poort liep onder een gebouw (op de kaart gemerkt G), waarin zich op de begane grond de kamer van de sekretaris (XLIII) en op de eerste verdieping een groot vertrek, de galerij (XLIV), bevond.
Om het Hof was het eigenlike kasteel gebouwd. De rechtervleugel vermeldden wij reeds, de linkervleugel was niet geheel doorgetrokken, zodat men aldaar over een brug naar buiten in het bos kon komen. Tegenover de poorten waardoor wij zijn binnengetreden bevond zich aan de overzijde van het Hof het hoofdgebouw, waaronder een derde poort liep, die toegang gaf tot de tuin.
In dit hoofdgebouw nu is Van Lendt op 12 Mei 1567 zijn tocht begonnen, en wel op de eerste verdieping, rechts van de poort, zodat hij de zich op de rez-de-chaussee bevindende blauwe kamer (LXXXI) tot later bewaarde.
Op die eerste verdieping begon hij met de zaal (I) en kwam vervolgens in het salet (II), waaruit men, aan de west- dus achterzijde van het huis, opging naar het Artustorentje (IV), dat in de latere inventaris van 1685, toen men zich de intendant Artus Bauwenszoon, die wij hierboven reeds vermeldden, niet meer herinnerde ‘chartrestorentje’ wordt genoemdGa naar voetnoot1). Verder de kapel (III), de kapelkamer (VII). Op dezelfde gang als deze, aan de achterzijde van het huis, waren waarschijnlik de slaapvertrekken van de graaf (VIII-IX) en zijn woonvertrek (X), dat zich boven de ‘blauwe kamer’ bevond en in de inventaris van 1646 ‘gravenkamer of schilderijkamer’ wordt genoemdGa naar voetnoot2), terwijl het op de door Van Hall beschreven tekening ‘le cabinet au-dessus du jardin’ heet. Hierna kwam de gulden kamer (XIV), die, naar ik vermoed, aan de rechtervleugel grensde.
In plaats nu van zijn weg door die rechtervleugel te vervolgen, schijnen de boedelbeschrijvers op hun schreden te zijn teruggekeerd in de richting van de met D en E gemerkte kwartieren. Zó alleen kan ik mij verklaren dat zij langs de kamer van de stalmeester (XV), de Moriaanskamer (XVII) en de hekeltoren (XVIII) zijn aangeland in de kamer boven de poort (XIX) en de poortkamer of bibliotheek (XX). Hoogstwaarschijnlik zijn zij toen verder de eerste verdieping, links van de poort, afgelopen en hebben zeker ook de eerste verdieping van de linkervleugel bezocht. Indien deze onderstelling juist is, waren daar de kamer van de hofmeester (XXIV), de kamer van Brecht (XXVI)Ga naar voetnoot3), de kamer van de kamerling
boven de keukentoren (XXVII), de tuigkamer (XXVIII), de borduurkamer (XXXI), en een paar andere vertrekken, waarvan één altans (XXIX) zich op de tweede verdieping bevond.
Hier heeft Mr. van Lendt op 12 Mei zijn tocht gestaakt. Twee dagen later is hij aangevangen met het onderzoek van het lusthuis Ameliastein, dat op enige afstand van het kasteel in het bos was gebouwd, en is toen, naar ik vermoed, over de brug die links van het Hof over de slotgracht voerde, langs de tuinmanswoning (XLII) op het Hof gekomen en naar het Voorhof gegaan. Hier bezocht hij de reeds gemelde kamer van de sekretaris, de galerij, eveneens reeds genoemd, de buitenste bolwerken, en de toren Saint-Pol.
Daarna heeft de Raadsheer van het Hof van Utrecht rust genomen tot 16 Mei, om toen, naar ik gis, op hetzelfde punt waarop hij zijn onderzoek had gestaakt dit weder op te vatten, nl. bij de kamer genaamd Venusberg (LVII). Dat deze inderdaad dicht bij Saint-Pol lag, blijkt uit hetgeen, in 1697, de gravin van Stirum aan gravin von der Lippe schrijft: ‘Je voudrais ajouter la chambre où couchent nos laquais, à celle du Venusbergh, et en faire un joli quartier, et reloger nos valets dans la dernière qui joint la tour de Saint-Paul’Ga naar voetnoot1). Indien ik mij niet bedrieg, is Van Lendt dus aan de, het verst van het hoofdgebouw àf liggende, kant van de rechtervleugel begonnen en vandaar in de richting van het hoofdgebouw verder gegaan. De vertrekken (LVII-LXXIV), waaronder ook de keuken van de vrouwe van Brederode (LXIV), lagen waarschijnlik alle op de eerste verdiepingGa naar voetnoot2), terwijl
van af LXXV de rez-de-chaussee aan de beurt schijnt te zijn gekomen, hetgeen bevestigd wordt door het feit dat dit gedeelte van het onderzoek werd besloten met de blauwe kamer (LXXXI) die, zoals wij boven zagen, op de begane grond in het hoofdgebouw was gelegen. Ik doe nog opmerken, vooreerst dat, volgens mijn onderstelling, de in de rechtervleugel gelegen kamers van de graaf en de gravin aan hun, vroeger genoemde, vertrekken in het hoofdgebouw hebben aangesloten, en vervolgens dat de juffrouwenkamer (LXVIII), volgens de inventaris van 1685, zich inderdaad ‘bij de grote zaal’ bevond.
Op dezelfde dag - misschien na de maaltijd - is het onderzoek begonnen met de buitenwerken, waaronder het Oranjebolwerk (LXXXV), dat waarschijnlik aan de N.W. zijde was opgeworpenGa naar voetnoot1). Teruggekeerd naar het kasteel, hebben de heren de dienstvertrekken op de rezde-chaussee links van de poort van het hoofdgebouw in ogenschouw genomen, waar zich de keuken, kelder en bottelarij van het dienstpersoneel bevonden, terwijl in de rechtervleugel beneden de keuken en dienstvertrekken van de hofhouding waren ingericht (de keuken der gravin was, zoals wij zagen, op de eerste verdieping); zó altans verklaar ik mij de aanwezigheid van een driedubbel stel kook- en bergplaatsen. Waar het huis naast de stal (XCVI), het zomerhuis (XCVIII), de kamer van de melkmeiden (XCIX) en het washuis (CIV) moeten worden gezocht, daarnaar kan ik slechts raden; ik vermoed buiten het kasteel, misschien aan de achterkant. Met de poort (C) is zonder twijfel die van het hoofdgebouw bedoeld, waaraan het portierskamerken (CI) grensde.
Men is toen ook weder in de ‘blauwe kamer’ gegaan, om enige kasten na te zien.
Op 20 Mei is het huis ter Ameide onderzocht en op 22 Mei sommige kasten in een torenkamer onder de kamer van Artus (CIII).
In 1646 zijn de boedelbeschrijvers waarschijnlik begonnen in de ‘blauwe kamer’, hebben daarna de eerste
verdieping van het hoofdgebouw en de linkervleugel bezocht, toen de grondverdieping, de wapenkamer en de rechtervleugel en eindelik de vertrekken om en boven de tweede ingangspoort. In 1685 is de weg moeielik te herkennen, daar de kamers merendeels andere namen dragen. Men is toen blijkbaar begonnen op de zolders boven het hoofdgebouw, heeft vervolgens de vertrekken die hier lagen onderzocht, daarna de grondverdieping van het gehele kasteel, de galerij boven de tweede poort en eindelik de linkervleugel.
III. De inboedel van Batestein.
De inventaris van 1556 kan slechts op enkele punten met die van 1567 worden vergeleken, nl. wat betreft de portretten, de boeken en de schilderijen; in al het overige gaan zij langs elkander heen. Zoals wij zagen, waren alle draagbare kostbaarheden vóór het beleg in 1567 in veiligheid gebracht, en, naar het schijnt, voor een deel altans in Vianen zelf. Dit mag men opmaken uit de volgende brief van Alva over de verkoop der goederen van Hendrik van BrederodeGa naar voetnoot1): ‘A nostre cher et bienaimé le Receveur de Vianen, Don Fernando Henrique de Toledo, Duc d'Alvarez, lieutenant commandant et capitaine général. Comme nous entendons de faire toucher et vendre en votre ville les biens meubles précieux qui sont dévolus à Sa Majesté par confiscation, et que nous sommes avertis que à la ville de Vianen feu le sieur de Brederode y a laissé quelques meubles précieux, à ces causes vous ordonnons qu'ayez à annoncer en cette ville aux gens des Finances, Martin van den Berghe, par vous et à la moindre dépense que faire se pourra, toutes les tapisseries, accoutrements de satin et
de velours, fourrures, linges et choses semblables emportantsGa naar voetnoot1), et trouverez appartenants au feu sieur de Brederode. Et en ce ne faites faute .... Bruxelles, le 23 février 1568’.
Hier is niet sprake van de edelgesteenten. Of deze en de kostbare wapenen door Hendrik en zijn bedienden zijn medegenomen naar Amsterdam, vanwaar hij naar Duitschland is vertrokken, is twijfelachtigGa naar voetnoot2). En dan zijn dus in Batestein, behalve de meubelen - waarvan in Br. I geen sprake is -, alleen de drie categorieën voorwerpen die ik aan het begin van deze paragraaf noemde achtergebleven.
Wij dienen in het oog te houden dat, blijkens Br. II, in Mei 1567 de grootste wanorde op Batestein heerste: in het salet en de kapel is koren opgestapeld, in het Artustorentje suiker, de tapisserie voorstellende de Venusberg ligt in kamer XXXI in plaats van in kamer LVII ‘genaamd Venusberg’, de boeken bevinden zich deels in een koffer in de tuigkamer (XXVIII), deels in een klein kamertje naast de bibliotheek (XXII). Hoe is deze verwarring ontstaan? Bor beweert dat Batestein door Erik van Brunswijk was geplunderdGa naar voetnoot3) en dat het lusthuis Ameliastein ‘door eenigen die van Utrecht kwamen zeer was verdorven’. Dit laatste zal wel juist zijn, want blijkens de inventaris is er weinig op het ‘huis van plaisance’ overgebleven. Maar dat Batestein door Erik van Brunswijk zou zijn leeggehaald en overhoop gehaald schijnt onjuist. Deze had verzekerd ‘qu'on ne touchera
à rien jusques S.M. l'aura ordonné’Ga naar voetnoot1), en Morillon schrijft aan Granvelle: ‘Ce sont bourdes, à ce que m'a dit le receveur Coble, que le duc Erich aurait laissé spolier Vianen; et pour effacer cette note, il a ici envoyé un gentilhomme pour faire entendre à Son Altesse l'état de la maison, qui est autant richement meublée que maison de seigneur de par deça, sans que l'on ait sauvé la vaisselle ou (d.i. au) cabinet, tant y tenait-on le tout assuré. Il y avait force provisions de blé, vins, annones, lard, beurre et fromages, chairs salées et autres choses nécessaires pour un an, et belle artillerie, que Brederode a commandé être rué en la rivière, et que l'on mît en chacune des quatre tours XXV tonneaux de poudre et le feu dedens pour faire sauter la maison et que tous les meubles y fussent consumés plutôt que de venir ès mains des ennemis’Ga naar voetnoot2). Deze laatste biezonderheid is in strijd met de verklaring van Artus, in Br. II (p. 93), volgens welke Brederode hem uit Amsterdam naar Vianen zou hebben gezonden, met de last om, als het huis door iemand van 's Konings wege werd opgeeist, dit voor hem te openen.
Wat de grote voorraad koren en verdere levensvoorraad betreft waarvan sprake is in het schrijven van Morillon, ook op dit punt wijkt dat af van de mededeling aan Mr. van Lendt gedaan door Artus, die ‘van eetbaer ware zeer luttel bevonden heeft’. Daarentegen stemt zijn getuigenis overeen met een zinsnede uit een andere brief van Morillon aan GranvelleGa naar voetnoot3), waarin wij lezen dat, vóór de inneming van Batestein: ‘ils sont à Vianen plus de IIc, à ce que l'on dit, gentilshommes réfugiés de tous côtés qui commencent, avec le surplus de gens qui y sont bien jusques à IVm, avoir faute de vivres’. Nu blijkt weliswaar uit de inventaris dat er koren, wijn, enz, op Batestein aanwezig waren op het ogenblik der boedelbeschrijving, maar het is zeer moeielik de hoeveelheden,
aldaar genoemd, te schatten. Wie gelijk heeft, Artus of de ontvanger Cobel, is niet uit te maken.
Maar dat er geplunderd zou zijn, daartegen spreekt de omvang van de inboedel zoals de inventarissen ons die doen kennen. De verwarring waarvan wij spraken zou veeleer op rekening kunnen worden gesteld van die talrijke edelen en krijgsknechten, die van Januarie tot Mei 1567, terwijl Hendrik van Brederode in Amsterdam was, te Vianen en op Batestein gehuisvest zijn geweest en waarvan sprake is in de bovenaangehaalde zinsnede van MorillonGa naar voetnoot1).
Vergelijken wij thans de opsommingen der beide inventarissen onderling, waar zij elkaar raken.
1. Portretten. Br. II geeft die vaak zeer onvolledig aan, waardoor de vergelijking met Br. I niet altijd mogelik is. Zeker zijn in 1567 nog aanwezig de nummersGa naar voetnoot2), 3, 4, 7 (te herkennen door de orde van Saint-Michel), 10, 11, 12, 13, 14, 16 of 19 (beiden waren ridders der orde van het Gulden Vlies), 25, 28 en 29. Verder vinden wij in Br. II acht vrouweportretten, waarvan zes overeen moeten komen met de nummers 6, 8, 22, 23, 26 en 27 van Br. I; de ‘oude juffrouw’ is misschien wel no. 6; twee zijn er dus tussen 1556 en 1567 bijgekomen. Wat de manneportretten aangaat, zo zijn er in Br. II drie die zich niet in Br. I bevinden, nl. twee portretten van Lodewijk van Brederode, heer van Havrincourt (no. 20), en een van Filips van Bourgondië met zijn vrouw (no. 21). Daarentegen ontbreken er vijf; immers aan de nummers 5, 9, 15, 19 of 16, 17, 18, 20, 21 en 24 beantwoorden in Br. II slechts: ‘een heer’, ‘een heer hebbende een valk op zijn hand’, ‘een jonkman’, ‘een edelman’; misschien zou men de ‘jonkman’ met no. 5 kunnen identificeren.
2. Schilderijen. Een enkele blik op de lijst in Bijvoegsel I toont dat het onmogelijk is zich een denkbeeld
te vormen van wat vóór 1556 aan schilderijen op Batestein aanwezig was. In elk geval staat vast dat er sedert die datum zijn bijgekomen. In hoeverre die stukken enige waarde hadden, is niet uit te maken; ze kunnen niet worden geïdentificeerd met bekende schilderijen, daar ze te summier zijn aangegeven, en er zullen zeker ook wel gravures onder zijn geweest; zó kan men verklaren dat van de ‘Beurs te Lissabon’ twee eksemplaren voorkomen.
3. Boeken. Deze zijn tussen 1556 en 1567 ontzaglik vermeerderd, indien men altans mag aannemen dat Br. I nauwkeurig de werken opgeeft die in 1556 aanwezig waren. Zeker is dat niet, daar deze inventaris zich immers beperkt tot wat meer in het biezonder voor de heer des huizes belang had; wèl dient geconstateerd te worden dat de titels van Br. I niet waarschijnlik maken dat zij de dagelikse lektuur van Reinoud van Brederode zijn geweest. Enkele boeken van Br. I ontbreken in Br. II. Is dat een bewijs dat zij door Hendrik zijn medegenomen? Het zijn: de Kroniek van Brederode (B 166)Ga naar voetnoot1), Meliadus (20), Tristan fils de Meliadus (23), le nouveau Tristan (24), don Flores de Grèce (36), Primalion de Grèce (37), Apophthegmes van Erasmus (49)Ga naar voetnoot2), de Histoires van Paolo Jovio (71), le livre de médecine de Monsieur (122), Liber orientalium regionum (144), Apocalypsis (146), de Historia scolastica super novum testamentum van P. Comestor (147), De divinis officiis (148), Evangelium (149), Johannes Episcopus (150), het Schaakspel (179).
Als reislektuur zouden alleen de vijf ridderromans kunnen worden beschouwdGa naar voetnoot3); de kroniek van Brederode kan als kostbaar bezit, het medicijnboek voor praktiese doeleinden zijn medegenomen, terwijl het Liber orientalium regionum, indien dat een beschrijving van ‘Oostland’, d.i.
Scandinavië, is, misschien de reizigers vergezelde daar zij reeds vooraf het plan hadden om, bij eventueel vertrek uit de Nederlanden, in de richting van Denemarken te gaan; men weet dat Hendrik en zijn vrouw uit Amsterdam naar Emden zijn gevaren. De zwaarwichtige latijnse werken echter die in Br. II ontbreken, zullen wel op een of andere wijze zijn zoekgeraakt, behalve misschien de Bijbel en de Apophthegmes van Erasmus, die zich kunnen bevinden onder de boeken van Adriaan van Camons, waarvan in het vervolg van deze paragraaf der inleiding sprake zal zijn.
Wat is van de inboedel van Batestein geworden? Is alles op bevel van Alva verkocht? Of heeft Hendriks erfgename, zijn nicht Geertruid, die na de Pacificatie van Gent in het genot der erfenis kwam, nog een en ander teruggekregen? Kunnen de door Mr. van Meurs in Oud-Holland, XXVI en XXXII, uitgegeven inventarissen van 1646 en 1685 ons daaromtrent inlichten? Er worden daarin slechts enige weinige voorwerpen aangetroffen die kunnen worden aangewezen in Br. II. Ik noem:
1) Br. II: negen stukken tapijt in de blauwe kamer (LXXXI), acht stukken tapijt in de kamer van de graaf (X), negen stukken tapijt in het salet (II). In de inventaris van 1646 (Oud-Holland, XXVI): acht stukken tapijt in de blauwe kamer (p. 179), acht stukken tapijt in de kamer van de graaf (ibidem), negen stukken tapijt in het salet (p. 181).
2) Br. II: een tafelkleed van rood fluweel en gouddraad in de kamer van de graaf (X). In de inventaris van 1646: in dezelfde kamer een rood fluwelen tafelkleed (p. 180).
3) Br. II: een tafel met rood kleed in het Artustorentje (IV). In de inventaris van 1646: in hetzelfde vertrek, een oud tafeltje met een root honskoten kleed daarop (p. 182).
4) Br. II: een scherm van teen in de kamer van de graaf (X). In de inventaris van 1646, in de garderobe van de graaf: een teenen schermpje met een ijzeren voet (p. 180), en een ander in de ‘kamer op de trap’ (p. 182).
5) Br. II: Vijf halen in de keuken (LXIV). In de inventaris van 1646, eveneens in de keuken: een haalboom met vijf hangende halen (p. 183).
6) In Br. bevindt zich op de galerij (XLIV) een verzameling kaarten. Nu treft men, in hetzelfde vertrek, in de inventaris van 1646 een groote kaart van de Overweert aan (p. 185) en in de inventaris van 1685 drie oude kaarten (p. 228).
7) De boekenverzameling van de inventaris van 1685 (Oud-Holland, XXXII, 193) heeft zoo goed als geen punten van aanraking met de onze. Ik vind daarop slechts vertalingen van Heliodorus (vgl. B 41), en van Quintus Curtius (vgl. B 73), en een Erasmus (vgl. B 49). Het Court narré de la maison de Brederode kan moeielik hetzelfde zijn als de Kroniek van Brederode (B 166).
Het schijnt dus dat de boeken van Br. I en II òf zijn van de hand gedaan òf weggeraakt. Ook de klederen, in Alva's brief uitdrukkelik vermeld, zijn zeker gerechtelik verkocht. De kostbaarheden waren, zoals wij zagen, waarschijnlik medegenomen. Maar de meubelen zullen wel op het kasteel zijn gebleven en eerst langzamerhand door nieuwe vervangen. Men lette er op dat, in de inventaris van 1646, bij verscheidene voorwerpen het adjektief oud staat: een oud ledikant, een oude Spaansche stoel, konterfeitsels van oude kapiteinen. Bovendien kunnen er onder de rolledikanten, koetsledikanten, brandijzers ook zijn die van 1567 dagtekenen.
De boeken vormen zonder twijfel het belangrijkste deel van de inventaris van 1567.
Zij zijn 219 in aantal, hetgeen voor een partikulier in die tijd nog al wat zeggen wil, als men bedenkt dat de bibliotheek van Maria van Hongarije er 333 teldeGa naar voetnoot1)
en die van Otto van Arkel, van 1567, te Mechelen 56Ga naar voetnoot1). Boekerijen van geleerden als Montaigne, die duizend boeken bezatGa naar voetnoot2), en als Marnix van St.-Aldegonde, die er meer dan 1700 had, mogen hier natuurlik niet ter vergelijking worden aangevoerd.
Het is trouwens mogelik dat de bibliotheek der Brederodes in werkelikheid uitgebreider was. In 1576 stierf te Jaarsveld de drost Adriaan van Camons, een boekerij nalatende die onze aandacht verdientGa naar voetnoot3). De catalogus ervan dateert uit 1576, en het heeft mij getroffen dat, terwijl de verzameling toch bestaat uit 98 nummers, er slechts zes of zeven werken in voorkomen die zij gemeen heeft met de bibliotheek der Brederodes (nos. 49, 66, 70, 80(?), 104, 110 en 124). Vergelijk daarmede de verhouding tussen de bibliotheek van Otto van Arkel en die van Batestein: van de 56 nummers komen er vijftien voor in Br. I en II. Dat feit en de korte afstand tussen Vianen en
een onbetekenende plaats als Jaarsveld, waar men zulk een boekenverzameling niet zou verwachten, kunnen misschien het vermoeden rechtvaardigen dat Adriaan van Camons' bibliotheek oorspronkelik deel uitmaakte van die der Brederode's. En deze veronderstelling wordt geschraagd door de volgende overwegingen: 1. Als men de verzameling van Van Camons op zichzelf beschouwt, is zij onsamenhangend, terwijl zij, ingelijfd in die van Batestein, deze op vele punten aanvult. Ik noem de rubriek oorspronkelike dichtwerken, die in C - met deze letter geef ik de bibliotheek van Adriaan van Camons aan - alleen bestaat uit Molinet en Peletier. 2. Onder de boeken in C is slechts één jonger dan 1567. 3. Onder de aan Br. en C gemeenzame werken is er één (no. 49) dat wèl in Br. I en niet in Br. II is te vinden, hetgeen zou stroken met de hypothese dat, voordat Br. II werd opgemaakt, een deel der bibliotheek reeds naar Jaarsveld was verhuisd, vooral omdat dit nummer juist in een dubbel eksemplaar in C aanwezig is. Trouwens C heeft bovendien nog twee andere dubbele eksemplaren, nl. Corrozet, Le Conseil des sept sages, en de la Perriere, Le Théâtre des bons engins. Men zou dus moeten aannemen dat Adriaan van Camons zelf reeds enige boeken bezat - trouwens, de rechtsgeleerde werken en handboeken in C staan in nauw verband met zijn werkkring - voordat hij zijn bibliotheek aanvulde uit Brederode's boekerij. Hoe hij daartoe is gekomen? Was het misschien een vriendendienst, om nl. vóór het naderende beleg te redden wat hij kon?Ga naar voetnoot1) De Brederode's noemden zich ‘heren van Jaarsveld’Ga naar voetnoot2), en zeker zullen er relaties tussen hen en de drost van Jaarsveld hebben bestaan. Wat hiervan zij, het kwam mij aanbevelingswaardig voor, in mijn reconstructie van de bibliotheek der heren van Brederode een plaats te geven aan de boekerij van Adriaan van Camons, op een wijze echter dat zij daarvan tevens ge-
scheiden bleef: ik heb de boeken van C met kleine letter gedrukt en geen nummer eraan gegeven.
De identificatie der in Br. en C genoemde werken was vaak niet zonder bezwaar wegens de onvolledigheid der opgaven, zowel van Druet Warhel als van Van Lendt. Als men nagaat met hoeveel zorg Viglius de bibliotheek van Maria van Hongarije heeft gecatalogiseerdGa naar voetnoot1), dan is dat wel een groot verschil. Moeielik was het herkennen vooral voor de nederlandse en duitse boeken; de franse bibliografie was, reeds in de XVIe eeuw, in handen van wetenschappelike mannen.
De boeken lagen op Batestein hopeloos dooreen; gelukkig is in de inventaris altans een scheiding gemaakt tussen franse, latijnse en nederlandse of duitse werken. Omtrent mijn indeling merk ik het volgende op:
1. Ik heb de oorspronkelike werken gescheiden van de vertaalde, omdat op deze wijze het beeld dat de boekerij zou geven van de zestiende-eeuwse kultuur meer gelijkend zou zijn. ‘Il faut bien comprendre que le rôle des traducteurs était au seizième siècle beaucoup plus important qu'il n'est devonu par la suite. Avant tout on était avide d'apprendre, d'avoir part à ces trésors que détenaient et qu'enveloppaient de mystère les livres en langues étrangères’Ga naar voetnoot2). Vooral in de bibliotheek van een man van de wereld zoals Hendrik van Brederode, die zeker geen geleerde was, moesten de vertalingen talrijk zijn; en inderdaad zijn, van de 125 in het Frans geschreven werken, 52 oorspronkelik in een andere taal vervat.
2. Een afzonderlike plaats moest worden gegeven aan de moralisten, die vooraan staan in de beschavingsgeschiedenis van de XVIe eeuwGa naar voetnoot3), en aan de krijgsgeschiedenis die de schrijvers toenmaals zozeer boeideGa naar voetnoot4). Scheiding
tussen moralisten en theologen is soms niet mogelik zonder enige willekeur.
Mijn indeling komt ongeveer overeen met die van de bibliotheek van Maria van Hongarije, waarbij de volgende rubrieken worden onderscheiden: Les livres en théologie, les Annales et les Chroniques, les livres moraux, les livres de passetemps, les livres des droits, de la philosophie naturelle. De catalogus der boeken van Marnix houdt rekening zowel met het formaat als met het onderwerp.
Omtrent de tijd en de wijze waarop de boekerij der Brederode's is tot stand gekomen, kan ik het volgende zeggen.
De datum van verschijnen der werken die zij bevat kan slechts voor een deel worden vastgesteld; de latijnse, nederlandse (behalve misschien Sledanus, waarover zo straks) en duitse boeken geven ons op dat punt te weinig houvast, en de franse ridderromans zijn zó vaak herdrukt, dat niet is uit te maken welke uitgave in de bibliotheek van Batestein aanwezig was. Alleen dus een deel der franse boeken, 90 in getal, veroorloven ons, en dan nog slechts bij benadering, de volgende cijfers vast te stellen:
Van vóór 1540 | Dagtekenen 11 werken. |
Van 1540-1550 | dagtekenen 16 werken. |
Van 1551-1556 | Dagtekenen 22 werken. |
Van 1557 tot en met 1560 | Dagtekenen 37 werken. |
Van 1561 | Dagtekenen 2 werken. |
Van 1565 | Dagtekenen 1 werken. |
Van 1567 | Dagtekenen 1 werken. |
Deze datums geven ons natuurlik alleen de jaren aan waarin of waarna de boeken in kwestie kunnen zijn gekocht; een boek van 1540 bijvoorbeeld kan eerst in 1560 zijn aangeschaft. Bovendien, daar wij de latijnse werken en de ridderromans ter zijde moesten laten, leert dit lijstje ons niets omtrent het eerste begin der verzameling. Eigenlik kan men er, dunkt mij, slechts deze konklusies uit trekken, die evenwel, zoals wij later zullen zien, niet geheel van belang zijn ontbloot:
1. Na 1560 zijn er zo goed als geen boeken aangekocht;
2. De grootste uitbreiding heeft de boekerij ondergaan tussen 1550 en 1560, en vooral sedert 1556; ik voeg hierbij dat de verhandelingen over geschiedenis bovenal van dat jaar en later dateren.
In Vianen woonden in de jaren 1557 tot 1567 verscheidene boekdrukkers en boekverkopers: Matthieu Damery, Dirk van Buyten, Albert Christiaenssens, Augustijn van Hasselt en Joris HandrikszGa naar voetnoot1). Zij hadden zich blijkbaar aldaar gevestigd om, onder de bescherming van Brederode, ketterse boeken te kunnen uitgeven. De landvoogdes vestigt in enige brieven aan Brederode, van af 22 Januari 1566, zijn aandacht op het feit ‘qu'il y aurait à Vianen quelque imprimerie de laquelle procéderaient aucuns livres mauvais contre la sainte foi catholique’Ga naar voetnoot2), en deelt dat in dezelfde maand aan prins Willem mede: ‘C'est, en effet, que suis été avertie que, à Vianen, en Hollande, depuis ces troubles, se sont imprimés continuellement toutes sortes de livres, tant en français, latin que flamand, fort pernicieux tant à la religion que la republique, que l'on vend et distribue par tous les pays du Roi, mon seigneur, et ailleurs, tellement que là confluent plusieurs imprimeurs et ceux qui en dépendent’Ga naar voetnoot3).
Wij kennen enige der te Vianen gedrukte werken. In de laastgenoemde brief noemt de hertogin: ‘un livre pour concorder les erreurs de Calvin avec la confession d'Augsburg, dont on dit très grande et quasi innumérable quantité être imprimée, et que grand nombre a été porté par le drossart dudit Vianen, en deux grands coffres, en Amsterdam, et depuis illec vendus et départi publiquement le jour de Noël dernier et ensuivant’. Bij Christiaenssens zouden, volgens berichten die bij de landvoogdes waren ingekomenGa naar voetnoot4), de boeken zijn verkocht, en ook gedrukt, die in de volgende zinsnede zijn genoemd:
‘ledit imprimeur a rière lui divers livres, chansons et autres choses mauvaises; mêmement, que naguères il aurait vendu un livre en thiois intitulé Een colloquie van Pasquillus ende Marforius, un autre intitulé Den raedt opt concilium van Trente, un autre intitulé Een suyverlijck boecxken inhoudende het ordel ende vonnisse dat gewesen is van den paeus Paulo tercio, le martirologe, et avec quelques chansons mauvaises, et entre autres d'un hérétique dogmatiseur, nommé Fabricius, exécuté, il n'y a pas longtemps en Anvers; toutes lesquelles choses il aurait aussi imprimé, et seriont depuis portées, tant en Anvers que autres diverses villes de ce pays, outre ce qu'il aurait divers bibles défendus, l'institution de Calvin, Sledanus et plusieurs autres de cette qualité’. Volgens Brederode zelf, die bij hoog en bij laag beweerde dat hij alles deed om het verschijnen van dergelijke boeken te Vianen te verhinderen, zou Christiaenssens slechts twee boekjes hebben gedrukt, nl. ‘la fameuse lettre A ses bons frères luthériens d'Antoine Corano, dit le Bellerive, le pasteur calviniste venu d'Espagne en Belgique’, en La confession de foi des chrétiens d'Anvers suivant la confession d'Augsbourg; in plaats van boeken naar Antwerpen te zenden, kreeg hij de werken die bij hem voorhanden waren uit AntwerpenGa naar voetnoot1). Volgens andere berichten zou Matthieu Damery de Augsburgse geloofsbelijdenis hebben gedrukt of laten drukkenGa naar voetnoot2), en Joris Hendriksz. het Nieuwe Testament volgens de laatste druk van Jacob van Liesvelt van ao 1544Ga naar voetnoot3).
Van deze werken kunnen wij er in de inventaris slechts twee aanwijzen, nl. Sleidanus (no. 170) en het Nieuwe Testament (no. 172), en dat zelfs nog niet met de zekerheid die wij zouden wensen. Mag men aannemen dat Hendrik van Brederode, die openlik alle betrekkingen tot de uitgevers van Vianen lochent, uit voorzichtigheid
de door hen in het licht gegeven werken liever niet in zijn kast had staan? Misschien, want wel zijn er reeds kompromitterende geschriften genoeg in, maar het was voor hem van belang dat juist de te Vianen gedrukte boeken niet in zijn bezit werden gevonden.
Ik vestig de aandacht op de mededeling omtrent de betrekkingen van Christiaenssens met de Antwerper boekhandel. Ook Augustijn van Hasselt stond in relatie tot de Plantijns. Nu komen er onder de boeken van onze inventaris verscheidene voor die bij Plantijn zijn gedrukt, al zijn zij daarnevens ook elders verschenen. Dit alles zou erop kunnen wijzen dat Brederode zijn boeken, door bemiddeling der boekhandelaars van Vianen, van Plantijn kreeg, wiens rekeningen herhaalde malen dezelfde titels vermelden als wij in de bibliotheek van Batestein vindenGa naar voetnoot1).
Ik wil tans trachten de verzameling der Brederode's in het kort te beschrijven en te karakteriseren.
Ons treft in de eerste plaats het overheersende aantal franse boeken, zowel letterkundige als wetenschappelike, ten koste vooral van de nederlandse afdeling. Wij hebben het recht daaruit deze konklusie te trekken, dat het milieu waarin de Brederode's waren opgevoed en leefden, al sprak men er misschien ook Hollands, toch in intellektueel en artistiek opzicht door en door frans was. Als wij evenwel konstateren dat ook Marnix slechts een zeer enkel nederlands boek bezat (en daaronder nog wel een niet oorspronkelik werk, nl. Coornherts vertaling van de Odyssee), en daarentegen in hoofdzaak latijnse, dan blijkt het dat wij, ter beoordeling dier verhoudingen, het geval der Brederode's niet als een uitzondering moeten beschouwen, en veeleer in het algemeen moeten vaststellen dat de nederlandse letterkunde toentertijd nog niet voor ‘vol’ werd aangezien.
Wat zou zij aan de verzamelaar hebben kunnen aan-
bieden in het tweede en derde kwart van de XVIe eeuw? Voordat de Renaissance haar invloed ook op onze letterkunde deed gelden, toen deze dus nog een vervolg was van wat de Middeleeuwen hadden voortgebracht, schreef men hier in rederijkerskringen refereinen. De inventaris van 1567 bevat slechts één geschreven refereinboek; noch Casteleyn, noch Anna Bijns worden vermeld; hun naam was blijkbaar niet gevestigd genoeg om de toegang tot een nederlandse boekerij te forceren. Toneelspelen, moraliteiten of ‘spelen van sinne’ ontbreken geheel; trouwens, ook onder de franse boeken treft men, noch in Br. I, noch in Br. II, een theaterstuk aanGa naar voetnoot1), hoewel de toneellitteratuur in Frankrijk zelf een eerste plaats onder de letterkundige voortbrengselen innam; het schijnt dat toneelwerken nog slechts beschouwd werden als bestemd ter opvoering, niet ter lezing. In de tweede helft der XVIe eeuw werd, onder invloed van Frankrijk en Italië, ten onzent het letterkundig leven intenser, doch bijna alle geschriften van die tijd zijn jonger dan 1567. Marnix' Biënkorf is van 1569, Houwaert's Pegasides Pleyn van 1583, Spiegel's Hertspiegel van 1585 en later; Van Mander publiceert in diezelfde tijd. In aanmerking om te zijn opgenomen in Brederode's bibliotheek zouden komen Van der Noot, die in 1558 een ode op de slag van Grevelingen maaktGa naar voetnoot2), doch wiens hoofdwerk eerst na 1567 valt; Luc de Heere, die in 1565 zijn Hof en Boomgaard der Poësien uitgeeftGa naar voetnoot3) (maar wij zagen dat na 1560 zo goed als niets is aangekocht); en vooral Coornhert, van wie wij later zullen zien dat hij in biezondere betrekking tot de bewoners van Batestein had gestaan, en die van 1556-1562 minstens vier werken in het licht had gegevenGa naar voetnoot4).
Ook de nederlandse theologie is al heel slecht ver-
tegenwoordigd. Gaarne zouden wij weten welke Psalmvertaling in C bedoeld wordt met Zekere Psalmen. Was het die van Datheen? Maar die dateert eerst van 1566. Waren het de Souterliedekens van Van Zuylen van Nyevelt (1539)? Maar daarmede klopt de titel niet.
De afdeling duitse letterkunde is rijker dan de nederlandse. Wèl ontbreekt de belletrie geheel, op één geschreven Meisterbuch na, maar de inventaris vermeldt enkele geschiedwerken en enige boeken over aardrijkskundige onderwerpen, en er is een niet onbelangrijke verzameling godgeleerde, met name lutherse werken. Hierin verschilt onze bibliotheek van die van Marnix, die zo goed als geen duits boek bezat. Laten wij echter bedenken dat Hendrik's vrouw een Duitse was, en dat, zoals later nog duideliker zal blijken, de eigenaar der boekerij levendig belangstelde in protestantse geschriften.
Het is niet gemakkelik zich een beeld te vormen van de rubrick der latijnse werken. Zij zijn in Br. I naar verhouding veel talrijker dan in Br. II: acht van de 26 die in Br. II worden vermeld, bevonden zich reeds in de boekerij van 1556, en 6 worden alleen in Br. I genoemd; het zijn in hoofdzaak theologiese geschriften. Vergelijkt men met deze cijfers het aantal latijnse boeken in de bibliotheek van Marnix, dan wordt de indruk versterkt dat die van Batestein wel verschillend was van de boekerij van een geleerde zoals de heer van Sint-Aldegonde. Dat in een tijd waarin het Latijn de drager der kennis was, een verzameling zó veelzijdig als die van Batestein slechts zó weinig latijnse werken telt, zelfs in rubrieken als rechtsgeleerdheid en exacte wetenschappen, is een feit dat onze aandacht ten volle waardig is.
Bepalen wij ons tans tot de franse afdeling, die op zichzelf een geheel vormt en zou kunnen worden gekenschetst als een bibliotheek voor een ontwikkeld man van de wereld in Frankrijk in 1560. Ik zeg: in Frankrijk. Zijn zelfs de ‘boeken voor dageliks gebruik’ niet bijna uitsluitend frans?
De ridderromans waren door Hendrik van Brederode reeds in de boekerij van zijn vader aangetroffen; in Br. I
zijn er verscheidene. Het is bekend dat zij gedurende de gehele XVIe eeuw zijn gelezen. Du Bellay beveelt ze met nadruk aan: ‘Choisis-moi quelqu'un de ces beaux vieux romans français, comme un Lancelot, un Tristan ou autres’Ga naar voetnoot1). Vooral de Amadis was zeer geliefd en, aan het hof van Hendrik II, een soort wellevendheidsgidsGa naar voetnoot2).
Dichters bevat alleen de inventaris van 1567. Er zijn er oudere, zoals Coquillart, Marot, wier werken dus niet dadelik na hun verschijnen zijn aangeschaftGa naar voetnoot3). Maar wij vinden er vooral Renaissance-dichters. Twee lacunes treffen ons in de lijst: de Odes van Ronsard en de gedichten van Du Bellay, en het is kurieus dat Luc de Heere juist ook vooral door de Amours, niet door de Odes, van Ronsard geïnspireerd is, en dat de invloed van Du Bellay op zijn werken gering is geweestGa naar voetnoot4).
Een andere schrijver missen wij ook tot onze verwondering, nl. Rabelais, wiens werk bij gedeelten tussen 1532 en 1550 is verschenen. Misschien mogen wij hieraan deze algemene opmerking vastknopen dat het oordeel der tijdgenoten over de schrijvers niet altijd hetzelfde is als dat van het nageslacht. Doch onder de boeken van Egmont was wèl een RabelaisGa naar voetnoot5), en eveneens onder die van Nicolas de HamesGa naar voetnoot6).
Een juist beeld van de letterkunde dier dagen geeft de bibliotheek, zoals wij zagen, door het groot aantal vertalingen, en door de betrekkelik ruime mate waarin
de moralisten en krijgskundigen zijn vertegenwoordigd. Werken over ‘la philosophie morale’ mochten toen in geen boekerij ontbreken. Ik vermeldde reeds dat het compilaties zijn, bestemd om de denkbeelden en de wetenschap der oudheid algemeen te verspreiden. Weliswaar nemen de gedachten over moraal er een grote plaats in; maar opmerkingen van allerlei aard, geschiedkundige feiten, biezonderheden betreffende de natuurkunde of de natuurlike historie, astrologiese, alchimistiese en culinaire recepten staan er, vaak vrij onsamenhangend, dooreenGa naar voetnoot1). En zo vinden wij in Br. II de Diverses Leçons van Pero Mexia en de bekende geschriften van Antonio de Guevara, l'Horloge des Princes en Les Epitres dorées, waarover Montaigne zo ongunstig oordeelt.
En wat de krijgsgeschiedenis betreft, ik zeide reeds hoeveel belang dezelfde Montaigne daarin stelde, in navolging van italiaanse schrijvers. ‘L'homme du seizième siècle est soldat autant que citoyen’, zegt VilleyGa naar voetnoot2), en vandaar in het eerste boek der Essais die hoofdstukken over de vraag: ‘Si le chef d'une place assiégée doit sortir pour parlementer’, over kwesties als ‘L'heure des parlements, dangereuse’, ‘On est puni pour s'opiniâtrer à une place sans raison’.
En dezelfde Montaigne, die in zovele opzichten het volmaaktste type is van de hoogontwikkelden in het Frankrijk der XVIe eeuw, zou hebben gebillikt dat, door de Brederodes, een ruime plaats in hun bibliotheek is gegeven aan reisbeschrijvingen; wij weten door de Essais hoeveel die hebben bijgedragen tot de geestesvorming van de mannen uit die tijdGa naar voetnoot3).
Maar de allereerste plaats kwam rechtens toe aan de geschiedenis, en ook in dat opzicht is de bibliotheek van Batestein een modelboekerij uit de XVIe eeuw. De samensteller ervan zou met Montaigne hebben kunnen zeggen: ‘Les historiens sont ma droite balle, car ils
sont plaisants et aisés, et en outre l'homme en général, de qui je cherche la connaissance, y paraît plus vif et plus entier qu'en nul autre lieu’Ga naar voetnoot1). Wij treffen in de lijst niet weinig vlugschriften van toenmaals aktueel belang aan (bijv. nos. 54 en 55)Ga naar voetnoot2), maar ook algemene geschiedbeschrijvingen; het is vreemd dat de memorialisten niet zijn vertegenwoordigd.
Het kan mijn bedoeling niet zijn, in deze korte karakteristiek uit te weiden over verdere biezonderheden die de vakmannen in de catalogus der boeken van Batestein zullen treffen. Ik bepaal mij er dan ook ten slotte toe, de aandacht te vestigen op de rubriek italiaanse boeken die, met de talrijke uit het Italiaans vertaalde werken, een illustratie geven van de diepe invloed welke, zoals men weet, italiaanse kunst en wetenschap in de XVIe eeuw op Frankrijk hebben geoefend.
De verzameling kaarten is met dezelfde zorg samengesteld als de boekerij; zij vormen een geheel.
Ze te herkennen en met andere bekende kaarten te vereenzelvigen is zeer bezwaarlik door de volslagen afwezigheid van enige aanwijzing omtrent vervaardiger, drukker en datum. In de lijst die, als Bijvoegsel III, aan de inventarissen is toegevoegd, heb ik de vóór 1567 vervaardigde en tot mijn kennis gekomen kaarten van het land of de stad in kwestie trachten op te noemen. Ik wil tans de zeer enkele en zeer twijfelachtige konkluzies vermelden waartoe het onderzoek naar die vroegere kaarten mij heeft gebracht.
Dr. Wieder heeft vastgesteld dat de atlas van Ortelius (1570) de eerste wetenschappelike kaartenverzameling is geweest; wèl kunnen vóórdien kollekties gevormd zijn
geworden, maar die zullen dan een toevallig karakter hebben gehadGa naar voetnoot1). Die welke men de ‘Lafreri-Atlas’ noemt, kan niet ouder zijn dan 1572Ga naar voetnoot2). Het is dus a priori uitgesloten dat de kaarten der Brederodes een stel vormden. Trouwens, ook al ware te bewijzen dat zij door een verzamelaar bijeen waren gevoegd alvorens door de bewoners van Batestein te zijn aangekocht, dan zouden wij niet ontslagen zijn van de verplichting, voor elke kaart afzonderlik datum en vervaardiger te zoeken; immers ook bij Ortelius, evenals bij Lafreri, hebben de verschillende kaarten een zeer verscheidene herkomst.
Als gewichtig hulpmiddel bij die taak staat ons ten dienste de lijst van kaarten, verzameld door Viglius van Zuychem en waarvan in 1575 een lijst is gemaaktGa naar voetnoot3).
Om te beginnen, kan met enige zekerheid no. 17 worden geïdentificeerd, nl. die van het Graafschap Meurs; hiervan heb ik nl. slechts één kaart vermeld gevonden, en die is van Mercator. Daarmede is de mogelikheid dat van Mercator ook andere kaarten van onze verzameling zijn, iets groter geworden; in aanmerking komen no. 2, 6, 11, 18 en 26Ga naar voetnoot4).
Van de oorlogskaarten verkeert no. 39 (het beleg van Han) in hetzelfde geval als de kaart van Meurs: slechts één wordt er vermeld, nl. die van 1557 van Van den Wijngaarde. Nu zijn er onder de gewone kaarten enkele die als krijgskaart kunnen zijn verschenen. Zo bijv. no. 12 (la Gaule belgique), die het toneel omvat van de gebeurtenissen van 1557 en 1558. Deze kaart nu zou kunnen worden vereenzelvigd met een die in Vlaanderen was gedrukt en misschien vervaardigd was door Gilles Boileau de Bouillon. Ook no. 15 kan als oorlogskaart worden beschouwd; zij is waarschijnlik gemaakt door
Nicolas de Nicolay in 1558, en misschien ook gedrukt in Vlaanderen. Van dezelfde Nicolas de Nicolay nu kan zijn no. 37.
En eindelik noem ik, als waarschijnlik te herkennen, kaart no. 14 (Vermandois), die zeker wel identies zal zijn met die van Joh. Surhonius.
Wat de overige betreft, zo ligt het voor de hand de vervaardigers ervan eerder te zoeken onder de hollandse en vlaamse dan onder de italiaanse cartografen. Het staat vast dat ‘de Nederlanders niet alleen dikwijls gelijken tred hielden met hun Italiaansche confraters, maar dat zij hun dikwijls vóór waren..... Mercator overtreft niet alleen Gastaldi, doch gaat hem ook in tijdsorde voor’Ga naar voetnoot1). Ook wat het graveren betreft, mogen wij voor de kaarten van Br. II eerder aan Antwerpen denken dan aan RomeGa naar voetnoot2). En het feit dat een kaart in Vlaanderen is uitgegeven, is voor ons van belang.
Van Van Deventer zullen dus zijn no. 8 en 9; in Antwerpen bij Cock zijn gedrukt drie kaarten van Gastaldi die bij ons zijn genummerd 20, 21 en 25. Of no. 19, ook van de hand van Gastaldi, te Antwerpen is verschenen, is onzeker.
IV. De Heren van Batestein: Reinoud iii en Hendrik van Brederode.
Ik wil tans bijeenzetten hetgeen de inventarissen, middellik of onmiddellik, toevoegen aan wat ons van elders omtrent de eigenaars van de beschreven inboedel van Batestein bekend is.
Zij noemen ons in de eerste plaats enkele feiten die van belang zijn voor de kennis van hun leven tussen 1530 en 1567.
De lijst der portretten, in Bijvoegsel I saamgevoegd,
geeft ons een beeld van de kring waarin de Brederodes verkeerden. Zeven stellen familieleden voor; behalve de portretten van Reinoud en zijn vrouw treffen wij afbeeldingen aan van hun oudste zoon FilipsGa naar voetnoot1), van de grootmoeder van Reinoud's halfbroeder Walraven, van zijn zwager, de beroemde heer van Sedan, van diens vrouw, en eindelik van de Heer van Bredam, eveneens een zwager van Reinoud. De vorsten wier portretten in de verzameling voorkomen, behoren voor een deel tot oudere generaties: Karel de Stoute, Ferdinand van Arragon; met Karel V, en zeker ook met de prins van Denemarken, Karel's neef en door de keizer opgevoed, ook met de landvoogdes, is Reinoud zelf in aanraking geweest. Onder de verdere afgebeelde personen merken wij leden op van het Gulden Vlies, nl. de prins van Bisignano, over wie zo aanstonds meer zal worden gezegd, en de graaf van Hoogstraten. Of Reinoud de Connétable van Bourbon persoonlik gekend heeft, is twijfelachtig; toen hij zijn vader opvolgde, in 1530, was de franse edelman die naar de vijand van zijn koning was overgelopen, reeds gestorven. Ook Filips van Kleef was veel ouder dan Reinoud, en Everard van Pallant was evenmin een tijdgenoot in engere zin. Het is dus waarschijnlik dat sommige portretten reeds vóór Reinouds tijd waren opgenomen. De aanwezigheid van een portret van Granvelle kan ons niet verbazen, maar hoe komt dat van de vrouw van Frans van Merode op Batestein? Reinoud zal haar natuurlik aan het Brusselse hof hebben ontmoet, maar dit verklaart nog niet dat een portret van haar zich op zijn kasteel bevond. Dat hij ook een afbeelding van zijn tuinman in zijn kamer had hangen, wijst op een aangename verhouding tussen heer en dienaar, en de heer van Brederode wordt er ons sympathiek door.
Wij noemden daareven de prins van Bisignano; misschien zou men iets naders kunnen en mogen zeggen omtrent
het voorkomen van dit portret van een edelman uit Zuid-Italië op Batestein. Onwaarschijnlik is het dat het feit alleen dat deze edelman ook lid van de Orde van het Gulden Vlies was, aanleiding is geweest tot het opnemen van zijn beeltenis in deze zeer beperkte galerij. Wij weten dat Bisignano wèl de kapitteldag van 1531 heeft bijgewoondGa naar voetnoot1), maar Reinoud van Brederode was niet daarbij, omdat hij toen eerst is gekozenGa naar voetnoot2); en in 1545, te Utrecht, was Reinoud er wèl, doch toen ontbrak BisignanoGa naar voetnoot3).
Mijn vermoeden is dat Reinoud zich in het gevolg van Karel V bevond, toen deze in 1535, terugkerende uit Tunis, in Sicilië aan land ging om door Italië heen zijn tocht tegen Frankrijk te ondernemen. Wij lezen dat Karel bij de prins van Bisignano heeft gelogeerdGa naar voetnoot4), en dat zich andere nederlandse edelen bij hem bevonden, o.a. Floris van EgmondGa naar voetnoot5). Karel V is toen Frankrijk binnen gekomen langs de kust van de Middellandse zee, voorbij Saint-Laurent, Antibes, Fréjus, Saint-Maximin, tot Aix. Was het hij die gelegenheid dat Reinoud, trekkende over de Mont des Anges, ten N. van Hyères, twee edelstenen en gouden versiersels verloor van een parelmoeren pot, waarvan in de inventaris van 1556 wordt melding gemaakt (p. 41)?
Reeds in 1530 had Reinoud met Karel V te Piacenza vertoefdGa naar voetnoot6). Heeft men hem toen de niet-gedrukte kaart dier stad vereerd (no. 36) waarboven een heraldieke versiering stond, als bewijs dat zij speciaal voor Brederode was gemaakt?Ga naar voetnoot7) De kaarten van Napels (no. 35), van Venetië (no. 33), van Rome (no. 34), van Sicilië (no. 21) schijnen te jong dan dat men ze met de reis van 1535
in verband zou kunnen brengen. Daarentegen is het niet onmogelik dat hij van zijn reizen aldaar de ‘Moriaan’ had medegebracht, wiens kamer in Br. II (XVII) wordt genoemdGa naar voetnoot1).
Verder geeft Br. I ons geen inlichtingen omtrent zijn bezitter dan alleen deze dat hij een zeer vermogend man moet zijn geweest.
De inventaris van 1567 verschaft enkele gegevens omtrent Hendrik van Brederode die van belang kunnen worden geacht. Het stuk bevat in de eerste plaats een lijst van personen met wie bij in briefwisseling was (p. 87). Daaronder vinden wij in de eerste plaats zijn broeder Lodewijk, heer van Havrincourt (van wie hij twee portretten bezit), zijn zuster Helena, gehuwd met de broer van Granvelle, zijn neef Carel van Mansfeld en zijn neef Adolf van Nieuwenaar. Verder de landvoogdes Margaretha en de leiders van de opstand, Hendriks medestrijders: prins Willem en zijn broeder Lodewijk, Egmond en Hoorne, Hoogstraten, Merode, Kuilenburg, van den Berg, Joost van Schouwenburg. Het is natuurlik dat het door Te Water gepubliceerde Dagregister van bezoekers op Batestein gedurende de jaren 1564-1567 vele namen bevat die ook onder Hendriks briefschrijvers worden aangetroffen; het zijn: prins Willem, de hertog van Kleef, Schouwenburg, Mansfeld, Hoorne, Bergen en Kuilenburg. Onder al deze correspondenten treft ons vooral de naam van Helena van Brederode; ook voor haar was een lade gereserveerd; was zij een bondgenote in het vijandelik kamp?
Dan is in de inventaris meer dan eens sprake van de roof van kerkklokken en ander kerkgereide, door burgers van Vianen, in de omliggende dorpen, nl. Tienhoven op Goeden Vrijdag 1567 (p. 84), Leksmond een weinig na Pasen (p. 106). Deze kerkroof is zonder twijfel buiten Brederode's medeweten geschied. ‘Brederode n'a permis le saccagement des églises en nulles de ses terres’,
schrijft MorillonGa naar voetnoot1), en in een andere brief (van 5 Oktober 1566)Ga naar voetnoot2): ‘Aucuns disent que, s'étant rompu un crucifix à Vianen, Mr. de Brederode le fit refaire et mit cent florins de prix à celui qui raccuserait l'auteur; et que, comme il fut depuis voir madame la princesse à Breda, les images furent rompues audit Vianen’. Weliswaar voegt de briefschrijver erbij: ‘Autres disent que luimême l'a fait’, maar al is het waarschijnlik dat hij de beelden uit de kerk te Vianen heeft doen verwijderenGa naar voetnoot3), vaststaat dat hij zich steeds tegen gewelddaden heeft verzet.
Dat er door zijn soldaten en door boeren is huisgehouden in de omtrek, wisten wij ook buiten de inventaris om; zij plunderden het klooster Mariënweerd, ‘doorliepen het platteland van Utrecht en Holland, beroovende verscheidene kerken en kloosters’Ga naar voetnoot4). En in de briefwisseling van Granvelle lezen wij dat: ‘il y a des paysans dans la maison d'Ameide, qui ont artillerie et sont délibérés de tenir fermes. Ils gastent toutes les églises’ (II, 423). In verband met het huis ter Ameide is te vermelden dat, volgens Br. II (p. 114) de soldaten van Erik dit kasteel: ‘desert ende van allen huisraad gespolieert’ hebben gevonden.
Indien men uitteraard in een inventaris als de onze slechts weinig direkte mededelingen kan verwachten omtrent de eigenaar, zo moet de mogelikheid worden onder de ogen gezien of wellicht uit de samenstelling van de inboedel iets kan blijken omtrent zijn smaak en zijn neigingen, waardoor wij zijn persoon beter kunnen leren kennen. Twee rubrieken dienen met het oog op die mogelikheid te worden onderzocht: de boeken- en de kaartenverzameling.
Men moet voorzichtig zijn met het trekken van konkluzies uit de aanwezigheid of het ontbreken van werken in een boekerij en ik denk aan de woorden van D. Mornet: ‘L'enquête demande évidemment des précautions rigoureuses. Le libraire qui rédige le catalogue de la bibliothèque de M. de Cangé nous parle de ces ‘personnes accoutumées à regarder la bibliothèque comme des pièces d'assortiment nécessaires à une grande maison, et les livres comme une espèce particulière d'ameublement, dont l'extérieur se varie avec art et le dedans se remplit sans choix.... Nul n'ignore... qu'on ne lit pas tout ce qu'on achète, et inversement on lit ce qu'on n'achète pas’Ga naar voetnoot1). Het is inderdaad mogelik dat Reinoud en Hendrik van Brederode de zorg voor het onderhoud en de uitbreiding hunner bibliotheek aan een intendant, een huismeester of een ander beambte hebben overgelaten, al spreekt het niet zo vanzelf dat deze genoeg ontwikkeld waren voor zulk een post; en toch, de boekerij is blijkbaar met kennis van zaken samengesteld. Toevallig weten wij dat Coornhert gedurende korte tijd ‘conciërge ende toesiende’ op Batestein was; in 1542 ging hij vandaar naar Haarlem. Zijn vrouw was de zuster der maîtresse van Reinoud IIIGa naar voetnoot2). Dat zulk een geleerd man de betrekking van slotwachter vervult, zal wel een hoge uitzondering zijn geweest. Maar niets belet ons te veronderstellen dat met de zorg voor de bibliotheek een der hogere functionarissen is belast geweest, die haar geheel naar eigen inzicht beheerde of wel zich bij zijn aankopen liet leiden door de boekverkopers van Vianen. De vraag waarop het aankomt is: of uit de samenstelling der boekerij, in verband met hetgeen wij van Hendrik van Brederode weten, blijken kan dat hij zelf de hand heeft gehad in de samenstelling der kollektie boeken en kaarten.
En vooreerst: was Hendrik iemand van wie men mag veronderstellen dat hij belangstelde in letterkundige en
geleerde werken? Het is moeielik op deze vraag te antwoorden. Wij kennen hem eigenlijk slechts goed zoals hij zich heeft betoond in de jaren 1565-1567; alleen uit die jaren zijn er brieven van hem over. Volgens BorGa naar voetnoot1) was hij ‘goed van verstand en begrip, ook kloek en onversaagd ter wapenen... hij was zeer haastig van hoofde en wat obstinaat in zijn voornemen; in zijn jonkheid schreef hij tot zijn advies peut-être, maar na zijn vertrek tot in zijn doodsbed toe was zijn spreekwoord ‘Heere, bewaart ziele ende eed’. Dat devies peut-être, dat van Brederode een geestverwant van Montaigne maakt, is wel onze aandacht waard; banaal is het zeker niet en het zou niet passen bij iemand die uitsluitend krijgsman en man van de daad was. Uit de brieven blijkt niet dat Hendrik veel had gelezen: aanhalingen ontbreken geheel; trouwens, hetgeen wij bezitten zijn voor een groot deel missiven geschreven in spannende ogenblikken over zaken die de geest van de schrijver geheel in beslag moesten nemen. En toch spreekt er een zeker speels vernuft uit, dat Bakhuizen van den Brink - in zijn schone studie over Hendrik van BrederodeGa naar voetnoot2) - doet zeggen dat hij ‘zoo iets van den lugtigen rederijker in zijn aard had’. Mij trof vooral de volgende zinsnede in een brief aan prins WillemGa naar voetnoot3): ‘Je n'ai voulu délaisser aussi de vous écrire la jolie chanson que l'on a fait à Amsterdam de vous et de moi’. Hij was dus gevoelig voor dergelijke volkspoëzie, en de term ‘jolie’ is tekenend voor degeen die hem gebruikte.
De brieven bewijzen weliswaar dat zijn spelling van het Frans zeer onregelmatig was, doch dat is een kenmerk van alle brieven uit die tijd. Zij zijn ook, wat de taal betreft, niet geheel korrekt en niet zeldzaam zijn de letterlike vertalingen uit het Nederlands, wat een trek van het Frans in België isGa naar voetnoot4), en trouwens voorkomt
bijna bij alle Nederlanders die, tot in de XIXe eeuw toe, in deze taal korrespondeerden. Een feit is het dat voor Hendrik van Brederode het Frans een tweede moedertaal wasGa naar voetnoot1) en daarmede zouden wij in verband mogen brengen het overwegend frans karakter der boekerij.
Het weinige dat wij van hem weten, sluit in elk geval de mogelikheid niet uit dat hij zelf zijn kollektie heeft verzorgd; laten wij zoeken of er daarvoor nog enige aanwijzingen zijn te vinden.
Uit de inventaris zien wij dat een deel der boeken zich in een koffer op de tuigkamer (XXVIII) bevond. Het is zeker dat die oorspronkelik in een ander vertrek thuis hoorden, en dat zij niet op dezelfde plaats stonden als de grote massa der boeken, die in de inventaris worden vermeld als zich te bevinden in een kamertje bij de ‘librye’. Nu zijn de werken die in die koffer lagen alle frans, en bijna uitsluitend òf ‘livres de passetemps’, zoals zij in de catalogus van de boekerij van Maria van Hongarije heten, òf werken van dichters of moralisten òf godsdienstige lektuur; zij vormen een soort keurbibliotheek voor een ontwikkelde man of vrouw van de wereld. Is het een te stout vermoeden, dat deze werken oorspronkelijk op de kamer van de graaf of de gravin hebben gestaan, dus in een der vertrekken van het hoofdgebouw rechts van de ingang, of van de rechtervleugel?
Men lette er ook op dat de jaren waarin, zoals wij zagen, de meeste boeken - en wel vooral geschiedeniswerken - zijn aangeschaft, nl. van 1556 tot 1560, juist die zijn waaruit wij geen levensbiezonderheden van
Hendrik weten. En met 1560 houdt de aankoop bijna geheel op. Zou dit in verband mogen worden gebracht met het feit dat, na 1560, zijn werkzaam aandeel aan het politieke leven is begonnen, en mogen wij aannemen dat hij daarvóór een betrekkelik rustig leven geleid heeft, vooral op Batestein? Het waren de eerste jaren van zijn gelukkig huweliksleven.
Dan acht ik eveneens de vermelding waardig dat, in de bibliotheek, zowel lutherse als calvinistiese geschriften in betrekkelik groot getal voorkomenGa naar voetnoot1). Dat de duitse boeken met Amelia van Nieuwenaar uit Duitsland zijn gekomen, is mogelik; er zijn er verscheidene van vóór 1550 - o.a. veel geschriften van Luther zelf - maar waarom zouden zij niet onafhankelik van haar op Batestein aanwezig zijn geweest? Als wij letten op het reeds vermelde feit dat te Vianen de Concordantie tussen die van de Confessie van Augsburg en die van de Gereformeerde religie is gedrukt, en dat dit, wat hij ook moge beweren, zeker niet zonder de medewerking van de heer van Brederode is geschied, dan zouden wij misschien niet te ver gaan als wij ook de karakteristieke samenstelling der theologiese rubriek van de bibliotheek in verband brachten met dit streven naar verzoening der beide belijdenissen, en dan zouden wij dus, op dit punt, mogen vaststellen dat de eigenaar zich zelf met de aankoop der boeken heeft bemoeidGa naar voetnoot2).
Er is nog wel een en ander dat er voor pleit dat de bibliotheek op Batestein niet slechts een versiering was. Ik wees reeds op de betrekkelike zeldzaamheid der latijnse boeken en wij zagen ook dat de boekerij geenszins een toevallig karakter draagt, veeleer met name in het moderne deel is samengesteld volgens een vast plan, dat hierin bestond dat alle vakken er vertegenwoordigd zouden zijn. Er is dus een bepaalde bedoeling niet in te miskennen, en dit maakt onwaarschijnlik dat de aan-
vulling slechts door toevallige zendingen van boekverkopers werd bepaald.
Maar verder zou ik niet durven gaan; het zou verkeerd wezen het persoonlik aandeel van Hendrik van Brederode over de gehele bibliotheek uit te breiden. Want wèl heeft hij waarschijnlik Spaans gekendGa naar voetnoot1), en misschien heeft hij Vergilius en Terentius in het Latijn kunnen lezen; maar hoogst onwaarschijnlik is het dat hij of zijn vader zich verdiept zullen hebben in Augustinus of Alphonsus a Spina. Deze en vele andere werken zullen wel overlevenden zijn uit een vroegere periode, overblijfsels uit een tijd toen de boekerij een ander karakter droeg, en, wie weet, het eigendom was van een of ander klooster. In elk geval is er een hemelsbreed verschil, niet alleen in omvang, tussen de boekerij vermeld in Br. I en die van Br. II. In de eerste is niets persoonliks. Zelfs ontbreekt daar het bekende werk van Reinouds schoonvader, Robert de la Marck: Histoire des choses mémorables du règne de Louis XII et François I. Wel een bewijs dat Reinoud zich niet veel gelegen liet liggen aan boeken.
De vermoedens waartoe een onderzoek der in de boekerij der Brederode's aanwezige werken ons voerde, kunnen enigszins worden versterkt door wat de kaartenverzameling ons leert. Deze is zonder twijfel door Hendrik zeer uitgebreid, zoals uit de datums schijnt te blijkenGa naar voetnoot2). Immers enkele kaarten kunnen in verband worden gebracht met feiten uit zijn leven. De kaart van het graafschap Meurs (no. 17) herinnert ons aan zijn huwelik met een gravin van Nieuwenaar en Meurs, en de krijgskaarten hebben betrekking op gebeurtenissen waaraan hij zelf heeft deelgenomenGa naar voetnoot3) of waarin hij altans persoonlik hoog belang heeft gesteld.
En zo kan onze inventaris er toe bijdragen om het beeld van Hendrik van Brederode te verlevendigen: Bakhuizen van den Brink legde, wat zijn verstandelike gaven betreft, de nadruk op zijn gevatheid en zijn welbespraaktheid; hij bracht hulde aan zijn spontane stijl; misschien mogen wij die schets aanvullen door te wijzen op zijn geestesbeschaving en zijn belangstelling voor letterkunde en wetenschap.
J.J.S. de G.Ga naar voetnoot2)
I.
Inventaris van 1556Ga naar voetnoot1).
Inventoire de tout che que Druet Warhel at en garde de monsseigner monsr. de Brederode, faicte et escripte de nouveau ao. xvclvi.
Premierement en bagues et joiaulx.
Ungne bague avecques cincq diamans et ungne perle pendante. |
Ungne bague avoecques ung robiz cabuissonGa naar voetnoot2) et trois admiraudes et trois perles pendantes. |
Ungne crois de xiii diamans avecques trois perles pendantes. |
Ung robiz balaiz avecques ungne grosse perle pendante. |
Ung annel avecques ungne admiraude oriental. |
Ung annel avecques ung rubiz cabuissonGa naar voetnoot2) ung peu longuette. |
Ung annel avecque ung diamant a plaine perfection - tableGa naar voetnoot3). |
Ung annel avecque ungne poincte de diamant. |
Ga naar voetnoota) Ung annel avecque ung diamant a hault busseaulxGa naar voetnoot1) - tableGa naar voetnoot2). |
Deux perles pour pendre en bagues. |
Ungne chaine d'or avecques xx diamantz et xx robiz. |
En vasselle d'or et doree et d'argent.
Ung pot de perlmoeren avecques toutes ses perles et pierries, reservees ii qui sont perdues avecques l'or, lesquelles estoient perdues au Col des AngesGa naar voetnoot3). Comme Monssr. le scait bien. |
Ung tonnellet de cristal en or avecques toutes ses pierries reservé ung petit clou, qui est perdu au pendant du tonnellet et encoire ungne teste d'image perdu a ung cotté. Comme Monssr. scait. |
Ung flaccon de pierre nommé serpentine, encasséGa naar voetnoot4) en argent doré. |
Troys grandes couppes d'argent dorees. |
Ga naar voetnootb) Deulx flaccons d'argent dorés avecques leurs chaines dorees. |
Ga naar voetnootb) Ung bassin et ungne eguiere d'argent dorés. |
Ga naar voetnootb) Troys chandelliers d'argent dorés. |
Ung flaccon ront d'argent et doré avecques deulx pipesGa naar voetnoot5). |
Deulx petites coupes d'argent dorees, pour sallieres. |
Ung pellican d'argent doré - salliere. |
Ung cocq d'argent et doré. |
Ungne demi douzaine de trenchioirsGa naar voetnoot1) d'argent, les bortz dorés. |
Deulx tasses d'argent eslevees en magniere de dés et avecques les armouries de Monssr. |
vi gobletz d'argent bouillongnésGa naar voetnoot2). |
Ung voirre de cristal avecque son pied d'argent. |
Deulx tasses d'argent bouillongneesGa naar voetnoot2) a poinctes. |
Ungne demi dousaine de coutteaus damasquinés, en custodeGa naar voetnoot3). |
Ga naar voetnoota) Ung bassyn et ungne eguiere d'argent dorés avecques medailles de mesmes et biens gravés. |
Ga naar voetnoota) Quatres grandes tasses d'argent dorees avecques medailles. |
Ungne petite tasse d'argent doré. |
Quatre tasses d'argent esleveesGa naar voetnoot4) en magniere d'escreviches. |
Aultres menutesGa naar voetnoot5) que d'argent ou d'argent dorés, etc.
Ungne pierreGa naar voetnoot6) de deamantz de ClabecqueGa naar voetnoot7). |
Ung chappeau de paile finne picquiétGa naar voetnoot1) de cordons d'or aveque ung cranslin de passement d'or. |
Ung loeure pour loeurer oiseaulx, brodé d'or et d'argent. |
Ung loeure de velour cramoisie rouge avecque son gan de mesme. |
Ung collié de sonnettes pour ung cheval en traigneau. |
Ung accordGa naar voetnoot2) de flahutes argentees de la devise de Monssr.Ga naar voetnoot3) par dessus. |
Ung crocnoisGa naar voetnoot4) de buis. |
Ungne peau de bufle entiere. |
Ung petit collié pour ung levrié de soie rouge et d'or, la ferraile d'argent. |
Ung petit poulverinGa naar voetnoot5) d'argent en magniere de flacqon. |
Ungne escriptoire couverte de velour noir accoutree d'argent doré et les armes de HongrieGa naar voetnoot6) sus la serure. |
Ung coffret de velour cramoisi rouge avecques des petites rosettes dorees et argentees et les bortz d'argent. |
Ung papegay d'argent avecques les armes de Brederode et de VienneGa naar voetnoot1) et de Sainct JorgeGa naar voetnoot2) avecque ungne petite arbaletre pendante, d'argent. |
Ung cornet de poste argenté aux deulx boutz. |
Ung estuy de pingnesGa naar voetnoot3) argenté alentour, avecque sa chaine d'argent. |
Ga naar voetnoota) Une cheraine d'argent, petiteGa naar voetnoot4). |
Ga naar voetnoota) Ung aultre petite d'argent comme ungne cheraineGa naar voetnoot4). |
Ga naar voetnoota) Ungne escarselle, tasse, de velour rouge ouvree de fil d'or et d'argent. |
Ga naar voetnoota) Ungne petite lampe d'argent aveque sa chainette. |
Ga naar voetnoota) Ungne custode d'argent avecques les armes de Monssr., pour boutterGa naar voetnoot5) des serges de pistouletzGa naar voetnoot6). |
Ga naar voetnootb) Des vergetesGa naar voetnoot7) d'argent avecques les armes de Monssr. |
Ga naar voetnootb) Ung aultre petites vergettes pour pignierGa naar voetnoot8) la barbe de Monss.r, d'argent. |
Ga naar voetnoota) Ung petit chose d'argent avecques ungne hure de sengler pardessus pour nettoier pingnesGa naar voetnoot1). |
Ga naar voetnoota) Ung chaussepied d'argent. |
Ga naar voetnoota) Ung petit gratlangueGa naar voetnoot2) et pour nettoier les oreilles, d'argent. |
Ga naar voetnoota) Trente et viii gettons d'argentGa naar voetnoot3) d'ungne sorte et xxii pieches de Franche. |
Ga naar voetnoota) Le bassyn a pichiéGa naar voetnoot4) d'argent. |
Les harnois, espees, harcquebouses, pistouletz, arballetres, poignartz et mailes, aultres menuttes a deffensses, etc.
Premierement.
Ung harnois de pieton, doré et argenté, avecques son abillement de teste, et ung epieu doré et ungne esrondelleGa naar voetnoot5) de mesme. |
Ung harnois doré a poinctes de diamans avecque son ellemetteGa naar voetnoot6) et ung espieu, ung chanfranGa naar voetnoot7) pour ung cheval de mesme. |
Ung placartGa naar voetnoot8) noir pour ledict harnois. |
Ung harnois de pietton, blancq, pour Monssr. sa personne. |
Ungne esrondelleGa naar voetnoot1) damasquinee, ouvrage blancqGa naar voetnoot2). |
vi harnois pour gens de chevaulx avecques vi abbilementz de teste et iii cabassetz et vi paires de gantlés et leurs escuisésGa naar voetnoot3) et avantbrasGa naar voetnoot4). |
xii harnois de pietons avecques leurs accoutrementz de teste, et escuissétzGa naar voetnoot3). |
Deulx grantz chanfransGa naar voetnoot5) pour grantz chevaulx. |
Deulx petis chanfransGa naar voetnoot5), blancqs. |
Ungne bardes pour armer ung cheval du tout, avecques rennes de mesme. |
Ungne paire de manches de mailes argentees. |
Mailles.
Ungne chemise de mailles. |
Ung gorgerin de mailles avecques bloucquésGa naar voetnoot6) d'argent, finnes mailes. |
Deulx paires de manches, fines mailes. |
Ungne paire de manches, grosses mailes. |
Deulx paires de goussésGa naar voetnoot7) petis mailes. |
Ungne paire de petis goussésGa naar voetnoot7) pour les manches de mailes argentees, pour le haGa naar voetnoot8). |
Ung scortGa naar voetnoot9) de mailes. |
Ung devant de braye, grosses mailes. |
Ungne paire de gans de mailes. |
Harckebouses et pistouletz, hacquesGa naar voetnoot1) et doubles hacquesGa naar voetnoot1) avecques leurs ecquipages.
Harcquebouses et pistoletz.
Ungne harckebouse noire, avecques les armes de Monssr., argentee au bout. |
Ungne aultre longue harquebouse. |
Ung aultre harquebouse noire aveques les armes de Monssr., et la fluteGa naar voetnoot2) a demi doree. |
Ungne petite harcquebouse a deulx seruresGa naar voetnoot3). |
Ungne harquebouse doree, avecques les armes de Monssr. de MansfeltGa naar voetnoot4). |
Ungne harcquebouse gravee avecques chambres. |
Ungne harquebouse, le bois jaune et ouvree dosGa naar voetnoot5), la fluteGa naar voetnoot2) doree. |
Ung pistoulet gravé a deulx flutesGa naar voetnoot2). |
Ga naar voetnoota) Trois pistouletz avecques leurs equipage. |
Ga naar voetnoota) Ung petit poulverynGa naar voetnoot6) doré. |
Ungne harcquebouse venant de Monssr. de Vianne, trespassé. |
Les harquebouses a crocq.
xviii double hacquesGa naar voetnoot1) montees sur leur bois. |
xvii hacquesGa naar voetnoot1) aussi montees. |
Espees et poignartz et aultres menutes.
Deulx espees de justiceGa naar voetnoot7). |
Ungne espee a deulx mains. |
Ungne espee pour porter a cheval, argentee, le fourreau et chainture de velour noir et argenté. |
Deulx espees turcquesesGa naar voetnoot1) dorees; l'ugne at la gaigne de velour et chainture, tous deulx dorees, et l'autre espee le forreau de cuir, ferraile doree. |
Ungne espee damasquinee avecque son poignart. |
Deulx espees a demi dorees avecques ung poignart de mesme. |
Ungne espee e flambeGa naar voetnoot2). |
Deulx petites espees noires. |
Ungne courte espee de chasse, au bout du fourreau argent. |
Ungne aultre espee noire. |
Ga naar voetnoota) Une espee doree avecques sa chainture et poignart de mesme. |
Ung coutteau de chasse avecques ses petis couteaulx et la gaine argentee. |
Ungne macheGa naar voetnoot3) pour porter a cheval. |
Ungne espee noire que Monssr. porte et le poignart de mesme. |
Deulx halbardes dorees. |
Ung anticquageGa naar voetnoot4) de fers pour prisonniers. |
Ungne forte serure avecque sa clef. |
Arbaletres.
Ungne arbaletre, le bois ouvré aveques les armes de Monssr. |
Quatre aultres arbalettres. |
Ungne arbalettre a bouletz avecques sa formeGa naar voetnoot1). |
Deulx bendagesGa naar voetnoot2) d'arballetres. |
Ung estuy et de tresGa naar voetnoot3) avecques des bouletz de pecqGa naar voetnoot4). |
Deulx arcqs a bouletz d'accié. |
Harnois et capparenchonsGa naar voetnoot5) et aultres choses appartenantz au chevaulx.
Premierement.
Ung harnois de cheval de velour noir, ouvrage damasquinee d'or. |
Ung harnois de velour cramoisy rouge avecques fil d'or. |
Ung capparenchon de velour cramoisi rouge bordé de large passement d'or. |
La testiere et les resnes de velour mesme bordé de passement d'or. |
Deulx paires d'estriers dorés. |
Deulx paires de bossetesGa naar voetnoot6) dorees. |
Ungne paire d'esprons dorés, vieulx. |
Troys muselieres de fer. |
Troys dousaignes d'aguilletes de soie noire pour bardes. |
Les livres tant en latin que en allemant et en franchoisGa naar voetnoot7).
Lattijn.
Historia Petri Comestoris (B 147). Catalogus. |
De civitati Dei (H 5). |
Fortilitium fidei (B 145). |
Josephus (B 140). |
Valerius Maximus (H 3). |
De civitati Dei (H 5). |
A. Pedianus in orationes Ciceronis (B 139). |
Liber orentalium regionem (B 144). |
Evangelium (B 149). |
Additiones Pauli (H 6 en 7). |
Lucas Sirus (B 151). |
Opera Enee Silvii (B 137). |
Liber apunj (B 160). |
Quintilianus (H 2). |
Bocatius de claris mulieribus (B 138). |
Terencius (B 134). |
Summarium 2i lib. 2e partis Scti Tho. (H 4). |
De vinis officiis (B 148). |
Historii Troijani (H 1). |
Universus Cristi (H 8). |
Apocalipsis (B 146). |
Johannes episcopus (B 150). |
Arestoteles (B 155). |
Epistoli Pauli (H 7). |
Livres en alleman.
Ga naar voetnoota) Deerste boeck van Jan Frossaert } (H 12). |
Ga naar voetnoota) Het twede van Jan Frossaert } (H 12). |
Ga naar voetnoota) Het iiie boeck van Jan Frossaert } (H 12). |
Het scaeckspel (B 179). |
Een ander boucken die ick niet en kent, met parckement. |
Die cronicken van Brederode (B 166). |
Livres en franchois.
Ung grand vieulx livre: L'istoire de l'empereur de Romme, comment il bailla son filz a vii sages de Romme pour l'aprendre en doctrine (B 17). |
Ung grand livre de Tristan qui fut filz au roy Meliadus de Leonois (H 17). |
Ung grand livre de parchemin Les Romains de Meliadus, le second volume ainssi escript a la fin du livre (B 20). |
Ung livre en parchemin: Le premier chapitre de Adam et Eva (B 92). |
Le second vollume de Merlin, en parchemin (B 21). |
Giron le Courtois (B 18). |
Les vii volumes des Antiquités de la Gaule belgicque (B 52). |
Le Tristan chevalierz de la table ronde, nouvellement imprimé a Paris (B 23). |
Appian Alexandrin (B 69). |
Paolo Jovio Comois evesque de Nocera (B 71). |
Le premier livre de la cronicque de dom Flores de Grece (B 36). |
Le premier livre du nouveau Tristan prince de Leonois (B 24). |
Les xii livres de Amadis de Gaule, en vii livres (B 35). |
Le ve et le vie volume des Parceforest (B 22). |
Les x premier livres de l'Iliade d'Homere, en ung volume (B 16). |
Primalion de Grece (B 37). |
Le livre de Jan Boccace, couvert de parchemin (B 30). |
Petrarcha de Remedes de fortune, couvert de parchemin (B 39). |
Les Commentaires de Jules Cesar, en petit volume (B 70). |
Ung petit livre Des Estats et Maisons (B 51). |
Ung petit livre Les Apophthegmes et beaulx dictz de plusieurs rois (B 49). |
Lansselot du Lacq (B 19). |
Le livre de medecine de Monss.r (B 122). |
Les poincturesGa naar voetnoot1).
Ung Salvator d'albastre. |
Monseigneur de BrederodeGa naar voetnoot1). |
Madamme de BrederodeGa naar voetnoot2). |
L'empereur, en son josne tempsGa naar voetnoot3). |
La royne de HongrieGa naar voetnoot4). |
L'empereur, en sa junese, petitGa naar voetnoot3). |
Le duc de BourgoigneGa naar voetnoot5). |
Le duc de BourbonGa naar voetnoot6). |
Monss.r de RavesteinGa naar voetnoot7). |
Le prince de BusignianGa naar voetnoot1). |
Monss.r de PallantGa naar voetnoot2). |
Le roy d'ArragonGa naar voetnoot3). |
Le prince de Dingmarch, frere de la ducesse de LorraineGa naar voetnoot4). |
Monss.r de HogstrateGa naar voetnoot5). |
Monss.r de BredanGa naar voetnoot6). |
Madamme de BoullanGa naar voetnoot7). |
Phlipes de Brederode, en l'age de iii ans d.Ga naar voetnoot1). |
Deulx aultres petis enfans. |
Madamme de Moriame, soeur de Monss.r de BossuGa naar voetnoot2). |
Monss.r de LimingneGa naar voetnoot3). |
Le capitaine BosGa naar voetnoot4). |
Le vieulx jardinier de Monss.r. |
Monss.r d'Arras, l'evesqueGa naar voetnoot5). |
ix aultres petis tableaulx que je ne congnois point. |
Ungne femme en queuverchiefGa naar voetnoot6). |
Messire Robert de LamarcheGa naar voetnoot7). |
Madamme de JamaisGa naar voetnoot1). |
Ung aultre demoiselle que je ne congnois. |
La grandmere de Monss.r Baltazar de Brederode, frere de Monss.rGa naar voetnoot2). |
Ungne femme qui at coppé la teste a son mariGa naar voetnoot3). |
Les accoutrementz et boutons d'or.
Ung saionGa naar voetnoot4) de drap d'or et d'argent frigiéGa naar voetnoot5). |
Ung saionGa naar voetnoot1) toille d'or et d'argent, bordé de velour rouge et cordons d'or avecques le petit bonnetGa naar voetnoot2) de mesme. |
Ung saionGa naar voetnoot1) de velour cramoisi rouge, bordé de sarge, passement d'or. |
Ga naar voetnoota) Ungne robbeGa naar voetnoot3) de velour rouge remplie de taftafGa naar voetnoot4) blancqGa naar voetnoot5). |
Ga naar voetnoota) Ungne robbeGa naar voetnoot3) de damast blancq, sengléGa naar voetnoot6), et ung chapperonGa naar voetnoot7) de velour rougeGa naar voetnoot5). |
Ga naar voetnoota) Ung manteau de drap noirGa naar voetnoot5). |
Ga naar voetnoota) Ungne robbeGa naar voetnoot3) de drap noir avecques le chappronGa naar voetnoot7) noirGa naar voetnoot5). |
Ungne robbe de soie noire faicte a l'aguile, bordee de velour noir et remplie de caffaGa naar voetnoot8) noir. |
Ung tappis de table tissu de toutes coulleurs. |
Ungne robbe de damast noir bordee de velour noir et |
remplie de sables, accollet rabatueGa naar voetnoot1), aulx manches xii boutons d'or platzGa naar voetnoot2). |
Ungne robbe de velour noir bordé de velour noir broduréGa naar voetnoot3) et remplie de sables, avecque xxiiii boutons d'or, rontz frigietzGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot4). |
Ung bonnetGa naar voetnoot5) de velour noir accoutré de petis boutons d'or, le nombre xii d'ungne sorte et lxxii d'aultres platz (et) eslevés, allentourGa naar voetnoot6). |
Ung aultre bonnetGa naar voetnoot5) de velour noir avecques xii boutons par quatre perles ensambleGa naar voetnoot7) et vi aultres boutons platz et eslevésGa naar voetnoot6). |
Ungne robbeGa naar voetnoot8) de velour noir et le dedens velluGa naar voetnoot9) avecques xii boutons d'or, platzGa naar voetnoot2) et eslevésGa naar voetnoot6) aulx deulx manches. |
Ungne robbeteGa naar voetnoot10) de damast gris bordee de velour gris et remplie de velour noir, le devant des boutons de soie noire. |
Ung aultre robbeteGa naar voetnoot10) de caffaGa naar voetnoot11) noir et bordee de velour noir, large bordure, et le dedens remplie de velour noir et aulx deulx manches i at xiiii petis boutons d'or a magniere de essesGa naar voetnoot12). |
La grande ordre toison d'or de Monssr. |
Ungne petite robbe de drap incarnat bordee de velour noir et le dedens velour velluGa naar voetnoot9) noir. |
Ungne cappeGa naar voetnoot13) de drap noir bordé du mesme drap, |
descoppé par foeulageGa naar voetnoot1), et satin noir deseulzGa naar voetnoot2) et ung bort de satin par dedens, et avecques iii boutons d'or platz et damasquinésGa naar voetnoot3). |
Ung saionGa naar voetnoot4) de mesme et pareil, rempli de caffaGa naar voetnoot5) noir, et devant des boutons de soie noireGa naar voetnoot3). |
Ungne cappe de carsayGa naar voetnoot6) noir bordee par iiii petis bortz de velour noir et le bort dedens de satin noir gravéGa naar voetnoot7), et iiii boutons d'or comme melonsGa naar voetnoot3). |
Ung collet de velour noir de mesme avecque xv boutons d'or mailiésGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot8). |
Ungne aultre cappeGa naar voetnoot9) de drap noir bordee de velour noir avecques iiii boutons d'or platz avecques perles et eslevésGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot10). |
Ung collet de velour noir de mesme et rempli de caffaGa naar voetnoot5) noir decopéGa naar voetnoot1). |
Ung petit saionGa naar voetnoot4) de velour figuréGa naar voetnoot11), tannetGa naar voetnoot12), rempli de caffaGa naar voetnoot5) noir avecques xxxii boutons d'or rontz comme melons. |
Ung colletGa naar voetnoot13) de quir noir bordé de velour noir large avecques....Ga naar voetnoota). |
Ung collet de quir blancq avecques xvi boutons d'or comme melons, le collet bordé de velour noir par petis bortzGa naar voetnoot1). |
Ung collet de quir noir bordé de passement d'argent et fourré de martes, nouvellement faict sans boutons. |
Ungne fourrure de martes pour ung saionGa naar voetnoot2). |
Ungne fourrure de martres pour ung collet fendu devant. |
Ung petit saionGa naar voetnoot2) de toille tissue bordé de velour noir et le dedens rempli de velour velluGa naar voetnoot3). |
Du velour de toutes coulleurs pour ung tappit de table. |
II.
Inventaris van 1567Ga naar voetnoot4).
Ga naar voetnoota) Inventaris van den moebellen goeden des heeren van Brederoede, bevonden upten huyse van Vyanen, gemaect in Meye 1567. - A. -
Vermogens de commissie van den Hove van Utrecht hiernaer van woorde te woorde volghende:
‘Achtervolgende de goede beliefte van de hoocheyt
van de Hertoghinne van Parma, Regente, etc., mitsgaders de missive van myn heer de Grave van Meghen in date den xien deser maent, heeft 't Hoff Provinciael van Utrecht gecommitteert ende committeert by desen Mr. Jan van Lendt, Raidt in den voers. Hove, omme te trecken bynnen der stede ende landen van Vyanen, ende aldaer wel ende deuchdelicken inventaris te maken van alle die meuble ende immeuble goederen des heeren van Brederoedes, mitsgaders dat het geschut, cruyt, loot ende alles anders, nyet uijtgesondert; sijnen inventaris onder den Hove ofte den voirn. Grave van Megen te leveren, omme daermede ghedaen te worden naer behoiren. Actum t'Utrecht den xiien Maij anno 1567, onderteyckent G. Scryvers’,
ben ick, Jan van Lendt, Raidt ordinaris in den Hove van Utrecht, (by mij hebbende Jan Baecx, secretaris in denzelven Hove als adjoinct) opten xiiien May anno xvclxvii uyt Utrecht gereyst tot bynnen der stede van Vyanen, omme te volcomen ende t'effectueren myne voers. commissie, als ick ghedaen hebbe in vougen, manieren ende op stonden als hiernaer volcht. Ende omme 't zelve in de alderbeste ende bequaemste manier te volcomen ende te voltrecken, hebben by ons ghenomen eenen Peeter Crom, die over de twyntich ende meer jaren diener van den huyse van Brederoede geweest hadde, die ons de cameren ende plaetzen genomineert ende aenwysinghe van de moeble goederen ghedaen heeft, als kennisse ende conscap van dezelve hebben(de), in voughen als hiernaer volcht.
(I). In de groote sale.
Eene langwerpende taeffel van cypressenhout met twee scraegen. |
Twee vueren bancken. |
Twee groote yseren gegooten brantysers. |
Drie houten croonen, zeer groot wezende. |
Eenentwyntich leeren brantemmers. |
Ga naar voetnoota) Ses houten hertshooffden. |
Een groot coffer, ledich wesende. |
(II). In 't groote salet daer men somers eedt.
Acht stucken tapesseryen mette wapenen van Brederoede, mette welcke het salet bequamelicken behangen es. |
Twee houten schermen om voer 't vier te setten. |
Vier setelstoelen. |
Twee buffetten daer men op deckt, het een hooger dan 't ander. |
Twee spietsen. |
Twee yseren brantysers. |
In 't zelve salet leyt eenige groote quantiteyt van coorn. |
Een houten croone. |
(III). In de capelle.
Een outaer met een tapyt daervoer hangende mette wapenen van Brederoede ende LalaingGa naar voetnoot1). |
Twee metalen candelae(r)s. |
Een geschildert taeffereelken van de salutatie van onser Lieve Vrouwe in waterverwe druckGa naar voetnoot2). |
Een pulpiter staende op 't altaer. |
Noch een pulpiter staende voer het altaer. |
Twee engelen staende in de muere. |
Noch een cleyn taeffereeltgen van plaetster gegoten, staende op 't altaer. |
In de capelle leydt mede vol coorn. |
(IV. In het toor(n)tgen genaempt Artustoorntgen in der tyt camerlinck van de heer van BrederoedeGa naar voetnoot1).
Drie ende twyntich brooden sukers. |
Eene doose van foele van muscaten. |
Een sacxken met rompenGa naar voetnoot2) van muscaten. |
Noch een broot sukers staende in een schaprayken in 't zelve toorntgen. |
Noch twee knevelstavenGa naar voetnoot3). |
Ga naar voetnoota) Thien rappieren sonder scheyden daeraff die acht vergult syn ende die twee zwart vernist. |
Ga naar voetnootb) Vyff turxse messenGa naar voetnoot4) met hoer scheyden. |
Twee hantboogen mit twee pylkoeckers. |
Noch een seer excellente carte, gescreven op parkement, van de nijewe eylanden, wesende (zoe 't scheen) zeer pertinentlick op de winden gemaeckt (K 5)Ga naar voetnoot5). |
Een gebreyt postzweepken van haer. |
Een aelebastere vergult taeffereel, nyet zeer groot. |
Een matras. |
Ga naar voetnootc) Noch een cleyn taeffelken mit twee scraegen ende een root cleet. |
Vier scabellekens van hout, nyet zeer groot. |
Eene pourtractureGa naar voetnoota) van den heere van HavrincourtGa naar voetnoot1). |
Noch eene groote yseren tange. |
Eene gesloten male mit wadt oude rommelingh van gheene groote importancie. |
Twee cruythoornen. |
(V). In een cleyn vertrecxken besyden het toorntken.
Eene rusting met synen toebehoren. |
Een verguldt turcx weymesGa naar voetnoot2) mit een oudt dollichgen daerby hangende. |
Een cleyn weymesgen. |
Een poingnaert. |
Een vergulde muylcorff van een peert. |
Een ydel boeget. |
Een staelen boghe mit een wyntaes. |
Een postzweep. |
Een cleyn snymesken. |
Een paer leersen. |
Twee custodien van cincroersGa naar voetnoot3). |
Een cleyn sadelken, dat men op een peert leydt, mit twee stegelriempgens. |
Eenen stormhoet. |
Eenen staelen cluytboghe. |
Twee hoendersacken. |
Eene custodie mit vyff tinne flesschen. |
(VI). Ghaende uyt het groot salet nae de nachtcamer in den gange.
Ga naar voetnootb) Syn bevonden drie houten schabellen langwerpen van waegeschot. |
(VII). In de capelcamere.
Ga naar voetnoota) Een ledicant mit gheel fluweel behangsel sonder gardyn. |
Twee metalen brantysers. |
Een vierscupGa naar voetnootb). |
Eene tange. |
Twee houten stoelen met leer becleedt. |
Een houten vueren taeffel met twee quaede scraechgens. |
Eenen bybel in franchois (B 94)Ga naar voetnoot1). |
Noch diversche pourtraicturen van bollewercken van VyanenGa naar voetnoot2). |
(VIII). In de nachtcamer.
Seven schoone stucken tapisserie. |
Twee metalen brantysers. |
Een scup. |
Een tang. |
Een scherm van teen. |
Een lydecantgen. |
Een veltbedde mit eene roede ende witte spaensche dekenenGa naar voetnoot3) ende een matras daeronder. |
Twee stoelen. |
Eene uyttreckende taeffel. |
Eenen vueren oestersche ingeleyde kiste, daerinne syn twee groene ende eene witte spaensche dekenen. |
(IX). In de garderobeGa naar voetnootc) van de nachtcamere.
Een lydekantgen mit een bedde ende twee quaede dekentgens. |
Noch aldaer zekere stucken van een ongesloopteGa naar voetnoot1) lydecant. |
Noch een carte van het Nederlant (K 7). |
Een cleyn secreetgen van houten. |
Eene stoele. |
(X). In des graven camer.
Acht stucken tapesserye mit een cleyn stucke. |
Een lydecant mit syden gardynen, wit ende gheel ende geborduert mit root fluweel. |
Een buffet. |
Twee stoelen mit leer becleet. |
Twee yseren brantysers. |
Eene tange. |
Eene schuppe. |
Een scherm van teen. |
Een vueren taeffel mit eene dobbelde schrage; het overhemeltGa naar voetnoot2) es van root fluweel beleyt met goutdraet. |
(XI). In de garderobecamer daeraen.
Een lydecantgen. |
Een vueren taeffel mit twee quaede scraegen. |
Twee ombecleede stoelen. |
(XII). In de camere naest des graven camere.
Een lydecantgen mit een bedde daerop. |
Een ontslopen lydecantgenGa naar voetnoot1). |
Noch een bedde op eene gemaeckteGa naar voetnoot3) bedstede. |
Eene stoele. |
Twee oude schabellekens. |
Eene houten cnodse mit yseren pinnen. |
Een brantyser. |
Een lanteer(n)tgen. |
(XIII). In een camer daeraen.
Een rolbeddekenGa naar voetnoot1). |
Een draybanck. |
(XIV). In de gulden camere.
Een schoon lidecant mit een somercoetskenGa naar voetnoot1) daeronder. |
Een buffet. |
Een dubbelde scraege. |
Twee groote manstoelen. |
Twee metaelen brantysers. |
Een vuerscup. |
Een tang. |
Een scherm van teenen. |
Een privaetgen. |
(XV). Op des stalmeesters camer.
Een lydecant mit een bedde. |
Een vueren kiste. |
Een sitstoel. |
Een tang. |
Een brantyser. |
(XVI). In 't garderobeken daeraen.
Een rolbeddeken mit een bedde. |
Een breeckyser. |
Een vueren taeffelken mit scraegen. |
(XVII). In des MoriaensGa naar voetnoot1) camer.
Twee guiternes ongesnaert. |
Vyff luyten ongesnaert, daer onder andere eene zeer goet es. |
Een bedtstedeken mit een bedde ende deken. |
Eene houten stoele mit groen laken becleedt. |
Een oudt taeffelken. |
Een cleyn vueren kistgen. |
(XVIII). Inde hekeltoornGa naar voetnoot2).
Vier coffer daervan de twee gesloten ende d'andere twee ongesloeten syn. |
Noch twee yseren brantysers. |
Twee yseren speetgens. |
Een yseren ladt. |
Drie houten stoelen mit een groen cussen. |
Eene gheele syde fardegaelGa naar voetnoot3) met roode fluweele boorden. |
Noch vier oude fardegalenGa naar voetnoot3). |
Een blaesbalch. |
Een scherffbort. |
Een halve toertbeckenGa naar voetnoot1). |
Een houten plaetgen daer men een han(d)dweelGa naar voetnoot2) aen hangt. |
Een yseren panne mit eenen lange steel. |
Een drievoet. |
Een houten lanteern. |
Een coeperen blaecker. |
Item noch een deel cleyn rommelingen van gheene sonderlinghe pryse. |
(XIX). Op de camer boven de poort.
Seventhien fausvisaigenGa naar voetnoot3). |
Een accordtGa naar voetnoot4) van vier cromhoirn. |
Een accordt van vyff violen. |
Een citert. |
Ga naar voetnoota) Twee luyr- ofte zackpypenGa naar voetnoot5) daervan d'eene mit fluweel es ende d'ander mit leer. |
Een accordt van vyff pypen daerinne twee gebroken. |
Item een custodie mit vier pypen daeraen bevonden ende een ander pyp, elcx (mit) drie silveren randeken, daerop d'een stont: ‘Omnis spiritus laudat Dominum’. |
Een dubbel accordt van derthien hantpypen daervan een basseGa naar voetnoot6) gebreckt. |
Twee luyten. |
Een bruloftspypeGa naar voetnoot1) met drie gaten mit een houtgen van brigilieGa naar voetnoot2) omme op die tromme te slaen, wesende in een custodie. |
Een accordt van vier cromhoirns. |
Twee instrumenten in manieren van blaesbalckenGa naar voetnoot3). |
Drie cinckenGa naar voetnoot4). |
Een fagot. |
Noch vier custodien besloten, daervan d'eene schynt twee instrumenten te hebben. |
Twee tamborinpypen mit stockens. |
Drie tamborinen in custodien. |
Twee claversimbelen. |
Twee oude tapetenGa naar voetnoot5) daer d'instrumenten hingen. |
Een contrefeytinge der stadt Vyanen. |
Een contrefeytinge van de VaertGa naar voetnoot6). |
Een charte van Ve(r)mandoys (K 14). |
Een leeghe kiste. |
Twee swynspitten. |
Een taeffel van maselen haut mit twee scragen. |
Een custodie van violen. |
Noch een cleyn taeffelgen mit twee scragen. |
Vier oude boecken in franchois van Parceforet (B 22). |
Noch twee oude boecken. |
Noch thien oude gescreven musickboecken mit noch ander copien van musicken (M 2)Ga naar voetnoot1). |
Twee scabellen. |
(XX). Op de poortecamer wesende die librie bevonden 't ghene hiernaer volcht:
Mappe mundi novelle papisticque (B 96). |
Een charte van Plaisance mit drie rimers daervan d'eerste was lion rouge (K 36)Ga naar voetnoot2). |
Drie genealogien van Mansvelt (B 168). |
Een charte van 't lant van Arckel (K 10). |
Een charte van de Vaert (K 28). |
Die genealogie van Vranckrycke (B 57). |
Twee ysere instrumenten om syde te drayen. |
Een leeren maelken custodie-gewyse. |
Een taeffel mit een cruyscrage. |
Een spaensche setelGa naar voetnoot3). |
Twee madalien op den schorsteen. |
Een metalen candelaer. |
(XXI). In een ander camer naest die voirs. poortcamer, behangen mit groen laken.
Een schoone nyewe casse mit ydel doosen, welcke doesen geteyckent waren mit a, b, c etc. tot twee a, b toe. |
Twee taeffelen. |
Vier scabellen. |
Eenen groenen stoel mit leer becleet. |
Een yseren plaete om voer die casse te doen. |
Een leerken. |
(XXII). In een cleyn camerken by de voirs. cameren.
Twee blaesbalcken voor een orgel mitte loyenGa naar voetnoot1) daertoe dienende, staende op een taeffelken. |
Twee groote metalen candelaers ende vier cleyne. |
Ga naar voetnoota) Een groote metalen croone die men in een kercke plach te hanghen ende noch een cleyne croene. |
Twee loopen van roers. |
Een cuperen lavoir. |
Een cuperen candelaer. |
Een wywatersvat. |
Ga naar voetnootb) Walsche boecken.
Boccasse in franchois in franchyn (B 31). |
Les livres de Tris(t)an gescreven in franchyn (H 16). |
L'istorie de la nature de oiseaux (B 110). |
Giron le Courtois (B 18). |
Josephus in franchois (B 78). |
Heliodore in franchois (B 41). |
Les ordonnances de Roy Henrij (B 59). |
Recueil des arrestes notables (B 104). |
Appiaen Alexandrin (B 69). |
L'ancrquité (sic) de Gaule (B 52). |
Le dix primire livre Iliade (B 16). |
Tite Live } } (B 53). |
Le secunde Garde (sic) punicque } (B 53). |
La cosmographie universele de Munstere (B 91). |
L'istore Palmerin d'Olive (B 38). |
Cincque livres de Amatis de Gaule (B 35). |
L'istore de l'empereur Diouclesian in franchijn (B 17). |
La primire parthie des Historie des poisons (B 118). |
Le secunde livre de Merlin in franchyn (B 21). |
Petrarque Des remedes des l'unes et l'autres fortunes (B 39). |
L'institution de la discipline millitaire au royame de France (B 80). |
Discours listorial (sic) de la cité Nismes (B 63). |
Le second volumme de Lancelot de Lac (B 19). |
Description de l'Inde Orientale (B 88). |
Les Psummes (sic) (B 101). |
Sansonettes (B 3). |
Les singularités de la France antarcticque (B 86). |
Les plaisant jue du Degedron du fortune sollitaire second de la musicque (B 123b en 105). |
Continuation des dernieres guerres (B 65). |
Les Commentaires des Julius Cesar (B 70). |
Le Dodechedron de fortune (B 123a). |
Primire livre des Narrations febuleuses (B 76). |
Oration de la Paix (B 54). |
Raison d'architecture anticque (B 114). |
La malescaldries contre les maledies de chevaulx (B 125). |
La Republicque des Turcqs (B 64). |
La tierce parthye des Orientailes Histores (B 84). |
Les Dialogues d'honneur (B 45). |
Le Prince de Nicolas Machiavelle, secretaire et citoien de Florence (B 68). |
Epistres doroes (sic) de don Anthoine de Guevare (B 46). |
Enchiridion ou brief recueil du droict escript gardé et observé en France (B 108). |
La Pyrotechnie ou art du feu, contenant dix livres ausquelles est amplement tracté des toutes sortes et diversité de minieris etc. (B 81). |
Les Vies des Empereurs (B 75). |
Elegies mascarades et bergerie (B 13). |
Harrengue au peuple franchois contre la rebellion (B 55). |
Cosmographie de Levant (B 85). |
Les Secrets de Reverend Sr Alexis Piedmontois (B 121). |
La Philosophie de Loys de Caron (B 102). |
Des Estatz et Maisons illustres de la christienneté (B 51). |
La Bible (B 94). |
Epitome des Vies de cincquante et quatre notables personaiges (B 77). |
Instructions de la guarre (B 79). |
Les Amours d'Ismenieus (B 40). |
Les Principes d'astronomie et cosmographie (B 115). |
La Claire ou de la prudence de droit (B 103). |
Cronicque des Flandres en troys parthies deskeGa naar voetnoot1) (B 66). |
Histore de nostre tamps (B 61). |
Livre primire du sommeit qui print a Poliphile (B 43). |
Les nouvelles Recreation et Joieux Divis (B 28). |
Tracté des facons et costumes des anciens Gaulloys (B 74). |
Diverses mandemens du Roy (B 58). |
L'amie des amies (B 2). |
Les Commentaires de Julius Cesar (B 70). |
Lettres amoreuses (B 26). |
Traité de la composition et fabrique de l'astrobale (sic) (B 119). |
Divises heroicques (B 60). |
L'astrolabre par Dominc Jaquinot (B 111). |
L'orloge des principes par Guevare (B 47). |
Des Dames des renom (B 34). |
Les odes d'Olevier (B 7). |
Facetiez et motz subtiles (B 44). |
Premiere parthye de la practique civiles (B 106). |
Historiale description de Etiope (B 89). |
Les livres de la Subtilité Cardani (B 109). |
Les livres de Jehan Boccasse (B 30). |
Historiale description de l'Africque (B 87). |
L'agevre de Jacques Pelletier (B 112). |
Les Antiquités des mundes (B 83). |
Les histores de Indes et Portigale (B 90). |
Les historie de la guarre des Scosses (B 56). |
Jules Obsequent des Prodigues (B 117). |
Les rechesses de la France (B 62). |
Cronicque abrevé des roys de France (B 67). |
Les Epemerides perpetuele de l'air (B 124). |
Ga naar voetnoota) Trois livres escript en ritmes a Messs le Prince et Brederode per Guilame de Poictou Betunois (H 19). |
Suyte des Marguerites de la Margerite (B 8). |
Du devoir d'un capiteyne et chief de la guarre (B 82). |
Latinsche boucken.
Josephus (B 140). |
Quintilianus gescreven in franchyn (H 2). |
Terentius oude drucke (B 134). |
Glose Clementini per N. Ciculum (B 158). |
Summarium questionum Tho. de Aquino gescreven (H 4). |
Een gescreven bouck beginnende: Universis Christi fidelibus (H 8). |
Aristoteles edicata (B 155). |
Additiones ad postillam Nico. de Lira gescreven (H 6). |
Pauli epistole cum commentariis gescreven in franchyn (H 7). |
Historia trojana in papier gescreven (H 1). |
Acta apostolorum cum annotationibus cum epistolis cano. et apoca., gescreven in franchyn (H 10). |
Evangelia Mathei et Marci cum commentariis (B 152). |
Cronica Euseby gescreven in franchyn (H 9). |
Evangelium Luce et Johannis in franchyn gescreven (H 11). |
Valerius Maximus gescreven in franchyn (H 3). |
Enei Silvy epistole (B 137). |
Johannes Boccasy in franchin (B 138). |
Au. Pedianus in orationem Ciceronis (B 139). |
Portalitium fidei (B 145). |
Commentaria in libros Augusti(ni) de Civitate Dei gescreven (H 5). |
Bartholo. Romulei repetitio in legem ‘Nemo potest’ (B 156). |
Vergilius Maronis (B 136). |
Centuria syntaxium (B 212). |
Figure biblie } (B 153). |
Fratr. Anthoni de Campelogis } (B 153). |
Jul. Cesar acephalis (B 142). |
Cornelius Celsius (B 162). |
Johannes Fernerius de naturali parte anime (B 164). |
Testamentum novum Erasmi (B 154). |
Fuccius Plantarum historia (B 161). |
Antho. Musa de Medicamentis (B 165). |
Nabal commedia sacra (B 135). |
Juris civilis cathegasis (B 159). |
Dioscorides (B 163). |
Joachimus Hoppcrus de Jure artis (B 157). |
Juris civilis cathecasis franc. bal. (B 159). |
Catalogus familie totius aule Cesaree per Nic. Mameranum (B 143). |
Bonum universale de proprietatibus apum (B 160). |
Italiaensche boucken.
Delli navigationi et viaggi de l'Affrica et terra nova (B 130). |
I tri libri della nativita de messire Jan Schonero (B 131). |
De la guarra de campagna di Roma (B 129). |
Li transformationi del missire Lodovico Dolre (B 127). |
Ordini di chavalcare (B 132). |
El divino Petrarcha (B 126). |
Romances neuvamente saccados Espaignel (B 133). |
Discorso de messire Sebastiano Eresso (B 128). |
Duytsche boucken.
Dats Nyewen Testament (B 172). |
Das burch Jesus Syrach (B 199). |
Das berbuch schiert mit siben segelen verschlossen buch (B 193). |
Tugentspiegel der hoch und weltvesten (B 202). |
Cosmographi oder Bescrybung aller landen (B 188). |
Waerhaftige Bescreibung geistlicher und werlicher historien (B 184). |
Luterus die propheten in Duytsch (B 196). |
Plutarchus in deutsch ongebonden (B 185). |
Johan Flossaert gescreven in franchin in drie stucken (H 12). |
Luteriuius (B 215). |
Vogelbouck (B 207). |
Wunderwerck van allen dieren (B 178). |
Wunderwerck xii buck (B 218). |
Christoffel Hertsoch so Witsenberch Confession (B 194). |
Cente novelle Johannis Boccatii (B 181). |
Andree Eritii Van verbessering des gemeyne etc. (B 191). |
Die gulden Arch Sebast. Franc. (B 192). |
Martinus Luther Cleyn Postillen (B 195). |
Openbaringe der naturen H. Card. (B 205). |
Ondergerichtsordinung des ertzstiffts Mentz (B 183). |
Der larchitecture furnumbste etc. (B 204). |
Concilium zu Costeng (B 182). |
Calendarium historicum in duytsch (B 167). |
Warhaftig historia unnd bescribung (B 216). |
Wunderwerck unnd wunder serchen bung (B 217). |
Weltbung spiegel unnd beltenis (B 186). |
Ferdinandi Cortesii von den neuwen in Hispanien (B 187). |
Unnd gebuere unnd billicheyt (B 214). |
Gruntliche und warhafte bescreibung etc. (B 213). |
Vielderley wunderbarlich tier (B 210). |
Aritmetica durch Gallum Spandinck (B 209). |
Nachfolgung Christi (B 198). |
Een formulaer om scryven. |
Die sieben biessspalmun (B 197). |
Een gescreven Nederduytsch bouck beginnende ‘Aspice formas’ (H 13). |
Een gescreven revereynbouck in franchyn (H 16). |
Von der sung Eras. (B 190). |
Die kintheit unses Heeren Jesu Christi (B 171). |
Die sontages Evangelia (B 201). |
Albertus Magnus in Duytsch (B 208). |
Problema Aristotelis in Duytsch (B 203). |
Een gescreven meysterbouck in duytsch (H 15). |
Een salmbouck in duytsch (B 200). |
Hippiatria de cura educationis equorum in duytsch (B 211). |
Een gescreven bouck in franchyn beginnende: ‘Unzen heeren Jesus Christus spreckt in den Evangelio’ etc. (H 14). |
Den neuwen Herbarius, dat is d'boeck van den cruyden (B 206). |
Een deel tabulature ende musicque ondereen in duytsch ende latin ondereen gebonden (M 1). |
Een deel boucken ongebonden daer gheen beghinsels aen bevonden en wierden van cleyne importantie (B 219). |
Diversche gedruckte schilderye op papier. |
Etlicke charten van Europen (K 6). |
Johannes Sleidanus in duytsch Van de vier monargien (B 170). |
Georgii Wicelii van beeden vasten ende aelmoessen (B 173). |
(XXIII). Op de solder boven die poortcamer.
Achtien halve ledige tonnen die mit buscruyt schenen vol geweest te hebben. |
Noch vier Hamborger tonnen ofte diergelycke groote die schenen in manieren als boven. |
Item noch bevonden in een Hamborger tonne ofte daeromtrent groot wesende, die helft vol groff cruyt. |
Item noch bevonden een derdendeel van een halve tonne groff cruyt. |
Item noch een derdendeel van een halve tonne vol cruyts zoe groff als fyn. |
Noch twee deelen van een halve tonne fyn cruyts. |
Noch drie ofte vier pont fyn cruyts in een tonneken. |
Noch een halff vat halff vol meelcruytGa naar voetnoot1). |
Noch bevonden op een ander doncker toorntken staende beneffens den voers. solder seventhien halve vaeten ofte tonnen die nyet opgeslagen en waren, vol buscruyt, als wy bemereken costen. |
(XXIV). Op de hoffmeestercamer.
Een spaensche stoelGa naar voetnoot2). |
Twee bedtsteden mit hoer slaeplakens ende sargen. |
Ga naar voetnoota) Een staelen boghe mit een halve winde. |
Ga naar voetnoota) Twee custodien mit hantpyken, d'een custodie sonder sluetel ende d'ander mit een sluetel. |
Een taeffel mit een scraege. |
Ga naar voetnoota) Drie gelaesen mit edickGa naar voetnoot1). |
Ga naar voetnoota) Een sack netten om patrysen te vanghen ende andere netten mede om velthoenderen te vanghen. |
Ga naar voetnoota) Een steen om de ure in de sonne te weeten. |
Een houten casken ofte tresoirken. |
(XXV). Noch op een ander camer, oeck geheeten die hooffmeesterscamer, bevonden zeeckere twee merckelicke hoopen weyts naer die plaetse, die cleyn was, schynende.
Item noch zeker hertshoornen ende een groot becken. |
Item een cleyn veltbeddeken mit een gevulde caffbeddeken (sic). |
Noch een cleyn taeffelken met scragen van gheender sonderlinge importantie. |
(XXVI). Op Brechten camer.
Een vogelcauwe. |
Een ydel casse. |
Een stoel ombecleet. |
Twee sadels. |
Een casse gesloten. |
Een hantboghe. |
Een veltcoetse mit een matrasse, slaplakens ende twee dekens. |
Een taeffel. |
Twee spaensche stoelen gecleet zoe goet als quaet. |
Item noch een beddeken liggende op een uyttreckselGa naar voetnoot2). |
(XXVII). Op de camerlingscamer boven die cueckentoorn.
In den eersten een gelaessenGa naar voetnoot1) casken mit zeker drinckglasen. |
Twee cleercassen, ende bevonden in d'een vier mommeclederen van root ende witte syde mit goude laken geboort, in d'ander casse bevonden zeker gebreyde garen net over een ledicant. |
Noch twee cleyne cofferkens gesloten. |
Item een hertshoorn. |
Item noch een bedtstede mit een bedde, slaeplakens ende een roode deken. |
Een charte van Gelderlant (K 9). |
Een ydel tresoirken. |
Vyff slechte cleyne taeffereeltgens. |
Drie stoelen mit een scherm daerbeneffens op een solder, een bedde mit slaeplaken ende deken sonder meer mit ander cleyne minuteeschGa naar voetnoot2) nyet weerdich om te inventoriseren. |
Noch in den ghanck vier halve hakenGa naar voetnoot3). |
(XXVIII). Op deGa naar voetnoota) rustcamer bevonden.
Zeker haver toebehorende (als geseyt worde by Peeter Crom) de borgeren van Vyanen. |
Item een coffer daer inne bevonden een verkeerbort mit twee muylcorven mit een belleken. |
Twee staelen cluytbogen. |
Nog vyfthien staelen bogen. |
Elff hantbogen. |
Vier coeckers mit flesschenGa naar voetnoot4), noch twee mit flesschen. |
Noch drie loete colven met drie slachballenGa naar voetnoot5). |
Derthien lancien. |
Noch corte spisen, acht int getale. |
Noch zeker getal van lonten, by raminge omtrent hondert. |
Noch drie lange spiesen. |
Noch vier spuyten van coper ende vier van tin. |
Seven turcxscheGa naar voetnoot1) flessenGa naar voetnoot2) in een groene turcxsche leerGa naar voetnoot3) gesteken. |
Een metalen hantcluytbooch. |
Noch vier sonderlinge manier van hantbogen. |
Noch vier cokers mit pypenGa naar voetnoot4). |
Noch een manier van eenen torcxschenGa naar voetnoot1) boghe in root leerGa naar voetnoot3) gesteken daerby gevoecht een custodie mit pylen van root leer. |
Een lanck ridtmesGa naar voetnoot5) verguldt. |
Noch een buelmesGa naar voetnoot5). |
Noch een turcx mes. |
Noch een ridtmes. |
Een yseren smitshamer. |
Diversche gereetscap omme pyloteGa naar voetnoot6) te spelen. |
Een dubbelde winde van een staelen boghe. |
Een trompe. |
Acht oude schermmessenGa naar voetnoot5). |
Een torcxsche spiese. |
Noch eenen muylcorff. |
Vier helmettenGa naar voetnoot7) met armen ende beenstucken. |
Die geck synen buydel becleet mit wapenen ende riem, nyet sonderlings van importantie wezende. |
Een cleyne morgensterreGa naar voetnoot8). |
Vyff halven haken. |
Twee geheele rustingen totte knyen toe. |
Een helmetGa naar voetnoot1) mit twee armstucken. |
Noch twee hellemettenGa naar voetnoot1). |
Twee stoelen gecleet met leer. |
Een getaeleGa naar voetnoot2) gereyt tot een peert. |
Acht staelen hoeyenGa naar voetnoot3) op den hooft. |
Een coffer vol van oude stucken van pansysers ende oude getuych van peerden. |
Een coffer daer dese naervolgende boucken inne lagen. In den eersten: |
Le troyesme livre de Amatis de Gaule (B 35). |
Le monde a l'empire (B 99). |
Clement Marot (B 9). |
Les Amours de Olivier de Maugier (B 6). |
La Vie de Nostre Singeur Jesu Christ (B 98). |
Les Amours de Rontsaert van Domoys (B 12). |
Sanchons spiritueles (B 95). |
Le Philocoffe de Boccasse (B 33). |
Les Diversches Lessons de Piere Messie (B 48). |
L'istoriael description de l'Africque (B 87). |
De Vies eloyke (B 60). |
La Philosomie deGa naar voetnoota) philosophe maitre Michiel Lescotte (B 116). |
L'a b c ou Instruction christienne (B 93). |
La Decameron de Boccasse (B 32). |
Le premier livre de Amadis de Gaule (B 35). |
La Magie naturele (B 113). |
Notables Enseingnemens (B 42). |
Les Amours de Johan Anthonie Mahen (B 1). |
Le Fleur des dames (B 5). |
Recuiel (sic) des petits chansons (B 11). |
Reciuel (sic) des sinparties et antiparties (B 50). |
Recuiel (sic) des plaisantes et fanceuses nouvelles (B 29). |
Historie prodigieux (B 25). |
Baptissement des receptes (B 120). |
Les Cronicques de Jehan Carion (B 72). |
Quinte Curtius (B 73). |
Les oevres deGa naar voetnoota) maitre Guillaume Cocliaert (B 4). |
Livres amoreux (B 27). |
Le xxie epistre d'Ovide (B 14). |
Dialecticque de Peire Rame (B 107). |
Recueil des rimes et proses (B 10). |
Les zis Dialogoues de Johan Chrisostomo (B 100). |
Noch twee coffers die nyet open en syn. |
Een croene mit struyseye. |
(XXIX). Op de velthoendercamer boven Brechten camer.
In den eersten achtGa naar voetnootb) curraetsenGa naar voetnoot1) daervan twee vergult syn ende twee halff vergult. |
Drie quaede beddekens mit een matrasbeddeken mit een quaet ledicant. |
Een speelwagenGa naar voetnoot2) ongesloeten. |
Drie oude haken mit zeker rommelinge. |
Noch twee oude taeffelen mit een leerken mit zeker ander oude rommelinge, nyet weerdich om te scryven. |
(XXX). Op de gardenierstoorntken.
Noch bevonden een beddeken mit een deken op een quaet coetsken. |
Vyff glaese violenGa naar voetnoot3). |
Een leege kiste. |
Een casken mit een quade taeffelken. |
Twee schabellen. |
(XXXI). Op de borduerscamer.
Item een stuck tapies. |
Drie cleyne stucken van tapiet. |
Noch een omhangsel van een ledicant. |
Een stuck tapesserie van Juppiter. |
Noch een van VenusberchGa naar voetnoot1). |
Noch zeker ouder rommelingen van ledicanten. |
Een becleeden stoel mit root fluweel al liggende in een groote casse. |
Een ledicant mit een caff beddeken (sic)Ga naar voetnoot2). |
Twee stoelen. |
Noch een oude groote casse van cleyne pryse. |
Item noch diversche rommelingen, nyet weerdich omme te inventoriseren. |
Item een taeffereeltgen van Onse Lieve Vrouwe vlyende in Egipten. |
(XXXII). Noch op een ander camer, oeck geheeten die hooffmeesterscamer.
Item vier stoelen groot ende cleyn, d'en becleet mit groen d'ander mit leer. |
Twee taeffelen zoe goet als quaet. |
Een ledekant mit eenen groenen hemel mit een bedde ende een spaensche dekenGa naar voetnoot3). |
Een tanghe. |
Terwylen wy commissaris ende adjoinct doende waeren omme te inventoriseren die voers. goederen, es by ons gecomen eenen Hans Rebel, camerlinck, ons uyten naem
van den hertoch van Brunswyck, synen heer, te kennen ghevende hoe dat bynnen Vyanen gecomen waren zekere gedeputeerde van Thienhoven ende dat omme te hebben restitutie van haere kerckeclocken, wesende op den huyse van Vyanen. Ende dat sijn For.G. wel van advise wesen zoude dat men henlieden die wel behoirde te laten volgen, zoe verre die voirs. gedeputeerde pertinente verclaringe by eede van der zake wilden doen, aen ons requirerende zulcx denzelven gedeputeerden voer te willen houden. Achtervolghende 'twelck syn voer ons ghecompareert heer Jan Jansz., pastoir tot Thienhoven, Henrick Corneliss., coster ende secretaris aldaer, Peeter Woutersz., scepen, met Aelbert Jansz. Vermaet. Diewelcke elcx bysonder by haeren solennelen eedt verclaerden: dat op den Goeden Vrydach lestleden die van Vyanen, terwylen die Passie ons Heeren gepredickt worde, bynnen der kercke van Thienhoven gehaelt hadden uyt haerlieder kercktoirn twee clocken, daervan d'eene gegoeten was noch bynnen seven jaeren herwerts, tot Utrecht, by mr. Anthonis, ende by den voers. heer Jan gewyt. Ende alzoe wy bevonden dat die voirs. twee clocken dieselve kercke toequamen, hebben voer goet aengesien, by provisie ende op 't goet behaegen van de hoocheyt van de Hertoginne, dat syluyden diezelve clocken naer hem nemen souden tot continuatie van den dienst Gods achtervolghende d'oude religie.
Up den xven May 1567 syn wy commissaris ende adjoinct geghaen in 't huys van playsance, liggende in 't bossch van den voirs. heer van Bredenrode ende hebben daerinne bevonden 't gene hiernaer volght.
(XXXIII). In den eersten in de kuecken van den voirs. huyse bevonden.
Een vueren taeffel mit twee vueren scragen. |
Noch een eycken taeffel. |
Een vueren banck. |
Een quaet soutvat ende een mande. |
Een houten back. |
Twee steenen potten. |
Een vueren rechtbancke. |
Ga naar voetnoota) Item twee koyebeesten ghaende in de weye, toebehorende myn vrouwe. |
(XXXIV). In de bottelrie.
Een casse. |
Een rechtbanck. |
Een schabelle. |
(XXXV). In een van de benedenste camer.
Een cleyne ledicantken.
(XXXVI). Boven op een camer.
Een ledicant. |
Een taeffel. |
(XXXVII). Op de bovenste zael.
Een uyttreckende taeffel. |
Een schabelleken. |
Vier gegoten ofte gebacken aensichtenGa naar voetnoot1). |
(XXXVIII). In de camer besyden de zael.
Een ledicant. |
Een taeffel. |
Een schabel. |
(XXXIX). Boven de zael in de d'eerste camer.
Een schabelle.
(XL). Op 't hoochste van den solder.
Zeker geclooft haut mit eenige rommelingen, nyet weerdich om scryven.
(XLI). In den hoff bevonden.
Twee groote steenen vergulde urewerckenGa naar voetnoot1) staende op pylaeren.
(XLII). Item noch bevonden aen 't huys van den gardenier.
Een myte hauts.
(XLIII). Op de camer van den secretaris.
Een busse. |
Een swynstaff. |
Een rusting mit stormhoet, halscragen ende schenen. |
Een spaenschen handtboghen. |
Een ledicant mit een bedde, lakens ende dekens mit groene gardynen ende groenen hemel. |
Les ovres de Vergile translaté de latin en franchoys (B 15). |
Een Duytsche pracktyckboecken (B 174). |
Een tractaet van criminele saken (B 176). |
Catechismus in duytsch (B 189). |
Le Miroer des Calvinistes (B 97). |
Boeckgen van exceptien (B 175) mit andere cleyne boeckens, nyet weerdich om te inventoriseren. |
Hebben noch bevonden een zeker casse met zesthien ydel layen, op de vyfthien van dewelcke staende waren
zeker gescriften, als in den eersten op d'eerste ende navolgende vier layen:
Ga naar voetnoota) MadammeGa naar voetnoot1). |
le duc de ClevesGa naar voetnoot2). |
le prince d'Orangne. |
le conte d'Egmont. |
le conte de SchaudenberchGa naar voetnoot3). |
le conte de MansveltGa naar voetnoot4). |
le conte LoduwyckGa naar voetnoot5). |
le conte de HornesGa naar voetnoot6). |
le conte de HoochstratenGa naar voetnoot7). |
le conte de NuenaerGa naar voetnoot8). |
le contes BergeGa naar voetnoot9) et CulenborchGa naar voetnoot10). |
le seigneur de HunnepelGa naar voetnoot11). |
MerodeGa naar voetnoot1). |
Madame de SantonayGa naar voetnoot2). |
le seigneur de HaverincourtGa naar voetnoot3). |
Lettres de plussieurs et divers seigneurs. |
Noch bevonden: |
Een taeffel mit een cleet. |
Een vueren bancke. |
Een cleyn casken. |
Twee tangen. Een brantyser. |
Een stoel ende een schabelle. |
Een coffer mit yseren banden, daerinne bevonden 'tgene hiernaer volcht. In den eersten: |
Een gebit van een peert mit twee bugels ende een paer sporen. |
Een out wambeys. |
Een paer gheele boxensGa naar voetnoot1). |
Een casacxken mit noch ander cleyne gereetscap. |
(XLIV). Op de galerye.
Drie taefferelen waterverve van de arce Noe. |
Eene van den toorn van Babel. |
Eene van Cleopatra. |
Een van zeker fortresse mit noch twee ander, affgesedtGa naar voetnoot2). |
De stadt van Ausburch (K 31). |
Een chartgen van 't graeffscap van Muers (K 17). |
Een carte van Cecilien (K 21). |
Een carte van Vranckryck mit syn frontieren (K 13). |
Een carte van Piedtmont (K 20). |
Een carte van Vlaenderen (K 11). |
Een carte van Torkyen (K 25). |
Bescryvinghe des torcxschen legers in een carte (K 42). |
Orbis descriptio per Orontium (K 1). |
Een cleyne charte van Vlaenderen (K 11). |
Novelle description de Gaule baillicque (K 12). |
Europe descriptio (K 6). |
Germanie descriptio (K 16). |
Charta marina (K 3). |
Descriptio Hungarie (K 23). |
Peregrinatio Pauli (K 27). |
Italie descriptio (K 19). |
Charte van Piedmont (K 20). |
Description du pays de Boulonneys et conté de Guide, terre d'Oyen et ville de Cales (K 15). |
Charte van Ingelant (K 18). |
Descriptio Grecie (K 24). |
De borsche van Lissebone. |
Een charte daer ons Heer is geschildert es mit syn cruys, ende noch een ander carte mitte vier Evangelisten, in waterverve. |
Een carte van Venegien (K 33). |
Een van Jherusalem (K 38). |
Een van Napels (K 35). |
Een van Constantinopilen (K 37). |
Germanie descriptio (K 16). |
Palestine descriptio (K 26). |
Tabula Ungarie (K 23). |
Terre Sancte descriptio (K 26). |
Civitatis Cay descriptio (K 30). |
Een taeffereel van sinte Lucas in secundo cap. |
Hispanie descriptio (K 22). |
Captivitas ducis Saxonie (B 141). |
't Belegh van Han (K 39). |
De slach van Vlaenderen (K 40). |
Mappe mundi (K 2). |
Londinum (K 32). |
Een corte cronicque chartsgewys gemaeckt (B 169). |
Roma (K 34). |
Description van Vermandoys (K 14). |
Een bescreven carte op doeck van eenige Nederlanden mit ander landen daeromtrent gelegen (K 7). |
Noch een ander mappa mundi (K 2). |
Descriptio navigationum (K 4). |
Een cleyn belegGa naar voetnoot1) van den slach van Grevelingen (K 41). |
Een charte van den hoywagenGa naar voetnoot2). |
Vier nyeuwe sadelen mit twee hooffstucken van peerden. |
Twee vueren taeffelen mit vueren scragen. |
Een schabelle. |
Noch bevonden zeker quantiteyt van weyt, rogge ende garst. |
(XLV). Op 't voirhoff van den voirs. huyse.
Een metalen gegoten slange mitte wapenen van Brederoede, daeronder stondt: ‘L'adieu teue’Ga naar voetnoot1). |
Item noch een falconet sonder wapen mit een drake geteyckent. |
Een yseren gesmeden viermyserGa naar voetnoot2) ofte tumelaer sonder ladenGa naar voetnoot3). |
Eenen haeck uyter stadt boven gehaelt. |
(XLVI). Op de cingelen van 't voirs. huys bevonden.
Een drie quartiere gedraydeGa naar voetnoot4) metalen slange gegoeten by Hans PoppenruyterGa naar voetnoot5).
(XLVII). Op een bolwerck ofte rondeel mit steen van outs gemaeckt, naest Sint PoelGa naar voetnoot6) gevonden.
Een quartierGa naar voetnoot4) van een metalen gegoten slange, daerop staet die wapen van Brederode ende ‘L'adieu tue’Ga naar voetnoot1). |
EenGa naar voetnoota) gesmedenGa naar voetnoot7) halve slange van yseren geteyckent mit zeker merck. |
Item noch bevonden op 't voirs. bolwerck negen haecken daervan d'eene geborsten es. |
(XLVIII). Op de wallen ofte cingelen naest 't voirs. rondeel.
Een basseGa naar voetnoot1) mit drie cameren. |
Een dubbelden yseren haeck. |
(XLIX). Op zeker ander rondeel genaempt, zoe Peeter CromGa naar voetnoot2) seyt, die medecinhoff, eertyts geweest hebbende.
Item een yseren basseGa naar voetnoot1) mit drie cameren. |
Item een metalen gewonden ofte gedrayden halve slangen sonder wapen ofte naem. |
(L). Noch op 't buytenste bolwerck, daeraen 't voers. bolwerck mit eerde gemaeckt.
Seven ende twintich haken zoe goet ende quaet, ende onder dezelve bevonden daerop stondt geteyckent Vyanen, tot xiii toe in 't getaele.
(LI). Hiernaer syn wy geghaen op 't alderhoochste van Sint Poel onder 't dack ende aldaer bevonden.
Een driedeel van een metalen slange geteyckent mitte wapen van Brederode, daerop stondt geteyckent ‘L'adieu tue’Ga naar voetnoot3); sonder anders aldaer bevonden te hebben dan een cruytlade sonder cruyt ende noch de raden daerop scheen gelegen te hebben een basseGa naar voetnoot1), dan en worde gheen basse daerop gevonden.
(LII). Op den tweeden solder nyet bevonden.
(LIII). On (sic) den derden solder nyet sonderlings anders dan
Een instrument daer men zeker gewagensGa naar voetnoot4) inne sedt, van haut gemaeckt; welcke solder mette voirs. solder geheel quaet ende ongerepareert was.
(LIV). Op den vierden solder anders nyet bevonden dan
Zeker quantiteyt van eycken geclooft haut ende rysbossen.
(LV). Item beneden in de kelder van Sint Poel tot drie diversche plaetsen anders nyet bevonden dan
Zeker hauten instrumenten om die gevangens te bewaren, mit zeker pynebanck.
(LVI). By den stal ende bauwerye bevonden.
Een halve cortauwe geborsten ende geschuert, mitte wapen van den Prince van Orangnen als 't scheen, gegoten by Thomas BothGa naar voetnoot1) in 't jaer lxviiGa naar voetnoot2).
Item noch ter plaetse voers. bevonden zeven clocken zoe groot cleyn ende goet alse waren.
Up huyden den xvien May 1567 heb ick commissaris by eede geexamineert Artus Bauwenss., camerlinck des heeren van BrederodeGa naar voetnoot3), op de gesteltenisse ende gelegentheyt van den huyse van Brederoede, sulcx die was ten tyde doen die stadt van Vyanen mit het huys innegenomen wierdt. Die mij verclaert heeft hoe dat hy op den xxven Aprilis lestleden doer bevel ende ontheet van den voirs. heer van Brederode gecomen es uyt Amsterdam tot Vyanen, omme uyten borgeren te nemen xxv off xxx persoenen op 't huys, omme 't selve met goet te bewaren ende, zoeverre daer yemant quame die
die stadt ende 't huys opeyschten van 's Conincx wegen, dat hy 'tzelve openen soude. Seydt waerachtich te syn dat die gesteltenisse van dez. huyse sulcx nu tegenwoirdich es als die was ten tyde 't huys ende de stadt innegenomen wierden, ende nyet te weeten dat yetwes daeruyt ofte affgebrocht es, zoe van 'tzelve huys van te vorens al 'tgunt dat van eenige importancie was ewech gebrocht was, ende aldaer nyet sonderlings weerdich van estimatie gebleven en es uytgesondert wyn ende coirn; seyt dat hy hem laet duncken datter over de twee voeder wyns nyet en waren ende van eetbaer ware zeer luttel bevonden heeft, zoe hy ter cause van dyen genootdruckt worde provande uyt allen hoecken te laeten comen.
Hiernaer es by ons ghecomen die doctor medicus van den hertoch van Brunswyck ende verclaerde van weghen syns heeren als dat van 'tvoirs. huys alleenlick gevuert waren twee sacken hoppen omme bier te brauwen voir de knechten van den huyse van Vyanen, versouckende 'tzelve van ons geannoteert te hebben. Ende daernaer (quam) een diener van den vorst ons brenghen twee gebacken pottekens, boven mit vergulden randen verciert ende een van dyen mit noch een vergulden randeken onder, verclarende dat Sijn G. anders gheen silverwerck binnen den huyse van Vyanen gevonden en hadde, versouckende aen ons dat wy diezelve wilden doen bewaren, als wy gedaen hebben ende dienvolgende gegheven Peeter Crom, ten fine als voren.
(LVII). In een camer genaempt VenusberchGa naar voetnoot1).
Een ledicant met een rolcoesseGa naar voetnoot2) daeronder ende eenGa naar voetnoota) rabatGa naar voetnoot3) daeromme, ende VulcanusGa naar voetnoot4) aent hoofteynde. |
Een bedde, een deken. |
Een open buffet. |
Vier spaensche stoelen. |
Drie stucken tapiten. |
Een taeffel. |
Twee schabellen. |
Twee brantysers, een tang, een schup, een scherm, een taeffereel op het buffet. |
(LVIII). In het vertreckGa naar voetnoot1) van Venusberch.
Een bloot ledicant mit een cleyn taeffelken.
(LIX). Op 't vertreck van myn heeren van Brederoedes camer.
Een viole, een innegeleydeGa naar voetnoot2) coffer gesloten wezende. |
Een basconter van een hantpypeGa naar voetnoot3). |
Een taeffel mit ingeleytGa naar voetnoot2) werck. |
Een ledicant mit groene behangsel mit een stroebedde daerop. |
Een buffet met een cleet daerop. |
Een quaet fluwelen cussen. |
Een charte van Gelderlant (K 9) ende een van Hollant (K 8). |
Een spaensche stoel. |
Een leege maele. |
(LX). Op de camer genaempt Brederodescamer.
Een tresoir, een ledicant mit twee matrassen, bedde ende een deken van tapete. |
Twee metalen brantysers. |
Een tang, een schup. |
Twee schermen, een cleyn taeffelken. |
Twee spaensche stoelen mit twee leere cussens. |
Twee voetbanxkens. |
Een hangende tresoirken. |
Drie stucken tapesserie. |
Eenen teenen stoel. |
Een cleyn stoelken becleedt. |
(LXI). In de garderobbe van myn vrauwe van Brederoede.
Een taeffel, een scherm, een ledicant mit een bedde ende deken. |
Een cabinet mitGa naar voetnoota) sommige confiturenGa naar voetnoot1). |
Een leeren coffer mit diversche layenGa naar voetnoot2) daer mijn vrauwe hoir clenodiën inne plach te bewaren. |
Een schabelle. |
Een tange, een blaesbalch. |
(LXII). Op een vertreck naest die voirs. garderobbe.
Een leech coffer met drie layenGa naar voetnoot2). |
Een ouden cypressen pulpeeter. |
Een luyte ende eenen grooten zwarten hoirn. |
(LXIII). In myn vrouwens stoeve.
Een taeffereel van JudithGa naar voetnoot3). |
Een contrefeytsel van een jonffrouGa naar voetnoot4). |
Een groot taeffereel van Abel ende Caym. |
Twee taeffereelen van den ouden heer ende vrouwe van BrederodeGa naar voetnoot5). |
Die keyserGa naar voetnoot1). |
Die coninginne MarieGa naar voetnoot2). |
Hertoch Caerl van BourgogneGa naar voetnoot3). |
BorbonGa naar voetnoot4). |
Noch die keyserGa naar voetnoot1). |
Noch de contrefeytinge van een out manGa naar voetnoot5). |
Een taeffereel van twee kynderkensGa naar voetnoot6). |
Een taeffereel van den coninck van ArragonGa naar voetnoot7). |
Een cleyn taeffereel van een jonck manGa naar voetnoot8). |
Een taeffereel van Lot. |
Een van Magdalena. |
Een contrefeytsel van den heer van HaverincourtGa naar voetnoot9). |
Twee contrefeytselen van twee joffrouwen sittende in een stoel. |
Hertoch Philippus van Bourgogne mit syn huysvrou in een bortGa naar voetnoot10). |
Noch een taeffereel van een jonffrouGa naar voetnoot6). |
Noch een taeffereel van een heer hebbende d'orde van Sint MichielGa naar voetnoot11). |
Noch een ander van een heer hebbende 't Gulden VliesGa naar voetnoot12). |
Noch een van den jonffrouweGa naar voetnoot6). |
Noch een van een heerGa naar voetnoot8). |
Noch een ander hebbende eenen valck op syn hantGa naar voetnoot8). |
Een gebacken kindekenGa naar voetnoot1). |
Een uyttreckende taeffel. |
Een schabel. |
Drie spaensche stoelen. |
Een gheel flauelenGa naar voetnoot2) cussen. |
Een cleyn stoelcken becleet. |
Een buffet naderhant open ghedaen, dan daer nyet inne bevonden. |
Een lege casse mit vier vergulde copkens ofte cruyskensGa naar voetnoot3). |
Vyff cleyn voetbanckskens. |
Metamorphosis in duytsch (B 180). |
(LXIV). In myn vrauwe cuecken.
Vyff halenGa naar voetnoot4). |
Een rooster. |
Twee hangyzers, een tang. |
Twee fanthengelsGa naar voetnoot5). |
Twee brantysers. |
Een metalen stopselGa naar voetnoot6) over 't vuer te setten. |
Een rooster, een schuijmspaen. |
Drie yseren lepels. |
Een schepper, een yseren trefter. |
Een vleyschgavel. |
Een cafoer, eenen blaker. |
Een tinne soutvat. |
Twee contrefeytsels van twee jonffrouwenGa naar voetnoot7). |
Twyntich tinnen beckens. |
Derthien tinnen schotelen. |
Negen tinne cannen. |
Noch een soutvat. |
Twee tinne candelaers. |
Een lange ende cleyne taeffel van vueren hout mit twee scragen. |
Een bancke. |
(LXV). In het vertreck by de cuecken.
Vyff wyncannen van tin. |
Vier halve cannen. |
Vier groote tinnen bolscannenGa naar voetnoot1). |
Twee tinne lepels. |
Negen tinne pispotten. |
Drie violenGa naar voetnoot2) mit eeck. |
Noch twee tinnen candelaers. |
Een tinnen mostertpot. |
Een spaensche stoel. |
Drie tinne commekens. |
Een persse. |
Noch negen schottelkens cleyn ende groot. |
Vier coperen candelaers. |
Een custodie om pypenGa naar voetnoot3) inne te setten. |
Noch een tinne becken. |
Vier stucken van tycktenGa naar voetnoot4). |
(LXVI). In een ander vertreck by de cuecken.
Een schandaleuse bort van de InquisitieGa naar voetnoot5). |
Drie cleyn lapkens linnewaet in een oude kiste. |
Een bancke. |
Een kinckenGa naar voetnoot1) zeepe. |
Een brantyser mit twee scragen. |
(LXVII). In een ander camer by de cuecken.
Een cruytcasse mit een deel cruyts. |
Een coirnmate mit ander rommelingen. |
(LXVIII). In de jonffrouwen camer.
Een tresoir. |
Een taeffe]. |
Twee ledicanten mit sayen hemels. |
Een bancke ende twee stoelen. |
Twee fardigalenGa naar voetnoot2). |
Een open leech coffer mit banden. |
Twee scabellen. |
Een cleyn taeffelken. |
(LXIX). In het vertreck van de jonffrouwen.
Een coetse. |
Een cleyn casken leech wesende. |
Een viercante kiste leech wesende. |
(LXX). Op de cabinet van myn vrauwe.
Een roede ingeleydeGa naar voetnoot3) taeffel. |
Twee scabellen. |
Een contrefeytsel van een edelmanGa naar voetnoot4). |
Saturnus geborduert. |
Eenen vrouwenhoet mit gout geborduert. |
Een contrefeytsel van een oude joffrouwe spinnendeGa naar voetnoot5). |
Een cleyn taeffereelken van een man mit syn vyff ende kyntGa naar voetnoot1). |
De borse van Lisseboen. |
Drie papieren chaerten (K 44-46). |
Noch een papieren charte van eenen leger (K 43). |
Een spiegel. |
Een tange ende blaesbalck. |
Een papieren charte van Antwerpen (K 29). |
Een casken, twee cofferkens mit layen. |
(LXXI). In een vertreck daeraen.
Vele diversche instrumenten van ysere omme syde te drayen in een vueren casseGa naar voetnoot2).
(LXXII). In myns heeren stoeve.
Een uytreckende taeffel. |
Een innegeleyde taeffel op scragen. |
Vier scabellebancken. |
Een clavesimbel. |
Vier spaensche stoelen. |
Een buffet. |
Seven stucken tapits zoe groot ende cleyn. |
Een out fluwelen cussen. |
Twee cussens. |
Een schabelle. |
Een vueren taeffel mit twee scragen. |
(LXXIII). In de minnecamerGa naar voetnoot3).
Een uyttreckende taeffel daervan 't bovenste gebreckt. |
Een buffet. |
Een candelaer van metael. |
Een staelen boeghe sonder wyndaes. |
Twee coperen brantysers. |
Een yseren schuppe. |
Een scherm. |
Een weymes ende eenen deghen. |
Een ledicant mit een bedde ende matrasse mit een tapesserye sarge. |
Een rappier in eenen stock gemaeckt. |
Een schabelle. |
(LXXIV). In 't vertreck behangen mit gheel roode ende swarte saye.
Een cussen. |
Twee brantysers met metalen knoepen. |
Een coffer daer men ledicanten inne leydt. |
Een groote lege kiste. |
(LXXV). In de kuecken in de cocks camerken.
Twee quaede bedstedekens mit twee bedden. |
Een groote tange. |
Een yseren schutsel. |
Ses ijseren speten. |
Een cruytcasse. |
Een kiste ende drie cleyne caskens. |
Noch een casken. Twee quade taeffelen. |
(LXXVI). In de kuecken.
Een braetpanne. |
Een vysel. |
Vyer roosters. |
Drie haelen. |
Regenback ende andere bancken ende quade stoelen. |
Twee groote ysers daer men speten inne leydt. |
Een braetpanne. |
Drie ketels. |
Twee groote brantysers. |
Twee luchters. |
Noch een quaet beddeken. |
(LXXVII). In de stoeve besyden die cuecken.
Drie lanckwerpende quade taeffelen ende een cleyne. |
Twee schermen ende een quade kiste. |
Een quaet tresoirken. |
(LXXVIII). In den kelder.
Drie cleyne pypen fransche wyn. |
Een toelast rynsche wyn. |
Noch een voeder rynsche wyn. |
Noch vier cleyne vaetgens, die nyet al vol en syn, mit wyn, daerinne mach wesen by raminghe een ame. |
Noch een deel lege vaten ende sterten wyns. |
(LXXIX). In de bottelrye.
Een regbancke. |
Een cappraye. |
Een kiste. |
Een sittekistGa naar voetnoot1). |
Een taeffel. |
Een persse. |
Een cleyn taeffelken. |
Vyff tinne hantbeckens ofte lampetten. |
Seker lege custodiën omme coppen ende ander silverwerck inne te bewaren. |
(LXXX). In een ander kelder.
Twee stucken spaensche wynen haldende omtrent tsamen vier amen, dan d'een stuck en was nyet halff vol.
(LXXXI). In de camer geheiten die blau camer bevonden.
Negen stucken tapesserye zoe groot ende cleyn in de voirs. camer hanghende. |
Vier spaensche stoelen. |
Een uyttreckende taeffel. |
Een cleyn taeffelken. |
Een ledicant sonder gardynen mit onder een rolcoetsken, een bedde daerop mit een matrasse ende twee spaensche dekens ende drie cussensGa naar voetnoot1). |
Noch een ander ledicant sonder gardinen mit een matrasse daeronder ende een bedde ende een spaensche dekenGa naar voetnoot1). |
Een tresoir, naderhant open gedaen ende nyet inne gevonden. |
Twee metalen brantysers. |
Een tang, een scup. |
Twee tinne pispotten. |
Een schabelle. |
Een vier- ofte bedtpanne. |
Een becleet cofferken daer men syn gevoech inne doet. |
(LXXXII). In 't vertreck.
Een taeffel. |
Een ledicant. |
(LXXXIII). In de nachtcamer in vertreck van dien bevonden.
Seven rekeninghenGa naar voetnoot2) zoe groot ende cleyn.
Hyernaer heeft syn F.G. ons by synen doctorGa naar voetnoot3) medicus doen seggen alsdat Syn G. medenam die simme ofte aepGa naar voetnoot4) mit twee levende cranen ende een custodie mit
tinnen flessen, begerende dat wij 't zelve in desen inventaris annoteren souden.
(LXXXIV). Binnen de stadt by de Leckepoorte.
Een groot metalen stuck daerop gefigureert stonden den uijlGa naar voetnoot1) ende die wapen van biscop David van Bourgognen.
Twee yseren bassen liggende op rayenGa naar voetnoot2).
Noch een yseren basse gecomen van de Vaert.
Noch in dezelve poorte bevonden een groote metalen stuck daerop stondt gefigureert die wapenen van Nassau gegoten in 't jaer van 67 mitten advise ‘Maintiendray’Ga naar voetnoot3).
Noch op de wallen een yseren stuck liggende op rayen.
(LXXXV). Op 't bolwerck geheten Orangne bevonden.
Een groot metalen stuck daerop stont ‘L'adieu tue’Ga naar voetnoot4) mitte wapen van Brederode, gegoten int jaer van xlvi, wesende een halve slanghe.
Noch een yseren basse liggende op rayen.
(LXXXVI). Op 't bolwerck by den rosmoelen bevonden.
Twee yseren bassen mit vyff camerenGa naar voetnoot5).
(LXXXVII). In de munte.
Heeft die weduwe van Mathys Wiers. verclaert alsdat aldaer nyet en was dwelck myn heere van Brederode toequam ende dat 't huys haer mede toecompt uyt crachte van coop.
(LXXXVIII). In 't voerborch van 't huys.
Neghen ofte thien eycken ende noetebomen.
Ses grauwe steenen pylers met omtrent twee hondert blauwe steenen.
(LXXXIX). In de groote cuecken.
Telloren xxix. |
Seven ende twyntich tinne schotelen. |
Twee sauchieren. |
Een tinnen pispot. |
Twee lampetten. |
Drie metalen ende een tinnen candelaer. |
(XC). Noch in de bottelrie.
Twaelff groote schotelen. |
Noch xxiiii groote schotelen. |
Noch twaelff middelbare schotelen. |
Noch thien cleyne schotelen. |
Drie sauchieren. |
Noch xxiiii telloren. |
Een metalen vysel. |
Een metalen taeffelring. |
Een cleyne tinnen beckentgen. |
Twee roosters. |
Een tanghe. |
Hiernaer syn voer ons commissaris gecompareert Cornelis Janss. Neck, kerckmeester, Engbert Henricxz. van Lexmont, ende verclaerden by heuren eedt dat een weynich naer Paesschen uyt hoerl. kercke gehaelt syn twee clocken ende een cleyn clocksken mit een gat daerdoer met een groote ende cleyne metalen croonen,
twee groote ende vier middelbare metalen candelaers, versouckende dat men heml. diezelve soude restitueren. Achtervolgende 'twelcke hebben wy voer goet aengesien, ende dat doer expresse bevel van den grave van Megen, dat die voirs. personen die voers. clocke, behalven het cleyn clockgenGa naar voetnoota), ende andere voirs. kerckeghoet wederomme naer hen ghenomen hebben ende dat, op goet behagen van de hoocheyt van de Hertoginne, ten eynde godsdienst wederomme gedaen mach worden, onder belofte van te sullen restitueren indien 't bevonden wort zulcx te behoren.
(XCI). In de brauwerye bevonden.
Alderleij getauGa naar voetnoot1) dienende tot brauwen mit een deel lege biertonnen.
(XCII). In de backerye bevonden.
Een cleyn beddeken ende gereetscap dienende tot backen.
(XCIII). In een lege schuyre bevonden.
Eenen wagen ende etlicke gesneden ende gesteken witte steen tot eenen schorsteen.
Twee pauwen.
(XCIV). In den stal
gheen peerden bevonden dan alleenlick twee bocken, twee haverkisten, twee lancien.
(XCV). Boven de stal.
Eeen groot leech coffer mit banden. |
Een stuck tapesserie. |
Een kistgen leech wesende. |
Twee stoelen. |
Een weynich hoij. |
(XCVI). In 't huys naest den peerdenstal.
Een vleyschgavel. |
Twee scraegen. |
Twee slachboomen mit coorden. |
(XCVII). Besyden den stal op een opcamerken.
Vier vrauwesadelen. |
Drie manssadelen. |
Een bedtstede van vueren hout mit een bedde daerop. |
Vyff toemen mit syn toebehoren. |
Twee stoelen. |
Drie rakettenGa naar voetnoot1). |
Een autaercleet. |
Een quaet groen cleet. |
Een scepel mit twee houten schuppen. |
Eenen grooten hoop havere. |
(XCVIII). In 't groen somerhuysken.
Twee ende veertich gebitten voer peerden. |
Ses vrauwenbuegels. |
Noch vier vrauwenbuegels vergult. |
Een quaet bedtstedeken van vuerenhout. |
Eenen stoel. |
(XCIX). In de melckmeechdencamer.
Een bedtstede van vuerenhout. |
Een bedde mit een deken. |
Eenen groenen stoel. |
Een bancke. |
Drie scabellen. |
Een tinnen pispot. |
Een quaede taeffel. |
Twee scaetsen. |
(C). Onder die poorte bevonden.
Vier achtendeelkensGa naar voetnoot1) mit yseren clooten. |
Twee tonnekens mit houten proppen. |
Een hoop groote yseren clooten. |
Twee yseren bassenGa naar voetnoot2). |
Twee dubbelde yseren haken. |
Drie enckele yseren haecken. |
Seven ysere camersGa naar voetnoot3). |
Eenen langen yseren haeck. |
Drie lepels mit twee stampers tot groote stucken. |
Een lontstock. |
Twee yseren cretsersGa naar voetnoot4) dienende tot dubbelde haken. |
Eenen ancker van een schip. |
Noch een achtendeelgen mit yseren clooten. |
Sekere drie sloten van groff geschut. |
Drie yseren hoepen. |
Een tonneken mit vier ofte vyff pont meelcruyts. |
(CI). In 't portierscamerken.
Een bedstede van vueren haut. |
Een bed mit lakens ende deken. |
Een dubbelden haeck. |
(CII). In den vleyschkelder bevonden.
Diversche ydel groote cuypen, daer men vleysch plach inne te sauten. |
Noch twee toelasten vol souts. |
Noch zes ocksoyenGa naar voetnoot5) vol souts. |
Noch twee zeer hooge cuypen vol souts. |
Noch drie groote vaten, mer nyet zoe groot als een toelast, oeck vol souts. |
Noch ander gereetscap om vleysch te souten ende anders, etc. |
Noch een waeghe mit zeker gewicht. |
(CIII). In een ander kelder bevonden wat torffs.
(LXXXI). Hyernaer hebben wy 't buffet in de blaue kamer doen openen, dan en hebben daerinne nyet bevonden weerdich omme te inventoriseren.
LynnewaetGa naar voetnoot1).
Een lanck cruysbeelttaeffellakenGa naar voetnoot2). |
Noch een viercant cruysbeeltlaken. |
Noch een lanck cruysbeelttaeffelaken. |
Een paer schoon slapelakens. |
Een oercussenbladtGa naar voetnoot3). |
xxiiii servetten. |
Een oercussenblatGa naar voetnoot3). |
Noch twee oircussenbladerenGa naar voetnoot3). |
Noch negen servetten. |
Noch een viercant taeffelaken. |
Noch een viercant taeffelaken. |
Noch een lanck taeffelaken. |
Noch een viercante fin taeffelaken. |
Noch een viercante taeffelaken. |
Noch drie slaepelakens. |
Een schorteldoeck voer een van de cocks. |
Noch een servette. |
(CIV). In 't washuys.
Twee cruysbeeldetaeffelakens. |
Noch twee dosyn servetten. |
Noch een paer slaepelakens. |
Twee paer slaepelakens. |
Vier taeffellakens. |
Seven drogeldoecken. |
Noch een taeffelaken. |
Noch een slaepelaken. |
Een groote kiste. |
Een spaensche stoel. |
Een quaet stedeken mit een bedde ende deken. |
Drie wastobben. |
Twee taeffelakens. |
Noch seven servetten. |
Een tresoir. |
Twee schabellen. |
Een groote ketel ende een treft ofte drievoet. |
Drie metalen candelaers. |
Noch eenen tinnen candelaer. |
Eenen stoel, een bancke. |
Een yseren tange ende schuppe. |
Noch een cruysbeelttaeffelaken. |
Twee manden. |
Noch een tinnen stoep. |
Up huyden den xxen Mays syn wy gereyst op 't huys ter Ameyde, alwaer wy noch op vonden die knechten van den hertoch van Brunswyck ende aldaer op den huyse bevonden 'tghene hiernaer volcht.
(CV). In den eersten in een kelder.
Een rat ende een cleyn rat. |
Een snijbanck. |
Een troch. |
Een cleyn vuermuyser sonder laye. |
(CVI). In een ander kelder bevonden.
Een halve tonne cruyt tsamen.
(CVII). In de zael.
Een quaede charte. |
Een yseren stuck mit twee cameren op raden. |
(CVIII). In de camere.
Een buffet. |
Twee taeffelen. |
Een tobbe. |
Een pulpetrum. |
(CIX). In den toren.
Een kistken. |
Drie haken. |
Een panne. |
Wat loots. |
(CX). In een camer.
Een bancke. |
Vier haken. |
Een kiste. |
Een quade bedtstede. |
Een stoele. |
Aengaende het coirn hebben wy 'tzelve doer verclaren van den hooptman ende die luyden die 'tzelve coirn toequam hemluyden gerestitueert als
Een halff mud garsten.
Omtrent twee mud boonen.
Een groot scepel roggen.
Een halff mud boeckweyts.
(CXI). Coecken.
Ses kerckboucken. |
Een quaet ledicant. |
Een yseren baskenGa naar voetnoot1) op raden mit vyff cameren. |
Seven haken. |
Een camertgenGa naar voetnoot1). |
Een cleercasse. |
Een buffet. |
Een bedtstede. |
Een schuyfbeddeGa naar voetnoot2). |
Een yseren cresserGa naar voetnoot3). |
Een yseren stucxkenGa naar voetnoot4). |
Drie haken. |
Twee haken. |
Een busse mit twee camerenGa naar voetnoot1). |
Noch een cleyn basgenGa naar voetnoot5). |
Twee haken. |
Een bedtstede. |
Een taeffel met drie scragen. |
Een tresoir. |
Twee brantysers. |
Een vueren schappraygen. |
Een lange schabelle. |
Een rooster. |
Twee yseren speten. |
Een hoendercauwe. |
Een tange. |
Twee emmers. |
Wastobben. |
Twee haken. |
Een tortse. |
Een sadel. |
Een reck daer men clederen op hangt. |
(CXII). In de kelder.
Een rat. |
Cleyn rat. |
Snijbanck. |
Een troch. |
Een lange taeffel. |
Een cleyn taeffel. |
VuerpandtGa naar voetnoot1). |
Mostermoelen. |
Een tweerneGa naar voetnoot2). |
Ende alzoe ons commissaris ende adjoinct verclaert worde by den hooptman ende andere diversche knechten liggende op den huyse ter Ameyde, dat syluyden aldaer comende 'tzelffde huys geheel aper, desert ende van allen huysraet gespolieert synde gevonden hadden ende tot haeren gerieff ende nootdruftelijck onderhout aldaer by den huysluyden doen brengen hadden zekere stoelen, bancken, bedden ende anderen cleynen huysraet, nyet veel te pynen, weerdich synde ende nyet by raminge excederende de somme van omtrent drie pont gr(oot). Soe hebben wy, aensiende de groote allendicheyt van den schamelen huysluyden, die in grooten getalle voir den huyse al screyende stonden, een yegelick van hemluyden by voergaenden eedt ende ter presentie van den hooptluyden gerestitueert 'tgunt hemluyden toecomende was.
Hebben voirts te gewoentlicker plaetse gepubliceert volghende 't bevel van myn G. heer van Meghen, dat allen dieghene, die vertrocken waren ende nae de oude catholicque religie leven wilden ende den eedt die hemluyden by den commissaris geproposeert zoude worden volghen ende onderhouden wilden, vryelicken wedercomen mochten.
Hebben voerts ons geïnformeert op de goederen, die den heere van Brederode zoe ter Ameyde als in Thienhoven, competerende waren.
Up huyden den xxiien May a.o voers. hebben wy noch gevonden op den huyse van Vyanen tgene hiernae volcht.
(CXIII). In 't cleyn toornken besyden het salet onder ArtuscamerGa naar voetnoot1).
Boven die doere derthien glaesen zoe cristallyn als om eyckenwaterGa naar voetnoot2) in te doen. |
Noch daer besyden vier steenen witte flessen. |
Een berchgen mit geconterfeyt coraelGa naar voetnoot3). |
Noch zesthien groote ende cleyne witte gebacken glaesdenGa naar voetnoot4) schottelen. |
Noch thien cleyne ende groote witte glaese schalen als boven. |
Noch twaelff gelycke gebacken tellers. |
Ga naar voetnoota) Noch zes gelycke commekens. |
Noch tien gelaesdeGa naar voetnoot4) schalen. |
Noch vier witte eerde gebacken waterpotten. |
Noch seven geruyte cleyn ende groote schaeltgens. |
Noch vier blauwe eerden gebacken schaeltgens. |
Noch twee cleyne gelaesde cannekens. |
Noch een berch van geconterfeyt coraelGa naar voetnoot3). |
Noch twaelff zoe crystalline als blauwe glaesde emmerkens. |
Noch zes gestrypte crystallyne cannekens. |
Noch een blau flesken. |
Noch een wit waterpotgen. |
Noch een wit teyltgen. |
Noch twee aerde gebacken uijlkensGa naar voetnoot5). |
Twee witte crystalline candelaers. |
Twee witte gebacken gelaesdenGa naar voetnoot4) eerde copkens. |
Twee groote crystallyne gelaesen. |
Ga naar voetnoota) Noch zes witte gebacken ander schalen sonder voeten. |
Noch twee witte cleyne eerde gebacken fleskens. |
Noch gelycke twee fleskens blau. |
Noch een blau canneken. |
Noch een cleyn crystallyne potken. |
Noch zes cleyne witte eerde gebacken schalen sonder voeten. |
Twee gelaesenGa naar voetnoot1) tellaers. |
Noch drie witte eerden schalen mit voeten. |
Noch twee witte eerde cleyne candelaerkens. |
Noch twee witte gebacken fleskens. |
Noch een blau potken. |
Ga naar voetnoota) Noch vyff witte crystallynen emmerkens. |
Noch twee witte waterpotten. |
Een blau eerde waterpot. |
Noch drie gebacken schottelen. |
Noch twee overdeckte gebacken schalen van witte eerde. |
Ga naar voetnootb) Noch elff groot ende cleyn witte gebacken schalen. |
Noch twaelff witte eerde gebacken tellers. |
Noch zeven witte eerde gebacken schottelkens. |
Noch drie witte eerde gebacken soutvaten. |
Noch drie gestreepte crystallyne eyers. |
Noch een gelaesde vlesch mit teen overtogen. |
Noch een groote witte eerden gebacken pot. |
Item in 't casken aldaer.
Een groote witte gelaesde waterpot mit een witte gelaesde becken. |
Een grooten crystallynen overdeckten cop. |
Noch en deel als omtrent twaelff cleyne vleskens daerin. |
Noch een rondelleGa naar voetnoot2) gewrocht van yser. |
Een stormhoet, vier royersGa naar voetnoot3). |
In een ander cas.
Thien overdeckte crystallyne glaesen. |
Een groot FranckefoertsGa naar voetnoot1) glas. |
Noch een crystallyne fonteijn. |
In een ander cas.
Ga naar voetnoota) Drie crystallyne overdeckte coppen. |
Een waterpot van gelas. |
Noch twee cleyne poengertgensGa naar voetnoot2). |
Een deel quade rappierscheyenGa naar voetnoot3) van fluweel als anders mit twee lemittenGa naar voetnoot4). |
Een herbarium van Doctor Rembert Dodonius (B 177). |
Noch eenige cleyne musycqueboeckskens (M 3). |
Een cleyn vlesken mit zwart leer overtrocken. |
Ga naar voetnootb) Item eenighe vergulden gespen. |
Noch in een ander casse.
Item zes ende vyftich houte gesneden mannekens ter jacht. |
Noch thien roede eerde gebacken copgens ende potkens. |
Noch zesthien gestrypte crystallyne copgens sonder voeten. |
Noch twee bruyne gelaese overdeckte bekerkens. |
Noch twee witte glaese cannekens. |
Een crystallyne schaelken. |
Een crystallyne gelas. |
Ga naar voetnootc) Noch vier bruyne swarte glaeskens op malcanderen responderende. |
Een gegruseerdeGa naar voetnoot1) pot. |
Een groenen cnoppertGa naar voetnoot2). |
Drie crystallyne glasen schuytgensgewys gemaeckt. |
Vier witte glaesde cruijsensGa naar voetnoot3). |
Ga naar voetnoota) Noch drie bruyne glaesde copgens. |
Twee overdeekte crystallyne potkens. |
Twee witte gelycke cannekens sonder ledenGa naar voetnoot4). |
Een crystallynen smoltgenGa naar voetnoot5). |
Twee crystallyne overdeckte bekerkens. |
Twee blauwe gelaesde zoutvaten. |
Een blau glaesde commeken. |
Een wyt groen out drinckglas. |
Ga naar voetnootb) Vier witte steene overdeckte bekers. |
Een grooten groenen knoppertGa naar voetnoot2). |
Noch zes overdeckte bekeren ofte potten. |
Noch een wit glaesde waterpotgen. |
Onder aen de solder.
Noch zes cleyne houten emmerkens mit coperen banden. |
Noch achthien witte Cypersche potten groot ende cleyn. |
Ga naar voetnoota) Noch acht gebacken eerde drinckpotten gemalen op syn BrunswycxGa naar voetnoot6). |
Ga naar voetnoota) Noch drie groot ende cleyn gebacken cannen. |
Item een cocodrille. |
Noch een taeffelken mit een ammelaken daerop. |
Een doos mit geschildert pleckpappierGa naar voetnoot1). |
Een gelaesde violeGa naar voetnoot2). |
J. De Lent
manu propriaGa naar voetnootb)
J. Baecx
subscripsit.
Bijvoegsel I.
Schilderijen en Portretten op Batestein.
Br. I 1. | Negen kleine schilderijen die de kamerdienaar niet kent. Zie p. 54. | |
Zouden deze zich bevinden onder de hierachter in Br. II aanwezige schilderijen? Dit is mogelik, doch het bevreemdt dat de kamerdienaar geen der toch zeer bekende onderwerpen zou hebben weten terecht te brengen. Zijn het portretten? Dat zou misschien uit de woorden ‘que je ne connais point’ zijn op te maken. |
||
2. | Judith (= Br. II). Zie p. 55, n. 3. | |
3. | Portret van Reinoud III van Brederode. Zie p. 52, n. 1 (= Br. II). | |
4. | Portret van Philippote van der Marck, zijn vrouw. Zie p. 52, n. 2 (= Br. II). | |
5. | Portret van Filips van Brederode. Zie p. 54, n. 1. | |
6. | Portret van Anna van Hoorn. Zie p. 55, n. 2. | |
7. | Portret van Robert II van der Mark. Zie p. 54, n. 7 (= Br. II). | |
8. | Portret van de vrouw van Robert II van der Mark. Zie p. 55, n. 1. | |
9. | Portret van Jacques van Bourgondië. Zie p. 53, n. 6. | |
10. | Portret van Keizer Karel V in zijn jeugd. Zie p. 52, n. 3 (= Br. II). Twee eksemplaren. | |
11. | Portret van Maria, koningin van Hongarije. Zie p. 52, n. 4 (= Br. II). | |
12. | Portret van Ferdinand II, koning van Arragon. Zie p. 53, n. 3 (= Br. II). | |
13. | Portret van Karel de Stoute. Zie p. 52, n. 5 (= Br. II). |
Br. I 14. | Portret van Karel van Bourbon. Zie p. 52, n. 6 (= Br. II). |
15. | Portret van Jan, zoon van Christiern II van Denemarken. Zie p. 53, n. 4. |
16. | Portret van de prins van Bisignano. Zie p. 53, n. 1 (= Br. II?) |
17. | Portret van Filips van Kleef. Zie p. 52, n. 7. |
18. | Portret van Everard van Pallant. Zie p. 53, n. 2. |
19. | Portret van Philippe de Lalaing. Zie p. 53, n. 5 (= Br. II?) |
20. | Portret van de heer van Limingen. Zie p. 54, n. 3. |
21. | Portret van de kardinaal van Granvelle. Zie p. 54, n. 5. |
22. | Portret der zuster van de graaf van Bossu. Zie p. 54, n. 2. |
23. | Portret van madame de Boulan. Zie p. 53, n. 7. |
24. | Portret van de kapitein Bos. Zie p. 54, n. 4. |
25. | Portret van de tuinman van Reinoud III (= Br. II, p. 97, n. 5. |
26. | Portret van een dame die de hofmeester onbekend is. |
27. | Portret van een dame met een kap. Zie p. 54, n. 6. |
28, 29. | Portret van twee kleine kinderen (= Br. II, p. 97, r. 7). |
Br. II 1. | Ark Noachs (kamer xliv). |
2. | Toren van Babel (ibidem). |
3. | Abel en Caïn (kamer lxiii). |
4. | Lot (kamer lxiii). |
5. | Ons Heer met zijn kruis, in waterverf (kamer xliv). |
6. | De vier evangelisten, in waterverf (kamer xliv). |
7. | S. Lucas in secundo capitulo (kamer xliv). |
8. | Magdalena (kamer lxiii). |
9. | Salutatie van O.L. Vrouwe, in waterverf (kamer iii). |
10. | O.L. Vrouwe vluchtende in Egypte (kamer xxxi). |
Br. II 11. | Cleopatra (kamer xliv). |
12. | De Hooiwagen (kamer xliv). |
13. | Een Inquisitieplaat (kamer lxvi). |
14. | De beurs van Lissabon. Twee eksemplaren (kamer xliv en lxx). |
15. | Gezicht op Vreeswijk (kamer xix). |
16. | Gezicht op Vianen (kamer xix). |
17. | Verschillende gezichten op de bolwerken van Vianen. [Of zijn dit plattegronden? Het hs. noemt ze pourtraicturen] (kamer vii). |
18. | Zekere vesting met nog twee andere (kamer xliv). |
19. | Vijf eenvoudige schilderijen (kamer xxvii). |
20. | Portret van Lodewijk van Brederode. Twee eksemplaren. Zie p. 63 en 97. |
21. | Portret van Filips van Bourgondië en zijn vrouw. Zie p. 97, n. 9. |
22. | Portret van een man met vrouw en kind (kamer lxx). |
23, 24. | Twee vrouwenportretten. (Zie Inleiding, p. 13).
Vgl. nog B. 141, 168 en 169, waarmede misschien ook wandversieringen zijn bedoeld. |
Bijvoegsel II.
De Boekerij der Brederode's.
Gebruikte werken.
Catalogus Bibliothecae Amstelredamensis, van 1612, herdrukt in 1881. |
Babelon, La Bibliotheque française de Fernand Colomb, 1913. |
Barbier, Dictionnaire des ouvrages anonymes, 3me édition. |
Beer, Die Handschriftenschenkung Philipp II an den Escorial vom Jahre 1576 (Jahrbuch der Kunsthist. Sammlungen des allerh. Kaiserhauses, XXIII). |
Brunet, Manuel du Libraire, 5e édition (= Bru.). |
Catalogue d'une précieuse bibliothèque, provenant d'une ancienne abbaye. J.W. van Leeuwen, Leiden, 1887. |
Clessius, Unius seculi eiusque virorum litteratorum monumentis... ab anno Dom. 1500 ad 1602 nundinarum autumnalium inclusive elenchus... desumptus. Frankfort, 1602. |
La Croix du Maine [La Bibliothèque de], 1589 (= La Cr.). |
Draudius, Bibliotheca librorum Germanicorum classica... Frankfort, 1625. |
Foncke, Boeken in sterfhuizen van Oud-Mechelen, II. Bij heer Otto van Arkel (Het Boek, V, 209). |
Gachard, Notice sur la librairie de la reine Marie de Hongrie (Commission royale d'histoire, X, 224). |
Georgi Europaisches Bucher-Lexicon, 1742-1750. |
Gesner, I, Verzeichnis der vor 1500 gedrukten auf der offentlichen Bibliotheck zu Lubeck befindlichen Schriften, Lubeck, 1782. |
Dezelfde, II, Verzeichnis der von 1500-1520 gedrukten, enz., Lubeck, 1783. |
Graesse, Trésor de livres rares et précieuc, 1859-1869. |
Hauser, Sources de l'histoire du seizième siècle, 1906-1916. |
Lanson, Manuel bibliographique, I, Seizième siècle, 1909. |
Catalogue de la librairie du chàteau de Nozeroy de 1545 (Bulletin des Travaux historiques et scientifiques du Minist. de l'Instruction publique et des Beaux-Arts. Section d'histoire, d'archéologie et de philologie, 1882). |
Wouter Nijhoff, Bibliographie de la typographie néerlandaise de 1500 à 1540, 1901-1912. |
Handschriften en Boeken uit de Boekerij van Oranje Nassau ter Koninklijke Bibliotheek (De Oranje Nassau-Boekerij en de Oranje-Penningen in de Koninkl. Bibl. en het Koninkl. Penningkabinet te 's Gravenhage, 1898). |
G.W. Panzer, Annales typographici, 1793 enz. |
Picot, Catalogue des livres composant la bibliothèque de feu M. le baron James de Rothschild, 1887. |
Dezelfde, Les Français italianisants, 1906. |
Reusch, Die Indices librorum prohibitorum des sechszehnten Jahrhunderts (Literar. Verein in Stuttgart, 1886). |
Rigoley de Juvigny, Les Bibliothèques françaises de La Croix du Maine et de Du Verdier réunies (het 6e deel bevat de latijnse werken), 1772-1773. |
Du Verdier [La Bibliothèque de] (= Du V.). |
N.B. 1. Br. I betekent dat het werk zich in de inventaris van 1556, Br. II dat het zich in die van 1567 bevindt, C dat het werk aanwezig is in de inventaris van Adriaan van Camons, waarover men de Inleiding zie. - 2. Indien een boek van Br. I zich ook in Br. II of in C bevindt, heb ik achter de titel gevoegd: (= Br. II) of (= C); op dezelfde wijze is aangegeven dat een boek van Br. II ook in C wordt aangetroffen. - 3. De splitsing tussen handschriften en gedrukte werken is alleen mogelik voor werken die in Br. II en in C voorkomen, daar de eerste hier als zodanig worden aangewezen. - 4. In het algemeen zijn de bibliografiese biezonderheden ontleend aan Brunet, die dus niet dan bij uitzondering vermeld wordt, zoals wèl geschiedt met de andere bibliografiese werken die hierboven worden genoemd. - 5. Alleen in de rubriek ‘Fraaie letteren’ heb ik een scheiding gemaakt tussen gedichten en proza. - 6. De volgorde is alfabeties, naar de schrijver; anonyme geschriften zijn volgens de aanvangsletter van de titel gerangschikt. - 7. Een ster vóór de titel betekent dat ik het boek niet heb kunnen identificeren. - 8. Een vraagteken beduidt dat de identificatie niet zeker is. - 9. De schrijfwijze der titels der werken is, behoudens enkele uitzonderingen, gemoderniseerd.
Handschriften.
I. Latijn.
Br. I. 1. | Historia trojana (= Br. II). |
2. | Quintilianus (= Br. II). |
3. | Valerius Maximus (= Br. II). |
4. | Th. de Aquino, Summarium questionum, lib. II, pars II (= Br. II). |
5. | Commentaria in libros Augustini de Civitate Dei (= Br. II). Twee eksemplaren. |
6. | Additiones ad Postillam Nicolai de Lira (= Br. II). |
7. | Pauli Epistolae (= Br. II). |
8. | Universi Cristi fidelibus (= Br. II). |
Br. II. 9. | Cronica Eusebii. |
10. | Acta apostolorum cum annotationibus ad epistolas canonicas et apocryphas. |
11. | Evangelium Luce et Johannis. |
C. Gebedboek in Latijn.
II. Nederlands en Duits.
Br. I. | Kroniek van Brederode. Zie B 167. |
12. | Froissart, Chroniques, drie boeken (= Br. II). |
Br. II. 13. | Een boek beginnende ‘Aspice formas’. |
14. | Een boek beginnende: ‘Unsen Heeren Jesus Christus spreekt in den Evangelio’. |
15. | Een meesterboek. |
16. | Een refreinboek. |
Kalff, Letterkunde der XVIe eeuw, I, 313, noemt een refereinboek van 1539 en een ander van omtrent dezelfde datum.
C. Ordonnantie van Amersfoort.
Zekere psalmen.
III. Frans.
Br. I. 17. | Un grand livre de Tristan (= Br. II). | |
18. | Meliadus. | |
Het eerste deel is gedrukt (B 20). | ||
Br. II. 19. | Guillaume de Poitou Béthunois, Trois livres écrits en rimes à Messieurs le Prince (d'Orange?) et Brederode. |
Zie over deze dichter: Du V., 502; Picot, Cat. Rothsch., I, 497. De eerste noemt van hem: La grande liesse en plus grand labeur
contenant odes et sonnets, Antw., 1561, en Hymne de la marchandise. Picot citeert een vervolg van het eerste werk, opgedragen aan Jan van der Noot, schepen van Antwerpen, 1565, en voegt erbij: ‘Les oeuvres de Guillaume de Poitou, qui sont peu connues, mériteraient d'être étudiées, en raison surtout des renseignements qu'elles nous fournissent sur une foule de familles d'Anvers et de Gand.’ Het is mogelik dat het werk van de Poitou dat in de inventaris voorkomt, niet een handschrift, maar een gedrukt boek is; de term écrits zou dan bij en ritmes behoren.
C. Een boek beginnende: ‘Mon très redouté Seigneur.’
[De muziekwerken in handschrift zijn in de rubriek ‘Muziek’ geplaatst].
Boeken.
A. Franse boeken.
I. Fraaie letteren.
a. Gedichten.
1. Oorspronkelike werken.
Br. II. 1. | Jean-Antoine de Baïf, Les Amours, 1552(?). | |
2. | Beranger de la Tour d'Albenas en Vivarez, L'Amie des amies, Lyon, 1558 [Bru., I, 442]. | |
Hoewel dit werk een navolging is van Ariosto, heb ik het onder de oorspronkelike geplaatst, daar het niet een direkte vertaling is. | ||
3. | * Chansonnettes. | |
4. | G. Coquillart, CEuvres. | |
Er zijn verschillende edities tussen 1512 en 1546. Zie de uitgave van d'Hericault, II, 329 en vlgg. |
5. | La fleur des dames, Gand, 1554 [van der Haeghen, Bibliogr. gantoise, VI, 18]. | |
6. | Olivier de Magny, Les Amours, 1553. | |
7. | Dezelfde, Les Odes, 1559. | |
8. | Marguerite de Navarre, Suite des Marguerites de la marguerite. | |
Dit is het 2e deel van de uitgave van Les Marguerites van 1549. | ||
9. | Clément Marot, CEuvres. | |
Uitgegeven 1538, 1542, 1543, 1544, enz. In de boekerij van Marnix is een uitgave van 1561. | ||
10. | Etienne Pasquier, Recueil des rimes et proses, 1555. | |
11. | * Recueil de petites chansons. | |
In een rekening van Plantijn aan Ortelius van 1566 vind ik een Recueil de chansons. Zie DenucéGa naar voetnoot1), II, 154. | ||
12. | Ronsard Vendomois, Les Amours, 1552. | |
13. | Dezelfde, Elégies, mascarades et bergeries, 1565. | |
Zie Jusserand, Ronsard, p. 120. |
C. Jean Molinet, Les Faits et Dits contenant plusieurs beaux traités, oraisons et chants royaux, 1531.
Jacques Peletier, CEuvres poétiques, 1547.
2. Vertaalde werken.
Uit het Italiaans:
C. Bandello, Le petit oeuvre d'amour ou gage d'amitié, contenant plusieurs dits amoureux traduits du grec ou latin, en rime françoise, et sur la fin est décrite en prose l'histoire de Titus et Gisippus, Paris, 1537 [Du V., 104].
Uit het Latijn:
Br. II. 14. | Les XXI epistres d'Ovide. | |
Er zijn twee vertalingen: 1. van Octovien de S. Gelais, 1500 (Du V., 928, noemt een uitgave van 1541); 2. van Charles Fontaine, 1556. Zie Graesse, V, 86. | ||
15. | Les CEuvres de Virgile translatées en français, 1529. | |
De vertaling van de Aeneis is van Octovien de S. Gelais, en die van de Georgica is van de hand van G Michel de Tours. |
C. Juvénal, Quatre Satires, vertaald door Michel d'Amboise, 1544.
Térence, Première comédie de T., appelée l'Andrie, plus un traité des quatre vertus cardinales, 1537 of 1555.
Du V., 1080, citeert een vertaling van Chr. Estienne van 1542.
Uit het Grieks:
Br. I. 16. | Les dix premiers livres de l'Iliade, vertaald door Hugues Salel, 1545 [La Cr., 172; Graesse, III, 337] (= Br. II). | |
La Cr., 264, vermeldt Jean Samxon, die in proza de Ilias heeft vertaald ‘il y a 60 ans et plus’, dus ongeveer 1525. Du V., 576, noemt een vertaling van de eerste elf boeken van de Ilias, opgedragen aan Frans I, en gedrukt 1555 en 1574. |
b. Prozawerken.
1. Oorspronkelike werken.
Br. I. 17. | L'Histoire de l'empereur de Rome comment il bailla son fils à sept sages de Rome pour l'apprendre en doctrine, 1492, enz. (= Br. II?) | |
Het is mogelik dat dit werk bedoeld wordt in Br. II onder de titel L'Histoire de l'empereur Dioclétien. Ik vind echter bij Du V., 328: ‘Histoire pitoyable du Prince Erastus, fils de |
Dioclétien à Rome, traduit de l'espagnol en italien et de italien en français’, Lyon, 1568, Parijs 1572; Bru., III, 207 noemt hiervan een editie van 1564. Het is een bewerking van de Roman des sept sages. Misschien is het deze bewerking die in Br. II wordt vermeld. | ||
18. | Giron le Courtois (= Br. II). | |
Uitgaven van 1501, 1519. P. Rajna, Fonti dell' Orlando furioso, 61, citeert een uitg. van 1529. | ||
19. | Lancelot du Lac, 1488, 1533 (= Br. IIGa naar voetnoot1)). | |
20. | Le Roman de Meliadus, 1528. Vgl. H 18. | |
21. | Le second volume de Merlin, ± 1498, 1526 (= Br. II). | |
22. | Le ve et vie volume de Perceforest, ± 1528, 1532 (= Br. IIGa naar voetnoot2)). | |
23. | Tristan chevalier de la table ronde, 2e helft XVe eeuw. | |
24. | Le premier livre du nouveau Tristan prince de Leonois par J. Maugin, 1554. | |
Br. II. 25. | Pierre Boistuau, Les histoires prodigieuses extraites de plusieurs excellents auteurs grecs et latins, tant sacrés que profanes, 1561 (= C?) | |
Du V., 372: ‘Lesdites histoires ont été augmentées par Fr. Belleforest et par Cl. de Tesserand’. Cf La Cr., 386. | ||
26. | Lettres amoureuses (?) | |
Dit werk is moeielik te identificeren. De Lettres amoureuses van Etienne Pasquier zijn eerst in 1586 uitgegeven, al zijn zij vroeger geschreven. Zie Feugère, Bibliographie des oeuvres d'Etienne Pasquier, en Bourciez, Les moeurs polies et la littérature de cour sous Henri II, 285 en 409. De Lettres amoureuses de meser Girolam Parabosque zijn in 1570 vertaald door Herbert Philippe de Villiers (La Cr., 171. Vgl. Cl., I, 536). |
In 1575 verschenen de Lettres amoureuses van Etienne du Tronchet (La C., 80), en in 1584 vertaalt Gabriel Chapuis de Lettres et missives amoureuses de Pasqualigo, (La Cr., 111). Reusch, 502, vermeldt nog Litterae amatoriae sine nomine auctoris’. | ||
27. | Livres amoureux (?) | |
Graesse, IV, 236, noemt een vertaling van Pamphilus: ‘Livre d'amours auquel est relaté la grande amour de Pamphile et de Galathée’. | ||
28. | Bonaventure des Periers, Nouvelles récréations et joyeux devis, 1558. | |
29. | Recueil des plaisantes et facétieuses nouvelles, extraites de plusieurs auteurs, 1558 [Du V., 928]. |
C. * Comédie à la manière des Anciens.
Larivey noemt zijn werk: ‘comédies à l'imitation des anciens Grecs’ [Du V., 1047].
La grande danse macabre des hommes.
Vele uitgaven van af de XVe eeuw.
* Les histoires de cinq sages.
2. Vertaalde werken.
Uit het Italiaans:
Br. I. 30. | Le livre de Jean Boccace (in perkament) (= Br. II). |
Br. II. 31. | Boccace en français (in francijn). |
32. | Boccace, Le Decameron, vertaald door L. de Premierfait in 1485, en door Ant. le Maçon in 1545, en sedert vaak herdrukt. |
33. | Dezelfde, Le PhilocopeGa naar voetnoot1), vertaald door A. Sevin, 1542. |
34. | Zie na 39. |
Uit het Spaans:
Br. I. 35. | Les xii livres de Amadis de Gaule (= Br. IIGa naar voetnoot2)). |
Graesse, I, 94, vermeldt een vertaling der eerste 12 boeken van 1540-1556. Zie aldaar voor andere vertalingen. | ||
36. | Le premier livre de la Chronique de dom Flores de Grèce, vertaald door N. de Herberay, 1552. | |
37. | Primalion de Grèce; het 1e boek is vertaald in 1550 door Fr. de Vernassal. | |
Br. II. 38. | Le premier livre de Palmerin d'Olive, vertaald door Jean Maugin, 1546. |
Du V., 724, zegt: ‘traduit de l'italien’.
Uit het Latijn:
Br. I. 39. | Petrarque, Des remèdes de l'une et l'autre fortune prospère et adverse, vertaald door Nicole Oresme in 1523, 1534 [Graesse, V, 235) (= Br. II). |
Br. II. 34. | Boccace, Des dames de renom, 1551. |
Uit het Grieks: | |
Br. II. 40. | Eustatius, Les amours d'Ismeneus, vertaald door Jean de Louveau, 1559. |
41. | Heliodore, Histoire éthiopique, vertaald door Amyot, 1547. |
II. Moralisten.
1. Oorspronkelike werken.
Br. II. 42. Pierre Gringoire, Notables, enseignements, adages et proverbes, 1527, enz.
C. Corrozet, Le conseil des sept sages de Grèce ensemble le Miroir de prudence, 1544, 1549. Twee eksemplaren. Le cuider et contrepenser des hommes et des femmes par lequel un chacun pourra connaître la folle faintise du monde. Avec les vingt-quatre louanges des dames. Lyon [Bru., no 13445].
R. Guaguin, La ruine de bon repos ou le passetemps d'oisiveté.
La Cr., 446: ‘écrit en Angleterre en 1489, imprimé à Paris en 1545’. Du V., 1104, geeft niet de eerste titel en noemt als datum 1469.
G. de la Perriere, Le Théâtre des bons engins contenant cent emblèmes moraux, 1539. Twee eksemplaren.
2. Vertaalde werken.
Uit het Italiaans:
Br. II. 43. | Fr. Colonna, Livre premier du Discours du songe de Poliphile, vert. door Jean Martin, 1546 [La Cr., 243; Du V. geeft 1554]. |
44. | Domenichi, Facéties et mots subtils d'aucuns excellents esprits, en français et en italien, 1559. |
45. | Possevin, Les Dialogues d'honneur, vertaald door Cl. Gruget, 1557. |
C. Ant. Fregoso, Le ris de Démocrite et le pleur de Héraclite philosophes sur les folies et songes de ce monde, vert. door Michel d'Amboise, 1547.
La Cr., 322, Du V., 870. De laatste citeert, p. 280, Etienne Forcadel, Le pleur d'Heraclite et le ris de Démocrite philosophe 1548, terwijl La Cr., 178, vermeldt een gedicht van Jacques Bovin, met dezelfde titel, dat echter niet gedrukt is.
N. Liburnio, Les très élégantes sentences et belles autorités de plusieurs sages princes, rois et philosophes grecs et latins, vertaald door Gilles Corrozet, 1542 en 1546.
Du V., 1168, geeft als datum 1554 en noemt Liburnio niet.
O. Lando, Questions diverses et réponses d'icelles door anonyme vertaler, 1558.
Uit het Spaans:
Br. II. 4. | Antoine de Guevare, Epîtres dorées morales et familières, vert. door de Guttery, 1558. |
47. | Dezelfde, L'Horloge des princes, vertaald door R. Bertaut de la Grise, 1537, door N. Herberay, 1555, door Ant. Dumoulin, 1557. |
48. | Pierre Messie, Les diverses leçons, ver- |
taald door Cl. Gruget; vaak herdrukt vanaf 1552. |
C. Ant. de Guevare, Livre doré de Marc-Aurèle.
Door Guevara is dit werk verenigd met L'Horloge des princes, en in de vertaling van Herberay is dat ook het geval; maar er hebben drukken van Marc-Aurèle alleen bestaan.
Uit het Latijn:
Br. I. 49. | Erasme, Les Apophthegmes, tussen 1537 en 1545 [Bru., II, 1040]. Vgl. onder C. |
Br. II. 50. | Ant. Mizauld, Recueil des sympathies et antipathies de plusieurs choses mémorables, contenant les naturels accords et discords, amitiés et inimitiés d'icelles, vertaald door Nicole le Houx, 1556 [La Cr., 359; Du. V., 924]. |
C.P. Cousteau, Les Pegmes avec les narrations philosophiques sur ce livre des Pegmes, qui sont comme emblèmes, etc., vertaald door Lanteaume de Romieu, 1560.
Erasme, Les Apophthegmes. Twee eksemplaren.
Misschien zijn dit twee verschillende vertalingen. In 1551 is er een in verzen uitgekomen van Guillaume Haudent.
III. Geschiedschrijvers.
1. Oorspronkelike werken.
Br. I. 51. | J. de Moustiers, Etats et maisons plus illustres de la chrétienté, 1er livre, 1549 [Barbier] (= Br. II). | |
Du V., 330, noemt de schrijver niet. | ||
52. | Les vii volumes des Antiquités de la Gaule belgique (= Br. II). | |
La Cr., 422, en Du V., 1222, vermelden: ‘Richard de Wassebourg, Le premier et second volumes des Antiquités de la Gaule belgique, commencés en 1541, imprimés en 1549’. In rekeningen afgedrukt bij Denucé (I, 49; II, |
180) komt voor: P. Diveus, De Antiquit. Galliae Belg. | ||
Br. II. 53. | Jean de Amelin, Tite Live de la seconde guerre punique, 1559 [Du V., 636]. | |
54. | G. Aubert, Oraison de la paix et les moyens de l'entretenir, 1559. | |
Du V., 466. In Colomb, 190, vind ik: Robert Canalis, Oraison de la paix faite à Cambrai le 9 août 1529. | ||
55. | G. des Autels, Harangue au peuple français contre la rébellion, 1560 [La Cr., 138]. | |
56. | J. de Beaugué, Histoire de la guerre d'Ecosse, 1556. | |
57. | * La Généalogie des très chrétiens rois de France, 1520. | |
De inventaris vermeldt: Die genealogie van Frankrijk. Het is onzeker of onze identificatie juist is. Misschien is het een wandkaart. Bij La Cr., 14, vind ik: Ant. Couillard, Le tableau des généalogies des rois de France depuis Adam jusqu'au roi de France Charles IX, z.d., ± 1560. En op p. 207: Jean Bouchet, Les généalogies des rois de France, 1536. | ||
58. | * Divers mandements du Roi. | |
La Cr., 121: ‘Germain de la Madeleine a recueilli plusieurs édits, ordonnances, mandements et commissions du roi, 1557’. | ||
59. | Les ordonnances du roi Henri. | |
Vgl. het bovenstaande; Zie La Cr., 20, over het werk van Antoine du Prat. | ||
60. | Cl. Paradin, Devises héroïques, 1557, enz. Twee eksemplaren. [Vgl. La Cr., 115]. | |
61. | G. Paradin, Histoire de notre temps depuis l'avènement de François I jusqu'en 1558, 1558. | |
62. | Etienne Pasquier, Les recherches de la France, 1560. | |
63. | J. Poldo, Discours historial de l'antique cité de Nimes, 1560. | |
Volgens Du V., 748, is de datum 1559. |
64. | J. Postel, De la république des Turcs et là où l'occasion s'offrira des moeurs et lois de tous Muhamédistes, 1560. |
65. | Fr. de Rabutin, La continuation des commentaires des dernières guerres en la Gaule belgique d'entre le roi Henri II et l'empereur Charles V et Philippe son fils, 1555, 1559. |
66. | Denis Sauvage, Chronique de Flandres (de 792 à 1384), anciennement composée par auteur incertain, avec la continuation (jusqu'en 1435) et les Mémoires d'Olivier de la Marche, 3 tomes en un volume 1561-1562. |
67. | J. du Tillet, La Chronique abrégée, autrement Recueil des rois de France, 1553 [Du V., 758; La Cr., 268]. |
C. du Chastel, Le trépas, obsèques et enterrement de François, roi de France, 1547.
* Chronique des rois de France.
Is dit het bovengenoemde werk van Jean du Tillet?
Philippe de Commines, Mémoires, 1524-1528.
Gentien Hervet d'Orléans, Le saint sacre universel et général concile de Trente, 1564 [Bru., no 21695].
Olivier de la Marche, Mémoires.
Vgl. hierboven, no 66. In 1567 verschijnt een afzonderlike uitgave.
* Les misères et tribulations par le Turc.
* Le sermon funèbre fait devant le roi.
R. du Triez, Chant funèbre sur la mort et trépas de feu excellent prince et illustre seigneur Maximilien d'Egmont, ± 1549 [Bru., no 13656].
S. Vigor, Oraison funèbre prononcée aux obsèques et funérailles de Madame Elizabeth de France, reine d'Espagne, 1568.
2. Vertaalde werken.
Uit het Italiaans:
Br. II. 68. Macchiavel, Le Prince, vertaald door Guillaume Cappel in 1553, door Gaspard d'Auvergne, ook in 1553; sedert vaak herdrukt.
Uit het Spaans:
C. Les Etats d'Espagne tenus à Tolède l'an 1560 par le mandement du roi Philippe II, vertaald door G.A.D.V., 1562.
Loys d'Avila, Commentaire de l'illustre seigneur dom Loys d'Avila et Cuniga, grand commandeur d'Alcantara, de la guerre d'Allemagne faite par Charles V empereur, vertaald door Mathieu Vaucher, 1550 [Du V., 861].
Du V., 460, noemt een andere vertaling van dit werk, door Gilles Boyleau, van 1551.
Uit het Latijn:
Br. I. 69. | Appian Alexandrin, Des guerres des Romains, vertaald door Claude de Seyssel, 1544 (= Br. II). |
70. | Jules César, Commentaires, vertaald door R. Gaguin, 1495, en Ant. Vérard, ± 1500 (= Br. II, waarin twee eksemplaren voorkomen, en = C, die eveneens twee eksemplaren bezit). |
71. | Paolo Jovio, Comois, évêque de Nocera, Histoires sur les choses faites et avenues de son temps, vertaald door Denis Sauvage, 1552. |
Br. II. 72. | Jean Carion, Chronique, vele malen vertaald, o.a. in 1553 door Jean Le Blond [La Cr., 205, vgl. 457; Du V., 665]. |
73. | Quintus Curtius, Vie d'Alexandre, vertaald in 1486 en 1530 [Du V., 1083]. |
74. | P. Ramus, Traité des façons et coutumes des anciens Gaulois, vertaald door Michel de Castelnau, 1559. |
75. | Suétone, Traité des douze Césars (?) |
Er bestaan verscheidene vertalingen van dit werk, zie La Cr., 44, 151; Du V, 448 Doch het is zeer onzeker of met Les vies des Empereurs, zooals de inventaris geeft, dit werk is bedoeld. Misschien is het een der beide volgende: A. Allegra, Décade contenant les vies des empereurs Trajanus, Adrianus, Antoninus Pius, etc., etc., extraites de plusieurs auteurs grecs, latins et espagnols, 1567 [La Cr., 12;
Bonnefon, Montaigne, 333]; of wel: Nicolas du Mont, De la vie et moeurs des empereurs recueillies des oeuvres de Sextus Aurelius Victor depuis Auguste César jusques à Théodose l'empereur [Rigoley, II, 171].
C. Jules César, Commentaires. Twee eksemplaren.
Zie hierboven onder Br. I no 70. - Een der eksemplaren is misschien spaans.
Justin, Sur les faits et gestes de Trogues Pompée.
Vertalingen van Guillaume Michel de Tours van 1538; van Claude Seyssel van 1548.
Tacite, Annales livres I-IV, vertaald door E. de la Planche, 1555 (?).
In de inventaris staat ‘Les cinq premiers livres des Annales’.
Uit het Grieks:
Br. II. 76. | Palaephatus, Premier livre des narrations fabuleuses avec les discours de la vérité et l'histoire d'icelles, vert. door Guill. Guerault, 1558. | |
Deze vertaling is misschien naar de latijnse overzetting gemaakt, die verschenen is onder de titel: Libellus Palaephati graeci authoris quo aliquot veteres fabulae unde tractae sint narrantur, 1514. | ||
77. | Plutarque, Epitome ou abrégé des vies de cinquante et quatre notables et excellents personnages tant grecs que romains, vert. door Ph. des Avenelles, 1558 [Barbier]. | |
78. | Josephus, Antiquités judaïques, vert. door Ant. de la Faye, 1532; door Guill. Michel, 1534. |
IV. Krijgskunst.
1. Oorspronkelike werken.
Br. II. 79. | Guillaume du Bellay, Instructions sur le fait de la guerre, 1548 [La Cr., 139]. | |
La Croix gelooft niet dat dit werk van |
G. du Bellay is, omdat deze erin wordt geprezen: ‘peut-être a-t-on trouvé ces mémoires dans sa bibliothèque, sans le nom de celui qui les a faits’. | ||
80. | L'Institution de la discipline militaire au royaume de France, 1559 (= C?) |
C. L'instruction de la discipline de la guerre (= 80?)
G. Simeon, Le premier livre de César renouvelé par les observations de G. Simeon Florentin, 1558 [La Cr., 115. Vgl. Du V., 417 en 438].
2. Vertaalde werken.
Uit het Italiaans:
Br. II. 81. V. Biringoccio, La Pyrotechnie ou art du feu, vertaald door J. Vincent, 1556.
Uit het Latijn:
Br. II. 82. Cl. Cotereau, Le devoir d'un capitaine et chef de guerre, vertaald door G. du Preau, 1549.
V. Aardrijkskunde.
1. Oorspronkelike werken.
Br. II. 83. | A. Couillard, Les antiquités et singularités du monde, 1557 [Du V., 61]. |
84. | G. Postel, La tierce partie des Histoires orientales [1e uitg. 1540, 2e uitg. 1560. Vgl. Du V., 506]. |
85. | F.A. Thevet, Cosmographie du Levant, 1554, 1556. |
86. | Dezelfde, Les singularités de la France antarctique, 1556. |
C.P. Belon, Les observations de plusieurs singularités trouvées en Grèce, Asie, Judée, etc., 1553.
J. Desmoutiers, Sommaire de l'origine, description et merveilles d'Ecosse, 1538.
J. Macer, Histoire des Indes 1555 [La Cr., 239] (?).
Het is ook mogelik dat dit een ander werk is, nl. het hieronder genoemde van Castanheda.
2. Vertaalde werken.
Uit het Italiaans:
Br. II. 87. | J. Léon, Historiale description de l'Afrique, vertaald door J. Temporal, 1556, 1564. Twee eksemplaren [Graesse, IV, 162]. |
88. | Marc-Paul, Description géographique des provinces et villes plus fameuses de l'Inde Orientale, vertaald door F.G.L. 1556 [Catal. Rothschild, II, 414]. |
Uit het Portugees:
Br. II. 89. | Fr. Alvares, Historiale description de l'Ethiopie, vertaald door Jean Bellere, 1558. |
90. | Castanheda, L'Histoire des Indes de Portugal, vertaald door N. de Grouchy, 1553. |
Uit het Latijn:
Br. II. 91. S. Munster, Cosmographie universelle, Basel, 1552.
C.P. Appian, Cosmographie, vertaald door Gemma Frisius, 1544
* Ptolémee, Le grant Almageste.
Du V., 191: ‘La Géographie de Ptolémée translatée en français, écrite à la main avec cartes illuminées sur parchemin’. Ik vind geen gedrukte franse vertaling vóór die van 1786, vermeld door Graesse, V, 502.
VI. Godgeleerdheid en godsdienstige lektuur.
1. Oorspronkelike werken.
Br. I. 92. | * Le premier chapitre d'Adam et Eve. | |
In Colomb, 221, vind ik: La vie de nos premiers parents. La Vie de Adam et Eve. |
Br. II. 93. | A.B.C. ou instruction chrétienne, où sont traités seulement aucuns des sept sacrements et quasi expliqués à la manière des sectaires [Reusch, 304; Du V., 750]. | |
94. | Een franse Bijbel. Twee eksemplaren. | |
95. | * Chansons spirituelles. | |
Het is onmogelik deze te identificeren; de titel komt zeer vaak voor. Ik noem: G. Gueroult, Chansons spirituelles, mises en musique par Didier Lupi, 1548 (La Cr., 148); M.A. Muret, Chansons spirituelles mises en musique par Cl. Goudimel, 1555 (Du V., 839). Vgl. Du V., 1065, Reusch, 304. | ||
96. | La mappemonde papistique. | |
A. Sayous, Etudes littéraires sur les écrivains français de la Réformation, I, 311: ‘On a attribué à Th. de Bèze ... l'Histoire de la Mappemonde par Frangidelphe Escorchemesses en la cité de Luce Nouvelle, par Briffaut Chassediable. Je n'ai pu découvrir ce dernier ouvrage qui est de 1567. D'après la courte notice qu'on en trouve dans les Mélanges tirés d'une grande Bibliothèque, la forme du livre répond au titre: c'est une description satirique de l'Eglise romaine, figurée dans un planisphère allégorique, où, à côté de ses dix-neuf provinces, provinces des Laïcs papistes, des Clercs, des Moines, des Prélats, etc., toutes soumises à la domination d'un tyran, qui est le pape, se voit le pays des Calvinistes, gouverné par Dieu, Justice et Raison’. Vgl Bulletin du Bibliophile, 1855, p. 94-96; Du V., 890. | ||
97. | A. Du Val, Le miroir des Calvinistes et armure des Chrétiens, 1559. | |
98. | * La vie de Notre Seigneur Jésus-Christ. | |
Vgl. Reusch, 127. In 1542 verscheen te Antwerpen bij Jean Richard een werk onder deze titel. Verkoopcatal. Fred Muller 7/12 Dec. 1908, no 788. | ||
99. | P. Viret, Le monde à l'empire, 1545 of 1550. |
C. L'art de bien vivre et de bien mourir, 1496, enz. [Du V., 105, Graesse, I, 232].
Vgl. Colomb, 152 en 196: La science de bien vivre et bien mourir, 1527.
N. Grenier, Le bouclier de la foi, 1549, enz.
La Cr., 358, geeft als jaartal 1566 en 1567. Reusch, 118, vermeldt een Bouclier de la foi chrétienne en forme de dialogue van 1554. Tegen Grenier heeft Barthelemi Causse een hervormd: Le vrai bouclier de la foi geschreven in 1563. Misschien is dit laatste hier bedoeld.
2. Vertaalde werken.
Uit het Grieks of Latijn:
Br. II. 100. * Les six dialogues de Jean Chrisostome.
Vertaling, die ik nergens vermeld vond, van D. Joannis Chrysostomi quod multae quidam dignitatis, sed difficile sit episcopum agere dialogi sex, 1525. Zie Panzer, VI, 251.
101. Les Psaumes.
VII. Wijsbegeerte en Rechtsgeleerdheid.
1. Oorspronkelike werken.
Br. II. 102. | Le Caron, La Philosophie, 1555. | |
103. | Dezelfde, La Claire ou de la prudence de droit, 1554. | |
104. | J. Papon, Recueil des arrêts notables, 1558, 1569 [La Cr., 254, 337] (= C). | |
105. | Pontus de Tyard, Solitaire second ou prose de la musique, 1552, 1555. | |
Is in 1587 in een bundel Discours philosophiques opnieuw uitgegeven. | ||
106. | * Première partie de la pratique civile. | |
Is dit: Damhouder, Pratique judiciaire des causes civiles? Vgl hieronder p. 149: Praxis rerum civilium. Brunet, II, 479, merkt op dat dit boek in het Latijn en in het Vlaams verscheidene malen is uitgegeven Ook in het Frans? |
107. | P. de la Ramée, La Dialectique, 1556. |
C.G. Boileau, Petit traité des causes criminelles, 1555.
Coutumes générales d'Artois, 1535, enz.
* Ordonnance du style de procédure à Malines.
Le protocole des secrétaires, 1534 [Colomb, 176].
* Le Trésor de pratique.
2. Vertaalde werken.
Br. II. 108. J. Imbert, Enchiridion ou bref recueil du droit écrit gardé et observé en France, vertaald door Theveneau, 1559.
VIII. Exacte wetenschappen.
1. Oorspronkelike werken.
Br. II. 109. | J. Cardanus, Les xxi livres de la subtilité et subtiles inventions, vert. door R. Le Blanc, 1556. |
110. | P. Belon, Histoire de la nature des oiseaux, 1555 (= C). |
111. | D. Jaquinot, L'usage de l'astrolabe, 1545, 1558. |
112. | J. Peletier, L'Algèbre, 1554. |
C. * Portraits d'oiseaux animaux.
2. Vertaalde werken.
Uit het Italiaans:
Br. II. 113. J.B. Porta, La magie naturelle, 1565.
Uit het Spaans:
Br. II. 114. D. de Sagredo, Raison d'architecture antique, 1539, enz.
Uit het Latijn:
Br. II. 115. | Gemma Frisius, Les principes d'astronomie |
et cosmographie, vertaald door C. de Boisière, 1556. | ||
116. | M. Lescot, La Physionomie, vertaald door N. Volkyr de Serouille, 1540. | |
Dit boek had ook onder de mediese werken kunnen worden geplaatst. | ||
117. | J. Obséquent, Des prodiges, 1555. | |
118. | G. Rondelet, La première partie de l'histoire entière des poissons, vertaald door L. Jaubert, 1558 [Du V., 785]. | |
119. | J. Stoeffler, De la composition et fabrique de l'astrolabe et de son usage, vertaald door J. de Mesmes, 1556. |
IX. Geneeskunde.
2. Vertaalde werken.
Uit het Italiaans:
Br. II. 120. | Bastiment de receptes. Paris, 1554 [Brunet, I, 697]. |
121. | G. Ruscelli, Les secrets du Révérend Seigneur Alexis, 1557. |
C. * Des divers travaux et enfantements des femmes.
X. Boeken voor het dageliks gebruik.
1. Oorspronkelike werken.
Br. I. 122. | * Le livre de médecine de Monsieur. | |
Nijhoff, no 1747, noemt een nederlands medicijnboek van 1537 | ||
Br. II. 123a. | Le Dodechedron de Fortune, door Gruget, 1556. | |
123b. | Le plaisant jeu du Dodechedron, door Jean Longis en Robert le Mangnier, 1560 [La Cr., 247; Du V., 676]. | |
124. | A. Mizauld, Les éphémérides perpétuelles de l'air, autrement l'astrologie des rustiques, donnant un chacun jour par signes très fami- |
liers vraie et assurée connaissance de tous changements de temps, 1554, 1556 (= C). | |
Het is onzeker of dit uit het Latijn is vertaald. |
2. Vertaalde werken.
Br. II. 125. L. Rusé, Le Maréchalerie contre la maladie des chevaux, 1533, 1540.
La Croix, 244, noemt: Jean Massé, La grande maréchalerie, 1563, vertaald uit het Grieks in het Latijn en daarna in het Frans.
C. Ch. Estienne, L'agriculture et maison rustique, 1564.
B. Italiaanse boeken.
I. Fraaie letteren.
a. Gedichten.
1. Oorspronkelike werken.
Br. II. 126. El divino Petrarcha.
2. Vertaalde werken.
Uit het Latijn:
Br. II. 127. Ovidio, Le trasformazioni del messire Lodovico Dolce, 1553.
b. Prozawerken.
1. Oorspronkelike werken.
Br. II. 128. Sebastiano Erizzo, Discorso sopra le medagli degli antichi, Venezia, 1558 of 1559.
III. Geschiedenis.
Br. II. 129. * De la guerra de Campagna di Roma.
V. Aardrijkskunde.
Br. II. 130. Ramusio, Delle navigazioni e viaggi de l'Affrica e terra nova, 1556 [Deel I Afrika, deel III il Mundo nuovo].
VIII. Exacte wetenschappen.
2. Vertaalde werken.
Br. II. 131. J. Schonero, Tre libri della natività.
Vertaling van Joa. Schoner, De judiciis astrorum et nativitatum libri III, Novimb., 1536 [Graesse, VI A, 313].
X. Boeken voor het dageliks gebruik.
Br. II. 132. Fred. Grisoni, Ordini di cavalcare e modi di cognoscere le nature de cavalli, 1552.
C. Spaanse boeken.
I. Fraaie letteren.
a. Gedichten.
Br. II. 133. | Romances nuevamente saccados del Español. | |
De titel is niet duidelijk. Waarschijnlijk zijn het romances ‘getrokken’ uit een of andere verzameling. Graesse, II, 481 noemt Enriquez, Septima parte de Flor de varios romances nuevos recopilados de muchos autores, 1595. De oudste verzameling bij Graesse is van 1589; zie aldaar ook VI A, 153: ‘Il existe un grand nombre de romances espagnoles séparées, imprimées en caractères gothiques au xvie siècle’. Vgl. Wolf, Ueber eine Sammlung spanischer Romanzen in fliegenden Blättern auf der Univ. Bibl. zu Prag, 1850. |
b. Prozawerken.
C. Palmerino de Oliva, 1511, 1525, 1526, enz.
D. Latijnse boeken.
I. Fraaie letteren.
a. Gedichten.
Br. I. 134. | Terentius (= Br. II). | |
Het is onmogelik deze titel te identificeren met een bepaalde druk. | ||
Br. II. 135. | Gualterus, Nabal comedia sacra, 1549 [Creizenach, Geschichte des neueren Dramas, II, 116]. | |
136. | Vergilius. | |
Het is onmogelik deze titel te identificeren met een bepaalde druk. |
C. Johannis Secundi Hagensis Poemata, 1541.
b. Prozawerken.
Br. I. 137. | Aeneae Silvii Epistolae, 1486 (= Br. II). | |
In Br. I staat eigenlik Opera A.S., maar in Br. II leest men Epistole; misschien is de titel in Br. I te beschouwen als een algemene, waartoe o.a. dit deel, de Brieven, behoort. Het is niet waarschijnlik dat in Br. I de volledige werken, in Br. II slechts één deel zouden aanwezig zijn. | ||
138. | Bocasius, De claris mulieribus. | |
In Br. II staat onder de latijnse boeken ‘Johannes Boccacy in franchijn’. | ||
139. | Q. Asconii Pediani Commentarii in Ciceronis orationes, 1477 en 1522 (= Br. II). |
III. Geschiedschrijvers.
Br. I. 140. | Josephus, Opera, 1544 (= Br. II). | |
Br. II. 141. | * Captivitas ducis Saxoniae. | |
Vgl. Clessius, I, 298: ‘Conradi Oberndorferi |
oratio de abductis ex arce Altenburgia duobus Principibus adolescentulis Ernesto et Alberto Saxoniae Ducibus a Conrado Caufungo Plagiatio, Witebergae, 1575’. | ||
Het werk staat in de inventaris onder de kaarten. Is het dus wel een boek? | ||
142. | Caesar acephalus. | |
Het is onmogelik deze uitgave nader te bepalen. | ||
143. | Nic. Mamerianus, Catalogus familie totius aule Cesaree, 1550. |
C. Budaeus, De asse et partibus ejus libri V, 1515, etc. [Delaruelle, Guillaume Budé, p. xxiii].
De illustribus dominis de Arkel.
In de boekerij van Otto van Arkel komt een Kroniek van Arkel voorGa naar voetnoot1). In Matthaeus, Analecta, V, 201, staat een ‘Auctoris incerti De vita et rebus gestis Dominorum de Arkel’. Zie Muller, Lijst van Noordnederlandsche kronieken, 92.
Sallustius.
Het is niet mogelik deze uitgave nader te bepalen.
V. Aardrijkskunde.
Br. I. 144. * Liber orientalium regionum.
Dit kan een beschrijving zijn van de scandinaviese rijken. In Het Boek, II, 275 wordt genoemd een ‘charta regionum orientalium, d.i. caerte van Oostlant’. Vgl. Denucé, Oudnederlandsche kaartmakers, I, 50.
VI. Godgeleerdheid en godsdienstige lektuur.
Br. I. 145. | Alphonsus a Spina, Fortalitium fidei, 1472 (= Br. II). |
146. | * Apocalypsis. | |
Haymon, Commentaria in Apocalypsin, Keulen, 1531. Is dit het bedoelde werk? | ||
147. | P. Comestor, Historia scholastica super novum testamentum, 1473. | |
148. | Rupertus Tuiciensis, De divinis officiis libri XII, Keulen, 1526 [Drucke des XV u. XVI Jht. Lagerkatalog, J.M. Heberle, Keulen, no. 108, p. 58, no. 981]. | |
Rigoley, VI, 197 vermeldt Petri Galesinii De divinis Ecclesiae officiis. | ||
149. | * Evangelium. | |
150. | * Johannes Episcopus. | |
Het is niet uit te maken welke schrijver onder deze naam wordt verstaan: Johannes van Salisbury, Johannes episcopus Hildeshemiensis, enz. | ||
151. | * Lucas Sirus (= Br. II?). | |
Ik weet niet wie hiermee wordt bedoeld. Sirus kan betekenen Syrus, ‘de Syriër’. Indien onder Lucas de apostel is te verstaan, dan zou Sirus verlezen kunnen zijn uit Sctus (= sanctus); in Br. II komt een Evangelium Luce et Johannis (H 11) voor, dat in Br. I ontbreekt. | ||
Br. II. 152. | * Evangelia Mathei et Marci cum commentario. | |
153. | Antonius de Rampegolis, Liber manualis ac introductorius in biblie historias figurasque veteris ac novi testamenti peroptimus aurea biblia vocitatus, 1475. | |
154. | Testamentum novum Erasmi, 1516 enz. (Bru., V, 735). |
C. Latijnse Bijbel. Twee eksemplaren.
Horae B. Mariae Virginis secundum consuetudinem romanae curiae, 1497, enz.
Hortulus animae.
Zie o.a. in Clessius, I, 120, een uitgave van 1565, en vgl. Reusch, 356 en passim.
Hugonis cardinalis Confessio.
Gesner, II, 5 Hugonis cardinalis Opere s. Postilla, 1502; Graesse, III, 385.
Novum testamentum.
Chr. Hegendorfinus, De instituenda vita et moribus corrigendis juventutis Paraenesis christiani 1529. [Panzer, VII, 103].
Paraphrasis de carmine in orationem dominicam.
Het is onmogelik te bepalen welke parafrase hier is bedoeld.
VII. Wijsbegeerte en Rechtsgeleerdheid.
Br. I. 155. | Aristoteles, Ethicorum libri decem, 1470, enz. (= Br. II). | |
Br. II. 156. | Bartholomei Romulei Florentini Repetitio in Legem Nemo potest ss. de Legatis [gedrukt in Repetitiones in varias juris civilis leges, Venetië, 1608, III, 176 vo]. | |
157. | J. Hoppers, De juris arte libri III, 1553. | |
158. | Nicolo de' Tudeschi abbas Siculus, Glosae Clementinae. | |
Zie geschriften van deze schrijver bij Gesner, I, 36, 38, 46, 47. De Catholic Encyclopaedia citeert van hem een werk getiteld In Clementinas. | ||
159. | Franciscus Balduinus, Cathechesis juris civilis. Twee eksemplaren. |
C. Codex juris civilis.
Damhouder, Practica in criminalibus.
v. Schulte, Gesch. der Quellen und Liter. des kanonischen Rechts, III1, 681 en 682, noemt: Damhouder, Practica rerum criminalium. Brunet, II, 479, vermeldt: Practique et enchiridion des causes criminelles, 1554 of 1555, eveneens van Damhouder.
Dezelfde, Praxis rerum civilium [Bru., II, 479]. Vgl. no 106.
Dezelfde, Praxis criminalis. Zie hierboven.
VIII. Exacte wetenschappen.
Br. I. 160. | Th. van Cantimpré, Liber qui dicitur bonum universale de proprietatibus apum (= Br. II). |
Br. II. 161. | Fuchsius, De plantarum historia, 1542, enz. | |
De oudste titel is: De historia stirpium commentari. |
C. Cl. Ptolemaei Pelusiensis mathematici Operis quadripartiti liber, Venetië, 1484 [Graesse, V, 499].
IX. Geneeskunde
Br. II. 162. | Cornelius Celsus, De medicina libri VIII, 1478, enz. | |
163. | Dioscorides. | |
De eerste uitgave in het Grieks is van 1499, de eerste in het Grieks en Latijn is van 1529, de eerste latijnse vertaling is van 1478. | ||
164. | J. Farnelius, De naturali parti medicinae. Venetië, 1547. [Verkoopcatal. Fred. Muller, Bibl. van der Corput, 1911, no. 399]. | |
165. | A. Musa, L. Apuleji de medicaminibus herbarum liber I, 1537. | |
Clessius, I, 251, vermeldt een uitgave van 1577 van Componendorum medicamentorum externorum pars I. |
C.A. Musa ad Maecenatem suum de bona valetudine conservanda instructio, 1558.
X. Boeken voor het dageliks gebruik.
C. * Dictionarium latino-gallicum.
E. Nederlandse boeken.
N.B. De scheiding tussen nederlandse en duitse boeken is niet altijd met zekerheid te maken, evenmin als tussen oorspronkelike en vertaalde werken.
III. Geschiedschrijvers.
1. Oorspronkelike werken.
Br. I. 166. | Kroniek van Brederode. | |
In het archief van Brederode (Oud-Holland, |
1914, 249) wordt vermeld: ‘Handschrift op papier, 159 ongenommerde bladen, geschreven door meerdere handen in de XVIe eeuw, met gekleurde beginletters, wapens en portretten, bevattende o.a. de kroniek van de Heren van Brederode door Br. Jan van Leiden .... gedrukt bij Matthaeus, Analecta, I, 587’. Indien het in de inventaris vermelde werk manuscript is, dan zou het vereenzelvigd kunnen worden met deze kroniek, die eerst in 1698 is gepubliceerd. Muller, Lijst van Noord-Nederl. Kronieken, 89, vermeldt een Chronicon illustrium dominorum de Brederode (tot 1482). De Wind, Bibliotheek der Nederl. Geschiedschrijvers, 219, noemt: Bockenberg, Historia et Geneologia Brederodiorum van 1587, ‘meestal nageschreven uit Jan van Leiden’. | ||
Br. II. 167. | * Calendarium historicum. | |
[Zie bijv. Denucé, II, 186; Cl., II, 245; Reusch, 416]. | ||
168. | * Drie genealogieën van Mansvelt. | |
Over de verwantschap der Brederodes met het geslacht Mansvelt, zie blz. 87, n. 4. Waren de hier genoemde genealogieën misschien kaarten, en niet boeken? | ||
169. | * Een korte Kroniek gemaakt als een kaart. | |
Vgl. A.P. Gassar: Chronycke waarin als in een tafel cortelic begrepen wort alle 'tgene van 't beginsel des werelds..., 1533 [Nijhoff, Alph. reg. i.v. Cronijcke, en Nijhoff, Catal. no. 306, p. 36]. |
C. * Een roomse grote Historie.
Een kleine Kroniek van Holland, Zeeland en Friesland.
Is dit de zgn. Divisiekroniek, waarover zie Muller, Lijst van Noord-Nederl. Kron., 19, en Het Boek, IV, 161? Muller, ibidem, 34, noemt onder de kleine kronieken ook: Petrus Curtius, Chronycke van Holland, Zeeland, Friesland, geschreven in 1530, uitgegeven in 1638. Als de in C vermelde kroniek manuscript was, dan zou ook deze bedoeld kunnen zijn.
2. Vertaalde werken.
Br. II. 170. | J. Sleidanus, Van de vier monarchiën, 1558. | |
Graesse, VI A, 421, noemt deze uitgave een nederlandse vertaling van Sleidanus' De quatuor summis imperiis Babylonico, Persico, Graeco et Romano In de inventaris van 1685, (Oud-Holland, XXXII, 196) komt een latijns eksemplaar van Sleidanus voor. Vgl. Inleiding, p. 22. |
V. Aardrijkskunde.
C. De Wonderlijke historie van de Noordersche Landen.
VI. Godgeleerdheid en godsdienstige lektuur.
Br. II. 171. | * Die Kintheit unses Heeren Jesu Christi. | |
172. | Het Nieuwe Testament. | |
Is dit het te Vianen gedrukte Testament, waarover men zie onze Inleiding, p. 22? | ||
173. | Georgius Wicelius, Van beden, vasten ende aalmoesen. | |
[Het origineel Vom Beten, Fasten und Almosen is van 1535]. |
C. Een rozegaard van de bevruchte vrouwen, 1516, 1550.
Zie Nijhoff, no 1037, en Cat. bibl. préc., no 358. Over de betekenis van rozegaard (lat. rosarius) voor ‘verzameling preken of verhandelingen’, zie Notices et Extraits des manuscrits, XXXIX, 2e partie, p. 514.
Zekere Psalmen.
VII. Wijsbegeerte en Rechtsgeleerdheid.
Br. II. 174. | * Een praktijkboek. | |
Het is niet uit te maken welk werk hier wordt bedoeld In 1573 vind ik: Ph. Wielant, Practijcke civile (Antwerpen, van der Loo), maar of daarvan een oudere druk bestond is twijfelachtig. Misschien is het een latijns werk |
geweest; vgl hierboven, p. 149, onder C; behalve de aldaar genoemde werken van Damhouder zou dan ook in aanmerking komen: Joh. Petrus de Ferrariis, Practica nova judicialis, Lyon, 1477, of Lanfrancus de Oriano, Practica aurea et excellens judicibus, advocatis, notariis, practicisque omnibus oppidoque necessaria, Venetië, 1541. Eindelik zou onder de naam Praktijkboek ook een medies werk kunnen worden verstaan en dan zou kunnen bedoeld zijn o.a Faventinus, Practica medicinalis, Venetië, 1546. | ||
175. | J. Salwechter, Het boek van exceptiën in den rechte, 1557 [Verkoping van G. van den Have bij Fred. Muller, Dec. 1905, p. 187, no. 1408]. | |
176. | * Een tractaat van criminele zaken. | |
Is dit een vertaling van Damhouder, Practica rerum criminalium (zie p. 149) of van Boileau, Petit traité des causes criminelles (zie p. 142)? |
C. Instruktie van den Hove van Holland, Zeeland en Friesland, 1517, 1531(?) [Moes, Amsterd. Boekdrukkers en Uitgevers, IV, 385; Nijhoff, no 1764].
Leenboek van Beverweerd.
Leenboek van Jaarsveld.
Ordonnantie van Utrecht.
VIII. Exacte wetenschappen.
Br. II. 177. | Rembert Dodoneus, Kruid-boek, 1554. | |
Indien hiermede inderdaad een nederlandse vertaling is bedoeld van het werk van Dodoneus, dan kan het die van 1554 zijn, waarover men zie Graesse, II, 416. | ||
178. | * Wonderwerk van alle dieren (vgl. no. 210). |
IX. Geneeskunde.
C. * Een remedie jegens die peste [vgl. Bru., IV, 1210].
X. Boeken voor dageliks gebruik.
Br. I. 179. * Het schaakspel [vgl. Bru., VI, 635].
F. Duitse boeken.
I. Fraaie letteren.
a. Gedichten.
2. Vertaalde werken.
Uit het Latijn:
Br. II. 180. | Ovidius, Methamorphoses. | |
Graesse, V, 81, citeert uit 1545 een uitgave der vertaling van Albrecht van Halberstadt, verbeterd door G. Wickram van Colmar. Een andere vertaling van 1564, zie aldaar. Vgl. Graesse, V, 91. Zie Catal. Bibl. Maatsch. v. Lett., I, 301, en Kalff, Letterk. XVIe eeuw, II, 179, over de nederl. vertaling van Borluit. |
b. Prozawerken.
2. Vertaalde werken.
Uit het Italiaans:
Br. II. 181. Cento novelle Johannis Boccatii, 1490, enz. [Graesse, I, 452].
III. Geschiedschrijvers.
1. Oorspronkelike werken.
Br. II. 182. | Des grossen gemeinen Conciliums zu Constanz gehalten kurze... Beschreibung [Draudius, 561]. | |
183. | Hoffgerichts Ordnung des Erzstiffts Meintz, 1572(?) | |
Deze titel staat bij Draudius, 462. De datum is te laat voor onze inventaris en ook de titel komt niet geheel overeen. | ||
184. | General Chronica, das ist wahrhafte eigentliche und kurze Beschreibung .... geistliche und weltliche regiment, 1581(?) | |
De datum is te laat voor onze inventaris |
en de titel komt niet geheel overeen. Zie Georgius. Draudius, 546, citeert een andere General Chronica. |
2. Vertaalde werken.
Br. II. 185. | Plutarchus. | |
Graesse, V, 364, ‘Plutarchus Teutsch’, 1534, vertaald door Boner. Ibidem: ‘Plutarchus van Cheronea, 1541’. Het is onzeker welk werk van Plutarchus in Br. II voorkwam. Zie over de nederlandse vertalingen van de Moralia, die niet ouder zijn dan 1603, Het Boek, V, 1. De oudste nederlandse vertaling der Levens is van 1616, naar ik vond in margine in het eksemplaar van Draudius der Koninklike Bibliotheek. Vgl. nog Clessius, II, 247 en 287. |
V. Aardrijkskunde.
1. Oorspronkelike werken.
Br. II. 186. | Seb. Franck, Weltbuch: Spiegel und Bildnisz des ganzen Erdbodens in vier Büchern, 1533 [Graesse, II, 627]. |
2. Vertaalde werken.
Br. II. 187. | Fern. Cortesii, Von dem newen Hispanien, 1550. | |
Graesse, II, 278. De titel van het origineel van 1532 dezer vertaling is: De insulis nuper inventis ad Carolum V Ferd. Cortesii narrationes. | ||
188. | Seb. Munster, Cosmographie oder Beschreibung aller Länder.... 1550 (vgl. no. 91). |
VI. Godgeleerdheid en godsdienstige lektuur.
Br. II. 189. | Catechismus. | |
190. | Erasmus, Von der Zunge(?). | |
Is dit een duitse vertaling van Lingua van Erasmus (1526)? Een nederl. vertaling ver- |
scheen in 1602, 1618, en 1632 onder de titel Lingua dat is de Tonge, enz. | ||
191. | * Andreas Eritius, Von Verbesserung des gemeinen. | |
192. | Seb. Franck, Die Gulden Arch, 1538. | |
193. | Dezelfde, Das verbüthschiert mit sieben Sigeln verschlossene Buch, 1539. | |
194. | Christ. Herzog uit Wurtemberg, Confession. | |
De latijnse titel is: Christophorus Dux Wirtumbergensis, Confessio, 1561. | ||
195. | Luther, Postilla minorum [Draudius, 324]. | |
Een nederlandse vertaling: Postille op die Epistelen ende Evangelien, 1523, bij Nijhoff, no 82 Bibl. Le Long. | ||
196. | Dezelfde, Gründliche erbauliche Auslegung der grossen und kleinen Profeten, 1546 [Georgius, Suppl. I, 238]. | |
197. | Dezelfde, Die sieben Büss-psalmen mit deutscher Auslegung, 1514 [Gesner, II, 61]. | |
Een nederlandse vertaling verscheen in 1520: Die seven penitentie-psalmen. | ||
198. | Nachfolgung Christi [talloze duitse vertalingen]. | |
199. | * Das Buch Jesus Syrach. | |
Clessius, II, 62: ‘Joan Steurlein, Das Buch Jesus Syrach nach der Version Lutheri, 1581. Is in onze inventaris de vertaling van Luther bedoeld? | ||
200. | Een Psalmboek. | |
201. | Die Sontages Evangelia. | |
Van Luther? Graesse, IV, 304, vermeldt: Luther, Hauspostill über die Sontags- und der vornehmsten Fest-Evangelia, 1547. Vgl. andere verklaringen van de Evangelieën van de Zondag bij Clessius, II, 27, 31. | ||
202. | * Tugendspiegel der hoch- und weltfesten. |
VII. Wijsbegeerte en Rechtsgeleerdheid.
2. Vertaalde werken.
Br. II. 203. | Aristoteles, Problemata. | |
Graesse, I, 220, citeert naar Panzer, I, 206, een duitse vertaling van 1492, die dikwijls is herdrukt. In de boekerij van Marnix was een uitgave van 1571. Vgl. Draudius, 656. |
VIII. Exacte wetenschappen.
Br. II. 204. | * Der Architecture Vornehmste. | |
Waarschijnlik een vertaling van Vitruvius. La Cr., 70, citeert een Epitome ou extrait abrégé des dix livres d'architecture de Marc Vitruve Pollion van D. Bertin, in samenwerking met J. Guardet. | ||
205. | Cardanus, Offenbarung der Natur und natürlicher Dingen, auch mancherley subtiler Wirkungen, 1559. | |
Graesse, II, 45. De titel van de inventaris doet denken aan een nederlandse vertaling, maar die ken ik niet. | ||
206. | L. Fuchs, Den nieuwen Herbarius, 1543 [Bibl. Hulthemia, I, 6193]. | |
207. | C. Gesner, Vogelbuch. | |
De lat. uitgave is van 1557. In de Oranje Nassau-Boek., no. 283, wordt een duitse uitgave van 1581 vermeld. | ||
208. | Albertus Magnus, Thierbuch, 1545. | |
Of wordt das Buch der Heimlichkeiten bedoeld? Zie Graesse, I, 56. | ||
209. | * Gallus Spandinck, Aritmetica. | |
Burger, Amsterdamsche Rekenmeesters, vermeldt op p. 19 een Arithmetica van Claes Pietersz., die zegt dat er geen hollands rekenboek bestond. Daarentegen zegt Cantor, Gesch. der Mathem., II, 561: ‘Rechenmeister gab es damals in Deutschland wo man hinblickte’. Op p. 562 noemt hij een zekere Gallus Spänlein. | ||
210. | * Vielderlei wunderbarlich Tier. |
X. Boeken voor het dageliks gebruik.
Br. II. 211. | Reuschlein, Hippiatria [Clessius, II, 273]. |
Boeken welker plaats niet is aan te wijzen.
Br. II. 212. | Centuria syntaxium. | |
Du V., 1015: ‘Syntaxes artis mirabilis in libris septem digestae - Syntaxeon artis mirabilis alter tomus in quo omnium scientiarum et artium tradita est epitome, unde facilius istius artis studiosus de omnibus propositis possit rationes et ornamenta rarissima proferre’. Verband met de Centuriae Magdeburgenses is onwaarschijnlik. | ||
213. | Grundliche und wahrhafte Beschreibung. | |
214. | Von Gebuere und Billicheit. | |
215. | Luterivius. | |
Staat dit voor Vitruvius? Cf. no. 204. | ||
216. | Wahrhafte Historia und Beschreibung. | |
217. | Wunderwerck und Wunderberchen bung. | |
Is hier sprake van een ‘wonderberg’? Joh. Carll graveerde den ‘Wunderberg, so im Bisthum Bamberg zwischen Ebermannstadt und Gaiseldorff ligt und Truderleien genannt wird, den 22 Febr. 1625 mit schröcklichem Krachen aufgethan und von einander gerissen hat’ (Sammlung H. Lempertz, Keulen, 1904, p. 221, no 3060) Bung staat voor Buch, evenals in no 186. | ||
218. | Wunderwerck XII buck. | |
219. | een deel boeken ongebonden daar geen begin aan werd bevonden, van kleine importantie. | |
Waren dat incunabelen? |
C. Een boek van het Legele(?) sandt gemaakt bij broeder
Aert Marmannus van Aelst.
Een klein Hoogduits boekje.
Een papieren boek... eenen calengier.
Historie......
Muziek.
Br. II. 1. | * Een deel tabulature en muziek, ondereen in Duits en Latijn. |
2. | * Tien oude geschreven muziekboeken, geschreven. |
3. | * Nog enige kleine muziekboekjes. |
C. Epitaphium van mijnen here den grave van Buren in drie partijen in muziek.
Vijf partijen zangboeken.
Bijvoegsel III.
Kaarten.
Gebruikte werken.
Catalogue of the printed maps, plans and charts in the British Museum, 1885. |
La Croix du Maine. Zie bij Boeken (Bijvoegsel II). |
Denucé, Oud-Nederlandsche kaartmakers in betrekking met Plantijn (uitgave der Antwerpsche Bibliophilen, no. 27 en 28), 1913. |
Fred. Muller, Remarkable Maps of the XVIth, XVIIth and XVIIIth centuries, 1894-1899. |
Niermeyer, Zur Geschichte der Kartographie Hollands in den drei vorigen Jahrhunderten (Program Erasmiaans Gymnasium), 1893-1894. |
Nordenskjöld, Facsimile-Atlas, 1889. |
Pinchart, Archives des Arts, Sciences et Lettres, II, 310. [Hierin is de catalogus van een verzameling kaarten van Viglius van Zuichem van 1575 afgedrukt]. |
Du Verdier. Zie bij Boeken. |
Wieder, Nederlandsche Historisch-Geographische Documenten in Spanje (Tijdschrift van het Kon. Nederl. Aardrijksk. Genootschap, 2e Serie, XXXI [1914] en XXXII [1915]). De cijfers der bladzijden uit de extra-affevering van de jaargang 1915 zijn kursief gedrukt. |
N.B. Kaarten die zeker na 1567 zijn verschenen worden buiten beschouwing gelaten.
A. Land- en Zeekaarten.
1. Wereldkaart door Orontius.
Viglius: Integra orbis descriptio per Orontium, impressa Parisiis ao 1536. Facsimilé bij Nordenskjöld. Vgl. Wieder, XXXII, 21.
2. Wereldkaart (latijnse titel). Twee eksemplaren.
Viglius: behalve de wereldkaart van Orontius komen bij hem voor: een latijnse kaart van 1534,
uitgegeven te Zurich, een franse van 1547, een van 1549 door Vopelius en een van 1569 door Mercator. Deze laatste had ook reeds in 1538 een wereldkaart gemaakt (Wieder, l.l., p. 787). Oudere nederlandse wereldkaarten worden vermeld door Wieder, l.l., p. 782. Zie aldaar, p. 785, over de wereldkaart van Gastaldi (1546). Denucé, II, 18, spreekt over die van Ortelius (1564) en Wieder, l.l., p. 2, over de wereldkaarten die voorkomen in de Lafreri-atlassen.
3. Zeekaart (latijnse titel).
Viglius: Une charte de la grande mer, twee eksemplaren. In de lijst van Ortelius (bij Nordenskjöld afgedrukt) komt voor: Laurentius Frisius, Cartam universalem marinam (ut vocant) alicubi in Germania (1522). Nordenskjöld reproduceert een Hydrographia sive charta marina, van 1513. Een hollandse zeekaart van de Atlantiese Oceaan uit de XVIe eeuw vermeldt Wieder, l.l., 783. Nicolas de Nicolay heeft een Europa marina gemaakt (Denucé, II, 39). Vgl. no 4.
4. Descriptio navigationum.
In de Catalogus van Lafreri staat een Descrittione della navigatione di tutta l'Europa, en in één der atlassen een Navigatione di tutta l'Europa et parte dell' Africa et dell' Asia, Rome, 1572. Van Nicolas de Nicolay komt in de rekeningen van Plantijn voor een kaart Navigation de Nicolaus Nicolay (Denucé, II, 160) en Navigation Orient. de Nicolai (ibidem, 310).
5. Een kaart van de nieuwe eilanden, vooral gemaakt op de winden.
Deze kaart is met de hand getekend. Een windroos komt op verscheidene kaarten van de XVIe eeuw voor.
6. Europa (latijnse titel). Verscheidene eksemplaren.
Viglius: Europa descriptio per Gerardum Mercatorem. Deze kaart is van 1554 (Denucé, II, 297; Wieder, l.l., 787).
7. Het Nederland. Twee eksemplaren, waarvan één manuscript.
Volgens Denucé, I, 60, heeft in 1551-1552 Jacob van Deventer een kaart van al de Nederlanden vervaardigd. Volgens Wieder (l.l., 3) was dit een kaart in handschrift.
8. Holland.
Viglius: Een groote chaerte van Hollandt, gedruckt ao 1542. Dit zal de kaart van van Deventer zijn; zie Niermeyer, l.l., 13, die 1543 als datum geeft, terwijl Denucé (I, 59) 1540 noemt. Bij Viglius staan twee andere kaarten die hier niet in aanmerking komen. Over een kaart van Holland van 1556 zie Wieder, l.l., 295, en, over een van Bos van 1558, Denucé, II, 35 en Wieder, l.l. Bij Muller is deze laatste kaart gereproduceerd (no 15).
9. Gelderland. Twee eksemplaren.
Viglius: 1) Geldriae ducatus descriptio per Jacobum Daventriensem, ao 1543. Zie Niermeyer, p. 13, die 1542 als datum opgeeft; 2) Ejusdem descriptio per Christianum Sgrotium, impressa per Hieronymum Cocum. Deze kaart is van 1563. Zie Denucé, I, 130. Over een kaart van Bos van 1558, zie Denucé, II, 35.
10. Het land van Arckel.
11. Vlaanderen. Twee eksemplaren, het tweede ‘een kleine kaart’.
Viglius: Flandriae descriptio per Gerardum Mercatorem. Deze kaart is van 1540 (Denucé, II, 296). Over een kaart van Bos van 1555, zie ibidem, 36, en Wieder, l.l., 295; deze laatste vermeldt nog een kaart van 1558, ook door Tramezini gegraveerd.
12. La Gaule belgiqueGa naar voetnoot1).
Viglius: Galliae belgicae descriptio, impressa
Antverpiae apud Hieronymum de Jode, ao 1566. Dit is de kaart van J. en L. van Deutecom, (Denucé, I, 174); het kan de onze niet zijn, daar die frans is. Denucé (I, 90) spreekt van een kaart van Gallia Belgica, vermeld bij Ortelius, die misschien van Gilles Boileau de Bouillon is en die identies kan zijn met een kaart ‘Belgica Liffrinc’ (naam van de drukker) van 1558. Wieder (l.l., 295) noemt deze kaart onder de door Tramezini gegraveerde. Een andere kaart van Carolus Clusius vermeldt Denucé, II, 46.
13. Frankrijk en zijn frontieren.
Viglius: 1) Galliae descriptio in membrana; 2) Deseription de la France ou Gaule imprimée par Arnoult Nicolai, Antverpiae; 3) Description des Gaules avec les confins; 4) Ejusdem alia descriptio per Orontium. Deze laatste is van 1536 (Denucé, I, 73). Onze kaart is, volgens de titel, identies met de derde van Viglius; deze kan van de hand zijn van Jean Jolivet, die haar in 1560 uitgaf (Denucé, ibidem), terwijl La Croix du Maine een uitgave van 1565 noemt onder de naam: Description de la France et des Gaules et ses confins.
14. Vermandois. Twee eksemplaren.
Joh. Surhonius, Vermanduorum Regionem, 1558 (Denucé, I, 28).
15. Het land van Boulogne, het graafschap GuinesGa naar voetnoot1), het land van OyeGa naar voetnoot2) en de stad Calais.
Viglius: Description du pays de Boulonnois, de Guines et ville de Calais. Deze kaart is waarschijnlik die van Nicolas de Nicolay, van 1558; zie Catal. Brit. Mus: Caletensium et Bononiensium Ditionis accurata delineatio a Nicolao Nicolai 1558 (vgl. over Nicolas de Nicolay, nos 3, 4 en 37, en Denucé, I, 229). Deze kaart wordt ook vermeld in de lijst van Ortelius (Nordenskjöld, p. 129).
16. Duitsland (latijnse titel). Twee eksemplaren.
Bij Viglius komen tien kaarten van Duitsland voor, waaronder twee met een aanwijzing: 1. een beschrijvinghe van Duytschlandt, gedruckt bij Jan Liefrinck (Denucé, I, 98); 2. een beschrijvinghe van Duytschlandt, impressa ao 1541, bis. Andere kaarten zijn: die van Christophorus Pyranius, Germaniae Tabulam, 1548 (Denucé, II, 39), die van Gastaldi, 1552 (Wieder, l.l., 6), welke in Catal. Brit. Mus. met het jaartal 1562 voorkomt, en een van F. Bertel van 1562 (Catal. Brit. Mus.). Zowel Wieder (l.l., 295) als de Catal. Brit. Mus. vermelden nog een kaart van Tramezini van 1553.
17. Het Graafschap Meurs.
Catal. Brit. Mus.: Mürs comitatus per J.J. Mercatorem.
18. Engeland.
Viglius: 1) Britaniae descriptio, impressa Parisiis, apud Hyeronimum Gourmontium, 1549; 2) Britanniae descriptio, impressa Parisiis, 1549; 3) Alia ejusdem descriptio, impressa Parisiis, ao 1545. In Lafreri-atlassen komen kaarten voor van 1556 en 1558. Zie Wieder, l.l., p. 4 en Nordenskjöld, p. 123. Denucé vermeldt een kaart van Engeland, Schotland en Ierland van Jan Molijns van 1549 (II, 38) en, uit 1564, die van Mercator (II, 298).
19. Italië (latijnse titel).
Viglius: 1) Italiae descriptio, in magna forma; 2) Ejusdem alia descriptio, impressa Antverpiae, ao 1564. Zie Wieder, l.l., 8, waar een Lafreri-kaart van Gastaldi van 1561 wordt genoemd (vgl. Denucé, I, 175).
20. Piémont. Twee eksemplaren.
Viglius: 1) Pedemontana descriptio, impressa apud Hieronimum Cocum, ao 1552; 2) alia ejusdem descriptio, in membrana; 3) Savoye ou Piemont; 4) Piemont avec Nisse. Zie voor de eerstgenoemde (van J.G. Septala) Denucé, I, 125. Wieder (l.l., p. 10) noemt kaarten van 1564, 1566 van Gastaldi,
1567 uit Lafreri-atlassen. In Catal. Brit. Mus. zijn kaarten van Gastaldi van 1556 en 1566, deze laatste dus identies met de Lafreri-kaart van dat jaar.
21. Sicilië.
Wieder (l.l., p. 12) vermeldt een kaart van Gastaldi van 1544 in Lafreri-atlassen. Vgl. Denucé, I, 126, die een kaart van J. Cock noemt, van 1553, welke een navolging is van die van Gastaldi. De Catal. Brit. Mus. bevat een kaart van Gastaldi van 1566.
22. Spanje (latijnse titel).
Viglius: Hispaniae descriptio, imprimée à Paris, 1548. Deze kaart wordt vermeld door La Croix du Maine Zij is van J. de Gourmont (vgl. no 18). De Catal. Brit. Mus. bevat een kaart van Gastaldi van 1554, en nog andere o.a. van 1559, 1560, 1566. Bij Wieder (l.l., p. 4) twee Lafreri-kaarten van 1558 en 1561, en (ibid., p. 295) een kaart van Tramezini van 1559. Vgl. Nordenskjöld, p. 126.
23. Hongarije (latijnse titel). Twee eksemplaren.
Viglius: 1) Descriptio antiqua et mutilata facta per Petrum Apianum, 1528; 2) Descriptio per Jacomo de Castaldi, impressa in Venetia, ao 1546; 3) alia descriptio, facta ao 1566. Wieder noemt een kaart van Tramezini van 1559 (l.l., p. 295). Denucé (I, 98) vermeldt een kaart door Hans Liefrinck van 1566. In Catal. Brit. Mus. kaarten van 1558 en 1559, en bij Muller vindt men een kaart van J. Sambucus van 1566 (Parts V-VI, no 23).
24. Griekenland (latijnse titel).
Viglius: Descriptio totius Greciae per Nicolaum Sophianum. Vgl. over deze kaart Denucé, II, 110; zij is ouder dan 1550; het Britsch Museum bezit een eksemplaar van 1552. Wieder (l.l., p. 12) vermeldt kaarten uit Lafreri-atlassen van 1558 en 1561. In Catal. Brit. Mus. bevindt zich een kaart van F. Bertel van 1564, die gereproduceerd is bij Muller (Parts V-VI, no 25).
25. Turkije.
Viglius: Turcia. Volgens Denucé (I, 127) verscheen in 1555 bij Cock een kaart van Gastaldi.
26. Het Heilige Land (latijnse titel). Twee eksemplaren.
Viglius: 1) Terrae Sanctae descriptio, per Christianum Sgrotum, ex observatione et peregrinatione magistri Petri Lackstein, impressa ao 1556; 2) La nuova et esatta descrittione della Soria et della Terra Sancta, aereis formis expressa. Mercators kaart is van 1537 (Denucé, II, 295). Postel, Description et carte de la Terra Sainte, dateert van 1553 (Denucé, II, 58). Zie over de Lafreri-kaarten Wieder, l.l., p. 14. Kaarten van het Heilige Land waren talrijk (Denucé, I, 19).
27. Peregrinatio Pauli.
Zie over de kaarten van Petrus Apianus en Orontius Finaeus, Denucé, II, 109.
B. Stedenkaarten.
28. de Vaart, d.i. Vreeswijk.
29. Antwerpen (een papieren kaart).
Viglius: 1) Beschrijvinghe der stadt van Antwerpen met 't kasteel, verlicht wezende; 2) Dezelve stadt noch eens gedruct, bij Symon Cock. Denucé vermeldt een kaart van Cock van 1557 (I, 121) en een plan van 1565 van Virgilius Bononiensis en Cornelius Graphaeus (II, 52). Wieder (l.l., p. 2) spreekt van ‘enkele plattegronden van Antwerpen sedert 1550’.
30. Plan (of schilderij?) van Cay.
Is hiermede bedoeld Caix, een plaatsje aan de Somme, arrondissement Montdidier? Ik vind niet vermeld dat het een rol heeft gespeeld in de oorlog van 1557 en 1558. Voor ‘Calais’ kan het geen schrijffout zijn, daar dit toen Cales werd gespeld. Is het een lapsus voor Cambray, waarvan J. van Deventer een plattegrond heeft vervaardigd (Wieder, l.l., p. 170)?
31. Augsburg (kaart of schilderij?)
32. Londen.
Denucé (I, 20) noemt een kaart van Londen die in 1559 bij Plantijn werd verkocht. Hij vermeldt ook (I, 122), als kaart van Londen, een die bij Viglius voorkomt als: Lugdunum impressum Antwerpiae apud H. Cocum, ao 1550; maar dit is zonder twijfel een kaart van Lyon; hij staat bij Viglius dan ook onder de kaarten van Frankrijk. Wieder spreekt over deze kaart, l.l., p. 184.
33. Venetië.
Kaarten van Venetië worden vermeld in een rekening van Plantijn van 1567 (Denucé, II, 156). Wieder (l.l., p. 16) noemt een Lafreri-kaart van 1567, die echter ouder kan zijn.
34. Rome.
In 1555 maakte Jacob Bos een plan van Rome (Denucé, II, 36). Wieder (l.l., p. 16) vermeldt kaarten van 1557 en 1561, en noemt er (ibidem, p. 295) een van Travezini. Nordenskjöld reproduceert een kaart van 1574, waarvan de platen van 1561 en 1562 dateren. Het is twijfelachtig of hier moeten worden vermeld: 1) Viglius: Romae Territorium (Donucé, I, 96; II, 153); 2) La Campaigne de Rome van Boileau de Bouillon (Denucé, I, 95); 3) Territorio di Roma van F. Bertel van 1563 (Catal. Brit. Mus.).
35. Napels.
Een Lafreri-kaart van 1566 (Wieder, l.l., p. 18), en een van Tramezini (ibidem, p. 295).
36. Piacenza.
In Catal. Brit. Mus. wordt genoemd: Piaseza (Venetië? 1565?)
37. Constantinopel.
Een Lafreri-kaart, bij Wieder (l.l, p. 20). La Croix du Maine zegt (p. 352) van Nicolas de Nicolay (geb. 1517): ‘Il a fait plusieurs cartes et descriptions géographiques .. avec le plan relevé de la cité de Constantinople’. Vgl. no 15.
38. Jerusalem.
Een Lafreri-kaart van 1567 bij Wieder (l.l., p. 20).
C. Krijgskaarten.
Als zodanig zijn, behalve de hiernavolgende kaarten, waarschijnlik ook te beschouwen: nos. 12, 14, 15, 30 en 36(?)
39. Beleg van Han.
Dit had plaats in Sept. 1557; de vesting is door de Spanjaarden genomen na Saint-Quentin. In 1557 verschijnt bij Plantijn een plan van Han van Van den Wijngaarde (Denucé, I, 30; op p. 123 spreekt Denucé van een plan van Han van 1557 dat bij Cock is verschenen).
40. De slag van Vlaanderen.
Is dit de slag van Grevelingen? Zie het volgende nummer.
41. Een klein beleg van de slag van Grevelingen.
Onder de Lafreri-kaarten, Catal. no 106: Rotta di Granvellinies; kaart no 124 te Madrid: Bataglia 1558 Gravellina (Wieder, l.l., p. 22). Muller, Historie-platen, vermeldt onder no 457 een plan van Grevelingen.
42. Beschrijving van het Turkse leger in een kaart.
Onder de Lafreri-kaarten, Catal. no 112: Ordinanza che tiene il Turco per combattere; kaart no 132 te Madrid: Ordinanza esercito turchesco 1556 (Wieder, l.l., 22). Ik noem deze plaat hier, en niet onder de schilderijen, omdat het ook een soort krijgskaart is.
43. Papieren kaart van een leger (= 42?)
Niet in te delen.
44-46. Drie papieren kaarten.
Lijst der termen die in de noten zijn besproken.
(De cijfers geven de bladzijde aan).
A.
achtendeel 109. |
afgesedt 89. |
accoord 68. |
accord 43. |
anticquage 48. |
aper, p. 114Ga naar voetnoot1). |
avant-bras 46. |
B.
basse 92. |
basken 112. |
basconter 69, 95. |
beleg 90. |
bendage 49. |
blanc (ouvrage) 46. |
boucqués 46. |
boxens 89. |
bolscan 99. |
bonnet 56. |
bords (par petits) 59. |
bossette 49. |
boulonner 42. |
bouter 44. |
brigilie 69. |
broduré 57. |
bruloftspype 69. |
Brunswijks (op zijn) 117. |
buelmes 80. |
busseaulx 41. |
C.
chanfran 45. |
chapperon 56. |
cincke 69. |
cincroer 63. |
D.
decoupé 58. |
deske 73. |
deseulz 58. |
E.
edick 78. |
eyckenwater 115. |
ellemette 45. |
encassé 41. |
escuissét 46. |
eslevé 42. |
eslevés (boutons) 57. |
esrondelle 45. |
esse (à manière de) 57. |
estuyét(?) 49. |
F.
fanchengel, fauthengel 98. |
fauvisage 68. |
ferdegael 67. |
figuré 58. |
flambe (épée à) 48. |
flavelen 98. |
flessche, flesse 79, 80. |
flute 47. |
forme 49. |
Franckefoerts (glas) 117. |
frigié 55. |
G.
gebacken (aangezicht) 85, 115. |
gedrayde (slange) 91. |
gegruseerd 118. |
geconterfeyt 115. |
gelaessen 79. |
gemaect (bed) 65. |
gesmede (ms. gesneden) 91. |
getaele 81. |
getau 107. |
getton 45. |
gewagens 92. |
gewonden (slange) 91. |
glaesde 115. |
gousset 46. |
gratlangue 45. |
gravé 58. |
H.
haak 79. |
hacque 47. |
hael 98. |
hand(d)weel 68. |
hantpype (hautpijpe, d.i. houten pijp?) 69, 95. |
hekeltoorn 67. |
helmet 45, 80. |
hoeyen 81. |
de Hooiwagen 90. |
I.
innegeleydt 95. |
C.
cabuisson 40. |
caffa 56. |
camer 109. |
capparenchon 49. |
cappe 57. |
kastbed 66. |
kincken 100. |
Clabecque (diamants de) 42. |
knevelstaaf 62. |
knoppert 118. |
Col des Anges 41. |
confituren 96. |
cretser 109. |
crocnois 43. |
cruysbeelttafellaken 110. |
cruysken 98. |
curraetsen (ms. curruetsen) 82. |
custode 42. |
custodie 63. |
quartier 91. |
L.
lade 91. |
layen 96. |
leer 80. |
lemit 117. |
lit 118. |
loyen 71. |
M.
mache 48. |
mailié (or) 58. |
meelcruyt 77. |
menute 42. |
minnecamer 101. |
minuteesch 79. |
morgensterre 80. |
Moriaen 67. |
O.
oircussenblat 110. |
ocksoy 109. |
ontsloopt 65. |
overhemelt 65. |
P.
papegai 44. |
pecq 49. |
petite 44. |
pichier 45. |
pierre 42. |
pignier 44. |
pingnes 44. |
pylote 80. |
pipe 41. |
pype 80. |
piquiét 43. |
placart 45. |
plat (bouton) 57. |
pleckpapier 119. |
poengertgen 117. |
poulverin 43. |
R.
rabat (ms. raperbat) 94. |
rayen 105. |
raket 108. |
rekeninge 104. |
ridtmes 80. |
robe 56. |
robette 57. |
royer 116. |
rolbed 66. |
rolkoetse 66. |
rompe (van muskaten) 62. |
rondelle 116. |
S.
saion 55. |
scheye 117. |
schuifbed 66. |
senglé 56. |
serges 44. |
serure 47. |
simme 104. |
sittekist 103. |
scort 46. |
slachbal 79. |
slange 91. |
smoltgen 118. |
somerkoetse 66. |
spaense (deken) 64. |
spaense (stoel) 70. |
speelwagen 82. |
stopsel 98. |
stuksken 113. |
T.
table (diamant de) 40. |
taftaf 56. |
tamborinpype 69. |
tanné 58. |
tapete 69. |
tijckt 99. |
toertbecken 68. |
trenchioir 42. |
trogbed 66. |
turks mes 62. |
turkse boog, pijl 80. |
twecrne 114. |
U.
urewercken. |
V.
Vaart (de) 69. |
veldbed 66. |
veldkoetse 66. |
velu 57, 59. |
Venusberg 83. |
vergette 44. |
vertrek 95. |
viole 82. |
vuermuyser, viermijser 91Ga naar voetnoot1). |
vuurpant 114. |
Z.
zackpype 68. |
- voetnoot1)
- Het is mij een aangename taak hier de velen te gedenken die mij bij de uitgave dezer inventarissen, waardoor ik al te vaak op een mij vreemd terrein werd gevoerd, met raad en daad hebben bijgestaan en die ik niet allen kan noemen. Ik gevoel behoefte openlik mijn dank te brengen aan de heeren dr. W.G.C. Bijvanck, C.H. van Fenema, dr. K.H.E. de Jong, dr. P. Leendertz Jr., dr. H.A. Poelman en dr. F.C. Wieder.
Zeer in het biezonder hebben mr. S. Muller Fzn. en mr. J.G.C. Joosting aanspraak op mijn erkentelikheid.
En ik vergeet ook niet dat het mijn vriend J.W. Muller was die, door de rede waarmede hij zijn hoogleraarschap te Leiden aanvaardde, mijn aandacht op de boekerijen der Brederode's en van Adriaan van Camons heeft gevestigd en mij daardoor op het denkbeeld heeft gebracht deze uitgave te ondernemen.
- voetnoot1)
- In het opschrift staat: ‘faite et écrite de nouveau’.
- voetnoot1)
- Is Druet een voornaam (vgl. ofr. Droon)? Als geslachtsnaam komt Drouet in Frankrijk nog voor. Indien Druet een nederlandse schrijfwijze is van Drut, dan zou het de noordfranse vorm van ofr. dru, ‘vriend’, kunnen zijn; als voornaam vind ik dit nergens.
- voetnoot2)
- Hij schrijft nl.: 1o. de slot-t die in het centraalfrans reeds was afgevallen en in Noord-Frankrijk nog wordt gesproken (at, escuissét, picquiét, tissut). 2o. gn in plaats van n (bouillongné, gaigne, traigneau), hetgeen een ‘graphie inverse’ is, te verklaren door de uitspraak n voor n mouillé in genoemde streek. 3o. esrondelle (p. 45, n. 5) dat misschien als een soort ‘graphie inverse’ is te beschouwen. 4o. tout che que, waarin pik. ch beantwoord aan fr. s; cheraine kan eveneens een dialektale uitspraak van seraine (sirène) zijn, hoewel men er ook een speciaal nederlandse vorm in kan zien (zie mijn De Franse Woorden in het Nederlands, p. 259).
- voetnoot3)
- Zie over Erik van Brunswijk Fruin, I, 365, en over deze gebeurtenissen Bor, I, 169, en vergelijk hieronder p. 11.
- voetnoot1)
- Hij was zonder twijfel jonger dan Druet Warhel, en kan ook om die reden de relaties van Reinoud minder goed hebben gekend.
- voetnoot2)
- Zie over Artus p. 93, n. 3.
- voetnoot3)
- Vergelijk ook hetgeen de medicus van de hertog van Brunswijk zegt (p. 94): ‘dat sijn E. anders geen silverwerk binnen den huyse van Vyanen gevonden en hadde’. Zie hetgeen op p. 11 omtrent de bergplaats der kostbaarheden wordt gezegd.
- voetnoot4)
- Vergelijk over de boeken hieronder p. 14.
- voetnoot1)
- Men zie afbeeldingen van het kasteel zoals het was in 1607 en 1615 in Rademaker-Le Long, Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden, VI, 38 (aldaar ook een afbeelding van het lusthuis Ameliastein in 1607) en in Smids. Schatkamer der Nederl. Oudheden, p. 26 (Oud-Holland, XXVI (1908), 177). Een plattegrond van het kasteel in het begin der XVIIIe eeuw is afgedrukt in Oud-Holland, XXXII (1914), 206, en een van de toren Saint-Pol, ibidem, 121. Van Hall (Hendrick graaf van Brederode, p. 158) bezat een plattegrond à vol d'oiseau van 1632, waarvan hij een niet al te duidelike beschrijving geeft. De inventarissen van 1646 (Oud-Holland, XXVI, 179), van 1670 (ibidem, 186) en van 1685 (ibidem, 194) noemen de vertrekken waarvan de inboedel wordt vermeld.
- voetnoot1)
- Deze cijfers verwijzen naar de verschillende vertrekken en plaatsen die in de inventaris vermeld en door mij genummerd zijn.
- voetnoot2)
- Van het Voorhof kan men zich bij benadering een voorstelling maken door middel van de tekening in Oud-Holland, XXVI, 177.
- voetnoot1)
- Oud-Holland, XXVI, 230. Tenzij dat, omgekeerd, de naam chartrestorentje (naar chartre, ‘gevangenis’ of veeleer chartre ‘archiefstuk’) ouder is en het Artustorentje van onze inventaris een verhaspeling is van Van Lendt.
- voetnoot2)
- Oud-Holland, XXVI, 179.
- voetnoot3)
- Is dif misschien het vertrek dat, in de inventaris van 1646, de ‘kamer van 't Freyling’ (d.i. ‘van het Fräulein’) heet? In 1696 schrijft de gravin van Limburg Stirum aan de gravin von der Lippe: ‘Nous ferons remeubler les chambres qui sont au-dessus de la cuisine et porte, et les grandes salles’ (Oud-Holland, XXXII, 119). Deze keuken bevond zich, zoals wij zullen zien, op de rez-de-chaussee links van de poort onder het hoofdgebouw, òf in de linkervleugel, òf in de hoek die deze vormde met het hoofdgebouw.
- voetnoot1)
- Oud-Holland, XXXII, 120.
- voetnoot2)
- Kamer LXXIV, in Br. II genoemd het vertrek behangen met rode ende zwarte saai, is, naar ik vermoed, de in de inventaris van 1646 genoemde ‘rode kamer’. De minnekamer (LXXIII) van onze inventaris is waarschijnlik de, in 1646, vermelde ‘kinderkamer’ (o.l., p. 184). De ‘mattenkamer’ van de inventaris van 1685 moet zich ook in dit gedeelte van het huis hebben bevonden.
- voetnoot1)
- Van Hall, o.l., p. 161.
- voetnoot1)
- Deze brief is gevonden in het archief van het Old Burgerweeshuis te Leeuwarden, afkomstig uit de letterkundige nalatenschap van S.A. Gabbema, in 1659 Historieschrijver van Friesland; hij is gedrukt door Delprat in de Konst- en Letterbode, 1837, II, 213.
- voetnoot1)
- d.i. ‘die medegenomen kunnen worden’.
- voetnoot2)
- Morillon schrijft aan Granvelle (Corresp. de Granvelle, II, 432), naar aanleiding van de bij Harlingen op zee gegvangen genomen volgelingen van Hendrik van Brederode: ‘Ton pense qu'ils menoient quelques meubles du Seigneur de Brederode, qu'ils suivaient, ayant toujours été à Vianen et gardé sa maison, de laquelle il avait retiré pen et n'a emporté avec soi que XVII ou XVIIIm florins qu'il a encore trouvé à Amsterdam’. Zie over deze aanhouding Corresp. de Philippe II, I, 533, en vgl. p. 93, n. 3.
- voetnoot3)
- I, 169.
- voetnoot1)
- Correspondance de Granvelle, II, 431.
- voetnoot2)
- Ibidem, II, 471.
- voetnoot3)
- Ibidem, II, 393.
- voetnoot1)
- Tegenover De la Torre verwijt Brederode aan Erik van Brunswijk alleen ‘qu'il avait fait piller les sujets d'ancuns de ses villages’ (Corresp. de Guill. le Taciturne, II, 445).
- voetnoot2)
- Deze nummers verwijzen naar Bijvoegsel I.
- voetnoot1)
- Deze nummers verwijzen naar Bijvoegsel II.
- voetnoot2)
- Vergelijk hetgeen hieronder, op p. 15 en 18, over dit werk wordt gezegd.
- voetnoot3)
- Over het succes der ridderverhalen in de XVIe eeuw, hieronder, p. 26.
- voetnoot1)
- Gachard heeft de catalogus daarvan afgedrukt in: Bulletin de la Commission royale d'Histoire, X (1845), 224. Een punt van vergelijking met de boekerij der Brederode's biedt ook de inventaris der dertig in 1568 geconfisqueerde boeken van Nicolas de Hames, vermeld door Bakhuizen van den Brink. Studiën en Schetsen, I, 252, en gedrukt in Archives des Sciences, Arts et Lettres, I, 110.
- voetnoot1)
- Foncke in Het Boek, V, 210, en vgl. de noot op p. 147.
- voetnoot2)
- Zie Bonnefon in Revue d'Hist. littér., II (1895), 330.
- voetnoot3)
- De catalogus van deze bibliotheek is gepubliceerd in de Bibliographische Adversaria, III, 60, door wijlen de Rotterdamse bibliothecaris G. van Rijn. Mevrouw de weduwe Van Rijn was zo vriendelik mij het in haar bezit zijnde origineel ter inzage te geven. Mr. S. Muller Fzn. deelt mij mede: ‘Niet onwaarschijnlijk is het stuk afkomstig geweest uit het archief van IJsselsteyn (dat, evenals Jaarsveld, behoorde aan Philips Willem van Oranje). Van den drost Adriaan van Camons vond ik het volgende. Hij komt in het leenregister van Jaarsveld, dat hier te Utrecht berust, het eerst op 20 Augustus 1557 en later herhaaldelijk voor als stadhouder van de leenen van Philips Willem als heer van Jaarsveld. Op 19 Augustus 1564 doet hij met 's Prinsen machtiging namens Philips Willem aan den koning als heer van Utrecht hulde voor de aan Philips Willem van zijn overgrootmoeder Marie van Bouchout, vrouw van Boulaer, aanbestorven goederen. In de rekeningen van de Utrechtsche geconfisqueerde goederen komt hij in 1568 tweemaal voor, als bezitter van renten uit eenige goederen van de ridderhofstad Beverweerd. In het leenregister wordt hij in 1573 het laatst vermeld; er volgt dan echter eene lacune in het handschrift, zoodat hij zeer wel in 1576 overleden kan zijn’.
- voetnoot1)
- Het feit dat in C geen duitse en weinig nederlandse werken voorkomen, kan erop wijzen dat een bepaalde keuze is gedaan.
- voetnoot2)
- Van Hall, o.l., p. 185 en 191.
- voetnoot1)
- Zie noot 1 op p. 16.
- voetnoot2)
- Villey, Les Sources d'idées au XVIe siêcle, p. 12.
- voetnoot3)
- Ibidem, p. 209: ‘Dans l'espèce nous avons affaire à des compilations destinées à vulgariser les idées et les connaissances de l'antiquité’.
- voetnoot4)
- Zo o.a. Montaigne. Zie hieronder p. 27.
- voetnoot1)
- Ledeboer, De Boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Noord-Nederland, p. 372.
- voetnoot2)
- Corresp. de Guillaume le Taciturne, II, 419 en vlgg.
- voetnoot3)
- Ibidem, II, 328.
- voetnoot4)
- Ibidem, II, 422.
- voetnoot1)
- Ledeboer, t.a.p.
- voetnoot2)
- Ibidem.
- voetnoot3)
- Van Hall, o.l., p. 65 en 218; Ledeboer, t.a.p., en Hist. Gen. kron., VIIe jaarg., p. 384; VIIIe jaarg., p. 38.
- voetnoot1)
- Zie Denucé, Oud-Nederlandsche kaartmakers in betrekking tot Plantijn, Antwerpen, 1913, passim.
- voetnoot1)
- In C vind ik er één, nl. de Comédie à la manière des Anciens.
- voetnoot2)
- Kalff, Geschiedenis der Nederl. Lett. in de XVIe eeuw, II, 249.
- voetnoot3)
- Zie de belangrijke studie over deze dichter van S. Eringa, in Neophilologus, II, 161.
- voetnoot4)
- Kalff, Geschiedenis der Nederl. Letterk., III, 446.
- voetnoot1)
- Défense et illustration de la langue française, II, ch. V. Montaigne oordeelde strenger over die soort lektuur (Essais, I, 25).
- voetnoot2)
- Men leze de eerste hoofdstukken van Bourciez, Les moeurs polies et la littérature de cour sous Henri II. Men weet trouwens dat de pastoor in don Quijote de Amadis spaart. Prins Willem wilde dat zijn vrouw, Anna van Saksen, de Amadis las, om haar wat vroliker te maken. Zie Motley, Rise of the Dutch republic, 1872, p. 158, aangehaald door Kalff, Letterkunde XVIe eeuw, II, 215.
- voetnoot3)
- De rhétoriqueurs ontbreken; alleen C bevat de werken van Molinet.
- voetnoot4)
- Zie Eringa, l.l., p. 177.
- voetnoot5)
- Altans het vijfde Boek (Revue des Etudes rabelaisiennes, IV, 225).
- voetnoot6)
- Archives des Sciences, Arts et Lettres, I, 113.
- voetnoot1)
- Vgl. de reeds vermelde plaats bij Villey, o.l., p. 209.
- voetnoot2)
- Villey, Montaigne, p. 137.
- voetnoot3)
- Villey, Les Sources d'idées, p. 234 en vlgg.
- voetnoot1)
- Essais, II, 10.
- voetnoot2)
- In C vinden wij enige van die ‘plaquettes relatant les événements du jour: sacres, entrées, entrevues, funérailles, les édits ou les traités de paix’, die volgens Hauser (Sources de l'hist. de France, Seizième siècle, II, 15) in de loop van de XVIe eeuw zo talrijk worden.
- voetnoot1)
- Tijdschrift Aardrijksk. Genootschap, XXXII, 287: ‘een atlas of serie van kaarten van gelijke of vrijwel gelijke grootte was vóór 1570 niet in den handel te verkrijgen’.
- voetnoot2)
- Ibidem, p. 290.
- voetnoot3)
- Archives des Arts, Sciences et Lettres, II, 310.
- voetnoot4)
- Zie een lijst van Mercator's kaarten bij Denucé, o.l., II, 295.
- voetnoot1)
- Wieder, l.l., p. 785.
- voetnoot2)
- Zie over de oudste vlaamse kaartdrukkers (vooral Peter Draecx), Denucé, o.l., I, 54 en vlgg.
- voetnoot1)
- In de noten mijner uitgave heb ik vermeld wat ik van de verschillende alhier genoemde personen meende te moeten mededelen.
- voetnoot1)
- Reiffenberg, Histoire de l'ordre de la toison d'or, p. 375.
- voetnoot2)
- Ibidem, p. 380.
- voetnoot3)
- Ibidem, p. 410, 413.
- voetnoot4)
- Baumgarten, Geschichte Karls V, III, 188; Gachard, Journal des voyages de Charles V, II, 114.
- voetnoot5)
- Gachard, o.l., II, 134.
- voetnoot6)
- Ibidem, II, 93.
- voetnoot7)
- Zie Br. II, kamer XX.
- voetnoot1)
- Zie Br. II, blz. 67, n. 1.
- voetnoot1)
- Correspondance de Granvelle, I, 459.
- voetnoot2)
- Ibidem, II, 12.
- voetnoot3)
- Ibidem, II, 17; Archives, II, 252.
- voetnoot4)
- Wagenaar, VI, 215. Cf. Corresp. de Granvelle, II, 371; Corresp. de Philippe II, I, 473, en vooral Corresp. de Guillaume le Taciturne, II, 257, noot.
- voetnoot1)
- Les enseignements des bibliothèques privées (in Revue d'Hist. littér., XVII (1910), 451).
- voetnoot2)
- Kalff. Geschiedenis der Nederl. Letterk., III, 445.
- voetnoot1)
- I, 168.
- voetnoot2)
- Studien en Schetsen, I, 105.
- voetnoot3)
- Archives, I (2e druk), 384.
- voetnoot4)
- Evenals Druet Warhel (zie hierboven p. 3) schrijft Brederode belgies Frans, bijv. osiau voor oiseau.
- voetnoot1)
- Reeds Bakhuizen van den Brink haalde de volgende zin aan, die in een franse bloemlezing niet zou misstaan (Hendrik deelt het sneuvelen van een zijner broeders mede): ‘Si ainsi est. Dieu veuille avoir son ame, puisqu'il est mort au lit d'honneur. Le premier est mort, pauvre soldat, en Italie, l'antre à la bataille de Saint-Quentin, et celui-ci contre le Ture, et moi j'espère de mourir un votre pauvre soldat, vrai “geus”, à vos pieds, ne doutant nullement que, devant venir en cette extrémité, je n'en fusse (l. fasse) passer la peur à quelques-uns’ (Archives. II, 416).
- voetnoot1)
- Calvinistiese lektuur zijn o.a. nos. 93, 96, 97, 98, 99; luthers zijn daarentegen nos. 173, 191-197.
- voetnoot2)
- Vgl. Van Hall, o.l. p. 63.
- voetnoot1)
- Altans Strada gist dat zekere spaanse brief door Brederode, wiens ‘ingenium peracre’ hij prijst, aan de bondgenoten vertoond, door hem is verdicht. Zie Bakhuizen v.d. Brink, o.l., p. 216.
- voetnoot2)
- Hij liet zelf kaarten maken van hem toebehorend land dat werd ingedijkt (Archives, I, 305), maar dit had een prakties doel.
- voetnoot3)
- Van Hall. o.l., p. 77.
- voetnoot2)
- Historie van het Verbond der Edelen, IV, 322.
- voetnoot1)
- De termen die in de Dictionnaire général of bij Littré zijn te vinden, zullen worden verklaard als de spelling het zoeken moeielik kan maken. God. bet.: Godefroy, Dictionnaire de l'anc. langue française. Accenten zijn aangebracht om betoonde van stomme e te onderscheiden.
- voetnoot2)
- cabuisson, d.i. cabochon.
- voetnoot2)
- cabuisson, d.i. cabochon.
- voetnoot3)
- diamant de table, d.i. geslepen op twee platte vlakken.
- voetnoota)
- In margine: Monssr. le porte.
- voetnoot1)
- busseaule? God., Complément, vermeldt bossel, ‘fravail en bosse’, maar als term der bouwkunst. Vgl. echter fr. bossage, ‘travail d'orfèvrerie en bosse’. Het is waarschijnlik dat a hault busseaulx niet bij diamant, doch bij annel behoort, dus: ‘een opgewerkte ring met een platgeslepen diamant’.
- voetnoot2)
- Zie noot 3 op blz. 40.
- voetnoot3)
- Ten Noorden van Hyères ligt de Mont des Anges. Ik vermoed dat Reinoud van Brederode, gaande naar Italié of daaruit terugkomende, langs de pas van die berg is gereisd. Zie de Inleiding, p. 32.
- voetnoot4)
- encassé, d.i. enchàssé.
- voetnootb)
- In margine staat vóór deze drie posten met een accolade: d'ungne fachon d.i. ‘van hetzelfde model’.
- voetnootb)
- In margine staat vóór deze drie posten met een accolade: d'ungne fachon d.i. ‘van hetzelfde model’.
- voetnootb)
- In margine staat vóór deze drie posten met een accolade: d'ungne fachon d.i. ‘van hetzelfde model’.
- voetnoot5)
- pipe, d.i. Ned. ‘tuit’.
- voetnoot1)
- trenchioirs, d.i. tranchoirs.
- voetnoot2)
- God., Complément: boulonner, ‘orner de boulons’, d.z. ‘metalen knoppen’.
- voetnoot2)
- God., Complément: boulonner, ‘orner de boulons’, d.z. ‘metalen knoppen’.
- voetnoot3)
- custode, d.i. ‘foedraal’.
- voetnoota)
- Zie noot b) op blz. 41.
- voetnoota)
- Zie noot b) op blz. 41.
- voetnoot4)
- God.: eslevé, ‘en relief’.
- voetnoot5)
- Ik gis dat menute een francisering is van lat. minuta, dat als minutes in Br. II, kamer XXVII, voorkomt in den zin van ‘allerlei’; in het Frans vind ik er altans geen voorbeeld van. Vgl. hieronder p. 44, n. 4.
- voetnoot6)
- God.: pierre, ‘sorte de poids de valeur variable selon les lieux’.
- voetnoot7)
- diamants de Clabecque. Ik vermoed dat hiermede bedoeld zijn bergkristallen, en niet onmogelik is het dat Clabecque hier voor Quebec staat. Bij Bauer, Edelsteinkunde, p. 588, lees ik: ‘Man nennt den Bergkristall Scheindiamant oder Similidiamant, und spricht nach dem Fundort von Diamanten von Fleurus, Brisfol. der Insel Wight, von Quebek, u.s.w.’ Daar Quebec in 1535 voor het eerst is bezocht (door jacques Cartier), is het niet onmogelik dat die plaats en haar produkt in 1556 in Europa bekend waren; in Cartier's reisverhaal (gedrukt in Italiaanse vertaling in het 3e deel van Ramusio, Delle navigazioni e eiaggi de l'Affrica e terra noea. 1556), vond ik de naam Quebec niet. De inlassing van / in Clabecque zou, indien mijn identificatie juist is, overeenkomen met die in hlabbot, pleisteren, platijn, plavei, enz., waarover men zie de Franse woorden in het Nederlands van de schrijver dezer noten, p. 289.
- voetnoot1)
- piequiét, fr. piqué, d.i., ‘gestikt’.
- voetnoot2)
- accord de flaloites, d.i. ‘een stel van fluiten die samenklinken’. Vgl. Br. II, kamer XIX: ‘accoord van kromhorens, van violen’. Ik vind die betekenis van accord niet in de woordenboeken vermeld.
- voetnoot3)
- Het devies der Brederodes was: ‘L'adien tue; un m'est tout’ (Van Hall, Hendtrick van Brederode, p. 166). Vgl. Br. II, kamer XLV.
- voetnoot4)
- crocnois, ‘notenkraker’? De Diet. gen. kent het woord croquenoiw alleen in de betekenis ‘veldmuis’.
- voetnoot5)
- poulrerin, fr. pulvérin, ‘kruithoren’.
- voetnoot6)
- Deze schrijfcassette was misschien een geschenk van Maria van Hongarije, de landvoogdes.
- voetnoot1)
- Dit is de schrijfwijze van Vianen bij de Franse schrijvers. Zo wordt Reinoud III als ‘seigneur de Vienne’ vermeld in het gevolg van Karel V te Piacenza, bij Gachard, Journal des voyages de Charles-Quint, II, 93.
- voetnoot2)
- Men weet dat het papegaaischieten een vermaak uit die tijd was; men gebruikte daarbij papegaaien van metaal, hout of karton. Sint-Joris was de patroon van het Voetboogschuttersgilde te Amsterdam, dat reeds in de XVIe eeuw bestond. Blijkbaar is het hier vermelde ornament bestemd om op de roede van de schutterskoningsscepter te worden gestoken. In het Nederlands Museum bevindt zich een verguld zilveren papegaai uit de XVIIe eeuw (Pit, Catalogus der gouden en zilveren voorwerpen, Suppl., p. 3, No. 573. Vgl. No. 57).
- voetnoot3)
- pingnes, fr. peignes, ‘kammen’.
- voetnoota)
- In margine vóór deze posten samen: A la chambre.
- voetnoot4)
- Ik vermoed dat petite een francisering van Ned. kleinood is. Hier zou dus sprake zijn van een bibelot, in de vorm van een sirene.
- voetnoota)
- In margine vóór deze posten samen: A la chambre.
- voetnoot4)
- Ik vermoed dat petite een francisering van Ned. kleinood is. Hier zou dus sprake zijn van een bibelot, in de vorm van een sirene.
- voetnoota)
- In margine vóór deze posten samen: A la chambre.
- voetnoota)
- In margine vóór deze posten samen: A la chambre.
- voetnoota)
- In margine vóór deze posten samen: A la chambre.
- voetnoot5)
- bouter, ‘opbergen’.
- voetnoot6)
- Ik weet niet wat hiermede wordt bedoeld. Moet men lezen verges de pistouletz, nl. ‘borstels om de pistolen schoon te maken’?
- voetnootb)
- In marg. met accolade: De dens les besoignes de nuict de Monssr.
- voetnoot7)
- vergette, ‘borstel’.
- voetnootb)
- In marg. met accolade: De dens les besoignes de nuict de Monssr.
- voetnoot8)
- pignier, fr. peigner, ‘kammen’.
- voetnoota)
- Zie noot b) op blz. 44.
- voetnoot1)
- Zie noot 3 op blz. 44.
- voetnoota)
- Zie noot b) op blz. 44.
- voetnoota)
- Zie noot b) op blz. 44.
- voetnoot2)
- un petit gratte-langue, een instrumentje om de tong mede schoon te krabben? Waarschijnlik zal tussen et en pour in gedachten een woord moeten worden ingelast.
- voetnoota)
- Zie noot b) op blz. 44.
- voetnoot3)
- God., Compl.: geton, ‘pièce de métal dont on se servait autrefois pour compter des sommes’; fr. jeton.
- voetnoota)
- Zie noot b) op blz. 44.
- voetnoot4)
- pichié, d.i. ofr. pissier, fr. pisser.
- voetnoot5)
- esrondelle is onbekend. Het is zeker een pseudo-franse schrijfwijze voor rondelle, dat kan betekenen ‘een klein schild’, ‘een metalen plaat, bestemd om de hand te bedekken die een lans houdt’, ‘een gevest’. De eerste betekenis is hier zeker bedoeld, altans op de tweede plaats waarop het voorkomt (p. 46, r. 2).
- voetnoot6)
- God.: heaumet, helmet, ‘petit heaume’.
- voetnoot7)
- chanfran, fr. chanfrein.
- voetnoot8)
- God.: placart, ‘partie de l'armure’? Hij citeert één voorbeeld, bij Olivier de la Marche, waaruit de juiste betekenis niet blijkt.
- voetnoot1)
- Zie noot 5 op blz. 45.
- voetnoot2)
- ouvrage blanc, d.i. zonder gegraveerde of geschilderde wapenen erop.
- voetnoot3)
- escuissét. Dit woord vind ik nergens. De betekenis is natuurlik ‘dijbedekking’, ofr. cuissiere. De inventaris van Filips van Bourgondië (Matth. Analecta, I, 229) spreekt van flanckaerd.
- voetnoot4)
- God.: avant-bras, ‘armure de l'avant-bras’.
- voetnoot3)
- escuissét. Dit woord vind ik nergens. De betekenis is natuurlik ‘dijbedekking’, ofr. cuissiere. De inventaris van Filips van Bourgondië (Matth. Analecta, I, 229) spreekt van flanckaerd.
- voetnoot5)
- Zie noot 7 op blz. 45.
- voetnoot5)
- Zie noot 7 op blz. 45.
- voetnoot6)
- bloucqués, d.i. ofr. blocquets, ‘blokjes’?
- voetnoot7)
- Dict. gén.: gousset, ‘pièce triangulaire d'une armure qui protège le dessous du bras’. In de inventaris van Filips van Bourgondië (o.l., I, 209): ‘Twee viercante stucken van pansier onder d'armen’.
- voetnoot7)
- Dict. gén.: gousset, ‘pièce triangulaire d'une armure qui protège le dessous du bras’. In de inventaris van Filips van Bourgondië (o.l., I, 209): ‘Twee viercante stucken van pansier onder d'armen’.
- voetnoot8)
- l. harnois?
- voetnoot9)
- Scort, zeker mnl. schorte. God. geeft escors in de zin van ‘schoot’.
- voetnoot1)
- hacques is het nederl. haeck (zie Kiliaan), fr. arquebuse à croc (zie het opschrift van de volgende paragraaf).
- voetnoot1)
- hacques is het nederl. haeck (zie Kiliaan), fr. arquebuse à croc (zie het opschrift van de volgende paragraaf).
- voetnoot2)
- flute, ‘loop’? Ik vind die betekenis nergens.
- voetnoot3)
- Ik weet niet welk deel van de haakbus dit is; het slot van de ‘kruitkamer’?
- voetnoot4)
- Zie over de verwantschap van de Brederode's met de familie van Mansvelt Br. II, kamer LXIII.
- voetnoot5)
- Wil dit zeggen dat de ‘lade’ waarop de loop rustte ‘op de rug bewerkt was’?
- voetnoot2)
- flute, ‘loop’? Ik vind die betekenis nergens.
- voetnoot2)
- flute, ‘loop’? Ik vind die betekenis nergens.
- voetnoota)
- In marg.: A la chambre de Monssr. Deze posten op één regel.
- voetnoota)
- In marg.: A la chambre de Monssr. Deze posten op één regel.
- voetnoot6)
- Zie noot 5 op blz. 43.
- voetnoot1)
- hacques is het nederl. haeck (zie Kiliaan), fr. arquebuse à croc (zie het opschrift van de volgende paragraaf).
- voetnoot1)
- hacques is het nederl. haeck (zie Kiliaan), fr. arquebuse à croc (zie het opschrift van de volgende paragraaf).
- voetnoot7)
- Vgl. Br. II, kamer XXVIII: buelmes.
- voetnoot1)
- Vgl. ibidem: turcx mes.
- voetnoot2)
- espee a flambe. Vgl. Invent. van Filips van Bourgondië (o.l., I, 222): ‘Noch een lanck swaert mit vlammen’. Wil dit zeggen dat het lemmet gegolfd is in de vorm van vlammen, zoals het zwaard van de aartsengel Michaël? Of ‘met blauwe staalvlammen’?
- voetnoota)
- In margine: Monssr. le porte.
- voetnoot3)
- mache, fr. masse. Vgl. Br. II, kamer XXVIII: morgensterre.
- voetnoot4)
- anticquage, ‘oude rommel’. Het Frans kent alleen antiquaille, maar het suffix -age wordt bij ons soms in plaats van andere franse achtervoegsels gezet, bijv. plantage (Franse woorden in het Nederl., p. 306).
- voetnoot1)
- forme. Is dit de houten stut waarop de boog rustte, of de kruk?
- voetnoot2)
- bendage, fr. bandage.
- voetnoot3)
- l. estuyét de tres ‘gevlochten kokertje’ (fr. tresse)?
- voetnoot4)
- pecq, ned. pek.
- voetnoot5)
- capparenchon, fr. caparaçon.
- voetnoot6)
- Diet. gén.: bossette, ‘ornement en bosse sur l'oeillère du cheval’.
- voetnoot7)
- De letters en cijfers achter de navolgende titels verwijzen naar Bijvoegsel II: De Boekerij der Brederodes. H = Handschriften, B = Boeken.
- voetnoota)
- In margine: Een istoeren.
- voetnoota)
- In margine: Een istoeren.
- voetnoota)
- In margine: Een istoeren.
- voetnoot1)
- De schilderijen en portretten zijn bijeengezet in Bijvoegsel I.
Voor de hiernavolgende identifikaties heb ik deze werken gebruikt:
de Azevedo, Généalogie de la famille van der Noot, 1771.
Biographie nationale de Belgique.
Boeles, Het bezoek van de landvoogdes Maria aan de Noord-Nederlandsche Gewesten in den zomer van 1545 (Bijdragen tot de Geschiedenis en Oudheidkunde, II).
Van Gouthoeven, D'Oude Chronycke ende Historien van Holland, 1636.
Van Hall, Hendrick graaf van Brederode, 1844.
Van Mieris, Historie der Nederlandsche vorsten, 1732-1735.
de Reiffenberg, Histoire de l'ordre de la Toison d'or, 1830.
Stokvis, Manuel d'histoire, de généalogie et de chronologie, 1890-1893.
Van den Toorn, Geslachtboom van de mannelijke nakomelingen uit het huis der heeren van Brederode, 1790.
de Vegiano-Herckenrode, Nobiliaire des Pays-Bas et du comté de Bourgogne.
Voet, Kort verhaal des oorsproncks.... der Doorluchtige Heeren van Brederode, 1656.
Te Water, Historie van het Verbond en de Smeekschriften der Nederlandsche Edelen, 1776-1796.
- voetnoot1)
- Reinoud III van Brederode, (1493-1556), zoon van Walraven. Men vindt portretten van hem bij Voet en in Oud-Holland, XXXII, 105, naar het schilderij in het raadhuis van Vianen. Zie ook Van Hall, p. 172.
- voetnoot2)
- Philippote (of Philippine) van der Marck, echtgenote van Reinoud III, dochter van Robert I van der Marck, heer van Sedan, zuster van Robert II (hieronder p. 54, n. 7). Zie Van Gouthoeven, I, 122.
- voetnoot3)
- Keizer Karel V.
- voetnoot4)
- Maria, koningin van Hongarije, landvoogdes.
- voetnoot3)
- Keizer Karel V.
- voetnoot5)
- Karel de Stoute.
- voetnoot6)
- Karel van Bourbon, graaf van Montpensier en van la Marche, connétable van Frankrijk († 1527).
- voetnoot7)
- Filips, hertog van Kleef, graaf van der Marck, heer van Ravestein († 1528). Zie van Mieris, I, 395; Stokvis, Chap. VIII, tabl. 13. Na zijn dood verviel de titel van heer van Ravestein aan Johan III, hertog van Kleef, Gulik en Berg, ridder van het Gulden Vlies sedert 1531. Zie Reiffenberg, p. 378. Hij regeerde van 1521-1539. Het is mogelik, doch niet waarschijnlik, dat deze laalste is bedoeld met ‘M. de Ravestein’.
- voetnoot1)
- Don Pedro Antonio San-Severino, hertog van San Marco, prins van Bisignano, ridder van het Gulden Vlies sedert 1518. Zie Reiffenberg, p. 347.
- voetnoot2)
- Everard van Pallant, heer van Culemborg († 1540), vader van de graaf van Culemborg die het verzoekschrift der edelen ondertekent. Zie Stokvis, II, 486.
- voetnoot3)
- Ferdinand II, koning van Arragon, gehuwd niet Isabella van Castilië (Ferdinand V als koning van Castilie).
- voetnoot4)
- Jan, zoon van Christiern II van Denemarken, opgevoed door zijn oom Karel V († 1532). Zijn zuster Christina was gehuwd eerst met Frans Sforza, daarna met Frans I, hertog van Lotharingen. Zie Juste, Vie de Marie de Hongrie, p. 50; Brantôme, Vie des dames illustres, Disc. III, art. V; Lanz, Correspondenz Karls V, II, 3.
- voetnoot5)
- Philippe de Lalaing, graaf van Hoogstraten, ridder van het Gulden Vlies sedert 1545. Zie Reiffenberg, p. 422. Hij was stadhouder van Gelderland en sterft in 1555. De titel van graaf van Hoogstraten had hij geërfd van Antoine de Lalaing. Kan het vermelde portret van deze laatste zijn?
- voetnoot6)
- Jacques van Bourgondie, heer van Bredam en van Fallais, gehuwd met Jolantha van Brederode († 1557), dochter van Walraven van Brederode en halfzuster van Reinoud III, uit het huwelik van Walraven met Anna van Nieuwenaar. Hij was ridder van het Gulden Vlies, kamerheer van Karel V en lid van zijn raad. Zie Vegiano, p. 279 en 280; Reiffenberg, p. 353; Lanz, o.l., I, 417.
- voetnoot7)
- Is hiermede bedoeld Anna Boleyn, vrouw van Hendrik VIII van Engeland? Karel V, in zijn correspondentie, noemt haar Boulans of Boulain (Lanz, o.l., II, 22, 66). Bij Vegiano vind ik op p. 97 een Jeanne de Boulant, en op p. 219, een Marguerite Boulants of de Boulant, gehuwd met Thomas du Bois, wier zoon, geboren in 1537, een dienaar van Karel V was. Moet men lezen Boulair? Daniel van Bouchout, heer van Boulair, was bevelhebber van Filips van Bourgondië te Wijk bij Duurstede (v. Asch van Wijck, Arch. voor Kerkel. en Wereldl. Gesch., III, no. 549, p. 109; vgl. nos. 335, 337, enz.).
- voetnoot1)
- Filips van Brederode, oudste zoon van Reinoud III, sterft in 1554 te Milaan. Hij is beschuldigd van samenzwering tegen keizer Karel V. Zie Van Gouthoeven, I, 122. In een inventaris die zich bevindt in het dossier Leenk. Vianen, 42, II, en die gemaakt is na 1676, wordt (onder 7 U) vermeld een brief van de keizer aan ‘son cousin de Brederode’, uit Barcelona, 28 September 1542, waarin hij zich beklaagt over het gedrag van Brederode's zoon.
- voetnoot2)
- Jolanthe de Hennin-Liétard, zuster van Jean de Hennin-Liétard, graaf van Boussu († 1562), gehuwd met Frans de Mérode, heer van Moriamez, enz. Zie Vegiano, p. 1356; Reiffenberg. p. 380, n. 4; Juste, o.l., p. 113; Azevedo, p. 163.
- voetnoot3)
- In het gevolg van Maria van Hongarije, in 1545, bevond zich een heer van Lynnyngen. Zie Boeles, p. 235. Vegiano, p. 856, vermeldt een geslacht Uten-Limminghe. Hendrik van Brederode spreekt van ‘un mien gentilhomme, nommé Lymmynge’ (Archives, II, 201).
- voetnoot4)
- Van der Aa vermeldt N. Bosch - bij Bor Bosk genaamd - die op de rol der Verbonden Edelen voorkomt en onder de Watergeuzen wordt genoemd. Maar de portretten in Br. I zijn van personen van de generatie van Reinoud III, terwijl deze Bosch eerder in de omgeving van Hendrik van Brederode, dus in Br. II, zou thuis behoren.
- voetnoot5)
- Antoine Perrenot, kardinaal van Granvelle, bisschop van Atrecht in 1538, waar hij in 1545 zijn intocht deed. Zie Biogr. nation.
- voetnoot6)
- queuverchief, ofr. couvrechief, fr. couvre-chef, ‘hoofddeksel’.
- voetnoot7)
- Robert II van der Mark, hertog van Bouillon, prins van Sedan, heer van Fleurange, Jamets, enz., ridder van de orde van S. Michel, zwager van Reinoud van Brederode. Zie Vegiano, p. 577; Brantòme, Vie des Hommes illustres français, Disc. 49; Stokvis, Chap. VIII, tabl. 133. Hij was te Vianen in April 1567 (Corresp. de Granvelle, II, 451).
- voetnoot1)
- Catherine de Croy, vrouw van Robert II van der Marck, schoonzuster van Hendrik van Brederode. Ik vermoed dat deze bedoeld is met Madame de Jamais. Immers, Robert was o.a. heer van Jamets, en evenals Madame de Moriaume (p. 54, n. 2) genoemd is naar de heerlikheid van haar man (vgl. ook Madame de Chantonay, in Br. II), kan dit met haar het geval zijn. Zij volgt in de inventaris op Robert van der Marck. Van de zoons van deze laatste heet één ‘seigneur de Jamets’. Zie Biogr. nation., XIII, 544; Vegiano, p. 577. Op p. 583 vermeldt laatstgenoemde een ‘Philipote de la Marck, dame de Jamets’. De spelling Jamais vind ik ook bij Van Gouthoeven, II, 12, voor Robert III van der Marck.
- voetnoot2)
- Anna van Hoorn, vrouw van Willem I van Nieuwenaar, grootmoeder van Balthazar van Brederode, die een zoon van Walraven was, doch uit een ander huwelik dan Reinoud III; zijn moeder was Anna van Nieuwenaar. Zie van Gouthoeven, I, 122; Stokvis, Chap. VIII, tableau 13a. Behoorde deze Anna van Hoorn tot het geslacht der Hornes? Ik vond haar niet vermeld bij Vegiano-Herckenrode.
- voetnoot3)
- Dit schilderij komt voor in Br. II als afbeelding van Judith (kamer LXIII).
- voetnoot4)
- De saion is zeker wat bij freule de Jonge, Bijdrage tot de kennis van de Noord-Nederlandsche Costuumgeschiedenis in de 1e helft der XVIe eeuw, I, 38, paltrock wordt genoemd.
- voetnoot5)
- Zie Godefroy in voce frasé en orfrois. Hij vertaalt het eerste met ‘galonné, plissé, en forme de fraise?’ Doch het adj. frasé komt in zijn voorbeelden voor, niet alleen bij or en argent, maar ook bij gorge, bij perle, bij lance en bij gonfanon. Onder orfrois geeft hij voorbeelden van drap d'or frizé, die dus hierbij behoren. Ik vermoed dat de zin is: ‘bewerkt, op dezelfde wijze als de middeleeuwse orfrois’. Dit laatste komt van aurum Phrygium; frigié zou van phrygiatus kunnen worden afgeleid. Ik verwijs naar Rodocanachi, La Femme italienne à l'époque de la Renaissance, p. 164: ‘... robe bordée d'une passementerie lourde et large... rappelant les orfrois du moyen âge’. Onder drap d'or et d'argent is te verstaan ‘brokaat’ (Kalf, in Catalogus van het Nederlandsch Museum, Textiele Kunst, p. V).
- voetnoot1)
- Zie noot 4 op blz. 55.
- voetnoot2)
- bonnet, d.i. ‘baret’. Zie de Jonge, o.l., p. 12.
- voetnoot1)
- Zie noot 4 op blz. 55.
- voetnoota)
- In margine: pour le jour de l'Ordre.
- voetnoot3)
- robe, d.i. ‘tabbaard’. Zie de Jonge, o.l., p. 59. In de inventaris van Filips van Bourgondië (o.l., I, 213) wordt de tabbert onderscheiden van de sayon.
- voetnoot4)
- taftaf, fr. taffetas.
- voetnoot5)
- Zie een afbeelding der staatsieklederen die de ridders van het Gulden Vlies droegen op de Kapittelvergadering, bij Reiffenberg, Histoire de l'ordre de la Toison d'or. Op de vergadering van 1555 werd het rode kostuum op de eerste, het zwarte op de tweede en het witte op de derde dag gedragen. Zie aldaar Planche F I en II, G I.
- voetnoota)
- In margine: pour le jour de l'Ordre.
- voetnoot3)
- robe, d.i. ‘tabbaard’. Zie de Jonge, o.l., p. 59. In de inventaris van Filips van Bourgondië (o.l., I, 213) wordt de tabbert onderscheiden van de sayon.
- voetnoot6)
- senglé, fr. sanglé, ‘om de leest gesloten’.
- voetnoot7)
- chapperon. Volgens de plaat bij Reiffenberg komt deze overeen met type IVa van fr. de Jonge.
- voetnoot5)
- Zie een afbeelding der staatsieklederen die de ridders van het Gulden Vlies droegen op de Kapittelvergadering, bij Reiffenberg, Histoire de l'ordre de la Toison d'or. Op de vergadering van 1555 werd het rode kostuum op de eerste, het zwarte op de tweede en het witte op de derde dag gedragen. Zie aldaar Planche F I en II, G I.
- voetnoota)
- In margine: pour le jour de l'Ordre.
- voetnoot5)
- Zie een afbeelding der staatsieklederen die de ridders van het Gulden Vlies droegen op de Kapittelvergadering, bij Reiffenberg, Histoire de l'ordre de la Toison d'or. Op de vergadering van 1555 werd het rode kostuum op de eerste, het zwarte op de tweede en het witte op de derde dag gedragen. Zie aldaar Planche F I en II, G I.
- voetnoota)
- In margine: pour le jour de l'Ordre.
- voetnoot3)
- robe, d.i. ‘tabbaard’. Zie de Jonge, o.l., p. 59. In de inventaris van Filips van Bourgondië (o.l., I, 213) wordt de tabbert onderscheiden van de sayon.
- voetnoot7)
- chapperon. Volgens de plaat bij Reiffenberg komt deze overeen met type IVa van fr. de Jonge.
- voetnoot5)
- Zie een afbeelding der staatsieklederen die de ridders van het Gulden Vlies droegen op de Kapittelvergadering, bij Reiffenberg, Histoire de l'ordre de la Toison d'or. Op de vergadering van 1555 werd het rode kostuum op de eerste, het zwarte op de tweede en het witte op de derde dag gedragen. Zie aldaar Planche F I en II, G I.
- voetnoot8)
- God., Compl.: caffa, ‘étoffe mêlée de soie et de fleurs imitant le damas’.
- voetnoot1)
- Lees: a collet rabattu?
- voetnoot2)
- Over de weelde der knopen, zie Rodocanachi, o.l., p. 120, waar sprake is van ‘boutons-joyaux d'or et de soie’.
- voetnoot3)
- broduré, verfransing van nederl. geborduurd. Voorbeelden van fluweel met geborduurde versierselen bij Kalf, o.l., no. 418, 419.
- voetnoot2)
- Over de weelde der knopen, zie Rodocanachi, o.l., p. 120, waar sprake is van ‘boutons-joyaux d'or et de soie’.
- voetnoot4)
- Zie noot 5 op blz. 55.
- voetnoot5)
- Zie noot 2 op blz. 56.
- voetnoot6)
- plats et élevés. Vgl. de volgende post.
- voetnoot5)
- Zie noot 2 op blz. 56.
- voetnoot7)
- par quatre perles ensemble, ‘te zamen met vier parels’.
- voetnoot6)
- plats et élevés. Vgl. de volgende post.
- voetnoot8)
- Zie noot 3 op blz. 56.
- voetnoot9)
- God.: velu, ‘une étoffe appelée tripe’. Of is het hier adj.?
- voetnoot2)
- Over de weelde der knopen, zie Rodocanachi, o.l., p. 120, waar sprake is van ‘boutons-joyaux d'or et de soie’.
- voetnoot6)
- plats et élevés. Vgl. de volgende post.
- voetnoot10)
- robette, ‘korte tabbaard’.
- voetnoot10)
- robette, ‘korte tabbaard’.
- voetnoot11)
- Zie noot 8 op blz. 56.
- voetnoot12)
- a maniere de esses, ‘in de vorm van de letter s’.
- voetnoot9)
- God.: velu, ‘une étoffe appelée tripe’. Of is het hier adj.?
- voetnoot13)
- cappe. Zie de Jonge, o.l., p. 67.
- voetnoot1)
- découpé par feuillage, d.i. ‘uitgeschulpt in den vorm van bladeren’. Zie Dict. gén., i.v. découper: ‘découper en feuilles d'acanthe’.
- voetnoot2)
- deseulz, fr. dessus.
- voetnoot3)
- Zie noot 2 op blz. 57.
- voetnoot4)
- Zie noot 4 op blz. 55.
- voetnoot5)
- Zie noot 8 op blz. 56.
- voetnoot3)
- Zie noot 2 op blz. 57.
- voetnoot6)
- carsay, mnl. karsaai.
- voetnoot7)
- gravé, ‘geborduurd’? Kalf, o.l., no. 427, noemt een geborduurde rand gewerkt op rood satijn. Ik vind evenwel die betekenis niet voor gravé. Moet men lezen grané, d.i. granu, ‘niet glad, gepareld’? Maar vgl. hieronder velours figuré.
- voetnoot3)
- Zie noot 2 op blz. 57.
- voetnoot3)
- Zie noot 2 op blz. 57.
- voetnoot8)
- or mailié, is dit een soort filigraan? De Dict. gén. geeft voor maillier de omschrijving ‘faire quelque chose de mailles entrelacées’.
- voetnoot9)
- Zie noot 13 op blz. 57.
- voetnoot3)
- Zie noot 2 op blz. 57.
- voetnoot10)
- Zie noot 6 op blz. 57.
- voetnoot5)
- Zie noot 8 op blz. 56.
- voetnoot1)
- découpé par feuillage, d.i. ‘uitgeschulpt in den vorm van bladeren’. Zie Dict. gén., i.v. découper: ‘découper en feuilles d'acanthe’.
- voetnoot4)
- Zie noot 4 op blz. 55.
- voetnoot11)
- God.: figuré, ‘sur lequel des figures sont empreintes’. Kalf (o.l., no. 38 en 53) vermeldt ‘geciseleerd fluweel’.
- voetnoot12)
- tanné, ‘taankleurig, bruin’.
- voetnoot5)
- Zie noot 8 op blz. 56.
- voetnoot13)
- Volgens freule de Jonge komen in de eerste helft van de XVIe eeuw geen losse geplooide kragen voor. Hier zijn zeker platte schoudermantels, korte capes of pèlerines bedoeld. In het Frans heeft collet de manteau de betekenis ‘pèlerine’ (Dict. gén.).
- voetnoota)
- Ruimte open gebleven voor een regel.
- voetnoot1)
- par petits bords, wil dat zeggen: ‘met smalle banden fluweel naast elkaar’ of ‘met een smal borduursel’?
- voetnoot2)
- Zie noot 4 op blz. 55.
- voetnoot2)
- Zie noot 4 op blz. 55.
- voetnoot3)
- Vgl. noot 9 op pag. 57. Hier komt velu dus zeker als adj. bij velours voor. Waarschijnlijk is dat het oorspronkelike gebruik, zodat het subst. velu een als zelfst. naamw. gebruikt adjektief is.
- voetnoot4)
- In de noten zullen niet dan bij uitzondering woorden vermeld worden die voorkomen in het Middelnederlandsch Woordenboek van Verdam. De tussen haakjes achter de voorwerpen geplaatste letters en cijfers verwijzen naar de Bijvoegsels, en wel: II (= Handschriften), B (= Boeken), M (= Muziek) naar Bijv. II; K (= Kaarten) naar Bijv. III.
- voetnoota)
- Op de omslag van het dossier staat: Besoingne beroerende dien heere van Brederoodes goeden gedaen by den commissaris Rattaller, anno LXVII ende LXVIII. - F - Van dezelfde hand zijn enige in margine geplaatste accolades, kruisjes en aantekeningen, van welke wij de laatste aan de voet der bladzijden zullen vermelden. De betekenis van enkele dier kruisjes wordt verklaard door de schrijver zelf in de inventaris. Zie hieronder kamer XXIV. Blijkbaar is dus de lijst van Van Lendt later op nieuw gecontroleerd.
- voetnoota)
- In margine: Een wort er gemist.
- voetnoot1)
- Reinoud II van Brederode was gehuwd met Jolanthe van Lalaing. Zie van Gouthoeven, D'oude Chronijcke ende Historien van Holland, p. 121.
- voetnoot2)
- Zie de lijst van schilderijen in Bijvoegsel I.
- voetnoot1)
- Deze Artus Bauwens wordt hierna genoemd. Vgl. Inl., p. 4.
- voetnoot2)
- rompen van muskaten; zie Kiliaen: rompe, ‘cortex’; dus ‘schalen van muskaatnoten’.
- voetnoot3)
- knevelstaven. Vgl. Kil.: knevelstock j. knevelspriet, ‘venabulum’, dus ‘jachtspies’.
- voetnoota)
- In margine: Hier gebreken IX.
- voetnootb)
- In margine: Daer gebreken vier.
- voetnoot4)
- turkse messen. Mes betekent hier ‘zwaard’ (kil. mes, ‘gladius’). Zie verder turkse bogen, pijlen, spiesen, en vgl. kamer XXVIII.
- voetnoot5)
- Deze aanduiding van K gevolgd door een cijfer verwijst naar de de lijst van kaarten in Bijvoegsel III (Vgl. p. 59, n. 4).
- voetnootc)
- In margine: 't Cleet gebreckt hier.
- voetnoota)
- Ms.: pourtractare.
- voetnoot1)
- Zie hieronder in kamer LXIII.
- voetnoot2)
- Vgl. noot 4 op blz. 62.
- voetnoot3)
- custodien van cincroers, d.i. ‘foedralen van pistolen’.
- voetnootb)
- In margine: Daer gebreken twee.
- voetnoota)
- In margine: Dit fluweel en (es er) nyet.
- voetnootb)
- Ms.: bierscap.
- voetnoot1)
- Zie p. 59, n. 4.
- voetnoot2)
- Vgl. de lijst van schilderijen in Bijvoegsel I.
- voetnoot3)
- Ik weet niet wat onder spaanse dekens wordt verstaan. Vgl. spaanse stoel in kamer XX.
- voetnootc)
- Ms.: garderode.
- voetnoot1)
- l. ontsloopte, d.i. ‘uit elkander genomen’? Vgl. hieronder, in kamer XII: een ontslopen lydecantgen. Of ‘zonder sloop’?
- voetnoot2)
- overhemelt, d.i. ‘baldakijn’. Zie Verdam, i.v. overhemelte, het laatste voorbeeld uit de O. Geld. Maalt.: ‘E. gelevert om een averhemelss cleet ain den solre toe maicken ind toe hangen baeven die eettaeffelen’.
- voetnoot1)
- l. ontsloopte, d.i. ‘uit elkander genomen’? Vgl. hieronder, in kamer XII: een ontslopen lydecantgen. Of ‘zonder sloop’?
- voetnoot3)
- Het is niet duidelik wat hieronder wordt verstaan. Kil. geeft: maecken de bedden, ‘sternere lectos, concinnare lectos’, dus ‘het bed opmaken’.
- voetnoot1)
- Ik wil hier bijeenzetten de verschillende soorten bedden die in onze inventaris worden vermeld: 1) schuifbedde, kastbeddeken, d.z. rustbanken die onder het bed van de meester stonden en daar 's nachts als een lade onder uit werden gehaald, voor jonge kinderen of de dienaar om daarop te slapen. Zie Fournier, Le Théâtre français avant la Renaissance, p. 298, n. 2, en vgl. op kamer XXVI een beddeken liggende op een uittreksel; 2) somerkoetse, rolkoetse, waarbij de inventaris vermeldt dat zij onder het bed staan en die dus hetzelfde zijn als de onder 1) genoemde legersteden; 3) rolbeddeken, een rustbank op wielen, misschien eveneens identies met 1), hoewel het ook een ‘reisbed’ kan zijn; zie Kiliaen; het zou dan hetzelfde zijn als 4) veltbeddeken, veltkoetse. In de Invent. van Filips van Bourgondië (o.l., I, 223) komt voor: ‘Noch onder mijns genadigen Heeren bedde een trogbedde, daer die Page op sliep’.
- voetnoot1)
- Ik wil hier bijeenzetten de verschillende soorten bedden die in onze inventaris worden vermeld: 1) schuifbedde, kastbeddeken, d.z. rustbanken die onder het bed van de meester stonden en daar 's nachts als een lade onder uit werden gehaald, voor jonge kinderen of de dienaar om daarop te slapen. Zie Fournier, Le Théâtre français avant la Renaissance, p. 298, n. 2, en vgl. op kamer XXVI een beddeken liggende op een uittreksel; 2) somerkoetse, rolkoetse, waarbij de inventaris vermeldt dat zij onder het bed staan en die dus hetzelfde zijn als de onder 1) genoemde legersteden; 3) rolbeddeken, een rustbank op wielen, misschien eveneens identies met 1), hoewel het ook een ‘reisbed’ kan zijn; zie Kiliaen; het zou dan hetzelfde zijn als 4) veltbeddeken, veltkoetse. In de Invent. van Filips van Bourgondië (o.l., I, 223) komt voor: ‘Noch onder mijns genadigen Heeren bedde een trogbedde, daer die Page op sliep’.
- voetnoot1)
- Kan met Moriaan een Moorse slaaf of dienaar bedoeld zijn? In Italie waren er veel in de xve eeuw en ook daarna. Zie Rodocanachi, o.l., p. 218, 222 en 224. Misschien is de kamer aldus genoemd naar een schilderij of beeld.
- voetnoot2)
- hekeltoorn, d.i. ‘heksentoren’ of ‘toren waarin het vlas wordt gehekeld’.
- voetnoot3)
- ferdegael, ofr. vertugale, vertugade, ‘opvulsel om de rokken te doen uitstaan’, ‘uitstaande rok’. Vgl. fr. vertugadin.
- voetnoot3)
- ferdegael, ofr. vertugale, vertugade, ‘opvulsel om de rokken te doen uitstaan’, ‘uitstaande rok’. Vgl. fr. vertugadin.
- voetnoot1)
- l. toertsbecken? Of in verband met tort, ‘mest, uitwerpselen?’
- voetnoot2)
- han(d)dweel, d.i. ‘handdoek’.
- voetnoot3)
- fauvisage, ‘mombakkes’. Vgl. in kamer XXVII mommecleederen.
- voetnoot4)
- accoord. Zie Br. I, p. 43, n. 2, en hieronder noot 6.
- voetnoota)
- In margine: est nomen zigonia of et nominatur zigonia? Lees: zifonia, ofr. cifoine, d.i. een instrument van dezelfde soort als de doedelzak.
- voetnoot5)
- De zackpype is de ‘doedelzak’. Ik vermoed, wegens de enkelvoudige vorm van luyr, dat dit een afkorting is van luyrpijpe, doch vind dit woord nergens.
- voetnoot6)
- Het ‘accoord’ of stel bestond uit sopraan-, alt-, tenor- en basinstrumenten. Zie Riemann, Musik-Lexikon, i.v. Krummhorn en Lyra, en Lavoix, Histoire de la Musique, p. 139: ‘Presque tous les instruments se subdivisaient en soprano, alto, ténor et basse et ils étaient employés par groupe’. Vgl. in kamer LIX: een basconter van een hantpijpe.
- voetnoot1)
- Ik vermoed dat de bruloftspipe hetzelfde is als de later vermelde tamborinpipen, nl. de fluit die werd bespeeld, tegelijkertijd dat de speler met één hand op de tamboerijn sloeg; tegenwoordlg is dit instrument nog in Provence in gebruik, zoals de lezers van Daudet weten.
- voetnoot2)
- brigilie, zie Verdam, i.v. bresil.
- voetnoot3)
- Zeker een soort doedelzak.
- voetnoot4)
- cincke, zie Verdam, i.v. sinke.
- voetnoot5)
- tapete beteekent hier zeker ‘behangsel’.
- voetnoot6)
- de Vaart, d.i. Vreeswijk.
- voetnoot1)
- M gevolgd door een cijfer verwijst naar Bijvoegsel II, Afd. Muziek.
- voetnoot2)
- Het wapen der Brederode's was een rode leeuw. Zie van den Toorn, Geslachtboom van de mannelijke nakomelingen uit het huis der Heeren van Brederode, p. 7.
- voetnoot3)
- Men weet niet precies wat onder spaensche stoel te verstaan is. Zie Vogelsang, in Catalogus van de Meubelen in het Nederlandsch Museum, p. LV. Vgl. p. 64, n. 3.
- voetnoot1)
- Zijn dit de loden pijpen van het orgel?
- voetnoota)
- In margine: Dese twee stucken syn de kercke gerestitueert.
- voetnootb)
- Er is een grote ruimte wit tussen de vorige paragraaf en deze, evenals tussen de verschillende afdelingen der boeken.
- voetnoot1)
- Ik begrijp deske niet.
- voetnoota)
- In margine: Dese heeft de grave van Meghen.
- voetnoot1)
- meelcruyt, d.i. ‘fijngewreven buskruit’.
- voetnoot2)
- Zie noot 3 op blz. 70.
- voetnoota)
- In margine: Dese stucken gemarkeert mit een cruysken syn gerestitueert den hooffmeester van Brederode als hem toebehorende onder eede ende bewys.
- voetnoota)
- Zie noot a op blz. 77.
- voetnoota)
- Zie noot a op blz. 77.
- voetnoot1)
- Azijn werd gebruikt bij het geschut. Zie Van Hasselt, Geld. Oudheden, I, 413: ‘Wijn-etickt, dair men dat geschut mede leste’, ‘dair men knijpkruit mede kerlde’.
- voetnoota)
- Zie noot a op blz. 77.
- voetnoota)
- Zie noot a op blz. 77.
- voetnoot2)
- Zie noot 1 op blz. 66.
- voetnoot1)
- gelaessen, ‘glazen’.
- voetnoot2)
- l. minutes en zie Br. I, p. 42, n. 5.
- voetnoot3)
- Zie Van Raa en de Bas, Het Staatsche Leger, I, 295 en vlgg.
- voetnoota)
- Ms. ratscamer.
- voetnoot4)
- flesschen, d.i. fr. flêche, ‘pijl’, ned. flitse.
- voetnoot5)
- Kil.: kolfbal, slaghbal, ‘pila clavaria’.
- voetnoot1)
- Vgl. p. 62, n. 4 en Verdam i.v. torkoys.
- voetnoot2)
- Zie noot 4 op blz. 79.
- voetnoot3)
- leer, d.i. ‘koker’ (Kil.: leder, ‘vagina’).
- voetnoot4)
- pype, d.i. het muziekinstrument.
- voetnoot1)
- Vgl. p. 62, n. 4 en Verdam i.v. torkoys.
- voetnoot3)
- leer, d.i. ‘koker’ (Kil.: leder, ‘vagina’).
- voetnoot5)
- Vgl. p. 62, n. 4. Dus: ‘rijzwaard’, ‘beulszwaard’ (vgl. Br. I, p. 47, n. 7), ‘schermdegen’ (vgl. Verdam, schermsweert).
- voetnoot5)
- Vgl. p. 62, n. 4. Dus: ‘rijzwaard’, ‘beulszwaard’ (vgl. Br. I, p. 47, n. 7), ‘schermdegen’ (vgl. Verdam, schermsweert).
- voetnoot6)
- pylote, fr. pelote, ‘bal’ (Kil. plotte j. bal, ‘pila’).
- voetnoot5)
- Vgl. p. 62, n. 4. Dus: ‘rijzwaard’, ‘beulszwaard’ (vgl. Br. I, p. 47, n. 7), ‘schermdegen’ (vgl. Verdam, schermsweert).
- voetnoot7)
- Vgl. Inventaris Filips van Bourgondië (o.l., I, 228): ‘noch een ander helmet dat men achter met lederkens omdoet’.
- voetnoot8)
- morgensterre, ‘knods met prikkels’ (Kil. ‘clava aculeata’).
- voetnoot1)
- Zie noot 7 op blz. 80.
- voetnoot1)
- Zie noot 7 op blz. 80.
- voetnoot2)
- een getaele, ‘een aantal’, Zie Verdam.
- voetnoot3)
- hoeyen, d.i. hoeden, ‘helmen’.
- voetnoota)
- Ms. phlê nro.
- voetnoota)
- Ms. nré.
- voetnootb)
- Ms. curruetssen.
- voetnoot1)
- curraetsen, d.i. kuras (Verdam i.v. carie; Kil. kuris).
- voetnoot2)
- speelwagen. Dat hier niet aan een ‘wagen’ kan worden gedacht (zie Verdam) blijkt uit het feit dat het voorwerp op de bovenverdieping staat. Kiliaen geeft als een der betekenissen ‘pegma’, d.i. ‘een uit planken bestaande stellage’, ook ‘boekenplank’.
- voetnoot3)
- viole, d.i. fiole’ ‘fles’.
- voetnoot1)
- Zie over de Venusberg: Gaston Paris, La Légende da Tannhänser (in Légendes du moyen âge. p. 131). Naar dit behangsel is zonder twijfel het vertrek Venusberg genoemd (kamer LVII), waar het zeker oorspronkelik hing, vóórdat bij het overhaaste heengaan alle kostbare voorwerpen bijeen zijn geplaatst. Andere geborduurde gordijnen of behangsels in kamer II, LVII en LXX.
- voetnoot2)
- Zie blz. 66, n. 1.
- voetnoot3)
- Zie blz. 64, n. 3.
- voetnoota)
- In margine: De pachter heeft gethoent bescheyt hem by myn vrouwe diezelve om zeeckere getrouwe diensten geschoucken te zyn.
- voetnoot1)
- In de Inventaris van Filips van Bourgondie (o.l., I, 216) leest men: ‘Onses Genadigen Heeren aensicht uyt eerden gebacken mit een fluwelen bonet daerop’. Vgl. ibidem. p. 220: Veerthien gebacken hoofden van eerde, ende geschildert, boven in de muer geset in gaetkens’. Zie ook Catalogus van Beeldhouwwerken in het Nederl. Museum, no. 194, enz.
- voetnoot1)
- Zijn dit zonnewijzers?
- voetnoota)
- In het ms. staan de hiervolgende namen achter elkander.
- voetnoot1)
- Margaretha van Parma.
- voetnoot2)
- Willem V, hertog van Kleef (1539-1592), en van 1539-1543 hertog van Gelder. Zie Stokvis, Chap. VIII, tabl. 13.
- voetnoot3)
- Joost van Schouwenburg. Zie o.a. Fruin, II, 104.
- voetnoot4)
- Carel van Mansvelt, zoon van Margaretha, zuster van Hendrik. Zie Te Water, III, 4; van Gouthoeven, I, 123.
- voetnoot5)
- Graaf Lodewijk van Nassau.
- voetnoot6)
- Philippe de Montmoreney, graaf van Hornes.
- voetnoot7)
- Antoine de Lalaing, graaf van Hoogstraten, zoon van Phihppe (vgl. blz. 53, n. 2).
- voetnoot8)
- Adolf van Nieuwenaar, neef van de vrouw van Hendrik en de tweede vrouw van Walraven van Brederode, dochter van Gumbrecht IV. Zie Stokvis, Chap. VIII, tabl. 13a en vgl. blz. 55, n. 2.
- voetnoot9)
- Willem van den Berg, zwager van prins Willem.
- voetnoot10)
- Floris van Pallant, heer van Culemborg, zoon van Everard (vgl. blz. 53, n. 2).
- voetnoot11)
- Joost van Bronkhorst, Batenburg en Hunnepel, gehuwd met Johanna, zuster van Hendrik. Zijn zuster was getrouwd met Balthazar van Brederode (vgl. blz. 55, n. 2). Zie Stokvis, Chap. IX, tabl. 19; van Gouthoeven, I. 123. Bij Te Water, IV. 36, komt onder de ondertekenaars van het verzoekschrift voor N. van Hunnepel. welke voorletter ik niet kan verklaren.
- voetnoot1)
- Bernard de Merode, heer van Rummen. Zie o.a. Fruin, II, 155. Françoise, dochter van Walraven, dus zuster van Reinoud III, was gehuwd met Hendrik van Merode, die uit een andere tak kwam. Zie Vegiano, p. 1343.
- voetnoot2)
- Helena van Brederode, zuster van Hendrik, gehuwd met Thomas Perrenot, heer van Chantonay, later hertog van Cantecroix. Zij is holdame van koningin Maria van Hongarije geweest. Haar echtgenoot was gezant te Parijs. Zie o.a. Biogr. nation.
- voetnoot3)
- Lodewijk van Brederode, heer van Havrincourt († 1557 in de slag van Saint-Quentin), zoon van Reinoud III. In het dossier Leenkamer Vianen, 42, II, in de hierboven, blz. 54, n. l, genoemde inventaris, wordt onder T T vermeld een kommissie, door Lamoraal van Egmont gegeven aan de Heer van Havrincourt als kapitein van honderd lichte paarden (10 Maart 1556); onder 6 z. komt aldaar een procuratie van ‘Henry de Brederode’ voor op Henrik de Ferny, Franck van Ruemt van Weresteyn en François Reynart, om voor hem hulde te doen voor stadhouder en leenmannen van Artois wegens de heerlikheid van Havrincourt, hem bestorven door het overlijden van zijn broer Lodewijk do 19 Aug. 15...; onder 7 D een brief van Rolant de Gouphaut Langhevelt aan de heer van Brederode om betaling van een schuld hem competerende uit de boedel van zijn overleden broer, de Heer van Havrincourt (3 Julie 1563). De titel ‘heer van Havrincourt’ schijnt over te zijn gegaan op een andere broeder, die in 1566 tegen de Turken strijdende sneuvelt (Archives, II, 415, noot).
- voetnoot1)
- bovens, d.i. ‘broek’. Zie Kiliaen t.v. bockse.
- voetnoot2)
- afgesedt, d.i. ‘gekleurd’ (zie Verdam).
- voetnoot1)
- Kiliaen: beleg, ‘dispositio’.
- voetnoot2)
- Dit is het bekende schilderij van Hieronymus Bosch, waarover men zie Wieder, Tijdschr. Aardr. Genootschap, XXXII, 66. De aldaar in het Spaans vermelde beschrijving luidt in vertaling aldus: ‘Een schilderij met twee zijstukken, waarop een hooiwagen is geschilderd waarvan alle standen van de maatschappij afnemen. Waarmede wordt bedoeld de ijdelheid waartussen hij rijdt. Boven op het hooi is de figuur van een schutsengel en de duivel en andere figuren, en boven op het schilderij God de Vader, en op het zijstuk rechts de schepping van Adam en andere figuren van hetzelfde verhaal, en op het zijstuk links de hel en de straffen voor de doodzonden. Het is vijf voet hoog en vier breed zonder de zijstukken’.
- voetnoot1)
- Vgl. Br. I, p. 13, n. 3.
- voetnoot2)
- Ik vind dit woord nergens (vgl. de vorm cuermuyser in het huis te Ameide, kamer CV), maar Verdam vermeldt wél tumelaer.
- voetnoot3)
- lade, d.i. ‘het hout waarop de loop ligt’.
- voetnoot4)
- Vgl. in kamer XLVII ‘een quartier van een gegoten slange’, en m XLIX een ‘gewonden ofte gedrayden halve slange’. Quartier heeft de betekenis van ‘vierde deel’. Vgl. in LI ‘een driedeel van een metalen slange’ en in C ‘vier achtendeelkens mit yseren clooten’. Ik vermoed dat dit allemaal verschillende formaten van geschut zijn.
- voetnoot5)
- Geschutgieter te Mechelen.
- voetnoot6)
- Zie Inleiding, p. 6.
- voetnoot4)
- Vgl. in kamer XLVII ‘een quartier van een gegoten slange’, en m XLIX een ‘gewonden ofte gedrayden halve slange’. Quartier heeft de betekenis van ‘vierde deel’. Vgl. in LI ‘een driedeel van een metalen slange’ en in C ‘vier achtendeelkens mit yseren clooten’. Ik vermoed dat dit allemaal verschillende formaten van geschut zijn.
- voetnoot1)
- Vgl. Br. I, p. 13, n. 3.
- voetnoota)
- Ms. gesneden.
- voetnoot7)
- Zie over gesmede en gegoten slangen: Van Hasselt, Aruh. Oudheden, IV, 81.
- voetnoot1)
- Kiliaen: basse, ‘tormenti aenei aut ferrei minoris genus’.
- voetnoot2)
- Dit is de dienaar die hen rondleidt. Zie de aanhef van deze inventaris.
- voetnoot1)
- Kiliaen: basse, ‘tormenti aenei aut ferrei minoris genus’.
- voetnoot3)
- Zie noot 1 op blz. 91.
- voetnoot1)
- Kiliaen: basse, ‘tormenti aenei aut ferrei minoris genus’.
- voetnoot4)
- gewagens. In verband met wegen?
- voetnoot1)
- Geschutgieter te Utrecht.
- voetnoot2)
- Een ander stuk geschut met het wapen van de Prins van Oranje zal men aantreffen bij de Lekpoort (LXXXIV). Zie de noot aldaar.
- voetnoot3)
- Deze Artus wordt ook vermeld, en wel in de hoedanigheid van ‘valet de chambre’ van Hendrik van Brederode, in het Proces-verbal des aveux et interrogatoires des gentilshommes qui ont suivi et servi le Seigneur de Brederode et qui ont été pris à Harlingen, le 7 Mai 1567, in Correspondance de Granrelle, II, 654.
- voetnoot1)
- Zie noot 1 op blz. 83.
- voetnoot2)
- Zie noot 1 op blz. 66.
- voetnoota)
- Ms. raperbat, desnoods rapbat.
- voetnoot3)
- rabat, d.i. strook die boven om het ledikant hangt. In de Inventaris van Filips van Bourgondië (o.t., I, 224) heet dit ommeganck.
- voetnoot4)
- Vgl. Inventaris van Filips van Bourgondië (o.l., I, 228): ‘dat bedde binnen omhangen mit die Historie Hollofernis geborduert’. Het is mogelik dat de geschiedenis van Vuleanus en Venus op het hout geschilderd was (Rodoconachi, o.l., p. 333).
- voetnoot1)
- verteek, d.i. ‘voorvertrek’.
- voetnoot2)
- Kiliaen: inghelegt werck, ‘opus ex secamentis et scandulis variorum lignorum studiose commissum’.
- voetnoot3)
- Zie noot 6 op blz. 68.
- voetnoot2)
- Kiliaen: inghelegt werck, ‘opus ex secamentis et scandulis variorum lignorum studiose commissum’.
- voetnoota)
- Ms. sonnige.
- voetnoot1)
- confituren. Is dit covertoer, coffiture, d.i. ‘dek van een bed, dekkleed’ (Verdam)?
- voetnoot2)
- layen, d.i. laden, ‘dozen’ (Verdam).
- voetnoot2)
- layen, d.i. laden, ‘dozen’ (Verdam).
- voetnoot3)
- Vgl. Br. I, p. 55, n. 3.
- voetnoot4)
- Het is niet te bepalen welk der vrouwenportretten uit Br. I hiermede bedoeld is.
- voetnoot5)
- Zie blz. 52, n. 1 en 2.
- voetnoot1)
- Zie blz. 52, n. 3.
- voetnoot2)
- Zie blz. 52, n. 4.
- voetnoot3)
- Zie blz. 52, n. 5.
- voetnoot4)
- Zie blz. 52, n. 6.
- voetnoot1)
- Zie blz. 52, n. 3.
- voetnoot5)
- Dit is waarschijnlijk de tuinman van Reinoud. Zie blz. 54, r. 6.
- voetnoot6)
- Zie noot 3 op blz. 96.
- voetnoot7)
- Zie blz. 53, n. 3.
- voetnoot8)
- Het is onzeker met welke portretten van Br. I deze mannenportretten zijn te identificeren.
- voetnoot9)
- Zie blz. 88, n. 3.
- voetnoot10)
- Dit portret komt niet voor in Br. I, waarin wèl een afbeelding van Karel de Stoute wordt vermeld (zie hierboven noot 3).
- voetnoot6)
- Zie noot 3 op blz. 96.
- voetnoot11)
- Robert II van der Marek (zie blz. 54, n. 7).
- voetnoot12)
- Dit is òf de Heer van Bisignano (zie blz. 53, n. 4) òt de graaf van Hoogstraten (zie blz. 53, n. 5).
- voetnoot6)
- Zie noot 3 op blz. 96.
- voetnoot8)
- Het is onzeker met welke portretten van Br. I deze mannenportretten zijn te identificeren.
- voetnoot8)
- Het is onzeker met welke portretten van Br. I deze mannenportretten zijn te identificeren.
- voetnoot1)
- Vgl. noot 1 op blz. 85.
- voetnoot2)
- flavelen, d.i. ‘fluwelen’.
- voetnoot3)
- cruyskens, d.i. ‘kroesjes’ (Kil. kruyse).
- voetnoot4)
- Verdam: hael, ‘ketelhaak’.
- voetnoot5)
- fanthengel; men kan ook lezen fanchengel. Hengel, hangel betekent ‘haak’. Is fanchengel = vanchengel, en dit ‘vleeshaak’? Kiliaen geeft: vangh, vanck, ‘pars carnosior bovis sub ventre sirca femora’. Of heeft vangh hier de zin van ‘het gevangene’, dus is het een haak om wild aan te hangen? Of eindelik, betekent het ‘vishengel’?
- voetnoot6)
- Kiliaen: stopsel, ‘cooperculum’.
- voetnoot7)
- Zie noot 3 op blz. 96.
- voetnoot1)
- bolsannen. Zie van Hasselt, Geld. Maaltijden, p. 275: ‘kannen, geheiten bolten’, en p. 276: ‘witte bolcken als men gemeynlick te have te besighen pleech’. In de Inventaris van 1685 (Oud-Holland, XXVI, 195) komen voor ‘3 dubbelde bolskannen’.
- voetnoot2)
- Zie noot 3 op blz. 82.
- voetnoot3)
- Zie noot 4 op blz. 80.
- voetnoot4)
- tijckt, d.i. ‘tijk’. Verdam geeft o.a. teecte, tiecte.
- voetnoot5)
- Muller, Nederl. Historieplaten, I, no. 444-446 vermeldt satiriese platen tegen de Inquisitie.
- voetnoot1)
- kincken, d.i. ‘kinneken, kinnetje, vaatje van 39 liter’. Ook bij Van Hasselt, Geld. Maalt., p. 279.
- voetnoot2)
- Zie noot 3 op blz. 67.
- voetnoot3)
- Zie noot 2 op blz. 95.
- voetnoot4)
- Zie noot 8 op blz. 97.
- voetnoot5)
- Zie noot 3 op blz. 96.
- voetnoot1)
- Zie noot 8 op blz. 97.
- voetnoot2)
- In kamer XX bevonden zich soortgelijke instrumenten (p. 70).
- voetnoot3)
- minnecamer, d.i. ‘de kamer van de voedster’. Zie Inleiding, p. 8, n. 2.
- voetnoot1)
- sittekist, ‘kist die als stoel diende’. Zie een afbeelding van zulk een kist uit de XVe eeuw bij Viollet-le-Due, Dictionaire du Mobilier, I, 53; het woord ontbreekt bij Kiliaen en bij Verdam.
- voetnoot1)
- Zie noot 3 op blz. 64 en n. 1 op blz. 66.
- voetnoot1)
- Zie noot 3 op blz. 64 en n. 1 op blz. 66.
- voetnoot2)
- Dit zijn ‘dossiers de huishouding en de administratie betreffende’. Zo komen in de inventaris van 1685 (Oud-Holland, XXVI, 230) kasten met rekeningen voor van de rentmeesters, enz.
- voetnoot3)
- Vgl. hierboven p. 94, waar de medicus ook met een boodschap van de hertog van Brunswijk komt.
- voetnoot4)
- Van Hasselt, Arnh. Oudheden, IV, 239, verhaalt dat in 1518 een aap werd geschonken aan hertog Karel van Gelre.
- voetnoot1)
- Het wapen van de bastaards van Bourgondie droeg een wil (fr. dac). Zie bij Reiffenberg, Histoire de l'ordre de la Toison d'or, p. 524 en 525, het wapen van Antoine, bastaard van Bourgondië, graat van La Roche-en-Ardenne. Het stuk geschut waarvan hier sprake is werd door de prins van Oranje uit Buren naar Vianen gezonden als geschenk. Zie hieronder noot 3, en Te Water, Historie van het Verbond der Edelen, IV. 327.
- voetnoot2)
- rayen, d.i. ‘raden, raderen’. Vgl. blz. 81, n. 3.
- voetnoot3)
- Dit stuk geschut was, evenals de op blz. 93, n. 2, en hierboven, n. 1 genoemde, een geschenk van prins Willem. Zie Van Hall, o.l., p. 82; de prins spreekt in zijn schrijven aan de hertogin van Parma van 21 Januari 1567 (Correspondance de Guillaume le Taciturne, II, 340) over deze kanonnen.
- voetnoot4)
- Zie noot 3 op blz. 43.
- voetnoot5)
- Zie noot 3 op blz. 109.
- voetnoota)
- In margine: twelck naderhant gevonden synde oeck gerestitueert is.
- voetnoot1)
- getau. Zie Verdam, i.v. getouwe.
- voetnoot1)
- raket. Is hier bedoeld het voorwerp waarmede men de raketbal werpt, of het muziekinstrument waarvan Lavoix, Histoire de la Musique, p. 135, een tekening geeft, nl. een soort fagot?
- voetnoot1)
- Zie noot 4 op blz. 91.
- voetnoot2)
- Zie noot 1 op blz. 92.
- voetnoot3)
- camers, d.z. ‘kamers van het geschut’, waarin de lading werd gedaan. Zie Van Raa en de Bas, o.l., I, 295 en vlgg.
- voetnoot4)
- Kiliaen: cretser, ‘baculus rasorius bombardae’, d.i. ‘kanonveger’.
- voetnoot5)
- ocksoy, d.i. ‘okshoofd’. Vgl. de vorm ockshood bij Kiliaen, en hierboven blz. 105, n. 2.
- voetnoot1)
- Het is niet duidelik waar dit linnengoed zich bevond. In de inventaris van 1685 is het ook afzonderlik geïnventariseerd.
- voetnoot2)
- Vgl. in de inventaris van 1685 (Oud-Holland, XXVI, 229) tafellakens van 't Jerusalems cruys.
- voetnoot3)
- Ik vind de betekenis ‘sloop’, die dit woord hier zeker heeft, nergens aangegeven.
- voetnoot3)
- Ik vind de betekenis ‘sloop’, die dit woord hier zeker heeft, nergens aangegeven.
- voetnoot3)
- Ik vind de betekenis ‘sloop’, die dit woord hier zeker heeft, nergens aangegeven.
- voetnoot1)
- basken, basgen, d.i. ‘een kleine basse’ (blz. 92, n. 1).
- voetnoot1)
- Zie noot 3 op blz. 109.
- voetnoot2)
- Zie noot 1 op blz. 66.
- voetnoot3)
- Zie noot 4 op blz. 109.
- voetnoot4)
- stuksken, ‘een klein stuk geschut’.
- voetnoot1)
- Zie noot 3 op blz. 109.
- voetnoot5)
- Zie noot 1 op blz. 112.
- voetnoot1)
- vuerpant, d.i. ‘vuurpan’ (Kil. vierpanne). De t is te verklaren als in ned. rijst, kast. Vgl. noot 2 op blz. 118 knoppert, en in kamer XIX, citert.
- voetnoot2)
- Kan dit staan voor twernmolen, of is het een verschrijving voor querne, ‘handmolen’?
- voetnoot1)
- Zie kamer IV.
- voetnoot2)
- eyckenwater, d.i. ‘azijn’.
- voetnoot3)
- geconterfeyt corael = ‘nagemaakt koraal’.
- voetnoot4)
- glaesde = ‘verglaasd, met glazuur bestreken’? Maar op p. 116 en 119 betekent gelaesde vlesch (viole) toch zeker ‘glazen fles’.
- voetnoota)
- In margine: een gebreckt er.
- voetnoot4)
- glaesde = ‘verglaasd, met glazuur bestreken’? Maar op p. 116 en 119 betekent gelaesde vlesch (viole) toch zeker ‘glazen fles’.
- voetnoot3)
- geconterfeyt corael = ‘nagemaakt koraal’.
- voetnoot5)
- gebacken uiltjes, d.i. ‘van terra cotta’. Vgl. noot 1 op blz. 85.
- voetnoot4)
- glaesde = ‘verglaasd, met glazuur bestreken’? Maar op p. 116 en 119 betekent gelaesde vlesch (viole) toch zeker ‘glazen fles’.
- voetnoota)
- In margine: een gebreckt er.
- voetnoot1)
- Zie noot 4 op blz. 115.
- voetnoota)
- In margine: een gebreckt er.
- voetnootb)
- In margine: een gebroken.
- voetnoot2)
- rondelle, ‘schotel’ of wel ‘schild’ (Verdam i.v. rondeel).
- voetnoot3)
- royer, ‘pistool’ (Verdam i.v. roer, sub 2).
- voetnoot1)
- Frankfortsglas. Vgl. hieronder drinkpotten gemalen op sijn Branswijcks (d.i. ‘geschilderd op zijn B.’)
- voetnoota)
- In margine: Daer gebreken twee.
- voetnoot2)
- d.i. ‘kleine ponjaards’.
- voetnoot3)
- scheyen, d.i. ‘scheden’.
- voetnoot4)
- lemmit. Zie Verdam i.v. lemmete.
- voetnootb)
- Met dezelfde hand als de aantekeningen in margine.
- voetnootc)
- In margine: Daer gebrecken twee.
- voetnoot1)
- gegruseerd; gruizen betekent ‘de kanten van glas met de gruis gelijkmaken’ (Woordenb. Ned. Taal, i.v.).
- voetnoot2)
- knoppert, d.i. knopper (vgl. noot 1 op blz. 114), nl. ‘een kroes of drinkschaal met een knop voorzien’? Vgl. Van Hasselt, Geld. Maalt., p. 125: eyn overdeckt kruesen mit eynen knoepe, en de Inventaris van Filips van Bourgondië (o.l., I, 221): Een dubbelt soutvat mit ronde knopkens daer 't op staet.
- voetnoot3)
- Zie noot 3 op blz. 98.
- voetnoota)
- In margine: Daer gebreken twee.
- voetnoot4)
- leden, d.i. ‘deksels’ (Verdam i.v. lit., 2).
- voetnoot5)
- smoltgen, d.i. ‘kleine smoutpot’ (vgl. noot 2 op blz. 114 tweerne voor tweernmolen) of ‘lichtvat voor smout’?
- voetnootb)
- In margine: Een gebreckt er.
- voetnoot2)
- knoppert, d.i. knopper (vgl. noot 1 op blz. 114), nl. ‘een kroes of drinkschaal met een knop voorzien’? Vgl. Van Hasselt, Geld. Maalt., p. 125: eyn overdeckt kruesen mit eynen knoepe, en de Inventaris van Filips van Bourgondië (o.l., I, 221): Een dubbelt soutvat mit ronde knopkens daer 't op staet.
- voetnoota)
- In margine: Daer gebreken twee.
- voetnoot6)
- Zie noot 1 op blz. 117.
- voetnoota)
- In margine: gebreckt een.
- voetnoot1)
- pleckpapier = ‘vloeipapier’ (Kil.: plackpapier j. kladpapier, ‘papyrus bibula’). Hier is de betekenis misschien ‘behangselpapier’.
- voetnoot2)
- Zie noot 4 op blz. 115 en n. 3 op blz. 82.
- voetnootb)
- Het Hs. heeft mn voorafgegaan door een streep en gevolgd door krullen. De oplossing daarvan in manu propria is natuurlik niet geheel zeker.
- voetnoot1)
- De titel van dit werk vindt men in de lijst der voor de kaarten gebruikte boeken in Bijvoegsel III.
- voetnoot1)
- In Br. II staat: ‘Le second volume de Lancelot du Lac’.
- voetnoot2)
- In Br. II staat: ‘Vier oude boecken in franchois van Parceforet.’
- voetnoot1)
- Il Filocolo heette oorspronkelik Il Filocopo.
- voetnoot2)
- In Br. II zijn genoemd: ‘Le premier livre de Amadis de Gaule’, ‘le troisième livre de Amadis de Gaule’ en ‘cinq livres de Amadis de Gaule’.
- voetnoot1)
- Volgens Foncke (Het Boek, V, 209) is het land van Arkel waarvan Otto van Arkel de titel draagt het land van Mechelen, maar het is veel waarschijnliker dat Otto, die tot de Hollandse familie van Arkel behoorde, de naam van het Hollandse Arkel voerde. Zie Simon van Leeuwen, Batavia illustrata, 851.
- voetnoot1)
- Hieronder verstaat men het land ‘entre le Rhin du costé d'Orient, Marne vers midi, Seine du costé d'Occident et la grand mer oceane vers septentrion’ (zie deze verklaring op de kaart van Frankrijk door Orontius, bij Nordenskjöld).
- voetnoot1)
- Ms. Guide.
- voetnoot2)
- Oye ligt tussen Calais en Grevelingen.
- voetnoot1)
- Ik heb verzuimd dit interessante woord in een noot te vermelden. De betekenis ‘onbeheerd’, die in R. van Utr., Gloss., wordt verondersteld, past zeer goed op onze plaats. Zie Verdam, i.v. apergoet en hapergoet.
- voetnoot1)
- Ter aanvulling van de noot vermeld ik nog hgd. Mórser, naast Tummter, dat misschien hetzelfde woord is als (vaar)muiser (zie Götzinger, Reallexicon der deutschen Altertumer, i.v. Artillerie: ‘Tummter sind Mörser kleineren Kalibers’). Ik dank deze aanwijzing, evenals verscheidene andere, aan Mr. J.G.C. Joosting.