Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 36
(1915)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rekeningen van Pompejus Occo aan koning Christiaan II van Denemarken,
1520-1523,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordig het Poolsche Koffiehuis staat - dat van achteren met een steiger op het Rokin uitkwam. Van dien steiger had Christiaan II op den middag, die aan de danspartij voorafging, het steekspel te water kunnen gadeslaan, dat door het gilde der binnenlandsvaarders te zijner eere werd vertoondGa naar voetnoot1). De gala-voorstelling op 22 Mei 1914 heeft den naam van Pompejus Occo aan velen, die hem nog nooit hoorden noemen, bekend gemaakt. Voor de historici behoefde hij geen onbekende te zijn; in de geschiedenis der betrekkingen van Christiaan II met de Nederlanden speelt hij een rol van zekere beteekenis. Het geslacht Occo is van Oostfrieschen oorsprong; de familienaam Occo zal de verlatiniseering zijn van den Frieschen voornaam Ocke; Pompejus Occo heette eigenlijk Poppe Ockesz, maar noemde zich Poppo, Poppius en ten slotte Pompejus Occo, welke laatste naam in de rekeningen, die hierna worden uitgegeven, tot Pompius wordt verknoeid. Volgens Ter Gouw heette de steeg naast zijn huis in de Kalverstraat de Popiussteeg (later herdoopt tot Papenbroeksteeg) en werd Occo ‘in de wandeling’ Popius genoemd. Pompejus Occo - wij kiezen den naam, die het best past voor dezen vriend van het humanisme - was vermoedelijk de eerste van zijn geslacht, die zich in de Nederlanden, en wel te Amsterdam vestigde, waarschijnlijk in het einde der vijftiende of het begin der zestiende eeuw. Zijn geboortejaar is onbekend; hij overleed in November 1537 te Amsterdam. Hij dreef daar groothandel, oefende tevens het bankiersbedrijf uit, stond in betrekking met de Fugger'sGa naar voetnoot2), leende geld aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landvoogdes der Nederlandsche gewesten, aan de stad Amsterdam, ook aan Koning Christiaan II van Denemarken, van wien hij de ‘factor’ of agent was. Behalve in de zakenwereld was hij ook een bekende figuur in den kring der humanisten; zijn huis stond steeds voor hen open; hij had een vermaarde bibliotheek, o.a. een aantal manuscripten en brieven van Agricola, die hij vermoedelijk zal hebben gekregen van zijn oom, den geneesheer Adolf Occo, den vertrouwden vriend van Agricola en den erfgenaam van diens letterkundige nalatenschap. Ondanks zijne humanistische neigingen bleef hij een geloovig Katholiek, was kerkmeester van de Heilige Stede, later van de Nieuwe Kerk, en in 1519 overman van 't Kruisgild, dat in de Nieuwe Kerk gefundeerd was ter eere van God, Maria en alle heiligen. De geleerde Alardus prees in een lofdicht na zijn dood niet alleen zijne verdiensten voor de wetenschap, maar ook zijne vroomheid, met name zijne zorgen voor de versiering van de Heilige Stede. Voor den Oostfries bleef de toegang tot de stedelijke regeeringsambten gesloten; maar de kinderen van den rijken Amsterdamschen bankier werden in de stedelijke aristocratie opgenomen. Zijne dochter Katrijn huwde met Dirck Schaep, heer van Batesteyn, zijne dochter Balichgen met Joost Sijbrantz. Buyck; zijn zoon Sijbrant, evenals zijn vader ‘een lief hebber der geleerdheid en voorstander der geleerden’, klom op tot de hoogste sport van de ladder der stedelijke ambten en behoorde met zijn zwager Joost Buyck tot het kleine kringetje van burgemeesters en oudburgemeesters, dat sinds het midden der zestiende eeuw alle macht te Amsterdam in handen had. Sijbrant Occo stond als geleerde in briefwisseling met mannen als Viglius en Joannes Secundus; Alva en Don Frederik waren gedurende hun verblijf te Amsterdam zijne gastenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rekeningen van Pompejus Occo aan Christiaan II van Denemarken, die thans worden uitgegeven, loopen over de jaren 1520-1523. Doch reeds vóór 1520 was Occo de geldschieter en factor van den Deenschen Koning, zooals terstond blijkt uit den eersten post der eerste rekening. Over de betrekkingen tusschen beiden vóór 1520 is mij zoo goed als niets bekend geworden; zij zullen wel van denzelfden aard geweest zijn, als die, welke uit de hierna volgende rekeningen blijken. Alleen worde hier herinnerd aan het bericht, dat Christiaan II, toen hij omstreeks 1517 allerlei maatregelen nam om Kopenhagen tot een groote koopstad te maken, niet alleen tot de Fugger's de uitnoodiging richtte er een filiaal te vestigen, maar ook Pompejus Occo heeft willen overhalen zijne woonplaats daarheen te verleggen; geen van beiden heeft echter aan het verzoek gehoor gegevenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 12 Juni 1523 sloot Occo de laatste onzer rekeningen af, waarbij hij schoone lei maakte; zes weken vroeger, op den 1sten Mei, was Christiaan II als balling te Veere geland. De uit zijn rijk verdreven vorst zal vermoedelijk voortaan minder crediet hebben gehad bij zijn Amsterdamschen bankierGa naar voetnoot1). Toch verbrak deze niet geheel zijne betrekkingen met Christiaan II. Door bemiddeling van Occo liet de Koning geld toekomenGa naar voetnoot2) aan Sigbrit - over wie straks meer - hoewel hij aan de Landvoogdes Margaretha had verklaard, niets meer met Sigbrit uitstaande te hebbenGa naar voetnoot3). Maar het duurde niet lang, of alle geldmiddelen van Christiaan waren uitgeput en hij moest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met zijn gezin van de genade van zijn zwager Karel V leven; dan hoort men ook niet meer van zijne betrekkingen met den Amsterdamschen bankier. Daarentegen schijnt Christiaan's opvolger op den troon van Denemarken, zijn oom Frederik van Holstein, als Koning Frederik I in financieele zaken gebruik te hebben gemaakt van de diensten van Pompejus Occo; deze onthaalt althans in November 1532 te zijnen huize gezanten van Koning FrederikGa naar voetnoot1). De eerste onzer rekeningen, ‘rekeninge A’, loopt over het tijdvak 27 April 1520-30 November 1521; de tweede, ‘rekeninge B’, verreweg de belangrijkste, die de uitgaven bevat, door Occo voor Christiaan II gedaan tijdens diens verblijf in de Nederlanden in 1521, loopt over het tijdvak 28 Juni tot begin September 1521; daar de eerste rekening 30 November 1521 eindigt, is dus de rekening van de uitgaven, gedurende Christiaan's reis gedaan, blijkbaar opzettelijk afzonderlijk gehouden. De derde, ‘rekeninge C’, loopt over November 1521-December 1522, de vierde eindelijk, ‘rekeninge D’, over December 1522-12 Juni 1523. Wat den vorm der rekeningen betreft, deze verschilt niet veel van dien van een gewoon huishoudboekje: alle posten van uitgaaf worden achtereenvolgens opgesomd, en aan het slot der rekening wordt dan vermeld, hoeveel Occo nog te vorderen heeft of schuldig is gebleven. Schuldig gebleven: want tegenover zijne uitgaven staan ontvangsten; tot tweemalen toe, resp. op 12 September 1520 en in Augustus 1521, heeft hij van den rentmeester van Karel V f 50.000 ontvangen, als afbetaling op de 250.000 goudguldens of f 350.000, die aan Christiaan II, bij zijn huwelijk met Isabella, een jongere zuster van Karel V, als bruidsschat waren beloofd; vóór dien was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds f 100.000 betaald; de rest is Karel V schuldig gebleven; Christiaan heeft later - in 1531, bij zijn beroemden tocht naar Utrecht en Holland - voor de verrekening gezorgdGa naar voetnoot1)! Behalve deze f 100.000 had Occo nog f 8000 ontvangen om daarmede de onkosten te betalen, die te Rome gemaakt moesten worden om voor Jörgen Skodborg de confirmatie te verkrijgen van zijne verkiezing tot aartsbisschop van Lund, waarover straks meer. Tegenover deze ontvangst nu van f 108.000 verrekent hij al zijne uitgaven. Van renteberekening der voorgeschoten of ontvangen sommen is geen sprake; alleen verneemt men uit de rekeningen, dat Occo's vrouw van Koning Christiaan 100 goudguldens ten geschenke kreeg, en dat Occo zelf, bij de definitieve afrekening, een streep mocht halen door een bedrag van 1000 goudguldens, dat hij toen aan Christiaan II schuldig bleef. Wanneer Occo niet gezorgd heeft, dat in de door hem in rekening gebrachte uitgaven ook winst voor hem zelf school, zouden deze 1000 goudguldens de eenige som uitmaken, die hij aan zijn financieren voor Christiaan II in de jaren 1520-1523 heeft verdiend - geen hoog bedrag, maar men neme daarbij in aanmerking, dat Christiaan II gewoonlijk bij hem in voorschot was. Overigens had Occo wel aanspraak kunnen maken op een hooger belooning, omdat de diensten, die hij aan zijn koninklijken client bewees, hem zelfs ruim drie maanden gevangenschap op den hals hebben gehaald! Uit een van de posten der derde rekening blijkt, dat hij in 1522 op last van Christiaan II naar Dordrecht reisde om daar bij de Landvoogdes ‘ein deel gelds tho maenen’ - afbetaling alweer van een gedeelte van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruidsschat - en daar den 6den AugustusGa naar voetnoot1) werd gevangen genomen tegelijk met Anton van Metz, een kamerheer en vertrouwden dienaar van Christiaan II, die herhaaldelijk met zendingen naar de Nederlanden werd belast en den Koning ook later in zijne ballingschap vergezelde. Van Dordrecht werden zij naar het slot van Vilvoirde gebracht - destijds een staatsgevangenisGa naar voetnoot2) - waar zij tot den 17den November d.a.v. opgesloten bleven. De reden hiervan was het volgende. In het voorjaar van 1522 was een gezantschap uit de Nederlanden naar Kopenhagen vertrokken om te klagen over een verhooging van den Sonttol en de groote bezwaren, die de Nederlandsche scheepvaart op de Oostzee ondervond; de schippers, die den verhoogden tol niet wilden betalen, moesten te Kopenhagen - destijds was daar het tolkantoor gevestigd, niet te Helseneur - blijven liggen; sommigen hunner werden gedwongen in 's Konings dienst te treden voor het transport van troepen en krijgsbenoodigdheden naar Zweden; een deel van de bemanning werd geprest om te dienen aan boord der Deensche oorlogsschepen. De Nederlandsche gezanten werden in Denemarken uiterst onaangenaam ontvangen; men vermoedde bovendien, dat zij hunne reis naar Kopenhagen opzettelijk over Lübeck hadden genomen om de Lübeckers tegen Denemarken op te stoken. Ten slotte werd hun geen verlof gegeven om te vertrekken en moesten zij onvrijwillig in Denemarken blijven. Toen de Landvoogdes Margaretha nu bericht had gekregen van de behandeling, die haren gezanten werd aangedaan, liet zij als maatregel van weerwraak Anton van Metz en Pompejus Occo gevangen nemen. Dit had echter niet ten gevolge, dat de Nederlandsche gezanten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vrijheid kregen; eerst tegen het einde van het jaar 1522, vermoedelijk niet voordat hij zekerheid had bekomen, dat Anton van Metz en Occo uit hunne gevangenschap in Vilvoirde waren ontslagen, gaf Christiaan II aan de gezanten verlof de terugreis naar de Nederlanden aan te nemenGa naar voetnoot1).
Uit den inhoud der rekeningen blijkt, dat Occo diensten van zeer uiteenloopenden aard aan den Koning van Denemarken bewees. Hij staat in rekening met het bankiershuis der Fugger's en betaalt hun allerlei sommen terug, die zij aan Christiaan II of zijne dienaren hebben voorgeschoten. Sommige posten hebben betrekking op het geld, dat in Rome aan invloedrijke geestelijke heeren moest worden betaald om confirmatie te krijgen voor een der gunstelingen van Christiaan II als elect van Lund. Over dit ambt is in de jaren, waarover onze rekeningen loopen, heel wat te doen geweestGa naar voetnoot2). Toen de zetel in November 1519 was opengevallen, had Christiaan II bewerkt, dat de eerst door het kapittel aangewezen opvolger zich terugtrok ten behoeve van 's Konings secretaris Jörgen Skodborg. Diens verkiezing werd echter niet door Paus Leo X bekrachtigd; deze reserveerde het aartsbisdom voor den kardinaal Paolo Emilio dei Ceci, die daarvan gebruik maakte om zooveel mogelijk geld af te persen van de andere gegadigden. Jörgen Skodborg mocht het niet gelukken om de confirmatie te verkrijgen. Intusschen had Christiaan II met hem en het kapittel van Lund twist gekregen, omdat hij verlangde, dat het aartsbisdom een deel zijner bezittingen aan de Kroon zou afstaan. Toen gaf Christiaan zich moeite om een ander gunsteling op den aartsbisschoppelijken stoel te brengen, nl. Diederik Slagheck, ten wiens behoeve hij te Rome groote sommen gelds liet uitgeven; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daardoor kreeg hij gedaan, dat kardinaal dei Ceci zich terugtrok en Slagheck door den paus als aartsbisschop van Lund werd geconfirmeerd. Deze Diederik Slagheck had een avontuurlijke loopbaan achter zich; zoowel hierover als over zijn uiteinde - hij is in 1522 onthoofd als zondebok voor het Stockholmsche bloedbad - worde hier echter niet uitgewijd, omdat dit alles buiten den inhoud onzer rekeningen valt; wij hebben ons er toe bepaald datgene te vermelden, dat de op hem betrekking hebbende posten der rekeningen kan verduidelijken. Alleen zij nog medegedeeld, dat hij een beschermeling en bloedverwant van Sigbrit was en aan haar de gunst van Christiaan II, wiens secretaris hij een tijdlang was, te danken had. Overigens bewees Occo aan Christiaan II de diensten van een ‘factor’; hij kocht en verzond voor hem naar Denemarken: buskruit, ijzer, cement, Goudsche steenen, Leidsche klinkers, maar ook Leidsche lakens, fluweel, damast, goud- en zijdenlaken; verder suiker, kaas en andere verbruiksartikelen; hij betaalt reisgeld aan boden, die van Denemarken komen of daarheen gaan, arbeidsloon voor wat hier te lande ten behoeve van Christiaan II wordt vervaardigd, en dergelijke posten; ja, hij zorgt ook voor de expeditie naar Denemarken van een minnemoer voor 's Konings jongstgeborene. Herhaaldelijk wordt bij deze posten vermeld, dat Occo het geld heeft uitbetaald of de goederen heeft verzonden ‘up Moers schriven’, ‘up Sybrich moers schriven’, ‘up Harmon Wilmzons bevel’ of ‘up her Anthonius bevel’. Met den laatsten is de bovengenoemde Anton of Antoni van Metz bedoeld. ‘Harmon Wilmzon’ of Herman Willemsz.Ga naar voetnoot1) is een broer van Sigbrit en dankt aan haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijne promotie. In de jaren, waarover onze rekeningen loopen, was hij ‘factor’ van Christiaan II in de Nederlanden en had volmacht om allerlei handelszaken en financieele aangelegenheden van den Koning te besturen; hij schijnt zich echter van deze taak niet behoorlijk te hebben gekweten, althans in 1524 kreeg hij moeilijkheden over zijne rekening en verantwoording en bleef in gebreke deze af te leggen. Ook toen hij in 1525 zich eindelijk van zijne verplichting had gekweten, schijnt Christiaan II daarover niet geheel tevreden te zijn geweest; hij liet het er echter bij berusten, misschien ter wille van SigbritGa naar voetnoot1). Na dit jaar hoort men niet meer van Herman Willemsz. Ten slotte ‘Moer’ of ‘Sybrich moer’. Eigenlijk heet zij Syberich - een naam, die op Friesche afkomst wijst - Syberich WillemsGa naar voetnoot2) of Willems dochter. Zij moet geboren zijn te Amsterdam, althans daar oorspronkelijk gewoond hebben, en later naar Bergen, in Noorwegen, zijn verhuisd. Welk beroep zij daar uitoefende, staat niet vast; soms heet het, dat zij een herberg hield, dan weer, dat zij wafels en ander gebak verkocht; ook fruitvrouw wordt zij wel genoemd. Toen Christiaan II nog kroonprins en stadhouder van Noorwegen was, leerde hij haar dochter Duveke kennen, die hem trof door hare schoonheid; zij werd zijne minnares, en bleef dat ook nadat hij koning geworden en gehuwd was. De ergernis, die dit feit bij den Deenschen adel wekte, zal grootendeels toegeschreven moeten worden aan den steeds sterker wordenden invloed, dien Syberich op Christiaan II uitoefende. De op Duveke gepleegde moord - het is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
althans waarschijnlijk, dat zij vergiftigd werd - had niet het gewenschte gevolg; Syberich's invloed werd voortaan nog grooter, in plaats van minder. Zij werd de raadsvrouw van den koning in alle regeeringszaken en bestuurde met name het financie- en het tolwezen van het rijkGa naar voetnoot1). De uit edellieden en voorname geestelijken bestaande koninklijke raad werd geheel verdrongen door een achterraad van burgerlijke raadslieden, waarvan Sigbrit - zoo wordt zij altijd in de Deensche geschiedwerken genoemd - de ziel was. Zij versterkte de bij Christiaan II reeds bestaande neiging om de macht van adel en geestelijkheid te fnuiken en steun te zoeken bij den stand der kooplieden; zij heeft hem een aantal maatregelen aangeraden, waarvan de strekking was om de Deensche handel en scheepvaart, ten koste hoofdzakelijk van die der Hanze, met name van Lübeck, te bevorderen. De naam van ‘Moder’ (spreek uit: moer) Sigbrit werd niet alleen in geheel Skandinavië, maar in geheel Europa bekend; vreemde regeeringen, die onderhandelingen met Denemarken te voeren hadden, zochten haar gunst, boden haar geschenken aan. Het kloeke verstand van deze burgervrouw maakt den invloed, dien zij uitoefende, begrijpelijk; maar ook andere redenen worden ter verklaring hiervoor aangevoerd. Zij was zeer ervaren in de alchymie en de geneeskunst; de beroemde Theophrastus Paracelsus - die een tijdlang in het Noorden heeft vertoefd en o.a. chef van den militairen geneeskundigen dienst is geweest bij een der krijgstochten van Christiaan II tegen de Zweden - kende en waardeerde haar; zij schijnt hem een nieuw genees- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middel aan de hand te hebben gedaan. Sigbrit werkte ook met geheime middelen; zij zou gezegd hebben, dat zij van den Koning alles gedaan kon krijgen, zoo hij slechts niet verder dan 10 mijlen van haar verwijderd was. Zoo ging zij bij de groote menigte door voor een heks, die den Koning betooverd had; allerlei verhalen deden de rondte over de potjes en pannetjes, waarin zij alchymistische proeven deed en over de flesschen, waarin zij allerlei booze geesten gevangen hieldGa naar voetnoot1). In de jaren, waarover onze rekeningen loopen, stond Sigbrit op het toppunt van hare macht. Uit die rekeningen blijkt dan ook, dat zij de financiën van Christiaan II bestuurt; ‘up Sybrich moers schriven’ betaalt Pompejus Occo geld aan de Fugger's of doet hij allerlei inkoopen. Zelfs komt er in de eerste rekening een post voor, die er aan herinnert, dat Sigbrit de geneeskunde beoefende; op 5 October 1521 betaalde Pompejus Occo ruim 52 gulden aan ‘Claes in die KatGa naar voetnoot2)’ voor ‘viel materialia thot de appoteka, dar Sybrech Wilms umb schreef’; zoowel het bedrag als de bewoordingen van den post duiden aan, dat Sigbrit uit Amsterdam een heele bezending geneesmiddelen liet komen, niet alleen voor eigen gebruik.
Zooals reeds werd gezegd, heeft Pompejus Occo de uitgaven, door hem voor Christiaan II gedaan gedurende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diens eerste verblijf in de Nederlanden, in 1521, afzonderlijk gehouden in de tweede rekening. Het doel van deze reis was niet alleen - zooals door sommige Nederlandsche geschiedschrijvers wordt berichtGa naar voetnoot1) - om weder uitbetaling van een deel van den bruidsschat te krijgen. Christiaan II kwam hoofdzakelijk voor politieke doeleinden hierheen: tot dusverre was de hertog van Holstein door den bisschop van Lübeck met zijn land beleend; Christiaan wist nu van zijn zwager Keizer Karel V te verkrijgen, dat voortaan de hertog van Holstein de leenman zou zijn van den Koning van Denemarken. Verder kreeg Christiaan Hamburg en verschillende bezittingen in het gebied van Lübeck in leen, verwierf de bekrachtiging van allerlei oude rechten en vorderingen, die hij tegenover Lübeck kon laten gelden en bewerkte een verbod van den Keizer aan Lübeck en de andere Hanzesteden om handel te drijven met Zweden, zoolang dit in opstand was tegen DenemarkenGa naar voetnoot2). Dit alles heeft den haat van Lübeck tegen Christiaan II niet weinig verscherpt, maar ook dien van zijn oom Frederik, hertog van Holstein; samenspannende met den ontevreden Deenschen adel en met Lübeck heeft Frederik van Holstein dan ook in 1523 zijn neef van den troon van Denemarken verjaagd. Ook heeft Christiaan II in 1521 wederom een gedeelte van den bruidsschat uitbetaald gekregen, nl. f 50.000. Naar het schijnt, is de 21-jarige Karel V bij deze gelegenheid door zijn 40-jarigen zwager, die hem zeer imponeerde, verschalkt en tot allerlei concessies gebracht, die zijne voorname staatsdienaren zeer afkeurden; toen hij op zijne beurt om verlaging van den Sonttol vroeg, klopte hij aan doovemansdeur en kreeg van Christiaan II ten antwoord, dat deze dit niet kon doen buiten voorkennis der Rijksraden! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1521 kwam Christiaan II onverwacht naar de Nederlanden, zoodra hij bericht had gekregen, dat Karel V na afloop van den Rijksdag van Worms zich naar Brussel had begevenGa naar voetnoot1). Door zijn overhaast vertrek konden hij en zijn gevolg zich niet behoorlijk uitrusten voor de reis; daaraan is het vermoedelijk toe te schrijven, dat op Occo's rekening zooveel posten voorkomen voor allerlei kleedingstukken ten behoeve van de Deensche heeren. Tot 's Konings gevolg behoorden o.a. zijn heraut Hans Jylland, zijn kamerheer Anton van Metz, meester Philippe du Pré, de geneesheer Alexander Kinghorn of Kyngorne, die ook diplomatieke diensten bewees, de secretaris Steffen Hopfensteiner, de rijke Kopenhager koopman en gewezen burgemeester Albert van Goch, die met den Koning bevriend was en tot zijne raadslieden behoorde, de Duitsche hoofdman Klaus Hermelinck, die Christiaan op zijne krijgstochten tegen de Zweden gediend had, en Jakob Rönnov, een jong Deensch edelman, die later als bisschop van Roskilde een groote rol in de geschiedenis van zijn land zou spelen. Over de reis zelve van Christiaan Il door de Nederlanden zullen wij hier niet in bizonderheden tredenGa naar voetnoot2); onze taak is thans slechts, de aandacht te vestigen op enkele posten uit Occo's rekening over deze reis, die in 't geheel f 36927-8 st. bedraagt. De overgroote meerderheid der posten bestaat uit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reiskosten van 's Konings gevolg en dienaren, geschenken aan muzikanten, zangers, potsenmakers enz.; aanschaffing van kleeren en andere benoodigdheden; voor den Koning zelf zijn natuurlijk de kostbaarste stoffen aangekocht, fluweel en satijn, goud- en zijdenlaken, 72 zwarte vellen voor zijn tabbaard enz. Wie zich interesseert voor de studie van realia in het algemeen en van costuum en kleeding in het bizonder, zal in de rekeningen een en ander van zijne gading vinden. Voor de kunstgeschiedenis van belang zijn de volgende postenGa naar voetnoot1): ‘Den beldsnyder von Leyen, de mijn g.h. in erden konterfeyten sulde, de Jorysz Dyrkzon voer mijn heer bestelt hadde, tho teringe geschenckt, dat he mijn g.h. volcht had up bevel H[erman] Wilmzon .... f 12-st.-’. Met den ‘beldsnyder von Leyen’ kan - naar mijn collega Prof. Vogelsang de vriendelijkheid had mij mede te deelen - niet zijn bedoeld Nicolaes Gerrit van Leyden, aan wien men anders het eerst zou willen denken; juist onlangs toch is met zekerheid aangetoondGa naar voetnoot2), dat hij reeds in 1487 is overleden. Wie dan wel bedoeld is, kan niet worden uitgemaakt. Allen vat dezen post zoo opGa naar voetnoot3), alsof daaruit zou blijken, dat de bedoelde beeldhouwer een buste van Christiaan II heeft gemaakt. Ik merk echter op, dat uit de woorden van de rekening alleen volgt, dat de beeldhouwer Christiaan II op zijne reis vergezeld had met de bedoeling een buste van hem te modelleeren; of de Koning echter tijd heeft gevonden voor hem te poseeren en of de buste werkelijk gemaakt is, wordt door de bewoording van den post in het midden gelaten; het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geld wordt alleen uitbetaald ‘tho teringe’. Intusschen is het zeer goed mogelijk, dat de beeldhouwer zich van zijne taak heeft kunnen kwijten; uit het niet voorkomen op de rekening van een post, waaruit dit uitdrukkelijk blijkt, mag niet worden afgeleid, dat de buste niet gemaakt is. Het is bekend, dat Christiaan II op deze reis geportretteerd is door Albrecht Dürer; toch blijkt dit niet uit de rekening van Pompejus Occo. Dat ook Quentin Metsijs een portret van Christiaan II heeft geschilderd, wordt ons bericht door den volgenden post: ‘Betalt mester Quintijn die maeler t'Anwerpen van mijns g.h. ko. ansicht tho conterfeyten, als ick anders niet weetGa naar voetnoot1)... f 20.-’. Deze post komt niet voor in de tweede rekening, die uitsluitend betrekking heeft op Christiaan's reis in de Nederlanden, maar in de derde, op de maand Februari 1522; misschien is het portret dus pas na het vertrek van Christiaan gereed gekomen. Christiaan II heeft ook gebruik gemaakt van zijn verblijf hier te lande om een aantal Nederlandsche handwerkers in zijn dienst te nemen: muntgezellen, metselaars, timmerlieden, smeden, brouwers enz. In de rekening worden twee personen met name genoemd, die ‘mijn g.h. de kunst solen leren vont berchwerk’; uit een andere bron weten wij, dat Christiaan ook boeken liet koopen, die over het mijnwezen handeldenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte is er nog één post, waarop ik hier de aandacht wil vestigen, omdat hij tot dusver niet is opgemerkt, ook door Allen niet. Hij komt voor in de derde rekening en luidt aldus: ‘Den 23 Februarij [1522] reysde ick myt ein dener, myt Joris Dyrkzon myt sijn 2 deners, nae Brabant, Mechelln, Gent, Brug, Antwerpen umb die handfesten ende wylkorn vorsz. tho laeten schriven, als sy den Kon[i]ng geloft hadden, in somma waren 3 weken uuth; noch den schryvers tho Gent betalt von de boken tho schriven’ etc. Hieruit blijkt, dat Christiaan II, vermoedelijk gedurende zijn verblijf in de Nederlanden in 1521, den wensch had te kennen gegeven om afschriften te krijgen van de handvesten en willekeuren van Antwerpen, Brugge, Gent en Mechelen, en dat deze ook voor hem gemaakt zijn. De belangstelling van den Koning in de wijze, waarop in de Nederlanden het stedelijk bestuur en de stedelijke huishouding waren geregeld, heeft niets bevreemdends. Door Sigbrit zal hij veel daarover vernomen hebben; volgens AllenGa naar voetnoot1) had hij reeds in zijne vroegere wetten en verordeningen, vooral in die betreffende het financie-, handels- en politiewezen, de Nederlanden als model genomen; het was te verwachten, dat hij van zijn verblijf in deze gewesten gebruik zou maken om zich nader op de hoogte te stellen van de inrichting van bestuur en rechtspraak, de regeeringszorg voor handel en nijverheid en dergelijke onderwerpen. Na Christiaan's terugkeer van zijne Nederlandsche reis heeft hij in Denemarken de twee belangrijke wetten uitgevaardigd, die bekend zijn gebleven onder den naam van de geestelijke wet en de wereldlijke wet, hoewel nòch de eerste uitsluitend over geestelijke, nòch de laatste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitsluitend over wereldlijke aangelegenheden handelt. De geestelijke wet, waarvan wij alleen een ontwerp kennen, moet zijn uitgevaardigd in December 1521; de wereldlijke wet, die hoofdzakelijk het stedelijk bestuur en het bedrijfsleven regelt, is van 6 Januari 1522. Tezamen vormen zij het belangrijkste monument van Christiaan's binnenlandsche regeering. Wanneer men kennis neemt van den inhoud dezer wetten, zooals die door Deensche geschiedschrijvers wordt vermeldGa naar voetnoot1), treft men eenige herinneringen aan Nederlandsche toestanden aan; zoo werd b.v. aan het hoofd van het stedelijk bestuur een schout gesteld. Het is dan ook zeer waarschijnlijk, dat Christiaan's persoonlijke kennismaking met de Nederlanden van invloed is geweest op de wetgeving, die hij kort daarna aan zijn land gaf, en het zal vermoedelijk de moeite loonen, deze in bizonderheden te bestudeeren, met het oog op hetgeen daarin aan de Nederlanden kan zijn ontleendGa naar voetnoot2). De afschriften der handvesten en willekeuren van Antwerpen, Brugge, Gent en Mechelen zijn eerst in Februari of Maart 1522 gemaakt, dus na het uitvaardigen der genoemde wetten; maar gedurende zijn verblijf in de Nederlanden in 1521 zal Christiaan II zich toch reeds in hoofdzaken hebben laten onderrichten omtrent de regeling van bestuur, rechtspraak en bedrijfsleven in de beroemde Zuid-Nederlandsche steden. De kans om in latere verordeningen van den Koning nog sporen aan te treffen van zijne kennisneming in détail van de bedoelde keur- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeken, is niet groot; den 13den April 1523 vluchtte hij reeds uit Kopenhagen en in zijn laatste regeeringsjaar zullen de oorlog tegen Lübeck en Gustaaf Wasa en de samenzwering van adel en geestelijkheid in Jutland met hertog Frederik van Holstein hem wel zooveel zorgen gebaard hebben, dat hij aan de wetgeving weinig aandacht meer kan hebben gewijd. Intusschen, het zij genoeg, hier de aandacht op dit onderwerp te hebben gevestigd.
Van eenige posten uit de rekeningen, die voor de politieke geschiedenis belang hebben, zal men de toelichting vinden in de daarbij geplaatste noten. Eveneens heb ik getracht de in de verschillende posten genoemde personen - voor zooverre zij althans verondersteld mochten worden een rol van eenige beteekenis te hebben gespeeld - zooveel mogelijk thuis te brengen. De rekeningen van Pompejus Occo hebben eenmaal deel uitgemaakt van de vermaarde ‘Münchener Sammlung’, waarvan Allen ons de lotgevallen uitvoerig heeft beschreven in de inleiding zijner Breve og Aktstykker til Oplysning af Christiern den Andens og Frederik den Förstes Historie; zij bestond uit de documenten, die Christiaan II bij zijne vlucht uit Denemarken medenam, en uit het archief, dat zich in de jaren zijner ballingschap vormde, en is later verdeeld tusschen de rijksarchieven te Kopenhagen, Kristiania en Stockholm. Occo's rekeningen behooren tot het verreweg grootste gedeelte, dat naar Kristiania is gegaan. Voor eenige jaren zijn deze rekeningen tijdelijk ten behoeve van Mr. Dr. S. Muller Fzn. in het Utrechtsche archief gedeponeerd. Het bestuur van het Historisch Genootschap heeft er toen een afschrift van laten maken, en verzocht mij, te gelegener tijd zorg te willen dragen voor een uitgave ervan in de Bijdragen en Mededeelingen; van die opdracht heb ik mij thans gekweten.
G.W.K. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rekeningen van Pompeius Occo, von anno 1520 und 1521 ende 1522, 1523.1521.
|
Den selven dach betalde ick von her AnthoniusGa naar voetnoot2) sael, de mijn uuth den Haech sandt worde, de somma van 15 st., m[aec]t | f. - st. 15. |
Den ersten dach in Junio betalde ick den waechmestern von 37 tonna bussenkruyt und von 50 schippont kesen tho wegen [und von] stalhuyr 3 g. 14 st., mer von dat kruyt tho arbeyden 7 st., mer von dat goet tschip tho bringen 10 st., mer von garnieren-holt reetGa naar voetnoot3) 2 gulden, somma m[aec]t | f. 6 st. 11. |
Den selven dach koft von komen Lambert up MoersGa naar voetnoot4) schriven am ersten 94 pont fijn zuyker, dat pont 4 st., noch 100 pont, dat pon[t] 3½ st., noch 100 pont, dat pont 3 st., noch 5 pont gelesen naegelen, dat pont 2 sc. vlems, noch 5 pont folij, dat pont 10 sc., noch 40 pont kappersGa naar voetnoot5), dat pont ein st., noch 8 mengelen olyven, dat mengel ein stoeter, noch 200 lemonenGa naar voetnoot6), dat co 10 st., |
noch 2 mengelen assyen over de kappers 2 st., noch von 2 vortginsGa naar voetnoot1) 4 st., somma facit in all | f. 89 st. 12Ga naar voetnoot2). |
Noch gaff ick OleffGa naar voetnoot3) umbdat he verleyt hadde van ein halff pont twerenGa naar voetnoot4) 1½ gulden, mer von ein vaetgen 2 st., noch von 100 legpenn[i]ngen 5 st., mer lange Jan geven von 2 dage reysens 16 st., noch von schepen tho witen kesen 10 st., mer von de kesen tho draegen 10 st., mer vracht von 14 tonna sementz 28 st., noch 3 st. von draegen, mer geven von tonnen thot dit sement 32 st., mer lange Jan geven von 5 daegen 30 st. arbeytzloen, somma facit | f. 7 st. 18Ga naar voetnoot5). |
Noch betalt Jan BruynGa naar voetnoot6) van de 14 tonna sement, de he tho Delft koft hadde, 18 sc. vlaems, mer gaff ick hem von 20 bedttektenGa naar voetnoot7), dat stuck 6 sc., noch 20 stick, dat stick 28 st., somma facit in all | f. 69 st. 8Ga naar voetnoot8). |
[Somma facit 174 gulden 4 st. correntGa naar voetnoot9).] | |
Den 12 dach Junij 1520 sandt ick per schipper Paul von Campen an Sybrech Wilmsdochter 12000 Goudske steen, dat duysent 12 st., ende ein st. vant duysent an bort tho bringen, mer 5 duysent Leydske klinckars, dat duysent ein Philippus guldenGa naar voetnoot10), ende ein st. von voeren vant dusent. Mer geven van ein halff aem malvesey 7 gulden corrent, mer betalt ein kuyper van dat bussenkruyt tho pluggenGa naar voetnoot11) 6 st., mer von de leste 35 tonna bussenkruyt tho wegen 14½ st., und 9½ st. von arbeyden, somma facit in all | f. 22 st. 16. |
Meer betalt van 4m pannen, de Harmon tho Einckhuysen vor Jurgen Schriver leet maeken, 62 gulden 10 st., mer lange Jan geven van teringe, do he de pannen haelde und loed 2 gulden, mer van dragen 14 st. und 2 st. beergeltGa naar voetnoot1), noch ein st. schuythuyr und 4 st. von de pannen tho setten, somma facit in all | f. 65 st. 11. |
Mer betalde ick vracht von de pannen van Einckhuysen hier und ander ongelt und ein half dosijn uurglaeseGa naar voetnoot2) | f. 5 st. 12½. |
Mer koft ick von Wem Claes Allertzon dochter 50 schippont kesen voer 11/2 c. gulden corrent | f. 150 st. - |
Den 20 dach in Augusto betalt mester Hans HeroltGa naar voetnoot3) tho teringe | f. 12 st. -. |
Den selven dach geven mester Otto, mijns g.h. smyt, up Sybrich Moers schriven, am ersten 40 golden g.Ga naar voetnoot4) 5 st. thot yser und ander ding tho koepen, mer gaff ick hem 6 golden gulden thot sijn laeken, noch 6 golden gulden thot sijn teringe nae Coppenhaven. Mer betalt Wem Claes Albertzon van yser, dat Otto smyt daer gehalt hadde, tho weten 10c vierkant ysers, 10c platysers, noch 20c ende 13 pont platysers, dat co voer 32 st., noch von waechgelt 15 st., somma facit | f. 138 st. -. |
Den selven dach geven umb 1070 ellen kannefaszGa naar voetnoot5), dat co voer 81/2 gulden corrent myn ein stoeter, facit 88 f. 16 st.Ga naar voetnoot6), mer geven von 3 dosijn roede vellen thot kussen, dat dosijn 12 sc., mer umb 400 boesems mede tho vegenGa naar voetnoot7) 4 Philippus gulden, m[aec]t in all | f. 105 st. 12Ga naar voetnoot8). |
Mer gaff ick umb ein besloeten boetgeGa naar voetnoot1), dat gelt in tho voeren, myt leder gefoedert, m[aec]t | f. 1 st. 10. |
[Somma 501 gulden ½ st. corrent.] | |
Den eersten dach in Septembre geven Lijsbet de amme, voer anGa naar voetnoot2) mijn g. vrowe, tho teringe 3 gulden corrent, noch 17 st. von hoer kayut tho maeken int schip, m[aec]t in all | f. 3 st. 17. |
Meer hebbe ick den FuckersGa naar voetnoot3) betaelt up Sybrech Wilms schriven die somma von 500 gouwen gulden, die mester Paul von RypenGa naar voetnoot4) von de Fucker tho Romen ontfangen had, m[aec]t | f. 700 st. -. |
Meer Lucas die boede geven, den wy nae DenmarkenGa naar voetnoot5), hadde 38 dagen uuth geweest, des daech 8 st., m[aec]t | f. 15 st. -. |
Meer sandt ick juncker Johan von EsensGa naar voetnoot6), doe he then Busk lach umb die knechten an tho nemen, up her Anthonius bevell 300 gouwen gulden, facit | f. 420 st. -. |
Meer betalt von 52 tonna bussenkruyt waechgelt 2 gulden 13 st., mer geven von voeren 5 st., mer geven priemgeltGa naar voetnoot7) 8 st., mer von dragen, arbeyden 10 st., somma facit | f. 3 st. 16. |
Den 15 dach in Decembre geven Heinrick, mijns g.h.k. houtsager, 3 gulden tho teringe, die men hem tho Coppenhaven an sijn arbeyt kurten sall, mer geven umb 4 korff rosynen 10 gulden 16 st., noch 4 pont muskaten, dat pont 18 sc., noch 4 pont naegelen, dat pont 12 sc., noch umb ein vat dit goet in tho packen 6 st., somma facit | f. 70 st. 7. |
Meer betaelt Jan Goertzens zoen van ein reys, de he in Denmarken dede, und wasz 39 dagen uuth, des daechs 8 st., facit | f. 15 st. 4. |
Den 5 dach in Octobre betalt Claes in die KatGa naar voetnoot1) von viel materialia thot de appoteka, dar Sybrech Wilms umb schreeff und ick hoer sandt, na luyt eins zeduls darby von Claes in die Kat, dar die somma von bedracht | f. 52 st. 11. |
Den 16 dach in Octobre betalt wachgelt von 48 tonna bussenkruyt 3 gulden 13 st. und von stalhuyr von kesen, noch 10 st. von vo[e]ren und 10 st. von arbeyden, mer umb 10 kornwannen 34 st., somma facit in all | f. 6 st. 7. |
[Somma facit 1287 gulden 2 st. corrent.] | |
Den 14 dach in Decembre betaelde ick Albert Gerritzon up Sybrech Moers schriven hondert golden gulden, de he tho Coppenhaven betalt had | f. 140 st. -. |
Meer betalde ick Lucas die boede van ein reysz, dat ick hem in Danmarken sandt an Sybrech Wilms und mester Jurgen Schotbor[c]h umb bescheyt tho hebben van dat ertzbiscopdoemGa naar voetnoot2), darby breven von Romen, noch darby 3 sticke floelsGa naar voetnoot3), was 54 dagen uuth, des daechs 6 st., facit | f. 18 st. 18. |
Mer vor uuthgeven umb dat ick voer die vorsz. 3 stick floel uuthgaff und waren lang 75 ellen, die ellen 2 golden g., darumb geslaegen 2 swarte engelske vellen und ein gewast doek, kost tsamen 30 st., mer darin gebonden ein halfe pont wit clemtwerenGa naar voetnoot4), kosten 3 gol- |
den g., noch ein verndell clemgarn, kost 6 sc., somma facit in all | f. 217 st. 10. |
Den 4 dach in Januario [1521] betalt Heinrick van Upmeer up Sybrech Wilms schriven 14 golden gulden und 97 horns guldenGa naar voetnoot1), die he tho Coppenhaven betalt hadde, facit | f. 77 st. 16. |
Meer hebbe ick 5 schippers von Engelbert Vinken wegen up Sybrech Wilms schriven betaelt de somma von 271 golden g. | f. 378 st. -. |
Den 28 dach Januarij geven umb 361/2 ellen swart dammask, die ick mijn g. vrou an Sybrech Wilms sandt, m[aec]t, de ell 11/2 golden g. und 3 st. von cannefasz darumb gepackt | f. 76 st. 16. |
Den 14 dach Januarij [sic] betaelde ick Jacob die Witte up Sybrech Wilms schriven de somma von 265 golden g., facit an corrent g. | f. 371 st. -. |
Mer verrekende mijn Lucas die boede von umbdat he uuthgeven hadde van wagenhuyr, toll, ander ongelt, von de 3 stick floel in Danmarken tho voeren, facit. | f. 1 st. 10. |
Meer seth ick voer uuthgeven, umbdat ick Bartholt Vosz, Sysse Wolthers diener, up schriven von Sybrech Wylms betalde de somma von 1500 golden g., welke penningen Bartholt Vosz Harmon Wilmzon weer betaelt heft, m[aec]t | f. 2100 st. -. |
[Somma facit 3381 gulden 10 st. corrent.] | |
Meer set ick voer uuthgeven umbdat ick Jan Bruyn betaelt hebbe van dat bussenkruyt, he mijn g.h.k. in all gelevert und gemaekt heeft, als die rekeninge van Jan Bruyn hyrafterGa naar voetnoot2), alleen up ein blat, claer uuthwijst, daervan die somma in all beloept 6494 coepmans gulden und 17 st., daerup he van Harmon Wilmzon und mijn voerGa naar voetnoot3) ontfangen heeft von die hondert dusent gulden, die Harmon und her Anthonius vant hoff ont- |
fengenGa naar voetnoot1), die somma von 2000 gulden corrent; den rest hebbe ick hem nu betalt und geven von mijns g.h. gelt, dat ick ontfangen hebbe, facit | f. 4494 st. 17. |
Meer gaff ick hern Anthonius von Metz, doe wy die vijftich duysent gulden ontfengenGa naar voetnoot2), de somma van vijfduysent gulden, die he mijns hern von Zyvers und HoechstraetenGa naar voetnoot3) rentemester und volmachtige betaelde in affkortinge van die 10m gulden, die mijn g.h.K. den hern int hoff schenckt und tho heft laten seggen, facit | f. 5000 st. -. |
Den 3 dach Martij betalde ick Jan de blockemaker 24 copmans gulden, de sall men hem tho Coppenhaven an mijns hern werk kurten, meer gaf ick sijn jungen vor ein [ge]schenck, dat he mede in Danmarken solde varen, thot hosen und wambis 21/2 copmans gulden, facit in all | f. 26 st. 10. |
Den 12 in Aprill betaelde ick Heinrick Rolandt, dener von Raphael Torrisani, lumbardtGa naar voetnoot4), de somma von 1905 golden gulden und 4 sc. Luybisk, de mijn g.h.k. hem von gulden und syden laeken schuldich wasz und Sybrech Wilms mijn tho schref ick hem betaelt hebbe, facit an corrent gelt | f. 2667 st. 4. |
Meer betaelde und gaff ick Dyrk Aertzon up Sybrech Moers schriven thot de Engelske laekens te koepen de somma von 4924 copmans gulden 18 st., meer betaelt von dese vorsz. lakens von toll, vracht von Antwerpen |
heer, de somma von 24 gulden 13½ st., somma facit in all | f. 4949 st. 111/2. |
[Somma facit 17138 gulden 21/2 st. corrent.] | |
Meer betaelde ick van die vorsz. Engelske laekens van hyr in Tessell tho voeren van ein schip, de sie an dat groete schip bro[c]ht | f. 8 st. -. |
Den 12 dach [Aprilis?] sandt ick Sybrech Wilms dochter up hoer schriven per Gerrbrant Ulfertzon von Einckhuysen 2 kiste myt zuyker, darin 39 broetsukers van den besten, wegen 222 pont, dat pont 4 st. myn ein oert, facit 41 gulden 121/2 st., noch 17 broet, wegen 1131/2 pont, dat pont 31/2 st., noch 6 broett, wegen 391/2 pont, dat pont 3 st., mer geven von packen, dragen, scheep bringen und von hyr tho Einckhuysen tho voeren 10 st., somma facit in all | f. 67 st. 18. |
Den selven dach sandt ick Sybrech Wilms noch up hoer schriven by gemelten schipper ein pack, darin 19 Leydske laekens, darin 2 duncker blaw, kosten 16 golden g. myn ein stoeter, noch 4 groenen, kosten 13 gouwen gulden myn ein oert, noch 6 swarten, kosten 12 gouwen gulden myn ein oert, noch 7 bruynen, dat stuck 121/4 f., somma facit in all 239 golden gulden, mer geven von doeck lynGa naar voetnoot1) 25 st., mer von scheep voeren na Einckhusen 7 st., somma facit 240 golden g. 4 st., somma facit | f. 336 st. 4. |
Meer geven umb 2 wetskersGa naar voetnoot2), dar ick her Anthonius de 24c gulden in sandt an Claes van der Hoy, m[aec]t | f. 1 st. 51/2. |
Meer seth ick voer uuthgeven, umbdat ick hern Anthonius voer ein jair thot nu tho an meer perselen geven hebbe an gelde, als nae uuthwysinge mijns boecks und sijn handschrift, tho weten in Septembre laestleden hem gedaen anno 1520 thot teringe....Ga naar voetnoot3) in al 504 golden g. 6 st., mer gaff ick hem den 17 dach in Aprill 150 golden g. Mer gaff ick hem in Antwerpen 100 horns gulden und 60 golden g., mer hem im Amsterdam geven 10 |
gulden corrent, somma facit in all mijn uuthgeven, dat ick hern Anthonius geven hebbe na uuthwysinge sijn handschrift, de ick darup ontfangen hebbe, de somma von | f. 1069 st. 18. |
[Somma facit 1483 gulden 51/2 st.]
Meer set ick voer uuthgeven umbdat ick up bevel von Sybrich Moer und her Anthonius von Metz tho Hamborch an Claes von der Hoey und tho Lubick an Bernt Johanzon overschreven und gesandt hebbe an meer perseelen, als hyrnae staet:
Am ersten Ambrosius BoeckbinderGa naar voetnoot1) in Septembre verleden 200 golden gulden, de he tho Coppenhaven weer betaelen sall.
Den 5 dach in Septembre anno 1520 verleden Andrees Bruys geven 240 golden g., de he Claes von der Hoy betalt heft.
Den 13 Septembre geven Dyrk Hagenow dener von Hamborch 500 golden g., de he Claes von der Hoy weer betaelt heft.
Den 16 dach in Octobre betalt Hein Schelen dener von Hamborch, by handen von Jan Claesen, dusent golden gulden, de he Claes betalt heft.
Den 2 dach in Novembre geven Jeronimus Wittinck 300 golden gulden, de he Dyrk Hagenow, tho weten Claes von der Hoy geven heft.
Den selven dach sandt ick Claes von der Hoy in 2 wetskers versegelt 2400 golden gulden, de he ontfangen heft.
Den 6 dach in Novembre geven Albert Meyer 700 golden gulden, de Hein Schell Claes von der Hoy betaelt heft.
Noch Hein Schelen dener geven 150 golden gulden, die hem, Schell, Claes van der Hoy tho Hamborch betaelen sall.
Noch Karsten Rolefzon geven 120 golden gulden, de Dyrk Hagenow Claes von der Hoy weer betaelt heft.
Meer Claus KniphoffGa naar voetnoot1) geven 600 golden gulden, de he Bernt Johanzon tho Lubick weer geven heft.
Noch Rolef Eenekint geven 1½c golden gulden, de he tho Hamborch Claes betalt [heft.]
Noch Hein Schelen dener 100 golden g. und Dyrk Aertzon 69 golden g. und Evert van Meloe 100 golden gulden und Adrian Paulizon 100 golden gulden, die se all tho Hambo[r]ch Claes von der Hoy betalt hebben.
Noch Claes Knyphoff up her Anth[o]nius bevel geven 50 golden gulden, de he tho Lubick betalen sal oft Coppenhaven.
Noch Allert Aryszon betalt 1200 golden gulden, de Bernt Johanzon tho Lubick weer ontfangen heft.
Somma facit in all, dat ick tho Hamborch, Lubick und Coppenhaven overschreven und sandt hebbe, de somma von 7930 golden gulden, maeken copmans. | f. 11102 st. -. |
[Somma facit 11102 gulden - st. corrent.] | |
Meer set ick voer uuthgeven umbdat ick Harmon Wilmzon sundt den 6 dach in Martio thot nu tho, den 30 dach Octobris, an geld geven und von sijntwegen verlecht hebbe an meer perselen, nae luyt de rekenschap, ick hem daervon geven hebbe, de somma von 6137 gulden 15½ st., dat gelt sal he mijn her verrekenen, facit | f. 6137 st. 15½. |
Mer set ick voer uuthgeven umbdat ick an de 50 dusent gulden, de ick myt heer Anthonius von Metz anno 1520 ontfangen hebbe, tho kort ontfangen hebbe und an veel co lichte golden gulden schaeden gehadt heb und onder den hornsgulden veel von 11 st. und ander onkosten, in somma mer dan 50 golden gulden schaeden hat, set ick voer uutgheven voer de schaede | f. 60 st. -. |
Mer geven und betalt ein boede, de von Antwerpen breven von Roem her broch | f. 3 st. 15. |
Den 28 dach Augusto betalt den boden, den Olef und ick nae Denmarken sanden, dat de K. Mgt. heer was komenGa naar voetnoot1), darup dat he 5 golden gulden ontfangen hadde, per rest geven | f. 12 st. 16. |
Noch per uuthgeven umbdat ick des biscop von Roschild neveGa naar voetnoot2) geven had 60 golden g., de de biscop Sybrech Wylms weer geven heft | f. 84 st. -. |
Noch comen Lambert geven von spetzerye, dat Olef daer vor Sybrich Moer koft hadde | f. 25 st. -. |
Meer betaelt Folker de snyder von 179 ellen swart englisk, de Harmon Sybrich Moer koft und sandt heft, 24 st. de ell | f. 215 st. -. |
Mer set ick voer uuthgeven umbdat ick den lesten dach in Octobre die rekeninge von Romen ontfenck, darin mijn die Fucke[r]s schreven, sye hern Johan IngenwinkelGa naar voetnoot3) und hern Johannes SlacheckGa naar voetnoot4) betalt hadden up mester Dyrk Schlacheck confirmati van dat ertzbiscopdom van LondenGa naar voetnoot5) de somma van 7800 ducaten de cameraGa naar voetnoot6), behellven dat de Fucker anders von posten, bodenloen betalt hebben und ick oek verlecht hebbe, somma dat dese 7800 ducaten maeken an corrent gelt, die ick hem betalt hebbe, facit | f. 15600 st. -. |
[Somma facit 22138 gulden 61/2 st. corrent.] |
Somma sommarum facit in all mijn uuthgeven von deser rekeninge No. A, gedaen sundt den 27 dach in Aprill anno 1520 thot nu tho, den lesten dach in Novembre anno 1521, und ysz in all als hyrvoer staet up 4 blaeden nae der lange de somma von seven ende vijftich duysent twehondert und vijff coepmans gulden und elff stuyvers, 20 stuyvers voer den gulden, ysz alsvoer staet 57205 gulden 11 st. Laus Deo.
1521.
Rekeninge No. B.
Jesus Maria 1521, den 28 dach in Junio, staet hyrnae wat ick, Pompius Occo, uuthgeven hebbe van wegen mijns allergenadigesten hern konings von Denmarken etc. dewijl sijn K. Mg.t hyr in Hollandt, Brabant, Vlaendern ysz geweest.
Den 28 dach Junij uuthgeven umbdat ick up datum mester Hans Herolt ein sack myt stuyvers ende horns gulden gaff, den de K. mg.t langs de straet onder dat volk liet werpen, dar in all was hondert goltgulden, m[aec]t am corrent gelt | f. 140 st. -. |
Noch geven den sangers myt den organist van de nye kerk | f. 10 st. -. |
Noch betaelde ick in Bergen myt Joris DyrkzonGa naar voetnoot1) den |
schutters van Dordrecht myt de speel[u]yde von Dort 60 horns gulden, m[aec]t | f. 36 st. |
Noch gaff ick de sangers tho Bergen in bywesen Joris Dyrkzon | f. 5 st. -. |
Noch gaff ick mijns hern kamerling th'Antwerpen in de kerk up mijns g.h. bevel thot offergelt und omb Gotzwil | f. 9. st. 12. |
Noch betalde ick mester Hans Herolt 4 Philippus [gulden], de he umb Gotzwil gaff an silvergelt | f. 5 st. -. |
Noch gaff mester Hans JutlantGa naar voetnoot1) des keysers trompetters 26 golden g., mer gaff ick her Hans vorsz. 9 golden gulden, de he van wagenhuyr verlecht hadde. Noch 2 golden gulden, de he voer ein scheemessenGa naar voetnoot2) geven hadde, noch ein golden gulden had he van offergelt geven, m[aec]t 32 golden g., m[aec]t | f. 44 st. 16. |
Noch betalt hern Hans Jutlandt 40 horns gulden, de he 4 susters up mijns g.h. konings bevel geven hadde, m[aec]t | f. 24 st. -. |
Noch geven des keysers speelluyde, de up die floyten spelden, 8 golden g. und den tammerijnsGa naar voetnoot3) geven 4 golden g., m[aec]t | f. 16 st. 16. |
Noch tho Mechelen umb Gotz willen geven voer mijn heer | f. 5 st. 12. |
Noch der stadt von Mechelen speelluyde 10 gulden corrent geven up mijn g.h.k. bevell | f. 10 st. -. |
Noch den 12 Julij in Antwerpen umb Gotzwill geven per mijns hern dener | f. 4 st. 4. |
Mer geven mijns hern kemerling thot offergelt | f. 3 st. -. |
[Somma facit 314 coepmans g. - st.] | |
Noch der Overlandske vrouwe myt hoer man geven tho ein wapen up mijns hern bevell 6 golden g., m[aec]t | f. 8 st. 8. |
Noch geven tho Bruyssel her Hans, dat he omb Gotzwil gaf | f. 2 st. 8. |
Noch tho Bruyssel den armen huyssitten geven | f. 1 st. 4. |
Den 15 dach Julij her Hans umb dat he t'Anwerpen geven had umb Gotzwill | f. 6 st. -. |
Noch des aventz betaltGa naar voetnoot1) 5 spoelluyde geven 5 golden gulden | f. 7 st. -. |
Noch ein vrow, die myn g. vrow koninginne amGa naar voetnoot2) weest hadde, 8 horns gulden, m[aic]t | f. 4 st. 16. |
Noch betalt 4 spoelluy, to weten 2 tamerinen, ein luyt, ein harp, elk ein golden gulden, noch den ouden gakelaerGa naar voetnoot3) ein golden g | f. 7 st. -. |
Den 16 Julij geven 2 golden gulden omb Gotzwill, noch in Onser Lever Vrowen koer geven ein golden g. tho Antwerpen, noch hadden de laekay voer mijn g.h. omb Gotzwil geven 3 golden g., noch ein golden gulden geoffert, noch gaff ick den orgelmaker up mijn hers bevell ein golden gulden, somma m[aec]t | f. 10 st. 4. |
Den 18 dach Julij noch per AlbertGa naar voetnoot4) und mijn omb Gotzwill geven 4 f. pt. und noch offergelt und ongelt 4 gulden pt. m[aec]t | f. 8 st. -. |
Den 19 dach in Sandt Janskerk tho Gent geven den sangers 6 gulden. Noch den denners und den cappelan 3 gulden | f. 9 st. -. |
Noch den selven dach umb Gotzwill geven | f. 3 st. -. |
Den 20 dach Julij umb Gotzwill geven | f. 4 st. -. |
Noch nam ick thot mijn in mijn boerse umb Gotzwill tho geven und ander ongeld mede tho betalen | f. 8 st. -. |
Noch betalt den trompetters tho Gent, geven up Harmons und Claes HermelijnGa naar voetnoot5) bevel, 12 horns gulden, m[aec]t | f. 7 st. 4. |
Noch betalt Steffen HofstainGa naar voetnoot1) ein goltkroen, de he voer mijn heer geoffert had, m[aec]t | f. 1 st. 18. |
Den 21 dach Julij geven tho Gent 2 susters 3 horns gulden, noch den schalmeyers tho Gent myt kromnhornen 8 horns gulden, noch den man, de up stelten geing, geven 2 horns gulden, somma facit | f. 7 st. 16. |
[Somma facit 95 gulden 18 st.] | |
Noch tho Brugge geven den duytske speel[u]y 2 horns gulden | f. 2 st. 8. |
Noch Albert geven in 5 dagen, dat he omb Gotzwillen gaff und ander ding geven had | f. 10 st. -. |
Noch den trompetter t'Andwerpen geven ein golden gulden | f. 1 st. 8. |
Noch den 8 dach Augusto geven Albert vor mijn heer tho speelen 4 gulden, noch den 9 dach umb Gotz will und offergelt geven 3 gulden, m[aec]t | f. 7. st. -. |
Den 13 in Augusto geven Jorysz Dyrkzon 10 horns gulden, die he den Jacopynen geven had, m[aec]t | f. 6 st. -. |
Noch umb Gotzwil geven 3 gulden, noch Albert geven thot mijn her tho bringen 4 gulden 2 st., noch ein golden gulden offert, noch den hoeftluyden ein golden gulden tho ein bennetGa naar voetnoot2), noch Jurgen ein golden gulden thot sijn stevelen, somma facit | f. 13 st. 4. |
Den 14 und 15 dach Augustus umb Goeds wyl geven 4 gulden corrent | f. 4 st. -. |
Noch Albert und den lackayen betalt dat se umb Gotzwil geven hadden, m[aec]t | f. 4 st. -. |
Den 16 dach betalt Albert tho Brug umb Gotz will geven | f. 2 st. 4. |
Den 20 dach gegeven 4 speell[u]yde 8 horns gulden, noch 3 deser keysers vedelars elk ein golden gulden, m[aec]t | f. 9 st. -. |
Den 21 dach in Augusto Albert und Mathis gedaen | f. 7 st. -. |
Den ersten dach Septembris uuthgeven und betalt von |
allerleyd ding tho koepen 6 gulden, noch offergelt und umb Gotzwill geven 6 gulden, noch den 3 dach in Septembre omb Gotz wil geven 4 gulden, somma facit | f. 16 st. -. |
Noch gaff ick in Amsterdam 2 spoelluyde, de mijn heer 2 avenden speelden, 4 Philippus gulden, m[aec]t | f. 5 st. -. |
Noch den sangers van de ouwe ende nye kerke myt den organisten up Harmons bevel geven | f. 12 st. -. |
Noch den luytenslager myt sijn wijff geven, m[aec]t | f. 2 st. 10. |
[Somma facit 101 gulden 14 st.] | |
Den 28 dach JunijGa naar voetnoot1) nam ick an mijn in ein boersgen umb allerley clein onkosten, arbeytzloen und anders, do ick mijn g. heer volchde, und tho teringe, m[aec]t | f. 8 st. -. |
Noch gaff ick de werdinne tho Bergen int hoff von mijn heer von Bergen in bywesen Joris Dyrckzon 6 Philippus gulden, noch den meyskens und deners 3 Philippus, m[aec]t in all | f. 11 st. 5. |
Noch tho Bergenen geven van wagenhuyr | f. 5 st. -. |
Noch den 3 dach in Julio voer den doctoer in de apteyk geven 7 gulden 14 st., m[aec]t | f. 7 st. 14. |
Noch Albert tAntwerpen geven thot etlick clein ongeld, oeck dat ick selven uth gaff | f. 8 st. 4. |
Den 6 dach Julij nam ick an mijn in mijn boersgen thot allerley ongeld tho betalen, dat ick niet anschrijff | f. 10 st. -. |
Noch betalde ick myt Joris Dyrkzon tAntwerpen in mijns hern herberge am ersten der werdinne ein gowen kop, als hyr afterGa naar voetnoot2) in mester Jan van Nijmwegen goltsmytz rekeninge claer staet wat he kost, noch der werdinnen suster 6 angelottenGa naar voetnoot3), noch den kindern 20 golden |
gulden, noch geven 5 knechten, 2 kox, 4 maechden 66 copmans gulden, somma facit in all | f. 112 st. -. |
Noch tho Mechelen von ongelde van den peerden 1 gulden 5 st., noch tho Bruyssel von 10 perden von haver [und] ander teringe 13 gulden 13 st., somma facit | f. 14 st. 18. |
Noch tho Bruyssel nomen an mijn tho teringe, do ick na Antwerpen thoech | f. 6 st. -. |
Den 11 Julij betalt tho Bruyssel int hoff von mijn hern von Nassowen: der werdinnen geschennckt 25 gulden, noch den knechten geschenckt myt den maechden 12 gulden, noch dem poertyer 5 golden gulden, mer den armen luyden geven 4 gulden, somma facit in all | f. 48. st -. |
[Somma facit 231 gulden 1 st.] | |
Den 11 dach Julij noch tho Mechelen geven van den peerden 2 gulden 1 st., meer van 3 wagens von Bruyssel tho Mechelen 3 gulden 12 st., mer van allerley ongelde onderwegen 8 gulden, somma facit | f. 13 st. 13. |
Noch tho Mechelen up mijns g.h.K. bevel geven und geoffert thot Onser Liever Vrouwen tho Hanswijck 7 horns gulden, meer den ble[e]cksters geven ein golden g., noch den molenmesters geven up mijns hern bevel 4 golden g., somma facit | f. 11 st. 4. |
Noch tho Mechelen in mijns g.h.K. herberge in bywesen Harmon Wilmzon und Joris Dyrkzon der werdinne geven 12 golden gulden und den dienstboeden 6 copmans gulden, noch in ons herberge ein golden g., somma facit | f. 24 st. 4. |
Noch geven den kock, den mester Jan van Nymmegen nae mijn g.h. sandt und tho Bruyssel volchd, den ick gaf von tering, schenncking, m[aec]t | f. 6 st. 14. |
Noch gaff ick GreyerGa naar voetnoot1), mijns g.h. boede, tho teringe 16 horns gulden, meer umb sijn peer[t] 12 Philippus gulden, m[aec]t in all | f. 23 st. 12. |
Mer betaelt wagenhuyr van ein wagen van Antwerpen tho Bruyssell 2 golden gulden 3 st., facit | f. 2 st. 19. |
Mer betalde ick Cornelis Cock(?) he self ander vertert had ein golden g., mer meester PhilippusGa naar voetnoot1) 10 horns gulden, de he tAnwerpen vertert hadde myt sijn compaens, mer Mathijs und Hennr[i]ck geven 4 golden g. thot ongelt mede tho betalen, somma | f. 11 st. 8. |
Den 17 dach Julij nam ick noch thot mijn thot allerley clein ongeld tho betaelen, facit | f. 6 st. -. |
Meer verrekende mijn mester Philippus he onderwegen vertert hadde myt meer ander tho Brug, Gent und von wagenhuyr, in all 14 gulden, meer verterde ick myt mijn consorten onderwegen 8 gulden, somma facit in all | f. 22 st. -. |
[Somma facit 121 gulden 14 st.] | |
Den 20 dach Julij geven Claes Hermelin von mijns g.h. wegen, dat he verleyt hadde 6 horns gulden, facit | f. 3 st. 12. |
Den 21 dach Julij geven Albert von mijns g.h. wegen, de in Antwerpen uuthgeven waren von allerley ongeld | f. 12 st. -. |
Den 24 dach Julij noch betaelt voer den doctor in die apteeck voer zuker, trageeaGa naar voetnoot2), m[aec]t | f. 3 st. 8. |
Den 25 dach nam ick noch thot mijn thot teringe, [waar ik] ongeld und ander clein ding mede betalde, facit | f. 11 st. 4. |
Noch sandt ick Gerrit, Joris Dyrkzons broer oft dener, na Antwerpen umb gelt, den ick gaff 4 horns gulden, facit | f. 2 st. 8. |
Noch sandt ick Eggert und Claes, mijn diener, von Gent nae Amsterdam umb gelt und verterden onderwegen | f. 6 st. 16. |
Den 26 dach Julij geven den tymmerman von Edam up Harmons bevel thot teringe | f. 3 st. -. |
Noch reysde ick von Brugge na Antwerpen up mijns g.h.K. bevel myt den vorsten von BruunswijckGa naar voetnoot1) und vort in den Haech und vort tAmsterdam und weer tho Gent myt 2 deners umb dat gelt tho haelen, m[aec]t. | f. 12 st. -. |
Noch geven Lucas die bode von sijn reyse und von l[e]ggen, in all | f. 1 st. 16. |
Mer den doctor in de appoteke | f. - st. 16. |
Noch hern Hans Jutlant up mijns hern bevel geven an meer perselen, dar he mijn g.h. rekening von doen sall | f. 55 st. 16. |
Den 27 dach in AugustoGa naar voetnoot2) betalde ick in Gent von die peerden ses pont 8 sc. 9 d., meer den schomaker 8 sc. 6 d. von ler, mer den spoermaker 5 sc., meer drinckgelt 1 sc. 1 d., somma facit | f. 43 st. -. |
Noch den smyt geven von 44 hoefysers und beslaen 7 sc. 4 d., mer Mathis von ongeld 24 st., somma m[aec]t | f. 3 st. 8. |
Noch betalde ick tho Brugge in mijns hern herbergen geven tho bellesyrGa naar voetnoot3) vijf pont, noch Greyer die boede geven tho teringen nae des Hartogenbusk tho vaeren 6 golden gulden und 6 st | f. 38 st. 14. |
[Somma facit 197 gulden 18 st.] | |
Noch betaelt tho Gent in mijns hern herberge, [e]er sijn mg.t tho Brug reysde, von servietten, de verloren waeren, 3 f. pt, noch de 2 soenen elk ein bennet 2 gulden 8 st., noch 2 maechden 3 gulden 12 st., noch 2 maechden und 2 deners 9 gulden, somma m[aec]t | f. 19 st. -. |
Noch betalt tho Brug von den lackayen ende ander herbergen 6 gulden, m[aec]t | f. 6 st. -. |
Den 3 in Augusto geven Peter Schega, tymmerman, up Joris Dyrkzon und Harmons bevel | f. 9 st. -. |
Noch betalt tho Brugge van de perden, dat se vertert hadden und ander ongelt | f. 21 st. 17. |
Noch verrekende mijn Anthoni NycketGa naar voetnoot1) he sund den 4 dach Julio thot nu myt sijn pcert vertert hadde und bellesyr in sijn herbergen, in all | f. 11 st. 4. |
Den 6 dach in Augusto betalt tho Gent van de perden, do wy na Brug togen, dat se vertert hadden | f. 24 st. -. |
Den 8 dach Augustus nam ick noch in mijn boersgen thot allerley ongeld, m[aec]t | f. 8 st. -. |
Den 9 dach betalt den cappellaen von ongelt, slaephuyr, teringe und anders he vertert had, m[aec]t | f. 2 st. 4. |
Noch betaelde ick doctor AllexanderGa naar voetnoot2) tho bellesyr [und] von allerley ongelt, [dat hij] in sijn herbergen betalt had, nae luyt sijns zeduls darvon, m[aec]t | f. 2 st. -. |
Noch den lackayen betalt von slaepgelt hoerder 5, in all betaelt | f. 3 st. 10. |
Den 16 dach in Augusto geven up doctor Allexanders bevel von mijns g.h. wegen vor groen gengenarGa naar voetnoot3) | f. 6 st. 3. |
Noch betalt Greger und des keysers herholt tho teringe up hoer reyse, in all | f. 20 st. -. |
[Somma facit in all 132 gulden 18 st.]. | |
Noch geven Micheel Hanne Poll des sotten meester von slaepgelt, ongeld und anders, dat he er verleyt hadde, in all | f. 5 st. 13½. |
Noch tho Gent ein olde vrouwe geven, de dat linwat gewasken hadden in de koken, oeck von hemden und anders, m[aec]t in all | f. 8 st. -. |
Den 17 dach in Augusto in Gent betaelt dat de peerden daer vertert hadden, m[aec]t | f. 43 st. 18. |
Noch do ick von Brug scheyde tho mijn nomen tho ongeld, tering und anders tho betalen, m[aec]t | f. 10 st. -. |
Noch betaelt tho Steeck, twisken Brug und Antwerpen, dat wy dar verterden den dach, in all | f. 19 st. 6. |
Den 20 dach betaelde ick Steffen noch ende den doctor und mester Philippus, dat se myt hoer deners uuthgeven hadden in hoer herbergen tho Brussel, Gent, Brug, m[aec]t | f. 28 st. 7. |
Den lesten dach verrekende mijn Bernt, die forier, dat he geven hadde von de wagens von Vlanderen var[e]n in Brabant tho Antwerpen, von liggen geven had und ander ongelt, betalt in all | f. 8 st. -. |
Noch betalde ick tAnwerpen in den Regenboech von wijn, den Jannijn, de kokenmester, von mijns hern wegen aldar gehalt hadde, m[aec]t | f. 28 st. 18. |
Noch betaelde ick in den Tynnen Pott tho Antwerpen von wijn, na luyt eins zeduld, m[aec]t | f. 17 st. 12. |
Noch tAntwerpen om broet betalt | f. 7 st. -. |
Noch schenckt unses g.h. wart tho Antwerpen 18 ellen floel thot ein tabbert und ysz von dat syden laken hyrna verrekent, noch dat volk 12 Karolusz geschenckt, m[aec]t in all | f. 12 st. 12. |
Noch verrekende mijn Michell Hanne Pollen meester von ongeld, he verleyt hadde, m[aec]t | f. 2 st. 4. |
[Somma facit 191 gulden 10½ st.] | |
Den ersten dach Septembris verrekende mijn Anthoni Nicket, he Bernt den forier von wagenhuyr geven hadde 3 copmans g., noch had he tho Brug voer de kosten der peerden verleyt 43 gulden 16 st., noch had he tho Brug in mijns herns herrberge geven von bellesyr 24 gulden, noch geven voer 15 ellen slecht laekens voer de portier und stalknechten 19 gulden 10 st., noch had he den denstboden tho Gent in mijns hern herberge geven 6 gulden, noch von 3 patelenGa naar voetnoot1), die verloren waren, 4 sc. und ein Philippus, noch in mijn herberge von bellesyr 37 st., noch in Jorysz Dyrkzon herberge 36 [st.], noch in her Anthonius, Clos Hermelijn und ander herbergen geven 4 f. 15 st., noch had he vertert 33 st. m[aec]t | f. 108 st. 16. |
Noch verrekende mijn Anthoni Nycket umbdat he Dyrk Gerritzon, de perdekoper, von 7 perden, de Claes Hermelin von mijn g.h. wegen koft, 140 copmans g. [heeft betaald], noch betalt von halstergelt 2 golden g., noch von 2 gebeetenGa naar voetnoot1) ein golden gulden, noch hadde Claes voersz. laeten maeken von saelen, tomen, gereidGa naar voetnoot2), beten und anders tho dese perden, dat in all beliep 55 gulden 18 st., somma facit in all | f. 200 st. 2. |
Noch verrekende mijn vorgemelte Anthonius, dat he geven hadde voer bennetten voer Claes Hermelins deners und hoer hoesen 15 gulden ½ st., noch hadde he myt sijn peert vertert in mer herbergen und onderwegen 9 f. 3½ st. corrent, somma facit in al | f. 24 st. 4. |
Noch verterde ick tho Antwerpen in mijns hern offscheyt, do ick myt Alman afrekende und betalde und voert myt Anthoni Nicket und unse beyde deners vertert in all | f. 9 st. -. |
Noch verrekende mijn Anthoni Nickett, dat he vertert hadde myt sijn peert ein golden gulden, m[aec]t | f. 1 st. 8. |
Noch betalt Hansgen dat he verleyt hadde onderwegen von mijns g.h. 2 peerden 6 sc. 4 d., mer betalt hem von kostgelt und von 8 peerden 2 nachten in Amsterdam vertert hadden, in all | f. 2 st. 16. |
[Somma facit 346 gulden 6 st.] | |
Noch sandt mijn g.h.K. mijn in den Hach umb die golden g. und voer myt ein eygen wagen onder nacht und dach, vertert | f. 4 st. 10. |
Noch betalt slaepgelt von etlick gesellen ein Philippus g., m[aec]t | f. 1 st. 5. |
Noch betalt Micheel in die Star von ein stuck wijns von 4 amen ende ein verndell, m[aec]t | f. 41 st. 14. |
Noch Steffen Hofstain geven 6 horns gulden umb in sijn herberge tAmsterdam und anders tho betaelen, m[aec]t | f. 3 st. 12. |
Den 2 dach Septembris set ick voer uuthgeven umbdat |
ick den travanten betalt hebbe von den 24 dach Julio tho nu tho hoer solt, 6 golden gulden des maentz, m[aec]t in all | f. 235 st. 11. |
Noch hebbe ick den lackayen betaelt von den 24 dach Julio thot nu tho 6 st. daechs behalven hoer slaepgelt ende cleren, facit in all | f. 49 st. 4. |
Noch hern Anthonius von Metz geven an meer perselen sundt den 5 Julij thot nu tho, na luyt mijn rekeninge, dar he rekeninge von doen sall, facit | f. 81 st. -. |
Den 28 dach in Augusto in Amsterdam noch an mijn genomen, dar ick allerley clein ding dachlix mede betalde, m[aec]t | f. 6 st. -. |
Noch den travanten betaelt elx 18 st. von teringe, dat se hyrnae hoer maentgelt verterden, und den muntergesell 2 golden gulden, de men hem, als he werk oft dienst krijcht, kurten sall, somma facit | f. 13 st. 12. |
Noch koft ick tAndwerpen ein schede-kredentzmessenGa naar voetnoot1) voer 4 golden gulden, facit | f. 5 st. 12. |
Noch geven umb 4 hemden voer Claes Hermelijn, de mijn g.h. tho clein waren, 7 gulden corent und von 7 noesdoeken voer mijn g.h. koninck 1 gulden 14 st., somma facit in allGa naar voetnoot2) | f. 8 st. 14. |
[Somma facit 450 gulden 14 st.] | |
Den 3 dach in Julio noch geven umb 5 fyne bennetten myt oeren voer mijns hern deners, Joris und mijn, dat stuck ein golden gulden, noch 6 bennitten, wat slechter, dat stick 20 st., noch 2 stuck vor Joeris broer und sijn dener, dat stick 1½ g., m[aec]t in all | f. 16 st. -. |
Noch hern Anthonius geven 16 gulden 12 st. thot ein spanGa naar voetnoot3), dat he koft an mijns hern bennet tho hangen oft neyen | f. 16 st. 12. |
Noch geven umb 4 swarte floelen bennitten myt oeren, dat stick 4 Philippus gulden, noch ein groet bennit myt [oeren] voer mijn her, kost 5 Philippus g., noch ein dosijn handschon 36 st., noch 6 dosijn syden nestelingenGa naar voetnoot1) 24 st., somma facit in all | f. 41 st. 17. |
Den 4 dach Julio koft voer mijn g.h. 4 hemden, seer fijn, dat stick 12 sc. 5 d., facit | f. 14 st. 18. |
Noch koft 2 groete kompfferGa naar voetnoot2) thot mijns g. hern kleren | f. 10 st. 16. |
Noch geven umb 4 foedernGa naar voetnoot3) thot de 4 koppeGa naar voetnoot4), de mijn heer koft | f. 5 st. 8. |
Noch 2 bennetten voer de erste 2 lackayen, m[aec]t | f. 3 st. 3. |
Noch koft ick voer mijn g.h. thot hemden 23 ellen fijn lijnwat, de ellen 12 st., noch von maeken 4 golden g. 5 st., somma m[aec]t | f. 19 st. 13. |
Noch koft ein groete kiste, dar men dat syden laken ende gouwen laken mede nae voerde, kost | f. 6 st. -. |
Noch geven umb ein gurdell thot mijns g. hern mesz 18 stuyvers. Noch betalt voer ein floelen bennitt voer her Hans Jutlant, kostet 4 golden gulden. Noch geven von mijns g.h. cappellans hosen, wambis maeken, bennit, schoen, 5 gulden 6½ st., noch voer Jacob RennowGa naar voetnoot5) ein paer hoesen 3 gulden, noch betaelt umb sockken, noesdoecken, scheerdoken 15 st., und noch in die appoteck 2 g. 4 st., somma facit in all tsamen dese vorsz. perselen m[aec]t | f. 17 st. 15½. |
[Somma facit 152 gulden 2½ st.] | |
Noch betaelt Steffen Capellen dener vor 2 gulden cleinoden, de her Anthonius voer mijn g.h. von hem koft had, kosten 37 golden gulden 16 st., m[aec]t | f. 52 st. 12. |
Noch koft voer Joris Dyrkzons broer ein paer hoesen, |
kosten 2 gulden, mer koft ein maelGa naar voetnoot1), kost ein Philippus gulden, noch geven umb ein brillboeckGa naar voetnoot2) vor mijn g.h., kost 2 f. 10 st., noch ein paer stevelen voer mijn g.h., kosten 2 f. 8 st., noch umb Jurgens hembt und 3 noesdoeken 2 gulden 18 st., noch vor mester Philippus ein hennbtt und bennit, kost 3 gulden, somma facit | f. 14 st. 1. |
Noch betalt her Hans Jutlandt voer ein paer stevelen, de mijn g.h. niet tho pasz waeren, 4 horns gulden, noch betalt her Hans dat he mester Hans Puppenruyters volk von mijns hern wegen geven hadde 2 golden g. und 3 horns gulden, noch ein paer hoesen voer gemeltem, kosten 2 golden gulden, m[aec]t | f. 9 st. 16. |
No[c]h hern Hans geven thot ein pauluyneGa naar voetnoot3), de he voer mijn g.h. leet maeken, 13 golden gulden, m[aec]t | f. 18 st. 4. |
Noch betalt voer Hanne Pols hoesen 2 g. 8 st., noch von foring onder desz sotz paltrockGa naar voetnoot4) 1 gulden 4 st., somma m[aec]t | f. 3 st. 12. |
Noch geven umb Hanne Pollen gurdel 3 st., noch Jorisz Dyrkzons broer thot sijn hemden, hoesen und bennet geven 4 gulden 16 st., noch umb ein lade tho de floelen bennetten 6 st., noch geven von 2 kustodiGa naar voetnoot5), die heer Antoni loet maeken, 1 gulden 16 st. Noch voer ein paer schoen 6 st., noch von syden lynt 11 st., noch den doctor umb ein clistyrsack 18 st., noch Michelen von slaepgelt 13 st., noch 2 sacken thot mijns her lt.Ga naar voetnoot6) 1 g., somma facit in all | f. 10 st. 9. |
Den 16 dach Julio betalt Gregori de Aiala von ein sael, den he myt floel bekleden liet voer mijn g.h., kost myt floel und anders daertho | f. 29 st. 4. |
Noch doctor Allexander geven per Anthoni Nycket vor etlick ding, he uuth der apteken halt had, m[aec]t | f. 6 st. 12. |
[Somma facit 144 gulden 10 st.] | |
Noch betalt den schomaeker von 5 paer floelen schonen voer mijn heer tho maeken und ander leren schoen, m[aec]t | f. 3 st. 10. |
Noch geven umb Jurgens anderde stevelen ein Philippus g., noch betalt umb mijns hern bedeboeck 5 ducaten. Noch 6 swarte semenGa naar voetnoot1) vellen vor mijn g.h. tho hosen 2 gulden 8 st., noch voer 2 saelen voer Albert und Mathis myt tome en bezetzel 7 gulden, noch umb ein ontze golddraet thot mijns hern ein brieff 1 gulden 16 st. Noch geven Jan de Fonteyne, des keysers hosenmaker, vor mijn g.h. ein paer laekens und ein paer semen myt linnen laken factzonGa naar voetnoot2), noch vor Albert und Mathis elk ein paer hoesen, in all betalt 12 copmans gulden, somma facit all dit vorsz. | f. 34 st. 9. |
Noch Lucasz den boeden ein paer hoesen geschenckt | f. 1 st. 18. |
Noch mester Anthoni, des keysers snyder, von 2 floelen benneten tho maken, von syden foeringe und anders, in all | f. 4 st. -. |
Noch betalde ick voer Claes Hermelynen von sijn saelen tho vermaken und nye sael, in all | f. 9 st. 10. |
Den 27 ditto noch geven umb ein swarte syden huyveGa naar voetnoot3) 24 st., noch voer de leste snoren thot mijns hern lenbrievenGa naar voetnoot4) tho betaelen, in al 3 golden gulden, mer betalt Michelen Hanne Pollen meester 2 horns gulden, somma facit | f. 6 st. 12. |
Noch koft voer Claesz Hermelyne leste junge ein benn[e]t 14 st., noch thot mijns g.h. burstlap 14 st., somma facit | f. 1 st. 8. |
Noch tho Bruyssel ein groet floelen bennet vor mijn g.h. oft hern Anthonius, kost 5 golden gulden | f. 7 st. -. |
Noch koft ick voer mijn ein bennet und ein taske, kosten tsamen myt ein par hosen [om] in tho reysen | f. 4 st. 10. |
Noch 3 lackayen elk ein golden gulden tho bellesyr, voer schonen und anders, dat se orloff kregen, m[aec]t | f. 4 st. 4. |
[Somma facit 77 gulden 1 st. corrent.] | |
Noch den hoesemaecker tho Brugge Gerryt Calleer betalt von 16 paer hoesen up Claes Hermelins bevel voer hem, sijn knechten und mijns hern von BremenGa naar voetnoot1) deners, den boden Keppels(?) und ander, kosten in all | f. 28 st. 4. |
Den 14 in Augusto betaelt mester Arent, des kaysers snyder, von paltrocken, wambisz, kappen tho Gent tho maeken, von foederdoekGa naar voetnoot2) daeronder, nae luyt sijn rekeninge, he mijn darvon geven heeft, m[aec]t | f. 91 st. 11. |
Den 23 in Augusto noch geven umb ein kiste ende ein koffor thot mijns hern breven, m[aec]t | f. 6 st. -. |
Den selven dach betaelde ick Lowysz de la Fosse von 72 swarte romanyskeGa naar voetnoot3) vellen, de her Antonius koft tho mijns hern tabbert, dat stick 15 st., facit | f. 53 st. 5. |
Noch betalt von ein leren sack thot de breven in the neyen und bewaren, ein golden g., m[aec]t | f. 1 st. 8. |
Den selven dach betalt voer 3 paer hoesen voer 3 lackkayen und noch voer Claes de stalknecht, Michelen und Bernhart, somma 6 par hosen, kosten | f. 11 st. 5. |
Noch betalt tho Brugge voer 4 nye saelen myt swart swoelGa naar voetnoot4) bekleet und saeldecken von floell und ander saelen myt syden laken bekleet und von 24 ontz frangen, de ontz 10 st., somma kost und betalt in all, na luyt desz saelmakers brief | f. 31 st. 3. |
Noch heft mijn Harmon Wilmzon bevolen Joris Dyrkzon sott ein sotzkappe tho laten maken, kost in all | f. 6 st. 17. |
Noch den smyt geven und betaelt von allerley ding | f. 2 st. 6. |
Noch den buntwercker, de myn g.h. koninck dat mesz und bogen wulde schencken, hebbe ick nae, up bevel von hern Anthonius und Harmon, betalt van dat mesz, dat mijn her von hem had, 10 gulden 9 st., noch voer 3 hoeden 2 Philippus g., noch ein sack vor de tortzen 16 st., somma vorsz. per Eltyer betalt | f. 13 st. 16. |
[Somma facit 245 gulden 15 st.] | |
Noch betalt Jan Helkart von 2 kostodiën tho die 2 sulveren scoepkannenGa naar voetnoot1), dat stuck 2 Philippus gulden, noch von 2 kustodiën, wat cleyner, dat stick 36 st., noch von 2 halve mengelen, dat stick ein Philippus gulden, noch ein kustodi tho de schaelen 18 st., somma | f. 12 st. 2. |
Noch mester Philippus betalt thot stevel und spoeren, m[aec]t. | f. 1 st. 16. |
Noch umb 2 kandelars geven. | f. 1 st. 9. |
Den 20 dach AugustoGa naar voetnoot2) noch betalt in de apteke 10 sc. 6 d., noch von syden snoren 10 st., noch tho Gent von bellesyr 4 sc., [maec]t | f. 4 st. 17. |
Noch betalt umb ein paer witte hoesen voer mijn g.h.k. | f. 3 st. 18. |
Noch den schomaker umb schoen betalt | f. 1 st. 8. |
Noch geven Albert, mijns hern kamerling, dat he uuthgeven had umb ein hemdt, ein bennit, ein paer schoen, ein paer hoesen und 2 kamm, tsamen | f. 5 st. 4. |
Noch rekent myt mester Jan von Nymwegen von dat sulver, mijn g.h. von hem hat heft, und wecht von stick to stick: | |
Am ersten 2 groete sulverkannen, wegen 19 mark 5 ontsen 3½ engelschGa naar voetnoot3). |
Noch 2 kannen, wat kleiner, wegen 9 mark 2 ontzen - e. | |
Noch 2 halve quaertenGa naar voetnoot1), wegen 6 mark 1 ontz - e. | |
Noch ein waterpott, wecht 5 mark 2 ontzen 11 engelsch. | |
Noch ein becken myt 6 schaelen, wegen tsamen 19 mark 4 ontzen 14 engelsch. | |
Somma facit und wecht dit vorsz. zulver in all, als voer staet, 59 mark 3 ontzen 8½ engelsch, voer 44 sc. de mark, m[aec]t | £ 131 sc. 16 d. 10. |
Noch koft von gemelten: 5 vergulden koppen myt ein soltvat, wegen 15 mark 3 ontzen ein engelsch, voer 10 sc. de ontz, facit an gelde | £ 61 sc. 10 d. 6. |
Noch ein vergulde kop, den wy des burgermesters vrow tAntwerpen schenckten, woech 3 mark 4 ontz 15 engelsch, voer 2 golden g. de ontz, facit oek an gelde | £ 13 sc. 8 d. 4. |
Den ersten dach Augusto koft mijn g.h. noch von hem 12 schalen, wegen 39 mark 2 ontzen 10 engelsch, de marck 43 sc. und 8 sc. 4 d. von 2 kokers, somma m[aec]t oeck | £ 85 sc. 2 d. 10. |
[SommaGa naar voetnoot2) facit 30 gulden 14 st. corrent.] | |
Noch betalt mester Jan von Nymwegen vorsz. von lynnen laken, dat sulver in tho packen, 16 st., noch betalt mester Jan von den steen von AvennisGa naar voetnoot3), den Harmon ontfangen heeft, 19 £ 5 sc. 7 d., noch drinckgelt betalt mester Jans deners 31½ st., somma facit in all, als vor staet und hyr van sulver, steen | f. 1869 st. 12. |
Den 3 dach in Julio koft von Heinrick Symonzon tAnwerpen ein stick floel, lang 27 ellen, de ellen 10 sc. m[aec]t. | f. 80 st. 5. |
Noch koft von Martyn Bouwyso ein stick Luyx floeel, lang 21½ ellen, 14 sc. de ellen, m[aec]t £ 15 sc. 1 d. -, noch 27 ellen swart sattijn, de ellen 8 sc., |
facit £ 10 sc. 16 d. -, somma facit in all an corrent gelt | f. 155 st. 2. |
Noch koft voer die 2 lackayen elke ein floelen wambis 9 ellen, kosten myt maken in all 31 gulden, noch maken, fusteynGa naar voetnoot1), kannefasz 3 gulden 6 st., somma facit in all | f. 34 st. 6. |
Noch betalt Anthoni von Bombergen von 2 tappeten voer mijn g.h. voer 15 pont Vlams, m[aec]t | f. 90 st. -. |
Noch tAntwerpen laeten maeken 4 floelen kussens voer mijn g.h., kosten myt maeken, floel, syde, tecktenGa naar voetnoot2), veeren in all | f. 46 st. 18. |
Noch geven umb 11 ellen swart engelsk laken tho Harmon ende mijn rock, kosten. | f. 23 st. 13. |
Noch koft von Jan von Ask tho Bruyssel, am ersten vor mester Hans 18 ellen swart floel, de ellen 10 sc. 6 d., m[aec]t | £ 9 sc. 9 d. -. |
Noch voer gemelten 5 ellen satijn, de ellen 8 sc., m[aec]t | £ 2 sc. - d. -. |
Noch 5 ellen fusteyn, 4 st. d'ellen, m[aec]t | £ - sc. 3 d. 4. |
Noch 10 ellen tafstaffGa naar voetnoot3), 3 sc. 6 d. d'ellen, m[aec]t | £ 1 sc. 15 d. -. |
Noch 2 ellen kannefasz 2 st. m[aec]t | £ - sc. - d. 4. |
Noch vor Claes Hermelijn 18 ellen floel, 10 sc. 6 d. d'el | £ 9 sc. 9 d. -. |
Noch 10 ellen taftaff, d'ellen 3 sc. 6 d., m[aec]t | £ 1 sc. 15 d. -. |
[Somma facit 2447 gulden 6 st. corrent.] | |
Noch koft von Jan de Kasseler voer mijn her. Am ersten ein stuck floell, lang 27 ellen, 11 sc. den ellen, m[aec]t | £ 14 sc. 17 d. -. |
Noch ein stick dubbell taffta, lang 13¾ [ellen], de ellen 9 sc. 4 d. | £ 6 sc. 8 d. 4. |
Noch 13 ellen kamelotzGa naar voetnoot4) vor den kappellaen, de ellen 17 st. | £ 3 sc. 5 d. 2. |
Den 11 dach JulijGa naar voetnoot1) koft von Heinrick von Mokenburch tho Mechelen voer her Anthonius 8 ellen swart Mechels, de ellen 7 sc., noch 4 ellen, de ellen 8 sc., noch 5 ellen tho her Anthonius kappe, de ellen 5 sc., dit laken koft her Antonius selven, facit | f. 33 st. 18. |
Noch mester Philippus und Jurgen, mijns hern jungen, elk ein floel wambis, kosten myt maken, foring, anders | f. 26 st. 11. |
Noch voer mester Philippus ein Spaenske kappe, kost | f. 7 st. 4. |
Noch voer mijn g. her und Claes Hermelijn swart laken thot 2 kappen, 10 ellen, de ellen 36 st., m[aec]t | f. 18 st. -. |
Noch koft von Cornelis Braems und betalt von swart laken, dat dar gehalt wasz thot mijns hern volk thot Spanse kappen tho maken, nae luyt eins zeduls von hoer ontfangen, facit | f. 107 st. 15½. |
Noch voer den cappellaen ein tympeGa naar voetnoot2), kost | f. 1 st. 16. |
Den 23 Julij betalt Anthoni FriscobaldiGa naar voetnoot3) von 23 ellen swart floel, de ellen 10 sc., noch 11 ellen vor 9 sc. 8 d. de ellen, voer Hanne Poll, noch 17 ellen swart dammask vor mester Philippus, de ellen 7 sc. 6 d., noch 9½ ellen swart satijn vor 6 sc. 6 d., noch 25½ ellen swart floel, de ellen 10 sc. 6 d., noch ein stuck trylyszGa naar voetnoot4) 18 sc. 8 d., noch 10½ ellen settijn vor 7 sc. de ellen, noch 20 ellen dammask voer den ouden ridder, de ellen kost 8 sc. 4 d., somma sommarum facit in all dyt vorsz. floel, ysz verbort und an mijns g.h. volk versneden, m[aec]t | f. 318 st. 13. |
[Somma facit 662 gulden 16½ st. corrent.] |
Noch tho Gent koft von Wilm die moelenaer an floel, sy[d]en laeken ende dammask, na luyt sijns zeduls, de somma | f. 131 st. 16½. |
[Somma 794 gulden 13 st.Ga naar voetnoot1)] | |
Den 26 dach Julij koft tho Gent int Dubbel Kruysz, betalt datter gehalt wasz van den snyder an fustein, syden snoren, lint, golddraet, tafta und anders, nae luyt sijns zeduls, daervon de somma ysz | f. 31 st. 2. |
Den 2 dach in Augusto betalt Janon von floel, dat her Anthoni gehaldt hadde, 18 ellen Luyx floel, de ellen 14 sc., noch 1½ ellen floel, 11 sc. delle, noch 23 ellen satijn, de ellen 8 sc., somma facit in all | f. 135 st. 15. |
Den 28 dach Julij noch betalt voer 40 ellen floel, de her Steffen Hofstain desz vorsten von Bronswijk kensler und Wylke Klenke schenckte von mijns g.h. wegen, de ellen 11 sc., m[aec]t | f. 126 st. -. |
Noch betalt umb 5 outerfijn armenteerskeGa naar voetnoot2) lakenen, dat stuck 5 pont 9 sc., noch ein rest von 5 ellen von 24 st., noch ein meensk lakenGa naar voetnoot3) 48 gulden 12 st., noch von dragen 1 sc., noch von dese lakens von scheren £ 1 sc. 9 d. -, und hyrvon ysz desz biscopGa naar voetnoot4) volk gekleet, facit | f. 227 st. 2. |
Noch voer her Hans Herholt 6½ ellen lakens thot ein ryterrok, de ellen ein golden gulden, m[aec]t. | f. 9 st. 2. |
Den 9 dach Augusto koft in Brug noch ein stuck fijn armenters, kost £ 5 sc. 10 d. 4, thot paltrocken, m[aec]t. | f. 33 st. 2. |
Noch koft von Dyr[k] Jorisz. 3 stuck floel, lang 85¼ ellen, de ellen 10 sc. 10 d., tho borderen thot de palt- |
ro[c]ken, myt 2 borden thot elke paltrok, by 2½ oft 3½ ellen, m[aec]t........ | f. 277 st. 1. |
Noch umb 15 ellen lakens, seer slecht, voer etlick deners, tho weten 2 staljungen und Hansken, kost 13 gulden 10 st., noch von 1½ laken von scheren 2 gulden 5 st., m[aec]t in all | f. 15 st. 15. |
Den 15 in Augusto noch koft vor mester Steffen und sijn dener up mijns hern bevel 13 ellen outerfijn armenters, de ellen 24 st., noch 13 ellen vor den doctor, sijn dener und apteker, de ellen 25 st., somma facit myt scheren in all | f. 33 st. 6. |
[Somma facit 888 gulden, 5 st. corrent.] | |
Noch betalde ick her Hans Jutlandt, dat he von sijns jungen rock betalt und geven had von borden, von floeel | f. 5 st. 8. |
Den 25 dach in Augusto betalt tAnwerpen von dat laeken, dat Hermon voer hem, Jan Gerritzon, Oleff, 2 goutsmeden und ander gehaelt hadde, darvon de somma wasz, nae luyt eins zeduls darvon ontfangen, m[aec]t | f. 50 st. -. |
Den 8 dach in Octobre gereeckent myt Anthoni Fryscobaldi dat ick voer und nae von hem gehaelt hebbe thot mijns g.h.K. volk und mijns hern von Bremen, Claes Hermelynen volk und dat mijn g.h. desz keysers denersz, warden, werdinen, junckfrowen geschenckt, ock thot all vorsz. volk wambisz, tabberden, borden etc. und thot mijns hern eygen kleder an gouwen und syden laeken. Am ersten ein stick gouwen laeken myt goudt gefrysert, lang 19¾ ellen, de ellen 5 pont 10 sc., m[aec]t | £ 108 sc. 12 d. 6. |
Noch ein stick golden laken gefrysert thot mijns hern paltrok, lanck 12¼ ellen, de ellen 5 pont 10 sc., m[aec]t | £ 67 sc. 7 d. 6. |
Noch ein stick tolledoerGa naar voetnoot1) myt ein swarten gront datGa naar voetnoot2) voder under mijns hern tabbert, lang 21¼ ellen, de ellen 2 pont 5 sc., facit alsvoer | £ 48 sc. 18 d. 9. |
Noch tho dat voetkleet 15 ellen swart floel, d'elle 10 sc. 6 d., m[aec]t alsvoer | £ 7 sc. 17 d. 6. |
Noch 30 ellen swart sattijn tho mijns hern tabbert, de ellen kost 8 sc., m[aec]t | £ 12. |
Noch 37 ellen tanneytGa naar voetnoot1) dammask de werdinne und hoer dochter tAnwerpen, de ellen 8 sc. 6 d., m[aec]t | £ 16 sc. 11 d. 6. |
Noch 8 ellen Lux floel voer des wartz neve ende 4 clein dochteren, de ellen 15 sc., m[aec]t | £ 6. |
Noch 17½ ellen Lux floel vor Harmon, Olef, Jan Gerritzon, de 2 goltsmeden, de ellen 15 sc., m[aec]t | £ 13 sc. 2 d. 6. |
Noch 14½ ellen tho borden thot Harmon, Pompius und Jorissen tabbert, de ellen 15 sc., m[aec]t | £ 10 sc. 17 d. 6. |
Noch 18 ellen dammask swart voer mijns hern werdinne tho Gent, de ellen 7 sc. 6 d., m[aec]t | £ 6 sc. 15 d. -. |
Noch voer die dochter 1½ ellen floel, de ellen 10 sc. 6 d | £ - sc. 15 d. 9. |
Noch der junckfrouwen, de mijn g. vrow amme gewest had, 18 ellen dammask, de ellen 7 sc. 6 d., m[aec]t | £ 6 sc. 15 d. -. |
Noch 4½ ellen peertz tolledoer voer mijn g.h. thot ein wambysz, de ellen 2 pont 5 sc., m[aec]t | £ 10 sc. 2 d. 6. |
Noch 5 ellen sattijn thot mijns g.h. wambisz, de ellen voer 8 sc., facit | £ 2 sc. - d. -. |
Noch der junckfrow tho Brugge in mijns hern herberge 18 ellen dammask, de ellen 8 sc. 4 d., m[aec]t | £ 7 sc. 10 d. -. |
Noch der dochteren 18 ellen dammask thot ein tabbert, de ellen 8 sc., m[aec]t | £ 7 sc. 4 d. -. |
Noch der junge dochtern ein ellen karmosijn floel | £ 1 sc. 8 d. -. |
Noch 2 ellen gouwen lakens voer 2 nichten van den huyse, de ellen 2 pont 5 sc., m[aec]t | £ 4 sc. 10 d. -. |
Noch voer den biscop von Bremen 20¾ ellen floel thot ein rock, wambis, boerden, de ellen 10 sc. 6 d., m[aec]t | £ 13 sc. 18 d. 10. |
Noch voer Claes Harmelijn ende etlick von mijn her von Bremens deiners thot wambysz, boerden 56½ ellen floell, de ellen 10 sc., facit | £ 28 sc. 2 d. 6. |
Noch mester Arent levert desz keysers snyer thot Claes Hermelijns floelen paltroeck und von Jurgen Greyer, Claes Hermelins deners, einsdels 49½ ellen floeel, daronder 36 ellen tho 10 sc. und 13½ ellen tho 10 sc. 6 d., somma m[aec]t | £ 25 sc. 1 d. 9. |
Noch heft he, mester Arent, in mijn bywesen gelevert 2 stick floels umb mijns g.h. rijtrock, her Anthonius, Jacob Rennev und noch wambysz und ander bordering, lang...Ga naar voetnoot1), de ellen 10 sc. 6 d., facit in all | £ 26 sc. 15 d. 6. |
Noch voer mester Steven 26¾ ellen floel thot sijn tabbert und wambis, de ellen 13 sc., m[aec]t | £ 17 sc. 7 d. 9. |
Noch voer mester Steven 33 ellen swart satijn tot sijn tabbert, paltrock, de ellen 8 sc. 6 d., m[aec]t | £ 14 sc. 6 d. -. |
Noch levert 9 ellen floeel thot tomen [ende] bereytzel von perden tho bekleden, de ellen 10 sc., m[aec]t | £ 4 sc. 10 d. -. |
Noch voer Joris Dyrkzon ende ander gedaen tot rocken tho bordieren, facit | £ 9 sc. 3 d. -. |
Noch 18 ellen zwart kostlick dammask thot mijns hern tabbert, de ellen 10 sc., m[aec]t | £ 9. |
Noch 2 ellen floel thot boerden den snyer gedaen, de ellen 10 sc. 6 d., facit | £ 1 sc. 1 d. -. |
Noch den hoefmeester Muiroen Schenck 20 ellen sattijn, de ellen 8 sc. 6 d., m[aec]t | £ 8 sc. 10 d. -. |
Noch desz keysers doerwarder Jannot 18 ellen dammask, de ellen 8 sc. 4 d., m[aec]t | £ 7 sc. 10 d. -. |
Noch voer den kokenmester 10 ellen floel thot ein paltrok, de ellen 11 sc., m[aec]t. | £ 5 sc. 10 d. -. |
Noch voer den selven 4 ellen sattijn, de ellen 8 sc. 6 d., m[aec]t, als voer staet | £ 1 sc. 14 d. -. |
Noch voer desz keysers schenck, mijnher von Ytzegem, ende Philippus von Spangen elx ein satynen tabbert von 18 ellen, de ellen 8 sc. 4 d., m[aec]t alsvoer. | £ 15. |
Noch ontvangen 2 stick floeel, die ik desz keysers ander officiers in presenti von Harmon und Antonius Nycket schenckte, lang 51¼ ellen, de ellen 10 sc. 6 d., m[aec]t | £ 26 sc. 18 d. 2. |
Noch den waerdt tho Brugge 20 ellen floel thot ein tabbert und die wierdinne tho Gent 4 ellen und de dochter ein ellen, de ellen 13 sc., m[aec]t | £ 16 sc. 5 d. -. |
Noch von 5 ellen sattijn thot her Antonius wambes, de ellen 8 sc. 6 d. | £ 2 sc. 3 d. 6. |
Noch voer den graeff von Komijn 18 ellen sattijn, de ellen 7 sc. 8 d., m[aec]t. | £ 6 sc. 19 d. 4. |
Noch 5¾ [ellen] witt floel thot mijns hern wambis, de ellen 13 sc., facit | £ 3 sc. 14 d. 9. |
Noch 4 ellen dammask, de ellen 8 sc., [maect] | £ 1 sc. 12 d. -. |
Somma sommarum ditt vorsz. goet, tho weten gulden und syden laken, beloept in all | f. 3479 st. 10. |
[Somma facit 3479 gulden 10 st. corrent.] | |
Noch betaelt Jeronimo Lamberti tAnwerpen von syden laeken, dat ick von mijn g.h. wegen von hem hadt hebbe, m[aec]t am ersten ein stuck Luyx floel, lang 22½ ellen, thot Harmon [ende] mijn paltrocken, de ellen 14 sc., m[aec]t..... | £ 15 sc. 15 d. -. |
Noch ein stuck dammask, lang 36½ ellen, vor den doctor, de ellen 8 sc., m[aec]t | £ 14 sc. 12 d. -. |
Noch ein stuck floell thot wambisz und borden, lang 23 ellen, de ellen 8 sc. 6 d., wasz seer slecht, m[aec]t | £ 9 sc. 15 d. 6. |
Noch 29 ellen roet tolledoer thot mijns hern wambisz, her Anthoni wambysz, mijns hern und her Anthoni hosen tho voren und noch ein deel overloepenGa naar voetnoot1), de ellen 2 pont 10 sc., m[aec]t. | £ 72 sc. 10 d. -. |
Noch 12 ellen tafta, de ellen 4 sc., maect | £ 2 sc. 8 d. -. |
Noch 24 ellen Luyx floel thot mijns hern tabbert oft Claes Hermelin, de ellen 14 sc., m[aec]t | £ 17 sc. 3 d. -. |
Noch 5½ [ellen] satijn thot mijns hern wambis, [de ellen] 8 sc., [maect] | £ 2 sc. 4 d. -. |
Noch 17 ellen dammask voer mester Philippus, [de ellen] 8 sc., [maect] | £ 6 sc. 16 d. -. |
[Somma facit in all £ 141 sc. 3 d. 6, m[aec]t f. 847 st. 1.] | |
Den 8 dach Julio rekent myt mester Arnt, desz keysers snyer, dat he gemaekt hadde: Am ersten ein tabbert von dubbelt kaffa myt 3 boerden | f. 3 st. -. |
Noch ein rijtrok myt gulden laken | f. 5 st. -. |
Noch her Anthonius floelen tabbert | f. 2 st. 10. |
Noch her Anthonius gouwen wambis | f. - st. 12. |
Noch hern Anthonius ein satijn paltroc. | f. 1 st. -. |
Noch Claes Hermelin ein floelen paltrok | f. 2 st. 10. |
Noch 10 ellen zwilchGa naar voetnoot1) | f. 2 st. 10. |
Noch her Hans Herholt ein floelen tabbert. | f. 2 st. 12. |
Noch vor hem ein wambis | f. - st. 10. |
Noch vor hem 1½ ellen tafta. | f. - st. 12. |
Noch vor hem von tafta. | f. - st. 16. |
Noch des kappellan camelotten tabbert. | f. 1 st. -. |
Noch Alberden dammasken tabbert | f. 2 st. -. |
Somma facit in all, dat ick hem betalt hebbe als voer staet | f. 25 st. 10. |
[SommaGa naar voetnoot2) facit 872 gulden 11 st. corrent.] | |
Noch Albert von Goch deners floelen wambis von maeken und Albert von Goch sellven von maken, in all | f. 1 st. 3. |
Den 16 dach Julij betalt mester Jan den snyder von mijn g. heers gulden laken, sulver, syden und ander cleyder, oeck von voerlaeken voer mijns hern volk und von clein boertfloel, zwylch, kannefasz, lijnwatt in de wambisz, oeck wat syden laeken, nae luyt sijn zeduls, daroff von hem ontfangen | f. 131 st. 9. |
Noch betalde ick Gommer de hosemaker tAntwerpen |
von mijns g.h. und des hoeff volk von hoesen, nae luyt eins zedels, de he mijn oeck daervon geven heft, m[aec]t alsvoer | f. 38 st. 1. |
Noch betalt von Vincenten floelen wambysz, kappe, fustein, maken in all betalt | f. 1 st. 12. |
Noch von her Anthonius kappe von maken myt 2 borden, facit | f. 1 st. -. |
Noch betalde ick mester Jan desz snyers dener, de mijn g.h. kler tho Brug brocht und aldar 2 wambysz voer mijn g.h. makte, von kostgelt, teringe 6 horns gulden, facit | f. 3 st. 12. |
Noch den snyder tho Brugge geven von 6 kappen voer mijn her von Bremens volk, 9 st. dat stick, noch Albertz paltrok maeken, boerden, voeren 9 sc. 10 d., noch Heinrick desz hofmesters stalknecht und 4 sijn, tho weten Claes Hermelins, deners paltrocken, von maken, voering und sijn eygen paltrock myt borden, trylysz, kannefasz und voer Keppel Kappel ein [?] kappen, rok, somma in all | f. 20 st. 3. |
Den 12 dach Augusto betalt von 5 wambisz vor mijn her von Bremens marschalk und sijn deners und voren, in all | f. 6 st. 8. |
Noch betalt von Keppel und Peter von Munschen 2 floelen wambisz von maken | f. 2 st. 15. |
[Somma facit 206 gulden 3 st. corrent.] | |
Noch betalt mester Hans Herholt, dat he von sijn paltrock von voren, maken und ein mantel und von 3 ellen floel thot boerden, darvon he uthgeven hadde | f. 16 st. 12½. |
Den 14 dach Augusto noch betalt mester Lambert, snyder tho Brug, von Hinrick Viichlepell, Vincent und Claes, her Anthonis deners, von hoer paltrocken von maeken, von voerlaken, fustein und anders und von mijns g.h. rocken tho vermaken, in all | f. 12 st. ½. |
Noch betalt Anthoni Nicket von sijn paltrock von maken und von voringe und von Michell Han Pollen kappe und ein clein kapruyn und anders. | f. 4 st. 7. |
Noch betalt von desz portiers rock von maken, voeren 1 g. 14 st., noch von mijns hern tabbert 2 f., voer Peter von Wath wambys 15 st., somma facit | f. 4 st. 9. |
Den ersten dach Octobris betalt mester Jan de snyeder noch tAnwerpen von mijns hern cleren und von paltroken, kappen, wambysz, foring, kannefasz, trylis und von ein d[e]l floel und ander tafta, nae luyt sijns zeduls, de he mijn darvan levert heft, m[aec]t | f. 52 st. 8. |
Den selven dach per uuthgeven, umbdat ick Coen Janzon up mijns g.h. konings bevell betalt und geven hebbe 100 copmans gulden van ein jaer, dair mijn g. heer hem ein brieff gaff 5 jaer alle jaer 100 gulden tho geven, toth so veer he so lang lefde und niet langer sal he de 100 gulden ontfangen als he left, facit, dat ick hem nu dat erste jaer betalt hebbe, facit | f. 100 st. -. |
[Somma facit 189 gulden 17 st. corrent.] | |
Noch betaelde ick Wilm Harmons susterGa naar voetnoot1) up mijn g.h.K. bevel 80 golden gulden, die hoer mijn g.h. schenckte umb Goetz will und niet von schuldt, daroff se mijn hoer obligation also geven heft, facit | f. 112 st. -. |
Noch hebbe ick Claes Hermelin up mijns hern bevell voer und nae geven, de he mijn g.h. verrekenen sall an sijn schuldt 80 golden gulden, m[aec]t | f. 112 st. -. |
Noch den beldsnyder von LeyenGa naar voetnoot2), de mijn g.h. in erden konterfeyten sulde, de Jorysz Dyrkzon voer mijn heer bestelt hadde, tho teringe geschenckt, dat he mijn g.h. volcht had up bevel H[erman] Wilmzon | f. 12 st. -. |
Noch hartoch Erick van Brunswijck kock geschenckt 4 golden gulden, m[aec]t | f. 5 st. 12. |
Noch den appoteker, den Joris Dyrkzon uuth den Haech bestelt had und laeten komen, voer sijn teering schenckt | f. 6 st. -. |
Noch Valentijn Maecklelen von Mechelen und mester Pieter Alamire, de mijn g.h. de kunst solen leren vont berchwerkGa naar voetnoot1), den ersten 50 horns gulden schenckt, den andern 20 horns gulden, somma m[aec]t | f. 42 st. -. |
Noch mester Dyrcken neve, Mathijs Slacheck, de mijn g.h. de breven brocht, tho teringe, up mijns hern bevel geven. | f. 12 st. -. |
Noch des keysers stalknecht schenckt halltergelt von 3 peerden, de de keyser mijn g.h. schenckt, geven. | f. 10 st. -. |
Noch Levijn de boeden weedwe geven up des konings bevell | f. 12 st. -. |
Noch des keysers koekenjungen schenckt 20 horns g. und noch de dieners, de voer de taeffelen dent hadden voer jungen von des keysers volk, de men und ander wol had moegen onberen, schenckt 20 horns gulden, somma facit in all tsamen | f. 24 st. -. |
[Somma facit 347 gulden 12 st. corrent.] | |
Noch den munnick uuth Denmarken, de von Parysz quam, tho teringe geven | f. 3 st. -. |
Noch betalde ick junckfrow Katerina von Ermelin 62 gulden up ein obligation, de se von mijn g. vrow hadde, und up hoer quitantiën, de se mijn gaff, | f. 62 st. -. |
Noch Heinrick Vuchtlepel up Harmons bevel geven 3 golden gulden, facit | f. 4 st. 4. |
Noch 2 lackayen tho schoen und slaepgelt geven | f. 3 st. 3. |
Noch gaff ick den cappellaen up Harmons bevel | f. 4 st. -. |
Noch betalt Steffen Hoefstain, mijns hern secretari, gedaen up mijns h. bevel umb de breven von mijns g.h. wegen uth den kansley tho krygenGa naar voetnoot2), facit 1700 horns gulden, m[aec]t | f. 1020 st. -. |
Noch betalt in Antwerpen, als mijn g.h. von hyr reysde, den porter von sijn teringe von Antwerpen her und von sijn moyte, in all geven | f. 5 st. - |
Noch Hansken geven tho teringe weer nae Brabant | f. 3 st. -. |
Noch betalt der stadt jagers von Harlem, de mijn g.h.K. 3 stick wylds brochten, schenckt 12 horns gulden, noch den dener von mijn vrow von WasnerGa naar voetnoot1) schenckt, de mijn g.h. brocht ein stick wilds, 5 horns gulden, m[aec]t | f. 10 st. 4.Ga naar voetnoot2) |
Noch Jacob den tymmerman up Harmons bevel geven tho teringe | f. 12 st. -. |
Noch mijn her von Bremen verleyt, do sijn g. erst quam, facit an syden laken und anders, m[aec]t | f. 158 st. 1. |
Noch uuthgeven umbdat Jorysz Dyrkzon von den rentemester ontfangen heft up mijns g.h. breven 3000 gulden; noch hadde hem Harmon ein brieff an den rentemester geven von 300 gulden; noch hebbe ick voer hem betalt 93 gulden an syden laken und gelt; hyrvon sal he rekening doen, m[aec]t | f. 3393 st. -. |
Noch Anthoni Nicket schenckt up Harmons bevel voer sijn moyte thot ein floelen paltrock 33 gulden, noch f. 6 teringen | f. 39 st. -. |
[Somma facit 4716 gulden 12 st. corrent.] | |
Noch set ick voer uuthgeven umbdat mijn g.h.k. mijn huysfrow schenckte 100 gouwen gulden thot ein half dosijn kroesen, als de keyser uns schenckt, facit | f. 140 st. -. |
Noch voer uuthgeven umbdat ick den vorsten von |
BrunswijkGa naar voetnoot1) up mijn g. heers bevel betalde 9000 copmans gulden, darvon ick hoer quitanti hebbe, facit | f. 9000 st. -. |
Noch uuthgeven umbdat ick Pieter und Gerbrant de goutsmede up mijns g. hern bevel und brieff thosecht heb als mijn eygen schult up Lichtmis 2000 golden guldens, m[aec]t | f. 2800 st. -. |
Noch gaff ick mijn g.h. koninck, do sijn genaden laest uuth Amsterdam scheyd, mede tho teringe an reedt gelt 2000 golden gulden in gold und 100 copmans gulden an stuyvers, facit | f. 2900 st. -. |
Noch uuthgeven umbdat mijn Wilm Goudt, des keysers rentemester, kurte an de vijftich duysent copmans gulden, die ick nu anno 1521 von mijns g.h. wegen myt Harmon Wilmzon ontfangen hebbe, de mijn hern vont hoff an de 10m gulden von mijns hern wegen schenckt sindtGa naar voetnoot2), m[aec]t | f. 1000 st. -. |
Noch per uuthgeven umbdat mijn Anthoni Nickett und Bernt Schellinck de forrier verrekenden von wagenhuyr [die zij] von begin thot nu tho, den 6 dach in Augusto, |
uuthgeven hadden, beyde by des keysers forrier und hoer, nae luyt de rekeninge, se mijn und Jorysz und Anthoni Nicket deden, darvon de somma in all beloept | f. 362 st. 15. |
Noch betalt Bernt von wagenhuyr von Brug tho Antwerpen und ein waegen, de von olds dient had, in all | f. 49 st. 19. |
Noch betalt Bernt von de wagens uuth Flandern over tho bringen [voor hetgeen hij] von kostgelt, teringe und anders geven had, die somma von | f. 8 st. 6. |
[Somma facit 16261 gulden - st. corrent.] | |
Den 10 dach in Augusto ontfangen von Jannijn van den Dyke, in bywesen Harmon Wilmzon, Jorysz Dyrkzon und Anthoni Nickett 2 rekeninge No. 1 und No. 2, darin he uns verrekende he von mijns g.h. wegen uuthgeven heft von kost, dranck etc., sund den 19 dach Julij tot den 5 dach Augusto voer de koken, keller, broet, wasz etc., nae luyt de rekeningen darvon claer vermogen, facit in all | f. 1607 st. 13. |
Noch ontfangen von Jannijn und Jorysz Dyrkzons broer Wilm ein rekeninge No. 3, dat se uuthgeven hadden sundt den 5 dach Augusto thot den 12 dach tho, darvon de somma beloept von kost, dranck etc. | f. 459 st. ½. |
Noch verrekende mijn Jannijn den 21 dach Augusto an 2 rekeninge, de he mijn leverde, tho weten No. 4 in Brugge in 6 dagen an kost, wijn und de wijn von de halve leste rekeninge, darvon de somma isz 896 gulden 6 st., und de ander No. 5 in Antwerpen uuthgeven und vertert nae luyt der rekeninge 146 gulden 1 st., somma facit in all | f. 1042 st. 7. |
Noch betalt Jannijn dat he in Antwerpen int scheyden und in Amsterdam an der koken verleyt hadde na luyt sijn rekeninge 65 gulden 16 st., noch betalt von broet, butter, kruyt, froyt, vysk, pasteyen und anders 57 gulden 5 st., somma facit in all | f. 123 st. 1. |
Noch clein Ariaen den vleyskhouwer betalt von den ossen, 5 stick wilds, von slaen, tonnen, solten und ander ongeld, in al up Harmons bevel geven. | f. 8 st. -. |
Noch betalt Folker de snyder von laeken, dat Harmon Wilmzon, nadat mijn g.h. von hyr toech, haelt hadde, |
dat he von mijns g.h. wegen verschenckt hadde und vercleet hadde, oeck mijn dener, somma facit na luyt Folkerden zeel, und von scheren 16 st. | f. 65 st. 16. |
Noch schenckt Lucas ein paer hoesen voer sijn leste reysz, bellezyr von her Anthonius wegen m[aec]t | f. 1 st. 16. |
[Somma facit 3307 gulden 13½ st. corrent.] | |
Den 5 dach in Octobre schriven mijn de Fuckers, dat sie her Anthonius von mijns hern wegen betalt hebben, dar he die bartzenGa naar voetnoot1) von sall laeten maeken, 350 golden gulden, de ick de Fockers weer betael, m[aec]t | f. 490 st. -. |
Noch set ick voer uuthgeven umbdat ick den 14 Septembre myt Harmon Wilmzon, 3 deners und de 2 goltsmeden na Antwerpen voer, und verterde behalven dat Hermon selven uuthgeven heft, de somma van | f. 23 st. 10. |
Noch betalt ein man von der Gow von 3 tonnen koytzGa naar voetnoot2) 2 g. 2 st., noch Gertgen Kosters geven ein Philippus gulden, de dat was heft helpen maken, noch Wilm Duyn voer 2 tonna dubbel bier 2 gulden 8 st., noch von broet 22 st., somma facit | f. 6 st 17. |
Noch hebbe ick up bevel von Harmon Wilmzon by lange Jan de boede in Tessell sandt dat volk, tho weten de tymnerluyde, travanten, caplan und anderGa naar voetnoot3), de Hermon oversandt und by gebreck von windt in Tessel verterden dat ick hem sandt 18 gulden; noch had hem Albert von Goch verleyt 12 golden gulden, somma 34 gulden 16 st.; noch betalde ick lange Jan umbdat he dat gelt in Tessel brocht von 5 daegen 7 st. des dachs, facit in all | f. 36 st. 11. |
[Somma facit 556 gulden 8 st. corrent.] |
Somma sommarum facit in all mijn uuthgeven sundt
dat mijn genadigeste heer koninck hyr in dese landen ysz geweest, als hyrvoer in dese rekeninge No. B an 15 blaeden claer staett, facit ses ende dartich duysent negenhondert sevenendetwintich copmans gulden ende acht stuyversGa naar voetnoot1), ysz 36927 gulden corrent 8 st.
Somma sommarum facit in all mijn uuthgeven, so ick Pompius Occo gedaen hebbe von wegen mijns allergenadigesten hern koningk von Danmarken etc. sundt den 27 dach Aprill anno XVc twintich thot nu tho, den lesten dach Novembris anno een ende twintich, als hyrvoer in der rekeninge No. A getekent, darvon die somma zeven ende vijftich duysent twehondert ende vijff copmans gulden elf stuvers, und de ander rekeninge No. B getekent, darvon die somma ysz zes ende dartich duysent negenhondert ende seven ende twintich copmans gulden, acht stuyvers corrent, somma maeken beyde rekeningen tsamen uuthgegeven die somma von vier ende tnegentich duysent hondert twee ende dartich copmans gulden negentijn stuyvers, twintich stuyvers voer den gulden gerekent, alle ding thot goeder rekeninge. Oft ick tho veel oft tho weynich sett haddeGa naar voetnoot2), sal mijn niet thot profijt noch schaede komen. Laus Deo.
So ysz mijn ontfangh, so ick Pompeius Occo von wegen der konincklicke mag.t vorsz. gedaen hebbe:
Am ersten anno XVc ende twintich hebbe ick myt her Anthonius van Metz uuth handen van Wilm Goudt
als rentemester und vann wegen der key. mag.t den twalften dach Septembris ontfangen vijftich duysent coepmans gulden, de up sandt Jans verschenen waren vant huylickgoet myner g. vrouw konninginne. Meer anno een ende twintich in Augusto ontfangen myt Harmon Wilmzon uuth handen [van] Wilm Goudt, rentemeester vorsz., von key mg.t wegen vijftich duysent coepmans gulden, die up sandt Jan anno XXI verschenen waeren, oek vant huylickgoet myner genadigesten vrouwen vorsz. Somma facit mijn ontfanck in all von beyde jaeren hondert duysent coepmans gulden, twintich stuyver voer den gulden, in somma dat mijn ontfanck meerder ysz dan mijn uuthgeven die somma van vijff duysent achthondert seven ende tsestich coepmans gulden, ein stuyver, welke 5867 gulden 1 st. ick mijn g.h.k. vorsz. hyr schuldich blijff ende hyrnae verrekenen sall. All ding thot goeder rekeninge ende thot Goeds eere, amen.
Noch hebbe ick anno 1520 uuth handen van her Authonius von Metz und Harmon Wilmzon ontfangen die somma van acht duysent coepmans gulden, dar ich mester Jurgen Schotborch sijn confirmation mede betaelen suldeGa naar voetnoot1), dar ick ein merklick somma von betaelt und uuthgeven hebbe, und van den rest oek mijn g.h.K. von Danmarken oft sijn mg.t volmachtigen oek rekeninge van doen sall. Got ende die Hillige Drievoldicheit sy altijt geloft, amenn.
No. C.
Jesus Maria 1522 den 16 dach in Decembre. Staet hyrnae wat ick P. Occo uuthgeven hebbe sundt dese vorsz. leste rekeninge, the weten den lesten dach van Novembre 1521.
Anno 1521 den....Ga naar voetnoot2) dach in Novembre set ick voer |
uuthgeven, umbdat ick sundt lester rekeninge Koen Janzon betaelt hebbe up Harmon Wilmzons bevell von ein vernjaers syner pentzionGa naar voetnoot1), up Allerheylgen verschenen, facit | f. 25 st. -. |
Den 20 dach in Novembre betalt den Fuckern up hoer schriven 102 ducaten und 16 sc. in golden, die sy mester Paulus AndreeGa naar voetnoot2) up des konings schriven betalt hadden, facit | f. 205 st. 2. |
Den 7 dach Januari 1522 betalt schipper Lasman per Dyrk Martzon Moy up Sybrech Wilms schriven, facit 120 golden g. | f. 168 st. -. |
Den 4 in Februario reysde ick in den Haech van des Ko. wegen, verterde in 5 dagen | f. 4 st. -. |
Meer betalde ick schipper Gerrit Jacobzon von RaropGa naar voetnoot3) up Sybrech Wilms schriven 160 golden gulden, facit. | f. 224 st. -. |
Meer geven ein boeden, den Hans Camper, des konings ambassate na Campen, an juncker JohanGa naar voetnoot4) sandt, facit | f. 2 st. 8. |
Meer betalt lange Johan van ein reysz in Brabant, daer hem gemelte Hans Camper an her Anthonius gesandt had, was 15 dagen uuth und was vertert 8 st. des dachs, | f. 6 st. -. |
Mer per uuthgeven umbdat mijn Sybrech Wilms schrijft, sy van Jurgen Frygman ontfangen had 10 golden g., die hie myn was, | f. 14 st. -. |
Meer betalt mester Quintijn die maelerGa naar voetnoot5) tAnwerpen van mijns g.h. ko. ansicht tho conterfeyten, als ick anders niet weet. | f. 20 st. -. |
Den 23 Februarij reysde ick myt ein dener, myt Joris |
Dyrkzon myt sijn 2 deners, nae Brabant, Mechelln, Gent, Brug, Antwerpen umb die handfesten ende wylkorn vorsz.Ga naar voetnoot1) tho laeten schriven, als sy den Kon[i]ng geloft hadden, in somma waren 3 weken uuth; noch den schryvers tho Gent betalt von de boken tho schriven 8 oft 10 Philippus und Joris gedaen 12 Philippus, umbdat he nae Mecheln reysde, somma in all uuthgeven die somma | f. 99 st. -. |
Meer voer uuthgeven, umbdat ick Joris Dyrkzon ende mijn diener elk ein paltrock gaff, tho weten elk 5 ellen lakens, kosten | f. 14 st. 7½. |
Den 8 dach in Martio betaelt Aryaen van Dam, procuroer van den Hove van Hollandt ende den advocaet vant procesGa naar voetnoot2), dat Peter Buck van mijns h. ko. wegen zegens die van Swol ende Zyrichse gefoert hadde, | f. 17 st. -. |
Meer betalt schipper Paull van Campen up Sybrech Wilms schriven de somma van 100 golden g., de he tho Coppenhaven betalt had, | f. 140 st. -. |
Den 28 dach in Aprill betalde ick Jan Bruyn von 12 tonna bussenkruyt, die Harmon Wilmzon van hem koft ende myt noch 5 ander tonna kruytz nae Coppenhaven sandt, die voer betaelt waeren, beloepen dese 12 tonnen | f. 252 st. 9. |
Meer set voer uuthgeven umbdat ick den Fuckers betalt hebbe van 3 eygen posten, die sye voer und nae von dat ertzbiscopdom tho Lunden nae Roem gesandt hebben up mijn schryven, dar sy voer uuthgeven hebben 171 golden g.; meer betalt 250 gulden van dat se in Rom betalt hadden mijns hern procurators, mer 50 ducaten van ein post, die ick uuth Brug nae Roem sandt up mijns hern schriven, somma facit in all. | f. 544 st. 12. |
Meer hebbe ick betalt boedenloen voer und nae van breven haestech te bestellen twischen dittGa naar voetnoot1) und Antwerpen, Mechellen. | f. 11 st. 16. |
Meer sandt an Sybrech Wilms dochter ein tabbert laken van swart Engelsck, kost und hoert voer Albert van HogendorpGa naar voetnoot2) | f. 9 st. 5. |
Den 13 dach Martii geven juncker Jan van Esens 100 golden gulden tho teringe, do he hyr umb die knechten quam ende Hans Camper 20 golden g., mer hoer dener namals tho teringe daen up Harmons bevell 2 gulden corrent, somma. | f. 170 st. -. |
Den 7 dach in Mey geven Lucas die boede van ein reys, dat hem her Antonis myt des keysers mgt. breven in Denmarken gesandt hadde, darvon hem quam | f. 16 st. 16. |
Meer betaelt Koen Janzon van ein verndell jaers van sijn pention, up Mey verschenen, facit | f. 25 st. -. |
Meer betaelt van ein groeten brouwketell, den ick up Harmons bevell liet maeken, woech 1104 pont, kost myt drinckgelt, koeper, ongelt. | f. 161 st. 6. |
Den 28 dach in Junio betalt hern Anthonius van Metz 200 copmans gulden tot teergelt, dar he up Harmons bevel mede toech | f. 200 st. -. |
Den 5 dach Julij betalt van ein bontGa naar voetnoot3) breven, [die] van Roem quemen, boedenloen 9 ducaten, facit | f. 18 st. -. |
Meer betalt den brouwerknechs, do sye nae Delft reysden, tering | f. 2 st. -. |
Den 17 dach in Novembre betalt mester Nicolaus Tezonis, desz biscop von Roschild neveGa naar voetnoot4), up Sibrech |
Wilms schriven 60 golden gulden to 28 st. | f. 84 st. -. |
Meer betalt Koen Janzon van 2 verndel jaers, sandt Peter und Allerheylgen verschenen, facit 50 gulden, m[aec]t | f. 50 st. -. |
Meer betalt hern Anthonius van Metz up Harmon Wilmzons bevel to tergeld 250 copmans gulden, m[aec]t | f. 250 st. -. |
Meer uuthgeven umbdat ick den 25 dach Julij myt ein dener up schriven mijns g.h. Ko. von Denmarken tho Dordrecht an mijn g. vrow Margarieta etc. reysde umb ein deel gelds tho maenen und ward den 6 dach in Augusto myt her Anthonius van Metz gefangenGa naar voetnoot1) ende nae Fuylforden gebrocht, dar wy weren thot den 17 dach Novembris, vandaer wy voeren selff 4de na Gent an mijn g. vrowe etc., und van daer nae Hollandt, Amsterdam, daer wy den 25 dach Novembris quamen ende hadden myt 2 deners up die reys vertert ende ander onkosten uuthgeven 61 pont Vlaems, darvon wy up dat slot an kostgelt voer ons ende onse gasten vertert hadden 26 pont ende an wijn in die Valk gehalt |
13 pont ende noch tho Mecheln an wijn ende anders gehalt 4 pont 10 sc. 10 d., mer den deners, die ons denden, geven 2 pont ende voertz tho bellezyr geven 3 pont. Somma ysz 50 pont, rest 11 pont up die reys vertert und ander onkosten van holt und anders uuthgeven, facit in all | f. 366 st. -. |
Meer betalde ick mester Pieter Alamire tho MechellenGa naar voetnoot1) up Harmon Wilmzons bevel 40 golden g., up rekeninge, die Steffen Hofstain von hem tho mijns g. hern behoeff hadt hadde voer 2 jaeren, | f. 56 st. -. |
Den ersten dach van Decembre betalt Jan van Lingen umbdat he an 4 reysen, die hye int hoff van onsent wegen reyst ende verfolcht hadde, dar he in als by 7 weken reyst hade, vertert ende verfaeren nae luyt syner rekeningen | f. 49 st. 1. |
Meer hebbe ick die abdysse van die Clarissen, van dat mijn g.h. Ko. heur beloefder thot ein borde van kassuffelGa naar voetnoot2), up Sybrech Wilms schriven betalt 60 copmans g., m[aec]t | f. 60 st. -. |
Meer set ick voer uuthgeven umbdat ick Jan Bruyn sundt den ersten dach van Mey thot nu tho betalt hebbe an meer perselen up dat bussenkruyt, dat hem Harmon Wilmzon bestaldt heeft, twelk he noch leveren sall, de somma van | f. 4000 st. -. |
Den 15 dach in Decembre betalde ick Wolther van Weze, des ertzbiscop van Lunden broederGa naar voetnoot3), up Harmon Wilmzons bevel die somma van 928 copmans g. an Philippus ducaten etc., facit | f. 928 st. -. |
Meer sett ick voer uuthgeven umbdat ick Harmon |
Wilmzon sundt lester rekeninge an gelde geven hebbe ende van sijnt wegen up sijn bevell verleyt, nae vermeldinge die rekenynge, ick hem daervan gedaen hebbe, daervan die somma beloept meer dan ick van sijnt wegen ontfangen hebbe, facit | f. 2006 st. 18½. |
[Somma facit f. 7043 st. 19½.] | |
Somma sommarum ys in all mijn uuthgeven van dese rekeninge No. C, als hyrvoer an dese 2 blaeden claer staet van post te post, die somma vann tijnduysent twehondert vijff ende twintich gulden corrent ende ein stuyver, facit alsvoer | f. 10225 st. 1. |
Laus Deo 1522.
Somma ysz mijn uuthgeven van dese leste rekeninge als voer staet in all 10225 f. 1 st. corrent, daeran sall ofgaen 5867 f. 1 st., die ick den ko. mg.t in der lesten 2 rekeningen No. A, B schuldich bleeff anno 1521, als hyrvoerGa naar voetnoot1) claer staett, ende gaet noch off 73 f. 18½ st. corrent, die ick van der k. mg.t wegen van den Fuckern van tollen ontfangen hebbe vant jaer 1521, in somma dat mijn uuthgeven meer ys dan mijn ontfangen ende dat ick schuldich bleff die somma van 4284 f. 2½ st. corrent, dewelke mijn g.h. ko. mijn up datum by sloete deser rekeninge schuldich blijft, nae vermeldinge deser 3 rekeningen, welke schult ick sall kurten an dat gelt, so ick noch per rest hebbe van die 8000 gulden correntGa naar voetnoot2), ick voer 2 jaeren van der Ko. Werden factoren hern Anthonius van Metz ende Harmon Wilmzon ontfangen hebbe thot behoeff van mester Jurgen Schotborchs confirmatien vant ertzbiscopdom van Londen, daer ick up mester Jurgen schriven und K.W. bevel voer merklick somma uuthgeven hebbe, nae vermeldinge eener rekeninge, ick mester Jurgen darvon gesandt hebbe. In somma darin den rest kurte, alle ding thot Goeds eer ende goede rekeninge. Laus Deo.
No. D.
Jesus Maria 1523. Stat hyrnae, wat ick uuthgeven hebbe sundt lester rekeninge vorsz. ende niet verrekent ysz, als naet staet.
Am ersten set ick voer uuthgeven umbdat ick Wolther van Wese up mijns g.h. ko. schriven und Harmon Wilmzon bevell noch overschreeff den 23 Decembre, dat he in Antwerpen von mijn wegen ontfenck, de somma van 572 gulden corrent | f. 572 st. -. |
Meer betaelde ick doctor Alexander, do he nae Engellandt voerGa naar voetnoot1), up mijns g.h. ko. schriven und Harmon Wilmzons quitanti die somma van 400 copmans gulden, m[aec]t | f. 400 st. -. |
Meer betaelde ick und sandt Harmon Wilmzon by Lijsbett Reyers 40 copmans gulden, die he mijns hern steenhouwers wijff gaff; mer betaelde ick Anthoni Nickett van teringe, ongelde, he van onsen wege tho hoeff uuthgeven hadde und voir sijn moyte, in all 18 gulden corrent, facit | f. 58 st. -. |
Meer set ick voer uuthgeven, umbdat ic mijn g. her Ericus Walkendorp, Ertzbiscop van DronthenGa naar voetnoot2), saliger |
dachten, schuldich bleeffGa naar voetnoot1) nae vermeldinge syner genaden handschrift, 133 golden gulden und 12½ st.; meer betalde ick vracht von 2 rinnenGa naar voetnoot2), die leech weder over quemen, de somma van 48 copmans gulden, somma facit 234 copmans g. 16½ st., welke somma mijn g.h. ko. thovreden was voer 2 jaeren, doe de Ertzbiscop vorsz. na Roem toech, dat ick dat an syner mg.t rekeninge stellen sulde und dat sijn g. Voecht dat weer tho Bergen ontfangen sulde, facit als voer staet | f. 234 st. 16½. |
Meer set ick voer uuthgeven umbdat mijn g.h. ko. mijn den XXten in Mey in MecheellenGa naar voetnoot3) ein genneraell quitanci gaff van all mijn ontfanck ende uuthgeven und van all mijn handelinge, ick van syner ko. mg.t wegen thot desen dach tho gehadt hadde und schenckte mijn uuth sonder genade und gunst dusent gouwen gulden in golde, die ick sijn genaeden ongevarlick schuldich mochte wesen per rest nae vermeldinge vorsz. vier rekeningen, somma maecken dese vorsz. dusent golden g. | f. 1500Ga naar voetnoot4) st. -. |
[Somma facit 2764 gulden 16½ stuyver.] |
Somma ysz mijn uuthgeven van deser lester rekeninge
No. D die somma van 2764 gulden ende 16½ st. corrent ende nocht 4284 gulden 2½ st., die mijn g.h. ko. mijn an die leste rekeninge schuldich bleff. Noch hebbe ick uuthgeven umbdat ick mester Jurgen Schotborch voer 3 jaeren an goetGa naar voetnoot1) gesandt hebbe und van sijn wegen uuthgeven, daer ick hem claer rekeninge van gesandt hebbe, die somma van 906 gulden 19 st. Meer so rest up datum den 12 Junij noch an gelde per rest, ick mijn g.h. ko. schuldich blijff, 44 gulden 2 st., daer ick noch etlick glaesen, waepenen und anders mede betalen sall. In somma facit in all 8000 gulden corrent, die ick boven die hondert dusent gulden ontfangen hadde von mijns g.h.K. ambassaten, als voerGa naar voetnoot2) staet, und isz mijn ontfang und uuthgeven gelijck. Alle ding thot Goeds eer ende goede rekeninge facit.
In die somma van No. BGa naar voetnoot3) hebbe ick mysrekent in der somma van 36927 gulden 18 st. ende sall sijn 36956 gulden 14½ st.; somma dat mijn van de rekeninge kompt tho goede 28 gulden 16½ st. ende dat wel doerseen.
Pompius Occo.
(Rijksarchief te Kristiania. - Signum H No. 553, 1523/387.)
- voetnoot1)
- Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam IV blz. 49; Bern. J.M. de Bont, Het geslacht Occo en het gebouw van Barmhartigheid blz. 9.
- voetnoot2)
- ‘Factoir van de nacie van de Focker’ noemt de regeering van Amsterdam hem in een schrijven aan Frederik I van Denemarken, d.d. 16 Maart 1525: zie Kernkamp, Skandinavische archivalia blz. 258. Het woord ‘nacie’, dat volgens het Wdbk. der Nederl. taal ook de beteekenis: corporatie, gild, veem heeft, moet hier zijn gebruikt in de beteekenis: huis, firma.
- voetnoot1)
- Het voorgaande naar: Pontanus, Rerum et urbis Amstelodamensium Historia blz. 241-244; Wagenaar, Amsterdam III blz. 199; Ter Gouw, Amsterdam IV blz. 48; Bern. J.M. de Bont, t.a.p. blz. VI 9 vlg.; Elias, De Vroedschap van Amsterdam I blz. XXXV, XXXVI, 66, 116; Brouwer Ancher en Breen, De doleantie van een deel der burgerij van Amsterdam tegen den Magistraat dier stad in 1564 en 1565, in Bijdr. en Mededeel. XXIV, over Joost Buyck en Sijbrant Occo passim; H.E.J.M. van der Velden, Rodolphus Agricola blz. 18, 21, 22, 130-133.
- voetnoot1)
- Vgl. Behrmann, Kong Christian den Andens Historie blz. 224, en Anmaerkninger og Dokumenter til Christian den Andens Historie blz. 145-147; verder Allen, De tre nordiske Rigers Historie II blz. 270-272. - Occo heeft ook diensten bewezen bij het sluiten der overeenkomst van 22 Februari 1520, betreffende de uitbetaling van den bruidsschat van Christiaan's echtgenoote; hij werd althans naar aanleiding daarvan met een geschenk vereerd: zie Altmeyer, Histoire des relations commerciales et diplomatiques des Pays-Bas avec le Nord de l'Europe pendant le XVIe siècle blz. 64, noot 2. Over den datum van het straks genoemde verdrag, die dikwijls verkeerd wordt aangegeven, vgl. Allen, De rebus Christiani secundi exsulis commentatio blz. 48, noot; zijn vermoeden wordt tot zekerheid door den tekst van het verdrag - bij IJssel de Schepper, Lotgevallen van Christiern II en Isabella van Oostenrijk, blz. XIX der Bijlagen - waar men als datum leest 22 Februari 1519 ‘na tscriven shoofs van Brabant’, dus 22 Februari 1520.
- voetnoot1)
- Reeds vóór Christiaan's vlucht uit Denemarken had Pompejus Occo verzocht, dat de Koning hem ‘nicht mer (wolde) belasten ader beswaren, gelt an eme tho vorschrivende, wente he hefft klare rekenschop gemaket tho Hermen Wilmessen’ [den later te noemen broeder van Sigbrit]. Aldus schrijft Dr. Alexander Kyngorne aan Christiaan II, d.d. Amsterdam, 17 Februari 1523. Uit den verderen inhoud van dezen brief - gedrukt bij Allen, Breve og Aktstykker til Oplysning af Christiern den Andens og Frederik den Förstes Historie blz. 35 - zou men afleiden, dat Occo met Landvoogdes Margaretha moeilijkheden heeft gehad wegens zijne verhouding tot Christiaan II en voortaan alleen met haar goedvinden in 's Konings dienst wil blijven; daarom moet Christiaan II aan de Landvoogdes een verzoek daartoe richten. Occo zelf schijnt zich niet aan 's Konings dienst te willen onttrekken; dien indruk heeft Alexander Kyngorne althans gekregen; hij schrijft immers aan Christiaan II: ‘Pompeus is juwer genaden truwe dener, alsze ick mercken kan in allem handel’.
- voetnoot2)
- C.F. Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 319, noot 1, haalt de volgende passage aan uit een brief van Christiaan II aan Herman Willemsz. van Januari 1525: ‘Up den anderen artykell, Sybrecht belangende, geven Ire Kon. W. [Christiaan II] ter antwort, dat se sich alsnu een jaer verleden voer die durchluchtichste hoechgebaerne furstynne vrouw Margriete, Ertzhertzoichgynne etc. gedachter Sybrecht gans und all ontslaegen hebben und hebben sich hoerre bysheer nyet aengenomen, noch oich en willen, anders dan Ire Kon. W. nu kortlich dem ersamen Pompeius Occo hevaelen hebben’. Dit laatste moet wel beteekenen, dat Christiaan II door bemiddeling van Pompejus Occo geld liet toekomen aan Sigbrit.
- voetnoot3)
- Zie deze verklaring bij Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 72.
- voetnoot1)
- Häpke, Niederländische Akten und Urkunden zur Geschichte der Hanse und zur Deutschen Seegeschichte I blz. 79; zie ook aldaar blz. 157, noot 5, en blz. 218-220. Vgl. verder Ter Gouw, Amsterdam IV blz. 216.
- voetnoot1)
- Allen, De tre nordiske Rigers Historie III1 blz. 95-110 verhaalt uitvoerig, wat er te doen is geweest over de uitbetaling van dezen bruidsschat. Uit rekening A blijkt, welke groote fooien door of vanwege Christiaan II moesten worden gegeven aan de ‘hern int hoff’, die hem van dienst konden zijn om aan zijn geld te komen, nl. niet minder dan f 10.000.
- voetnoot1)
- Misschien is deze datum onjuist: vgl. mijn aanteekening bij dezen post in de rekening.
- voetnoot2)
- Ook Sigbrit heeft daar later gevangen gezeten: zie Häpke t.a.p. blz. 27, 57; ik houd het althans met Häpke voor zeker, dat met ‘la vielle, que est à Vilevorde’ en ‘la femme détenue audit Villeworde’ Sigbrit aangewezen wordt.
- voetnoot1)
- Vgl. Allen, De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 258-262.
- voetnoot2)
- Vgl. over het volgende A. Heise, in Danmarks Riges Historie III blz. 235-237; Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 188-194 en De tre nordiske Rigers Historie II blz. 254, III2 blz. 68 vlg., 208 vlg.
- voetnoot1)
- Zie over hem o.a. Allen, De rebus Christiani secundi exsulis commentatio blz. 47, 48; Allen, Breve og Aktstykker etc., blz. 277-280; Allen, De tre nordiske Rigers Historie V blz. 284-286 en A. Heise in Danmarks Riges Historie III blz. 156, 157; op de laatstaangehaalde plaats wordt nog ten onrechte gezegd, dat Herman Willemsz. later in Amsterdam het burgemeesterschap heeft bekleed, hoewel Allen reeds de onjuistheid daarvan had aangetoond. - Hij heet dikwijls Herman Hund, naar het door hem aangenomen wapenmerk (een wolfshond).
- voetnoot1)
- Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 220, 318 en 319.
- voetnoot2)
- Zoo schrijft zij b.v. haar naam in een quitantie, afgedrukt bij Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 5; bij verkorting werd dit Sybrech of Sibrech: zie het facsimile van hare handteekening in Danmarks Riges Historie III blz. 156. Ook Sybret en Sybrecht komen voor.
- voetnoot1)
- Zie b.v. de acte van 29 Dec. 1522 (bij Ekdahl, Christiern II's Arkiv I blz. 329), waarbij Christiaan II verklaart ‘das uns unser lybe besunder Sibrecht Willoms von allen guthern und haben, auch von allem geld, parschafft, kleynodien und von zollen [und] lastgeldt [von] schiffen, kauffleuten, einwohnern und auszlendern und sunsten von allen dem jenigen, szo sy von uns in bevehel und vorwaltung gehabt, eingenomen und ausgegeben, ein gantz gutte volkommen rechenschafft furgetragen, angezeigt und uberantwort hat’ etc.
- voetnoot1)
- Over Sigbrit zij hier slechts verwezen naar Allen, De tre nordiske Rigers Historie I blz. 490-492, II blz. 297-301, 327-336 en Danmarks Riges Historie III blz. 156-157. In het Nederlandsch kan men over haar raadplegen: A.N.J. Fabius, ‘Sigbritte Willemsz., eene Amsterdamsche vrouw in het Noorden’, in het 45ste Jaarverslag van het Kon. Oudheidk. Genootschap te Amsterdam.
- voetnoot2)
- ‘Claes,’ de apotheker ‘in de Kat’, wordt, in verband met Christiaan II van Denemarken genoemd in de Thesauriers-rekening van Amsterdam 1532, fol. XXXV v0, waar men leest: ‘Claes In de Kat voor sekere specerie, gepresenteert Christiern, Coninck van Denemarcken’ etc. (mededeeling van Mr. Veder, te Amsterdam; op den post werd ik opmerkzaam gemaakt door Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam IV blz. 214).
- voetnoot1)
- B.v. bij Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam IV blz. 48.
- voetnoot2)
- Altmeyer, Histoire des relations commerciales et diplomatiques des Pays-Bas avec le Nord de l'Europe pendant le XVIe siècle blz. 92, laat ten onrechte Christiaan's reis, wat het politieke doel betreft, geheel mislukken.
- voetnoot1)
- Dit bericht kreeg hij van Pompejus Occo, blijkens een post, dien men ongeveer aan het einde van de eerste rekening vindt: ‘Den 28 dach Augusto [1521] betalt den boden, den Olef [vermoedelijk iemand, die in dienst van Christiaan II stond] und ick nae Denmarken sanden, dat de K. Mgt. heer was komen’ etc.
- voetnoot2)
- Door Noord- en Zuid-Nederlandsche historici, die over de betrekkingen van Christiaan II met de Nederlanden hebben geschreven: Meerman, Altmeyer, Willems, Serrure, IJssel de Schepper, is dit onderwerp nooit naar den eisch behandeld. Wat b.v. IJssel de Schepper in zijne Lotgevallen van Christiern II etc. blz. 65-71 hierover bericht, is verre van volledig. Het beste en uitvoerigste verhaal vindt men bij Allen, De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 96-126.
- voetnoot1)
- Hierbij zij echter opgemerkt, dat Allen de rekeningen, die thans door ons worden uitgegeven, reeds bestudeerd had en verschillende resultaten ervan verwerkt heeft, zoowel in zijne Breve og Aktstykker etc. als in zijne De tre nordiske Rigers Historie.
- voetnoot2)
- A.R. Maier, Niclaus Gerhaert von Leiden, in Studien zur Deutschen Kunstgeschichte Heft 131.
- voetnoot3)
- Breve og Aktstykker etc. blz. 210, noot, en De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 105.
- voetnoot1)
- Deze laatste woorden schijnen te beteekenen: voor zoover ik weet, d.i. ik meen althans, dat het geld het honorarium was voor het portret.
- voetnoot2)
- Vgl. Allen, De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 104-105, waar men ook - aan andere bronnen ontleende - berichten vindt over stempelsnijders, die opnieuw in dienst van Christiaan II traden, en over den bouwmeester Henrik van Harlem, die den Koning een teekening leverde voor een kap, die op den vierkanten zoogen. Bakkerstoren van het slot te Kopenhagen zou worden aangebracht. - Ook na zijne vlucht uit Denemarken bleef Christiaan II belang stellen in het mijnwezen, voornamelijk in de hoop om daardoor goud te krijgen; in 1525 zond hij een deskundige naar Schotland om daar een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van goud in het gebergte; toen het rapport gunstig luidde, richtten Nederlandsche kooplieden een compagnie op om de bedoelde mijnen te exploiteeren: vgl. Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 378, 379.
- voetnoot1)
- De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 96. - Meursius, Historiae Danicae libri tres blz. 68-69 gewaagt van den grooten invloed van Sigbrit op de wetgeving van Christiaan II: ‘et haec cuncta de Sigbrittae suae suasu faciebat, quae, in Belgio usitata, in Daniam invehere in memoriam sui nominis cupiebat’.
- voetnoot1)
- B.v. door Heise in Danmarks Riges Historie III blz. 238 vlg. en door Allen in De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 14 vlg.; ook bij IJssel de Schepper, Lotgevallen van Christiern II etc. blz. 75-77.
- voetnoot2)
- Reeds Altmeyer, Histoire des relations commerciales etc. blz. 84-85 schreef (in 1840): ‘Il y aurait un travail curieux à faire, ce serait d'examiner en détail toute cette législation et de la comparer avec celle qui régissait alors les Pays-Bas’. - Ik ben echter van meening, dat Christiaan's wetgeving in veel mindere mate een copie is, dan Altmeyer vermoedt, blijkens zijne woorden: ‘Il parâit incontestable que Siegebritte, qui était une femme supérieure, avait proposé au roi nos lois libérales d'alors comme un modèle à suivre’.
- voetnoot1)
- Herman Willemsz., de in de inleiding genoemde broeder van Sigbrit.
- voetnoot2)
- De in de inleiding genoemde kamerheer van Christiaan II, Anton van Metz.
- voetnoot3)
- ‘Garnieren-holt reet’ = gereed, klaargemaakt hout om een scheepslading te ‘garneeren’, d.i. door een bedekking van planken tegen schade te beveiligen.
- voetnoot4)
- Moer = Sigbrit.
- voetnoot5)
- Kapper = bloesemknop van den kapperboom.
- voetnoot6)
- Lemonen of limoenen = een soort citroenen.
- voetnoot1)
- ‘Vortgins’ vind ik nergens verklaard; misschien = voertjes, kleine vrachtjes?
- voetnoot2)
- Dit moet zijn: f. 88 st. 12.
- voetnoot3)
- Olef of Olaf komt ook in latere posten voor als iemand, die in dienst van Christiaan II en Sigbrit staat.
- voetnoot4)
- Twern = gedubbeld garen.
- voetnoot5)
- Dit moet zijn: f. 8 st. 6.
- voetnoot6)
- Blijkens latere posten is Jan Bruyn ook een handelaar in buskruit.
- voetnoot7)
- Bedttekten = beddetiecten = beddetijken.
- voetnoot8)
- Moet zijn: f. 96 st. 8. - Heel nauwkeurig rekent Occo niet!
- voetnoot9)
- Deze ‘Somma’, die ik telkens tusschen [] plaats, staat in het handschrift steeds aan den voet eener bladzijde.
- voetnoot10)
- Een Philippus gulden gold 25 stuivers.
- voetnoot11)
- Pluggen = met een pin dichtmaken (nl. van de vaten buskruit).
- voetnoot1)
- Beergeld = draaggeld? Of moet er staan: biergelt?
- voetnoot2)
- Uurglas = zandlooper, die in één uur leeg loopt.
- voetnoot3)
- Nl. Hans Jylland [= Jutland], een heraut van Christiaan II. De herauten werden genoemd naar één der Deensche landschappen, waarvan zij het wapen op de borst droegen.
- voetnoot4)
- Een goudgulden gold 28 stuivers.
- voetnoot5)
- Kannefasz = kanefas, grof uit hennep vervaardigd linnen.
- voetnoot6)
- Moet zijn: f. 89 st. 12.
- voetnoot7)
- Misschien beteekent dit: voor 400 bezems, nl. om mede te vegen.
- voetnoot8)
- Moet zijn: f. 104 st. 12. - Ik staak hiermede het narekenen van de bedragen. De lezer, die zich voor de juistheid der ‘somma's’ mocht interesseeren, is nu voldoende gewaarschuwd!
- voetnoot1)
- Misschien beteekent ‘boetge’ (bootje) hier: een met een boot gesloten beurs. Een boot is het middelstuk, tevens slot, van een halssnoer.
- voetnoot2)
- ‘Voer an’ = die op reis ging naar.
- voetnoot3)
- Het bankiershuis der Fugger's.
- voetnoot4)
- ‘Mester Poul von Rypen’ = Poul Andersen, kanunnik van het domkapittel te Ribe, heeft vermoedelijk gediend in de koninklijke kanselarij en werd door Christiaan II voor allerlei diplomatieke zendingen gebruikt; van hem werd gezegd dat hij met Sigbrit wedijverde in de beoefening der zwarte kunst: Allen, De rebus Christiani II exsulis commentatio blz. 92 vlg. en Breve og Aktstykker etc. blz. 417, noot 1.
- voetnoot5)
- Hier is uitgevallen: gezonden hadden.
- voetnoot6)
- Deze jonker Johan von Esens zal in Oostfriesland thuis gehoord hebben; in volgende jaren speelt in de geschiedenis van dat land Balthasar von Esens, Heer van Harlingerland, een groote rol. - Johan von Esens zal ‘then Busk’ = te 's-Hertogenbosch troepen hebben geworven, die Christiaan II voor zijn oorlog tegen de Zweden moest gebruiken.
- voetnoot7)
- Priemgeld = premie, extra belooning voor een schipper.
- voetnoot1)
- Zie hiervóór, blz. 267.
- voetnoot2)
- Vgl. hiervóór, blz. 263.
- voetnoot3)
- Floel = fluweel.
- voetnoot4)
- Welk garen met ‘clemtweren’ of ‘cleingarn’ bedoeld wordt, heb ik nergens kunnen vinden.
- voetnoot1)
- Een hornsgulden had de waarde van twaall stuivers.
- voetnoot2)
- Deze rekening ontbreekt.
- voetnoot3)
- ‘Voer’ = vroeger.
- voetnoot1)
- Nl. de f 100.000, die vroeger op den bruidsschat betaald waren: zie hiervóór, blz. 260-261.
- voetnoot2)
- Wederom van den bruidsschat.
- voetnoot3)
- Antoine de Lalaing, graaf van Hoogstraten, later stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, het hoofd van het financiewezen en een groot gunsteling van landvoogdes Margaretha, dus iemand, die door Christiaan II te vriend moest worden gehouden. - De heer van ‘Zyvers’ komt bij Behrmann, Anmaerkninger og Dokumenter til Chr. II's Historie blz. 103 vlg. voor als een der Nederlandsche heeren, die door geld gewonnen werden voor Christiaan's belangen. Zijn naam wordt daar Synerx of Syneex gespeld.
- voetnoot4)
- Lombard = geldhandelaar, bankier.
- voetnoot1)
- Doeck lyn = linnendoek.
- voetnoot2)
- Wetsker of wetscher (Kiliaan) = een leeren buidel, geld- of reiszak.
- voetnoot3)
- Dit woord is onleesbaar.
- voetnoot1)
- Ambrosius Bogbinder was een zoon van Hans Bogbinder, vroeger burgemeester van Kopenhagen; Christiaan II had als jongen een tijd lang ten huize van Hans Bogbinder gewoond. Ambrosius was vermoedelijk in dien tijd de speelkameraad van den kroonprins geweest en bleef in later tijden een der trouwste aanhangers van Christiaan II.
- voetnoot1)
- Claus Kniphof stond in dezen tijd reeds in dienst van Christiaan II, maar heeft zich vooral na 's konings vlucht uit Denemarken vermaard gemaakt als kaperkapitein. Zie over de schade, door hem aan de Nederlanders berokkend, bv. Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam IV blz. 54-58.
- voetnoot1)
- Vgl. hiervóór, blz. 269.
- voetnoot2)
- Lage Urne was in dezen tijd bisschop van Roskilde; zijn hier bedoelde neef was, blijkens een post uit de derde rekening, Nicolaus Tezonis of Tezoms.
- voetnoot3)
- Johan Ingenwinckel, van afkomst een Nederlander, komt dikwijls voor bij de behandeling van Deensche zaken te Rome. In 1521 wordt hij proost genoemd; later bekleedde hij te Rome hooge waardigheden (Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 190, noot 1.)
- voetnoot4)
- Johan Slagheck was een broerszoon van den in de inleiding genoemden Diederik Slagheck; hij stond in dezen tijd in dienst van Christiaan II en werd in 1521 met anderen naar Rome gezonden voor de aangelegenheden van het aartsbisdom Lund (Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 194, noot 1), ging later in dienst van Karel V over en werd ten slotte domproost van Utrecht.
- voetnoot5)
- Londen = Lund.
- voetnoot6)
- Een ducaat de camera gold 2 gulden.
- voetnoot1)
- Joris Dirksz. de Bye, in 1517 schepen, in 1519 thesaurier van Delft, werd in 1521 door Christiaan II in zijn dienst genomen om het muntwezen in Denemarken te ordenen. Zie Allen, De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 104; vgl. ook Kronijk Histor. Genootschap, 4de jaargang (1848) blz. 238, 239, 278, 279. Of Joris Dirksz. de Bye echter naar Denemarken is gegaan, mag betwijfeld worden; zoowel uit de hierna volgende rekeningen als uit andere documenten blijkt, dat hij in 1522 en 1523 hier te lande vertoefde; hij stond toen echter wel in dienst van Christiaan II. - Hij is de grootvader van den thesaurier-generaal Joris de Bye uit den tijd van Oldenbarnevelt.
- voetnoot1)
- Mester Hans Jutlant = Mester Hans Herolt = Her Hans = Hans Jylland: zie hiervóór, blz. 269 en 277, noot 3.
- voetnoot2)
- Een ‘scheemessen’ is een mes, dat in een scheede stak.
- voetnoot3)
- Tammerijns = tamboerijns, trommelslagers.
- voetnoot1)
- ‘Betalt’ of ‘geven’ is overbodig.
- voetnoot2)
- Am = amme = min.
- voetnoot3)
- Gakelaer = goochelaar.
- voetnoot4)
- Met Albert zal bedoeld worden de Kopenhager koopman Albert van Goch: zie hiervóór, blz. 269. Hij moet worden onderscheiden van den in latere posten te noemen ‘Albert, mijns heren kamerling’, nl. Albrecht von Hondorff of Hohendorp.
- voetnoot5)
- Claus Hermelinck of Hermelijn, een hoofdman van Duitsche landsknechten, die ook in dienst van Christiaan II heeft gestaan: Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 10, 53, 429.
- voetnoot1)
- Stephan Hopfensteiner, secretaris van Christiaan II. Zie over hem Allen t.a.p. blz. 9, noot 1.
- voetnoot2)
- Bennet = bonnet, hoed, muts.
- voetnoot1)
- De voorgaande posten liepen van 28 Juni tot 3 September; nu begint een tweede serie, die weder met 28 Juni aanvangt.
- voetnoot2)
- Zie hierna, blz. 302-303.
- voetnoot3)
- Een angelot was een munt ter waarde van drie gulden.
- voetnoot1)
- Deze bode, Greyer, Greger of Greer, behoorde later ook tot het dienstpersoneel van Christiaan II tijdens diens verblijf te Lier: zie Sick, Nogle Bidrag til Christiern den Andens Historie under Landflygtigheden blz. 69.
- voetnoot1)
- Met ‘Meester Philippus’ zal Philippe du Pré bedoeld zijn; vgl. Allen, De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 100.
- voetnoot2)
- Tragea zal wel zijn het Fransche dragée = gesuikerde amandelen.
- voetnoot1)
- Uit een noot bij een lateren post zal blijken, wat de hertogen van Brunswijk met Christiaan II te verhandelen hadden.
- voetnoot2)
- Dit is vermoedelijk een verschrijving voor: Juli.
- voetnoot3)
- Bellisier = belle chière = fooi.
- voetnoot1)
- Deze Anthoni Nicquet heeft, blijkens latere posten, met P. Occo en Joris Dirksz. de Bye tezamen allerlei onkosten van de reis voorgeschoten. Hij was vermoedelijk een Antwerpsch koopman: zie Elias, De vroedschap van Amsterdam I blz. 307.
- voetnoot2)
- Dr. Alexander Kinghorn, een Schot, lijfarts van Christiaan II, professor aan de Universiteit te Kopenhagen, werd herhaaldelijk door Christiaan II ook voor diplomatieke zendingen gebruikt: Allen, De rebus Christiani II etc. blz. 86 vlg.
- voetnoot3)
- Misschien heeft het ms. gengevar = gingebar (gember).
- voetnoot1)
- Patelen = platelen, schotels.
- voetnoot1)
- Gebeet of beet = bit.
- voetnoot2)
- Gereide = tuig.
- voetnoot1)
- Een van een scheede voorzien voorsnijmes (mededeeling van Prol. Vogelsang).
- voetnoot2)
- Met dezen post eindigt de tweede serie (zie hiervóór, blz. 290, noot 1) die van 28 Juni tot 2 Sept. loopt; alleen volgt op den post van 2 Sept. nog een van 28 Aug. - De derde serie posten, die nu aanvangt, loopt door tot 23 Augustus.
- voetnoot3)
- Span = agrafe, broche, speld.
- voetnoot1)
- Nesteling = veter, band, snoer.
- voetnoot2)
- Koffers.
- voetnoot3)
- Foudralen.
- voetnoot4)
- Kop = schotel, mengvat, drinkschaal, beker.
- voetnoot5)
- Jakob Rönnov: zie over hem hiervóór, blz. 269.
- voetnoot1)
- Male, mael = reistasch, valies, leeren koffer.
- voetnoot2)
- Brilboek komt in de woordenboeken niet voor; het zal wel brillehuisje beteekenen.
- voetnoot3)
- Vermoedelijk is er een fout in het afschrift, en staat er in het ms. zelf: pauluyre = palure of pallure = staatsierok, galakleed.
- voetnoot4)
- Paltroc = tabbaard; Hanne Poll is de zot.
- voetnoot5)
- Custode of custodie = doos.
- voetnoot6)
- Bedoeld zal zijn de binnenzak van een braguette of brayette.
- voetnoot1)
- Zeemleeren.
- voetnoot2)
- Fatsoen? maar dat geeft hier geen zin.
- voetnoot3)
- Huyve of huve = hoofddeksel voor mannen en vrouwen.
- voetnoot4)
- Leenbrieven: zie hiervóór, blz. 268.
- voetnoot1)
- Blijkens latere posten wordt hiermede de bisschop van Bremen bedoeld.
- voetnoot2)
- Voering.
- voetnoot3)
- Romaansch = Fransch.
- voetnoot4)
- Dit woord heb ik nergens aangetroffen; misschien moet er staan: floel = fluweel.
- voetnoot1)
- In het hs. zal staan: stoepkannen = kannen, waarvan de inhoud een stoop (2½ L.) bedraagt.
- voetnoot2)
- De vorige post was op 23 Augustus gedateerd; van nu af gaat de dateering terug tot 3 Juli.
- voetnoot3)
- Een mark is een gewicht voor goud en zilver; het is onderverdeeld in oncen en engelschen.
- voetnoot1)
- Een kwart is een maat voor vloeistoffen.
- voetnoot2)
- In deze ‘Somma’ is de rekening van meester Jan van Nijmegen wegens het geleverde zilverwerk niet begrepen; dit bedrag vindt men in den volgenden post.
- voetnoot3)
- Een kostbare steen?
- voetnoot1)
- Fustein = bombazijn.
- voetnoot2)
- Tect, teect = tijk.
- voetnoot3)
- Tafstaff = taftaf = taf.
- voetnoot4)
- Cameloot = cammelot, een stof van kemelshaar.
- voetnoot1)
- De dateering der posten (zie hiervóór, blz. 302, noot 2) loopt nu weer op en wordt vervolgens ongeregeld.
- voetnoot2)
- Het bovenste gedeelte van den kovel (kap), dat ook afzonderlijk werd gedragen.
- voetnoot3)
- Frescobaldi, een bankiershuis te Florence: zie Ehrenberg, Das Zeitalter der Fugger I blz. 96, 271 vlg., 276 vlg., 289 II, blz. 38; aan het hoofd van het filiaal te Antwerpen stond Antonio Frescobaldi: ibidem I blz. 272, 280.
- voetnoot4)
- Trylysz (trilles, trelyts, terlits, tierlytse) = een geweven stof.
- voetnoot1)
- Dit is nl. de som van de vorige ‘Somma’ en den voorgaanden post.
- voetnoot2)
- Nl. oultre fin laken van Armentières.
- voetnoot3)
- Laken uit Meenen.
- voetnoot4)
- Nl. van den bisschop van Bremen. Wat deze in 1521 in de Nederlanden kwam doen, is mij onbekend; uit verschillende posten dezer rekening blijkt, dat kleeren voor hem en zijne dienaren voor rekening van Christiaan II werden gekocht.
- voetnoot1)
- Tolledoer = toile d'or.
- voetnoot2)
- Lees: thot.
- voetnoot1)
- Taneit of taneet = bruingeel.
- voetnoot1)
- De lengteopgaaf ontbreekt.
- voetnoot1)
- Overloop = een lap, die overschiet.
- voetnoot1)
- Swilligh was een geweven stof, vermoedelijk een soort linnen; het schijnt veel overeenkomst te hebben gehad met bockeraen of bougran; in Placc. van Vlaenderen III blz. 761 leest men: ‘Bockeraen van Duytslandt, swillich geheeten’. (Mededeeling van Mejonkvr. C.H. de Jonge, te Utrecht.)
- voetnoot2)
- Dit is nl. de Somma van de voorgaande f 25 st. 10 en de vroegere Somma van f 847 st. 1.
- voetnoot1)
- Bedoeld is Wilm, een zuster van Harmon, nl. van Herman Willemsz., dus ook een zuster van Sigbrit. - Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 344, noot 1, leidt ten onrechte uit de in bovenstaanden post voorkomende woorden ‘umb Goetz will’ af, dat Sigbrit's zuster tot den geestelijken stand behoorde. De hier bedoelde zuster van Sigbrit woonde te Amsterdam: zie Allen, De rebus Christiani secundi exsulis commentatio blz. 44, noot m, en De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 118.
- voetnoot2)
- Zie hiervóór, blz. 270.
- voetnoot1)
- Zie hiervóór, blz. 271.
- voetnoot2)
- Misschien is de bedoeling, dat deze f 1020 als geschenk of legesgelden werden betaald om de stukken met de beschikkingen van Karel V ten opzichte van Christiaan II (zie hiervóór, blz. 268), die op de kanselarij te Brussel moesten worden uitgevaardigd, in handen te krijgen.
- voetnoot1)
- Josina van Egmond, gehuwd met Jan van Wassenaar, burggraaf van Leiden. - Christiaan II heeft, bij zijne terugkomst uit de Zuidelijke Nederlanden, een bezoek gebracht aan Rijnsburg en Leiden: zie Kronijk Histor. Genootschap, 4de jaargang (1848) blz. 236-240, en IJssel de Schepper, Lotgevallen van Christiern II etc. blz. 70, noot 4.
- voetnoot2)
- Volgt de post, doch doorgehaald: ‘Noch de wedwe van Levijn de boede geven up mijns hern bevel t. 12 st. -.’; deze post staat reeds op de voorgaande bladzijde.
- voetnoot1)
- De hertogen van Brunswijk, Erik en Hendrik de Jonge, voerden strijd tegen hertog Hendrik van Lüneburg en bisschop Johan van Hildesheim. De keizer trok partij voor de eersten en deed de beide laatsten in den rijksban. Ook Christiaan II had verschillende grieven tegen Hendrik van Lüneburg. Karel V verzocht hem voor de uitvoering van den rijksban zorg te dragen, daar hij zelf, wegens den oorlog tegen Frans I, dit niet kon doen. Christiaan II nu gaf aan de Brunswijksche hertogen, die hij in 1521 in de Nederlanden aantrof, 9000 gulden om daarvoor troepen uit te rusten tegen hunne vijanden. Dit was echter niet louter gunstbewijs. Christiaan II liet de hertogen beloven, dat zij, na afloop van hun tocht, hun soldaten zouden overhalen tegen zoo laag mogelijke soldij in zijn dienst te treden; hij wilde ze dan in Zweden gebruiken. Vgl. Allen, De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 113, 114, en Ekdahl, Christiern II's Arkiv blz. 162-164.
- voetnoot2)
- De post is niet geheel duidelijk. De bedoeling schijnt deze: aan de f 50000 (van den bruidsschat) heeft de rentmeester Willem Goudt mij f 1000 gekort; deze f 1000 komt in mindering van de f 10000, die Christiaan II aan de ‘hern vont hoff’ heeft geschonken: zie hiervóór, blz. 281.
- voetnoot1)
- Barse, bardse, baerdse = een oorlogsschip, een soort van jacht, dat veel zeil voerde en ook kon worden geroeid. Bij Häpke, Niederländische Akten und Urkunden etc. I blz. 626-628 komt ‘barsse’ voor in de beteekenis van: haakbus, vuurroer. In onzen tekst zullen wel scbepen bedoeld zijn, al schijnt de som voor den bouw daarvan niet groot.
- voetnoot2)
- Coyt, coyte, keute = een soort van bier.
- voetnoot3)
- Zie hiervóór, blz. 271, over allerlei menschen, die Christiaan II in zijn dienst nam.
- voetnoot1)
- Zie de toevoeging van Pompejus Occo aan het slot van rekening D, waaruit blijkt dat hij zich bij deze optelling weer verrekend heeft en dat het bedrag moet zijn: f 36956 st. 14½.
- voetnoot2)
- Deze in rekeningen gewone formule is bij Occo meer dan een formaliteit; wij gaven hiervóór (blz. 276 en 277) enkele staaltjes van zijne rekenfouten en kunnen verzekeren, dat zij door de heele rekening heen af en toe voorkomen. Zoo er dus iemand gevonden mocht worden, die de ‘somma's’ na mocht willen rekenen, kunnen wij hem rijke vruchten van dezen arbeid beloven!
- voetnoot1)
- Vgl. hiervóór, blz. 261 en 263.
- voetnoot2)
- Is in het hs. opengelaten.
- voetnoot1)
- Vgl. hiervóór, blz. 313.
- voetnoot2)
- Meester Paulus Andree = Poul Andersen: zie hiervóór, blz. 278, noot 4.
- voetnoot3)
- Rarop = Ransdorp.
- voetnoot4)
- Nl. jonker Johan von Esens (zie hiervóór, blz. 278, noot 6). Hij was ook in het voorjaar van 1522 in de Nederlanden om troepen voor Christiaan II te werven; vgl. Ekdahl, Christiern II's Arkiv I blz. 188-195.
- voetnoot5)
- Nl. Quentin Metsijs: zie hiervóór, blz. 271.
- voetnoot1)
- ‘Vorsz.’ is niet op zijne plaats; zij waren nog niet genoemd. Zie verder hiervóór, blz. 272-273.
- voetnoot2)
- In het archief van het Hof van Holland is - blijkens een onderzoek, dat Dr. Lasonder, archivaris aan het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, de goedheid had voor mij in te stellen - niets over het proces tegen Zierikzee aan te treffen; dat tegen Zwolle kan niet voor het Hof van Holland zijn gevoerd.
- voetnoot1)
- Nl. Amsterdam.
- voetnoot2)
- Albrecht von Hondorff of Hohendorp - hiervóór, o.a. blz. 302, is hij bedoeld met ‘Albert, mijns hern kamerling’ - stond als kamerheer in dienst van Christiaan II; hij volgde hem later in zijne ballingschap en komt o.a. voor bij het hofpersoneel te Lier: zie Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 313 en 407, noot 2.
- voetnoot3)
- Bont = bundel.
- voetnoot4)
- Zie hiervóór, blz. 285, noot 2. Het is niet zeker, of in den tekst Tezonis of Tezoms staat.
- voetnoot1)
- Vgl. hiervóór, blz. 261-263. Allen, De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 461, noot 37, wijst er op, dat 6 Augustus een verschrijving moet zijn; immers, er is een brief van Anton van Metz aan Christiaan II, d.d. Dordrecht 7 Aug. 1522 (men kan dezen vinden bij Ekdahl, Christiern II's Arkiv blz. 275-281; de brief is daar ten onrechte uit ‘Dorpt’, in plaats van uit ‘Dordt’ gedateerd), waarin hij nog niets over zijne gevangenneming bericht. Intusschen kan de fout ook bij Ekdahl liggen, wiens uitgave op laag peil staat. Ik merk verder op, dat men bij Ekdahl t.a.p. blz. 306-312 ook een brief van Anton van Metz aan Christiaan II vindt, door Ekdahl gedateerd Brussel, 26 Sept. 1522, waarin men eveneens niets leest over de gevangenneming. De brief zelf heeft als datum ‘udhi Bryssel, then fredagh effter sancti mathei dagh, anno MDXXII’. Vermoedelijk heeft men hier te doen met de zoo vaak voorkomende verwarring van Mathias-dag (24 Febr.) en Mattheus-dag (21 Sept.); ik neem aan, dat hier Mathias-dag bedoeld is, zoodat de brief op 28 Febr. 1522 moet worden gesteld. Dat Occo zich ongeveer een paar maanden in den datum zou vergissen, is onwaarschijnlijk, ook omdat hij 25 Juli noemt als den dag zijner afreis naar Dordrecht.
- voetnoot1)
- Vgl. hiervóór, blz. 271 en 314.
- voetnoot2)
- Borde van kassuffel = randversiersel voor een casuifel, een misgewaad.
- voetnoot3)
- Walther van Weze was een broeder van Johan Weze of Johannes de Weza, die vroeger werkzaam was geweest aan de Pauselijke Curie, later secretaris werd van Christiaan II en in 1522, na de terechtstelling van Diederik Slagheck (zie hiervóór, blz. 264), door den Koning tot aartsbisschop van Lund werd benoemd. Hij kreeg echter nooit de confirmatie van den Paus. Later trad hij als diplomaat in dienst van Karel V (Danmarks Riges Historie III blz. 237).
- voetnoot1)
- Zie hiervóór, blz. 320.
- voetnoot2)
- Zie hiervóór, blz. 320.
- voetnoot1)
- Over Dr. Alexander Kinghorn's zending naar Engeland en Schotland in 1523: vgl. Allen, Breve og Aktstykker etc. blz. 35, 52, 67.
- voetnoot2)
- Erik Valkendorf, aartsbisschop van Throndhjem, had zich den haat van Sigbrit op den hals gehaald en viel in ongenade bij Christiaan II. In 1521 besloot hij naar Kopenhagen te gaan, om zich bij den Koning en den Rijksraad te verdedigen tegen de aanklachten zijner vijanden. Door storm werd zijn schip naar de kust van Holland gedreven. Zoo kwam hij te Amsterdam in 't laatst van Juni 1521, vlak voordat Christiaan II zelf daar kwam. De Koning wilde hem eerst gevangen laten nemen, maar de Amsterdamsche magistraat verzette zich daartegen. Een onderhoud tusschen den Koning en den aartsbisschop bracht geen toenadering. Na Christiaan's vertrek uit Amsterdam ging Erik Valkendorf spoedig naar Utrecht. Hij besloot recht te gaan zoeken in Rome, en vertrok daarheen in November 1521. Daar hij geen geld had voor de reis, leende hij van Pompejus Occo 133 goudguldens; blijkens bovenstaanden post vond Christiaan II goed, dat deze som op zijne rekening werd overgeschreven, omdat de Voogd te Bergen ze weer zou kunnen invorderen. Bovendien leende Valkendorf van burgemeesteren van Amsterdam 147 goudguldens, waarvoor hij boeken, kleedingstukken, een reiskapel, eenig zilverwerk enz. te pand gaf, die sedert te Amsterdam bewaard werden in het Karthuizerklooster. Te Rome overleed Valkendorf in November 1522. Zie over dit alles uitvoerig: Allen, De tre nordiske Rigers Historie III2 blz. 117-126.
- voetnoot1)
- Occo verschrijft zich hier; niet hij, maar Valkendorf bleef de som schuldig.
- voetnoot2)
- Wat dit woord hier beteekent, weet ik niet. De eenige in de woordenboeken voorkomede beteekenis, die hier zou kunnen passen, nl. kooi, is toch niet waarschijnlijk.
- voetnoot3)
- 1 Mei 1523 landde Christiaan II, na zijne vlucht uit Denemarken, te Veere. Daar bleef hij acht dagen op het huis Sandenburch, bij Adolf van Bourgondië, admiraal van Vlaanderen. Deze begeleidde hem vervolgens naar Mechelen, waar landvoogdes Margaretha vertoefde. Vgl. Reygersbergen, Chronijck van Zeelandt (ed. Boxhorn) blz. 408-409.
- voetnoot4)
- Oorspronkelijk heeft er gestaan f 1400, welk bedrag juist is, want een goudgulden = 28 stuivers. Later is er f 1500 van gemaakt.
- voetnoot1)
- Er kan ook staan: golt.
- voetnoot2)
- Zie hiervóór, blz. 320.
- voetnoot3)
- Zie hiervóór, blz. 319.