Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 34

[p. 1]

Brieven over het Leycestersche tijdvak uit de papieren van Jean Hotman,
Medegedeeld door Dr. R. Broersma en G. Busken Huet.¹⁾

Wat Motley in zijn bekend werk meedeelde uit de correspondentie van Leycester en zijn secretaris Hotman, was genoegzaam om de aandacht te vestigen op de belangrijkheid van Hotmans positie in de Nederlanden tijdens de afwezigheid van zijn meester en op het gewicht zijner brieven. In zijn bekend Gids-artikel²⁾ van 1862 erkende prof. Fruin, dat die papieren een uitgave waardig zijn. Echter was het verblijf van het meerendeel onbekend; had Motley een zestal brieven van Hotman in het Britsch Museum gevonden en ze in zijn History gebruikt, het archief van Leycesters agent en secretaris was te Londen niet te vinden. Groen van Prinsterer had een juiste aanwijzing kunnen geven in zijn Archives, aangezien hij de bundels te Parijs in handen heeft gehad en enkele stukken er uit afdrukte³⁾. Wellicht heeft hij

1) Voor de geschiedenis van deze uitgave verwijst het Bestuur van het Historisch Genootschap naar het voorafgaande Jaarverslag over het jaar 1912

2) Verspreide Geschriften dl. III p. 189.

3) Serie II dl. 1.

[p. 2]

niet gezien, dat hier een bepaalde verzameling aanwezig was.

Onderzoekingen naar archivalia, voor onze geschiedenis van belang, in opdracht der Nederlandsche regeering voorloopig door prof. Blok en definitief door de heeren G. Busken Huet en dr. J.S. van Veen te Parijs verricht, brachten aan het licht, dat Hotman in zijn ambt een eenigszins geordend archief had bijeengekregen, een archief, waarin niet alleen over het tusschenbestuur doch ook over het geheel der jaren 1586 en 1587 wetenswaardigheden te vinden zijn¹⁾. Leveren voor het Leycestersche tijdvak de bundels II en IV stof, in bundel III vindt men eveneens papieren en brieven, tot Hotmans archief behoorend, terwijl in bundel IV ook voorkomt zijn correspondentie met Louise de Coligny. Voorts bevindt zich te Londen briefwisseling van hem. Dank zij den aanwijzingen van dr. J. Huges, die in opdracht van het Bestuur van het Historisch Genootschap te Londen een onderzoek heeft ingesteld naar briefwisseling betreffende het Leycestersche tijdvak, heeft het Bestuur veertien brieven van Hotman, deels in het Britsch Museum, deels in het Public Record Office aanwezig, kunnen laten afschrijven, die een passende aanvulling geven van de Parijsche Hotmanniana. Zij zijn in deze verzameling opgenomen, telkens met vermelding van de plaats van oorsprong. Ook in Nederland worden Hotmanniana bewaard. Dr. K. Sybrandi gaf in 1867 een

1) G. Busken Huet en dr. J.S. van Veen: Verslag van onderzoekingen naar archivalia te Parijs. Den Haag 1899.
De Parijsche Hotmanniana zijn vervat in tome II, III en IV der Archives des Affaires étrangêres. Correspondance Hollande. Kortheidshalve zullen zij geciteerd worden als H.t. II enz.

[p. 3]

boekje uit over de briefwisseling van Leycester met den prins van Oranje¹⁾. De schrijver deelde daarin mede, dat in het Teyler-Museum drie deelen te vinden zijn, behoorende tot de collectie-Hotman. Een deel bevat brieven aan Hotman, een ander deel minuten van Hotman aan de regeering van Frankrijk (over Gulik-Kleef), maar het derde deel is vergezeld van een lijst, vermeldende: ‘Verzameling van 81 origineele en, op drie na, eigenhandige brieven, allen geschreven aan en gekomen uit het kabinet van Leycester, geschreven door de volgende grooten.’ Het is te begrijpen, dat die 81 origineelen mijn nieuwsgierigheid in hooge mate gaande maakten. Aan een verzoek, in 1898 door mij tot de directeuren van Teylers Stichting gericht ten einde enkele nadere inlichtingen te verkrijgen, kon niet aanstonds worden voldaan, omdat de stukken niet te vinden waren. Eerst in 1908 zijn de drie bedoelde bundels gevonden; voor den tijd van Leycesters bestuur in de Nederlanden bevatten zij geen belangrijks²⁾. Ten slotte zij er nog aan herinnerd, dat eenige brieven van Hotman gezamenlijk met die zijns vaders zijn uitgegeven³⁾.

Wat nu de Parijsche Hotmanniana betreft, de collectie moest uit den aard der zaak een bonte massa worden: er zijn oorspronkelijke brieven, er

1) Dr. K Sybrandi: Notice sur quelques lettres écrites au comte de Leycester par Guillaume de Nassau. 1867.

2) Zie: Correspondance inédite de Robert Dudley, comte de Leycester et de François et Jean Hotman, publiée par P.J. Blok (1911).

3) Francisci et Joannis Hottomannorum patris et filii et clarorum virorum ad eos epistolae. Amsterdam 1700, Den Haag 1730.
Hummel: Celebrium virorum epistolae.
Fuesli: Epistolae Reformatoribus scriptae.

[p. 4]

zijn minuten, afschriften, verslagen en aanteekeningen ten behoeve van adviezen en vertoogen. Volstrekt niet van al die stukken bleef de inhoud onbekend tot op den dag, dat de bundels werden nagegaan. Een vrij groot gedeelte kan uit het werk van Bor worden gekend, andere stukken weer treft men aan in Groens Archives of bij Motley. En zoo min elke bladzijde uit het archief een tot nog toe onbekende bleek, evenmin werpt elk stuk nieuw licht op de feiten. Het verloop der gebeurtenissen tijdens Leycesters landvoogdij behoeft na de lectuur van Hotmans papieren geen geheel vernieuwde voorstelling. Uit Bor, de Archives, uit de Gedenkstukken van Van Deventer, de Correspondance van Bruce e.a. zijn zelfs de overwegingen en bedoelingen voor een deel te verstaan, waaronder de landvoogd en anderen hebben gehandeld. Maar, hetzij men in Den Haag hetzij men te Utrecht de archivalia onderzoekt, die op de beide jaren betrekking hebben, steeds komt men tot vermoedens zonder de bevestiging hunner juistheid te vinden. Telkens wordt men genoopt intiemere motieven, verhoudingen en bedoelingen te raden, maar de bewijzen blijken onvindbaar. In dat verband beschouwd, geeft het feit, dat in menige bundel papieren de jaren 1586 en 1587 haast niet vertegenwoordigd zijn, veel te denken. Zijn er opzettelijk stukken vernietigd? Met heel het materiaal der Utrechtsche en Haagsche archivalia voor zich kan men de begeerde waarheid slechts naderen. De te Parijs berustende Hotman-papieren nu stellen in staat althans op enkele punten een beter verstand van het Leycestersche tijdvak te bekomen.

Jean Hotman, oudste zoon van den vermaarden François, was in 1552 te Lausanne geboren; hij

[p. 5]

studeerde te Parijs in de rechten en ging daarna spoedig naar Engeland¹⁾. In 1582 kwam hij als secretaris in dienst van Leycester; in Januari 1585 gaf Hendrik van Navarre, jegens wien zijn vader zich reeds verdienstelijk had gemaakt door diens rechten in geschrifte te verdedigen, hem den titel van raad en requestmeester en zond hem naar Duitschland om te onderhandelen met de protestantsche vorsten. Maar reeds in 1586 trad hij weer als secretaris in dienst van Leycester, kort nadat diens landvoogdij in de Nederlanden was begonnen. Hotmans werkzaamheden in deze landen eindigden tegelijk met het ambt zijns meesters. Misschien mocht Hotman een erkenning zijner diensten vinden in het feit, dat koningin Elisabeth zelf hem voor diplomatieken arbeid wilde gebruiken en hem wenschte te zenden naar Johan Casimir²⁾.

Toen Leycester in December 1586 voor de eerste maal ons land verliet, liet hij Hotman bepaaldelijk achter als tusschenpersoon tusschen hem en de aanzienlijken hier te lande en voorts om hem voortdurend op de hoogte te houden. Vandaar dat Hotman stukken kreeg, dien men elders niet vindt. Zijn positie tijdens Leycesters afwezigheid was verre van gemakkelijk. Zoowel staatszaken als particuliere aangelegenheden in de hoogere kringen eischten van 's landvoogds secretaris een beleid, plooibaarheid, kundigheid van buitengewonen omvang. En niet elk pogen werd gewaardeerd en met goeden uitslag bekroond. Was de opdracht van Wilkes om mede te werken tot be-

1) Zie voor verdere bizonderheden de genoemde uitgave van Blok en de daar vermelde litteratuur.

2) Huet: Verslag p. 80.

[p. 6]

middeling in de geschillen te Utrecht vereerend, het succes bleef uit en zelfs trof hem de beschuldiging der Utrechtsche predikanten als zou hij partijdig zijn geweest ten bate der aristocratische partij¹⁾. Hotman heeft zich tegen die beschuldiging verdedigd.

Het is bezwaarlijk over de waarde van Hotmans arbeid een oordeel te vellen. Aangenomen mag worden dat hem genoeg scherpzinnigheid werd toegekend voor diplomatieke bezigheden. De Nederlanden waren ook voor hem vreemd en ook hij moest de toestanden, te midden waarvan hij geplaatst werd, nog leeren begrijpen. Indien het verslag, aan Leycester over den stand der Utrechtsche twisten uitgebracht²⁾, wezenlijk Hotmans werk is, dan mag het als een bewijs van zijn helder inzicht worden beschouwd.

Dat hij als Leycesters secretaris veler vertrouwen genoot, spreekt van zelf. Wat den landvoogd zelf betreft, moeilijk kon deze zich meer verlaten op zijn secretaris dan hij gedaan heeft. Aan Hotman heeft hij bekend wat hij, de hooghartige, misschien aan geen ander heeft geopenbaard, dat hij voor zijn taak in de Nederlanden niet berekend was. Toen Buys den landvoogd ‘geheimen’ had mee te deelen, werd Hotman tot den gevangen magistraat gezonden met de woorden: ‘zeg hem dat ik U vertrouw als mij zelf.’ Zelfs het feit, dat Hotman eens buiten weten van zijn meester aan koningin Elisabeth had geschreven over zaken, welke den landvoogd raakten, heeft de goede verstandhouding niet duurzaam kunnen verstoren.

Voor de Hollandsche staatslieden uit den kring

1) H.t. II.

2) H.t. II.

[p. 7]

der vroede liên en kooplui had de beresde en wereldkundige secretaris over het algemeen niet veel waardeering. Hun manieren vond hij onaangenaam, hun afkomst laag, kortom, zij waren in zijn oog ‘gens de petite estoffe.’ De voornaamsten waren acht of tien ‘mauvais garsons’, wat niet wegneeint dat hij zich hoedde voor een simpele verwerping hunner meeningen en wenschen.

Is graaf Leycester meestal niet gelukkig geweest in de keuze van personen, aan Hotman heeft hij een secretaris gehad, die hem naar de mate van zijn bekwaamheid en beleid trouw heeft gediend.

De eerste maanden van Leycesters bestuur zage. de verhouding tusschen hem en de Staten bederven. Bij de bepaling van zijn gezag lichtte hij de Staten-Generaal niet naar vermogen in omtrent de perken, die Elisabeth daaraan wilde zien gesteld en haalde zoo doende den toorn der vorstin niet slechts over zich zelf doch ook over de Staten. In de belangrijke zaak van den uitvoerhandel besliste hij in den geest der anti-Hollandsche en demoeratische partij te Utrecht. Zijn kerkelijke politiek deed hem de nationale synode uitschrijven, een daad, die voorbarig en althans Holland tegen den zin was. Is het bericht dat Hotman daaromtrent had, juist, dan hebben velen in die nationale synode een poging gezien om een nieuwe inquisitie in te voeren¹⁾. De begunstiging van een aantal vreemdelingen, Vlamingen en Brabanders, het benoemen van gouverneurs in West-Friesland en sommige vestingen, die niet onder den stadhouder maar rechtstreeks onder Leycester stonden, scheen

1) H.t. IV Maart.

[p. 8]

de gewestelijke eenheid te zullen verbreken en verkortte de bevoegdheid van den stadhouder. Door dergelijke maatregelen nam hij Holland, dat den meesten steun kon geven, tegen zich in, maar verwierf hij in gelijke mate het vertrouwen van het krachtigste element in Utrecht, de burgerij. Dáár, evenals in Gelderland en Overijsel, bestond van ouds naijver tegen Holland. Het waren bepaaldelijk de Calvinistische burgers, door hun predikanten voorgelicht en door hun burgerhoplieden geleid, die Leycesters plakaat tegen den uitvoer, zijn besluit tot het houden der nationale synode, de benoeming van erkende Calvinisten - waren het ook vreemdelingen - toejuichten. Was het niet natuurlijk, dat zij op den landvoogd hun verwachtingen bouwden, waar zij in hun gewest de macht eener Hollandsch- en aristocratischgezinde partij wilden breken en de democratische regeering volkomen herstellen? Leycester beging de fout, dat hij, die boven de partijen behoorde te staan, zich meer en meer aansloot bij de Utrechtsche democraten. Wel te laat was het, toen in den zomer van 1587 in een uitvoerig advies aan Leycester het voorbeeld van prins Willem werd aangehaald, die zich in geschillen nooit partij stelde. Het advies berust onder Hotmans papieren, is misschien wel door hem opgesteld en is afgedrukt in Groens Archives¹⁾.

Voor de eerste maanden van Leycesters bestuur levert Hotmans archief zoo goed als niets belangrijks op, tenzij men retrospectieve beschouwingen hier en daar in stukken van later datum wil meerekenen. Eerst met de beweging te Utrecht, in het najaar

1) H.t. IV; Archives II. 1 p. 47 vlgg.

[p. 9]

van 1586 en met de gevangenneming van Buys worden de papieren belangrijker.

Reeds in het voorjaar hadden de burgerhoplieden tot Leycester als hun meening uitgesproken, dat de vele colleges van Staten en Raden verwarring stichtten; dat er gebrek was aan een krachtige overheid. Enkele maanden later deden zij een grooter stap door de vroedschap van Utrecht te verzoeken de souvereiniteit der provincie aan te bieden aan Elisabeth, zoodat Leycester een grooter gezag zou bekomen. Wanneer men datzelfde ook in andere gewesten kon uitlokken, was de zaak gewonnen. Hoe het met die poging in Friesland verging, leert de acte van 18 Augustus in Hotmans archief¹⁾. Men wilde Leycester, hem erkennend als ‘absoluut’ gouverneur-generaal, de volle beschikking geven over de Friesche financiën. Maar in een aantal grietenijen verkoos men dat niet te doen, weshalve nu de goedgezinde grietenijen daartoe voor haar deel wilden overgaan. Het is aan de Utrechtsche democraten niet gelukt hun beweging tot een algemeene te maken. Eenigen tijd later vernemen we het advies van Holland en Friesland in de Staten-Generaal op het voorstel van de Staten van Utrecht om Elisabeth de souvereiniteit nogmaals aan te bieden: zij keurden het voorstel goed mits de aanbieding zou geschieden namens de Staten-Generaal.

Terwijl de Utrechtsche democraten doende waren in andere gewesten steun te zoeken voor hun plan, viel de geruchtmakende gevangenneming van Paulus Buys voor (Juli). Hoe Leycester steeds ontkend heeft daartoe een last te hebben gegeven, hoe hij echter

1) H.t. II.

[p. 10]

reeds in Maart was begonnen Buys te haten en hem als den raddraaier in Holland te beschouwen, is bekend¹⁾. Na Leycesters vertrek gelukte het den Staten-Generaal Buys te bevrijden. Zoodra de landvoogd in den zomer van 1587 terugkeerde, deed Buys moeite weer in zijn dienst te komen, waaromtrent terecht is opgemerkt, dat het op het karakter van den gewezen advocaat van Holland geen fraai licht werpt. Uit Hotmans papieren kan men evenwel bespeuren, dat Buys zich reeds in 1586 op die wijze gedroeg, toen hij nog te Utrecht gevangen zat. Het blijkt uit de brieven van Hotman aan Leycester van 26 en 29 September²⁾. De gevangene had gezegd gewichtige mededeelingen en raadgevingen te willen doen. Inderdaad heeft hij belangrijke adviezen gegeven omtrent het beheer van domeinen en rakende andere financieele aangelegenheden; zoo ook over de troepen. Maar wel zeer pour le besoin de sa cause klinkt het, wanneer hij aanvangt met de bewering, dat zijn hechtenis meer dan honderd duizend daalders schade toebrengt aan Leycester en het land. De landvoogd liet zich intusschen niet vermurwen. Wel stelde hij, naar hij Hotman antwoordde³⁾, prijs op Buys' adviezen. Hij voegde er aan toe, dat hij hem als zijn besten vriend en raadsman had vertrouwd en niet begreep waarom de man zijn gedrag zoozeer had gewijzigd. Niet zonder verbazing vernemen we nog eens, dat Leycester geen schuld had aan Buys' gevangenneming: hij had er zooveel schuld aan als ‘een pasgeboren kind.’ Wat er verder in

1) Van Everdingen: P. Buys.

2) H.t. II.

3) H.t. II 7 Oct.

[p. 11]

Hotmans papieren omtrent Buys voorkomt, is niet nieuw. Toch wil ik nog wijzen op het reeds genoemde uitvoerige advies, in Mei 1587 voor Leycester opgesteld, waarin hem de raad wordt gegeven zich niet meer te verzoenen met Buys. Als er geen reden is om hem dadelijk zijn proces te doen voeren, zoo lezen we daar, zal er geen kans zijn hem gevangen te zetten en kan er alleen gebeuren wat het vorig jaar ook is geschied ‘ut odio nocentis perderemus innocentiam.’ De adviseur erkent hier dus twee fouten in het bedrijf tegen Buys in 1586: haat was de drijfveer geweest en er was een taktische misslag begaan. Toen hij in Juli 1587 na Leycesters terugkeer weer zijn diensten aanbood, werd hij dan ook afgewezen¹⁾: hij moest zich eerst maar zuiveren van zijn schuld. Ten slotte vernemen we uit deze papieren nog, wat ons reeds uit Bisschops boek over de woelingen te Leiden bekend is, dat namelijk op het programma van den aanslag ook weer de gevangenneming van Buys stond. Het bericht hier²⁾ is zeer betrouwbaar, daar kapitein Mansart (de Maulde) het schreef aan zijn neef Groenevelt.

In de bovengenoemde brieven van Hotman, de adviezen van Buys bevattend, is ook sprake van de geestelijke goederen o.a. in het gewest Utrecht. Juist in dien tijd overwogen de democraten, hoe zij, na de mislukte poging van 1582 om het geestelijk lid der Staten te doen opheffen, thans konden geraken tot de begeerde cassatie van het lid der geëligeerden. Wederom waren het de burgerhoplieden te Utrecht, die den aanval begonnen door in de vroedschap te

1) H.t. IV; Archives II p. 69. Kron. H.G. 1859 p. 339.

2) H.t. IV.

[p. 12]

verschijnen met den eisch, dat zij de cassatie kon uitspreken en tegelijk den geëligeerden, die in de stad woonden, zou verbieden nog langer in de Statenvergadering te compareeren. En de vroedschap, die al zoo vaak had ondervonden dat de gewapende burgerij achter de hoplieden stond, willigde den eisch aanstonds in. De Ridderschap evenwel verzette zich tegen de cassatie¹⁾, omdat zij slechts met het lid der geëligeerden tezamen tegen het lid der steden was opgewassen. Het geschil was dus in 1586 niet nieuw. De onmiddellijke aanleiding voor den stap der burgerhoplieden was de weigering der Staten-Generaal om Van Prouninck (gezegd Deventer) als afgevaardigde van de Utrechtsche Staten in hun midden toe te laten. Wel was hij op 1 October tot burgemeester van Utrecht benoemd, maar op grond van zijn vreemdelingschap wezen de Staten-Generaal hem af.

In deze quaestie zijn de Hotman-papieren van groot gewicht voor het bepalen van de houding en werkzaamheid van den Engelschen staatsraad Wilkes en van Hotman, Leycesters agent. Maar er is ook een gegeven te vinden, dat ons inlicht omtrent de houding van Deventer in de cassatie. Op 21 November waren de hoplieden in de vroedschap gekomen en hadden hun verzoek ingewilligd gekregen. Twee dagen later kwam Deventer in de vroedschap en keurde het besluit af als voorbarig en ondoelmatig met het oog op de tijdsomstandigheden. Immers zou de souvereiniteit nogmaals Elisabeth worden aangeboden en kon men verwachten, dat zij, vernemende van de verandering te Utrecht in afwezigheid van

1) Fruin: Verspr. Geschr, dl. III p. 144 en p. 182/183.

[p. 13]

Leycester geschied, minder geneigd zou zijn het aangebodene te aanvaarden. Leycester had hem, Deventer, vóór zijn vertrek nog voorgehouden, dat er tijdens zijn afwezen te Utrecht geen alteratie mocht plaats hebben. Dan, de stad nam op die wijze de Staten-Generaal nog meer tegen zich in - een eigenaardig motief in den mond van den burgemeester, die kortelings door de Staten-Generaal was afgewezen, en weinig strookend met hetgeen hij na enkele maanden ook als persoonlijke wraak tegen het lichaam zou ondernemen. En hij voegde er deze merkwaardige woorden bij, getuigenis afleggend van zijn inzicht: de Staten-Generaal zouden misschien wel bewogen worden ‘ten versouck vande geïntaresseerden tegen die van Utrecht represaliën te verlenen, sulcx gevallende, ende de gemeynte na ouder gewoente nyet altoos even stantvastich blivende bysonder in tegenspoet ende merckelycke schade alles op der regenten schouderen geleyt soude worden.’ Hij voor zich wilde gehouden worden daaraan onschuldig te zijn, en zoo zien we hem van den Raad een acte verkrijgen, waarin verklaard werd, dat alles buiten hem om en niet met het oog op zijn belang was gebeurd¹⁾.

Op grond daarvan zou men dus geneigd zijn te gelooven, dat Deventer inderdaad de cassatie afkeurde. Wanneer we echter zien, hoe een voorloopige regeling van het geschil zelfs met de grootste moeite door den stadhouder onder medewerking van Wilkes en Hotman niet kon worden ingevoerd, terwijl de eindelijke beslissing niet komen kon vóór 1588; indien we daarbij in het oog houden, dat Deventer zeer invloedrijk was en de democraten bij

1) Raadsnotulen 21 en 23 Nov. 1586.

[p. 14]

elke gelegenheid hun vertrouwen in hem uitspraken, - dan mogen we onderstellen, dat hij, indien hij waarlijk de cassatie op dit oogenblik veroordeelde, zijn macht zou hebben aangewend om de vroedschap te doen terugkomen op haar besluit van 21 November. In die onderstelling versterkt ons niet weinig de brief van Wilkes aan Hotman d.d. 28 November. De burgemeester had zelf aan Wilkes geschreven, dat hij niet van de partij was geweest dergenen, die de beweging te Utrecht waren begonnen. Maar, zegt Wilkes dan, ‘toutesfois gaigné de raisons comme il dict, il ne peult que trouver bon l'action de ses combourgeois, par où il est bien à voir que le tout provient de luy.’ Wilkes had dat ook aan Deventer zelf te verstaan gegeven en hem geschreven dat iedereen het geloofde¹⁾. De rede, door Deventer op 23 November in den Raad gehouden, moet dan verklaard worden als een manoeuvre om den Raad in zake de cassatie de vrije hand te laten en haar te laten besluiten buiten den burgemeester om. De ware auteurs van de beweging waren trouwens niet de leden der vroedschap maar de burgerhoplieden. Reeds in Maart van dat jaar hadden zij aan Leycester betoogd, dat de zitting van geestelijken in regeeringscolleges een der gebreken van den staat was. Niet de vroedschap casseerde eigenlijk het lid der geëligeerden - in de vroedschap kon de burgemeester luide zijn afkeuring uitspreken - maar de hoofden der schutterij waren de auteurs en, krachtens Wilkes' schrijven, staat de figuur van Deventer achter hen. In den loop van het jaar was al wat men te Utrecht tegen de papisten en verdachten

1) H.t. II.

[p. 15]

ondernam door de burgerhoplieden met Leycester en zijn omgeving overlegd. De beruchte uitzetting van bekende personen als Van Zuylen en Thin, tegenstanders der democraten, was dáár beslist. In de zaak van Buys' gevangenneming was het niet anders gegaan. Nog den 29^sten Augustus had de vroedschap besloten¹⁾ aan Leycester de besluiten mee te deelen, die vroeger omtrent cassatie van het geestelijk lid waren genomen, en had zij hem verzocht een beschikking te willen nemen. Twee dagen later was voor een der schepenen de instructie opgesteld om Zijn Excellentie te bezoeken en hem onder meer de cassatie voor te leggen²⁾. Van een antwoord vernemen we niets, maar nauwelijks was Leycester uit Utrecht vertrokken en naar Engeland afgereisd, of de cassatie werd uitgesproken. Een dergelijke wijze van handelen scheen als een maxime van het Leycestersche bewind te worden aangemerkt. We lezen het in een verslag der gebeurtenissen en besprekingen, dat Hotman den 1^sten Januari 1587 aan Leycester zond³⁾. Een uit de vroedschap had gezegd: ‘que les princes et gouverneurs sont bien contens quand les choses sont exécutées, vres qu'ils n'aiment pas à s'y trouver eux mesmes.’ Één zei dat, maar veel meer hebben het gedacht, meende Hotman.

Wat de Utrechtsche archivalia over de cassatie geven, waarvan een en ander in Bor of in de Kronijken van het Historisch Genootschap voorkomt, wordt door de stukken van Hotman uitnemend aangevuld. Vooreerst vinden we hier de instructie door

1) Raadsnotulen 29 Aug.

2) Gem. Arch. Utrecht, bundel ‘importante stukken.’

3) H.t. II.

[p. 16]

Wilkes aan Hotman verstrekt om met den stadhouder en staatsraad Meetkercken te beraadslagen met de vroedschap. Na hetgeen hierboven is opgemerkt, kan het ons niet verwonderen, dat Wilkes, die buiten den kring van Leycester en zijn Utrechtsche getrouwen stond, door Hotman de meening liet uitspreken als zou het gebeurde aan Zijn Excellentie, eerst onlangs uit Utrecht vertrokken, mishagen. Toen er ruim veertien dagen onderhandeld was, oordeelde Wilkes dat er desnoods eenige dwang gebruikt moest worden, wanneer het voorstel van den stadhouder om alles te laten op den voet der bestaande regeling¹⁾ door de vroedschap werd afgeslagen. Hij had blijkbaar vernomen, dat predikant Modet een aanstoker was; althans ried hij aan, dat de stadhouder hem, zoo noodig, voor een tijd zou uitzetten. Ook had Wilkes graaf Culemborgh tot zich geroepen onder voorwendsel van hem te moeten spreken over een gewichtigen dienst, maar de ware reden was een tijdelijke verwijdering, opdat Culemborgh met zijn troepen de verwarring niet zou kunnen vergrooten. Gelukkig was er geen geweld noodig, daar de vroedschap aan Hotman de verklaring gaf voorloopig, in afwachting van Leycesters wensch, haar plicht te willen doen, ‘tous devoirs possibles comme desià ils ont fait affin que la cause commune ne souffre point de dommage’²⁾.

Het belangrijkste stuk is zeker het verslag van Hotman aan Leycester, hierboven reeds vermeld, waaruit men zich een voorstelling kan vormen van de moeite, die het gekost had eer een voorloopige

1) Bor II 858.

2) Gem. Arch. Utrecht, bundel ‘importante stukken.’

[p. 17]

regeling tot stand kwam. Hotman en zijn medeonderhandelaars hadden zich ook afgevraagd wat toch het voorname motief van de cassatie zijn kon. Omtrent dat belangrijk punt vermeldt hij, dat goed ingelichte lieden in de stad beweerden, dat men reeds zes jaren er op uit was den Eersten Staat te casseeren en men meende, na hem zijn stem in de Staten te hebben ontnomen, gemakkelijk ook de geestelijke goederen en praebenden te zullen kunnen nemen. Elisabeth en Leycester zouden dat wel goed vinden, dachten zij, daar dan het domein en de inkomsten vergroot zouden worden en een deel ook gebezigd zou kunnen worden voor de protestantsche geestelijken en de arme scholieren. Anderen daarentegen brachten de cassatie in verband met Deventers afwijzing ter Staten-Generaal. Ten slotte deelde hij zijn meester mee, dat Utrecht, naar hij had vernomen, Modet had afgevaardigd naar Engeland om Zijn Excellentie hun motieven uiteen te zetten en te doen goedkeuren, motieven die door de Staten-Generaal, den Raad van State, door de aanzienlijken en predikanten van Holland (Hotman schreef uit Den Haag) werden afgekeurd en waarover hij zich zelf niet durfde uitspreken. Tot zoover Hotman. Modet heeft dus als speciale afgevaardigde van de calvinistische democraten Philips Rataller, griffier van het Hof, die door de regeering der stad werd gezonden, vergezeld naar Leycester. Bij Bor kan men over hun ontvangst bij den graaf lezen. Intusschen was er nog geen resultaat verkregen, daar de aangehaalde woorden uit de verklaring van de vroedschap aan Hotman geen zekerheid gaven omtrent de te volgen gedragslijn. Eerst in Februari 1587 kwam een accoord tot stand¹⁾.

1) Broersma: Tusschenbestuur p. 85.

[p. 18]

Aan het uitbreken dezer Utrechtsche geschillen was Leycesters vertrek onmiddellijk voorafgegaan. Nauwelijks was de veldtocht in den Gelderschen achterhoek geëindigd zonder de gevolgen, die men er van verwacht had, of de landvoogd kwam voor den dag met zijn besluit naar Engeland terug te keeren. Motley heeft het in verband gebracht met het proces van Maria Stuart - en stellig had Leycester belang bij hetgeen in Engeland stond te gebeuren - maar de schrijver kon geen toereikende bewijzen aanvoeren voor zijn uitspraak. Nu het parlement bijeenkwam, zou de landvoogd ook in Engeland goede diensten kunnen bewijzen aan de Nederlanden, heette het. Doch ook die grond lijkt niet genoegzaam. Bor geeft omtrent de redenen van het vertrek niet veel. Hij verhaalt de besprekingen van Leycester met een vijftal leden der Staten-Generaal, die hij tot zich ontboden had om hun zijn besluit mee te deelen. Verschillende redenen van ontevredenheid kwamen toen te berde. Doch, zelfs al misten we de authentieke verklaringen ten eenenmale, we zouden niet behoeven te twijfelen of de voorname oorzaak van zijn heengaan was de mislukking van zijn bestuur. Door meer dan één maatregel had zijn aanzien geleden, Holland wantrouwde hem. Alleen op Utrecht mocht hij volkomen rekenen en in elk der andere gewesten had hij slechts een meer of minder talrijken aanhang. We kunnen ons voorstellen hoe hij in die omstandigheden zijn verwachtingen had gebouwd op een militair succes. Evenwel ontging het hem. Deventer, Doesburg, Doetinchem, Lochem kwamen in zijn bezit, maar de voornaamste plaats in dien oosthoek, Zutfen, bleef Spaansch. Parma had de stad kunnen fourageeren en Leycester mocht er alleen in slagen enkele forten in de nabijheid te vermees-

[p. 19]

teren. Een krachtige actie werd belemmerd door gebrek aan geld en leeftocht. De dood van Ph. Sidney kwam de somberheid van Leycesters stemming voltooien. Zoo wordt zijn besluit tot heengaan begrijpelijk. Hotman is waarschijnlijk de eerste geweest aan wien hij het meedeelde. Den 7^den October¹⁾ reeds schreef hij klagend over de moeielijkheden van zijn bewind. Een goed en vertrouwd vriend had hem ontbroken. Hij kon het land niet dienen zooals hij dat met zijn toewijding wilde. Voorts erkende hij te weinig takt te bezitten en zou een ander dus zijn plaats moeten innemen. Hier zien we Leycester in zijn ootmoedigste oogenblikken, in volle confessie van zijn ongeschiktheid. Hotman betreurde het besluit²⁾, waarvan men de schuld zou geven aan de Staten. Nog bracht hij zijn meester diens eigenbelang onder de aandacht: wanneer Elisabeth eens kwam te sterven, zou Engeland in een onzekeren toestand geraken en kon Leycester toch altijd hier, in de Nederlanden, een goed onderkomen hebben. Ook Hotman sprak van de dwalingen van dit eerste bestuursjaar en er was voldoende leering uit te trekken om herhalingen te voorkomen.

Waar Leycester klaagde over het gemis van een vertrouwd vriend, stond hem Holland voor oogen. In zijn memorie³⁾ aan Wilkes betuigde hij zijn tevredenheid over Utrecht, Friesland, Gelderland en Overijsel, doch omtrent Holland kon hij dat niet doen en Wilkes zou het aan de Staten van het gewest mogen meedeelen.

1) H.t. II.

2) Utrecht 12 Oct. H.t. II.

3) Nov. H.t. II.

[p. 20]

Hoewel Elisabeth van oordeel was, dat de souvereiniteit nu geheel in handen van de Staten-Generaal behoorde te worden teruggebracht, droeg Leycester zijn gezag op aan den Raad van State in de bekende gebrekkige acte van 24 November. Wel treffend is het, dat reeds den dag daarop de Raad aan Elisabeth schreef¹⁾, dat zij Leycester spoedig mocht terugzenden, omdat het lichaam met onvoldoende macht was bekleed en derhalve niet in staat het bewind te voeren.

Het jaar 1587 begon zorgwekkend en zou het blijven. Een eerste bijdrage daartoe leverde de machteloosheid, waarin Leycester den Raad van State blijkbaar opzettelijk had gelaten. Het bleek vooral na het verraad van Stanley en York, dat de commandanten van verscheidene sterkten een bewijs van Leycesters hand bezaten, waardoor zij alleen van hem afhankelijk waren en geen bevelen behoefden te wachten van den Staatsraad. Hij had hun de positie van gouverneurs gegeven. Het kasteel te Wouw weigerde gehoorzaamheid aan den Raad van State²⁾ en gaf zich kort daarop over aan den vijand. Wanneer Hotman in Maart een minuut³⁾ opstelt, waarin hij de redenen opsomt, die de Staten kunnen noemen tot verklaring van hun verkoeling voor Engelsche hulp, dan vermeldt hij onder het hoofd overschrijding van bevoegdheid door den landvoogd de aanstelling van North te Harlingen, van Conway te Ostende, van Cleerhagen te Gorkum, van Bax te Muiden, van

1) H.t. II.

2) R.v. St.-Leyc. 14 Jan. H.t. II.

3) H.t. IV.

[p. 21]

Williams te Arnhem in één adem met die van Sonoy in West-Friesland. In de laatstgenoemde zagen de Staten terecht een verkorting van Maurits' gezag als stadhouder. De bedoeling, waarmee zij had plaats gehad, was duidelijk. En tot welke onheilen zulke aanstellingen konden leiden, bleek uit het verraad van Stanley en York, dat men dagen te voren had zien aankomen, nochtans niet had kunnen verhoeden.

Het verlies was een onmiddellijk gevolg van Leycesters onbedachtzaamheid. Indien de Engelsche regeering van één maatregel het verkeerde zou inzien, dan stellig van dezen, dat de landvoogd den Raad van State heimelijk in de uitoefening van zijn gezag had belemmerd. Doch de koningin en haar raadslieden wisten veel meer van zijn afkeurenswaardige politiek: de Staten van Holland hadden daarvoor door hun agent Ortel bereids gezorgd. Dat Leycester het sedert zijn aankomst in Engeland had ondervonden, mogen we veilig aannemen. Daarom ook moet het hem onaangenaam hebben getroffen, dat Hotman aan de koningin had geschreven buiten hem om. Hij verlangde de reden daarvan te weten¹⁾. Er spreekt angst uit zijn vraag, angst, die verklaard wordt in het naschrift, waarin hij zegt, dat het jaar in Nederland een goede proefneming is geweest op zijn vrienden. Waarschijnlijk is de bedoelde brief, door Hotman geschreven, die welke bij Motley wordt aangehaald, gedateerd 15 Februari, en waarin hij zegt: ‘Ik geloof, mevrouw, dat deze zieke (de Nederlanden) twintig jaren lang zooveel kwalen en zooveel verschillende geneesmeesters heeft gehad - waarvan het sommigen aan ondervinding, anderen aan goede

1) H.t. II.

[p. 22]

trouw ontbrak - dat, hoe meer de lijder aan zijn genezing wanhoopt, het des te meer eer voor den arts zal zijn, die hem genezen zal; en Uwe Majesteit is de eenige, die thans het middel kan toedienen.’ We zien in deze tirade Leycester van de ‘geneesmeesters’ niet uitgezonderd. Er moet zelfs sprake van geweest zijn, dat Hotman zou worden teruggeroepen. Athye echter kon Hotman melden¹⁾, dat hij tot nader order moest blijven. Athye vatte het gebeurde ernstig op en achtte het wenschelijk, dat Hotman zich verontschuldigen zou.

Intusschen herstelden de Staten-Generaal reeds in Januari zooveel mogelijk wat Leycesters bewind had bedorven. Hun maatregelen betroffen de financiën, het leger, de admiraliteit; zij hieven het plakaat tegen den uitvoer op en verlosten Buys uit zijn gevangenis. Met buitengewonen ijver werd beproefd de gevaren af te weren, die het land bedreigden. Holland ging daarbij vooraan, bovenal zijn leider Oldenbarnevelt. Het verraad, dat zich op verschillende plaatsen vertoonde, deed in dien ijver een rechtmatigen toorn mengen, waarvan een sterk bewijs werd geleverd in den Raad van State, toen daar Oldenbarnevelt en eenige afgevaardigden ter Staten-Generaal op 1 Februari binnen kwamen. Er vielen harde woorden tegen de Engelsche natie, die bij deze gelegenheid door den Raad in bescherming moest worden genomen. Een verslag van het gesprokene is blijkbaar door een der aanwezigen aan Hotman²⁾ ter hand gesteld; zooveel mogelijk waren de eigen woorden der sprekers er in opgenomen. In

1) 24 Febr. H.t. II.

2) H.t. II.

[p. 23]

diezelfde stemming is de beruchte brief van 4 Februari, aan Leycester en, in afschrift, aan Elisabeth gezonden; een brief vol klachten, waarover later zooveel te doen is geweest.

Over Hotmans papieren uit den tijd van Leycesters verblijf in Engeland meen ik verder te mogen volstaan met een verwijzing naar mijn ‘Tusschenbestuur’, waar zij bijna allen behandeld zijn. Enkele stukken vindt men al bij Groen uitgegeven of door Motley gebruikt; andere daarentegen zijn van elders onbekend. Zij bevatten vooreerst résumé's van grieven der Staten en overwegingen van Leycesters vrienden in Nederland, waarvan men telkens sporen terugvindt in adviezen, die den landvoogd werden toegezonden. Zij dragen allen hetzelfde karakter; zij zijn voortgekomen uit den kring, waarin Hotman en burgemeester Deventer den toon aangaven. Nu eens verzamelen zij de overwegingen, die Leycester mogen nopen tot terugkeer, dan weer brengen zij de redenen bijeen, die de Staten kunnen bewegen de Engelsche hulp te laten varen. De stukken zijn niet altijd door den schrijver geteekend; zoo is er een uitvoerig schrijven van 27 Mei, waarvan ik reeds vroeger als auteur Deventer heb aangewezen. Het is waar, dat de burgemeester wel niet den landvoogd met ‘monseigneur’ had aan te spreken, gelijk in den titel gebeurd is. In den brief zelf luidt de aanspraak telkens ‘Excellence.’ Bovendien is hetgeen hij schrijft over Hohenlo kennelijk een antwoord op Leycesters brief aan Deventer van 8 Mei en ten slotte is het bewuste schrijven juist hetzelfde, dat Motley¹⁾ citeert als een brief van Deventer van 22 Mei.

1) Nederl. vertaling, uitg. 1862 dl. 3 p. 39.

[p. 24]

Bijzondere aandacht in deze periode verdient de poging, van Utrecht uit gedaan, om den invloed der Staten-Generaal te neutraliseeren. Men begeerde de vertegenwoordiging van Utrecht en van Friesland zóó te veranderen, dat de meerderheid er verplaatst werd, en tegelijk de vergadering te verleggen naar Utrecht. Het was vooral Deventers streven. Daartoe diende ook de verstandhouding met een deel van Friesland, met Oostergo, en met het ontevreden Hof van Friesland. Het gewenschte resultaat is echter niet verkregen. In verband met dat alles zijn de staatsrechtelijke beschouwingen uit die dagen belangrijk¹⁾.

Hoofdmoment in deze periode is ook de komst van den specialen Engelschen gezant Buckhurst. Zijn zending was voornamelijk het gevolg van den brief der Staten-Generaal van 4 Febr. Hij had den toestand der gewesten te onderzoeken. Voor Leycester en zijne vrienden was het van groot belang dezen gezant eenigszins te kunnen voorlichten en te bewerken. We vinden het met zoovele woorden uitgedrukt in Leycesters brief aan Hotman van 10 Maart²⁾. Deventer, zei hij, moet met Buckhurst op een of andere wijze coufereeren; de vrienden in Utrecht en Friesland en niet te vergeten Sonoy in Noord-Holland moeten bemoedigd worden. Buckhurst heeft zijn gewichtige zending op verstandige wijze vervuld. Ongeacht de uitslag, trad hij verzoenend op en erkende niettemin, dat de Staten-Generaal in het belang des lands hadden gehandeld. Het bleken juist Utrecht en Friesland te zijn, die tegenwerkten en telkens

1) Fruin: Verspr. Geschr. dl. III p. 202/203.

2) H.t. IV.

[p. 25]

nieuwe zwarigheden veroorzaakten. Buckhurst heeft Deventer niet gesteund in zijn particularistisch drijven.

Een voornaam onderdeel van Buckhursts zending was de opdracht om de Staten te polsen, hoe zij over vredesonderhandeling met Spanje dachten. Een omstandigheid, die den gezant daarbij kwam bemoeilijken, was de achterdocht, die reeds in 1586 in deze gewesten was opgevat tegen de vredelievende bedoelingen van Elisabeth. En hoe voorzichtig Buckhurst het aanlegde door het eerst Oldenbarnevelt te polsen, toch werd de gezindheid der koningin bekend, zij het ook voorshands alleen in een kleinen kring van Hollandsche regenten. Eveneens van de andere partij kreeg Buckhurst een niet te misvatten blijk van afkeer, waar het den vredehandel gold. Immers schreef Deventer¹⁾ in eigen persoon hem over het noodlottige van een vrede, waarbij de Spaansche koning den eisch der godsdienstvrijheid niet volkomen inwilligde. De geruchten van vrede, door het woord van Buckhurst bewaarheid, zouden Leycester na zijn terugkeer niet weinig in verlegenheid brengen. Daarom heeft de landvoogd zich niet ontzien Buckhurst eenvoudig tot een leugenaar te maken door zijn secretaris Junius te laten vertellen, dat Buckhurst uit eigen beweging over vrede had gesproken. Te gereeder ging Leycester daartoe over, wijl hij Buckhurst evenals Wilkes en Norris en ieder, die zich niet fel gebeten toonde op de Staten, haatte. Vandaar de onaangename ontvangst, hun bij Elisabeth bereid door Leycester. Motley heeft over de ongenade, een tijdelijke, waarin de drie heeren vielen, het een en ander meegedeeld. Aan Hotman schreef Wilkes²⁾

1) 4 Juni H.t. IV.

2) 4 Aug. H.t. IV.

[p. 26]

over hun wederwaardigheden na aankomst in Engeland.

Hoewel Leycester, naar we door Motley weten, steeds begeerde terug te keeren en Elisabeth niet van plan was haar hand geheel van de Nederlanden af te trekken, bleef de zekerheid omtrent Leycesters komst vrij lang uit. Het Engelsche hof wilde zich eerst vergewissen van den toestand en het vermogen des lands, doch toen Parma het Zuiden bedreigde, werd de vrees voor Spanje weer wakker en volgde het besluit omtrent 's graven terugkeer. Zoolang hij afwezig was geweest, was er van verschillende zijden betoogd, dat terugkeer noodzakelijk was. Een aantal redenen vinden we opgesomd in een belangrijk stuk¹⁾, dat de verkieselijkheid van Leycester boven elk ander wil bewijzen; dit stuk houd ik voor een résumé van Hotman voor Walsingham of een ander lid van den Privy Counsel, omdat het ‘extract’ d.d. Utrecht 4 April²⁾, aan Wilkes geadresseerd, in verschillende punten met het résumé van Maart overeenstemt en daar wordt aangedrongen op het zenden van een betoog aan Walsingham.

Terwijl dan het bericht van Leycesters terugkeer eerst den 5^den Juni den Raad van State bereikte, had Hotman het enkele dagen te voren al vernomen uit een schrijven van Athye³⁾. Met welke gezindheid, vragen we ons af, kwam de landvoogd opnieuw over? Uit de brieven, die hij den 31^sten Mei aan de stad Utrecht en burgemeester Deventer en den 7^den Juni aan de predikanten van Zuid-Holland richtte,

1) H.t. IV.

2) H.t. IV.

3) 31 Mei H.t. IV.

[p. 27]

bleek, dat hij zijn steun wederom bij het volk en zijn leiders, niet bij de Staten zoeken zou. Met behulp van Hotmans papieren is het mogelijk de gedragslijn, door Leycester tijdens zijn tweede verblijf gevolgd, als het ware geheel vooraf te trekken. Veel is uit den brouwketel van Deventer en Hotman te voorschijn gekomen, doch de landvoogd heeft alleen het minder goede deel ervan gebruikt. Vooreerst vinden we reeds in Maart door Hotman uitgesproken, dat Leycester zijn eventueelen terugkeer plotseling moest doen plaats hebben, ‘plus soudain luy mesmes que le bruit de sa venue’¹⁾. Burgemeester Deventer schreef²⁾ hem over de genegenheid van het volk, dat door de Staten en de graven gevreesd werd. Leycesters terugkeer moest zoo plotseling zijn, dat hij als het ware den Staten op het lijf viel. De koningin moest aan de steden schrijven in welke qualiteit zij Leycester terugzond. Eerst zou hij dan eenige dagen in Utrecht moeten blijven ‘et toujours avec les conférences politicques mesler plus et plus de la guerre pour advancer le camp comme son but principal, ce qui contenteroit et encourageroit infiniment le peuple. De là selon les occasions on se pourra transporter vers la Haye, mais sans y tarder, monstrant toujours une diligence extrême pour dresser le camp et deust-on à cest effect prendre secrètement des deniers que V. Exc. portera d'Angleterre et fournir la place des ristres quand ils seront à meilleur loisir amassez pour gagner et temps et affections.’ Dit snelle handelen, het ‘dresser le camp’ en ‘ad-

1) H-? H.t. IV.

2) H.t. IV 27 Mei. Bij Motley 22 Mei; dit verschil is waarschijnlijk het gevolg hiervan, dat de brief van den 27sten een copie is.

[p. 28]

vancer le camp’ was niets minder dan een coup d'état, waarop de aandacht van den landvoogd dus al vroeg gevestigd is. De adviezen, in Juli hem verstrekt, zijn daarmee in overeenstemming. Bepaalde personen werden aangewezen als vijanden en lasteraars van de Engelsche natie en van Leycester, verscheidene pensionarissen en leden van den Staatsraad werden genoemd nevens Hohenlo, Oldenbarnevelt, Roorda. Opgewonden taal, bij dezen en genen aan tafel of in vergaderingen gesproken, werd overgebriefd, soms heel zorgvuldig. De beide minuten van Hotman aan Leycester, in Juli, sterkten dezen in zijn wantrouwen tegen de Staten, met wie hij niet vriendschappelijk zou kunnen omgaan. Om een onbeperkt gezag te krijgen, zou hij op de steden moeten steunen. Reeds vroeger¹⁾ waren Maurits en het heele huis Nassau in verdenking gebracht als vijandig aan de Engelsche partij. Genoeg dus om te doen gelooven, dat Leycester vóór en onmiddellijk na zijn terugkomst is bewerkt tot het aannemen van een onverzoenlijke houding jegens de Staten en zelfs tot het plegen van een onverwacht geweld, dat hem in het bezit van een volstrekt gezag zou brengen. Daarentegen bevat het uitvoerige advies²⁾, waarvan de auteur onbekend is en de dagteekening Mei later bijgeschreven, dus onzeker is, uitnemende wenken. Het is veel gematiger van toon dan andere stukken van gelijke strekking en het verraadt een goed inzicht in den aard der staatsinrichting, in haar werking gedurende vroegere jaren en bovenal in de belangen van den vreemden landvoogd. Wanneer men let op den raad,

1) H.t. IV en Archives II. 1 p. 63.

2) H.t. IV en Archives II. 1 p. 47-63.

[p. 29]

dat Leycester de politieke zaken zal overleggen met de Staten, dat hij de leden zal tegemoet treden met welwillendheid gelijkerwijs zijn ondergeschikten de regenten niet met minachting moeten bejegenen, dat hij er geen ‘kabinet’ op na zal houden maar vooraf met de voornaamste leden der Staten overleggen; wanneer men let op nog zoovele andere van de een en veertig punten, die het ‘Avis au comte de Leycester’ telt, dan kan men er verschillende opmerkingen uit résumés en verslagen van Hotman in herkennen zonder er in eenig opzicht het opruiend karakter aan te kunnen toeschrijven, dat de bovenvermelde stukken vertoonen. Het is moeilijk omtrent den auteur een gissing te wagen.

Was het dus te verwachten, dat Leycester snel zou handelen, de Staten waren daarentegen volkomen op hun hoede. Den gevaarlijken brief, dien Junius hier en daar liet lezen kort voor Leycesters komst, kregen de Staten in handen. Bovendien was Leycesters instructie in weerwil van de geheimhouding Ortel in handen gekomen en had deze haar aanstonds aan Oldenbarnevelt gezonden. Daaruit bleek, dat de landvoogd moest beproeven den vrede met Spanje tot stand te brengen; waren de Staten daartoe niet geneigd, dan moest hij zich tot de burgerijen wenden¹⁾.

Over de gebeurtenissen zelf uit Leycesters tweede bestuursperiode leveren de Hotman-papieren weinig. De landvoogd had zich allereerst bezig te houden met het ontzet van Sluis. Aan wie de schuld, dat de stad in Parma's handen viel? Zijn de Staten door Leycester en zijn vrienden heftig beschuldigd van

1) Fruin: Verspr. Geschr. dl. III p. 209/210.

[p. 30]

gebrek aan ijver, er staat tegenover, dat den landvoogd het verwijt van lafheid is gedaan. Uit Hotmans archief stip ik omtrent de quaestie-Sluis vooreerst aan den brief van den Raad van State aan Leycester¹⁾, waarin de Raad zich beklaagt over den commandant der stad, Groenevelt, die zich tot den laudvoogd had gewend buiten den Staatsraad om en zich daartoe verwijderd had uit de in gevaar verkeerende stad. Groenevelt, die een hoog woord heeft gevoerd over de houding der Staten, was dus ongehoorzaam en roekeloos geweest, opdat hij zijn aanvraag van zes duizend gulden aan Leycester zelf, niet aan den Raad van State, kon doen. ‘Peu convenable’ werd zijn gedrag genoemd - en terecht. Toen Leycester tot ontzet kwam opdagen, was de nood van Sluis hoog gestegen. Hoezeer het ook in zijn eigen belang was, dat hij slaagde in het ontzet, vernemen we uit het reeds genoemde schrijven van Wilkes aan Hotman d.d. 4 Augustus. De meening omtrent Leycester was in den Privy Counsel al in zijn nadeel gewijzigd, maar de val van Sluis zou hem, zoo meende Wilkes, zelfs gehaat maken. Dat Parma inderdaad de stad kon nemen, is toegeschreven aan Leycesters aarzeling om van Blankenberg uit een aanval te doen en aan zijn terugtocht, die op de aarzeling volgde. Wanneer in een stuk door Hotmans hand geschreven²⁾ de ‘maladies de l'estat de la Hollande’ worden opgesomd, vinden we daar ook genoemd den ‘schandelijken’ terugtocht van Blankenberg.

Na den val van Sluis ging de heele Augustusmaand voorbij met onderhandelingen tusschen den

1) 24 Maart H.t. IV.

2) November H.t. IV.

[p. 31]

landvoogd en de Staten, waarbij dezen opzettelijk langzaam te werk gingen om Leycester te nopen met zijn voorstel van vredesonderhandeling voor den dag te komen. In de eerste dagen van September deed hij het inderdaad en verzwakte daardoor onvermijdelijk zijn positie. Vandaar dat hij toen overging tot het laatste middel, dat hem restte: de coup d'état. Terwijl hij zich verzekerde van Maassluis, Delfshaven, Gouda en Schoonhoven, richtte hij een manifest tot de steden der verschillende gewesten, waarin tevens de Staten van Holland werden berispt. Oldenbarnevelt en Maurits verlieten Den Haag om veilig te zijn voor Leycesters vermoedelijke plannen tegen hun personen. Het manifest aan de steden had intusschen juist in Holland, waar het op aankwam, zoo goed als geen gevolg. De landvoogd keerde derhalve terug naar Utrecht om van daar uit nogmaals te beproeven zich van de belangrijke steden te verzekeren. Gelukte het, dan zou, daar het Noorderkwartier - het gebied van Sonoy - reeds lang voor hem gewonnen was, niets zijn overtocht naar Friesland in den weg staan. Doch de aanvang der poging van uit Utrecht miste al succes: Amsterdam geraakte niet in zijn macht en de aanslag op Leiden werd verijdeld. Tegelijk bleek zijn aanhang zelfs in het Noorderkwartier verminderd en de Staten van Friesland lieten weten, dat zij zijn aangekondigd bezoek liever niet afwachtten. Het was duidelijk, dat hij had afgedaan en, wanneer hij vooraf zijn voorstel tot vredehandel officieel bij de Staten-Generaal had ingediend om zoo aan de opdracht der koningin geheel te voldoen, kon heengaan. Reeds in de eerste dagen van November kwam hij in Zeeland, waar hij nog ongeveer een maand bleef vóór hij naar Engeland overstak.

[p. 32]

Het weinige, dat de Hotman-papieren over het bedrijf der laatste maanden bevatten, komt neer op een copie-brief¹⁾ van kapitein Mansart (= de Maulde) aan Groenevelt, waarin geen bijzonderheden voorkomen, die niet al uit de verhandeling van Bisschop bekend zijn. Als onderdeel van den coup d'état moet beschouwd worden de gevangenneming van den ouden vriend van prins Willem, van Villers²⁾, op wien Leycester gebeten was en dien hij beschouwde als een opstoker van Maurits en Hohenlo.

In Friesland kon Leycester niet meester worden van den toestand door middel van zijn aanhang. Tijdens zijn kort verblijf bij Sonoy in October waren uit Friesland enkele vrienden tot hem gekomen om hem uit te noodigen tot een bezoek³⁾. Wat dat beduidde, zien we uit den brief⁴⁾ van den Engelschen zaakgelastigde Gilpin aan Leycester. Velen, schreef hij, zijn welgezind, maar de stadhouder en de gedeputeerden hebben de macht in handen, zoodat de anderen niet veel kunnen of durven. Daarom was zijn tegenwoordigheid gewenscht. Willem Lodewijk kreeg den lof een goed geaard man te zijn, maar hij werd geleid door lieden, die het meer met de Staten hielden. We zagen boven, dat de Staten Leycester verzochten niet over te komen (17 Oct.). Toen het bleek dat Leycester, buiten den stadhouder om, een landdag te Franeker had uitgeschreven op aanstichten van zijne Friesche aanhangers werden de ontvanger Angelstedt en Aysma, de president van het Hof, gevangen genomen⁵⁾. Het gebeurde den

1) October H.t. IV.

2) Guérin de Cappetot-Hotman 17 Nov. H.t. IV.

3) H.t. IV.

4) 7 October H.t. IV.

5) Angelstedt-Hotman 14 Nov. H.t. IV.

[p. 33]

26^sten October. Den 2^den November werd Angelstedt weer op vrije voeten gesteld na een verhoor. Deze Angelstedt was een aanhanger van Leycester. Een jaar te voren was op den landdag het voorstel gedaan hem de inkomsten der domeinen en ordinaris quote in handen te stellen, omdat Leycester hem tot ontvanger had aangewezen. Door hem en Aysma te vatten en door andere maatregelen zegevierde dus op het critieke oogenblik in Friesland de Statenpartij.

Als eindoordeel over Leycesters bestuur zou men het stuk, met Hotmans hand geschreven en wellicht door hem gesteld, kunnen beschouwen, dat de ‘maladies intérieures’ en de ‘maladies de dehors’ bevat en reeds boven genoemd werd. Leycester wordt daarin voor de keuze geplaatst om òf naar Engeland terug te gaan en aan zijn vertrek een behoorlijken vorm te geven òf ‘courir la fortune de cest estat’ en te trachten zich met de Staten te verzoenen. Het is een merkwaardig stuk, omdat het de onomwonden veroordeeling inhoudt van zijn gansche bestuur met de korte aanwijzing der feiten.

Gelijk reeds in den aanvang werd opgemerkt, Hotmans archief is niet van belang omdat het veel nieuws meedeelt, doch wijl het op enkele bekende zaken wat meer licht werpt en vooral de verhouding van Leycester tot sommige voor- en tegenstanders verduidelijkt. Het vestigt de overtuiging dat de verantwoordelijkheid voor Leycesters handelingen voor een groot deel moet worden gelegd op den achterraad, waarin Hotman en Deventer het woord voerden, en minder op dien anderen, waartoe Burchgrave en Meetkercken hebben behoord.

R.B.

[p. 34]

I.
Leycester aan de Staten van Holland.

Benoeming van leden van den Raad van State.

Zonder datum (24 Januari 1586)¹⁾.

Messieurs,

Je suis informé par les deputéz des Estatz des provinces unies du Pais Bas que les dictes provinces sont convenuz touchant le nombre des conseilliers d'Estat, à sçavoir deux de Gueldre, un de Flandres, trois de Hollande, deux de Zélande, un d'Utrecht et un de Frize, tous naturelz des dictes provinces respectivement, pourveu que les provinces qui ne se vouldront contenter dudict nombre en pourroient faire instance en presence des aultres provinces ou de leurs députéz, pour puis, après partyes sur ce oyes, estre ordonné comme par nous sera trouvé convenable. Et veu que mon intention ait toujours esté de choisir des personnes qualifiées et idoines à la desserte de cest Estat, hors du nombre que les provinces dénommeront, à quoy me semble bien propre pour ceulx

1) Dat de brief van 1586 (en niet van 1587, zooals Busken Huet, Eerste Verslag, p. 68, n^o. 291 meent) is, maakt de inhoud voldoende duidelijk en is ook in overeenstemming met de aanteekening op den brief, die vermeldt: 20 Jan. 1586. Die aanteekening is echter van een andere hand dan de brief en stellig onjuist, tenzij het oude stijl is en we dus moeten lezen 20/30 Jan. In verband echter met Bor II, 690 en Authent. stukken, p. 62, acht ik het waarschijnlijk dat de brief geschreven is uit Leiden, 21 Jan. 1586.

[p. 35]

d'Hollande le seigneur de Brederode, estant seigneur qualifié et de notable maison, que j'ay entendu aussi avoir esté destiné à la dite nomination, si est ce que je vous ay bien voulu advertir que je suis d'avis d'employer ledict seigneur de Brederode audict Conseil d'Estat, et vous requiers de vouloir procéder, le plus tost que faire se pourra, à la dénomination de quelcque nombre compétent de personnages qualifiées, idoines et amateurs de la patrie, que vous cognoissez trop mieulx que moy, affin que j'en puisse choisir encoires deux pour les employer audict Conseil d'Estat, et ce temps pendant, je m'ayderay des S.^rs Leoninus, Chancellier de Gueldre, dudict S.^r de Brederode, Jacques Valck, maistre Paul Buys et d'un de Flandre, et de Frize, pour commencer à diriger les affaires, espérant que ferez ladicte nomination de telz personnages dont Sa Majesté d'Angleterre aura bon contentement, et ausquelz je me pourray entièrement fier, qui sera l'endroict, Messieurs, où sera fin à la présente. Priant Dieu qu'il vous ait en sa saincte et digne garde.

II.
De Graaf van Nieuwenaer¹⁾ aan Leycester.

Zaken van Overijsel. Zijn geschil met Gebhard Truchsess.

Utrecht, 13/23 Februari 1586.

Monseigneur,

Combien pour ceste heure ne me pourroit advenir

1) Adolf graaf van Nieuwenaar en Meurs, stadhouder van Gelderland geworden na de ontdekking van Willem van den Bergh's verraderlijke onderhandelingen op het eind van 1583, door de Staten van Overijsel benoemd tot stadhouder kort na den dood van prins Willem, was met het stadhouderschap van Utrecht belast, nadat de toenmalige stadhouder van Utrecht, Josse de Zoete, heer van Villiers, in den slag bij Amerongen (23 Juni 1585) was gevangen genomen.

[p. 36]

chose plus aggréable que l'arrivement de Vostre Excellence en ces quartiers et ceste ville, comme requis et nécessaire d'estre hasté pour plusieurs et grandes raisons, toutes fois, puisque Vostre Ex.^ce sera pour quelque peu de temps encoires empesché de par delà, attendray la venue d'icelle, en bien bonne dévotion, et à la première heure, cependant, feray ung voyage vers Deventer, afin d'empescher aultant que sera en moy toutes les démenées que l'ennemy y practique en plusieurs sortes. J'espère quant et quant d'amener ceulx d'Over-Yssel vers Vostre Excellence, ce que jusques oires¹⁾ a esté retardé, tant par la gelée qu'aultres difficultés et empeschements. Je veulx bien aussy en secret advertir Vostre Excellence que la mesme province, ne voyant nul apparat des levées en Allemaigne, et cognoissant que ny ceulx du dûchée de Gueldres, ny leur province pourront estre délivréz de l'ennemy et de leur ruine totale, si ce n'est qu'on dresse une armée bastante contre l'ennemy, pour nous faire maistre de la campaigne, dont ils craignent une malheureuse issue des affaires, car ils se persuadent que se trouveront des esprits comme quelques années en çà qui conseilleront de faire la guerre défensive, ce qui ne pourroit causer aultre fin que la prinse des villes l'une après l'aultre, par où l'authorité de Sa Majesté et l'espérance que tout le pays a en la personne de

1) Sic.

[p. 37]

Vostre Excellence pourroyent venir en décadence, ce qui procède d'aultant qu'ils ne voyent plus loing et clair que sur la seule lettre du traicté fait avecq Sa Majesté en Angleterre.

Quant aux nouvelles, saura Vostre Excellence cy joinct¹⁾ ce qu'est venu à mes mains. Je remercie aussy Vostre Excellence très humblement d'avoir tant²⁾ pour recommandé le différent entre Monseigneur l'Electeur de Coloigne et moy³⁾, me soubmectant totalement à ce que Vostre Excellence, après avoir veu nos pièces, selon Dieu et raison en ordonnera. Et combien que Monseigneur l'Electeur est non seulement rejecté de l'Empereur et de ceulx qui se disent catholicques, mais aussy mal à propos délaissé des princes protestants d'Allemaigne, sy ne laisseray pourtant de me monstrer en cause juste envers ledict Seigneur Electeur loyal et sans reproche. A tant prie Dieu de vous,

Monseigneur, donner en bonne santé longue et heureuse vie, avecq l'accomplissement de vos saincts désirs, me recommandant très humblement à vostre bonne grâce.

D'Utrecht le XIII^e de fébvrier, l'an 1586, selon le stil anchien.

De Vostre Ex.^ce

Très humble à faire service

Adolff, Graff zu Neuwenar.

1) Ontbreekt.

2) Sic.

3) Geschil over de inkomsten der steden Rijnberk en Neuss. Vgl. Bruce, Correspondance etc., p. 376, noot. De Electeur de Cologne is de verdreven Gebhard Truchsesz.

[p. 38]

III.
H. Modet²⁾ aan Leycester. (Copie).

Magistraatsbestelling te Amersfoort.

27 Februari 1586(?)¹⁾.

A Son Exellence

Démonstre en toute humilité de Vostre Ex.^ce très humble serviteur Harman Modet, ministre de la parole de Dieu, comme Mons.^r le conte de Moers, gouverneur de Gueldres et païs d'Utrecht, suyvant l'authorité et puissance de tout temps donnée aux gouverneurs dud. païs, auroit entendu au renouvellement du magistrat et loy de la ville d'Amersfort. En quoy ayant procédé deuement et légittimement, mesmes y commis gens de bien, bonne qualité, et tels qu'il appartient en un temps tant tourbulent pour la conservation et repos de lad. ville, tellement qu'il n'y avoit rien à reprendre, si est ce qu'aucuns, désirans plus de voir l'Estat brouillé, et lad. ville en division qu'en tranquillité et concorde, auroient si bien sceu persuader Vostre Ex.^ce, alors encores, pour sa nouvelle arrivée par deça, non assez bien informée des coustumes, us et privilèges dud. païs, signamment au poinct concernant les renouvellements

2) Over Modet, zie Brutel de la Rivière, Het leven van Hermannus Moded. - Wat de zaak, in dezen brief behandeld, aangaat, deze is mij van elders niet bekend. Naar alle waarschijnlijkheid zal Nieuwenaar, evenals hij in Oct. 1585 te Utrecht gedaan had, ook te Amersfoort personen van streng Calvinistische richting benoemd hebben in de regeering.

1) Het stuk heeft geen dateering. Met een andere hand is er boven geschreven: Anno 1586, 27 Febr.

[p. 39]

des loys et magistrats, qu'elle auroit par ses lettres faict inhibition à ceux de la loy de lad. ville d'Amersfort de point procéder avant au renouvellement de lad. loy, mais de le tout surcheoir jusques à sa venue à Utrecht. Et comme cecy causoit une grande esmotion non seulement en lad. ville, mais aussy en la ville et entière province d'Utrecht, comme chose nouvelle et contraire à l'anciene coustume de faire, mesmes tendante à la diminution de l'authorité du gouverneur, laquelle ostée se met l'entier estat d'une républicque en branle, auroit alors esté advisé par led. gouverneur, ceulx du magistrat, et chefs, colonnels et capitaines de la ville d'Utrecht, scascans¹⁾ très bien que subrepticement et obrepticement lesd. lettres avoient esté obtenues, de le tout admonstrer à Vostre Ex.^ce, et la prier que son bon plaisir fust de ratifier le renouvellement faict par led. gouverneur, et de point contravenir à une chose légittimement et deuement faicte. Sur quoy lors Vostre d. Ex.^ce auroit ordonné qu'on mandroit à ceulx d'Utrecht et Amersfort qu'ils eussent à se reposer et maintenir en toute tranquillité, et qu'elle en ordonneroit à la première arrivée dud. gouverneur. Et comme led. comte de Moers ayant esté icy, riens encores n'en soit ensuivy, au grand mescontentement de tous gens de bien et préjudice du repos non seulement de la ville d'Amersfort, mais aussy de toute la province d'Utrecht, pour obvier aux plus grans inconvéniens qui apparentement en pourroient sourdre, ont lesd. gouverneur, ceux du magistrat, chefs, colonnels et capitaines d'Utrecht requis led. rémonstrant de ramentevoir à Vostre Ex.^ce lesd. affaires, et en pourchasser

1) Sçachans.

[p. 40]

l'expédition. Ce que faisant, supplie led. rémonstrant bien humblement Vostre d. Ex.^ce que sans plus tarder en un cas de si grand poix et conséquence, comme y dépendant l'entier bien de lad. ville et païs, il plaise à icelle de confirmer l'establissement du magistrat bien et deuement par led. gouverneur faict, et en ordonner selon que pour le repos et conservation de lad. ville et païs, par sa très pourveue prudence et discrétion elle trouvera appartenir.

Et fera Vostre Ex.^ce bien, etc.

IV.
Protest en verklaring van een aantal afgevaardigden tot den landdag van Friesland. (Copie).

Onwil eener meerderheid, deels onder contributie van den vijand zittend, om Leycester ten volle te erkennen en hem de gevraagde geldmiddelen toe te staan. Betuiging hunner bereidwilligheid¹⁾.

18 Augustus 1586.

Alsoe opden jegenwoordigen lantsdach binnen Leeuwaerden byden gedeputeerden van Vrieslant vuytgeschreven ende vergadert sinnen die gemeene volmachtigen, representerende die Staaten van de selven Lande, ende in de vergaderinghe der selver byden voorseyden gedeputeerden seeckere propositie es gedaen van die eyntelicke²⁾ aenneminghe van

1) Vgl. bij dit stuk Bor II, 884-886 en Wagenaar, Het leven van graaf Willem Lodewijk van Nassau, p. 89.

2) Ook op den landdag van April 1586 was die zaak aan de orde geweest, toen Noël de Caron en Willem Bardes daar namens Leycester verschenen waren en voorwaardelijke toezegging gekregen hadden; zie Bor II, 706, 973. Die voorwaarden, vooral door Carel Roorda bewerkt, waren door Leycester niet aangenomen. Vgl. ook Wagenaar, op. cit., p. 90.

[p. 41]

zyne Ex.^cie den grave van Leycestre van de opdraginghe ende opleveringe der domeynen, met dat daer vuyt es dependerende. Item om die middelen tot den opbringhe van de ordinaris quota totten oorloghe, soe wel van de 400.000 guldens als andersints, sampt den ontfanger generael Ludich Engelstedt by Syne Ex.^cie daertoe gecommittert¹⁾. Ende bevyndende in tselve dat op dese vergaderinghe mede voor volmachten sijn verschreven ende verschenen veele ende verscheyden persoonen onder den vyant op contributie ende sauvegarde sittende. Mit alsulcke restrictie dat sy in 't minnenste nyet sullen in eenyghe saecken yetz mogen attempteren, twelck jegens den selven vyandt in eenyger manieren sal mogen strecken. Waerover dan die gemeene saecke in dese selve vergaderinghe seer diverschelick worden gedreven, ende byden meesten deele alsoe verstaen ende geduydet, recht oft Syne Ex.^cie noch weynich commandaments hebbe in twelcke by haerluyden d'selve Ex.^cie oock wert gedeclareert alsnoch niet aengenoomen te syn naer behooren. Ende dat Syne Ex.^cie daeromme oock die contributien nyet sijn over gedraghen, veel weyniger eenyghe ontfanghen daerover thebben. Maer dat die Regieringhe alsnoch staet byden landen, ende dhienvolgens oock die buydell dat is die contributien ende den ontfanck mit die imployeringhe van dhien. Ende alsoe wy dese nyet jegenstaende anders bevinden, ende datelijck bemercken dat Zyne

1) Deze commissie op Engelstedt werd door de meerderheid niet erkend. Wagenaar, op. cit., p. 83.

[p. 42]

Ex.^cie alreede herwaerts heeft geschickt den ernfesten ende achtbaeren heeren Diederick van der Does, commis van der financie, mit ample commissie, omme die middelen in dese landen tot volvoeringhe van der oorloghe te verpachten. Dat oock mede die gedeputeerden voorseyde van den selven Heeren commissaris sijn versocht ende gecommitteert geweest, omme elcx in seeckere quartieren ende plaetsen van den lande ende steden in Frieslant die verpachtingen te doene ende daeraff acten te maecken nae behooren etc. Achtervolgende twelck oock die voorseyde gedeputeerden, die eene naeden anderen van haere besoingen an den selven heeren Commissaris rapport gedaen, ende die acten van hunne verpachtinghen aen syne Edele handen hebben overgelevert vuytbesondert ende vuytgenoomen alleenich eenen Abelius Franckena mede gedeputeerden, van die volmechtigen der Seven Wolden, onder contributie sittende als boven, tot deputeerde gemaeckt sijnde, die welcke gans onwillich es die acten by hem over die verpachtingen voorseyde gedaen over te geven, waertoe hem mede byvall doen die meeste van volmechtigen van die platten landen voorseyd, met stemmen overrompelende die geene die het met die gemeene saecke geerne beter sien gevordert, niet jegenstaende oock dat hyerdeur die gemeene saecke seer wert getrainneert ende tgemeene beste verlettet. Oock die voorseyde Commissaris onbehoorlicken wert opgehalden ende alsoe derhalven die voorseyde Commissaris ten laesten omme een eyntelick ende cathagorice antwoort van de overleveringhe der acten voorseydt heeft aengeholden, daer by protesterende van wegen Syne Ex.^cie dat allén costen, schaeden, ende interessen met allen inconvenienten die doorch desen mogen geraecken, sullen verhaelt werden op

[p. 43]

die geene die dese overleveringhe trainneren ende beletten. Soe ist dan dat wy ondergeschreven volmechtigen Edelen, eygeneerffden ende ingesetenen van Vrieslant voorseyd, nyet lievers achtende ter werelt dan twelvaeren onsse(s) vaderlants, ende die goede bevorderinghe van de gemeene saecke, ende om ons hyeraff te ontlasten ende in deser saecke te quyten naer behooren, hebben wel willen verclaeren, ende verclaeren mits desen wel expresselick voor ons selven ende mede van wegen onsse principalen ofte constituanten, dat wy verstaen ende geerne bekennen Syne Ex.^cie voor absolut Gouverneur generael over die nederlantsche geunieerde provincien, ende alsoe besunderlinghe mede over Vrieslant voorseyt, van gelycke macht ende authoriteyt als die vuerighe Gouverneurs generals, ende bysonder by (tyden) Karoli de Vijffde gehadt ende geuseert hebben, salvo (en) onvermindert die privilegien, usantien, costumen, rechten ende vryheyden der Landen ende steden int generael ende int particulier, ende het gebruyck ende bewaringhe der oprechter ende gereformeerder relligie, breder in die recessen met Syne Ex.^cie geholden sijnde vervatet, sampt die resolutie der landen hyer over gemaeckt ende genoomen. Dat oock dhienvolgens Syne Ex.^cie toecompt ende behoort te volgen den ontfangh ende dispositie van de domeynen ende confiscatien als wesende regalen ende annexen van de Gouvernantz, ofte hoochste regieringhe, mits dat alleenigen daeraff vooruut betaelt moeten werden naer older gewoente, alle behoorlicke lasten ende die gagien van die van de justitie ende bedienders der selver. Insgelijcx mede die oorlochscontributien alrede ingewillicht ende noch in te willigen door ontfangers by Syne Ex.^cie daertoe te committeren. Ende dat oock daeromme die voorseyde Franckena hadde behoort

[p. 44]

die gemelte acten van de verpachtinge voorseyd hem Commissaris datelijck tot synen wedercompste overgelevert t'hebben, ende dat sulcx alsnoch sonder lange treyneringhe mitter daet behoort overgelevert te werden, Presenterende ons in.......¹⁾ ende voorgaende qualiteyt in alle handelingen ende contributien tot die gemeene saecke gewillich ende nae alle redelickheyt ende billickheyt bereyt te vynden laeten, voorts alles te doen wat goede getrouwe onderdanen schuldich sijn ende behooren te doen. Mits dat Zyne Ex.^cie gelieve die goede handt daer aen te holden, ende den Heere Stadtholder sampt T'hoft provinciael te machtigen ende te starcken omme ons in desen te assisteren, ende alsulcke traineerders van de gemeyne saecke met behoorlicke middelen te compesceren ende bedwingen, ende dat oock wy met alle oprechte liefthebbers der gemeene saecke in Vrieslant voorseyd, by Zijn Ex.^cie naest haere Majesteit van Engelandt mogen gerecommandeert ende in goede defentie, sauveguarde ende protectie moghen werden geholden. Protesterende mede by desen dat wy onschuldich sijn van de verlettinge der goede saecken, ende die inconvenienten die overmits sulcke ende diergelijcke handelingen tot nu toe geschiet sijn, ende noch meerder geschien sullen mogen. Maer dat sulcx behoort geimputeert te werden ende verhaelt an die geene die hyer oorsaecke toe gegeven hebben, hoopende ende vertrouwende sulcx by Syne Ex.^cie nyet anders verstaen te sullen werden. Maer belangende die geestelicke goederen, soe wel clooster goederen als anderen hyer in Vrieslant, alsoe die selvige van onse voorelderen geconfereert, gestichticht ende gegeven

1) Onleesbaar.

[p. 45]

sijn ad pias causas, wesende in der daet aelmissen sonder dat dye oyt aan die domeynen sijn geweest, ofte oock voor geconfisqueerde goederen connen verstaen werden, onder reverentien gesproocken, soe hoopen ende vertrouwen wy dat Zyne Ex.^cie met goede gracien ons die selve sal laeten behouden ende confirmeeren (daeromme wy oock ootmoedelicken bidden by desen) omme tot schoolen ende gasthuysen ofte andere nootdruftige onderholdinghen van arme ende miserabile luyden, deur wel gequalifiteerde persoonen mit behoorlicke commissie der landen daertoe gecommitteert sijnde, ontfangen ende geemployeert te werden naer behooren. Des t'oirconde onsse handen hyeronder gestelt desen achtienden Augusti, anno XV^c zes ende tachtich, binnen Leuwaerden. Ende stondt ondergeschreven ende onderteyckent: Aldus Johannes Petry Sannes grietman van Stellingewerff Westeynde, voor my selven, ende van wegen de ingesetene van Stellingewerff voorseyd naer vermogens mijn procuratie, opte vuytschryvinge de gedeputeerden voorseyd gereferert, Johannes Petry Sannes, Joest van Herhema, Salmus Mockama voor my selven. Wybrant Aelwaal voor my ende den grietenye van Ferwerderadeel. Doede Piersen Tanya for my ende van wegen d'gritenye van Ferwerderadeel. Tiepco van Sickama voor my selven, ende als volmacht van Leuwerderadeel. Jacob Tyebissen grietman van Schoeterlant voor my selven. Johannes Hesse mede volmaecht van.....¹⁾ Hennaerderedeel. Hessel Arnolts zo a byrgh oock mede wolmacht fan Hennaeradeel²⁾.

Gecollationeert dese copie jegens sijn ori-

1) Twee woorden onleesbaar.

2) Sic.

[p. 46]

ginele geschreven in pampier. Onderteeckent als boven. Ende es daermede bevonden accorderende. By my Jan Claessen. Ryeck de Leerdam Notarius by den Hove provinciael van Utrecht geadmitteert oirconde.

R. de Leerdam, Notarius.

V.
Leycester aan Hotman.

Opdracht om onmiddellijk naar Paulus Buys te gaan, die iets belangrijks heeft mede te deelen.

Kamp bij Zutphen, 22 September¹⁾ / 2 October 1586.

Ottomanno, Perche jo ho inteso, per lettere da quegli del consiglio, che Paul Buys haveva cosa d'importanza da dirmi, overò a certo confidente ch'io vorrebbi mandarli per intendere il tutto da la sua bocca propria. Et sapendo la familiarita ch'avete inanzi havuto con lui, jo stimo ch'egli non fara difficulta di dichiararvi quel secreto et insieme l'ordine che si devra tener in essecutione di quello. Per tanto pregate lo di darvi credenza, come a mi stesso: et subito m'avvertite di tutto.......²⁾ detto Paulo Buys vi hara dichiarato. Percio fate tutta la diligenza che potrete, et ve ne partite da Deventer nel

1) In verband met den volgenden brief moet hier oude stijl worden aangenomen.

2) Hier is een stukje uitgescheurd; waarschijnlijk: che il.

[p. 47]

punto che haverete ricevuta questa lettera. Dio vi guardi. Nel campo nostro appresso di Zutphen alli 22 di Settembre 1586.

R. Leycester.

VI.
Hotman aan Leycester. (Minuut).

Verslag van verschillende raadgevingen van P. Buys. Lorrendraaierij. Financiën. Verhouding met de Staten. Militaire zaken.

Utrecht, 26 September / 6 October 1586.

Le S.^r P. Buys¹⁾ pour la seconde fois dit qu'en présence du S.^r de Pottere²⁾ et autres qu'il ne peut reconnoître pour ses amis, il auroit protesté(?) à l'amiral Duulvoorde³⁾ que son emprisonnement préjudiçoit à S.E. et au bien du païs de plus de cent mil dalers. Mesmes pour le fait des lorrendraiyers dont l'exécution n'auroit à cette occasion esté retardée par ceux qu'il sait et connaît estre coupables d'avoir transporté vivres sans licence: ayant esté sa commission pour cet effet accordée et signée par son Exc., quelquez jours avant son dit emprisonnement et laissée parmy ses lettres et papiers.

Qu'il auroit dit ce que dessus sans avoir entendu

1) P. Buys zat gevangen te Utrecht. Zie Van Everdingen, Het leven van Mr. Paulus Buys, p. 146.

2) Van Everdingen, op. cit., p. 147.

3) De luitenant-admiraal Jan van Duvenvoorde, heer van Warmond.

[p. 48]

autre invention ou moyen d'aucune somme de deniers preste pour le service de S.E. Néantmoins s'il plait à S.E. d'y entendre, il est tout prest de déclarer lez moyens et la procédure que l'on y devra tenir; qui pourra apporter un bien grand profit en la bourse commune de la cause et de S.E. à la quelle il supplie très humblement cependant de luy vouloir donner la ville pour prison sous caution judiciosisti(?) et de se représenter quand il plaira à S.E. luy faire faire son procès: attendu que jusques ores il ne se trouve point de charge ni accusation contre luy.

En second lieu qu'il sait les moyens de mieux mesnager et mettre à profit le domaine de ces provinces unies qu'il n'a esté jusqu'à présent. Tièrcement qu'il a plusieurs particularités à déclarer sur le retranchement des officiers supernuméraires et dépenses superflues et non-nécessaires: comme entre autres des frais que font les estats à l'assembler à tous propos et sans nécessité le plus souvent.

En 4^me lieu dit qu'il ne sait à quel tens ni terme aura esté baillée la ferme de l'impost du vin, mais qu'il avoit le moyen de le faire profiter de deux cens mil florins par an plus qu'il ne vault à présent.

Et finalement dit qu'il demeure en sa première opinion en la quelle il a souvent avec grande instance déclarée à S.E., qui est qu'il faut maintenir le cours de quelques marchandises au païs plus éloignés; autrement qu'il sait de bonne part que grand nombre de marchans et riches habitans de ces païs se vont tenir ailleurs: et que les autres venants à s'appauvrir, ils demeureront sans moyens de fournir aux contributions: si autre plus grand inconvenient n'en advient.

Dit en outre par forme d'avis qu'il prie son Exc. de vouloir toujours tenir bonne correspondance avec

[p. 49]

les Estas, sans laisser entre luy et eux aucun mal entendu. Que l'on s'est par cy-devant trouvé en plus grande perplexité et faute d'argent: et ores que les moyens ordinaires et extraordinaires soient consumés, de quoy il se dit estre bien adverty, néammoins S.E. escrivant promtement à toutes les provinces et à quelques villes capitales de Hollande, et leur représentant un estat au vray de ce qui est jà déboursé et de ce qu'il compte encores avoir pour la nécessité présente, il s'asseure qu'ils trouveront encore par forme de prest ou autrement quelque bonne et notable somme pour fournir aux frais de cette guerre. A quoy pourra beaucoup le dernier exploit contre l'ennemy¹⁾ et l'opinion qu'ils se vont imprimant de jour à autre du grand devoir et peine que son Exc. prend.

Et en défault de ce, pour le présent ne sait aucun plus présent ni plus asseuré moyen qu'avec le consentement et avis des Estas procéder incontinent à la confiscation des biens meubles et immeubles des papistes et malcontens qui sont avec l'ennemy: dont on pourroit contenter plusieurs chefs et capitaines lesquels on accommoderoit de quelques terres et pièces d'héritage et de ce que l'on vendroit aux particuliers en reviendroit de bonnes et grandes sommes. Et dit sur ce point que les Estas ne feront aucune difficulté, mesmement pour le regard des biens d'Eglise des personnes ecclésiastiques d'Utrecht qui sont à présent bannis; en assignant aux moins mauvais quelques petites pensions, S.E. pourroit présentement se servir de tout le demeurant.

In(continent) dès maintenant il faut commencer à

1) Waarschijnlijk het gevecht bij Warnsveld.

[p. 50]

besoigner sur le département des soldats aux garnisons avant que la saison de l'hyver soit plus proche. D'autant que de tout temps il a veu que les villes se sont offencées, quand sur le soudain et sans les avoir auparavant adverties on leur à distribué et envoyé les soldats sains ou malades. Sur ce faudroit dès à présent dresser l'estat et les rolles des compagnies que l'on entend envoyer en chacune ville et en escrire incontinent auxdites villes, afin qu'elles ayent le loisir de préparer les logis, hospitaux et autres commodités nécessaires à la réception desdits soldats.

Conseille à S.E. de ne retenir au païs que les plus forts et dispos et renvoyer les plus foibles, malades et qui y sont mal volontiers, pour les inconvénients que l'on en a veu avenir de tems à autre, et le peu de service que l'on en pourra tirer, joint que les villes craignent et appréhendent desià le grand nombre de soldats malades et indispos qu'il leur conviendra avoir sur les bras tout l'hyver, sans le remède que dessus.

Item outre Deventer, que S.E. veille encores à asseurer la ville de Campen qui est maritime et à l'emboucheure de la rivière, pour avoir plusieurs fois entendu de la propre bouche de feu Monsieur le Prince d'Orange que de la seureté de ladite ville dépend la conservation entière de la province d'Overyssel.

Pour fin supplie S.E. de ne mespriser point ce que dessus et croire qu'il prie Dieu tous les jours pour la prospérité des affaires du païs et de son Exc.

A Utrecht le 26^e Septembre 1586 stylo veteri.

[p. 51]

VI.
Hotman aan Leycester. (Minuut.)

Verdere adviezen van P. Buys. Verhouding met de Staten.

29 September / 9 October 1586.

Monseigneur, j'ay derechef esté prié par le Sr. P. Buys de dire à V.E. que sur toutes choses vous ne laissiez point croistre de malentendu ni de diffidence entre vous et les Estas, et qu'il vous supplie de n'ajouter point foi à ceux qui vous voudroient conseiller de faire aucune chose contre les traittés ou mesmes contre ce qui seroit agréable ausdits Estas, en particulier aux magistrats des villes, sous ombre de gagner la bonne volonté du menu peuple, l'humeur duquel il connoit si bien, comme il dit, qu'il est asseuré que, quand V.E. s'en voudroit prévaloir au besoin, leur bienveillance ne vous produira autre effet qu'une confusion et un préjudice et irréverence(?) à l'avenir et en feront autant à votre E. comme il leur auroit esté permis à l'endroit de leur magistrat. Ce qu'il vous supplie de prendre de bonne part comme de celui qui ne désire rien plus que l'avancement du bien de ce païs et de l'autorité de V.E. Confesse néantmoins que lesdits Estas se sont avancéz en beaucoup de choses plus qu'ils ne devoient: mais qu'avec le temps et la prudence de V.E. il s'y peut aisément remédier.

Au demeurant, Monseigneur, trouveroit ledit S^r. B. expédient que V.E. convoquast présentement, en quelque lieu proche de soy, les Estas princi-

[p. 52]

paux¹⁾ des 4 provinces contribuantes pour après leur avoir fait représenter au vray l'estat de ce qui est dépensé et de ce qui seroit encores besoin pour la nécessité présente, les prier que s'ils n'ont autre moyen plus promt de secourir votre armée de telle somme de deniers que vous leur demanderez, ils consentent que V.E. nomme certains riches marchans et habitans desdites provinces, ausquels V.E. face commandement de prester et avancer la dite somme bien promtement sur les seuretés que l'on aviseroit les meilleurs pour lesdits marchans, comme entre autres sur les biens qui restent à confisquer des papistes et malcontens qui sont avec l'ennemy et biens des personnes ecclésiastiques tant d'Utrecht que des autres provinces, aux moins mauvais desquels on assigneroit certaines petites pensions annuelles pour l'entretenement à chacun selon sa qualité et les moyens qu'il auroit possedéz, s'assurant le dit P.B. que les Estas n'en feront aucune difficulté; que telle voye a esté autrefois prattiquée en cas de nécessité, et qu'elle est la moins odieuse, la plus facile et promte dont il se puisse aviser présentement.

De quoy j'ay bien voulu donner advertissement à V.E. à laquelle je baise etc. 29 Sept.

1) Boven ‘principaux’ staat in het hs. nog ‘particuliers’.

[p. 53]

VII.
De Staten van Holland aan Leycester. (Origineel van een vertaling.)

Gevangenneming van Reingoudt en Paret; punten van beschuldiging.

Den Haag, 16 October 1586. Tradotto.

Illustrissimo Signore,

La lettera di Vostra Eccellenza del XI^o di questo mese ricevevamo hierj sera, contenendo che sopra la rimostranza di nostri deputati¹⁾ e l'esibition' di certi papelli, Vostra Eccellenza si era assicurata della persona di Jac. Reingout, confidendosi firmamente che da parte nostro à lej sarebbe dichiarato in poco tempo le ragioni perche, accioche Vostra Eccellenza ne potessi disporre. Il che essendo gia fatto, V. Eccellenza commandaci di mandarla ancora prestamente tutte le ragioni e accusationi che habbiamo contra il detto Reingout, per vederli e da poi ordinare ció che trovara in ragione e equita convenire. Sopra il qual piaccera alla Vostra Eccellenza intendere per risposta che la ringratiammo somamente d'haver alla nostra rimonstranza ritenuto prigione il detto Reingout come erevamo²⁾ con grandissima divotione aspettando l'advertenza, che Vostra Ecc.^za lo ponessi in giustitia. Habbiamo con debito modo apparechiato tutto quello che pensiamo necessariamente servirei in giustitia incontra di luj. Ma perció che fra l'altri suoj delittj o falte si trovava ch'egli vi-

1) Zie Bor II, 755-757. Van Deventer, Gedenkstukken I, 138.

2) Sic voor eravamo.

[p. 54]

vante la suoa moglie ha conversato in adulterio con altre donne, havendo a una di esse promesso di sposarla si tosto che la suoa consorte sia morta; che istessa Donna (havendo da Vostra Eccellenza per medio de luj ottenuto passeport' per andar' nel paese delli nimicj) erà quella fine in Zelanda, o Walcheren. Habbiamo noj (per informarej ben del tutto) mandato i nostri Deputatj in Zelanda per udire e essaminarla: Il che s'e fatto. Considerato poj che nella confession' di Stephano Perret suo compagno (essendo non solamente un bancharottier' ma anche una persona seditiosa, chi passato doj annj a causa delle sue seditiose scritture ha publicamente pregato perdone e promisso di non metter maj piuma nell' inchiostro a tal' fine: chi per piu di venti anni s'e mostrato haver' cognition' della religion riformata; e tuttavia tanto all' Duca Dalba ch'a Don Ludovico di Requesens durante questa guerra, e al tempo ch'il S^r Principe d'Orange di A.M. e li Stati d'Hollanda e Zelanda stavano nel estremo pericolo; ha offerto inventioni per trovar prontamente quatro miglioni fiorini al favor della chiesa Romana e per oppressere e ruinar la chiesa reformata, il detto S^r principe e tutti li Stati) si manifestano altre cose per accusarnelo: gli S^ri presidente e consiglieri del Conseglio Provintial d'Holanda s'hanno gia per certi giorni occupato nella essamination' del detto Perret, di che ogni giorno spettiamo la fine, e havendo quello, mandaremmo alla Vostra Excellenza i nostri deputati con tutti gli punti che contra il Reingoudt serviranno per ne informare Vostra Ecc.^za e supplicarla di metterlo in giustitia e ne fare punition condigna. Tuttavia per non mancare a fornire il mandato fattoci nella detta lettera di Vostra Ecc.^za, la mandiamo per provisione una memoria d'alcuni delitti ch'incontro di esso Reingoudt habbi-

[p. 55]

amo e non mancheremmo, cosi presto che fare si porrá, mandarla, con certi nostri deputati, tutte l'olteriore verificationi che poteranno servir in questa materia. Pregando Vostra Ecc.^za di pigliare questa nostra risposta da buona parta et metter ordine ch'a noj sia fatto giustitia contra il detto Reingoudt e li suoj. Il che non dubitamo e con esse, illustrissimo signore, supplichiamo il santo Dio.

della Hagha alli 16 d'Ottobre 1586.

VIII.
Leycester aan Hotman. (Copie.)

Verovering der schansen bij Zutphen. Over de adviezen van Buys en diens gedragingen. Plan om naar Engeland te gaan.

Arnhem, 7/17 October 1586¹⁾.

Ottoman. La causa che io non [ho] potuto risponder piu presto a li vostri, è che io sono stato da di in di tanto travagliato con questi forti di Zutphim, essendo ogni giorno da matina sin alla sera continuamente nelle trench.... Dio col tempo a fatto tanto per sua gloria che a messo tutte quelli forti che fussino in nostra mano. Del quale due havemo pigliato per assalto e per forze lo altro il piu grosso. Li inimici, da poi nostro assalto hieri il quale era galiardissimamente performato per nostri soldati, hanno sbanditi

1) Huet: Verslag p. 62; nogmaals p. 77, doch daar ten onrechte op 1587 gebracht.

[p. 56]

bestialmente lor forte che era pieno di gente et molto forte in tale sorte che senza sangue siamo in pocessione di esto e per la gracia di Dio non havemo perso 7 huomini alla ultima assalto dell' altro. In tal sorte che nostro buon Dio ha combatuto per noi suoi debelli servitori¹⁾.

Toccando P. Buis io ho visto il vostro discorso. E ben vero che lui ha dato buoni advisi et mi dispiace al cuore che io non [ho] potuto godere tanto del suo favore ch'egli havesse potuto haver l'honore del frutto di quello buono consiglio. Dio sa, et io per tutti mei attentioni ho fatto conosciuto al detto B. che non cra mai gentilhuomo del mio luoco piu affettionato ne piu devoto al suo amico e consiliero che ero al S^r B., fidando piu di luy che di tutti li altri di questo paëse, et con buona conscientia io dico in presencia del nostro buon Iddio che luy haveva prevaluto piu con sua persuasione a me che tutti gli consiglieri d'Inghilterra. Et che e stata la causa della sua mutatione verso di me, jo non posso imaginare, ma io son certo che dopo pochi giorni ch'oi havessi ricevuto la mia autorità da gli Stati, non ha mostrato nessuna cura di me, e quanto strangero io fussi a quel tempo non solamente a li costumi di questo paëse, ma anzi a tutte le persone e ville di detto paëse: cosi lasciandiomi passar' come un huomo travaliando in obscurita. E non contento con quello, ma lui principalmente ha cercato di alterar il buono animo delli Stati verso di me. In che sorte io mi rimetto alla sua conscientia del qual io ero determinato mi stesso parlar a lui, senza altro discoperto del mio concetto, fino che io era forzato

1) Vgl. Bruce, p. 427.

[p. 57]

purgarmi toccando il suo arrestar in Utryct per li capitani là, protestando come la verita era che io non ho conosciuto piu del quello fatto contra lui che il papa, ma vero è che fui in quel tempo advertito che S^r B. ha usato molto parole indigne verso me, e che lui solo cercava per impedir quella authorita imposa¹⁾ come lui sà contra la mia voglia e con grandissima disgracia della mia Principessa, solamente seguitando il suo consilio per il servitio a questo paëse. La particolarita io ho communicato al S^r B. per Ati (Athye) e qualchi sui amici.

Et quanto a la sua adviso per non dar fede a nessun che vuoll fare separatione intra gli Stati e me, io spero che non viva la persona che vuol dir' che io ho dato occasione dalla mia parte verso loro ne che io vorei intertener' tal sorte di genti; e non era nessuno vivente che con majore authorita poteva consolidar' tal disegni che S^r B. Per ia mia parte confesso di gentilhuomo, che tutti questi non potevano far' tanto col me come lui²⁾.

Io desidero caldamente che S^r B. voleva lyberamente mostrar a voy in che parte io falito verso lui e per questo punto assicuratelo che sara in poter' di nesuno di fare me haver mala intelligencia verso li Stati si io non son stato cosi bene tratato come tutto il mondo ha pensato; io volio piu tosto supportar' che manifestar' il piu minimo mal concetto che e possibile.

Et secondo la mia prima professione, io penso tutto il mondo puo vider' che io non ho giunto in quella stretta amicitia con nessun altro in questo paëse e da poi il separacione da luy; che era tutto contra mia volunta. Dio lo sa e confesso per mancamento

1) In de andere redactie: a me imposta.

2) In de andere redactie: p. mai far tanto con esso meco che lui.

[p. 58]

di uno buono e fidel amico molti inconvenienti sono proceduti al mio particolare detrimento, come forzan all danno publico. In qual rispetto che io vego non poter servire il publico secondo mia sincera devotione. Io voglio adesso, che nessuno prejudicio è accaduto allo stato per me, e che io ho mostrato il mio bon' animo a loro servitio, pregare che con quella buona affectione che io servito sia accetto in buona parte e cosi far' ellectione di qualche uno di piu gran sufficiencia di me, confessando troppo la mia disabitilita a una cosi gran carga, essendo cosi male ajutato per molti rispetti et voglio niente dimeno advansar, in ogni luoco duove sarò, con tutti gli forsi et modi che Dio me dara, ogni lor cose e servitii, affirmandoni che io truovo il opinione del S^r B. molto savia e buona, pregando a Dio che possa esser bene esseguitata.

Io ho mandato per qualche delli Stati e consiglieri venir a Deventer a me toccando il mio ripar' in Engelterra con tutta expeditione, il quale non vorebbe desiderar' inanzi la fine di questo servitio, il quale per la divina Gratia sta hora in buoni termini. Et non dubito che mia presentia adesso in Engelterra fara piu servitio al questa causa che molti altri¹⁾.

Cosi [io] vi voglio tornar' presto e menar seco il fratello o il bel filiolo di S^r B. Da Arnhem il 7 di Octobre.

Vostro buon patrone

R. Leycester.

Il mio nepote²⁾ sta meliorando assai, io ritorno domani al campo.

1) Andere redactie: che de molti altri.

2) Philip Sydney.

[p. 59]

IX.
Anoniem bericht over de stad Deventer. (Minuut.)

Onbetrouwbaarheid van de magistraat.

October(?) 1586¹⁾.

The magistrat of the towne hath ever ben doubtfull and never resolut, so that, when the other provinces and the nobility of this countrey have agreed upon your Ex.^cie reception into the government general, the magistrat hath opposed himself till they were importunated by all the rest to agree unto it.

Of 24 magistrats, there is but sixe zealous to the religion: all the rest be either papists and never know the true religion, or els they have forsaken it, and have ben spectators of the Spanish cruelty against their owne burgers. And against all custome of this countrey they have never ben altred, and the popery hath ben driven out not by the magistrat, but the burgers themselfs, at the instigation of the prince of Orange.

They have never in this towne rejected the King of Spaine, as the other provinces, but doe onely resist him as unto a prince that hath used them

1) Het stuk heeft geen dateering. Met een andere hand is aan 't hoofd geschreven 1586 en met nog weer een andere hand onder aan de eerste blz.: October 1586. Die tijdsbepaling zal wel ongeveer juist zijn. Neuss is door Parma veroverd 25 Juli; er wordt in dezen brief gesproken van ‘this sommer’ als van een verloopen tijd; in 't laatst van October kreeg Deventer een Engelsch-Iersch garnizoen; vóór dien tijd is dit stuk geschreven, en stellig ook vóór het hierna volgende van 19/29 October.

[p. 60]

hardly. They will remaine frends and fellowes to the Stats, but acknowledge the King Philipp to be their superior. By this meane, King Philipp is their foe and their prince togither; and have deceaved by these kinde of speeches the common people and the other townes and princes. When Dorrius¹⁾ was absent, he wrote into the towne that they were as yet bound unto King Philipp as to their naturall lord, and that it was not lawfull for them to goe against their oath. The magistrat read these letters before the capteines, and allowed of it at that time.

After Zutphen was lost²⁾, and newly³⁾ after the departure of count Moeurs, they have receaved lettres of the Prince of Parma, of Verdugo, of the count of Styren⁴⁾, which have ben read unto the captaines⁵⁾ for to resolve upon. Dorrius persuaded they should make an answer, and said if the enemy would graunt them free exercise of religion, that by these meanes they could departe from the society of the Stats. Count Styr is gone of purpose unto the Prince of Parme to Nuys for to assure him of the treaty begunn, and these letters [they have] suppressed and never shewed unto his Ex.^cie against their later oath, made unto the count Moers, to receive and send no lettres to the enemy, and one that had geven intelligence of it put in prison.

1) Waarschijnlijk Jan Dorre, een der schepenen van Deventer. Zie Dumbar, Het kerkelijk en wereldlijk Deventer, I, 94.

2) Den 22sten Sept. 1583 had de vijand Zutphen genomen.

3) Vgl. n^o. II, waar Nieuwenaar spreekt van zijn voornemen om naar Deventer te gaan.

4) Waarschijnlijk graaf Jan van Styrum, dezelfde die in 1595 in Grol commandeerde.

5) D.i. der burgerij.

[p. 61]

Some of the magistrat said openly: Leat us agree with the King of Spaine. What have we to doe with Holland and Zeland? The sooner the better, we shall never be well till we be entred in warr against the Stats. Leat us never receave any garrison into the towne, and so we shall doe well enough. The Stats will never deliver this towne out of danger. One Beckius¹⁾ said once unto twoe of their councell: It is in vaine to hope any good of the Englishe matters. The towne secretary Helin wished the deputies of this provincy to treat for peace.

The magistrat hath allwayes favoured those that were dealing for the ennemy and those that fled from hence to Zutphen and unto the ennemies parte, and those that caried any letters to and fro to the ennemy. Never punished one that said: Leat us doe as those of Nieumegen²⁾. They favour in the towne those gentlemen, preests and boores which are reconciled with King Philipp and sworen unto him, as the father of the Nonnes of Diepenveen, and others that had safeconduit of King Philipp, wich hath ben allowed of the magistrat here. Never punished one that is here in the towne and hath ben 6 whole monthes conferring wit Taxis³⁾ and Hautepenne⁴⁾ at Zutphen and Nieumegen; nor one that said openly before the burgmasters that they should expelle the consistorie. One shewed openly in the streets the

1) Waarschijnlijk schepen Jan van der Beek. Dumbar l.c.

2) Hier hadden in Maart 1585 de katholieken de overhand gekregen en zich in April met Parma verdragen.

3) J.B. de Tassis, de luitenant van Verdugo.

4) Claude de Barlaymont, seigneur de Haultepenne, koninklijk stadhouder van Gelderland.

[p. 62]

lettres of the loast¹⁾ of Nuys as a matter of joye, and finally the magistrat never looked to the security of the passage of the river, etc.

The magistrat hath left the towne unprovided of all vittels²⁾ for a great while, and specially when the enemy erected the fort upon the river to hinder the passage. True it is that this sommer they made provision for two or three years, but some said that it was against the Stats, rather then against the enemy.

The captaines desiring the Burgmasters Dorr and Winssem³⁾ that they should make choice by time of some good governor, they answeared that the governor could be chosen of the townesmen as neede should come, and that they should care for no more; it were all in vain, that all thing did depend of the stronger army and the stronger part.

The first oath made by them for the conservation of the towne hath ben broken by an other oath following to receave no garrison, unlesse it were with the agreement of every man in the towne, without which this towne cannot be kept in this time of warre.

The magistrat hath not obeyed to the placats and commandements of the Stats, nor of count Moers, nor lately of His Ex.^cy.

The example, for count Moers: that a preest being accused of treason, and count Moers having sent hither one of his gentlemen a⁴⁾ purpose, the preest was dismissed of their owne privat autority.

1) Lost.

2) Victuals.

3) Berend van Winsem. Dumbar, l.c.

4) Tusschen gentlemen en a schijnt een woord weggevallen te zijn.

[p. 63]

For the Stats: that the placcaet of the Stats to spoile the countrey was accounted cruel and barbarous. The magistrat did at that same time persuade the captaines that they should proceede against the souldiers of the Stats as against publik theefs and foes, and that no vittels should be carried to those places where there was any garrison of the Stats. And all this is written in the registers of the town.

For His Ex.^cies commandements: when His Ex.^cy hath commanded them to receave a cornet of horse for the surety of the passage and wayes, some were content to obey and some not, so that there was allmost a sedition risen in the towne: and yet the magistrat never punished the authors of it, but they were by publik proclamation pardoned and forgotten.

Also, when His Ex.^cy had written unto them to receave garrison, wherin was provised that it should not be at the charge of the towne, the magistrat never made mention of this clause to the captaines.

They ever have ben carefull never to receave any garrison without wich, etc.¹⁾, and much more when the enemy was neare. They have kept streighter watch at the ports which are towards the Stats then towards the enemy. And made fast that port wherethrough count Moers was come in with his horsemen as soon as he was gone again, and sett the peace²⁾ against the soldiors that His Ex.^cy send unto the next fort for the surety of the towne. The Burgmasters have ben themselfs at the gate, watching that none of the said soldiors should come into the

1) Dit ‘etc.’ zal wel beteekenen: (without which) this towne cannot be kept in this time of warre; dit had hij vroeger ook reeds gezegd.

2) Piece.

[p. 64]

towne, for feare, as they said, it should be with this towne as with Utrecht and Arnhem.

Beside many other examples and things which bring this towne every day in great danger, if His Ex.^cy doo not looke to it.

X.
Leoninus en Killegrew aan Leycester. (Origineel.)

Hunne bemoeiingen te Deventer.

Deventer, 19/29 October 1586.

Monseigneur,

Estans retournéz à Deventer, avons trouvé que le S^r Electeur¹⁾ et aultres estoyent entréz en communication avecq le magistrat d'ici qui faisoyent difficulté de accommoder la garnison, soubz pretext du prétendu privilège de n'estre tenu avoir garnison sans leur consentement, si avant que, devant nostre retour, ils avoyent ordonné certains députéz pour remonstrer ledict poinct à Vostre Ex.^ce. Lesquelz députéz sont hier au matin partiz, nonobstant que leur estoit dict que Vostre Ex.^ce avoit ce poinct et aultres remis à Monsieur le Maréchal²⁾ et aultres. Dont avons bien voullu advertir Vostre Ex.^ce pour se tant mieux décharger d'eulx et les renvoyer, s'il plaict ainsi à Vostre Ex.^ce, avec rémonstrance que, par le traicté faict avecq eulx, Vostre Ex.^ce n'a voullu aggréer ledict

1) Truchsesz.

2) William Pelham (Bruce, Corresp. 366 sqq.)

[p. 65]

privilège, et qu'elle n'avoyt jamais espéré qu'en ceste conjuncture ils eussent voullu mouvoir ces difficultéz contre leur propre bien et conservation, les requérant de s'en voulloir déporter et monstrer par effect qu'ils sont bons patriotes, et non donner juste cause de les suspecter¹⁾.

Et sur ce, nous recommandans très humblement en la bonne grâce de Vostre Ex.^ce, supplions Dieu le Créateur mainctenir icelle en sa saincte guarde.

De Deventer, ce XIX^e d'octobre, l'an 1586, stilo veteri.

Nous espérons par l'aide de Dieu trouver moyen de les induire.

De Vostre Ex.^ce très humbles serviteurs Elbertus Leoninus. Kyllygrew.

1) Zie over het brengen van garnizoen in Deventer, Bruce, p. 446 en vooral 478.

XI.
Instructie voor Wybrand van Aylva²⁾. (Origineel.)

Klachten namens Oostergoo en medestanders over de tegenpartij; verzoek aan Leycester om

2) Het stuk draagt geen datum, doch de vergelijking met Bor II, 884-886, 968-974 maakt het duidelijk dat het van November 1586 moet zijn. De acte, waarvan Aylva's zending het uitvloeisel was, is van 1 Nov. 1586 (Bor II, 886); misschien is op denzelfden dag de instructie opgesteld. Vgl. bij dit stuk n^o. IV. Het is zeer gebrekkig Engelsch; de onderteekening is autograaf.

[p. 66]

het bewind in handen te nemen, het college van gedeputeerden af te schaffen en het hof in zijn gezag te herstellen.

1 November(?) 1586.

In the fyrst, with all humble and reverence salutinge his Ex.^cie from the landshippe of Vrieslande¹⁾, and the good and faythfull subjectes and obediente people of the same, that it will please his Ex.^cie to hold the same in good recommendation.

And that it please his Ex.^cie hartelye to consider of the miserable staet and great danger wher in the lande by meanes of the enemy, in this naked winter, is standinge, yf it pleaseth his Ex.^cie to see ther in remedie with the fyrst, whyle the lande is with some evell willers, that are affectioned more to the enemye then to the common cause.

And that it pleaseth his Ex.^cie to set order of the evell governings of these commissiners²⁾ and that thorough the same all good causes are constrainde, the commontie wolde that all good and true people were trayned, seeinge that some of them, sub velamine et pretextu dignitatis with³⁾ seekinge to make their selves masters and as kings to be honnored.

So that neyther Stadtholder of the countrey, neyther

1) Dit is onjuist. De zending van Aylva ging uit van eene partij, vooral uit Oostergoo, die met de leiders der burgerij te Utrecht in betrekking stond. Bij het streven dier partij speelde het verzet tegen het college van gedeputeerden ten bate van het hof een groote rol; Hessel Aysma, de president van het hof, was er de ziel van. Vgl. ook Wagenaar, op. cit., p. 97.

2) Het college van gedeputeerden.

3) Were(?)

[p. 67]

none of the counsell¹⁾, the which most authoritie and governinge of the lande tocommethe²⁾, their knowen office and place cannot fullfill; their authoritie or commission, towardes them by his Honnor and the lordes of the counsell³⁾ are⁴⁾ commannded, are by the commissiners hadde in trayne, so that the commissiners have not longe after the departure of the governor⁵⁾ uppon their one⁶⁾ authoritie and without anye commandement of the governor sertayne persoones that were bannished have⁷⁾ caused them⁸⁾ to come into the towens.

And that uppon their gaytheringe of their counsell, called their landesdaye, are with full commission and authoritie out of the quarters, that are onder contribution and savegarde of the enemye and dwellinge with suche restrucsion and condition, that they may not offer to doe any thinge which is agaynst the enemye, showinge that they with many pollices⁹⁾ and the takinge an¹⁰⁾ the goverment of his Ex.^cie seeke to hinder the same and to bring longe in traine.

And that ther¹¹⁾ thorough these causes are dryven dyvers wayes, soo that they seem almost to be in favour with the enemye.

1) Het hof van Friesland.

2) Versta: toekomt.

3) Raad van State.

4) Dit woord schijnt te moeten vervallen.

5) Willem Lodewijk van Nassau.

6) Own.

7) Moet wegvallen.

8) Moet wegvallen.

9) Policies (?)

10) On.

11) Lees: they.

[p. 68]

So that with¹⁾ the good causes by the good people layde before were²⁾ by the other thorough their voyce are overfallen, so that the common cause to no good and wyshed eend can be brought.

Not withstandinge, the common borgers and husbandmen wolde fayne see it other wayes and with all their hartes wolde that all thinges went orderlye and ryght as they ought to doe.

But that this is onlye dryven by sertaine of the contrarie parties with their consossies³⁾, which is a small number of them.

That uppon this present gaytheringe daye of counsell the commissiners of Ostergoe, which in olde time always have had the fyrst voyce in the gaytheringhe and are alwayes the principall joindt of the lande, are resolved with humble submission unto her Mayesty of Englande as theyr soverayne Ladye, desyring that the former presentation, by the commissiners of Vrieslande don unto her Mayestye⁴⁾, that she woulde reseve⁵⁾ generallye the hiest⁶⁾ power, authoritie and commandement over this the foresayd province⁷⁾.

And that we doe sett over to his Ex.^cie or anye other at her Mayesties appoinctment the absolute government generall in licke manner as it hathe bin in the tyme of Charles the fyfte Emperour, confor-

1) With moet vervallen; misschien is het de vertaling van Nederlandsch mede=ook.

2) Were moet vervallen.

3) Consociates.

4) Tijdens de onderhandelingen in 1585.

5) Receive.

6) Highest.

7) De zin schijnt niet af te loopen.

[p. 69]

minge sertaine protestation¹⁾, by sertaine of us sent to his Ex.^cie, with this present instruction uppon this present gaytheringe of the hole counsell, the which weare fullye concluded and agreed uppon.

And that thorough inspiration of sertayne eevell harted commissiners out of Soeven Wolden²⁾, for the most part of them are fast incloyned unto the States, and they³⁾ co[m]missiners of Westergoe and of the towens contrarye unto the former have resolved, how well that they had promysed other wayes to the lordes of the counsell⁴⁾ in the hole gaytheringe.

That in the same we with all good people with great grief of hart and lamentation doe marke, fyrst that her Mayestie of Englande and after his Ex.^cie is neyther oppened nor given the due authoritie and honnor but with great vilependentie⁵⁾, licke we understande it ought not to be lest⁶⁾ unpunished and those that hathe deserved, the which dothe moke⁷⁾ and dispeys⁸⁾ our doinges.

Alsoo that ther is one Lodewyck Engelsteyn⁹⁾ appoincted by his Ex.^cie to be receyvor generall over the generall middelen, and by such angrye and evell harted persoones against our will and thancke and also against the will of all good people is put by

1) Bedoeld zal zijn n^o. IV.

2) Zevenwolden.

3) The.

4) Waarschijnlijk wordt gedoeld op de zending van Caron en Bardes in April van dit jaar (vgl. n^o. IV), of hier wordt het hof bedoeld.

5) Vgl. n^o. IV.

6) Lees: let.

7) Moke voor: mock.

8) Despice.

9) Bedoeld is Ludig Engelstedt. Vgl. n^o. IV en n^o. LXIV.

[p. 70]

the executinge of his offyce and place, to the great demynishing of his Ex.^cies authoritie and reputation, and to the great hinderaunce of the common welthe, sekinge therfore and not doubtinge his Ex.^cie in his earnest comanndement and authoritie shall please hereafter that suche evell disposed parsons shal be put backe.

Therfore earnestlye desyringe of his Ex.^cie to defend us, with all good people which are incloyned unto her Mayestie, to be holden in protexsion and savegarde and that the governor generall which is over Vrieslande maye alowe and commande that all such orders maye be observed.

And that only the Governer aforesayde may have full commission licke as the lawfull governers afore time have had, as also the lordes of the forsayde counsell of the lande¹⁾ maye also have full commission, to the eend that they may usse next the lorde governor their full authoritie after the olde manner and custome, as they have byn before.

And further to rest²⁾ and take awaye the goverment of the gedibuteerde States³⁾ and to restore the lande agayne in ther old manner, custome, rightes and priveliges as well in generall as particuler.

And further that His Ex.^cie wolde request Her Mayestie in the behalf of us and the whole commons of the land, yf it be possible, to reseve and accept our former presentation, the which the whole land dothe present unto her.

1) Nu moet het hof bedoeld worden.

2) Arrest(?).

3) De Gedeputeerde Staten.

[p. 71]

Further that it will please His Ex.^cie to chuse out of the province of Vrieslande two well disposed men to be in his counsell¹⁾, where thorough he may be the better informed of the common causes of the lande, wheras ther are fowre nominated by the lande, that is the presydent²⁾ appointed for the townes, Lewe Jokma appointed by us of Ostergoe, and Yelger Fytsma appointed by Westergoe, and Charles Roorda by the Seven Wolden, beseckinge your Ex.^cie to chuse the president and Lewe Jokma, which are well disposed persoones.

And also that it will please his Ex.^cie in anye casse before all to breacke and to discharge all commissions given by the gedibuteerde States as well the counsell of the lande³⁾ as grietmen, receyvers, secretaris, bayleys⁴⁾ and messingers, and all other officers of the lande how soever they be named, and that they⁵⁾ grietman may have their commissions onlye from your Ex.^cie, and also to breacke [and to] discharge the counsell of the lande and all those that are not fitt men for their office, to have others appoincted in their places tho the discretion of yo[ur] Ex.^cie and the lordes of the counsell⁶⁾.

Wybrant van Aylwa.

1) Raad van State.

2) Hessel Aysma.

3) Het hof.

4) Bailiffs.

5) The.

6) Hier moet weer de Raad van State bedoeld zijn.

[p. 72]

XII.
Nadere memorie¹⁾ der Staten van Holland, Zeeland en West-Friesland aan Leycester, met diens apostilles op eenige artikels. (Copie.)

Verschillende grieven en bezwaren, waarvan zij opheffing verzoeken.

24 November 1586²⁾.

	Mémoire servante sur les apostilles de la rémonstrance des Estats d'Hollande, Zélande et Phrise, nagueires par eulx présentée à Son Excellence.
Accordé.	Sur l'appostille donné aux premier et II^e articles de leurd. rémonstrance, supplient lesd. Estatz qu'il plaise à Son Ex.^ce déclairer, s'il entend que le secours de Sa Majesté de cincq

1) De onderhandelingen der Staten met Leycester waren reeds sinds het laatst van Juli gaande (Bor II, 745). Zij waren hervat den 11den November, toen de Staten zich met een remonstrantie tot Leycester hadden gewend, waarover deze den 12den en 13den November met eenigen uit hun midden had beraadslaagd. Aan Leycester was toen verzocht zijne antwoorden op de verschillende punten op schrift te geven, en hij had dit 20 November gedaan (Bor II, 760-767; Huet, Verslag, p. 63, n^o. 265). Op die apostilles antwoordt nu weer deze memorie.

2) Dit is de datum van Leycester's apostilles; de memorie is misschien eerder ingeleverd.

[p. 73]

	mille hommes à pied et mille à cheval doibve par la réduction y mentionnée estre remply des Anglois à cheval et à pied estans présentement à la charge desd. Estatz.
	Item si le commissaire des monstres et trésorier de Sa Majesté ne feront ausd. Estatz ou leurs commissaires plénier renseing des monstres et paiemens jusques ores faicts aud. secours.
	Item. Si les commissaires des Estatz ne pourront en tout temps faire passer monstre le secours de Sad. Majesté, tant ès garnisons des places d'asseurance qu'aultres; et si les generalz, colonels, chiefs, ritmestres et capitaines d'iceluy le debvront permectre et souffrir.
	Dont Son Ex.^ce sera servie de passer et faire depescher actes et patentes en forme deue.
Faict.	Sur le III^e poinct, requèrent les Estatz qu'il

[p. 74]

	plaise à Son Ex.^ce de tellement faire advancer et riègler la future réduction, que bons fruictz et effects en puissent suivre, puisque le retardement et desreiglement d'icelle pourroient causer beaucoup de complotz et inconvéniens.
Si Messieurs les Estatz trouveront que la commission du colonel Sonoy soit aucunement préjudiciable ou à Mons.^r le conte Maurice, ou aux privilèges du pays, Son Ex.^ce se rapportera à ce que Messieurs les Estatz en ordonneront.	Sur le IIII^e, supplient les Estatz d'avoir esclaircissement plus espécial que les commissaires du colonel Sonoy et de Cleerhaghen^1) sont^2) aussy réstrainctes au seul commandement des gens de guerre.
Son Ex.^ce a desjà esleu ung prévost pour rémedier aux foulles et prie Messieurs les Estatz de vouloir aussy choisir ung aultre pour se joindre avecq le sien, qui puissent ensemble s'entreentendre à l'exécution de cest estat.	Sur le V^e. Puisque les foulles du plat pays et des villes sont de jour à aultre (mesmes durant la déliberation sur ladite rémonstrance) accreuz tellement que les Estatz en sont empeschez de povoir lever et furnir leurs con-

1) Diederik Sonoy, gouverneur van 't Noorderkwartier, en Juriaen Kleerhagen, gouverneur van Gorcum en Worcum. Vgl. hierbij Bor II, 763.

2) Sic.

[p. 75]

	tributions promises et de faire promesse certaine sur la continuation d'icelles aussy longtemps que lesd. foulles ne cesseront, ce qu'ils ne peuvent pour la retraicte de Son Ex.^ce endurer plus longuement à la ruine du pays, lesd. Estatz treuvent du tout nécessaire qu'il y soit pourveu de plus près et remédié par effet, que toutes patentes soient renovées et les prévostz ou Roode roede mis en oeuvre.
Son Ex.^ce commande à son conseil d'y donner ordre en toute diligence.	Sur le VI^me supplient les Estatz (puis qu'en ceste conjoncture de temps l'entière conservation du pays en dépend) que les garnisons des villes et forts frontières à l'ennemy, et celles qui par la gelée pouroient estre serrées, soient paiées et pourveues des munitions et vivres nécessaires, avant l'hyver prochain et au plus tost que faire se peult ensuivant leur requeste précédente,
Son Ex.^ce accorde ceste communication.	Sur le VII^me. Les Estatz ne peulvent laisser de

[p. 76]

	déclairer qu'ils ont fidellement furni à Son Ex.^ce tout ce que par eulx a esté promis, et n'avoir oncques mancqué au bon vouloir de promectre davantaige, mais seullement au povoir du pays. Et au regard de l'ultérieur, ils entreront avecq Messieurs du Conseil d'Estat en communication et liquidation et feront tout ce que sera trouvé raisonnable.
Son Ex.^ce tient en surcéance toutes les commissions, citations, etc. par provision jusques à ce que conférence en sera faicte sur les particularitéz comprinses et cest article.	Sur le VIII^me. Supplient les Estatz que Son Ex.^ce soit servie d'entendre de plus prèz à leur requeste et de vouloir casser toutes les provisions, commissions et adjournemens accordéz et faictz contre les privilèges de non evocando et au dehors la droicturière forme de procéder.
Son Ex.^ce veult que son Conseil d'Estat aye authorithé en son absence d'entrecéder avecq les parties pour ordonner et appaiser le différent.	Sur le IX^me. Remercient les Estatz Son Ex.^ce très humblement de sa déclaration au regard de vouloir maintenir l'authorithé publicque, mais, comme les excès advenuz

[p. 77]

	à Utrecht^1) au préjudice d'icelle ne pourront apparentement estre redresséz par amiable conférence, supplient les Estatz que en cas^2) le Conseil d'Estat soit authorisé d'y pourveoir et disposer comme il appartient.
Son Ex.^ce a satisfaict à cecy par l'apoistille premièrement donnée^4).	Sur le X^me^3) déclairent les Estatz d'Hollande qu'ilz ne sçauroient quicter le droict mentionné audit article, espérant que Son Ex.^ce et mesmes aussy Sa Ma.^té (s'il est nécessaire) y vouldront interposer et emploier leur authorité, au cas que ceulx d'Utrecht n'y vouldroient condescendre.
24 Novembre 1586. Signé: R. Leycester^5).
	Sur le XI^me^6) déclairent

1) Vgl. Bor II, 765.

2) Lees: en ce cas.

4) Zie Bor II, 766.

3) Dit punt betrof de unie van Holland en Utrecht onder één stadhouder. Bor II, 762.

5) Verdere apostilles ontbreken; misschien is men op 24 December niet verder gekomen en is verdere apostilleering blijven steken tengevolge van Leycesters vertrek, of, wat mij waarschijnlijker lijkt, zijn apostilles op de volgende artikels niet noodig geacht.

6) Dit betrof de placcaten op den uitvoer van levensmiddelen. Bor II, 762, 766.

[p. 78]

les Estatz qu'ilz n'ont oncques doubté de la bonne intention de Son Excellence. Mais, puisque l'interest que le pays en a enduré et endureroit encoires nécessairement (en cas que n'y soit pourveu) est très excessif, iceulx n'ont peu obmectre pour l'acquict de leurs debvoirs de s'en plaindre à bon escient. Remerchians très humblement Son Ex.^ce qu'il luy à pleu d'ordonner au Conseil d'Estat d'y mectre bon ordre pour la conservation du traficque et commerces du pays. Et la supplient de croire que les Estatz n'ont eu en leur ditte requeste rien à coeur ou considération que le bien publicq, combien qu'icelluy ne puisse estre advancé sans le gaing particulier des marchans.

Les Estats remercient aussy Son Ex.^ce des apostilles donnéz sur les XII^e et XIII^e^1) articles de leur rémonstrance.

1) Art. XII betrof het besteden der prijzen en buit, ter zee gewonnen, en der convooien en licenten ten bate der zeemacht. Bor II, 762, 766.
Art. XIII vroeg handhaving der verpachting van de accijnsen. Bor, l.c.

[p. 79]

Et sur le XIIII^e. Déclairent les Estatz que les confiscations causées par la présente guerre (laquelle ilz sont constraints de soustenir non des domaines du prince, mais à la charge du pays) sont tousjours esté séparées desd. domeynes tant au regard de l'administration que de l'employ. Et que, en traictant avecq Son Ex.^ce, cela a esté bien expressément déclairé, comme ilz déduiront plus amplement en la conférence.

Sur le XV^e^1) article. Déclairent les Estatz que l'advertence y mentionnée a esté faicte à bonne intention, à cause qu'ilz craindent que beaucoup de confusions et desservices du pays sont esté

1) Dit artikel betrof het gebruik van Brabanders en Vlamingen door Leycester in belangrijke bedieningen. Bor II, 763, 766.

[p. 80]

causées par le crédit que ceulx des provinces désunies ont prétendu chez Son Ex.^ce. Et qu'icelles eussent peu estre précavées, en cas qu'on en eust prins l'advis des Estatz ou des habitans des provinces contribuantes, lesquelz ont dès le commenchement des guerres maintenu la cause commune, et que par la conservation d'icelle sont les plus avancéz, et par la perte d'icelle mesme les plus endommaigéz.

Ainsy soubzescript^1).

Collationé avecq son original et trouvé accorder par moy.

Signé:

de Rechtere^2).

1) De onderteekeningen ontbreken.

2) C. de Rechtere, een secretaris der Staten. Vgl. Bor II, 733.

[p. 81]

XIII.
De Raad van State aan Elisabeth. (Copie.)

Lof van Leycester. Moge hij spoedig terugkomen. Het gezug van den Raad is bij de benarde omstandigheden onvoldoende.

25 November¹⁾ 1586.

Madame,

Parmy les très grands bénéfices que les pays ont reçeu et reçoipvent continuellement de la bénignité de Vostre Majesté, avons tousiours estimé et estimons bien ung principal qu'il a pleu à Vostre Majesté de nous favoriser tant que d'avoir envoyé par deça Monseigneur le Conte de Leycester, seigneur tant principal auprès de la personne de Vostre Majesté. Dont ne la sçaurions jamais assez remercier, de tant²⁾ mesmes que pouvons et debvons tesmoigner, comme ministres de ses actions, qu'avons trouvé ses vertuz héroïcques non seullement correspondentes à l'espoir qu'en avions conçeu devant sa venue, mais aussy qu'ilz l'ont surpassé de beaucoup en ce qu'il luy a pleu de faire accompaigner ses grandes entreprinses de travail, peine et vigilance continuelz et indicibles, que n'eussions jamais ossé espérer d'un prince de sa qualité, par dessus sa singulière pacience en une infinité de difficultéz, faultes et defectuositéz qui se sont représentéz aulx affaires, lesquelles il a surmonté

1) Op dezen dag nam Leycester afscheid van de Staten-Generaal; den 26sten vertrok hij uit den Haag. Bor II, 785.

2) De tant=d'autant.

[p. 82]

d'une magnanimité singulière, tellement que noz ennemiz, victorieux jusques à là, en demeurent comme confuz et loing de leur compte qu'ilz s'avoient projectéz à l'advenant du passé. Dont luy demeurons avecq tout le pays infinament obligéz, de tant que ne le sçaurions deuement recoignoistre. Mais, comme la présence de Son Ex.^e nous ait apportée ces grandes biens, aussy sommes extrêmement estéz contristéz quant avons entendu la nécessité de son partement vers Angleterre, pour la considération des inconvéniens que ledict partement pourroit causer en cest Estat. Ce néantmoins, puis qu'il a pleu à Vostre Majesté d'ainsy le commander et nous tenans asseuréz de la continuation de vostre bonne volunté au regard de ces pays, nous nous en tiendrons aulcunement en repos, attendans avecq extrême désir et confidence le brieff retour de Son Ex.^ce, comme il luy a pleu de promectre à Messieurs les Estats généraulx, lesquels par très urgentes causes l'ont supplié de remectre son dict partement¹⁾, et amplement ont représenté tout ce qu'il y avoit à considérer et comme l'absence de sadicte Ex.^ce est plus grièfve à nous qu'à nulz aultres, puis qu'il luy a pleu se confier tant de nous que de nous laisser la charge des affaires durant son absence, et ne nous trouvons en aulcune manière souffisans ny muniz de l'aucthorité et qualitéz requises à la conduicte de telz affaires, principalement en la présente exténuation et extremité de moiens nécessaires au maintienement des affaires en ceste conjoncture très difficile, et ne l'avons toutes fois peu refuser, pour l'obligation qu'avons au service de Vostre Majesté, Son Ex.^ce et de nostre patrie. Nous

1) Bor II, 777/778.

[p. 83]

supplions Vostre Majesté très humblement, avecq toute l'instance qu'il est possible, qu'il plaise à icelle de ne permectre que demeurons long tempz destituéz de la présence de Son Ex.^ce, tant nécessaire à la conservation de ces pays et pour le service de Vostre Majesté, ains luy accorder le retour par deça au plus tost que faire se pourra aulcunement, affin que les ennemis ne trouvent occasion de se prévaloir en leurs pernicieux desseings par son absence, et tout ce peuple (qui demeure extrêmement triste et s'estime désolé par ledict partement) ne vienne à perdre l'espoir de leur conservation qu'ilz se sont promis de Vostre Majesté par le moien de Son Ex.^ce. Nous ne fauldrons cependant de nous emploier entièrement au maintiennement des affaires tant qu'il nous sera possible, avec une expectation journalière et soigneuse dudict retour de Son Ex.^ce. Et nous confians en tout à la très bénigne attention de Vostre Majesté, baisons très humblement les très royales mains de Vostre Majesté, et prions le Créateur,

Madame, de conserver la sacrée personne de Vostre Majesté pour le bien et prosperité de la Christienneté et pour la conservation de ces pays affligés.

Escript le 25 de novembre 1586.

XIV.
De Staten-Generaal aan Elisabeth. (Copie.)

Lof van Leycester. Hij keere spoedig terug.

Den Haag, 25 November 1586.

Madame,

Nous remercions très humblement Vostre Majesté que, à la très instante requeste de toutes les pro-

[p. 84]

vinces-unies, il a bénignement pleu à icelle envoier en ces pays et commectre Monseigneur le conte de Leycester pour commander comme lieutenant de Vostre Majesté sur les forces et secours que Vostre Majesté de sa grâce nous a accordé, croians fermement que Vostre Majesté a esté meue à ce faire pour les rares et heroïcques vertus, preud'hommie, bonne expérience et singulière affection qu'icelle sçavoit Son Ex.^ce porter à la vraye religion chrestienne, à nostre cause et conservation de cest Estat, par où les dictes provinces ont prinses tant d'occasion de prier Sa dicte Ex.^ce à son arrivement de vouloir conjoinctement entreprendre le gouvernement général de ces pays, tant sur la police et justice que conduicte de la guerre, lequel Son Ex.^ce, après beaucoup de difficultéz et refuz, ayant esté pressé, luy a pleu accepter. Avons présentement très grandes raisons de certifier à Vostre Majesté que après Dieu icelle Vostre Majesté a conservé nostre Estat par les mains de sadicte Excellence, d'aultant que nous avons veu à l'oeil que le bon Dieu a béni toutes les actions et deseings de Son Ex.^ce et conduict ses conseilz si heureusement en lieu que jusques alors nous n'avions journellement nouvelles que d'un ennemy victorieux et redoubté d'un chascun, perte des villes et places, et esbranlement des plus fortes, maintenant nous avons cest ennemy plus esloingné d'une partie de noz frontières comme rompu et deffaict, après qu'il a esté constrainct de lever son siège devant les places qu'il tenoit assiégées, et a vu emporter en barbe de son armée villes et places d'importance par assault et asseurer la province d'Overyssel tant importante à tous les pays, et principalement aux provinces en deça la rivière de l'Yssel, laquelle il attendoit à sa dévotion. Le tout par l'authorité, bonne conduite,

[p. 85]

prudence et vigilance de Son Ex.^ce, qui en ce n'a espargné ancune paine ou travail, bien souvent avecq péril et danger de sa personne, dont nostre bon Dieu soit loué. Pour lesquelz bienfaictz tous les inhabitans et bien affectionnéz à nostre cause, dès le moindre jusques au plus grand, se tiennent tres obligéz à Vostre Majesté, et ont dedié leurs corps et biens pour le service d'icelle. Mais, Madamme, aultant que tout ce que dit est nous a donné très grande raison de nous resjouyr et d'espérer que, avecq cest heur, Son Ex.^ce eust continué en la poursuite de ses victoires, principallement pour le regard de l'extrémité des vivres et aultres difficultéz, esquelles l'ennemy se tienne à présent, et que durant ce temps d'yver, elle eust restauré enthièrement l'authorité en tous gouvernemens et Estatz dont ces pays en ont si grand besoing, et mis partout en la police et justice l'ordre requis, d'aultant avons nous eu plus d'occasion de nous contrister, quand Son Ex.^ce nous a déclairé qu'il avoit pleu à Vostre Majesté le mander en Angleterre en l'assemblée du Parlement, que Vostre Majesté avoit faict convocquer, et que nonobstant que nous avions travaillé et tâché par tous moiens et rémonstrances possibles de divertir Son Ex.^ce de ce voiaige, que sa finale résolution estoit d'obéir en ce le commandement de Vostre Majesté et se trouver en Angleterre pour quelque peu de temps, craignans que, durant son absence, par faulte d'authorité et la saige conduicte des affaires quelque inconvenient pourroit survenir en nostre Estat, toutesfois voyant que la présence de Son Ex.^ce audit Parlement advanceroit non seullement les services de Vostre Majesté et l'estat de ses royaulmes, mais aussy les affaires de la légation de noz députéz vers Vostre Majesté, qui, par l'expérience qu'il a eu de noz dif-

[p. 86]

ficultéz, pourra informer Vostre Majesté de l'estat du pays et de noz affaires, et que Son Ex.^ce nous a promis de retourner bien tost, et que cela nous a ung peu rassuré, et aussy les provinces en particulier, ausquels Son Ex.^ce a faict ce mesme advertissement avecq asseurance de la continuation de sa très bonne affection envers eulx. Mais comme ledit retour dépend de la très bonne volunté de Vostre Majesté, supplions très humblement que Vostre Majesté soit servie prendre regard sur le présent estat de ces pays et le bon commenchement et ferme espoir que nous avons de le pouvoir restaurer par la présence, authorité et bonne conduite de Son Ex.^ce, cependant que l'ennemy est si bas et abbatu, comme Vostre Majesté sera de plus près informé par sadite Ex.^ce et lesdits deputéz, et ce faisant renvoyer ledit S.^r conte de Leycester en ces pays pour continuer sondit gouvernement à la fin dudit Parlement, et plus tost s'il est possible, ce que nous avons aussy enchargé à nosdits deputéz de continuer et prier à Vostre Majesté, et d'advantaige qu'il plaise à icelle Vostre Majesté tenir ces provinces particulièrement excusées qu'elles n'ont traicté ny recompensé Son Ex.^ce, les S.^rs et gentilzhommes qui l'ont accompaigné, comme leurs bonnes qualitéz et services l'ont mérité et les dites provinces en ont fort bonne volonté, ains le vouloir attribuer aux charges et très grandes difficultéz de ceste guerre qui en sont cause et consument tous leurs moyens, espérant que le bon Dieu nous donnera de brieff la grâce que les pays pourront recognoistre ceulx qui présentement leur font service. A tant,

Madame, Prions le Créateur de conserver Vostre Majesté en parfaicte santé.

A La Haye, ce XXV^e jour de novembre 1586.

[p. 87]

Soubscrit: De Vostre Majesté très humbles serviteurs, les Estatz généraulx des Provinces-Unies des Pays-Bas. Par ordonnance desd. Estatz.

Signé:

C. Aertssens.

XV.
Instructions pour le Sieur Hotman, maistre des requestes et agent de Son Ex.^ce en ce païs, commis au nom et de la part de Son Excellence pour négocier et composer les différens et divisions de nouveau survenus entre le magistrat et ceux du clergé de la ville et province d'Utrecht; conjointement audit Monseig.^r le comte de Moeurs et Mons.^r de Metkerke, conseiller d'Estat¹⁾. (Origineel.)

Den Haag 27 November / 7 December 1586.

Pour l'expérience qu'on a de vous et de votre savoir, dextérité et suffisance et pour le lieu que tenez par deça pour Son Ex.^ce, j'ai trouvé bon tant pour le service de Sa Majesté et de Son Ex.^ce que du païs, vous prier en toute diligence vous transporter en la ville d'Utrecht, où, après que vous aurez bien sérieusement communiqué avec Monseig.^r le conte de Moeurs et Mons.^r de Metkerke, Conseiller d'Estat, et vous informé du différent et remuement qu'il y a à présent dans ladite ville entre ceux du magistrat

1) Vgl. Broersma, Het Tusschenbestuur, p. 66, en Bor II, 857.

[p. 88]

et les capitaines avec ceux du clergé, vous vous adressiez incontinent aux Burg.^mers et capitaines, et après leur avoir présenté les lettres à eux escrittes de ma part au nom de Sa Majesté et de Son Ex.^ce, vous leur rémonstrerez bien au long selon votre bonne discrétion et jugement les dangers esquels ils se vont plonger, par les différens et divisions qui pullulent maintenan entr'eux; et comme il semblera fort estrange et de mauvais goust à Son Ex.^ce que si tost après son partement ils se deussent précipiter et tomber en un si dangereux inconvénient, tendant non seulement à leur propre ruine et destruction, mais aussi au grand déshonneur de Son Ex.^ce, mesmes que Sa Majesté sera bien marrie d'entendre de leurs changemens et dangereux différens. Sur la responce qu'ils vous feront, par laquelle il est vraisemblable qu'ils vous donneront à entendre la cause, source et circonstances de leurs différens, vous tâcherez par toutes bonnes persuasions de les pacifier et remettre au bon chemin. Enquoy vous travaillerez de tout votre pouvoir, suyvant en ce le conseil et advis de Monseig.^r le comte de Moeurs et du S.^r de Metkerke, afin qu'il y ait concurrence entre vous trois de la procédure que vous aurez à tenir en cette négotiation. N'oubliant pas de les prier au nom de Sa Majesté et de Son Ex.^ce que en cas qu'ils ne se puissent accorder entr'eux par votre médiation, que pour le moins à votre instance ils veullent sursoir et désister d'aucune procédure violente les uns contre les autres jusques à ce que Sa Majesté et Sadite Ex.^ce puissent avoir connoisance du motif et occasion desdites controverses, afin que par l'avis et médiation de Sa Majesté ou de Son Ex.^ce y soit meurement pourveu au contentement et satisfaction d'eux mesmes et prévention du mal qui en toute apparence en réussira s'il n'y est promte-

[p. 89]

ment remédié. Et comme vous verrez que l'affaire prendra pied, je vous prie de m'advertir et adviser de ce que vous y aurez besogné et effectué, afin que sur votre responce je puisse prendre telle résolution qu'apartiendra, attendu l'importance de cet affaire.

Fait à la Haye le 27 jour de novembre stylo veteri 1586.

Tho. Wylkes.

XVI.
Wilkes aan Hotman. (Origineel.)

Houding van burgemeester Deventer. Aansporing om tot matiging te vermanen¹⁾.

Den Haag 28 November / 8 December 1586.

Monsieur Hotman, depuis votre partement j'ay receu une lettre qui m'a esté escripte de par Mons.^r Deventer, par la quelle il se meet en devoir de s'excuser de n'estre de la partie de ceulx qui ont commencé le remuëment à Utrecht, et toutesfois gaigné de raisons, comme il dict, il ne peult que trouver bon l'action de ses combourgeois, par où il est bon à voir que le tout provient de luy. Je luy ay rescript cette enclose²⁾ luy donnant par ycelle à entendre, que tout le monde croyt le mesme: et luy rémonstre le dangier qu'en doibt advenir et que c'est mesmement contre l'auctorité de Son Ex.^ce à la

1) Vgl. Broersma, op. cit., p. 63/64.

2) Ontbreckt.

[p. 90]

conservation de laquelle il est formelement juré: et vous sçavés que de changer l'estat du gouvernement d'une république appartient en premier au Prince, ce que je vous prie luy rémonstrer: et si il vous repliquera que la souverainté et¹⁾ encores avecques eulx, vous luy sçaurés bien dire que cela se pourra entendre quant tous les trois Estats seroient unis, et toutesfoix ladite souveraineté n'est en eulx que quo ad habitum, et non pas qu'ils la doibvent excerser, car cela est propre au Prince et au gouverneur. De façon que vous luy prierés de perser²⁾ bien à son faict, et que de se vouloir tant advancer que de toucher à l'autorité de Son Ex.^ce luy viendroict fort mal à propos et tous autres qui seroient de sa partye. Vous pourrés aussy rémonstrer le semblable à Monseigneur le conte de Moeurs et le prier au nom de Son Ex.^ce et pour le regard de l'amour et affection qui luy est porté de par S.E., qu'il veulle par tous moyens s'incliner à la préservation de l'auctorité de sa dite Ex.^ce, et quoyqu'en advienne de ne faillyr point de votre part de toucher tousiours ceste corde vers tous. Et à tant me recomende à vos bonnes grâces pryant Dieu,

Monsieur Hotman, vous tenir en sa sainte et digne garde.

De la Haye à XXVIII^me de novembre 1586.

Votre très affectioné à vous faire service

Tho. Wylkes.

1) Lees: est.

2) Lees: penser.

[p. 91]

XVII.
Wilkes aan Hotman. (Origineel.)

Zoo noodig krachtige middelen gebruiken en Moded uit de stad laten zetten. De graaf van Culemborg ontboden¹⁾.

Den Haag 13/23 December 1586.

Monsieur Hotman, Je ne puis que louer votre dilligence employée au faict d'Utrecht, etiamsi nihil promoveas, mais je vous supplie m'escrire une foix directement votre opinion que c'est que vous pensés de cest affaire et si vous avés opinion que les mutins se doibvent ou veulent desporter de leur résolution de tout ruyner: car s'il n'y a point de espérance de les ranger à la raison par parolles, il fault donc cercher autre moyen de les y constraindre: pour toute conclusion, il ne fault pas laisser perdre la ville, et partant sur la première responce qui me faictes à la présente, je m'aviseray de quelque autre invention pour aider à l'extrémité présente.

Quant au ministre Modet, qu'il se fasche de ma lettre escripte à Mons.^r l'Electeur, je fais peu de compte: mais si Mons.^r le gouverneur me veult croire, s'il vera que Modet sert de boutefeu parmy les mutins, je tascherois de le mectre pour quelque temps hors la ville. Nous avons secrètement mandéz le conte de Culenburgh luy faisant à croire que c'est pour quelque grand service, affin qu'il n'eust plus moyen de brouiller les affaires à Utrecht jusques à

1) Vgl. Broersma, op. cit., p. 77/78.

[p. 92]

ce que tout fust appaisé; je ne sçay s'il viendra: toutesfois tenés l'affaire secret, et si vous voyez qu'il n'y a plus d'espérance d'appaiser le différent parmy eulx, vous fairés bien de tout quitter et vous transporter ycy. A tant, je prieray Dieu, Mons.^r Hotman, vous tenir en sa saincte et digne garde.

De la Haye le xiii de Décembre 1586 stilo veteri.

Votre bien affectionné à vous faire service

Tho. Wylkes¹⁾.

1) Men zie over de Utrechtsche zaken ook de door Nieuwenaar aan de magistraat gegeven artikelen bij Bor II, 857/858, en het antwoord dier magistraat bij Bor II, 863/864; dan een brief van de steden aan Hotman bij Broersma, op. cit., bijlage III, waar echter i.p.v. 14 Dec. gelezen moet worden 14/24 Dec., en vooral n^o. XXI, hierachter volgend.

XVIII.
Hotman aan de Utrechtsche predikanten. (Origineel?)

Verdediging tegen de beschuldiging van partijdigheid²⁾.

Utrecht 15/25 December 1586.

Messieurs,

J'enten que je suis calomnié vers vous, comme si je tenois party contraire au votre et que je me fusse bandé contre la raison, laquelle chacun pense avoir de son costé. Surquoy je vous prieray de croire qu'en cette affaire j'ay toujours esté sans passion et m'y suis comporté le plus modèrement qu'il m'a esté possible,

2) Broersma, op. cit. p. 78/79.

[p. 93]

n'ayant en rien excédé le deu de ma charge et de mes instructions: qui estoit d'ouir, entendre, peser et considérer le différent survenu en cette ville entre la noblesse et messieurs de la ville et villes d'Utrecht; et par bonne et douces voyes tascher de pacifier ledit différent. Ce n'est donc point à moy d'espouser un party contre l'autre et m'arrester aux raisons de l'un plus que de l'autre. Et si je ne me suis monstré favoriser le party de la ville contre les ecclésiastiques¹⁾, j'ay fait en homme neutre, sincère, sans affection ou partialité et qui me suis seulement voulu conformer au contenu de mon instruction: et toute mon instance a esté de sursoir les choses jusques à ce que Son Ex.^ce en fust pleinement informée, sans l'autorité de qui on ne devoit passer outre en cet affaire. De cecy messieurs les Bourgmaistres, Eschevins, Capitaines et tous autres qui ont ouy mes propos et vu mes procédures me seront, s'il leur plaist, bons tesmoins et garands: lesquels par escrit public²⁾ m'ont remercié et ont attesté du devoir que j'y ay fait, comme devant Dieu je puis en bonne conscience protester que je n'ay rien eu en plus grande recommandation que l'avancement de la gloire de Dieu, le repos de votre ville et le service de Son Ex.^ce, à qui je rendray très bon conte de mes actions. Et à tant, messieurs, après m'estre bien affectueusement recommandé à vos bonnes grâces, je prie Dieu vous maintenir en sa sainte et digne garde.

Utrecht ce 15^e de Décembre 1586.

Votre humble et très affectionné à vous faire service

Hotman.

1) Hij bedoelt: de geëligeerden.

2) Broersma, op. cit., bijlage III.

[p. 94]

XIX.
Hotman aan Wilkes. (Origineel.)

Nieuwenaar heeft zich te Utrecht vele vijanden gemaakt; zijne slechte gezindheid jegens Engeland.

Utrecht, 16/26 December 1586¹⁾.

Monsieur,

Je fusse party avec Monsieur Parasis, mais ce matin Messieurs de la ville m'ont prié à un disner qu'ils font pour moi, de sorte que je ne puis partir que demain matin, pour estre Dimanche avec vous, Dieu aidant. Ils vont députer quelcun d'entr'eux pour advertir Son Excellence de ce qui s'est passé, et le Sieur Deventer m'a ja communiqué leurs lettres.

Hier partit Monsieur le comte de Moeurs, lequel (entre vous et moy) s'est comporté en cet affaire de telle sorte qu'il a malcontenté tout le Magistrat, une partie des capitaines et tout les Ministres, desquels il a fort mal parlé, et pour avoir donné espérance à aucuns desdits capitaines qu'il feroit rentrer aucuns des bannis et ne leur avoir tenu promesse, il se trouve maintenant en la mauvaise grâce de ceux mesmes qui estoient au commencement pour luy. Somme, vous ne sauriez croire la procédure mauvaise, violente et mal à propos des uns et des autres en toutes affaires. Pour toute conclusion, Monsieur le

1) De brief is niet gedateerd, doch op den rug is aangeteekend: 16 Dec. 1586. Dit moet, in verband met de andere stukken, oude stijl zijn en aangeven, wanneer de brief verzonden is.

[p. 95]

comte de Moeurs leur a baillé deux questions à respondre sur la tenue de son serment, et sur l'admission des Ecclésiastiques aux affaires d'Estat, ausquelles le Sieur Modet et autres ont respondu en quatre ou cinq feuilles de papier, que je n'ay encor veues. De sorte que nostre différent se démêle plus par la plume que par l'espée, grâces à Dieu, et ay quelque espérance qu'il n'en réussira aucun inconvenient, si tost pour le moins comme l'on craignoit. Le Sieur comte de Moeurs à son partement leur a fait bailler une sienne Résolution par laquelle il leur ordonne de continuer à négocier et besongner les uns avec les autres icy, ou à Duerstede près de Wijk, où anciennement on vouloit tenir les Estas, mais je ne voy pas qu'ils aient intention d'y obtempérer. Sont néantmoins contens de se rapporter de tout à Son Excellence ainsi qu'ils le luy feront entendre par leur Deputé. H. Modet a presché tout ouvertement contre Monsieur le comte de Moeurs sans le nommer. Monsieur l'Electeur qui¹⁾ est seul amy de nostre party, car quant à Monsieur le comte de M., je vous jure qu'en dix huit²⁾ que j'ay esté avec luy, je ne luy ay ouy dire une seule parole à l'avantage de nostre nation, au contraire, j'ay ouy qu'à la table, et en présence de tous, il mesprise et calomnie leurs actions et leur valeur, et ne trouve rien bon de tout ce qui a esté fait depuis la venue de Son Excellence. A dit tout ouvertement aux capitaines que la ville d'Arnhem estoit vendue par ceux de la garnison Angloise dedans, sans le bon ordre qu'il y a mis. Item, que Deventer est en danger de se perdre, pour estre les Irlandois papistes

1) Dit woord hoort niet in den zin thuis.

2) Vul aan: jours.

[p. 96]

et avoir intelligence avec les bourgeois papistes. Somme, il est très mauvais Anglois, et pense que c'est autant de diminucion de sa réputacion et de son autorité si jamais ils reviennent par deça, et entretient gens à ses oreilles qui le nourissent en ces opinions. Ce que je vous dis, Monsieur, est très véritable, et vous nommeray les personnes et la dispute que j'en ay eue avec aucuns d'eux, sitost que seray pardelà. Cependant, Monsieur, je vous baise bien humblement les mains et prie Dieu vous quonserver en sa saincte garde.

Utrecht ce vendredy matin.

Votre bien humble etc.

Hotman¹⁾.

1) Public Record Office, St. P. Fo., Holland 11.

XX.
De Raad van State aan de regeering van Hamburg. (Copie.)

Terugroeping der vloot van de Elbe is niet mogelijk, ook in het belang van Hamburg zelf²⁾.

Den Haag 18/28 December 1586.

Spectabiles, circumspecti et prudentissimi domini.

2) Men denke hierbij aan het edict van Leycester van 4 April 1586. Vgl. Ritter, Deutsche Gesch. i. Zeitalter der Gegenreformation, II, 23.
De verzekeringen van wederzijdsche vriendschap moet men niet te letterlijk nemen; den 21 Febr. / 3 Maart 1586 schreef Leycester: ‘Hamborow ys a villanous town and wholy the king of Spaynes’ etc. (Bruce, op. cit. p. 129.) Vgl. ook vriendschapsbetuigingen van Keulen aan Parma, bij Bor II, 738.

[p. 97]

Gratissimae nobis fuerunt literae vestrae quibus adeo benevole studia et parata officia vestra erga nos, atque enixam propensionem conservandae veteris atque ab antiquissimis temporibus cultae amicitiae inter istas confederatas provincias et vestram civitatem nobis representatis et ob oculis ponitis. Existimamus enim mutuam istam amicitiam, tot seculis religiose observatam, atque eximia studia vestra, plurimum valere ad prosperitatem gubernationis nobis concreditae et securitatem ipsarum provinciarum, adversus insidias subitarum invasionum et depredationum hostilium, quarum ex conniventia dubiorum aut male affectorum vicinorum magnum solet esse periculum. Ideoque nihil magis in animo habemus quam amicitiam istam diuturnitate temporum firmissime radicatam, per benignam tractationem vestrorum civium et incolarum et commerciorum amplicationem, aliisque humanitatis officiis, sacrosancte observare, corroborare et colere, et insuper hoc agere ut, cum opportunitas feret, hee eadem amicitia etiam Seremissimae Reginae Angliae dominae nostrae clementissime beneficiis cumuletur. Et dolemus, in hoc temporis articulo, in nostra potestate non esse, sine pernitie istarum provinciarum, ac cum vestrae civitatis ac civium discrimine, procurare maturiorem discessum classis nostrae ex Albi flumine, uti intelligimus cives vestros ad liberiorem navigationem majoremque commoditatem invectionum et evectionum desiderare. Etenim compertum est Hispanos iisque adherentes magna rerum necessariarum inopia conflictari, et annonam non solum presentis, sed etiam futuri temporis timore crescere, incommoda eorum augeri, et militum vires diminui, usque adeo ut neque exercitum suum in unum locum contrahere, neque civitates suas amplius tueri possint, ac spes sit crudelissimum bellum quo confede-

[p. 98]

ratae provinciae tot annis misere afflictae fuerunt, cum liberatione et securitate omnium vicinarum provinciarum et civitatum feliciter finiri posse, si ab advectione commeatus, quem neque per se neque ex suis agris sumere possunt, hostes prohibeantur. Quod Dei beneficio facillimum est, si in Albi flumine classis nostra diligentes agat excubias, presertim cum compertum sit, nec vos ignoretis, hostes nostros magnam copiam frumenti in vestro portu navibus imposuisse, et tentasse ex Albi fluvio et per istarum provinciarum mare armata manu et per vim in Flandriam deverhere¹⁾, et postea impeditos ac revectos a classe nostra, hoc agere, ut frumenta prioribus navibus imposita in vestrorum civium et aliorum exterorum naves transferant, et per interposita nomina, atque fictis destinationum titulis, necessitatibus suis consulant, et in ruinam ditionum istarum exercitus suos sustineant, quod neque vos probare, neque nos ulla ratione admittere convenit, nec prohibere possumus, nisi per objectum dictae classis, que²⁾ vobis molesta esse non debet; non enim ad impedienda vestrorum civium commercia hanc curam cum magno sumptu sustinemus, sed ad necessariam provinciarum defensionem jure gentium permissam et ad resistendum fraudibus hostium que³⁾ parantur ad exitium et peremptionem subditorum confederatarum provinciarum, cum prejuditio et evidenti discrimine vestrorum subditorum. Neque enim dubitare debetis quin, si istas provincias Hispani superaverint, etiam vobis quoque libertatem adempturi sint, quorum profunda cupido imperandi unam eandemque causam habet bellandi,

1) Lees: devehere.

2) Quae.

3) Quae.

[p. 99]

pretextu reparandae ac propagandae religionis papisticae, cum nationibus, populis et regibus cunctis. Restringenda est flamma atrox omnibus, dum adhue facultas restringendi datur, ne, cum omnia comprehendent, conatus restringendi sit irritus. Movere vos debent exempla et exitus eorum qui negligentia aut mira confidentia illos admiserunt: Juliacensem et Cleviensem ducatum ingressi, simulantes amicitiam et affinitatem, occupatis per vim et dolum civitatibus et fortalitiis, spoliarunt; Leodiensis simili ratione decepti acerbissimas penas solvunt; Colcenses¹⁾ et Monasterienses aliosque vicinos predae loco habent; nec aliter vobis et vestris civibus eveniet, si in portu vestro latebram consequantur, atque, commeatus comparandi gracia, liber introitus et exitus illis detur.

Et proinde, si aliquam rationem veteris amicitiae in adversitate vicinarum habetis, si proprie saluti vestre consultum cupitis, si bonam et sanctam amicitiam esse velitis, non desiderabitis calamitatem et peremptionem vicinorum vestrorum, occasione exigui incommodi commerciorum de quo scribitis mercatores vestros conqueri propter presentiam dictae classis, que²⁾, extra vestrum portum in aperto flumine non procul a mari consistans, nullam prestabit impedimentum his, quos constabit nobis aut classiariis nostris immunes esse a justa suspicione occultae societatis, et merces suas alio quam ad loca hostium aut hostibus in Belgio militantibus opportuna destinasse, confidentes vestram circumspectam prudentiam his acquieturam, habita consideratione communis salutis que³⁾ inde proventura est. Ceterum, si, quod non puta-

1) Lees: Colonienses.

2) Quae.

3) Quae.

[p. 100]

mus, aliqua adhuc difficultas animos vestros remoretur, cupimus non gravemini certos deputatos vestros bene instructos huc destinari, cum quibus communicato consilio et re bene deliberata, ratio inveniatur et constituatur per quam ruina provinciarum evitetur, et vestre libertati et utilitatibus plenissime consulatur. Interim, offerentes vobis nostram bonam graciam, favorem et benevolentiam, precamur Deum omnipotentem vestras D(ignitates) diutissime dignetur couservare in felicitate incolumes.

Ex Hage comitis, XVIII die decembris, anno 1586 stilo veteri.

XXI.
Hotman aan Leycester (Minuut¹⁾.)

Uitvoerig verslag van zijne bemoeiingen in zake de Utrechtsche geschillen.

Den Haag 1 Januari 1587.

Monseigneur,

J'ay fait par cy devant entendre à Vostre Excellence que peu après vostre partement il est survenu un différent en la ville d'Utrecht, qui a donné au commencement assez de crainte à ceux qui ont veu par le passé que semblables accidents ont causé la perte entière de quelques villes de Flandre et de Brabant. Cecy fut cause que Monsieur le Conte de Moeurs fut prié de s'y acheminer pour pourvoir à

1) Geheel autograaf. De brief is in hoofdzaak verwerkt bij Broersma, op cit. p. 69-72.

[p. 101]

la seureté et conservation d'une si belle pièce de son gouvernement. Mais pour estre d'autant mieux assisté d'aide et d'avis, il requit que Monsieur le président Metkerke et moy luy fussions adjoints par autorité de Messieurs du Conseil d'Estat et de Monsieur Wilkes, résident pardeça pour Sa Majesté. Estans arrivéz à Utrecht, je présentay les lettres que j'avois aux burgmaistres et magistrat, et autres aux capitaines de ladite ville¹⁾, par lesquelles ils estoient priéz de ne passer outre en un affaire de si grande importance sans le sceu et autorité de Vostre Excellence et de considérer le danger où ils alloient hazarder leur ville et leur Estat par cette division, qui engendreroit le mescontentement de ceux qui pourroient prétendre injustice leur avoir esté faitte.

Ces lettres leües en leur présence et au logis de Monseigneur le Conte de Meurs, j'eu l'audience que je demandois, et leur amplifiay le sujet desdites lettres le plus qu'il me fut possible; adjoustant qu'il seroit trouvé fort estrange que eux, qui s'estoient de tout temps monstréz si affectionnéz à Vostre Excellence, auroient espié le temps et l'heure de vostre partement pour introduire ces altérations en leur Estat: comme si, en tout le temps de vostre présence, ils n'eussent eu le loisir ou commodité de vous rémonstrer l'importance de cet affaire, outre le danger éminent où cette division les amenoit, si pendant le temps de cette grande gelée, qui avoit duré six semaines, l'ennemy entreprenoit quelque chose à l'accoustumée: et qu'estans maintenant sur le point de traitter de nouveau avec Sa Majesté sur la souve-

1) Den brief voor de hoplieden vindt men bij Bor II, 857. Van een brief aan de burgemeesters en de magistraat wordt daar niet gerept.

[p. 102]

raineté ou secours de ces païs, il estoit assez mal à propos d'innover quelque chose en leur Estat, chose qui pourroit fort dégouster et aliéner Sadite Majesté. Et sur ce, nous leur assignasmes jour pour ouir et entendre les motifs et occasions du susdit différent. Et premièrement les burgmaistres, eschevins et conseil de ville nous dirent que, incontinent après le partement de Son Excellence, ayans entendu que l'on auroit refusé de recevoir en l'assemblée des Estas généraux le S.^r Deventer, burgmaistre de ladite ville d'Utrecht, et que cecy seroit avenu principalement à la sollicitation et par les mauvais offices des députéz du clergé d'Utrecht, lesquels en ce point comme en plusieurs autres auroient excédé leur charge et instructions: et d'ailleurs que de tout temps ils s'estoient apperceus que les résolutions prises en l'assemblée des Estas de leurdite province estoient esventées et descouvertes à l'ennemy, ce qui ne pouvoit advenir que par les députéz dudit clergé, lesquels font, comme ils disent, leur rapport à leurs collèges et chapitres, qui sont pour la plus part composéz de papistes et gens mal affectionnéz à l'Estat. Aussi que ledit membre ecclésiastique, n'ayant de sa première origine son autorité que du Pape, estoit par conséquent à rejetter comme suspect, odieux, défectueux, abusif et inutile, et comme n'estant que membre accidentel de l'Estat, en tant qu'ils ne représentent ledit Estat qu'au moyen de leurs bénéfices ecclésiastiques. Et finalement à cause de l'exemple des autres provinces, lesquelles ont de long temps cassé et interdit ledit Estat ecclésiastique, et s'en sont jusques icy fort bien trouvées: auroient les capitaines de ladite ville fait instance au magistrat de vouloir faire insinuer aux députéz du clergé de ne comparoistre plus ès assemblées générales ou par-

[p. 103]

ticulières desdits Estas, et qu'ils n'entendoient plus besongner ni traitter d'affaires avec eux èsdites assemblées. Ce qui auroit incontenent esté fait à l'instance desdits capitaines. A quoy se seroient opposéz ceux de la noblesse, lesquels nous ouïsmes le lendemain: et alléguèrent pour leurs causes d'opposition, premièrement que l'autorité du magistrat n'estoit bastante pour casser ou interdire un membre entier des Estas, voir le premier: attendu que Par non habet in parem imperium, et multo minus is qui ordine et dignitate inferior est, le magistrat et villes ne faisans que le tiers Estat, comme par tout ailleurs. En après, que, suyvant la règle et disposition de droit, Ejus est adimere cujus est dare; or est il que ce n'est point le tiers Estat qui a constitué et estably le premier. C'est au prince ou à tout le peuple légitimement assemblé, à qui compète la connoissance d'un tel affaire, d'autant que c'est un point de la souveraineté. Item disent ceux de la noblesse pour lesdits du clergé qu'ils sont fondéz en contracts, accords et traittéz: comme de la pacification de Gand, de l'union d'Utrecht, et autres tant généraux que particuliers; et spécialement en l'accord provisionnel du Landtraede fait en l'an 1582 sur un semblable différent et attentat que celui cy¹⁾. Item, alléguoient leurs privilèges et prérogatives, qui de tout temps leur ont esté gardées et maintenues par serment de tous les gouverneurs successivement, et de fraische mémoire par Vostre Excellence et par Monsieur le conte de Meurs.

Item, disoient fort à propos qu'il n'est raisonnable que, pour la faute de deux ou trois députéz, l'on

1) Bor II, 317. Kronijk v.h. Hist. Gen., 1866, p. 137.

[p. 104]

casse et supprime tout l'ordre et Estat ecclésiastique: consentans néantmoins que si lesdits députéz sont trouvéz coupables, qu'ils soient chastiéz et démis de leur charge comme il appartient. Item, allèguent l'ancienneté et dignité de cet Estat ecclésiastique en cette mesme province: ayans esté les évesques, dèz le temps de Charlemage et au dessus, seigneurs temporels et spirituels de tout l'Estat, si que tout appartenoit autresfois aux ecclésiastiques. Item, que ceux du Clergé contribuent à une bonne partie des frais qui se font journellement pour la guerre et autres nécessitéz, aussi bien que ceux de la noblesse et du tiers Estat: et puis que leurs assemblées se font ordinairement pour telles occasions, et qu'il ne s'y traitte des points de la conscience et de la religion: il est par trop raisonnable qu'au desboursement et dispensation de leurs deniers ils aient voix et suffrage aussi bien que les autres. Item, que, suyvant la disposition de droit, Non exemplis sed legibus judicatur: et si les autres provinces ont supprimé l'estat ecclésiastique, il ne s'ensuit pourtant qu'il soit expédient de le faire en ladite province d'Utrecht: attendu que les fondemens, loix et maximes d'un Estat sont dissemblables les ungs des autres; et, comme disoit Cyrus, ex Xenophon, la robe d'un grand homme ne doit estre donnée à un petit, ni celle d'un petit au grand: estant très certain que le principal fonds et revenu de ladite province consiste en biens d'Eglise, lesquels sont pour la plus part situéz hors de ladite province, et par conséquent inutiles, si ceux du tiers Estat s'en veulent emparer, comme il y a apparence. Item, puisque les biens d'église sont entiers, et qu'à l'occasion desdits biens les ecclésiastiques viennent à représenter l'un des Estas de la province, il n'est raisonnable qu'ils soient

[p. 105]

dépossédéz du droit et prérogative qu'ils ont eüe de tout temps au gouvernement de cet Estat et en la dispensation de leurs biens propres.

Item, que les burgmaistres, eschevins et autres semblables officiers et magistratz estoient annuels ou pour un certain temps, dont les aucuns sont mesmes estrangers, ou ne possèdent que bien peu de biens en cette province, et par conséquent y ont beaucoup moins d'intérest que ceux de la noblesse et du clergé, qui sont naturels et perpetuels habitans, et possesseurs de grands biens et revenus. Item, si l'on allègue que la noblesse porte et favorise ceux du clergé, pour autant que leurs enfans et parents sont prouveus¹⁾ de bénéfices, respondent que les enfans des bourgeois y ont autant d'accèz et entrée comme les gentilshommes; et que pour un gentilhomme y a toujours deux ou trois bourgeois et roturiers qui en possèdent.

Item disent ceux de la noblesse, qu'ils ont apperceu de tout temps que les bourgeois et autres du tiers Estat (qui naturellement sont ennemis de la noblesse) ont voulu maistriser les gentilshommes et les gourmander, comme on a fait en quelques autres provinces: et pour le regard du clergé, que l'on l'a voulu abolir, afin de se saisir des biens d'Eglise et les approprier à leur usage et commodité particulière. Et prévoyent bien lesdits gentilshommes que après la suppression dudit clergé, ils demeureront seuls en butte et à la mercy de ceux qui cerchent leur prouffit aux despens desdits du clergé et de la noblesse.

Item disent lesdits de la noblesse qu'ils n'ont par cy devant voulu endurer la tyrannie et usurpation

1) Onduidelijk. Waarschijnlijk prouveus voor pourveus, evenals op p. 109.

[p. 106]

d'un Roy d'Espagne en la diminution de leur droits et privilèges; et à cet effet ont consenty avec les autres membres de l'Estat de seconer le joug de la servitude espagnolle: à plus forte raison leur semble maintenant intolérable d'estre gourmandéz par leurs combourgeois ou plustost par une populace mal conduitte. Item, si tant est que par commun advis et consentement de tous les membres de cette province autant du Clergé que de la Noblesse et du Tiers-Estat l'on a changé la forme de gouvernement et que tous ensemble pour le bien et conservation de l'Estat ont consenty et accordé d'abjurer le Pape et le Roy d'Espagne; et que jusques ores par ensemble ils ont fourny aux frais de cette guerre: ce seroit une grande ingratitude et mesconnoissance de vouloir maintenant chasser lesdits ecclésiastiques, qui en toutes choses se sont monstréz aussi promts et volontaires que les autres.

Allégoient en outre lesdits de la noblesse, que tous les trois membres par ensemble auroient de n'aguères envoyé offrir la souveraineté à Sa Majesté. En quoy ceux du Tiers-Estat seroient contraires à eux mesmes et se coupent grandement, de vouloir reconnoître le droit et privilège de ceux du clergé au point de la souveraineté, qui est le plus grand de tout l'Estat: et néantmoins les rejetter en autres affaires moindres qui se traittent en leurs assemblées, car Nemo dat quod non habet: et si ceux du clergé ont pour leur part accordé et offert la souveraineté à Sa Majesté, s'ensuit que pour la mesme part ils l'ont eüe auparavant entre les mains: suyvant la règle commune de droit: Nemo plus juris in alium transfert quam ipse habuerit. Et quant à ce qu'aucuns disent que lesdits du clergé sont sujets et juridiciables du magistrat, il est bien vray que en quel-

[p. 107]

ques respects les particuliers sont sous la jurisdiction du magistrat: mais quand il est question du corps entier de l'Estat, dont les ecclésiastiques légitimement assembléz représentent un membre, adonc l'un des membres n'a nulle auctorité ni jurisdiction sur l'autre: selon ce qui a esté desjà dit cy dessus. Protestent au demeurant lesdits de la noblesse pour et en faveur de ceux du clergé et réclament leurs privilèges, le serment de Vostre Ex.^ce et de Mondit S.^r le comte de Meurs, leur gouverneur, et promettent d'obéir en tout ce qui sera de raison à mon-dit S.^r le Conte de Meurs, lequel ils prient de vouloir faire choix de personnes de la religion et de la qualité requise, qui soient substituéz au lieu des députéz que l'on a trouvéz en faulte.

Lesquelles raisons, allégations et protestations ils nous dirent tant de bouche que par escrit. Et ne laissasmes néantmoins de leur mettre en avant l'inconvénient où ils pourroient tomber, s'ils vouloient obstinément soustenir leur droit et ne rien quitter à ce peuple, qui y procédoit avec telle affection et animosité. Leur monstrasmes aussi quelques jours après les offres que leur faisoient ceux de la ville et Tiers Estat, à scavoir:

1. Que les Nobles, comme le premier membre, la ville et les villes du païs d'Utrecht, comme le deuxiesme, besongneroient en tous affaires d'Estat, jusques à tant que par Sa Majesté ou Vostre Ex.^ce autrement en eust esté ordonné.

2. Si ces deux membres ne tombent d'accord en leurs opinions, Monsieur le comte de Meurs comme gouverneur de la province sera moyenneur, en la mesme façon qu'il est au duché de Gueldres.

3. Tout ce que les trois Estas ont jusques icy conclu et arresté touchant le souveraineté à déférer

[p. 108]

à la Roine d'Angleterre et tous autres points sera et demeurera comme légitimement résolu.

4. Que cet accord ne sera en rien préjudiciable à ce que la Roine ou Vostre Ex.^ce puis après en ordonneront.

5. Les nobles n'en seront point intéresséz¹⁾, leur demeurant à jamais leur droit et prérogative naturelle aux Estas: et mesmes auront cest advantage que d'estre doresnavant le premier membre. Et quant aux chanoines, ils n'en seront point intéresséz: car ils retiendront leurs biens et bénéfices avec l'avantage d'estre aux Estat parmy les nobles s'ils sont nobles, et parmy les magistras s'ils sont bourgeois. Et de ce que dessus se donneront bonnes seuretéz et cautious ausdits de la noblesse par ladite ville et villes d'Utrecht.

Mais à ces propositions de quelques burgmaistres au nom²⁾ ceux du Tiers Estat, ne fut par la noblesse respondu autre chose fors qu'ils persistoient en leur première opposition. Néantmoins se rapportoient à Monsieur le conte de Moeurs au cas qu'il se trouvast quelque bonne voye d'accord et d'appointement. Sur quoy fut trouvé bon de minuter une forme d'accord, lequel nous communiquasmes à Monsieur l'Electeur de Colongne³⁾, à Monsieur de Brakel⁴⁾, au président du conseil provincial d'Utrecht⁵⁾ et autres personnes de qualité et d'entendement: qui contenoit

1) D.i. benadeeld.

2) Achter ‘nom’ moet blijkbaar ‘de’ ingelascht worden.

3) Truchsesz.

4) Jhr. Reynhart van Asewijn, heer van Brakel: hij was de Leycestersche partij toegedaan (Kronijk Hist. Gen. 1858, p. 164, 184), maar persona ingrata bij de hoplieden. Vgl. Bor II, 362, en verder in dezen brief p. 117.

5) Jacques Belloschiere (Bor II, 735).

[p. 109]

en somme que, veu le différent, les causes et motifs d'iceluy, ensemble les raisons de part et d'autre: et après avoir considéré le danger et inconvénient qui pourroit advenir de cette altération, aurions trouvé bon de surseoir le différent principal et le laisser ès termes de l'accord provisionnel, jusques à ce que Sa Majesté ou Vostre Ex.^ce en auroient esté pleinement informéz et que par vous y auroit esté autrement prouveu. Cependant par ce que les affaires de la province estoient retardées à faute de s'assembler, l'on procéderoit incontinent à la nomination et choix de personnes de la religion, suffisans et bons patriots, qui seroient commis et députéz pour représenter led. Estat du clergé, jusques au nombre de cinq ou sept, ausquels on feroit faire serment nouveau, et abjuration de la Papauté et du Roy d'Espagne. Et au narratif dudit accord, avions couché et allégué qu'en Angleterre, Allemagne et plusieurs autres lieux où la religion reformée a esté receüe, les ecclésiastiques et gens tenant les biens d'Eglise auroient ès assemblées et entremise des affaires d'Estat gardé leur grade, dignité et prérogative: et spéciallement en Angleterre où les évesques représentent l'estat du clergé au Parlement, et ont leur voix et suffrage comme auparavant¹⁾. Promettans pour fin que l'on vaqueroit incontinent à la réformation de l'estat et biens ecclésiastiques, qui auroit si souvent par ceux du magistrat esté requise, et comme ils disent, commencée et interrompue. Cette minute fut par nous envoyée au Conseil de ville, et pour les induire de l'accepter, Monsieur le Conte print la peine

1) Die beschouwing van Hotman over de Engelsche verhoudingen is niet juist; de bisschoppen zaten in het Hoogerhuis als kroonvasallen.

[p. 110]

d'y aller en personne, et leur en fit fort grande instance. Ils consultèrent et opinèrent par six diverses fois, sans pouvoir jamais tomber d'accord: sinon à la fin que tous furent d'avis de persister en leur première résolution. Les deux burgmaistres¹⁾ leur firent là dessus force remonstrances selon les raisons cy devant alléguées, ainsi que nous les avions requis de faire: mais ce fut sans aucun fruit ni bon effet. Car à chacune raison, ils répliquoient à leur advantage: comme à l'exemple d'Angleterre et d'Allemagne, où, nonobstant le changement de religion, les évesques et prélats ont retenu leur grade et suffrage ès assemblées publiques, mesmes au fait de l'Estat: ils firent responce que tous estoient de la religion en Angleterre, et qu'il ne pouvoit avoir aucun soupçon d'eux. Et quant à l'Allemagne, que c'estoit en vertu de la Religionsfred, et que, la guerre n'y estant point, le danger n'y estoit point tant à craindre, comme icy, où l'on n'a guerre que contre le Pape, la papauté et le Roy d'Espagne, desquels lesdits Ecclésiastiques ont prins et retiennent encores leur grandeur et auctorité; et est à craindre qu'ils leur demeurent astraints et affectionnéz. Et quant à substituer des gens de bien et affectionnéz à la religion et à la patrie, au lieu de ceux qui auroient esté trouvéz en faute, respondirent qu'il y en avoit si petit nombre en leur ville que pour ce peu il ne faloit retenir un membre si dangereux à l'Estat. Qu'en leurs consciences et devant Dieu ils ne pouvoient plus souffrir la prestraille en cette ville. Que ceux de Holande, Zélande, Frise et autres provinces voisines s'en estoient déffait dèz le commencement. Que jamais l'estat de leur province ne

1) Peter Ruysch en Deventer (Kronijk Hist. Gen., 1855, p. 232).

[p. 111]

seroit asseuré tandis que les prestres et chanoines ou leurs députéz auroient entrée et suffrage aux Estas. Somme que c'estoit contre leur religion et la parole de Dieu de souffrir telles gens avoir voix et vogue en un Estat: et y en eut mesmes aucuns qui dirent: Quoy qu'il leur coustast, et y allast-il de tout l'Estat, ils n'endureront jamais le clergé. Qui furent jugées paroles tendantes à esmeute et sédition. On leur allégua que leur procédure estoit indeüe et incompétente, et qu'ils ne pouvoient estre juges et parties en leur propre cause; et qu'il falloit attendre une auctorité plus souveraine pour vuider un différent qui touchoit tout l'Estat. Sur quoy ils dirent avoir lettres de Sa Majesté d'Angleterre, par lesquelles ils estoient priéz de continuer en ce bon zèle et dévotion qu'ils portoient à l'avancement de la religion et de la cause, et autres lettres de Vostre Ex.^ce où ils estoient requis de repurger leur ville de gens suspects et malaffectionnéz, et d'aviser à tous moyens de leur seureté et conservation: par lesquelles lettres ils se pensoient assez autoriséz de faire ce qu'ils avoient entrepris. Mesmes il fut entendu de l'un d'eux une parolle à laquelle beaucoup de gens ont depuis pensé bien avant: que les princes et gouverneurs sont bien contens quand les choses sont exécutées, ores qu'ils n'aiment pas à s'y trouver eux mesmes. Autres disoient que la longue patience qu'on usoit à souffrir les ecclésiastiques si longuement après toutes les autres provinces et contre l'exemple d'icelles, amèneroit leur Estat en ruine le premier: et que ceux de Hollande et autres les avoient autres fois sollicité de faire comme eux, au moyen de quoy ils s'esbahissent grandement que ceux là voulussent maintenant se desdire de leur première opinion: et finalement qu'il faloit prier les Estas généraux et Messieurs

[p. 112]

de Hollande de ne se mesler plus des affaires d'autruy: qu'ils se sentent assez bastans et adviséz pour gouverner leur Estat. Autres aussi allégoient, que les Ecclésiastiques avoient les premiers violé l'accord provisionnel de l'an 1582, entant que l'un des députéz nommé Hermals¹⁾ n'auroit fait le serment ordonné de renoncer à la Papauté et au Roy d'Espagne: et que maintenant Licet ipsis a contractu recedere, quem alii non servarunt. Somme, quand tout cecy ne seroit, si n'y a-il autre moyen de se conserver, comme ils disent: allégans Salus populi suprema lex est. Aucuns des eschevins prièrent Mondit Sieur le Conte de les vouloir déporter de leur charge et office, plus tost que de les forcer à chose qui estoit si fort contre leur conscience: ausquels Mondit Sieur le Conte assez brusquement fit responce, qu'ils les prenoit au mot, et que plus tost il les osteroit de leur office que d'endurer qu'ils troublent tout l'Estat.

La compagnie se départit ce jour là sans faire autre chose: et fut trouvé bon de laisser passer cette chaleur pour quelques jours: pendant lesquels nous eusmes loisir et moyen de descouvrir quel estoit le principal sujet et motif de cette nouveauté: et nous fut dit par aucuns bien entendus et gens de bien de ladite ville qu'il y avoit plus de six ans que l'on espioit quelque occasion de casser et abolir l'estat ecclésiastique; et après qu'on auroit disgracié les personnes et qu'on leur auroit osté leurs voix en chapitre, l'on viendroit plus aisément à la saisie de leurs biens; que telles gens avoient trop longuement possédé ce qui ne leur appartient pas, et dont ils sont par trop indignes; et qu'il faloit approprier lesdits biens à meilleurs usages. Qu'ils s'asseuroient

1) Floris van Heermale, kanunnik van Oudmunster.

[p. 113]

que Sa Majesté et Vostre Excellence ne trouveront point mauvais si l'on accroist le domaine et le revenu de la province; et si l'on employe partie desdits biens à l'entretènement des ministres, des escoliers et des pauvres. Autres disoient que cecy estoit advenu par un despit prins à cause du refus qu'on auroit fait de la personne du burgmestre Deventer aux Estas généraux, nonobstant sa suffisance et qualité, et la grande instance que Vostre Excellence en avoit faite ausdits Estats. Et a on eu opinion que le dit Deventer estoit auteur de ce trouble pour se ressentir du tort que l'on luy faisoit. Mais il s'en purgea en plaine assemblée de ville, où fut attesté qu'il estoit absent quand l'insinuation fut faite aux députéz du clergé de ne comparoistre plus en l'assemblée des Estats: et qu'estant de retour, il leur remonstra bien amplement le danger où ils s'estoient mis en ce faisant: ainsi qu'il appert par acte du Conseil de ville sur ce fait le 23 de novembre dernier¹⁾. Autres aussi nous asseuroient que la pluspart de ceux qui avoient entrepris cet affaire, voyans qu'elle ne succédoit pas à propos, et qu'ils n'en auroient que disgrâces et reproches, s'en repentoient infiniement: et néantmoins par crainte d'estre moquéz et désestiméz, ou de perdre leur créance et auctorité parmy le peuple, ne se départiroient que malaisément de leur poursuitte et entreprise.

Or, d'autant que Monsieur le Conte de Meurs mettoit en avant le serment qu'il avoit fait de maintenir un chascun en ses droits et privilèges, et qu'à présent l'on le vouloit forcer et induire de rompre son serment, il pria les ministres de luy en donner

1) Vgl. n^o. XVI en Broersma, p. 62.

[p. 114]

advis selon leur savoir et conscience: et leur proposa ce dilemme: Que, si son serment estoit bon, il le luy faloit garder. S'il estoit mal fait, ilz avoient grand tort de le luy avoir au commencement conseillé, l'ayant eu trois jours entiers entre leurs mains pour luy en faire rapport et en donner leur advis. A quoy par le Sieur Herman Modet fut dit, qu'en plusieurs cas un serment mal fait ne doit estre gardé: et le dimanche ensuyvant on prescha tout publiquement son advis. Au reste, comme nous eussions entendu que aucuns des capitaines vouloient désister de leur poursuitte, et révoquer ladite insinuation, Monsieur le Conte de Meurs les manda tous par devers soy, avec les lieutenans et principaux officiers de leurs compagnies bourgeoises, et leur secrétaire: et après leur avoir exposé ce qui s'estoit jusques icy passé en ce différent, les pria d'y vouloir donner leur résolution finale; et moy je les requis de déclarer s'ils entendoient passer outre en cet affaire sans l'autorité de Vostre Ex.^ce Sur ce, ils alléguèrent plusieurs choses, mais spécialement la charge de conscience qu'ils auroient de souffrir les prestres et chanoines, quoy qu'ils fussent de la religion, et que à telles gens il estoit mal séant de se mesler d'affaires d'Estat: et protestèrent qu'ils n'avoient point esté induits à désirer ce changement par aucun ministre, mais par l'insolence et mauvais déportement desdits ecclésiastiques; que Vostre Ex.^ce ni les gens de bien ne seroient jamais bien servis ni cest Estat en seureté que ledit membre ecclésiastique ne fust osté et aboly; qu'ils avoient de fraische datte receu une lettre de M^r. Herla¹⁾, soy disant ambassadeur de la Roine d'An-

1) William Herle, in dezen tijd in verschillende diplomatieke zendingen gebruikt; hij was berucht om de lengte zijner brieven. Bruce, op. cit., p. 76.

[p. 115]

gleterre, en laquelle il leur promettoit de la part de Sa Majesté toute faveur et bienveillance. Chose qui leur donnoit espérance que Sa Majesté prendroit de bonne part le service qu'il vouloient en cecy faire à l'avancement de la cause. Et pour faire fin, me donnèrent par escrit acte de leur déclaration signée par leur secrétaire¹⁾, contenant: Que l'affaire estoit de grandissime importance et qui les pressoit fort: prioient néantmoins Mondit Sieur le Conte de Meurs d'en vouloir adviser et communiquer avec le magistrat de leur ville et les députéz des autres villes de la province; promettans d'obéir à toute autorité supérieure. Le lendemain cette résolution des capitaines estant communiquée à ceux de la ville, nostre affaire n'en fut de rien plus advancée, eux persistant en leur première volonté et opinion. Et après avoir esté mandéz par devers Mondit Sieur le Conte et nous autres, ils n'alléguèrent rien de nouveau outre leurs raisons précédentes, sinon que selon la loi de Dien et le serment qu'ils avoient tous fait pour la religion réformée contre les loix de l'Antechrist, nul possesseur des biens ecclésiastiques doit ex eo capite se mesler des affaires d'Estat: et que l'insinuation a esté bien faite par le magistrat comme à ceux qui sont habitans et de la jurisdiction de ladite ville; et insistèrent fort sur la charge de conscience, de laquelle ne pouvant bonement rendre raison et en quoy elle estoit fondée, dirent qu'ils prieroient leurs ministres d'en vouloir satisfaire à mon dit Sieur le Conte: lequel tout à propos avoit préparé cinq ou six questions en

1) Zie Bor II, 857.

[p. 116]

forme¹⁾. Ausquelles dèz le lendemain on apporta responce²⁾ et la luy présenta-on, ainsi qu'il estoit sur son partement. Mais voyant que l'on perdoit le temps en longueurs et disputes, et qu'il estoit contraint de partir incontinent, il leur envoya une sienne déclaration finale³⁾: par laquelle il ordonne aux uns et aux autres de continuer leur assemblée et de vaquer aux affaires comme au précédent: et en cas que ceux de la ville et du Tiers Estat en facent refus, enjoint et ordonne à ceux du Clergé et de la Noblesse de tenir leur assemblée au chasteau de Duerstede, où de pieça⁴⁾ les Estas de la province avoient coustume de s'assembler, ou bien en tel autre lieu qu'ils trouveront convenir. Cette déclaration de Mondit Sieur le Conte les offença et enaigrit merveilleusement, d'autant qu'elle leur avoit esté envoyée avant que de lire et peser leur responce aux susdites questions et propositions, et aussi par ce que ladite déclaration ne leur avoit esté premièrement communiquée, comme ils prétendent qu'il devoit avoir esté fait. Et d'autant qu'il est porté par ladite déclaration que Monsieur le Conte a sur ce eu l'advis de ses adjoints et autres gens de qualité: eux sachans bien que M^r. de Metkerke estoit pour lors absent, ils me prièrent en plein conseil de ville de vouloir attester si j'avois esté présent à la confection d'icelle, et si elle m'avoit esté communiquée. Je dy ce qui estoit de vérité, à sçavoir que ce que j'avois requis m'estre communiqué, l'on ne m'en avoit point fait

1) Vgl. Bor II, 858.

2) Vgl. Bor II, 863/64.

3) Vgl. Bor II, 858.

4) De pieça, in vroeger tijd, lang geleden. Bij Bor heet het: ‘bij Bisschopstijden.’

[p. 117]

de refus; mais que ne say comment estoit advenu que l'on ne m'auroit point fait lecture ni interprétation de ce(t) escrit et déclaration dernière: protestant que je n'auroy fait ladite attestation au préjudice des procédures de Mondit Sieur le Conte. Sur ce, se résolurent de n'obéir à ce mandement de Monsieur le Conte, pour estre, comme ils disoient, précipité, défectueux, et fait sans y avoir esté appelléz ceux qui y prétendent le plus d'intérest. Et de fait, le lendemain du partement dudit Sieur Conte ceux de la noblesse ayans signifié à ceux de la ville qu'ils vouloient acquiescer à ladite ordonnance: il fut respondu par ceux de la ville que en ce cas ils réputeroient toutes leurs procédures et résolutions nulles et de nul effet et valeur. Il me fut dit alors que ce qui avoit ainsi enaigry ceux de la ville contre ledit Sieur Conte de Meurs, estoit premièrement la procédure qu'il avoit tenue en cet affaire, y employant le conseil et advis de gens qui leur sont odieux comme Carle Rorda¹⁾, ou suspects comme Monsieur de Brakel, qui tient le party de la noblesse. Secondement qu'il auroit en présence de ceux de la noblesse et plusieurs autres ouvertement diffamé (comme ils disent) et injurié le magistrat, les ministres et les capitaines, desquels il sembloit s'estre fait et formé partie; au lieu d'estre neutre et sans partialité, comme juge ou arbitre et compositeur amiable de leur différent. Et tiercement qu'avant son partement en Allemagne²⁾ il auroit donné un certain escrit au

1) Karel Roorda was door de Staten-Generaal naar Utrecht gezonden om met Nieuwenaar over de geschillen aldaar te raadplegen. Bor II, 856/57.

2) In den zomer van 1586 was Nieuwenaar naar Duitschland afgevaardigd om troepen te werven. Bor II, 751.

[p. 118]

magistrat et ministres de sa main propre, où il maintient qu'on se doit desfaire de l'estat ecclésiastique; et qu'en bonne conscience on ne le peut ni doit souffrir In bene morata civitate et in hac luce Evangelii: disant en termes exprès: Quia sunt et manent Antechristo obstricti, etiamsi aliud intercedat juramentum, et que les nobles ne s'en doivent point offencer, attendu que: Agitur de Dei gloria et patriae salute. Et s'esbahissent grandement ceux de la ville que ledit Sieur Conte soit à présent si contraire à sa première opinion.

Depuis le partement dudit Sieur Conte, j'ay encores tasché de les induire à quelque bon accord, pour le danger qu'apportent ordinairement les altérations en un Estat, et pour les inconvéniens que chacun prévoit en devoir arriver à celui-cy, si Dieu par sa sainte grâce n'y remédie: ou pour le moins de n'user d'aucune aigreur ni procédure violente les uns contre les autres et se vouloir conformer à ce que Vostre Ex.^ce en ordonnera: l'autorité de laquelle je leur ay preschée incessamment. Enfin ils m'ont promis d'envoyer leurs députéz exprès en Angleterre pour informer Vostre Ex.^ce de cet affaire: et m'ont donné acte de mes diligences, en la sorte qu'il s'ensuit:

Sur la proposition faite par le Sieur Hotman, agent de Son Ex.^ce et par Monsieur Wilkes au nom d'icelle envoyé en cette ville pour appaiser le différent esmeu entre la cité et villes du pais d'Utrecht d'une part, et la Noblesse d'iceluy païs, à cause que ladite cité et villes auroient fait insinuer aux députéz du Clergé de ne se trouver aux Estas dudit païs: Ayant iceluy Sieur Hotman au nom que dessus requis que on n'allast plus avant en un affaire de si grande conséquence sans le sceu, autorité et ordonnance de Sadite Ex.^ce, à laquelle on alloit déroguer par sem-

[p. 119]

blables comportemens: Il a esté dit et respondu par la Cité et villes: Qu'en premier lieu ils remercient Mondit Sieur Wilkes de la bonne affection et du soin qu'il porte au bien et repos de ce païs, offrans le reconnoistre de tout leur pouvoir. Qu'après ils remercient de mesmes ledit Sieur Hotman de la peine et du très bon devoir qu'il a pris et fait en la cause susdite; pour l'équité de laquelle ils ont à leur gouverneur, Monsieur le Conte de Nieuwenaer, en forme de responce sur ce qu'il luy a pleu leur remonstrer, exhibé certain escrit. Résolus au demeurant de se rapporter, comme il leur convient, à la disposition de Son Ex.^ce. Quoy pendant ils continueront tous devoirs possibles, comme desjà ils ont fait, afin que la cause commune ne souffre point de dommage: Ayans à cet effet aux nobles fait des offres et présentations si raisonnables, sans préjudice du principal, que pour amateurs qu'ils sont du bien public, ils n'auront occasion de les refuser. Fait à Utrecht, ce XXIIII^e de décembre 1586. Et estoit signé Van der Voort.

Voyla, Monseigneur, le vray discours de ce qui s'est géré et négocié en cet affaire d'Utrecht, que j'ay bien voulu représenter à Vostre Ex.^ce comme à celuy à qui seul en compète la connoissance: et mesmes pour autant que j'ay tasché d'y maintenir vostre auctorité. J'enten que ceux de la ville ont député M^r. Herman Modet leur ministre¹⁾, pour pareillement informer Vostre Ex.^ce de tout ce qui s'est passé, et vous faire trouver bonnes leurs raisons et procédures: lesquelles les Estas généraux, les

1) Behalve Modet werd ook Philips Rataller gezonden. Zie hun instructie bij Bor II, 860.

[p. 120]

Seigneurs de vostre conseil, les grands de par deça, les ministres de cette province et ailleurs, et finalement tous les gens de bien et de bon entendement ont trouvé bien mal fondées en équité naturelle, en bien-séance, et en la parole de Dieu. De quoy j'ay bien voulu aussi advertir Vostre Ex.^ce sans que de ma part j'y veille ou ose interposer mon jugement propre, remettant le tout à la prudence et bon plaisir de Vostre Ex.^ce, à qui pour fin je baise très humblement les mains; et prie Dieu,

Monseigneur, qu'il maintienne Vostre Ex.^ce en toute grandeur et prospérité. A la Haye, ce premier jour de l'an nouveau 1587.

Monseigneur, les questions dont est fait mention en cette lettre, je les envoieray à Vostre Ex.^ce avec la responce des ministres et du magistrat, si tost qu'elles seront traduites de Flamen en François.

De Vostre Ex.^ce

Fidèle et bien humble serviteur

Hotman.

XXII.
Hotman aan Leycester.

Zaken te Utrecht; men is hier wel eens wat te heftig. Wensch dat Leycester beide partijen hoore. Zonderling gedrag van Nieuwenaar. Dronkenschap van Hohenlo en anderen. IJver van Wilkes. Groote invloed van Oldenbarnevelt in Holland. Men wenscht algemeen dat de koningin de souve-

[p. 121]

reiniteit aanneme. Klacht dat hij geen berichten van Leycester krijgt.

Den Haag 7 Januari 1587.

May it please your Excellency etc. I have sent to your Excellency a discourse at large of all ye last matter of Utrecht, which has brought a great dissension among themselves and a great discontentment of all ye States Generall and of all those of your Councell that cannot allow of all ye doinges of M^r. Deventer and of M^r. Modet. True it is that they bothe and all those of Utrecht doe love your Excellency with all their hartes, but they doe many thinges very rashly and doe disunite themselves from ye generallity of ye United Provinces, insomuch that at this present, those of ye Magistrat of Utrecht have separated themselves from ye States of their owne Province, and worke every day one against an other. I remember your Excellency tou....¹⁾ me once a very wise worde, when we were at Elten, that those of Utrecht had geven you more auctority then they could well doe. And so my good Lord no man doubteth but your Excellency will heare both parties afore you geve any judgement of ye matter, and that your Excellency will committe to it men that are not partiall. I had written to your Excellency by M^r. Modet and M^r. Rataller, but they stoale away secretly from hence and surely this proceeding is not very well liked here of ye best sorte, as though he would have prevented ye thother partie

1) Enkele plaatsen van dezen brief hebben door brand geleden. Zij worden door.... aangegeven. Misschien moet hier gelezen worden: told.

[p. 122]

and make his owne reasons good first....¹⁾ your Excellencie. I know that they are very much offended w....²⁾ Count Moeurs because of his straunge and rash proceding in ye sameselfe matter, and doe now at Utrecht hate him asmuch as they did love and favour him afore, but ye conservation of ye generality is ever to be regarded afore anything, as I know that your Excellency hath, nor neve....³⁾ had any other intent.

Since your Excellencie's departure there hath ben among these Dutch Countes nothing but danncing and drinking, to ye greef of all this people, which forseeth that.... eir⁴⁾ can com ne good of it, and specially Cont Holloch, who hath ben dronck almost a fortnight togither.

Count Moeurs is here yet, about ye matter of his Dutche Rutters⁵⁾ and hath done nothing yet.

Colonnel Schenck went away a month agoe from Utrecht and had with him hundreth wagons, at ye great charge of ye Countrey, but hath not yet done any exploite or any thing worthy to be written of, though he had promised very much at his going away.

M^r. Wilkes takes marveylous great peines with these men and chideth them very often for their slouthfulness and negligence, as though this were not their own cause, and spoake yesterday very roundly to M.^r Barnevelt who was excusing those of Holland for their great charges, which he said they

1) In te vullen: to?

2) With?

3) Never.

4) Their, there?

5) Waarschijnlijk Duitsche ruiters; zie hiervóór p. 117.

[p. 123]

were at every yeare, and considered not, how this Province is in a much better cause hundreth times then all ye other Provinces togither. The said Barnevelt is said to rule ye States at his will and surely they doe nothing without his advice.

All this people generally doe wishe hir Majesty to take ye Soveraignety of this Countrey and doe live in that hope, and ye best sorte beginneth to wishe and aske of your returne, of ye which I doe assure them according ye letters which are written out of England, though not to me, as having had as yet not one letter from your Excellency, nor anie commission, or particular chardge to doe you any service here, so that my frendes doe calle me: Agens ab agendo sicut Mons a movendo. Nevertheles I doe trust upon your Excellencie's accustomed favour towardes me, and will not intrude myself in more busines then I am commaunded.

Thus my very good Lord I leave to trouble your Excellency, beseeching God to keepe your Excellency in his holy protection.

From ye Haghe ye vii^th of January 1587.

Your Excellencie's

most faithfull and obedient servaunt

J.H.¹⁾

1) British Museum, Galba CXI, fol. 70.

[p. 124]

XXIII.
De Staten-Generaal aan den Raad van State. (Copie.)

Klachten over wanbeheer der financiën.

7 Januari 1587.

Les Estatz généraulx des Provinces-Unies du Pays-Bas ayans veu et meurement examiné certaine proposition faicte de la part de Son Excellence par Messieurs Wilkes, Loozen et Teylincq, conseilliers d'Estat, ensemble George de Bie, trésorier, le VI^me de ce mois et hier exhibé pas escript, ont bien voulu reduire en mémoire à Son Ex.^ce et seigneurs conseilliers d'Estat que, en déférant à icelle le gouvernement, pour l'an XV^cLXXXVI sont consentiz telz moiens et contributions que l'estat et condition du pays aux charges ordinaires de la guerre pourroit porter, soubs conditions expresses que desd. contributions, ensemble du secours que la Majesté reginalle a pleu accorder auxd. pays, les charges de la guerre seroient supportéz. Que après a esté accordé à Son Ex.^ce les moyens généraulx ou de povoir charger les Provinces-Unies en nécessité une fois extraordinairement de cent mille florins, et que successivement a encores esté accordé pour l'erection et entretiennement d'un camp, pourveu qu'il seroit renforcé de deux mille reytres allemans et payéz suivant la promesse solemnelle de Son Ex.^ce, premièrement trois cent mille et après aultre cent mille livres, le tout sur les conditions comprinses aux actes du conseil. Et combien que les Estatz susd. ont eu ferme confidence que ledit secours de Sa Majesté et les contributions susdictes tant ordinairement que extraordinairement con-

[p. 125]

sentiz seroient mesnagéz et administréz en conformité de ce que lesd. Estatz avoient convenuz ou capituléz, et par ainsy non seullement les charges de la guerre escheuz l'année susd. Hors desd. contributions paiéz, mais aussy que les deux mille reystres allemans fussent esté amenéz en temps au service du pays et emploiéz contre les ennemys; si ont ilz toutes fois, à leur grand regret, passé six mois trouvé la direction de la cause en tels poinets et les gens de guerre mal traictéz et payéz, qu'ilz ont pour s'acquicter de leur debvoir envers Sa Majesté, Son Ex.^ce et la patrie, par bouche et par escript remonstré¹⁾ Son Ex.^ce la confusion apparente et le décours de la cause commune, et requis sur tout qu'en temps y seroit pourveu, avec une ferme fiance que Sad. Excellence, assisté de Messieurs du conseil d'Estat estant comme pour la garde et conservation de l'estat du pays commis²⁾ ledit Son Ex.^ce, sur ladite remonstrance seroit³⁾ mis ordre, et qu'ils ont par lad. remonstrance et requisition comme aussy par divers aultres actes persisté, mais que, nonobstant tout cela, incontinent aprèz le partement de Son Excellence, par lesd. S.^rs du conseil d'Estat a esté remonstré que non seullement les ordinaires, mais aussy les extraordinaires contributions consentiz et jusques au mesme jour escheuz, estoient consuméz, nonobstant que les deux mille reystres allemans n'estoient conduictz au service du pays, ny aussy, que moins est, ont esté paiéz. Que aussy les gens de guerre ont receuz plusieurs cent mille florins moins pour leur solde escheu en lad. année que l'intention des Estats estoit, quant ilz passèrent leur con-

1) Bor II, 745.

2) Hier schijnt iets uitgevallen, misschien par.

3) De zin vereischt: auroit.

[p. 126]

sentement. Sur laquelle rémonstrance, les Estatz-Généraulx, désirant conserver le pays et redresser l'estat d'icelluy, ont requis desd. S.^rs Conseilliers d'Estat qu'ils vouldroient faire et délivrer par escript sommier estat des deniers de.....¹⁾ que liquidement pourroient rester encores, tant des ordinaires que extraordinaires contributions des quattre provinces contribuantes. Lequel estat estant délivré par ledit conseil d'Estat, a esté après par les Estats-Généraulx au service du pays et redrès des causes fourcourrus consenty en l'anticipation de ce que à Son Ex.^ce desd. contributions povoit rester de l'an entier, ce que, non pas par eulx, ains par le Conseil d'Estat (comme ayants maniéz les contributions) est estimé à trois cents et quattre vingts mille livres, dans lequel estat²⁾ comprins que resteroit au coste³⁾ de ceulx de Zélande environ soixante seize mil livres; de Utrecht XXVI mille livres; de Frize cent seize mil livres, et le reste au coste des moyens d'Hollande, laquelle anticipation les Estatz susd. ont aussy consentiz, soubz conditions expresses que les gens de guerre seroient reduicts, que les villes où Son Ex.^ce n'a ordonné garnisons seroient deschargéz de gens de guerre et le pays plat délivré de toutes siégements. De quoy les provinces particulières incontenent sont advertiz avecq instante réquisition que chascun en son regard donneroit promptement ordre pour furnir ce que respectivement ils pouvoient estre debvables, et ont les députéz de chascune province

1) Onleesbaar.

2) Waarschijnlijk verschrijving voor estoit; of wel, na estat is estoit weggevallen.

3) Coste = nieuw fr. coût, in de beteekenis van ‘kosten, uitgaven.’

[p. 127]

aussy faict leur extrême debvoir à leurs principaulx, qu'ilz estiment fermement n'avoir laissé chascun en son regard à diligenter le paiement de leur restant. Mais en cas que l'estat de ce est mal faicte, à sçavoir qu'il est concipté¹⁾ que les provinces debvroient plus qu'en verité ilz debvoient, cela ne peult estre attribué comme faulte des Estatz-Généraulx, ny à leur reproche qu'ilz ont tant seullement porté en patteret²⁾ un consent, parce qu'ilz se fient aux provinces qu'ils ont desjà furny leur restant, ou s'il y a encore quelque reste qu'ilz le fourniroient au premier. A quelle fin est aussy escript très instamment à ceulx de Zélande, Frize et Utrecht, et vers eulx dépeschéz certains députéz incontinent après laditte proposition; ayant les députéz d'Hollande déclairéz que, nonobstant les conditions, mises audict consent comme en charge à Messieurs du Conseil d'Estat, ne soient (lesd. conditions)³⁾ aucunement satisfaict, ny au regard de la délivrance des villes des garnisons de soldats où n'est besoing d'en avoir, ny de la réduction ny de la délivrance du plat pays des foulles, siègements et exactions, mais que plustost lesd. foulles sont redoubléz, tellement que le plat pays en aucuns quartiers totallement est ruiné et toutes contributions mises à néant, ilz ont toutesfois quasi payé leur restant en argent contant, et s'il y en fauldroit quelque, qu'ils sont content de le paier promptement. Et en cas que Son Excellence ayant faict recepvoir et exécuter ledit conseil, la cause ne pourroit estre par ce redressée, se debvra de plus

1) Concepté?

2) En apparence? Het woord ontbreekt in het Woordenboek van Godefroy.

3) Deze woorden zijn te veel.

[p. 128]

près estre remonstré, pour sur ce estre résolu et faict comme il conviendra, sans que les Estatz-Généraulx peuvent extraordinairement consentir la recepte de cincquante florins sur le sel, les deux patars sur le tonneau de bière et douze patars sur le tonneau de savon, d'aultant qu'ilz entendent que lesd. moyens, suivant la précédente résolution, de la part de Son Excellence esgalement debvroient estre receuz et executéz, et après tout ce qu'est receu comme ce qu'est encores à recepvoir sera rebattu en diminution du quote des provinces respectives, à l'advenant que les provinces sont contribuantes.

Les Estatz susd. ne peuvent aussy entendre que Son Ex.^ce, ayant receu par an oultre le secours de Sa Majesté XXIX cent mille livres par quotisation sur les provinces de Hollande, Zélande, Utrecht et Frize, les convoys, licents, butins et prinses, les contributions des aultres provinces, ensemble les brantschatz, et que aux gens de guerre est paié dix cent mille livres moins que l'intention et pensement des Estatz a esté en accordant lesd. consents, et que oultre cela non seullement le plat pays, mais aussy beaucoup des villes sont grandement endommaigéz, pourroit par aucun fondement demander que, après l'expiration de l'an, les moyens demeureroient chargéz de quelques debtes.

Et touchant le consent des contributions requis pour l'anné courant, les Estatz en resouldront au premier, comme ilz trouveront au service du pays estre convenable.

Ainsy faict et résolu à l'assemblée des Estatz-Généraulx, le VII^e de janvier 1587.

Paraphe: Cooper V^t.

Par ordonnance desd. Signé:

C. Aertssens.

[p. 129]

XXIV.
De Raad van State aan Leycester. (Copie.)

Gevaren van het garnizoen te Deventer.

Den Haag, 14 Januari 1587.

Monseigneur,

Depuis le partement de Vostre Ex.^ce de ces pays, avons receu diverses plainctes de temps en aultre du magistrat de la ville de Deventer à l'encontre du seigneur Stanley gouverneur d'icelle, pour l'aucthorité qu'il a volu prétendre sur leur droictz et priviléges en vertu de sa commission, comme aussy contre les soldatz y tenans garnison à cause des insolences et disordres qu'ilz commectent journellement contre les bourgeois. Suppliants qu'il y fust remédié de bonne heure pour éviter tout ultérieur inconvénient. A quelle fin n'avons laisséz d'essayer par tous moiens possibles d'appaiser les différents, ayants escripts par plusieurs fois à ceulx de la ville pour les parsuader à prendre pacience et de se contenter dud.^t gouverneur et garnison, les asseurant que led.^t gouverneur redresseroit toutes faultes advenuez, et que ainsi pourroyent vivre en meilleur accord, en attendant qu'au retour de Vostre Ex.^ce seroit aultrement pourveu à leur contentement. D'aultre part, avons aussi escript souvent aud.^t S.^r Stanley qu'il eust à se comporter en toute douceur et courtoisie avecq les bourgeois sans mouer¹⁾ ni entreprendre chose aulcune sur leur susdicts privilèges et libertéz, et de contenir ses gens en bonne ordre et discipline,

1) Muer.

[p. 130]

évitant par tous moiens les occasions de picque et offence qui auroient à sourdre entre lesdicts bourgeois et garnison, pour la conséquence qui en pourroit advenir. Par où avons tasché remédier au mal, en espérance que de nostre debvoir, y joinct l'aucthorité de Vostre Ex.^ce, devroit avoir succedé quelque bien. Ce que nonobstant, les plainctes et doléances continuent et nous viennent de jour en aultre itératives, de sorte qu'il est à craindre que en peu de temps les aigreurs et mal talent¹⁾ de costé et d'aultre seront irréparables, dont ne sçauroit ensuivre que la perte évidente de ladicte ville. Or, ne sachant comment pourveoir de remède à ces désordres que sans aultre dilay en advertir à Vostre Ex.^ce, avons quant et quant prins la hardiesse par voye d'advis et sous très humble correction d'icelle que, veu le peu d'apparence qu'il y a de repatrier lesdict gouverneur et garnison avec les magistrats et bourgeois de ladicte ville et les entretenir en debvoir et dévotion vers Vostre Ex.^ce, de très humblement prier Vostre Ex.^ce de penser s'il ne fust pas nécessaire de retirer ledict S.^r Stanley avec la garnison, l'employant ailleurs et y mectant quelque aultre qui leur fust plus aggréable et qui sceut parler la langue franchoise ou flamande, qui se pourroient mieulx accommoder avecq eulx. Et pour ce que, à raison des guerres et foules d'assez longtemps continuéz aux quartiers d'Overyssel, la ville est fort empovrie et que mesmes depuis qu'elle s'est rendue soubz l'obéissance de Vostre Ex.^ce par les mescontentementz y amenéz, les plus riches en sont sortis, ne restant quasi dedans la ville que les artisants qui n'ont pas moien de supporter les charges

1) Mal talent = toorn, verbittering.

[p. 131]

incidentes pour accommoder unne garnison si grande comme celle de présent sans l'entière ruine des povres bourgeois de la dicte ville, supplient pour tant en toute révérence qu'il plaise Vostre Ex.^ce en avoir favorable considération d'iceulx et trouver bon que ladicte garnison fusse diminuée jusques à six ou 700 hommes, ce que en noz opinions se pourra faire si ainsi plaira à Vostre (Ex.^ce)¹⁾, veu que le plus grand nombre des bourgeois et inhabitans illecq estans de la religion et affectionnés à icelle, comme les ministres mesmes par leurs lettres le tesmoingnent, et que les forces de l'ennemy là à l'entour sont fort abatuz et la ville de Sutphen environnée tellement par les gens et garnisons au service de ces pays, que Taxis²⁾ ny ses soldatz osent bouger, moins de attempter quelque chose contre icelle. Par où Vostre Ex.^ce donneroit très grande contentement à ladicte ville de Deventer, et les animeroit d'aultant plus de continuer affectionnéz à la cause, et conséquemment touttes aultres villes des quartiers d'Overyssel en recepvront aussy satisfaction, où à cest heure estantz effrayéz par l'example de leur vosine se persuadent mal volontiers de recevoir les garnisons que nous y envoyerons pour la défence d'icelles, qui nous est desjà fort mal advenu aux aultres provinces, pour ce que, par le refus qu'elles ont maintes foys faictes de noz garnisons, le plat pays a esté tant mangé et foulé que avons à craindre la déminution de noz contributions pour l'avenir. Ce que laissans à la très saige considération de Vostre Ex.^ce, prions encoires icelle vouloir interpréter ceste nostre lettre en bonne part,

1) Dit woord ontbreekt.

2) Deze commandeerde te Zutphen.

[p. 132]

nous laissant scavoir par le premier son bon plaisir, afin que nous nous puissions régler là dessus. Cependant, avons derechef escript tant audict gouverneur que ceulx de la ville, espérant qu'ilz continueront en debvoir, attendant nouvelles de Vostre Ex.^ce. Qui sera l'endroict où prierons le Dieu tout puissant, après avoir baisé les mains de Vostre Ex.^ce de vous donner,

Monseigneur, en parfaicte santé, longue et heureuse vie. De la Haye, ce XIIII^e de janvier 1587.

XXV.
Hotman aan Leycester. (Origineel).

Zijne brieven zijn in Den Briel blijven liggen. De gezanten der Staten-Generaal vertrekken naar Engeland. Oldenbarneveldt wordt gezegd geen vriend van Leycester te zijn. Gevaar voor het kasteel van Wouw; slecht gedrag van Hohenlo. Vrienden van Leycester in den Raad van State. Muiterij te Deventer. Noodzakelijkheid van Leycesters terugkomst. Verstandig gedrag van prins Maurits. Goede gezindheid van Truchsesz.

Den Haag, 16 Januari 1587.

May it please your Excellency &c. This is ye fifthe lettre I have written to your Excellency in English, besides a Frenche letter conteining a discourse at large of the matter of Utrecht, but I doe hear that all our letters have staied at ye Brill for lacke of good passage, for ye which I am very sorry because your Excellency shall perhappes conceave such a sinister opinion of me as though I were either

[p. 133]

forgetfull of my duety, or els altered from ye good affection I have ever had to your Excellencie's service. I hope neverthelesse that by ye dates of ye letters your Excellency shall fully perceave that there is no fault in me and that it is but my evill luck.

The deputies of ye States are now this day dispatched with their letters and instructions: Menin, Sylla and Caminga. I heare they are resolved to offer ye Soveraignetie unto her Majesty.

I heare your Excellencie hath written unto M^r. Barnevelt, but it hath ben reported unto me for certain that he is not your very great frend, whereof I can write no more at this time.

Count Hollock is gone towardes Berghen op Zoom for ye matter of ye castle of Wowe¹⁾, which standeth yet in very great dannger, because captein Marchant doth aske sixe monethes paye for him and his souldiors and yet to remaine still in ye castel. If the place be lost every man laieth ye fault therof upon Count Holloch, and I assure your Excellency that he is worse hated then ever he was, and because he seeth himself forsaken and misliked of ye people of this Countrey, and that he hath offended your Excellency and most of ye Englishe nation, he has sought the frendshipp of some of ye States and hath allied himself streight with those of his owne Countrey, in so much that he hath ben one whole fortnight drinking with Count of Moeurs to intice him and bring him into his faction, as every body saieth. But the Countesse of Moeurs tould me but yeasterday that hir husband is not so foolish to truste one who hath deceaved him so often, and that she will never

1) Wouw.

[p. 134]

permitte hir husband to goe from ye partie of England as long as ye generality itself doeth depend of that side. She seemeth to be very well affected to your Excellency, or els she dealeth very craftily with me.

There is three in ye Councell who wishe your Excellencies returne with all their heartes, M.^r Brederode, M.^r Metkerke and M.^r Dorrius, for ye rest I can neither tell, nor will not sweare.

Generall Nourris hath his dispatche of money and goeth into Friseland towardes Groningen as I think.

The towne of Deventer hath ben in some dannger of mutinie if some money had not ben presently sent to releeve ye souldiors.

Madame de Brederode hath sent unto your Excellencie that kinde of rose which you have asked of hir, and hath hir most humbly commended unto your Excellency, beseeching you to commannd anything she has in hir garden or whersoever.

The wiser and better sorte here thincke that your Excellencie's returne is very necessarie, and that hir Majesty shall doe this Countrey very great wrong if she send any other, whereof they doe alledge manie reasons, but specially because an other must have an other whole year to learne ye humours and customes of ye countrey and that you know now very perfectly. And that their hath ben no fault done by your Excellency but may be mended very well, specially having, as you have, answeard to all ye pointes of that Remonstrance of ye States, which was geven your Excellency from ye States a little afore your departure, wherin you have sattisfied all honeste men, and doe all acknowledge that though there hath ben more money spent this yeare then manie years afore, your Excellency hath done

[p. 135]

this countrey more service and left all thinges in better assurance then they were in a great while afore.

For these speeches that were by some evill affected men spread abroad, presently after your departure, that you had carried away with you such great sommes of money, they are now ceased altogether, thanckes be to God, and so it will be with ye rest of ye evill reportes and calumnies as soone as they understande of your comming hither againe.

Count Maurice behaveth himselfe very discretely all this while, commeth every day to ye Councell, keepeth no company with Count Holloch nor with any of them all, and never drinketh full with them, as they doe every day emong themselves.

The Prince Elector is at Utrecht and medleth with nothing at all, but hitherto I have found him true to ye partie of England and a great frend and welwisher of your Excellency.

I hope that I shall be able to till your Excellency at your returne who are your beste frendes, and many thinges which I doe learne every day of M.^r Viliers ye minister, touching ye governement of ye Prince of Orange and that which is said of yours, ye which is not to be neglected.

Mistris Magdelen is in good health and praieth every howre for your Excellencie's good health and prosperity, as I doe also myself, beseeching your Excellency to keepe me in your good favour. At ye Haghe ye XVI of January stylo novo 1587.

Your Excellencie's most humble and obedient servant.

H.¹⁾.

1) Br. Museum, Galba CXI, fol. 95.

[p. 136]

XXVI.
De Raad van State aan Leycester. (Copie.)

Nieuwe klachten over Stanley en het garnizoen te Deventer¹⁾.

Den Haag, 28 Januari 1587.

Monseigneur,

Nous espérons que Vostre Ex.^ce aura receu noz lettres du XIIII de ce mois²⁾, par laquelle icelle aura entendu le misérable et dangereux estat de la ville de Deventer et les comportements de Monsieur de Stanley, gouverneur illecq.

Et combien nous espérons fermement que Vostre Ex.^ce sera esmeue par le contenu d'icelle lettre de pourveoir en temps et sérieusement à la conservation de ladicte ville, sy n'avons peu laisser, en acquit de nostre debvoir et l'obligation qu'avons à pourveoir à tous dangiers selon nostre possible pour les itératives plainctes, d'advertir Vostre Ex.^ce que ledict S.^r Stanley continue encores, mesmes s'advance à se comporter tellement que toutes gens de bien et amantz la conservation de lad. ville et le bien de ces pays en sont très mal edifiéz. Car noz commissaires de monstre qui de là sont retournéz nous rapportent et les lettres des gens de qualité et d'honneur nous font foy que la ville de Deventer est en très dangereux estat, non pays³⁾ seullement d'estre pilé⁴⁾, dont aulcuns de ses soldatz menacent ladicte

1) Den volgenden dag volbracht Stanley zijn verraad.

2) Boven N^o. XXIV.

3) Lees: pas.

4) Pillée.

[p. 137]

ville journellement soubz le mot de foira villiaco, à quoy desjà, sans l'arrivée de nos commissaires, selon que les soldatz mesmes ont déclaré, le jour estoit préfix, ce que nous faict mal jusques à l'âme d'entendre, mesmes aussy que pour certain il converse journellement et la plus part avecq les papistes, ausquelles il se monstre favorable, désestimant avecq un rigeur indicible ceulx du magistrat, nonobstant que sommes bien asseuréz qu'ilz sont tous gens d'honneur et de la religion, desquelz il veult le tout avoir furny, disant n'avoir afaire d'aultres que d'eulx, donnant à grand peine audience à leurs plainctes. Et quant est de nous, combien que pour l'aucthorité qu'il a pleu à Vostre Ex.^ce nous laisser à son partement,¹⁾ pensons nous compéter quelque respect et que nous pouvons asseurer Vostre Ex.^ce de nous estre portéz selon qu'il appartient envers ledict S.^r Stanley, selon que sa qualité et la nostre le requièrent, si entendons qu'il parle de nous fort immodestement, déclarant bien souvent que ny nous ny Messieurs Noritz ny Wilkes a luy ont en rien à commander, comme il a aussy au regard de noz lettres osé dire bien ouvertement à noz commissaires: Io recibo cartas como cartas pero hare como soldado²⁾, voires mesmes ayants esté requis par ceulx de ladicte ville de vouloir envoyer quelque sien cappitaine vers nous pour advancer le payement, a par grand desdaing desclairé qu'il n'estime si peu le moindre de ses valetz qu'il daigneroit l'envoyer à nous. Nous laissons de dire de la licence qu'il s'est présumé

1) Zij kenden de geheime acte van 24 Nov. 1586 blijkbaar nog niet of deden alsof zij haar niet kenden. Zie Bor II, 786, 879.

2) Dat is: Ik ontvang brieven als brieven, maar ik zal handelen als soldaat.

[p. 138]

contre nosdicts commissaires, ne s'estant aulcunement voulu accomoder à ce que selon la nécessité nous avons résolu et donné en charge aux dicts commissaires, ne s'estant aulcunement voulu accommoder à ce que selon la nécessité nous avous résolu et donné en charges auxdicts commissaires et, de faict, a par grande constraincte extorqué desdicts commissaires cent florins de chaque sienne compaignie de son régiment pardessus le traictement ordinaire de colonnel. En somme, nous pouvons vrayement asseurer Vostre Ex.^ce que ses façons de faire sont telles qu'il est plus que temps que bon ordre promptement y soit donné, sans lequel est grandement à craindre que Vostre Ex.^ce sera esbahie et bien mary d'entendre plus tost qu'elle ne pense quelque grand désastre, que Dieu ne veulle. Nous craindons de fascher Vostre Ex.^ce si continuons plus avant à spécifier ce que nous en entendons journellement. Et nous remettant en oultre à nostre précédente, prions et supplions Vostre Ex.^ce de rechef très affectueusement et très humblement de n'estimer peu ces advertences, et selon ycelles d'y remédier, selon sa bonne et sage discrétion et soing qu'icelle a à la conservation de la bonne ville de Deventer suivant nostre dicte précédente et au bien de ces Provinces-Unies, qui à Vostre Ex.^ce demeureront tousjours obligés. A tant, baisantz très humblement les mains de Vostre Ex.^ce, prions Dieu,

Monseigneur, conserver icelle en longue et heureuse vie. A La Haye, le XXVIII^e jour de janvier 1587. Paraphé: Aysma V.^t

De Vostre Ex.^ce
Très humbles serviteurs,
Ceux du Conseil d'Estat lez Vostre Ex.^ce,
Et par leur ordonnance, estoit
signé: Gilpin.

[p. 139]

XXVII.
Hotman aan Leycester. (Origineel).

Hij is vervolgd en in zijn leven bedreigd door de Duitsche graven.

Den Haag, 29 Januari 1587¹⁾.

My good Lord. I beseeche your Excellency to call to remembraunce those wordes that you said unto me one night in your chamber as you were playing with Sir Francis Drake a litle afore you went: ‘Poore Otteman I doe leave thee here, but after I am gone, no body will geve thee a good looke’. Your Excellency hath ben a true prophet, for my good Lorde I have ben in as great daunger of my life as ever any man was. I have ben hunted at Delft from howse to howse, and then beseeged in my lodging fower or five howres togither, as though I had ben ye greatest theefe, murderer or traitour of this land. But by ye help of M.^r Wilkes and ye protection, I presently required, of the Councell of Estate, but specially by ye favour of Allmighty God, I have ben miraculously preserved, and shall be as I hope, to doe your Excellency service all ye rest of my life, and to declare you ye good will of those that have so used. M.^r Wilkes himself, and a great many more doe see openly, and have testified unto me that all this matter....²⁾

1) Deze brief is gebruikt door Motley, History of the United Netherlands, II, hoofdstuk XIII, en gedeeltelijk afgedrukt. Motley heeft dien ontleend aan het Record Office en geeft als datum 12 Januari 1587.

2) Onleesbare plaats, door lak bedekt.

[p. 140]

because I have to much taken ye party of England against ye practise of ye Germanes, though I never did anything whereby they might justly be offended at me, and in deede, though the cause is of some other matter, nevertheles all ye Dutche Earles and all ye rest of that nation have been so ready to take part against me and to offende me that I am yet at this day scant in any security of my life. Besides, your Excellency knowe(th)¹⁾ what diligent service, and how manie good offices I have done unto ye Princesse of Chimay even to ye last howre of your departure, and how many times I have troubled your Excellency about hir affairs. Now that your Excellency is absent and that she perhaps thinketh you will not come again, upon some word(s) spoaken by the Lady Metkerke and me of one Calvart, whome she keepeth in hir house against ye will and councell of all hir best frendes, she hath conceived without cause such a displeasure against me, and hath stirred all ye Dutch Earles to have murdered me, and specially ye Count and Countesse of Meurs, telling them that I had called hir a whore, and him a cookhold, and manie other such lewde speeches which never came to my thought nor out of my mouthe. True it is that I have sometimes heard such speeches of ye said Countesse, as I doe heare every day of other Lords and Ladies, Queenes and Princesses; and ye Princesse of Chimay complaining once to me how she was ye unhappiest Lady in ye world, to have hir name called in question for her actions, and particularly for ye said Calvart,

1) De brief is hier en op enkele andere plaatsen door brand beschadigd.

[p. 141]

I answeared hir that she had very little cause to trouble herself for such matter, that she was knowen to live honestly and like a good christiane Lady, as your Excellency can remember that I have even ben of that opinion, that she was not alone evill spoaken of; that ye Queene of England, your Excellency, and no man was exempted of ye tongues of evill speakers, that vertuous and godly men doe put all such foolishe matters under their feete, and particularly I tould hir that ye Countesse of Meurs amongst some persones was evill spoken of. Whereupon she tooke occasion to disgrace me and to till ye Countesse of Meurs that I had used very evill speeches of hir and of all ye Ladies of this Countrey, and that she should take hir revenge of me. The Count Meurs was very much offended at it, and tooke with him Count Solmes, Count Philipp¹⁾ and Count Onerstein²⁾, and came to Delft where I was gone to heare ye Frenche sermon, and they all, having found me in my lodging, brought me to ye Princesse of Chimay, and their, upon great threatening, I being then alone, without helpe or without any hope of help, was then forced for ye present safety of my life to name some English Capteines, whome I tooke to be in England at that time. For if I had denied ye whole matter to ye Princesse, they would have geven me ye lye and used me according their c(r)uell minde as I perceived then. And next day, in ye mourning, without respect that I was your Excel-

1) Waarschijnlijk Philips van Nassau, broeder van Willem Lodewijk. Het zou ook Hohenlo kunnen zijn, die Philips heette maar nooit met zijn voornaam wordt aangeduid.

2) Eberstein(?)

[p. 142]

lencie's Agent, accepted so by ye States Generall and by ye Councell of Estate they sent to apprehend me in my lodging, and as my frendes have tould me, and (as I shall hereafter better certifie to your Excellency) to have killed me. But after I had ben hunted a while I put myself in ye protection of ye towne and required ye Councell of Estate, which in your Excellencie's absence (are) my onely judges, that I might answeare ye matter afore them, which I have done yeasterday, and have God be thanked cleared and justified myself before them to ye satisfaction of all my frendes. I pray God keepe me hereafter of ye anger of a woman, quia non est ira supra ira mulieris, being ye good amity, which ye Princesse of Chimay did beare me afore for ye services done hir, converted into such a hatred that every man who know(eth) ye good offices I have done hir doth wonder at it. And because all ye towne of Delft and all ye wo(rld) doth know ye wrong and inquiry that is done unto (me) they crey out uppon hir, and ye Ministers of Delft have chidden her for being ye cause of this trouble by her evill reporte. She alledgeth that hir honour is blamed and yet proveth nothing at all against me, and saith she will write unto your Excellency and complain of me, as well as ye Countesse of Meurs who hath already sent a gentleman into England. But my good Lord, ye whole Councell of Estate, alle ye Ministers and godly men, and ye University of Leyden have taken my parte and say that I am altogither without faulte as I shall hereafter better signifie unto your Excellency; and your frendes doe take it as a disgrace done unto your said Excellency as well as to me, which am here left alone of your family, and almost without any English frendes.

[p. 143]

And am sure that your Excellency will judge of my former life and doinges, and besides by ye letters which I have written unto your Excellency of late in ye great commendation of ye said Princesse of Chimay and Countesse of Meurs, whith(er) ye matter objected against me be true or not, wherupon I have sent your Excellency some fewe writinges which I beseech you to peruse, and also to write some favora(ble) letters unto ye Councell of Estate to have some regard of ye safety of my life, your Excellency having some interest in ye matter because I am your Agent and servaunt.

And thus my good Lord I beseeche God Almighty to keepe your Excellency in his good protection.

From ye Haghe ye 29 of January 1587.
Your Excellencie's
most faithfull and obedient
servaunt
(Signed:) Hotman.
(The address:) To his Excellency,
At Court¹⁾.

1) British Museum, Galba CXI, fol. 97.

XXVIII.
Leycester aan Hotman. (Origineel).

Weerlegging van lasterlijke uitstrooisels. Verkeerde gang van zaken te Utrecht.

Greenwich 21/31 Januari 1587.

Hotteman, I have rec[eyved] your lettres all

[p. 144]

together this very daye, wherby I understand how badly the Stats have dealt wit me since my departure thence in giving out such reports of my returning home wit so great riches from them, as they themselves cannot but know to be most untrue. Ffor they know that I never receyved of them but 3400 ℔, neither have I had yet that which was due to me by them. And I spent there of mine owne purse above 35000 ℔, and it is verie well known that I brought not away 300 ℔ wit me from Flusshing at my coming thence. I thought I had deserved better of them, than to be so untruely reported of by them in mine absence, which I do not spare to let them understand thorowly. And this may you boldly justifie to be true in all place wheresoever you shall hear the contrary, neither would I have you spare to give it out freely, when and wheresoever you shall see occasion, that their ingrate dealing wit me may be known and reproved openly.

Touching the matter of Utrecht¹⁾, I am sory for it, as also for the unconstancie of the Conte and Countisse of Muers²⁾, whoes case God will not blesse, seing they grow colde towards him. The Elector³⁾ I wish but, as to my brother, God send him all prosperitie, commend me humbly to him and my lady. Fare ye well. From the Court at Greenwich, this XXI^th of January 1586⁴⁾.

Yo[u]r loving m[aster]

R. Leycester.

1) Vgl. Broersma, op cit. p. 42 sqq.

2) Ibid. p. 79.

3) Gebhard Truchsess.

4) Dit is natuurlijk oude stijl.

[p. 145]

XXIX.
Hotman aan Leycester.

Maatregelen der Staten-Generaal ten aanzien van P. Buys, van Sonoy en van Leycester's plakkaat op den handel. Vijandschap van velen tegen Leycester. Hij late het arme volk niet in den steek.

Den Haag, 1 Februari 1587.

My very good Lord &c. I doubt not but that your Excellency hath recei(ved)¹⁾ all my letters which have ben so long at ye seaside, and yet your Excellency will impute me no fault for not receaving sooner any letter from me.

This shal be to advertise your Excellency that Paul Buys is here in ye Haghe by ye commanndement of ye States Generall²⁾, because in sixe whole monethes no body hath charged him with any thing. Those of Utrecht are very much offended with it and have written letters here to ye Counsell of Estate, where they shew their displeasure against ye States Generall, and are besides in great dissension with ye States of their owne Province. They doe every day pray and wishe for your Excellencie's speedy returne, because they have neede of your presence and autority. So doe ye better sorte here, and all those that see these Germanes take so much upon them every day that every man is wea(ry) of them.

1) Ook deze brief is hier en daar beschadigd.

2) Bor II, 888. Zie ook: Van Everdingen, Het leven van Mr. Paulus Buys, p. 156.

[p. 146]

Generall Nourris is gone towardes Friseland and M.^r Thomas Knollis with him.

Colonnel Schenck is at this present in ye towne of Berck¹⁾. Comb(es)²⁾ hath written here that ye ennemy will come about ye beginning of spring to beseege it again with all his forces, and writeth besides that ye famine is great at Wesel and that ye ennemy hath eaten and spoiled all that countrey about, so that if we had but fewe forces there that towne would yeld presently to us. Ye young Duke of Cleve favoureth ye ennemy more then ever he did. M.^r Snoy³⁾, Gouvernor of North-Holland, hath ben sent for here by ye States of Holland. They have desired to see ye commission your Excellency hath geven him, and say that it is against their priviledges, and that North-Holland was never disunited afore from ye whole governement of Holland and Zeland. They will geve him their greefes in writing and so he shall send them unto your Excellency.

Those that have had any favour of your Excellency and that are knowen to love your Excellency are every day, as it were, crossed and disgraced. For my part Mylord, I was never in so great and present daunger of my life, as your Excellencie shall understand at large by my thother⁴⁾ letter. All your frendes doe see that this disgrace is not ment so much to me as to your Excellency, having ye Dutch Countes used such speeches unto me, and

1) Rijnberk.

2) Beschadigd. Dat de naam Combes moet zijn, wordt waarschijnlijk gemaakt door N^o. XLVIII. Over zijn persoon is mij niets bekend.

3) Sonoy. Vgl. Fruin, Verspreide Geschriften, III, 173 sqq.

4) Other(?)

[p. 147]

against all law, custome and reason used such violence to me, that your Excellency shall wonder to heare of it. And if I doe not finde my self safe enough here, I will goe over unto your Excellency, specially because I doe find some of your Councell here contrary to you and very could¹⁾ towardes myself. I will yet forbeare to name anybody till I am surer of ye matter.

The States of Holland gave hout²⁾ about ye revocke your plaecart, touching ye transport of vittels to ye ennemy³⁾, but M.^r Wilkes hath opposed himself against it, and doth every day many thinges to keepe your credit and autority, because he seeth and perceaveth every day how they are growen could towardes England, and that they would keepe all ye autority to them, and have nevertheles ye assistannce of England, and as I doe heare by some secret frende of mine they have geven charge and instruction to their Deputies that are gone over, to briddle your autority as much as they can if you meane to come over here again. But this is very secret and I beseeche your Excellency to keep it to yourself and to make your proffit of it, seeing always that I may not come into any further daunger for geving unto your Excellency such faithfull advertisementes.

I thought Count Moeurs and his wife had ben better frendes to your Excellency then I doe see them to be, not only for ye disg race they have done unto me, but also for manie other thinges and

1) D.i. cold.

2) D.i. out.

3) Bor II, 887, 888.

[p. 148]

speeches which I doe heare every day of them, ye which for this time I doe forbeare to write unto your Excellency, onely this, that in three weekes I have ben with him at Utrecht I have never heard him speake a good word of ye English nation, but doth disgrace them manie wayes in his speeches, saying that they are no souldiours, that they will doe no good to this Countrey, and that those Englishmen that are at Arnhem have had an intent to selle and betraye ye towne to thennemy and other like, which he was so bould to say and utter in my presence. All Utrecht is weary of him and he dareth not goe thither now.

I doe heare that ye States here, doe much mislike with M.^r Burgrave's doing there, and say that he hath gotten of your Excellency a licence for certaine marchantes, wherof he hath gotten very great proffit, and can not abide to heare of him, but I doe think assuredly that they doe hate him because your Excellency loveth him.

Ye Prince Elector is still at Utrecht, and have not seen him this whole moneth. I doe find none so true a frende unto Your Excellency as he. Count Maurice saith but litle but I cannot till what he thinketh, he hath allwayes Villiers with him and M.^r St.^e Aldegonde, who is come hither of late. Thus my very good Lord I leave to trouble your Excellency, beseeching God to keep your Excellency in his protection. At ye Haghe ye first day of February stylo novo 1587.

Your Excellencie's most faithfull and obedient servaunt (Signed:) Hotman.

[p. 149]

My good Lord I beseeche your Excellency do not discourage to doe good to this poore Countrey as much as ye can for ye poore people and ye best men doe love your Excellency with all their heartes. But in ye renewing of ye treaties both with hir Majesty and your self, your Excellency must beware of their craftines and knavery.

(The address:) To His Excellency

at ye Court¹⁾.

1) British Museum, Galba XCI fol. 193.

XXX.
Verslag eener zitting van den Raad van State.

Staten-Generaal en Oldenbarnevelt in den Raad van State. Klachten en wederzijdsche heftige vertoogen.

1 Februari 1587.

La substance des parolles uséz au Conseil par les personnes mencionéz en cest escript, si près qu'il a esté possible les souvenir, remectant la vérité aux informations que se pourroient prendre de Sig.^r(s) y ayants esté présens.

Dimanche au matin, estant le primier jour de Februyr²⁾, comme le Conseil d'Estat estoyt assemblé pour consulter à mectre ordre aux affaires en ceste présente conjuncture, que la perte de Deventer et forts devant Zutphen pourroyt causer altération: sont

2) Het moet nieuwe stijl zijn, daar 1 Febr. 1587 op een Zondag viel.

[p. 150]

entréz aud. Conseil Messieurs les Estats Généraulx; et l'advocat Barnevelt de leur part et au nom desd. a déclairé que, veu la nécessité et termes esquelles se trouvoyt l'Estat présent, ils avoyent trouvé plus que nécessaire que les gouverneurs des respectives provinces se trouveroyent en leurs gouvernements pour y prendre garde et commander en vertu de leurs commissions; et que, pour haster le partement du Sig.^r comte de Moeurs, ils avoyent conclu et résolu sur le faict de ses ritmestres, comme se verroyt par le contenu du contract avecq eulx faict¹⁾; aussy les moiens qu'ils avoyent conceuz pour leur payement. Secondement, que le faict de l'admiralité fut redressé et tel ordre mis pour la conduite de l'équipage de mer, que les occasions pour le service du pays requiroyent; les affaires d'Estat estans venuz en fort grande disordre par mauvays conduite et faulte de gouvernement. Dont furent esmeu propos d'une part et d'aultre, tendants à excuses et accusations, disant led. Barnevelt: Est cela servir le pays? Sur lesquelles parolles le Sig.^r de Brederode respondit: S'ils ne se contentarent du service et travaulx que les Sig.^rs du Conseil enprindrent, mais qu'ils debvroyent tousjours ouyr²⁾ des mauvaises parolles comme s'ils estoyent subjects et esclaves, s'en pouvoyent chercher des aultres, qui les vouldroyent servir, comme assubjectiz à leur(s) calumnies et exclamations continuelles. Estoyt aussi demandé: en quoy estoit si mal gouverné et qui en estoyent les causes? Sur quoy led. Barnevelt, comme passioné de despit et colère, cryant à haulte voix, disoyt que c'estoyt

1) Zie Huet, Tweede Verslag, p. 141.

2) Ouir.

[p. 151]

le Conseil du Cabinet¹⁾, ou que plusieurs choses se firent, que personne n'en sceut que ceulx dud. cabinet; comme naguerres apparut par la rétroacte²⁾, que y estoyt faict par aulcuns particuliers, sans le sceu des Conseilliers, par où l'auctorité du Conseil d'Estat en l'absence de Son Ex.^ce estoyt retranché de tout, et par ainsy le Conseil estoyt icy, et l'aucthorité en Angleterre, où qu'il sembloyt qu'estoyt besoingné par Son Ex.^ce en forme de Conseil, ce que n'entendoyent les Sig.^rs Estats debvoir aulcunement estre ainsi. En oultre qu'en ce gouvernement il sembloyt qu'on retint bien peu en mémoire la manière de gouverner qu'avoyt suyvy Mons.^gr de très haulte mémoire le feu prince d'Oranges, qui onques ne fit en lieu frontière la garnyson toute d'une nation seulle. Aussi n'estoyt contenu au traicté faict avecq Sa Ma.^té qu'on mectroyt par tous les villes frontières des Angloys pour y commander. Ce qu'estoyt de très mauvaise conséquence et non tolérable, ayant esté mal traictés et bien deceuz de la nation angloyse. A quoy respondit le conseillier Loozen que ne debvoyt estre culpé toute la nation pour la cause d'un seul et les mesfaicts d'aulcuns particuliers, mesmes que bien aultres difficultéz et beaucoup plus grandes désastres estoyent advenus aud. Mons.^gr le prince d'Oranges, spéciallement au temps des Françoys, qui usoyent bien d'aultres manières de disordres, ayant Sad. Ex.^ce trespassé esté bien deceu. A quoy replicqua en cryant hault led. Barnevelt, que jamais n'estoyent tellement trompéz et deceuz par les Françoys, comme par ces Angloys, leur régiment n'estant compatible.

1) Bor II, 943 zegt: achter-raed.

2) Bedoeld is blijkbaar Leycester's geheime acte van 24 Nov. 1586.

[p. 152]

Ce que led. Loosen disoyt ne pouvoir ainsi estre inferé pour avoir receu tout faveur et bien de Sa Ma.^té et qu'il ne sçavoyt en quoy lad. allégué(e) tromperie pouvoit consister. A ces parolles de Barnevelt, estoyt aussi dict par le secrétaire Gilpin qu'il ne convenoit à luy Barnevelt d'exclamer de telle sorte sur la nation et qu'il en fit tort à Sa Ma.^té et Son Ex.^ce d'user tels propos. Ce qu'il commençoyt primièrement nyer, et recommançoyt parler de lad. acte, comme si cela en fut esté la cause qui le mouvoit, ne sçachant aultrement et voulant par là excuser ses parolles non convenables. Mais estoyt replicqué par led. Gilpin que ce n'estoyt de l'acte qu'il en demandoyt ou parloyt aud. Barnevelt, mais bien de ses indécentes parolles, prennant si besoing fut en tesmoing led. Sig.^r Loozen et tous les aultres Sig.^rs y présens.

Le Sig.^r Wilkes aussi entendant ces propos que passarent entre le secrétaire Gilpin et Barnevelt, estant en françoys, commença dire qu'il estoyt très mary d'entendre et ouyr que toutes les faveurs et bénéfices receues de Sa Ma.^té estoyent quasi mis en oubly, veu le peu de respect qui se monstroyt qu'ils portoyent à Sa Ma.^té et conséquemment à Son Ex.^ce, comme son lieutenant; que pour la faulte comis par quelque meschant ou deux ils vouloyent culper toute la nation, ce que n'estoyt la façon de faire que convenoit et n'en ameneroyt aultre qu'un aigreur et très grand inconvénient, dont il les conseilloyt avoir garde, et d'éviter de donner la moindre cause de mescontentement a Sa Ma.^té, ce que ne redondroit qu'à leur mal et par telle voye luy donneroyent occasion, en cas qu'ils continuassent, de le prendre en mauvays part et leur dire rondement le tort qu'ils en eurent. Enfin cessarent les propos esmeu(s) sur lesd. parolles,

[p. 153]

et fut réitéré de l'acte pour en sçavoir l'auctheur; et d'aultant qu'elle estoyt signé par led. Gilpin, il estoyt commandé d'en dire ce qu'il en sceut, etc., comme apert particulièrement par la notule tenu au livre des résolutions du Conseil d'Estat sur le mesme dimanche le 1^er de fébvrier 1587.

XXXI.
De Raad van State aan Leycester. (Copie.)

Verraad van Stanley, Yorck, e.a. Verzoek de acte van 24 Nov. in te trekken. Geldelijke hulp noodig.

Den Haag, 1 Februari 1587.

Monseigneur.

Par nos derniers lettres du mois passé aura Vostre Ex.^ce entendu les très mauvais comportemens de Guillaume Stanley, lesquelles ont tellement accruz que les affaires de ces pays sont présentement reduictz à ung pitoiable estat par ce que sommes seurement advertiz de tous costéz que ledict Stanley auroit meschament vendu et délivré la ville de Deventer ès mains de l'ennemy qu'il y a laissé entrer la nuict devant le XXIX du mois passé stilo novo par la porte de la ville, comme aussy Roeland Yorck l'auroit après laissé entrer au fort de la Veluwe devant Sutphen, s'estant mis en hostaige audict Sutphen jusques à ce que Stanley auroit faict la délivrance de Deventer. A quoy toutesfois lesdicts traistres n'ont eu la moindre cause, raison ou offence du monde, d'aultant que peu auparavant on y avoit

[p. 154]

passé la monstre de dix compaignies, chascune de deux cent testes, ausquelles on a payé ung entier mois de gaige outre VI^m florins qu'on leur a furnis pour s'entretenir de vivres¹⁾. Dont Messieurs les Estatz généraulx et toute le monde sont esté fort estonnéz et contristéz, de tant plus que les villes et places frontières de ce quartier là sont par là toutes en grand dangier. Et mesmes la ville d'Arnhem, sur laquelle aussy a esté quelque grande mennée, dont aulcuns de la cornette du S.^r Robert Sidney sont fort suspects, sa cornette et son corporael Smit enfuis et aultres desjà prins au corps²⁾. Cependant, n'avons rien obmis de ce que peult servir à l'asseurance des places et villes frontières par le moien de Mess.^rs le conte de Nieuwenaer et général Noreys qu'avons à ce plènement aucthorizéz³⁾. Mais, comme le respect et obéissance est fort diminuée à ce pays, dont aussy par nos précédentes avons adverti Vostre Ex.^ce, signament à raison de l'acte de restriction de l'aucthorité de ce conseil cy-joinct faict par Vostre Ex.^ce, lequel auroit esté divulgué par les villes devant que nous en avoions⁴⁾ icy aulcune coignoissance, et apparent que ladicte obéissance se diminuera davantaige de jour à aultre, si Vostre Ex.^ce n'y pourvoye, la supplions partant très humblement qu'il luy plaise ou⁵⁾ plus tost qu'il sera possible par ung aultre acte le révoquer, car aultrement nous voions en toutte apparence que l'estat de ces pays yra présentement en ruine. Et, puis aussy que les

1) Vgl. N^o. XXV.

2) Vgl. Bor II, 881.

3) Vgl. Bor II, 879, 886.

4) Eussions.

5) Lees: au.

[p. 155]

fraiz de la guerre viendront fort à s'augmenter et les moiens à descroitre, nous supplions semblablement Vostre Ex. de vouloir incliner Sa Majesté que lui plaise de jetter ses yeux de pitié sur ses pauvres pays et les vouloir bien tost secourir de ces moiens en ceste extrême nécessité, afin que par faulte de ce nous ne voulons estre subjuguéz soubz la tirannie de l'ennemy, que Dieu ne veuille, auquel supplions vous donner,

Monseigneur, en parfaicte santé longue et très heureuse vie.

De La Haye, le 1 jour de fébvrier 1587.

XXXII.
De Raad van State aan Leycester. (Copie.)

De Raad van State, wiens bevoegdheid door de Staten-Generaal is verlengd, wil liever aftreden. Placaat over vrijen handel. Verzoek om geschut.

Den Haag, 6 Februari¹⁾ 1586.

Monseigneur,

Nous espérons que Vostre Ex.^ce aura receu nos précédentes, lesquelles indubitablement nous excuse-

1) De datum onder aan het stuk is 5 Febr., maar Hotman heeft boven het stuk geschreven: Lettre à Son Ex.^ce par le Conseil d'Estat du VI février 1587. Waarschijnlijk heeft Hotman het bij het rechte eind. Den 4den Febr. schreef de Raad van State over het verstrijken zijner commissie aan de Staten-Generaal, van wie hij den 5den de continuatie ontvangt. Was deze brief van den 5den, dan zou de Raad van State niet schrijven: ‘sur quoy le lendemain ils nous ont envoyé’ etc., maar: ‘Sur quoy ce jour d'huy’ etc.; daarenboven is het schrijven van den Raad van State, waarin hij bezwaar maakt tegen het voorbijgaan van Meetkercke en van Brakel van den 5den Febr. (Huet, Tweede Verslag, p. 141), en op dat schrijven is reeds antwoord ontvangen bij het opstellen van dezen brief.

[p. 156]

ront envers Vostre Ex.^ce de nonchalance. Maintenant ne pouvons laisser d'avertir Vostre Ex.^ce que les Estatz généraulx nous ayantz passéz quelques jours faict entendre que nostre commission s'en alloit en bref expirant, nous avons premièrement par un de nos secrétaires et depuis par acte itérativement faict souvenir à iceulx Estatz le IIII^e jour de ce mois que nostre commission de conseilliers d'Estat s'expiroit le mesme jour suyvant l'instruction, et que par tant ils voulussent y pourveoir, affin que les affaires d'Estat ne vinssent en plus grande confusion. Sur quoy le lendemain ils nous ont envoyé certain acte, par lequel ils déclarent qu'ils continuent nous touts en la charge de conseilliers d'Estat, et ce pour l'espace de trois mois¹⁾ prochains, horsmis Mess.^rs de Metkercke et de Brakel, lesquels ils n'ont nomméz aud. acte. Sur quoy nous leur avons cejourd' huy remonstré plusieurs difficultéz que nous rencontrent²⁾ journellement en nostre administration et mesmes les occasions prégnantes qu'avons à les prier (comme aussy l'avons faict) qu'ils nous voulussent décharger et mettre en nos places autres tels personnages dont l'estat de ces Provinces Unies pourroi(en)t recepvoir plus de service. Mesmes leur avons déclaré que,

1) Vgl. Bor II, 892.

2) Rencontrons.

[p. 157]

pour ne laisser les affaires du gouvernement interruptz, qu'estions content de continuer encores nostre service pour un mois, et que cependant ils voulussent penser et choisir des aultres, et en advertir Vostre Ex.^ce. Semblablement avons communicqué avecq lesdiets Estatz de la prétérition dudict S.^r de Metkerque, qui nous ont respondu que pour n'estre nulluy de la province de Flandres en leur assemblée, ils n'avoient peu commettre quelqu'un de la part d'icelle province au Conseil d'Estat; et quant à Monsieur de Brakel, que ceulx de Gueldre estoient aprèz pour faire nouvelle nomination. Vostre Ex.^ce peult considérer que les affaires du pays sont en tel estat, tant pour la perte de la ville de Deventer et du fort qu'aultrement, que nous nous trouvons en très grandes difficultéz et perplexitéz. Et partant, supplions Vostre Ex.^ce que pour la grande affection qu'elle porte à ces provinces, icelle veulle les tenir pour recommandées auprèz de Sa Majesté, à ce que Sa Majesté use de sa clémence et libéralité envers iceulx pays, et les garder du joug et subjection des ennemis. Les Estatz généraulx ont proposé et insisté que le placcart cy joinct¹⁾ fust dépesché et publié, ce qu'aussy, aprèz longue et sérieuse déliberation et dispute, a esté par nous accordé. L'accord avecq les ritmestres a esté faict selon les articles dont la copie va semblablement cy joincte²⁾.

Monseigneur, par la perte de Deventer, avons aussy faict très grande perte de nostre artillerie qu'y estoit mise par le comandement de Vostre Ex.^ce, tellement que nous sommes du tout denuéz d'artillerie,

1) Ontbreekt. Zie Bor II, 887/888.

2) Ontbreekt. Zie Huet, Tweede Verslag, p. 141.

[p. 158]

et ne sçavons de quelle en cas de besoing le pays pourroit estre servi. Qui nous meut de prier Vostre Ex.^ce qu'il luy plaise tenir la bonne main que ce pays puisse estre accommodé par Sa Majesté de quelques pièces de batterie et de campaigne, dont entendons qu'elle a prou¹⁾ par la conqueste de Mons.^r Dracq²⁾, et en sera faict bonne garde pour cy aprèz estre restituées à Sa Majesté.

Comme nous entendons que plusieurs soldatz tant yrlandois qu'aultres s'estantz trouvéz au désastre de Deventer en sortent journellement et se viennent rendre à Campen et ailleurs en grand nombre, avons escrit à Mons.^r le général Noritz qu'il y veulle avoir bon esgard, et que de ceulx qu'il cognoistra estre coulpables de ceste exécrable trahison, il face faire chastiment exemplaire. Et d'aultant que, indubitablement, ils passeront en Angleterre, il plaira à Vostre Ex.^ce donner ordre que semblablement y soit faict et contre eulx procédé à telle correction que leur lâcheté et perfidie a merité. A tant, baisantz très humblement les mains de Vostre Ex.^ce, prions Dieu,

Monseigneur, conserver icelle en longe et heureuse vie.

De La Haye, le V^e de fébvrier 1587.

1) Prou = beaucoup, assez.

2) Francis Drake, die van 1585-86 zijn grooten rooftocht had ondernomen.

[p. 159]

XXXIII.
Hotman aan koningin Elisabeth¹⁾.

De koningin late zich niet afschrikken om de Nederlanden te helpen.

Den Haag, 15 Februari 1587.

Madame,

J'ay prins la hardiesse d'escrire à Votre Majesté d'aut(ant)¹⁾ que je suis fils d'un personnage que Votre Majesté d(ès l') avènement à la Couronne a obligé à soy, l'ayant vou... en son Royaume, auquel moy mesmes ay esté nourry q(uelque?) partie de mon eage; et depuis employé par Monse(igneur) (le) Conte de Leicester au service de ce pais, où j'ay (appris(?) de) temps à autre combien ce peuple généralement (est bon(?)) et traittable, et combien il est affectionné à Votre (Majesté) n'attendant après Dieu sa délivrance que de votre bo(nté et) assistance, qui estes la Mère nourrice des Eglises de (toute la) chrestienté, et la seule protectrice des affligéz.

Madame, j'ay aussi d'autre costé assez apperceu (le mauvais(?)) régime et gouvernement parmy eux, qui s'est f(ortement(?)) augmenté par l'absence de leur Gouverneur, (et) l'opinion qu'ils ont eu qu'il ne reviendroit plus, les (incite(?)), comme je voy, à faire plusieurs chos(es)qui pourroie(nt bien) grandement offencer votre Majesté, et dégouster vos(tre Majesté(?)) leur continuer cette assistance. Mais on voit sou(vent un) bon et sage médecin repoussé par son malade, jusq.... endurer de luy des injures et par fois des outrages, pourtant ne laisse à luy

1) Gedeeltelijk ook bij Motley, op cit. II, hoofdstuk XII.

1) Ook deze brief heeft nog al door vuur geleden.

[p. 160]

donner le remède et le (soigner(?) et) quand il y eschet, ne laisse de luy appliquer le cautere.

Je croy, Madame que votre Majesté ne s'esbahit pas qu'il y a tant de mauvaises humeurs en ce corps malade et abattu depuis vingt ans entiers, qu'il a tant changé de médecins, les uns peu experimentéz et les autres peu fidèles, mais tant plus le patient est hors d'espoir de santé, tant plus aussi on¹⁾ remporte d'honneur celuy qui le peut guérir.

Madame, votre Majesté est celle seule qui peut y mettre la main et seule en venir à bout. Et puisque la racine de ce mal est en l'anarchie, ou plustost en l'ochlocratie et mauvais régime de cet Estat, en reformant tant soit peu la forme du gouvernement, et la rappellant à son principe et commencement, voilà le dedans desjà guéry. Et quant au danger du dehors, Votre Majesté, Madame, a les moyens et forces bastantes pour en délivrer ce Païs en peu de temps s'il plaist à Votre Majesté d'y mettre la main à bon escient, comme il semble qu'il en est plus que temps.

Toute la Chrestienté, Madame, y a un très-grand intérest, mais particulièrement votre Royaume qui, outre le préjudlce qui se feroit à l'honneur de la nation Angloise, se verra avoisiné d'un ennemy dont la puissance n'est desjà que trop redoutable à tout le monde, d'un ennemy qui se voudra vanger sur votre Estat quand il sera rendu maistre de celui-cy, d'un ennemy qui ne cerche que la ruine de tant de belles églises que Dieu a receuillies pardeça, lesquelles n'ont espoir après Dieu qu'en la bonté et prompte assistance de Votre Majesté, pour la prospé-

1) Waarschijnlijk verschreven voor: en.

[p. 161]

rité de laquelle, et de tout votre Estat ce peuple fait continuellement ses voeux et prières à Dieu, comme moy pareillement, qui après avoir supplié votre debonnaireté de pardonner à ma hardiesse, prie Dieu maintenir votre Majesté,

Madame, en sa sainte garde et en toute santé et prospérité. De la Haye en Hollande ce XV^e Février 1587.

De Votre Majesté Sacrée très humble serviteur Hotman¹⁾.

1) British Museum, Galba CXI fol. 238.

XXXIV.
Willem Mostart²⁾ aan Hotman. (Origineel).

Gewijzigde commissie voor Sonoy.

Alkmaar, 26 Februari 1587.

Monsieur Hottoman, j'espère qu'aurez accepté et prins en bonne part l'excuse de ma part faite par mon oncle de ce que ne vous avoye salué et dit l'adieu à mon dernier département, qui fut tant subit que n'avoye loisir de vous parler comme bien avons désideré. Et parce que rien de nouveau fut depuis survenu, sinon ce qu'avecques vous pour lors je discourus, j'ay attendu de vous escrire jusques à ce qu'aurions entendu les résolutions de monseigneur le conte Maurice et des Estats d'Hollande sur la com-

2) W. Mostart was in 1586 door Leycester belast met het beheer der geestelijke goederen in het Noorderk wartier en werd krachtig gesteund door Sonoy tegen de Staten van Holland en eenige steden, die hem niet wilden erkennen, omdat hij een Brabander was. Zie over hem Bor (register in voce Guiljam Mostert.)

[p. 162]

mission de monsieur Sonoy à luy donnée par Son Excellence. Si est ce que hyer Monsieur Sonoy (partant de Medenblick avecq l'ingénieur de ces pays, outre mer vers les villes de Campen et Swol pour illecq aux frontières pourveoir et mettre ordre aux garnisons et fortifications selon la requisition des messieurs les Estats) m'at envoyé la commission reformée¹⁾, à luy envoyée par Monsieur le conte Maurice avecq une autre acte de la Chastellenie du chasteau de Medenblick pour les visiter, me requérant qu'à son retour je me voudroye trouver auprès de luy. La commission est fort restrainte au regardt et comparaison non seulement de la commission de Son Ex.^ce, mays aussy de sa première et vielle commission à luy donnée par Monsieur le prince d'Oranges d'heureuse mémoire: car ceste nouvelle reformée n'est qu'une commission vulgaire pour colonnel sur la gendarmerie au quartier de la Nort-Hollande et superintendence d'icelle, déroguante entièrement le gouvernement et n'en faisant aulcun mot ny de Sa Ma.^té ny de Son Ex.^ce, mais bien qu'il sera tenu de renouveller son serment au dit Mons.^r Conte et les Estats d'Hollande, ou qu'il aura de l'envoyer en escript par luy soubsigné. Dont je voys les effects de ma dernière remonstrance faite à Son Ex.^ce à son département: ce que n'ay voulu faillir de vous escrire en poste par cest homme expres, affin qu'en puissiez advertir à Son Ex.^ce pour entendre son advis et commandement, à sçavoir s'il est la volonté de Son Ex.^ce que Mons.^r Sonoy quittera sa commission du gouvernement de la Nort Hollande, et s'il plairra à Son Ex.^ce de le décharger de son serment fait à icelle,

1) Zie Bor II, 895.

[p. 163]

pour en faire un nouveau au conte Maurice et les Estats d'Hollande selon la nouvelle et reformée commission susdite. Mons.^r Hottoman, je vous prie qu'il vous plaise me donner par cestuy porteur ung petit mot de conseil, comment à vostre advis Mons.^r Sonoy s'aura à comporter ce temps pendant qu'il aura responce de Son Ex.^ce pour se reigler selon icelle, en cas que Messieurs prédits l'enchargeassent et l'importunassent de leur faire nouveau serment. Je vous eusse envoyé copie translatée en franchoys, pour la veoir, mays puis que j'ay estimé cest advertissement requérir grande haste, pour entendre l'advis de Son Ex.^ce, et que le contenu d'icelle cy devant par moy est sommairement comprins et repété: si est ce que la brièveté et faute du temps ne le me permettent pour le présent, craignant que quelque occasion par retardement s'en pourroyt passer et eschapper. Sur ce Mons.^r, me recommandant en vostre bonne grâce, je prie le Seigneur de vous donner heureuse et longue vie.

A Alckmar ce XXVI^e de fébvrier 1587.

L'entièrement vostre affectionné serviteur Guillaume Mostart.

XXXV.
Hotman aan Leycester. (Origineel).

Klacht dat hij geen antwoord op zijne brieven ontvangt. Leycester's terugkomst zal het eenige redmiddel zijn.

Den Haag, 27 Februari 1587.

Monseigneur.

Il me fait mal au coeur de voir que V(otre Excellence)¹⁾ escrit à tous ceux de pardeça sans me faire

1) Ook deze brief is beschadigd.

[p. 164]

entendre d(es) nouvelles et m'envoyer vos commandemens que j'attens journ(ellement). J'ay escrit à Votre Excellence vingt lettres pour le moins et n'ay qu'une seule lettre de vous. Dieu m'est tesmoin que j'ay fait devoir de très fidèle et affectionné serviteur et fusse par(ti pour) aller en Angleterre sans les occasions que j'ay escrites à V(otre Excellence.)

Ce jourduy M.^r Gilpin¹⁾ a parlé à Monsieur le Conte de Hohe(nlo). Il dit avoir de grandes occasions de mescontentement co(ntre) Votre Excellence et dit qu'il est résolu d'oresnavant d'obéir (à) Monsieur le Conte Maurice, qui l'a fait son Lieutenant G(énéral).

Le Sieur de Caron²⁾ a esté bien estonné de trouver l'altéracion estrange qui est pardeça et prévoid qu'elle tournera à (la) ruïne de ce pais. Le Sieur de Caron a ce jourduy parlé aux (Etats?)³⁾ et au S.S. Seigneurs Contes Maurice et de Hohenlo, fort à l'avantage (de) Votre Excellence, et dit qu'il n'y a que Votre Excellence en toute l'Ang(leterre) qui recommande à Sa Majesté, et advance les affaires de ce (Pays) et partant que s'ils vous reconnoissent si mal, qu'ils vous (donnent) occasion de les délaisser. Les confusions et désordres s(ont) grands pardeça, et pleust à Dieu que Votre Excellence ne fust po(int) allé en Angletterre. Ce néantmoins si Votre Excellence revien(dra de) la sorte que j'ay escrit plusieurs fois, j'estime, sous correc(tion) de votre Excellence,

1) George Gilpin, zaakgelastigde van Elisabeth in de Nederlanden.

2) Dit zal Noel de Caron zijn, die in 1585 deel had uitgemaakt van het gezantschap aan Elisabeth en eenige jaren later, in 1591, agent werd te Londen als opvolger van den overleden Ortel. Blijkbaar was hij afwezig geweest; waarheen, is mij niet bekend.

3) Vgl. het volgend nummer.

[p. 165]

que ce sera le moyen unique d'assoupir tou(s les) faux bruits et faire esvanouir toutes ces confusions, (sur)tout si Votre Excellence vient autorisé de Sa Majesté comme est besoin.

Monseigneur, ne vous estonnez poin(t de) toutes ces difficultéz, car Dieu vous bénira en une si (haute) entreprise que celle-cy, et tant plus l'affaire est des(es)pérée, plus aussi vous y acquerrez d'honneur et de réputation. Les bons se reposent sur Votre Excellence, et ce pauvre peuple se promet que par Votre instance sa M(ajesté) leur envoyera le secours nécessaire. Le païs et vill(e) d'Utrecht sont à votre dévotion, quelques prattiques q(u'on) ait eu pour les divertir. La ville de Dordrecht, la (province?) de Frise et ce qui reste de Gueldre et Overyssel (entre)tien(t) toujours correspondance avec le Sieur Deventer d'Utrecht qui vous est et demeure très affectionné servit(eur). J'ay fait mon devoir d'y entretenir plusieurs autres (et je?) continueray toute ma vie en cette fidelité et obéiss(ance). Seulement je suplie Votre Excellence de m'envoyer vos (comman)demens. Et je prieray Dieu vous maintenir, Monseigneur, en sa sainte garde.

A la Haye ce 27 Fév. 1587 Stylo novo.

De Votre Excellence très humble Serviteur Hotman¹⁾.

1) British Museum, Galba CXI fol. 231.

[p. 166]

XXXVI.
Hotman aan Leycester. (Origineel).

Als Leycester maar komt, zal alles in orde zijn. Behoefte in het land aan geld. Goede gezindheid van velen. Gesprek met P. Buys. IJver der predikanten voor Leycester. Hohenlo zegt dat hij Leycester niet meer wil gehoorzamen.

28 Februari 1587.

May it please your Excellency. My very good Lord, I do hope for your Excellencie's answeare and commandement, and so much the more because it is here reported that your Excellency is to be here very shortly, ye which newes have ben very acceptable to a great manie, and have begunn to coole and to alter the straunge proceedinges of your ennemies, who had already so farr proceeded in manie thinges, that I thought they would have shaked of all ye Englishmen that were here.

My Lord, it is in ye opinion of ye wisest and those that know ye humour of this people and ye manner of proceeding of these men, that if your Excellency were comm, all thinges would be well again, and in deede it is most necessary that your Excellency come over with as great speed as may be, though you bring nothing with you for this present then ye Queen's monie that is ready, and the fewer men ye better wellcome for this beginning, till your Excellency hath settled thinges here. The greatest discontentement they have for this present is ye want of ye Queen's money which hath ben almost ye cause of a great trouble here, and that can be sone remedied, either with your comming over, or els to send ye Thresurer hither presently.

[p. 167]

Your Excellencie's presence, My good Lord, will doe so great good, that ye reputation of your Excellency, of the English nation and of hir Majesty self¹⁾, and this countrey will be preserved from ye present daunger where it standeth in. M.^r Carron hath spoaken with ye States, he findeth them in their assemblye reasonable enough, though there be some particular knaves whome at your comming we will discover unto your Excellency, but they are men of no courage nor autority, nor beloved among this people. The said Carron hath also spoaken with Count Hol.²⁾, who seemeth to have taken a resolution contrary to reason, but your Excellency may remember what ye Prince Elector hath tould you of his humor, and though he seemeth to runne an other course, yet hir Majestie's respect is great with him, and they doe all acknowledge that without hir help and assistance they can doe no good here. Junius³⁾ is come this mourning from Utrecht, and saith that Monsieur du Buy⁴⁾ and he have brought Count Moeurs to your frendship again, and that your Excellencie's letters have done great good with him. The said Counte Meurs is gone to Amsterdam to bringe his Rittmasters to their shippes who are going into Germanie to levie their men. I have had great talke this mourning with Paul Buys. I know that he is a great frend with Count Holloch, as he allwayes hath ben, but I doe not finde him so much

1) Hier schijnt aan den zin iets te ontbreken.

2) Waarschijnlijk: Hollock, d.i. Hohenlo.

3) Secretaris van Leycester.

4) Komt ook voor als Dubuy. Hij is mij niet bekend maar schijnt in betrekking te hebben gestaan tot Nieuwenaar, misschien als secretaris. Vgl. N^o. XLVIII.

[p. 168]

offended with your Excellency but time and reason may well mend all that is amiss. And if your Excellency doe but command me, I hope I shall be able with good meanes to bring him to ye good waye. He saith that your Excellency hath ben abused and evill informed by some that loved him not, longe afore your Excellency came into this Countrey, and doeth know that your Excellency is of a good nature and not revengefull, and that if he had come to your presence but once, he woulde fully satisfye your Excellency. He saith that hereafter he will meddle with no matters of State, and retireth himself to Leyden to his owne howse, but I doe think that Count H.¹⁾ will not leave him there very long. If this man could be gotten of our side all were well, because his credit is yet very great.

I have kept great frendship with M.^r Nortwick²⁾, who hath a good opinion of your Excellency and doeth wishe your Excellencie's present returne. There is some others more that I deale every day with all, to breake and hinder (as much as in my laieth) the doinges of ye contrary side, and am therfore suspected and hated amongst them (but?)³⁾ having a good conscience and defending a good cause, and doing trew service to my Lord and master, I doe not doubt but God allmighty will allwayes defend me from their handes, as he hath done once already by his grace and mercy. Mylord Brederode and his Lady and ye eldest sister of Egmont, and ye rest of the nobility of this Countrey and most of ye

1) Hohenlo.

2) Jan van der Does.

3) Verbrand.

[p. 169]

people, but specially all ye Ministers are for your Excellency, because they know your Godly procedinges and your good will, and besides they know that there is not one in all England that will or can more doe than your Excellency, as also M.^r Caron hath tould them here. The Ministers have ben with me sundrye times, and are about some worck that shal be for your Excellencie's credit and for ye good of this Countrey as I hope.

True it is ye Count Holloch saith he will no more obey your Excellency and that he is Count Maurice's Lieutenant, but if all ye Countrey doth obey your Excellency, and Count Maurice also, then it will be lesse credit to him to be under Count Maurice then under you, but your onely presence can remedy all.

My good Lord, I beseeche your Excellency to take my faithfull and diligent services in good parte and to keepe them secret to your self.

If your Excellency comme over, I shall meete you in Zeeland, or where your Excellency will appointe me.

Thus I leave to trouble your Excellency, besceching God to keepe your Excellency in good health and prosperity. The 28 February stylo novo.

Your Excellencie's most obedient servant H.¹⁾.

Cito. Cito. Cito.

1) British Museum Galba, CXI fol. 256.

[p. 170]

XXXVII.
Leycester aan Hotman. (Origineel).

Hotman ga voort berichten te zenden. Verbazing over zijn brief aan de Koningin. Ondankbaarheid der Nederlanders jegens hem.

Greenwich 22 Februari 1586¹⁾. / 4 Maart 1587.

Hotman, I have receyved sondrye of your lettres to which I have hitherto answered you but in one of myne, thincking it sufficient till this tyme. Remayne you there as you do, till you have furder from me, and advertise me, as you have done, as ofte as you can, of the occurences there. I marvayle not a litle what shoulde move you to wryte to her Majestie without my knowledge²⁾, being my servant, and left there only for my affaires, and so dothe Her Majestie also. I pray you lett me knowe the cause of it by the next, and so fare ye well. At the Court at Grenewiche the 22^th of febr[uary] 1586.

Yo[u]r loving m[aste]r

R. Leycester.

I perceive I am unthankfully delt with all there in my absence; but absence there and here both have byn good tryers of my frends. Hit ys strange

1) Door een andere hand is er foutief boven geschreven: 20 Febr. 1587, en die datum is ten onrechte overgenomen bij Brocrsma, op cit. p. 39. Busken Huet, Eerste Verslag, p. 69, N^o. 293, geeft: 22 Febr. 1587 en verandert dus wel het jaar maar niet den datum naar den nieuwen stijl.

2) Zie N^o. XXXIII.

[p. 171]

what shuld move those men there so deall thus with me that ys here lyke ther factor for them all; but at my coming I hope to have some cause rendred for yt. In the meane tyme, use all accompliements to my frends ther, and for coronell Snoye, I wyll not dowbt him; lett him tak what comission he wyll, and I wysh yt so rather than he shuld be putt from his offyce.

XXXVIII.
Leycester aan Hotman. (Origineel).

Komst van Buckhurst en Atye. Opdrachten aan verschillende personen.

10/20 Maart 1587.

Otthman, I doe right well accept of your honest and faithfull servyce and your dylligent advertysments. My Lord of Buckhurst doth presently come over, her Majesty Embassador to those States and fully instructed for all things. And as their owen doings have been the cause of their lacke of such success from her Majesty as they looked for, so ys my Lord to expostulate with them the very causes plainly wherein she myslykes with them, among other things ther strange manner of alterations of the government ys one, and yet ther deputyes here doing all as though nothing had byn changed or altered since my departure. My Lord ys also to know what they can doe and what they doe for themselves etc., and also to deall touching my partycular effectually with them, wherein ye must be carefull and presise in geving my Lord substanciall and sure advertysments and procure such able, wyse

[p. 172]

men to repayr to him soe as be true patriotts in dede, and that ye wary¹⁾ my Lord of such as ye know to be dyssemblers and hollowe persons.

I doe send Atye over with my Lord, by whome ye shall understand further, and doe ye also inform him of all things fytt for this service. Yf my Lord of Buckhurst doe find them tractable and to satysfie her Majesty than must I come forthwith and doe prepare my self accordingly, and I have geven order to Rychard Browne²⁾ my servant to leye on provissions of all things for me. The stone hath somewhat troubled me, but I am going to the bath here for 12 or 14 days, which shall not hinder my tyme of coming at all, yf hit fall out that my Lord fynd satisfaction there. Hit shall behove them to use him well and plainly in all things. He ys very wyse and capable, he ys one of her Majesty prevey counsell and one she doth much trust and they must be carefull to make all things probable to him, and I looke to have myne honour repeyred which they have lewdly abused, but I hear that hath been furthered by some of our owne nation ther, as hit ys here by some of the company geven out of these comysioners³⁾, and lyke inough, for I have found most ingratitude in all, and that lyles I think.

These comissioners can wythnes whether I have byn an ernest sollycytor or no, and but for ther owne dedes ther, these had had long synce a good and wysshed resolution.

Comend me a 1000 tymes to my noble ladys of

1) Warn?

2) Bruce, 40, komt die ook voor; en op p. 273 nog eens weer Browne, the messenger.

3) De gezanten der Republiek.

[p. 173]

Egmound and the good lord and lady Bredrode, and tell them and the rest of my frends that, yf the States be not the lett of yt, I shall se them shortly, and that yt is not the yll wylling of 10 en 12 can discourage me to doe servyce for the church of God and so afflicted a people, whome I love and wyll love without regard of others yll dealings wit me, nether could any other respect drawe me from my nowe¹⁾ country, lyffe to mach²⁾ with such unthankfull men. I send weech³⁾ over ageyn, of whome I wold have ye have an dye⁴⁾, and I have wrytten to Blount⁵⁾ to that effect.

I pray ye send to monssieur Deventer to Utrycht that in any wyse he have conference with my Lord of Buckhurst, and as sone as might be, so that he think he may come and goe safely, and gyve him some inching⁶⁾ of the cause of his coming from her Majesty, for he ys an honest wyse man; yf he may not well come, then wyll my Lord goe to Utrycht.

Spare not to encourage as well those of Utrycht as of Freseland, and spetially my frend Sonoy for North Holland, touching my coming.

So fare ye well. In much hast, this 10 of march 1586.

Your loving master

R. Leycester.

1) Own? of moet country lyffe in één woord gelezen worden?

2) Match?

3) Weech? Is het misschien een eigen naam?

4) Sic. Wellicht: audit?

5) Een Christopher Blount was onder het gevolg van Leycester in de Nederlanden gekomen; misschien wordt deze bedoeld.

6) Sic. Hinting? voor hints?

[p. 174]

XXXIX.
Hotman aan Wilkes¹⁾. (Origineel).

Weigering van Sonoy om den gevorderden eed te doen. Geruchten over Hohenlo.

Den Haag, 23 Maart 1587.

Monsieur, je vous envoye les lettres que nous avons receues pour vous, celle du Colonnel Morgan d'autant qu'elle venoit de Berghes²⁾ et qu'elle pouvoit contenir quelque chose d'importance d'estre comuniquée au Conseil. Monsieur Gilpin avec mon consentement l'a ouverte et pour vous monstré³⁾ que ce n'est par curiosité, nous vous envoyons toutes les autres closes. Au reste, Monsieur, je me recommende à vos bonnes grâces, remettant le surply⁴⁾ à ce que Monsieur l'Oignon présent porteur vous desposera de ma part, qui pour fin prie Dieu vous maintenir, Monsieur, en sa Saincte Garde.

De la Haye ce 23 de Mars 1587.

Votre très humble et affectionné Serviteur

(Signed:) H.

Monsieur, J'enten que Monsieur le Comte M.⁵⁾ a un pied de nez lors que Sonoy n'a point voulu faire serment nouveau, ni recevoir garnison à Medenblik, disant avoir fait serment à Son Excellence, duqu'el il doit estre premièrement depo(sé?)⁶⁾ avant que de

1) Wilkes was naar Utrecht.

2) Bergen-op-Zoom.

3) monstrer.

4) d.i. surplus.

5) Maurice. Zie over Sonoy's houding Bor II, 896.

6) Onleesbaar.

[p. 175]

faire serment nouveau. Junius est revenu de là, may je ne say encores qu'elle réponse il apporte.

Le Capitaine Mornau venu ce jour duy de Zélande dit que le peuple a esté mal content de la venue du Conte de Solmes¹⁾. Monsieur le Conte de Hohenlo a esté cette nuit à Leyden, and runneth up and down like a madd man, because his Excellency is coming, or because thinges doe not succeed to his intent. Two or three have tould me to day that ye said Count II. hath receved yesterday a letter from ye ennemy to this effect that he should remember his promise. I doe not beleeve it, but for all that ce bruit luy donne une très mauvaise réputacion. Some schippes of Scheveling say that his Excellency commeth within these few dayes again, but I doe not beleve yet.

L'on parle fort diversement et estrangement d'Utrecht, et vous fuste²⁾ nous mander bientost de vos nouvelles.³⁾

1) Solms had het Zeeuwsche regiment gekregen, dat door den dood van Sidney was opengevallen.

2) Faite?

3) Public Record Office, State Papers Foreign, Holland 13.

XL.
De Raad van State aan Leycester. (Copie).

Ellendige toestand. Holland en Zeeland alleen kunnen nog geld opbrengen. Noodzakelijkheid van hulp en van Leycester's terugkomst.

Den Haag, 24 Maart 1587.

A Son Excell.^ce

Monseigneur, Vostre Ex.^ce aura par nostre dernière du V.^e de ce mois plainement entendu l'estat

[p. 176]

de ces Provinces Unies, qui depuis et encores à present est tel que les difficultéz et dangers s'augmentent journellement. Nous travaillons tant que nous pouvons selon nostre debvoir et les moyens que nous avons, qui, à dire vray, ne sont guères grandz, pour les très grandz arrièraiges du passé, ausquels tout ce que présentement se debvroit employer au soustien de la guerre est affecté, oultre ce qu'avons point un liart à nostre disposition pour contenter les soldatz et aultres poursuyvants en grand nombre, car, ores qu'à la dernière continuation du Conseil nous avions remonstré aux Estatz généraulx qu'il estoit requis qu'eussions le maniement des moyens, et que sur cet espoir et du brief retour de Vostre Excellence nous continuons encoires, principalement aussy pour tenir quelque ombre d'authorité et du gouvernement, affin d'éviter plus grande confusion et désordre pour le pays qui en eust ensuyvy à grande joye de l'ennemi par la discontinuation de ce Conseil, si n'en a par lesdicts Estatz généraulx rien esté effectué, qui s'excusent principalement sur les Estatz d'Utrecht qui, jusques ores, n'ont encores envoyé leurs deputéz en l'assemblée des Estatz généraulx, combien qu'ils y sont mandéz tant par lesdicts Estatz que par nous, il y a jà loing temps.

Le principal contentement que pouvons faire aux poursuivantz et gens de guerre, c'est par ordonnances et descharges, et n'avons à nous addresser qu'à ceulx de Hollande. Des deniers des aultres provinces (horsmis Zelande) ne sçaurions faire recepte ny mise, d'aultant que rien n'en vient à nostre disposition. Par où, Monseigneur, Vostre Ex.^ce peult considérer les moyens et authorité que nous avons à present. Nous ne pouvons aussy passer de dire (quoy qu'à nostre grand regret) que voyons que les jalousies des

[p. 177]

chefz, et le mescontentement non seulement des provinces, mais aussy des villes s'accroissent dangereusement de plus en plus, qui sont fomentéz par de faulx et legers rapports et sinistres soupçons d'un costé et d'aultre.

D'aultre costé, il est à présumer que les rapports qui se font et se transportent d'icy à Vostre Ex.^ce s'enaigrissent bien souvent, soit que ceux qui les rapportent n'entendent si bien l'estat naturel et humeurs de ces pays, ou bien qu'aultres prennent plaisir à les compter aveeq plus d'aigreur qu'ils n'ont la matire¹⁾, tâchants par là divertir Vostre Ex.^ce de l'affection et faveur qu'icelle a tousjours portée et porte encores à ces provinces, soit en général ou particulier.

Les Estatz généraulx ont envoyé aulcuns deputéz vers ceulx d'Utrecht pour entendre ce dont ils se pourroient sentir grevéz. Nous y avons envoyé aussy passé quelque temps. Les lettres de Monsieur le général Noritz hier venues à Monsieur Wilkes font mention du dangereux estat d'icelle ville, hors de laquelle il escrit qu'il ne s'oseroit absenter de peur que cependant émotion dangereuse n'y advient. Qui est cause qu'avons prié led. S.^r Wilkes de s'y vouloir trouver, lequel aussy s'y est acheminé aujourd'huy pour y faire tout son office. Voyez, Monseigneur, les difficultéz de cest Estat, et, ores qu'icelles sont grandes et aussy les jalousies et mescontentements menaçants grandement la ruine de cest Estat, si espérons fermement et sommes asseuréz que, par la présence, authorité et prudente direction de Vostre Ex.^ce, tout cela prendra fin et s'évanouira tout aussy tost.

1) Lees: matière.

[p. 178]

Et partant nous la supplions très humblement et le plus qui nous est possible, au nom de ceste nostre désolée patrie, qu'il luy plaise de haster son retour par deça.

Quant est de l'ennemi, nous entendons pour certain qu'il faict de grandz préparatifz: artillerye, vivres, chariots, barcques, ponts et aultres choses nécessaires. Aussy qu'il a passé monstre générale et donné payement à ses gens de guerre, et qu'il est d'intention de nous attacquer, par la commodité de ce nostre misérable estat présent, en plusieurs endroictz en un mesme temps, et qu'à cest effect il rassemble toutes ses forces.

Et, ores qu'il faict mine d'envoyer bonne trouppe vers le quartier d'Aernhem, si présumons bien toutesfoit qu'il a son principal desseing sur la ville de Bergues sur le Zoom, Heusden, et aussy sur la ville d'Utrecht, selon les continueles advertences qui nous viennent de touts costéz. Ores que le magazin audit Bergues y a esté consommé fort inutilement et par grand désordre, si avons tant travaillé qu'il sera de nouveau pourveu à très grandz et excessifz despens du pays. Semblablement, avons soingné et donné ordre pour la provision de la ville d'Arnhem et des villes frontières de là entour, où entendons aussy que l'ennemi faict ses apprestes. Le colonnel Schenck a esté icy, et est party derechef pour ceste foys avecq contentement vers son quartier, emportant quant et soy, tant en argent que vivres et amunitions, plus de cent et quinze mille florins, ce que tout a esté furni par ceulx de Hollande et Zélande.

Le temps nous défailleroit, Monseigneur, et craignons de donner à Vostre Ex.^ce trop de fâcherie, si nous entreprendrions de compter par le menu les difficultéz et perplexitéz, esquelles l'estat de ce pays et

[p. 179]

nous nous trouvons. Nous travaillons avecq les Estatz généraulx et de Hollande et Zélande à nostre possible contre les desseings de l'ennemy, et principalement pour oster les jalousies et dissensions qu'est entre les provinces. Mais voyons aussy que, pour la grande extrêmité et paouvreté de ce pays, qui par ces longues guerres est tant atenué et espuisé, mesmes aprez l'entier dégast de Gueldres, Utrecht et Overyssel, et que d'ailleurs nuls déniers viennent que d'Hollande et Zélande, laquelle Hollande, par les continuels passages des soldats, et encores dernièrement par la cavaillerie, est en divers bons endroictz fort gastée et mangée, il ne sera bien possible de maintenir longtemps contre un ennemi si puissant, si ce n'est que Sa Majesté nous face bonne et prompte assistence, et que noz affaires soient maniéz par l'authorité et prudence de Vostre Ex.^ce. Mesmes craignons que, si Sa Majesté retarde plus loing temps sa liberalité et bénignité et la venue de Vostre Ex.^ce, qu'elle n'aura matire¹⁾ de nous ayder quand elle vouldroit. Ce que supplions très humblement Vostre Ex.^ce vouloir sérieusement remonstrer à icelle, selon que très bien vous est cognu, Monseigneur, nostre estat, ne doubtans que, pour l'authorité et crédit qu'avez près de Sa Majesté, vous ne faciez beaucoup plus que nul autre pour ces paouvres Provinces Unies qui vous en démoureront éternnelement obligées.

Par la lettre²⁾ qu'il a pleu à Vostre Ex.^ce nous escrire du XXIIII^e. de fébvrier, nous avons entendu que Vostre Ex.^ce a faiet compter au S.^r de Gruene-

1) Matière.

2) Ontbreekt.

[p. 180]

velt¹⁾ six mille florins pour la garnison de l'Escluze. Nous avons veu et entendu aussy ce qu'il a pleu à Sa Majesté et à Vostre Ex.^ce itérativement nous en escrire par les lettres²⁾ que venons de recepvoir à cet instant, par où nous cognoissons par effect l'affection et le soing que Sa Majesté et Vostre Ex.^ce ont pour nos affaires, comme leur en remercions aussy très humblement, mais trouvons néantmoings peu convenable ceste façon de faire dud. Gruenevelt, qui se debvroit avoir addressé plustost par deça que d'aller importuner Vostre Ex.^ce et s'absenter cependant hors d'une ville tant importante en une conjoncture si dangereuse que bien peu a fallu qu'icelle ville ne s'est perdue. Il plaira à Vostre Ex.^ce se souvenir de ce que par nostre dernière³⁾ luy avons escrit touchant led. Gruenevelt. Et supplions Vostre Ex.^ce de croire que nuls respects particuliers nous ont mené, mais que l'opiniastreté et désobeissance dud. Gruenevelt a esté cause que le payement n'y avoit esté faict.

Vostre Ex.^ce estant, par la grâce de Dieu, en bref de retour icy, entendra plus amplement le tort que led. Gruenevelt a eu de se plaindre; et comment, par son refus et désobéissance, villes et places ont esté en danger de se perdre. Ce néantmoings, les Estatz de Zélande y ont encores pourveu avecq une incroiable difficulté, ayants furni en ce mois de Mars environ XVI^m florins pour le payement de lad.^e garnison de l'Escluze, lequel ils ont receu (oultre

1) Bedoeld is Arnold van Groenevelt, die in 1587 te Sluis commandant was. Vgl. ook Van Deventer, Gedenkstukken, I, p. 153.

2) Ontbreken.

3) Ontbreekt.

[p. 181]

la désordonnée consumtion du magazin illecq) quasi au mesme temps que led. Gruenevelt a reçeu les six milles florins de Vostre Ex.^ce. A tant, baisantz très humblement les mains de Vostre Ex.^ce, prions Dieu,

Monseigneur, conserver Vostre Ex.^ce en très heureuse et longue vie.

Escrit à la Haye, le XXIIII de mars 1587.

Post date.

Nous avons adverti Vostre Ex.^ce par nos précédentes du traicté faict avecq les reitres, et ne pouvons encores laisser d'advertir icelle Vostre Ex.^ce que Messieurs les Estats généraulx sont accordéz avecq Mons.^r le conte de Nuwenar, ses ritmestres et capitaines qu'ils améneront au commencement du mois de May 2000 reitres, 3000 lantsknechts et 1000 pionniers¹⁾. Et comme avons, par la grâce de Dieu, le bénéfice que l'ennemi ne peult bonnement entretenir ses grandes forces à cause de la faulte de vivres, nous trouvons, soubz très humble correction, que par ceste occasion, mettant en campaigne bonnes trouppes de gens de guerre, nous aurons moyen, non seulement de repoulsser l'invasion de l'ennemi, mais aussy de tirer toutes les contributions du plat pays, luy empescher la récolte, et par conséquent gaigner quelques bonnes villes. De sorte que l'assistence de Sa Majesté ne pourroit jamais venir plus à propos qu'en ceste conjoncture.

1) Vgl. Bor III, 59.

[p. 182]

XLI.
De Raad van State aan Leycester. (Copie).

Verlangen naar Leycester's terugkomst en naar krachtige hulp. Verschillende berichten.

Den Haag, 8 April (11 April)¹⁾ 1587.

Monseigneur,

Nous avons extrêmement estéz contristéz d'entendre par lettre de Vostre Excellence du IX^e jour de Mars, stilo veteri²⁾, que Sa Majesté n'a peu estre induicte à donner plus grand secours à la conservation et deffence de ces pays, chose tant plus éloignée de toute expectation que plusieurs bruictz ont couru par deça que Sa Majesté seroit esté inclinée à nous donner bien grand secours oultre l'ordinaire, et mesmement d'accepter la souveraineté de ces provinces, en quoy tout le monde icy avoit colloqué l'espoir de leur délivrance. Il nous deplaist aussy infiniment que les bruitz qui ont couru par delà des diversitéz et mutations assez soudaines qui seroient advenuz par deça ont retardé Sa Majesté à se résouldre à quelque chose certaine, et de ne se servir de la bonne occasion qui se présente. Il est vray, Monseigneur, que beaucoup de choses se sont passéz par deça durant l'absence de Vostre Ex.^ce diversement, de part et d'aultre, et en plusieurs regards, lesquelles nous déplaisent et griefvent oultre mesure, qui sommes icy constituéz en ce degré mais abandonnéz de

1) De brief is geschreven 8 April maar heeft een naschrift van 11 April.

2) Deze brief ontbreekt.

[p. 183]

touts costéz et destituéz de l'authorité nécessaire, et néantmoings continuons nostre extrême debvoir à maintenir l'estat des affaires avecq l'authorité et réputation de Vostre Excellence au millieu de toutes ces difficultéz et diversitéz, par le seul espoir du brief retour de Vostre Excellence pour n'abandonner l'obligation qu'avons à la patrie et à Vostre Ex.^ce, en tant qu'il nous est possible. Nous ne doubtons aussy que plusieurs bruietz (qui s'accroissent tousjours à la coursse) procèdent en partie d'aulcuns par ignorance, et d'aultres par malice, car noz ennemis ne sont tant endormiz qu'ilz ne sachent très bien se servir de nostre malheur et ce, bien couvertement et artificiellement, mesmes par la sincère simplicité de plusieurs qui aultrement sont bien affectionnéz au service de Dieu, de Sa Majesté et de l'honneur de Vostre Excellence conjoinctz à la conservation de ces pays. A quoy, comme à tous aultres inconvéniens qui naissent par faulte d'authorité et respect, seroit remédié par la présence de Vostre Excellence, laquelle nous espérons et attendons avecq tous gens de bien amateurs de la patrie d'un désir extrême, et supplions Vostre Excellence d'avancer son retour de la mesme affection qu'il luy plaist ne se ressentir d'aulcune chose en préjudice de l'estat publicq, qui est ugne détermination vrayement héroïque et propre à Vostre Excellence. De quoy la seule confidence nous soustient et faict continuer encores en ce degré comme ses très humbles serviteurs. Et avons pareillement cest espoir que Vostre Excellence cependant n'obmectra rien pour rendre Sa Majesté mieulx satisfaicte et disposer d'eslargir ses bénéficences envers ces pays pour le présent misérablement affligéz et agitéz, comme aussy ne doubtons que Messieurs les Estatz généraulx ne s'évertuent à satisfaire et com-

[p. 184]

plaire à Vostre Excellence et de la seconder par tous les moyens qu'ilz pouront adviser, à quoy les voyons journellement travailler et se résouldre, dont Monseigneur de Buchorst sera plainement et promptement informé quant il sera venu, et ne fauldrons de nostre part de nous employer à luy satisfaire en tout ce qu'il nous vouldra proposer et nous sera convenable, et nous sera Sa Seigneurie le très bien venu et de luy faire tout l'honneur que nous sera possible comme nostre debvoir nous commande de faire au regard de tel personnaige envoyé de Sa Majesté dont la debvons remercier, et espérer que sa venue nous causera à l'advenir meilleure intelligence en noz affaires.

Les députéz d'Utrecht sont doiz¹⁾ quelque(s) jours venuz et acceptéz en l'assemblée des Estatz généraulx, ayant le S.^r Wilkes sy bien négocié au voyage qu'il a faict à Utrecht, que nous espérons qu'ilz s'entendront mieulx avecq leurs voisins, et que les ungs avec les aultres seront rejoinctz en une ferme union puisque les volontéz de part et d'autre semblent estre bien disposées envers le bien commun.

Il n'y a depuis quelque temps personne en ce conseil de la part de ceulx de Flandres, Utrecht ny de Frize, par quoy estimons fort nécessaire qu'il y soit pourveu, affin que les affaires puissent estre conduictz avecq meilleure correspondence. Nous entendons que les Estatz généraulx ont par lettres admonesté lesdiets d'Utrecht et Frize de faire dénomination de parsonnages qualifiéz pour en estre faict élection par Vostre Excellence à son retour, ne soit

1) Dès.

[p. 185]

que Vostre Excellence fut servie d'en recommander le choix aux Estatz généraulx ou autres par deça.

Nous entendons, Monseigneur, que ny Sa Majesté ny Messeigneurs de son conseil n'ont trouvé satisfaction en l'estat de la récepte et despence de nostre administration soubz l'authorité de Vostre Excellence de toute l'année, qu'avions envoyé à Sa Majesté, pour avoir esté jugé trop général, sommier et confus, qui est cause qu'envoyons présentement ung autre plus cler(?) et particulier, affin de ne rien obmectre que puisse servir à la satisfaction de Sa Majesté et des mesdicts Seigneurs et aussy à l'honneur de Vostre Excellence et preuve de nostre devoir et loyaulté, dont sommes pour en tousjours respondre à un chascun qu'il appertiendra, si que l'on cognoistra le tort que l'on nous feroit d'estimer aultrement en noz affaires.

Il y a quelque temps que le colonnel Schenck a surprins une villette au pays de Clève nommée Roeroort¹⁾, qui est de très bonne assiete pour empescher à l'ennemy son traficque et entrecours de Coloigne vers Anvers. L'ennemy l'est venu assiéger et y a dressé une mine qui n'est réussy(?) à effect, ains y a par la garnison esté fort endommagé. Toutesfois il y continue encores son siège devant, y faisant plus grand effort. Ledict Schenck est party d'icy passéz quelque jours, bien furni d'argent et de vivres en abondance pour le secours d'icelle place, et envoyons encores plus de forces au mesme effect. A tant, baisants très humblement les mains de Vostre Excellence, prions Dieu,

1) In Januari 1587 had Schenck de plaats verrast. Bor II, 878.

[p. 186]

Monseigneur, conserver Vostre Excellence en très heureuse et longue vie.

Escript à la Haye le VIII^e d'Apvril 1587.

Depuis la date de ceste, entendons que Milord Buchorst est arrivé à Dordrecht¹⁾ avecq sa compaignie, nous l'attendrons icy en bonne dévotion.
Ledict milord est jà icy arrivé. Nous entendons que Roeroort s'est rendue à l'ennemi²⁾.
Le XI^e d'Apvril 87.

1) Bor II, 952.

2) Bor II, 878.

XLII.
Die van Utrecht aan Leycester. (Copie).

Leycester kome spoedig terug.

Utrecht 4/14 April 1587.

Monsigneur!

Si nous altérons souvent les passions de notre âme, tantost intressé pour entendre le bien que votre Ex.^ce nous faict et veut, tantost en tristesse pour veoir le retardement de votre retour et les occasions qu'on en donne à Votre Ex.^ce, l'on ne s'en doit pas

[p. 187]

émerveiller. Car les ennemys nous pressent par dehors et par dedans. L'Espaignol s'efforce pour nous eourir sus, cependant que plusieurs de nos confédéréz n'ont tâché qu'à dégouter ceux qui seuls après Dieu ont moyen de nous secourir. Mais la seule espérance que Dieu nous laisse en toutes ces adversitéz et traverses, c'est que Votre Ex.^ce comme prince religieux et magnanime se représente devant les jeux l'exemple de ce grand capitaine et chef des Israélites Mose. Item du vray roy et brave guerrier David, lesquels plus qu'on les a cuidé reculer par mutineries et ingratitudes de ceux mesmes qui répresentoyent l'estat du peuple et qui leur estoyent obligéz comme conseillers d'estat, plus leur ont ils augmenté et l'envie et le courage de continuer leurs royaulx offices, en despit de ceux qui par leurs méchantes menées montroyent la peur que le diable avoit de l'heureuse issue de leurs saintes et louables entreprises. Au moyen de quoy nous ne cessons ny cesserons d'importuner, supplier, obtester V. Ex.^ce par le Dieu vivant et par toutes choses sacrées, par l'obligation que Votre Ex.^ce ha à l'église de Dieu et l'affection qu'elle porte à ses loyaux serviteurs qu'il plaise à icelle retourner incontinent par decha, n'habandonner point la cause de Dieu et de Son Eglise, ny laisser en paine ceux qui vous ayment, Monsigneur, honorent, revèrent et servent Sa Ma.^té.

Ce qui est l'endroit où en ferme confiance de Votre très illustre(?) magnanimité nous supplions Dieu, Monseigneur, augmenter et les moyens et l'euvre de votre retour pour le bien de son peuple et parfaicte santé longue et heureuse vie.

D'Utrecht ce IIII d'avril 1587 stilo consuevo.

[p. 188]

XLIII.
........ Aan Wilkes. (Copie).

Noodzakelijkheid van de terugkomst van Leycester; de koningin zende niet een ander.

Utrecht 4/14 April¹⁾ 1587.

Extract.

Ceux de la ville escrivent itérativement à son Ex.^ce comme n'aguerres ilz ont faict, tant apart, qu'avecq les Estats de ceste province. Moy aussy luy ay escript depuis quinze jours par deux fois, le tout pour l'induire et quasi forcer par l'importunité nécessaire de nos prières qu'il revienne incontinent et point autre en sa place, comme aussi j'en ay dès le XV^e de Mars escript bien amplement à monsieur de Walsingham. Milord Bockhorst ha faict sa proposition, comme je croy, hier; j'espère en avoir part demain. Nous avons à nos députéz donné charge absolue pour ne perdre tans²⁾, j'entretiens ceux de Dordrecht, Gorcum, Northollande, Guelres et Frize, augmentant par là mes peines et travaux d'un costé et hayne incroyable des malveullans de l'autre. Les estats de notre province ont à ceux de Guelre, Zélande, Frise et Northollande envoyé copie des lettres du 4^e de Fébvrier, demandans sur icelle leur désavouer comme eux les désadvouent rondement, sur quoy ceux de Gelre ont desjà rescript qu'ils les

1) Dat de brief naar ouden stijl gedateerd is, blijkt uit de vermelding van Buckhurst's propositie, die 14 April geschiedde. Bor, II, 952. De briefschrijver is vermoedelijk burgemeester Deventer.

2) D.i. temps.

[p. 189]

détestent, mais des autres attendons nous encore responce. Or faut il, Monsieur, je le vous dy à bon enscient, avecq souspirs et quasi la larme à l'oeil, il faut que son Ex.^ce retourne et point autre en sa place; nostre bien en dépend, le courage et bonne volonté du peuple, les menées de ceux qui nous brassent ces traverses, l'exigence d'une auctorité plus que vulgaire, la fidélité de tant des bons et loyaux serviteurs, la revenche de l'honneur de s. Ex.^ce, le tour desloyal de Stanley, la disréputacion que ce seroit à sa dite Ex.^ce en cas que ung autre achevast ce qui par son Ex.^ce a esté mis en oeuvre, l'affection d'icelle son Ex.^ce vers ce pays, sa libéralité et grans moyens, sa récognoissance qu'il a de noz affaires, le hazard où nous mettons le pays cependant qu'un autre y apprenne tant, item que les malveullans auroyent par là l'effect de leurs pervers désirs et les bons patiroyent au lieu de leurs mérites. Item que son Ex.^ce est tant affectioné à la vraye religion et qu'un autre venant en sa place moins zéleux, le païs foisonnerat de libertins et athéistes, dont il est desià plus que trop, hélas, infecté; pour toutes telles et autres semblables raisons il faut travailler sans cesse et par toutes voyes d'enduction où vous trouverez convenir que nul autre soit envoyé en la place de son Ex.^ce et montrerez si bon vous samble ceste à mondit Seig.^r de Walsingham et à touts ceux que vous cognoitrez y povoir quelque chose.

D'Utrecht ce IIII d'avril 1587.

A Mons.^r Wilkes.

[p. 190]

XLIV.
Rapport van de bevindingen der gezanten uit Oostergoo in Engeland. (Copie).

Audientie bij de Koningin. Smeekschrift aan de Koningin. Brief aan Leycester. Samenkomst met hem. Verzoek aan de koningin. De brief der Staten-Generaal van 4 Febr. Postella bij Leycester. Brieven aan Leycester.

24 Febr. / 6 Maart 5/15 April¹⁾ 1587.

24 februarii 1587, ad Regiam Majestatem admissi, mandatum nostrum exposuimus, traditis primum Regiae Majestati litteris Ordinum nostrorum²⁾. A qua humanissime excepti fuimus responditque Regia Majestas ab aliis legatis magna, a nobis longe maxima sibi delata et summum honorem habitum esse. Se noetes et dies de statu Reipublicae Nostrae sollicitam esse et in perpetuum nos sibi commendatos fore: litteras quas tradidimus germanice scriptas se in latinas transferendas curaturam ac deinde responsuram.

Ad eiusdem mensas vocati per Dominum Comitem

1) De stijl van het laatste stuk is aangegeven; voor de andere ontbreekt zekerheid; doch indien de gezanten van Den Haag uit ouden stijl gebruiken, is het niet waarschijnlijk dat zij in Engeland nieuwen stijl bezigden. In een brief van 10 Maart (van Deventer, Gedenkstukken, I, 153) zegt Ortell, dat de Friesche afgevaardigde zes dagen te voren audientie hebben gehad; dat zou 4 Maart zijn en dus niet kloppen, maar Ortell kan zich verschreven hebben. Vgl. voor deze zending Bor II, 968 en Wagenaar, op. cit. p. 99 sqq.

2) Nl. van Oostergoo.

[p. 191]

Leycestriae, per eumdem hunc libellum supplicem Regiae Majestati tradidimus.

Serenissima Regina.

Ordines Orientalis Frisiae partis qui inter ordines Frisiae generales primum et praecipuum suffragium habent, eorumque ex aliis ejusdem Frisiae partibus confoederati, Majestati Vestrae devinetissimi, non dubitant quin notissima sit Majestati Vestrae Reipublicae Frisiae jam ferme deplorata conditio. Cui restaurandae tantum abest ut debita opera impendatur, ut offuscatis bonorum virorum et simplicis plebis animis, nonnulli propter summam imperandi cupiditatem et rei privatae studium quidvis pro libitu agant. Atque ita, dum illi magis sibi quam Reipublicae invigilant, et boni de rebus male gestis conquerantur ac quod tanto malo sit adhibendum remedium deliberant, hostis pervigil suam rem agit: eoque jam miseriae ventum est, ut qui nunc ex indefensis agris Frisiae magnam vim auri in singulos menses suis militibus colligit, mox quoque et civitates omnes, adeoque omnem provinciam in suam potestatem sit redacturus, nisi Deus Optimus Maximus, Ecclesiae suae et bonorum civium misertus talem a nobis pestem avertat. Omnis spes in misericordia Dei et Majestate Vestra nobis sita est: quae quid velit et quo in afflictos nos et bonos sit omnes animo satis indicavit et quid possit nobis atque adeo toti terrarum orbi notissimum est.

Nos itaque, Serenissima Princeps, ex mandato Ordinum praedictorum, consilio et auctoritate supremi Frisiae Senatus¹⁾ et quorundam delegatorum, non

1) Het hof van Friesland.

[p. 192]

seditionis aut factionum, sed vero conservandae reipublicae studio ad Majestatem Vestram, solum in terris nobis refugium, confugimus, omne jus ac potestatem omnem quam Carolus Quintus Imperator in nos habuit, pro eaque quae antiquitus Frisiis competiit potestate, Majestati Vestrae ea qua possumus et debemus fide et integritate offerimus, cedimus tradimusque: summo studio orantes, ut Majestas Vestra nos et provinciam nostram ut suam recipere, et ab hispanica tyrannide tueri ac defendere dignetur. Salvo tantum nobis vere religionis, cujus Majestas Vestra fidissima nutrix optimo jure salutatur, libero quo nunc fruimur exercitio, juribus ac privilegiis publicis privatisque salvis.

Nec est quod Majestas Vestra singulare quid a nobis fieri credat. Certum est enim omnes fere Frisiae, Hollandiae, Zelandiae, reliquarumque provinciarum urbes, et praecipue Trajectensem provinciam eodem in Majestatem Vestram esse animo, idemque quidem apud eas fuisse decretum, sed quorundam avaritia et nimia dominandi cupiditate impedimentum huic negotio allatum.

Et quia Illustrissimus Dominus Comes Leycestriae praefectus Belgii Generalis summa cum laude rempublicam belgicam tam intra quam extra muros ea qua erat potestate administravit, isque abiens incredibile sui desiderium apud veros Evangelii et salutis publicae amatores reliquit, obsecramus Majestatem Vestram, ut idem Dominus Comes cum summa potestate ad nos et jam periclitantem patriam nostram remittatur. Id si fiat, spem nobis Deus Optimus Maximus et virtus Majestatis Vestrae et bona causa dant certissimam fore, ut tanto nobis dato dictatore,

[p. 193]

non modo amissas urbes et provincias simus recuperaturi, verum summam rerum nostrarum felicitatem, aeternum Majestatis Vestrae decus et certus hostium interitus sit subsecuturus. Sin minus, nihil aliud reliquum erit, quam ut colla nostra gladiis, uxores et liberos nostros turpissimae Hispanorum libidini, fortunas nostras direptionibus et quod miserrimum erit religionem veram ipsorum irrisioni et ludibrie¹⁾ exponamus. Miserere itaque, Serenissima Princeps, periclitantis Ecclesiae Christi et Reipublicae Nostrae et quod Majestati Vestrae oblatum ac traditum est ut vestrum defende.

Nos quod nostrarum partium erit, nunquam committemus ut cuiquam Majestatis Vestrae subditorum promptitudine et alacri obediendi studio secundi esse aut patriae saluti unquam defuisse jure dici queamus.

Wybrant van Aylva D. Richaeus de Postella²⁾.

Primo martii 1587, litteras ad Dominum Comitem Leycestriae per Burgravium³⁾ misimus, quibus statum Reipublicae nostrae paucis indicavimus, rogavimusque ut causam nostram sibi commendatissimam apud Majestatem Regiam promoveat.

Ad Illustrissimum D. Comitem Leycestrie.
Illustrissime ac clementissime D. Comes.

Non possumus non summo cum dolore Celsitudini Vestre notissimam Belgicae Reipublicae et praecipue

1) Lees: ludibrio.

2) Zie over hem Wagenaar, op. cit. p. 98.

3) Daniel de Burchgrave, die Leycester naar Engeland had begeleid om hem van raad te dienen in de Nederlandsche zaken.

[p. 194]

Frisiae nostrae calamitatem in memoriam revocare, que tanta est ut nisi quam celerrime praesens remedium queratur, dubium non sit, quin propediem funditus sit interitura. Remedium aliud nullum in terris reliquum est, quam ut Majestas Regia nos aut suos aut saltem ut clientes suas (suos) accipiat et Celsitudine Vestra duce vel dictatore potius adversus omnem hostium apertam vim et machinationes secretas defendere dignetur. Id omnes boni qui vero Evangelii et salutis publicae amore non privato commodo ducuntur passim clamant: omnium idem animus, eaedem nocturne diurneque praeces. Quicquid literarum ex Hollandia, Zelandia, Trajecto, aliisque provinciis, quicumque rumor affertur, nihil aliud quam Illustrissimae Vestre Celsitudinis reditum sonant, eamque cum summa potestate quantum fiere(i) potest accelerari exoptat. Anglia tota jam classicum canturire videtur et rediturae ad res magnas, ad proelia certissima, ad pacandam rempublicam nostram Celsitudini Vestrae omnia fausta ac faelicia precatur¹⁾ Maximam de Celsitudine Vestrae(a) expectationem res ante gestae in nos ut suos affectus in Celsitudine Vestra spes nobis magna est, eam parentem agnoscimus: ea si nos tueri et amare pergat, felices, si deserat, omnium miserrimos efficiet. Quaesimus itaque, Illustrissime Domine ut quam nostri curam suscepistis non nisi faelicissime finito negotio deponas. Majestatis hujus subditi fieri oramus; id si impetrari necdum possit, patrocinium et reditum Celsitudinis Vestrae ut exoremus, ea qua apud Regiam Majestatem pluri-

1) Misschien moet achter precatur een punt gelezen worden, maar in ieder geval is het dan volgend gedeelte van den tekst tot ea si bedorven; waarschijnlijk is het een en ander weggevallen.

[p. 195]

mum potes gratia et auctoritate, si velis procul dubio efficies. Et quia annua Frisiae comitia, quae sub finem hujus mensis haberi solent et reverso Caminga¹⁾ delegati nostri sunt acceleraturi, nostram quoque praesentiam desiderant, ut quid a multis agatur quoque loco fuit res nostra frequenti Ordinum caotui exponamus, oramus Celsitudinem Vestram ut solatii et optimae spei pleni quam citissime dimittamur. Deus Optimus Maximus Celsitudinem Vestram Ecclesiae patriae nobis omnibusque bonis quam diutissime servet incolumem. Londini, ipsis Calendis Martii 1587.

Celsitudini Vestrae Obedientissimi.

Tertio martii ad D. Burggravium scripsimus et ut nostro nomine D. Comitem Leycestriae compellaret petiimus. Is per literas nos in diem 6^tum ad D. Comitem vocavit.

Clarissimi Domini, post traditas vestras literas, exposui Suae Celsitudini postulata, qui jussit vobis significare se petere ut ante profectionem alias loquamini cum Sua Majestate vel ejus concilio, eamque ob causam adsitis hic cras mane, curabitque Sua Celsitudo vos demitti ante legatos Ordinum²⁾. Caetera amplius coram. Valete.

Vobis addictissimus
Burchgrave.

Anno 1587, 6 martii, haec petitionis nostrae precipua capita in conclavi Comitis Leycestriae con-

1) Vitus van Camminga, een der gezanten van de Staten-Generaal aan Elisabeth (Bor II, 872).

2) D.i. van de Staten-Generaal.

[p. 196]

scripsimus et per D. Comitem Regie Majestati tradidimus.

Serenissima Princeps.

1.	Legati ordinum Orientalis Frisiae partis et confoederatarum oramus ut oblatam, cessam ac traditam in nos et provinciam nostram potestatem Majestas Vestra accipere nosque ab hispanica tyrannide tueri dignetur.
2.	Id si a Majestate vestra impetrare non possumus, temporalem alumnae Majestatis Vestrae Ecclesiae Christi et Reipublicae nostrae defensionem imploramus.
3.	Illustrissimum D. Comitem Leycestriae confederati Belgii praefectum generalem cum summa potestate ad nos remitti desiderant boni omnes et nos obsecramus. Is si redeat et quidem quam fieri potest citissime, optima queque speranda: sin minus, certus bonorum omnium et ecclesiae interitus est metuendus.
4.	Calumnias a delegatis Ordinum Generalium in Illustrissimum D. Comitem Leycestriae perscriptas Ordinibus Frisiae nunquam auditas esse Deum testem vocamus, oramusque Majestatem Vestram ut Legatum in provinciam nostram mittere dignetur qui animos populi nostri ad obediendum Majestati Vestrae propensissimos et falsissimarum in optimum praefectum nostrum calumniarum autores plene cognoscat.

Ut de reditu Illustrissimi Comitis Leycestrie ad nos et subsidio ac defensione nostri certa spe ad afflictam Rempublicam nostram dimittamur rogamus. Ea res non modo confirmabit bonos sed et vacillantes in saniorem partem nostram ad salutis publica defen-

[p. 197]

sionem pertrahet. Actum Groenwitz¹⁾, in aula regia, die ut supra.

D. Richaeus de Postella.

Eodem die lectae a nobis sunt litterae a delegatis Ordinum Generalium false satis et parum e republica scriptae²⁾, quarum capita 24 satis indicant delegatos Generalium Ordinum nihil minus quam Illustrissimi Comitis reditum velle, ut nihil dicam quantopere et illius et Regiae quoque Majestatis animum a nobis alienare studeant. Fuisset procul dubio Dominus Comes jam ad nos reversurus, et jam itineri accinctus, ob necessariam sui defensionem contra bonorum omnium expectationem haerere cogitur. Idem tamen in nos et bonos omnes qui fuit ante princeps optimus.

Singulis post diebus in curiam profecti tandem mihi nuntiatum D. Comitem in urbe Westmunster esse et navigio ad ipsius aedes profectus. Cum eum non reperissem equo ad ipsius aulam in Wanstede³⁾ perrexi, ibidem venia ab eo sumpta et literis acceptis Londinum redii 9 Martii 1587. Rogatus ut afflictam Rempublicam nostram sibi commendatam haberet eamque apud Majestatem Regiam quam posset maxime commendaret et reditum ad nos acceleraret, periculum esse in mora et idem esse bonorum omnium votum, respondit in tota nostra patria non esse quenquam de nostra salute magis sollicitum quam se et magis amantem et totam causam nostram et sibi et Regiae

1) Greenwich.

2) Vermoedelijk wordt bedoeld de brief van 4 Febr. 1587 (Bor II. 943), al is hij niet in 24 capita ingevuld.

3) Wanstead, tusschen Londen en Chelmsford.

[p. 198]

Majestati esse commendatissimam, sed morae causam in nobis esse: se enim jamdudum reversurum fuisse nisi a delegatis per literas ad eum scriptas et ad Regiam Majestatem missas bona ipsius fama in dubium vocata ipse jam cogeretur se defendere. Et proximum esse omni malo remedium ut missa earum calumniarum satisfactione (id fiet si populus litteras scriptas non approbet et coram D. Bockhorst protestetur se negocii ejus ignarum in autores aliquando animadversurum) ejus reditus oretur. Postridie accepi a Secretario Molenaers¹⁾ literas et intellexi literas commendatitias ad D. Buckhorst missas. Eodem die Dominum Buckorst conveni. Isque me sibi comitem itineris accepit.

Missae hae literae ad Dominum Comitem Leycestriae.
Illustrissime D. Comes.

Dubium non est quin Ordinum Generalium delegati per literas ad Celsitudinem Vestram non ita pridem scriptas calumniarum plenissimas Celsitudinem Vestram gravissime conturbarint et eam jam reditui ad nos prope accinctam retraxerint. Optimo enim jure Celsitudinem Vestram coram Serenissima Principe Angliae Regina se defendere velle et posse jam certum est. Verum judicium hic nullum est ubi litigantes nulli. Celsitudo Vestra, que est acerrimo judicio, et nostrum quilibet jamdudum animadvertit quem sibi scopum proposuerint calumniarum istarum autores. Reditum Celsitudinis Vestrae ad nos non modo non orant, sed ne mentionem quidem ejus ullam faciunt. Quicquid aut infeliciter gestum est apud nos, aut non bene

1) Mij niet van elders bekend.

[p. 199]

administratum, id Celsitudini Vestrae acceptum ferunt. Rogant etiam ut Celsitudo Vestra ad milites eorumque praefectos vobis jurejurando astrictos scribat, iisque imperet ut quos ipsi ad eos sunt missuri praefectos accipiant, iis obtemperent. Quid hoc est aliud quam si conceptis verbis ita dicunt: Abdica te, Domine Comes, magistratu summo, imperium tibi delatum et acceptum depone. Quis hic non vidit quid agant patriotae nostri? Sic enim vocari volunt. Animum suum a Vestra Celsitudine alienissimum haud obscure declarant, idque nobis judicibus agunt serio, ut vestrum quoque a nobis alieniorem reddant. Sic enim confidunt fore ut, non redeunte ad afflictam Rempublicam nostram Celsitudine Vestra, ipsi summa rerum potiantur: modo ne quid majus monstrum alatur. Nescio enim quid non metuant veri salutis publicae amatores. Suspecta est hispanici tyranni potentia: suspectae domus Burgundicae artes: suspecta quorundam clancularia consilia, et ut verbulo dicamus, res est solliciti plena timoris amor. Licetne igitur, Illustrissime Domine Comes, pauca adferre que nos ad clarissimi nominis vestri et dignitatis defensionem cum certissima reipublicae nostrae salute conjunctam arbitramur pertinere? Licet sane, annuit enim nostro voto singularis humanitas Celsitudinis Vestrae. Si unquam apud Celsitudinem Vestram fuit diligens cura nostri, si unquam propositus ad afflictam nostram rempublicam reditus, certe tempus nunc est quod Celsitudinem Vestram presentem desiderat. Rumpendae sunt quas nonnulli nectere student morae, disputationes et lites omnes in aliud tempus differendae, disjicienda quorundam que secreta putant consilia: res agendae. Jam tota nostra Respublica, boni omnes, Ecclesia tota atque adeo privata quoque vestra causa Celsitudinem Vestram non hic, sed apud

[p. 200]

nos requirunt, id orant et suo quasi quodam jure postulant. Quid ealumniatoribus nominis ac dignitatis vestrae tam grave erit quam presentem cernere eum contra quem ne hiscere quidem audeant sine mandato Ordinum Generalium. Quoda¹⁾ mandatum habuerint et quale, notum est et in dies innotescet magis. Quid magis e salute Ecclesiae, Reipublicae et bonorum omnium quam presentem eum habere belli et pacis ducem, qui, nullo nisi salutis publicae studio ductus, opulentissimas suas provincias, amaenissima et faelicissima omnia deserit et afflictis nobis, summo rei privatae dispendio, se totum devovet cujus dicto omnes boni audientes esse optant? Redi itaque, Illustrissime D. Comes, ad necessariam defensionem nominis tui, ad terrorem hostium, ad bonorum omnium, ad periclitantis Ecclesiae Christi recreationem, redi, quaeso, et quidem quam fieri potest celerrime. Mora omnis, ut Celsitudinis Vestrae ac salutis publicae hostibus grata, sic nobis atque adeo vobis ipsis gravis est et periculosa.

Rogamus etiam ut, quia plurimum nostra interesse arbitramur scire quae sint adversus Celsitudinem Vestram praescriptae calumniae, quid a legatis delegatorum generalium (Ordinum enim Generalium saltem nostrae patrie non sunt) a regia Majestate imploratum sit, quid actum et constitutum, ut literarum et actorum omnium exemplum nobis concedatur. Hactenus populo nostro nescio quae non persuaserunt mendacia nonnulli. Tempus nunc est ut detractis larvis appareat qui quisque vir siet. Facile efficiet Celsitudo Vestra ut quod sine detrimento cujusque oramus, id summo cum emolumento patrie exoremus. Actum 12 martii

1) Lees: quod.

[p. 201]

1587. Deus Optimus Maximus Celsitudinem Vestram servet, etc.

Eo die accepimus a Regia Majestate literas ad Oostergoanos¹⁾.

Illustrissime D. Comes.

Dubium non est quin Celsitudo Vestra, pro eo quo est in salutem Reipublicae Nostrae ac praecipue Ecclesiae Christi affecta animo, uti per calumnias a nonnullis praescriptos(as) gravissime conturbata fuit, ita maximo tangatur desiderio audiendi quo loco sint res nostrae, quis eorum status, qui bonorum ac malorum in Celsitudinem Vestram animi aut cum salute publica boni, aut cum ejusdem interitu iniqui. Ad calumnias et earum authores quod attinet, dubium non est quin delegati Ordinum Generalium eas scribi jusserint, verum ex quodam eorum intelleximus non injuriandi aut irritandi Celsitudinis Vestre animo, sed indicandi erroris gratia id factum esse, neque se unquam credidisse in Majestatem Regiam et Celsitudinem Vestram tam aegre id laturum fuisse. Sic quidam fucum pretexere student rebus evidentissimis. Atque utinam pio et bono zelo ducti non suum sed publicum bonum et salutem quaesierint. Nos quid optemus scimus, quid sperare a nonnullis debeamus ignoramus. Tam diversa sic sparguntur ut quid credere is possit vix videat. In eam tamen sententiam multis rationibus ducti proniores sumus et multi nobiscum: illos nihil minus optare quam reditum Celsitudinis Vestrae, qua praesente effrenem dominandi cupiditatem suam et rei private insatiabile studium atque adeo consilia sua omnia disjici et confundi

1) Dit zal de brief zijn, dien de Staten van Friesland weigerden te openen (Bor II, 886, 969).

[p. 202]

credunt. Animus bonorum omnium in Majestatem Regiam et Celsitudinem Vestram idem est qui fuit optimus: isque in adventum generosi D. Buchorstii non obscure declaratus. Omnes una voce absentiam Celsitudinis Vestre dolent et reditum optant. Et nobis judicibus, si unquam Celsitudinis Vestre presentia patriae nostre utilis fuit, nunc adeo est necessaria ut non possit magis. Quaesumus itaque, Illustrissime D., ut, contemptis magno animo falsissimis quorundam calumniis et dissimulato ad tempus justo dolore, ad servandos nos, ad augendam Serenissime Majestatis Regiae dignitatem, ad privati nominis vestri existimationem vindicandam properes: nihil dubitans quin, juvante Deo Optimo Maximo, praesens Ecclesiam Christi et nos conservare possis, quos alioquin interituros multorum conatus et certissima indicia praesagiunt. Deus patrum nostrorum et omnium nostrum pater beneficentissimus Regiam Majestatem et Celsitudinem Vestram Ecclesie et nobis quam diutissime servet incolumem.

Hagae Comitis, 5 aprilis 1587 stilo veteri.

Celsitudinis Vestre

Promptissimi Subditi.

XLV.
D. Sonoy aan den magistraat van Utrecht. (Copie.)

Antwoord op de toezending eener copie van den brief der Staten-Generaal van 4 Februari.

Medemblik, 16 April 1587.

Edele, erntfeste, hoochgeleerde, wyse ende voersienige Heeren.

Ick sende V.E. copie¹⁾ van tgene dat in dit

1) Ontbreekt.

[p. 203]

quartier gepasseert is zedert tvertreck van Vander Meren¹⁾, ende hebbe oyck die selve gesonden aen de Raedtsheer Wilkes²⁾ om die te communiceren aen Milord Buchorst, voirder bedanckende myn. E. hoochelycken van der copie³⁾ die Uwer E. my belieft heeft over te seynden, ende ben vast onledich geweest te vernemen wat steden alhier wetenschap daer aff hebben oft eenich consent daer in gedraghen, dan can alsnoch daer van nyet vernemen, ende vermoede oyck wel, het selfde nyet by de gemeene stemme geschiet te zyne dan met advis des pensionaris van Alcmar genaempt Boyemeer⁴⁾, ende doctor France⁵⁾ van Enchuysen zoe daer eenich consent in gedraghen soude zyn; hiermede,

Edele erntfeste hoochgeleerde, wyse, zeer voersienige Heeren, naer myn dienstelyck verbiedenisse, bevele ick U den almogenden Heere. In Medenblicq den XVI^en April stilo novo 1587. Onder stont: V.E. dienstwilligen Vrundt.

Onderteeckent: Diedrich Sonoy.

Superscriptie:

Edele, Erntfeste, hooch geleerde, wyse, zeer voorsienige Heeren, Scholtes borgmeestern ende Raedt der Stadt Utrecht.

1) Mij onbekend.

2) Wilkes had hem kortelings vermaand zooveel mogelijk ongenoegen te vermijden en hem verwezen naar de komst van Buckhurst. Bor II, 966.

3) Dat is de copie van den brief der Staten-Generaal aan Leycester van 4 Febr.; de magistraat van Utrecht had hem dien toegezonden. Bor, II, 955.

4) Frederik Boymer of Boymeer. Zie Bor III, 23, en Van der Kemp, Maurits van Nassau, I, 233.

5) Bedoeld moet zijn: Frans Maelson.

[p. 204]

XLVI.
Die van Utrecht¹⁾ aan de Staten-Generaal.

Klacht over het ontnemen van een brief aan den gedeputeerde van Utrecht.

13/23 April 1587.

Copie d'une lettre de ceux d'Utrecht aux Estas généraux, touchant une lettre ostée par force à un de leurs députéz.

Aen de Staten-Generael.

Edele, erntfeste, hoochgeleerde, wyse, voersienige seer discrete Heeren.

Met seer groote verwonderinge ende met nyet minder hertsweer²⁾ hebben wy leyder Godt verstaen dat Witze Kaminga, een van de gedeputeerde van Vrieslant, op ghisteren in de vergaderinghe van U.E. Gerrit van Dompselaer, onse affgesant aldaer, eenen brieff, gescreven by den President van Vrieslant³⁾ aen den Borgmeester Deventer alhier⁴⁾, geweldelicken vuyter hant geruct heeft, seggende: Ick

1) Eene onderteekening ontbreekt, maar ‘ceux d'Utrecht’, in het opschrift genoemd, zullen wel de Gedeputeerde Staten van Utrecht zijn. Vgl. Broersma, Tusschenbestuur, p. 122/24, waar deze geschiedenis behandeld wordt. De voorstelling van het gebeurde, in dit stuk door die van Utrecht gegeven, was gansch anders dan de lezing van de Staten-Generaal.

2) Dit staat er.

3) D.i. van het hof van Friesland (Hessel Aysma.)

4) Het is de brief (blijkens Broersma, l.c.) die afgedrukt is bij Van Deventer, Gedenkstukken I, 150; men zal echter den datum van dien brief wel in ouden stijl moeten rekenen.

[p. 205]

moet dien lesen, want het gaet ons lant aen, ende dat den voerseyden Dompselaer naer den voernoemden Kamminga gaende om den selven brieff hem daetlyck te ontnemen, gebeurt soude zyn, dat eene Albert Evertzen, borgemeester van Leeuwaerden¹⁾, hem tegengehouden heeft, waer deur sy midlertyt den voerseyden brieff onder sich versteken souden hebben, waer over wel harde woorden, zoe wy bericht syn, gevallen zynde ende bysonder naedyen [by?] den voerseyden Dompzelaer gevraecht wat oft de voerseyde vergaderinghe een plaetse van gewelt was, ende geprotesteert hadde van de injurien hem in dat poinct aengedaen, den voerseyde Albert Evertssen int eynde die Staten deser provincie gescholden soude hebben voer oepenbaer luegenaers ende muytmakers. Ende nyettegenstaende den selven Dompselaer hem derhalven aen U.E. beklaecht hadde, ende verclaert dat hy daer was om die eere van zyne principale te verdedighen, ende ten waere de selve injurie gerevoceert ende tvoerseyde gewelt geredintegreert waere, dat hy eer ende eedtshalven in de voerseyde vergaderinghe nyet meer compareren soude mogen, daer van expresselyck protesterende, U.E. opt principael nyet lettende den voerseyden Kamminga simpelyck geordonneert(?) hebben die genomen missive te leveren onder U.E., midts dat men partyen ten beyden zyden daer van copie auctentyck geven soude, sonder dat die den voerseyden Dompselaer wederom gelevert is. Ende alsoe U.E. selfs als den verstandighen sich willen te berichten²⁾ dat zulcx een seer quade maniere van procederen es, in sonderheyt in sulcke vergade-

1) In het Groot Placaat- en Charterboek van Vriesland wordt hij genoemd Albert Evertszoon Bouer (IV, 668.)

2) Zoo staat er; de zin is blijkbaar bedorven.

[p. 206]

ringhe daer inne sulcx oft diergelyck emmers nyet en soude behooren te geschieden, ende oft daer eenighe abuysen ofte onverstanden geschiet souden moghen wesen, ende besondere zulcke daer mede eenighe provintien in hen eere geledeert souden mogen syn, als dese, dat die voer tscheyden van tcollegie soude behooren gerepareert oft gebonden te worden, om voerdere inconvenienten te voercommen. Ende want aldaer rechts contrarie geschiet es, ende jae genoechsaem schynt, die ghene die geordonneert hebben dat den brieff nae verleende copye daer blyven moeste, aen sulcx noch die hant houden ende sich partye schynen te maken,

soe en hebben wy nyet connen laten tot verdedinge onser eere, name ende fame onse ende onser affgesanten gevioleerde gerechticheyt, U.E. opt hoochste te versoecken dat haer believe hier inne te doen gelyck die gewichticheyt van der sake es verheysschende, ende dien volgens daetlyck ordre stellen dat de voerseyde brieff gemelten Dompselaer worde behandicht ende het spolium naer behooren gerestaureert met cassatie van de copyen daeraff onbehoirlyck genomen, dat oyck de ghene die de Staten deser provintie voer leugenaers ende muytmakers gescholden heeft, midstgaders die voerseyde Kaminga die den voerseyden brieff onsen affgesanten vuyte handen geruct heeft, geïnterdiceert worde in U.E. vergaderinghe nyet meer te compareren, ten zy alvorens de voerseyde injurie gerevoceert ende tgewelt gerepareert worde, zoe wy anderssins van meyninghe syn tot conservatie onser eere, goeden name ende fame den voerseyden Dompselaer thuys te ontbieden ende voertaen nyemants meer in uwe vergaderinghe te senden, ende wyder oyck onse actie tegens sodanige geweldigers ende calumniateurs te institueren zoe wy dat

[p. 207]

te rade bevinden zullen. Begherende hertgrondelyck dat U.E. believe binnen 24 uren naer overleveringe van dese missive den voerseyden Dompselaer daer op een scriftelyck antwoerdt te geven om ons daernae te mogen reguleren.

Hier mede,

Edele, etc.

Den XIII Aprillis 1587¹⁾.

1) Wat in deze zaak verder geschied is, weet ik niet; maar èn Domptzelaer èn Kamminga (of Camminga) waren eenige maanden later in de Staten-Generaal aanwezig. Zie Van der Kemp, Maurits van Nassau, I, 238.

XLVII.
Hotman aan Leycester.

Ontslag van Donellus, Belangen van den Kolonel Schonoff(?)

29 April 1587.

My right hounorable good Lord. Since M^r. Atyes departure there is here happened no great matter, but that Paul Buys, as being Curator of ye University of Leyden, hath procured ye States of Holland to depose M^r. Donellus from his place of Professour of ye Civill lawe in that University²⁾, who had ben placed there many yeares agone by ye Prince of Orange, and done very good service to that University, for he is accoumpted one ye best civilians of Europe, and is besides a very godly and an honest man, as all ye world can witnesse. The cause

2) Vgl. Fruin, Verspr. Geschriften, III, 204.

[p. 208]

of ye hatred conceaved against him by Paul Buys, is that ye said Paul Buys hath ben informed that your Excellency did once send Doctor James unto Donellus to know his advise upon Paul Buise's emprisonnement, and ye chardges that should have ben layed upon him, and that Donellus answered, that if the matters, that were to be alledged against him were true, that the said Paul Buys deserved no lesse then perpetuall emprisonnment. I can not tell whither this be true or not. The other cause of their hatred against him is, because he is very earnest in religion and hath manie times spoaken freely and bouldly of ye Magistrat of Leyden, and other Professours which are partly papistes and partly anabaptistes. But because all these were not sufficient colours to depose him of his place and profession, Paul Buys brought word unto ye States, that Donellus was a seditious man, and to partiall for your Excellency and ye Englishe nation, and that during this confusion Donellus had spoaken and written in ye defence of your Excellency, and of ye wrong done by these men unto ye whole nation, and that he had once said that Count Holloch was but a lightheaded man and that would one day be ye cause of ye overthrow of this Countrey.

This is, Mylord, all ye chardge and all ye crimes wherof they doe accuse that honest and godly man. Wherof I have geven advertissement unto Mylord of Buckhurst, who hath promised me that he will see these thinges reformed if he can, and as he goeth to Utrecht he will take his way by Leyden and speake about this matter unto ye said Curatours and Magistrates of Leyden. For I know this will bring a great discontentement in many men's heartes, if they see honest men so evill used, and we shall

[p. 209]

shortly leese our best frendes here which we have had so much to doe to keepe, besides ye mutiny of ye schollers¹⁾ of Leyden, and ye dissipation of that University.

Whereof I would not faile to advertise your Excellency, beseeching your Excellency to write an earnest letter unto ye States of Holland about M.^r Donellus, to this effect, that they must not condemne him and dispossess him afore he hath ben heard and tried, otherwise it is a meere injustice. I can assure your Excellency that you have no better frend in this countrey then the said Donellus, and this last confusion hath made a good triall of him.

There is besides another matter that I am to write your Excellency of, at ye request of that Dutch Coronnell that was at Axele, called Schonoff²⁾, who is lately come out of England with Monsieur du Buy. He beseecheth your Excellency to beleeve that he will remaine at ye service of hir Majesty and your Excellencies, and though these Earles here, and ye States doe offer him some places and chardges hereafter in ye warres, yet having geven his word that he will serve none other but hir Majesty and your Excellency, he refuseth flatly to remaine in their service, and doeth proteste that whatsoever he heareth of his owne Countrymen or others concerning the service and honour of hir said Majesty and your Excellency, he will not faile to geve presently secret advertissement of it, and speaketh with great good will and affection, as I thinke. But because your Excellency (as he saith) promised him to doe him all favour you can, he beseecheth your Excellency

1) D.i. scholars.

2) Mij niet bekend.

[p. 210]

to remember him to hir Majesty, that afore your Excellencies comming, there may be some thing resolved about him for ye placing and employing of him here, and to have some allowance of hir Majesty, how little so ever it is, because he may not receave shame and be laughed at his ennemies handes. They say here that he is a very good captein and knoweth ye manner of warres of this Countrey. He doeth not love those Dutche Countes here, and contemneth them because they would rather serve ye States and depend of them, then of such a Monarque as hir Majesty is, and one day drinking with them had almost fallen owt with one of them about this matter. Your Excellency shall favour and assiste him as you shall see cause, and so leaving to trouble your Excellency, I beseeche ye almighty to keepe your Excellency in good health and prosperity. The 29 Aprill stylo novo 1587.¹⁾

Your Excellencie's most faithfull servant

H.

1) P.R.O. St. P. Fo. Holland 14.

XLVIII.
Hotman aan Leycester.

De zaak van Donellus. - Nieuwenaar zoekt Leycester's gunst terug te winnen.

Den Haag 20/30 April 1587.

My right hounorable good Lord. I did write yesterday a letter to your Excellency about M.^r

[p. 211]

Donellus' matter, whome Paul Buys and the States of Holland have deposed from his profession of the civill law, and yet never charged him nor accused him of anything; but it is knowen that they have conceaved an hatred and malice against him because, during this last confusion and alteracion, he hath remained alwayes your Excellencie's good frend, and hath spoken freely for your defence and justification. My Lord of Buckhurst hath promised that he will see this redressed if he can, for I have tould his Lordshipp that otherwise this will bread a new division and mutiny, and that all honest men, good patriotes and our best frendes shall be marveylousley discouraged, specially, My Lord having so lightly passed over their faultes and offences, I meane of those that had so much abused hir Majesty, your Excellency and ye whole English nation.

Combes is to goe over presently. Count Moeurs and Dubuy have entreated him to speake well for them unto your Excellency and to assure you, that all that hath ben reported and written unto your Excellency of Count Meurs his proceedinges here is all false, and that he never agreed with Count Holloch nor with ye States of Holland, and that he and his wife have alwayes remained your good frendes. But for this matter I refer your Excellency to M.^r Deventer, and all your frendes here will witnesse unto you at your retourne. Nevertheles I know that your Excellency will wisely suppresse ye injuries done unto you, not onely by him, but also by all ye rest, and it is enough that your Excellency hath had so good triall of them. So doing, your Excellency shall further ye good of ye Countrey and encrease your owne reputation. But your Excellency seeth to be true, that I have written long since to your Excellency,

[p. 212]

that your greater ennemies would sooner seeke your frendship and favour againe.

My Lord of Buckhurst is to repaire shortly to Utrecht, and because he hath to deale in matters that I am already acquainted withall, he saith, if he find it need full, he will send for me.

For matters betwixt ye States and My Lord of Buchurst I doe not doubt My Lord doeth write at large to your Excellency. And so I leave to trouble your Excellency any further for this time, beseeching God to keepe your Excellency in good health and prosperity. At ye Haghe ye 30 of Aprill 1587.¹⁾

Your Excellencie's most faithfull and obedient servant

H.

1) P.R.O. St. P. Fo. Holland 14.

XLIX.
Leycester aan Deventer. (Copie.)

Hohenlo beschuldigt Leycester van moordaanslagen tegen hem.

11/21 Mei²⁾ 1587.

Monsieur le Bourgemestre, J'ay trouvé par effect qu'avez fort bien dict par aulcunes votres que les désordres de pardelà estoient amendées et accommodées, au moings pour ung temps assoupiz. Car après que les autheurs des nouvelletéz précedentes n'ont

2) Leycester zal wel ouden stijl gebruiken.

[p. 213]

sceu ouvertement venir au bout de leurs desseings, ayants senti que l'aigreur de leur faict estoit moderé et quasi excusé envers le peuple par la venue du S.^r de Baccurst¹⁾ et sur l'expectation de mon retour, y ont commencé procéder plus couvertement pour l'empescher; ayant le conte de Hohenloe député vers le S.^r de Baccurst et le Conseiller Willicx²⁾ le ministre Villers³⁾ pour déclarer de sa part qu'il ne pouvoit aulcunement estre satisfaict de moy, puisqu'il estoit asseuré qu'avois entretenu des gens par delà pour le faire tuer et massacrer, enquoy il ne me faict seulement tort de l'avoir fait dire, ains de l'avoir voulu croire. Le nombre des crimes qu'on m'at voulu imposer, ne seroit esté accomply, si on n'eut adiousté ceste calomnie aux précédentes. Mais je comprends bien, que n'estre satisfaict soubz tel faux prétext comme est le présent, n'est aultre que sy je retournois me dénoncer une guerre apart, pour tousiours entretenir tumultes et malentendus. Et comme n'ay iamais desiré la charge pour aulcune ambition, ains seulement pour ayder à la cause, ne vouldrois encores que l'estat eut à souffrir, ou les affaires s'enaigrissent pour mon retour. Car je désire y apporter le bien que le mal. Néantmoins j'ay adverty les Estats Généraulx et Conseil d'Estat de ce que dessus, et combien ce me touche au coeur, les priant de ne le passer legièrement, ains d'enquérir la vérité du faict, et y procéder en sorte qu'ils penseront pouvoir donner contentement à Sa Majesté puisque sa réputation seroit grandement intéressée

1) Buckhurst.

2) Wilkes.

3) Loyseleur de Villiers, hofprediker van Willem I tijdens diens leven. Over deze aantijging, zie Motley III, hoofdstuk XV.

[p. 214]

d'un tel faict, s'il fust véritable, vous priant pour la charge qu'avez à la Republique y ayder et m'advertir de la vérité de ce faict, et de l'entière disposition des affaires. - Et vous remerciant des offices et bons debvoirs qu'avez faict du passé, ne fauldray de joindre les présentes pour m'en souvenir et vous faire plaisir en ce qui serat pour votre bien et honneur, à quoy me trouverez prompt en votre endroict. A tant, Monsieur le Bourgemestre, Dieu vous aye en sa saincte garde. Escript de la court à Cryton ce XI^me de May 1587.

Le soubscription estoit: Votre bien bon amy.

Signé: R. Leycester.

L.
Deventer aan...?¹⁾ (Copie.)

Twist te Utrecht; heftigheid van Nieuwenaer tegen Modet en tegen Cleerhagen e.a.²⁾

Utrecht, 20/30 Mei 1587.

Ce que j'ay préveu a prins le succès ensuivant assçavoir que hier sur le midi en plaine assamblée des Estats le conte de Nieuwenar s'est plainct en termes...³⁾ d'auctorité qu'on avoit mandé Capitaine Spenser à son desceu; que Cleerhagen (assez reus capitis pour n'estre personnellement à la Vaert) auroit logé en cest cité trente de ses milleurs soldats, dont

1) Misschien Buckhurst?

2) De inhoud van dezen brief is verwerkt bij Broersma, op. cit. 132.

3) Hier is een stuk van het papier afgescheurd.

[p. 215]

icelle Vaert resteroit despourvue: qu'il n'étendoit¹⁾ ny vouloit aucunement souffrir ny endurer que garnison quelconcque entrast ou sortist de ceste cité ou province sans sa patente ou consentement: que deux compagnies de Frize qui estoient si rebellement portéz ès environs de Muyden, seroient mandéz en ceste cité pour y recevoir, par l'ayde de bourgeois et des soldats, le chastiment de décimation: et finallement que le ministre Modet seroit commandé de sortir en 24 heures hors de ceste cité et province.

A paine (tant estoit il soustenu des nobles) pouvions nous obtenir d'en communiquer avec le Conseil et que cependant il mettroit ses points par escript. Surquoy l'assamblée départie nous avons trouvé qu'au mesme instant de sadite proposition, il avoit faict asseurer les officiers de Colonel Cleerhagen et fait cercher iceluy Colonel par son provost, pour luy faire le mesmes. Chose tant dangereuse, indigne et injuste que sans la miséricorde de Dieu et que par sa grâce pour le crédit, que j'ay audit Cleerhagen, luy et ses soldats ont esté appaiséz, avecq asseurance de leur en faire avoir la raison, cecy ne povoit...²⁾ qu'en une sanguinolente alarme, outre ce que j'ay fait rompre audit Conte son dessein par la déclaration de Milord Adley et de Capitaine Spenser de ce qui touche sa compagnie, que par ce que mon confrère et moy avons commandé à l'escoutette d'aller advertir au Conte que s'il ne luy plaisast surceoir l'attentat dudit saississement jusques à l'ouverture de notre résolution, que nous serions contraints le faire de notre autorité, selon les droits de ceste ville. Ce que l'a fait penser à l'importance de tels comporte-

1) Lees: entendoit.

2) Onleesbaar.

[p. 216]

ments et nous seconder promptement en notre demande. Votre Illustre Seigneurie verra en cecy les vrays termes de la procédure de Frize, mais non pas encore l'effect, Dieu en soit loué, si ce n'est qu'on recule pour redouter le coup. Quand à Clerhagen, il ne s'est jamais voulu obligé à nouvel estat, n'y s'abaisser en degré de simple capitaine pour ne perdre le droict ne¹⁾ la prérogative de la commission de Son Ex.^ce. Ses gens sont icy par notre commandement comme j'en ay dès le commencement adverty Votre Illustre Seigneurie. La Vaert est dépendance de notre ville et jurisdiction. Son Ex.^ce a commandement sur noz garnisons. Il nous haste d'en respondre à luy ou a l'ambassadeur de Sa Majesté. Quand aux patentes et changements de garnisons, j'ay tant fait par raisons, amitié et bonne correspondence que la résolution suivante mise par escript et leue en l'assamblée des Estats ce matin a esté receue du premier membre et après point contredite ny débattue des nobles, qui se voyoient surmontéz par pluralité de voix, a sçavoir, qu'en vertu de la commission que les Estats de toutes les provinces ont donné à Monseigneur le conte de Leycester les patentes seront données par Son Ex.^ce. Et durant son absence, en cas que personne ne soit de sa part à ce speciallement authorisé, ny autrement en cela disposé, icelles patentes se dépescheront par le gouverneur de la province avec advis et consentement préalable des Estats ou villes respectivement, où les garnisons seront destinées, laquelle résolution aussy par eux advouée, coupe brêche sans leur sceu à toutes leurs altercations et altérations desquelles ils ont tasché faire leur proffit.

1) Ni.

[p. 217]

Ne reste que la cause de Modet, laquelle nous avons maintenu et obtenu appartenir à la jurisdiction de ceste ville privativement. Laquelle va requérir monseig.^r l'électeur de Coulogne, affin que par son intercession ce malentendu, ensemble tout ce que Monsieur le Conte prétend d'estre endommagé en son povoir, soit appaisé et mis bas.

Et voilà Monseigneur où c'est que nous sommes logéz, d'un costé par les pratiques de ce Frizon¹⁾ et ses partisans, d'autre par la grâcc de Dieu. Si n'avons nous obmis d'entretenir en notre dévotion ceux de noz capitaines qui demeurent les plus constants et loyaux, lesquels désirent que ce Frizon soit incontinent osté dicy. Nous n'avons cependant esté sans advis ny conseil (grâce à Dieu), mais toutesfois très cérémonieux d'en disposer sans en avoir premièrement adverty Votre Illustre Seigneurie, à laquelle je prie n'obmectre rien qui servira à notre intérieure asseurance pour composer le surplus des malentenduz. Je suis et demeureray (si plaist à Dieu) serviteur fidel et constant à Sa Majesté, Son Ex.^ce et Votre Seigneurie, qui en cest endroit supplie Dieu vous octroier, Monseigneur, en parfaicte santé, l'entier de voz illustres et héroïcques désirs.²⁾

d'Utrecht ce XX^me de May st. v. 1587

de votre illustre seigneurie serviteur très affectionné

G. de Prounincq dit de Deventer.

1) Waarschijnlijk Karel Roorda. Vgl. Broersma, l.c. Zie ook Brutel de la Rivière, Het leven van Hermannus Moded, p. 121.

2) Men vergelijke voor de in dit stuk behandelde gebeurtenissen ook: Uytenbogaert, De Kerckelike historie, p. 235 sqq. Kroniek v.h. Hist. Genootschap te Utrecht, 1875, p. 274.

[p. 218]

LI.
Burgemeester Deventer aan Leycester. (Copie.)

Groote aanhankelijkheid van het volk aan Leycester. Booze bedoelingen zijner vijanden, die zijne terugkomst willen verhinderen. Noodzakelijkheid dier terugkomst. Raadgevingen voor zijne toekomstige handelingen.

Utrecht, 22 Mei (27 Mei) / 1 Juni (6 Juni)?¹⁾ 1587.

Monseigneur,

Devant que respondre à ce qu'il a pleu à V. Ex.^ce me demander, je prieray que deux choses me soyent gracieusement octroyées, l'une que mes raisons soyent leues, entendues et remarquées attentivement, l'autre, que Sa Majesté en soit particulièrement informée. En premier lieu Vostre Ex.^ce sçait que l'estat de céans est démocratique, puis qu'à faute d'un prince,

1) Dit stuk draagt de dateering van 27 Mei; Deventer schrijft gewoonlijk naar ouden stijl, daarom stel ik 27 Mei / 6 Juni. Doch er is nog een ander bezwaar. Motley heeft het origineel van dezen brief gebruikt, die in het Britsch Museum berust (Motley, III, hoofdstuk XV), en hij geeft als datum 22 Mei, wat ook wel oude stijl zal zijn. Immers blijkbaar is deze brief geschreven in antwoord op N^o. XLIX, die vermoedelijk naar ouden stijl is gedateerd en dan van 11/21 Mei is. Ik zou geneigd zijn Motley's dateering naar het origineel, dus 22 Mei / 1 Juni, aan te nemen.
Een gedeelte van dezen brief is reeds verwerkt bij Broersma, op. cit., p. 138-139.

[p. 219]

la disposition souveraine des affaires est retournée au peuple.

Iceluy peuple est partout incroyablement affectionné à V. Ex.^ce, si que le retardement du retour le met en extrême désespoir.

Qui en voudra la vraye vérité se souviengne en quelle belle peur les Estats généraux se sont trouvéz par le bruit du mescontentement de V. Ex.^ce pour les lettres du 4 de fébvrier.

Lequel, ores que trop gracieusement espandu, ha tellement alteré la commune, que, sur la recepte de la satisfaction¹⁾ du milord Bockhorst qu'on alloit semer par publications, les autheurs cangeoyent²⁾ leur peau, pour l'apparence d'une commotion générale; et, non contents encore de l'asseurance que ceste publication leur promettoit, on mande la pluspart des ministres en l'assemblée des Estats d'Hollande, affin qu'en leur presches ils addoucissent l'humeur du peuple.³⁾

Chez lequel puisque la souveraineté demeure, nul Conte ne Seigneur, quoy qu'il se braive(?), n'aura le moyen de faire à V. Ex.^ce quelque petite guerre à part.

Que si maintenant et les Estats et les Comtes tous ensemble ont peur si belle du peuple, où V. Ex.^ce est si loing d'icy, quelle peur, voire quel effect en sentiroyent ils, V. Ex.^ce estant icy.

Ceux qui le font croire par delà et disent que,

1) Nadat Buckhurst den 14den en 15den April met de Staten-Generaal had geconfereerd, schreef hij aan de Staten van alle gewesten dat de verkregen inlichtingen hem volkomen hadden bevredigd. Bor II, 956, Broersma, op. cit. 113.

2) Changeoient.

3) Vgl. Bor II, 975, Broersma, op. cit., 129.

[p. 220]

pour les offensions des Comtes et de quelques uns des Estats, il fauldroit plus grande armée, ou ils sont du tout ignorans, ou ils sont malicieux.

Car Dieu, la raison, l'affection du peuple souverain sont du costé de V. Ex.^ce, et n'en faut qu'un clin d'oeil, ou une petite connivence, ou la moindre démonstration de mescontentement pour rendre à ceux qui ne bravent que là où les espées sont trop courtes, toutes leurs forces sans forces et du tout inutiles.

Un prince magnanime cerche les endroitz où telles bravades se complottent, asseuré que la furie des mutins réussit en couardise.

Tel bravera ès Pays Bas contre le plus grand et plus qualifié prince d'Angleterre, lequel il s'asseure ne reveoir jamais par deça, qui, aux dernières nouvelles de vostre retour, Monseigneur, ne pensoit qu' à trousser bagage et faire gresser ses botes, ou du moins se desrobber en sa tanière.

Mais un prince si très magnanime ne fera jamais ce tort ny à soy mesme ny au bon peuple belgique.

Pour à soy mesme, comme s'il avoit cédé à la bravade des peureux, dont toute sa postérité ès histoires et mémoires du temps advenir porteroit l'ignominie.

Pour au peuple, lequel, comme souverain, ne doit recevoir le tort de ceste injustice, puis qu'au pouvoir et prompte volonté du remède, ne luy manque que l'information de vostre mescontentement pour se desfaire d'un coup de cest obstacle.

Et comment ont ils donques la moindre qualité pour s'esgaler aux parties de V. Ex.^ce, et où est leur crédit, où sont leurs hauts faits, quel espaule ont-ils d'un prince souverain, quelle aage, quelle discrétion, quelle crainte de Dieu, quelle cognoissance des affaires?

[p. 221]

Moyse, Josué, David, se sont ils laisséz ainsy conseiller? Tous braves Empereurs, chefs et capitaines hébrieux, grecqs et romains, où sont ils accouruz que la part où telles et semblables parties leur ont esté dressées? Le vray subjet de l'honneur sont choses difficiles, les princes n'ont garde de l'acquérir qu'ès rencontres; donques, plus grandes elles sont, plus aises en sont-ils, n'estimants autre heur au monde que l'objet d'icelles. Voyez pourtant, Monseigneur, où ils tendent et s'ils sont amys ou ennemis de la grandeur de vostre authorité et renom, ceux qui vous servent d'un autre conseil.

N'est ce pas tout ce que les ennemis, tant de V. Ex.^ce que les nostres, désirent? Que jugerons nous doncques de ce conseil là qui vient de leur boutique, et que dira on de ceux qui le vous donnent dire de si bon et seur endroit? Ne pensera on ou qu'ils sont trop simples, ou trop meschants?

Ce est la peur des mauvaises consciences qui fait à vos calumniateurs forger ce conseil, qui seroit autrement trop lourd, s'il ne fust advancé par ceux mesmes de vostre nation, personnages de respect (peut estre) et crédit. Quel triumphe en rapportera un Paul Buys et toute sa bende (gens hays et décriéz du peuple) en cas que ceste ruse leur reussit à souhait, en cas que leur vantise, pourjettée de longue main et semée par les rues, corresponde à l'effect de leurs desseins, en cas que par tel moyen ils se rendent victorieux sur vostre réputation, et quand se vengent de tous voz plus loyaux amis et serviteurs?

De pure peur font-ils ce qu'ils font. La peur donques des vaincus fera elle peur aux victorieux? Non, non, Monseigneur, Vostre Ex.^ce se représentera que c'est la cause du Dieu vivant contre les ennemis

[p. 222]

de son églize, où la bonne conscience donne loy, où l'honneur commande, où le bon peuple vous regrette, où les mauvais vous craignent, où les malheureux n'ont autre conseil ny espoir que de vous faire peur de ce que leur peur mesmes leur fait forger.

Les malveillans donques auroyent ils par là l'effect de leurs pervers désirs, et verroit on partir les bons au lieu de leur mérites?

Pensez plustost, Monseigneur, que la constance et fidélité de voz loyaux serviteurs vous semonce, que la revenche de vostre honneur vous adjourne, que le tour desloyal de Stanley vous somme, que la réputation de Vostre Ex.^ce vous rappelle, pour ny vouloir ny pouvoir endurer qu'un autre emporte l'honneur de l'oeuvre par vous commencée. On voit à l'oeil et à la main la vietoire asseurée contre l'Espagnol, matté nommément par famine.

Dieu la vous appreste, Monseigneur, et vous endurerez qu'elle vous soit levée hors de vos mains? Vous ira on donques desrobber le guerdon des mérites de V. Ex.^ce? A Dieu, à Dieu ne plaise.

En quand à Sa Majesté, je prie Dieu qu'elle face cest honneur à l'un de ses meilleurs et plus loyaux serviteurs, que de croire plustost et à moy et à ceux du pays qui à leur damp sçavent l'estat et les affaires d'iceluy. Et si nous la trompons, que Dieu nous en punisse.

Car, de se vouloir icy desseigner des platte-formes, ou plustost chasteaux en l'air, comme si nostre Estat se pouvoit donner (sic) par un chef du Conseil d'Estat en qualité d'ambassadeur, le Comte de Hohenloo gardant les frontières de la Meuse, Noritz celles du duché de Guelres, et le Conte Maurice la mer, comment en il est prins au puissant Estat de Rome, qu'après la mort de Jules César trois capitaines ont

[p. 223]

réparty le plus grand gouvernement du monde en trois quartiers, et comment y prendrait il à nous en ce petit coing, qui n'est au pris de l'Empereur romain qu'une petite poignée de terre?

O conseil.....¹⁾, c'est ce que tu desseignes et practiques de long temps, pour faire ton cas de nostre ruine.

C'est icy qu'il plaira à Sa M.^té se résoudre pour l'une des deux fins: ou de nous veoir incontinent espagnolz, ou de nous en conserver par l'empeschement de ce desseing.

Car il ne peut tomber en aucune imagination raisonnable, en cas que ce desseing ne se renverse tout subit, que faute d'autorité joincte au désespoir extrême des subjets, ne nous rendent à l'Espagnol devant l'issue de trois mois.

Que sera-ce alors de nostre²⁾ povres délaisséz, qui³⁾ deviendront ces belles églises, que dira le monde, que diront les princes, que diront les histoires de l'honneur de la nation angloise?

Le désespoir enragé du peuple choisira plustost quel party que ce soit avec l'Espagnol, que d'endurer ceux-la qui leur auront renversé le retour de V. Ex.^ce et divertie l'affection de S.M.^té.

Jamais le Dieu des cieux ne nous feit veoir plus grande asseurance de venir à bout avec nos ennemiz qu'à présent, et jamais autant de traverses; nous nourrissons l'ennemy de noz moyens, nous luy baillons le cousteau en mains pour nous esgorger, on nous consume par guerres défensives comme à petit feu, les contributions excessives du peuple ne servent

1) Onleesbaar.

2) Nos.

3) Que.

[p. 224]

qu'à sa ruine, qui n'en voit jamais autre fruit que perte successive, tantost de l'un, tantost de l'autre de ses membres, il sçait que cc mal icy ne leur vient d'autre endroit que de faute d'autorité, à laquelle les autheurs mesmes de ce beau pourjet ont tousjours contreminé pour assauvoir (assouvir) le rage insatiable de leur ambition et avarice.

Dont ils rendent ignominieux ce bon peuple d'une ingratitude et incompatibilité insupportable envers tous princes et potentats de la terre. Si là dessus ils s'apparçoivent qu'on va tramer ces nouveaux desseings, pires encores que pieça(?) des meschancetéz précédentes, despit et rage les forcera de se précipiter en l'abysme de cest aveugle désespoir. Et qui sera la langue tant éloquente, quis vir ille tam gravis et meritis et pietate, qui les en pourra garder? Auray-je donques, moy povre malheureux infortuné, ceste disgrâce que de veoir de mes deux ieux l'abominable désolation de ce piteux destin, porteray-je, moy et après moy ma femme et enfans, l'honteuse reproche, et nous monstrera on au doit comme reliques de ceste ingrate, sotte, insupportable nation? A Dieu ne plaise, ne plaise icy¹⁾ à S.M.^té, icy²⁾ à V. Ex.^ce, car nous ne l'avions merité envers elles, et Dieu aura pitié de nos desmérites envers luy.

Mais pour retourner au propos, rien n'est plus certain, le progrès de ce pourjet vrayement espagnol, c'est le chemin infallible vers l'Espagne. Et ceux qui le desseignent, ou ils tendent principalement à ceste fin, ou ils taschent par le changement du gouverneur changer aussy sa commission, car ils rapportent en cela le vray naturel des esclaves et gens

1) Versta: ainsi.

2) Versta: ainsi.

[p. 225]

de basse main, desquels le premier lustre des grands met en paine quel accueil leur faire, mais, comme la nouveauté les fait passer la mesure de leur premières intentions, ainssy bientost après l'esblouissement de ce lustre passé, ne leur en reste que la repentance, qui ne cesse de leur forger tant des practiques et contremines.

Donques pour y remédier, ce qui est l'autre point de nostre discours, V. Ex.^ce doit revenir subitement et plus tost qu'on en parle, car, d'autant que l'espoir, l'empeschement interjecté, les aura et resjouys et encouragéz, d'autant plus seront-ils abbatuz du retour inespéré, mesmes devant qu'ilz ayent loisir de s'asseurer en ceste soudaine roupture. Sa Majesté doit escrire à toutes les villes, communautéz et capitaines d'icelles en quelle sorte elle renvoye V. Ex.^ce et de quelle compension (sic); à combien près les traverses ingrates de quelques ambitieux et avaricieux l'avoyent entièrement divertie de sa bonne affection, à laquelle la seule innocence du bon peuple l'auroit ramenée; que surtout elle leur recommande le respect et l'autorité d'un tel prince, auquel s'ilz ne tiennent main plus forte que jusques icy, elle s'en resentira en façon d'une princesse laquelle n'endurera d'estre mocquée; s'ilz tiennent aussy, qu'à mesure de leur constante loyauté, elle promet en parolles de princesse chrestienne et véritable d'augmenter aussy les moyens de son secours. En quoy Sa Majesté suivra la mesme pied qu'elle declairoit aux députéz du Estatz généraulx lorsqu'elle les menassoit de leur rompre et les moyens et l'envie d'appointer avec l'ennemy par l'autorité qui luy restoit envers le peuple.

Car ilz ne craignent nostre¹⁾ davantage et comme

1) Sic, geschreven nre; misschien te lezen: rien davantage.

[p. 226]

de première arrivée leur courage est tousjours humble et estonné, l'occassion de ce temps prise, on doit passer outre, sans changer de contenance et avec célérité, affin qu'ilz n'ayent loysir de se recueillir ou recognoistre. L'on ne sçaurait croire comme ils furent estonnéz du premier abbouchement avec milord Bouckhorst, ne sçachans presques quel langage tenir, jusques à tant que sa courtoise facilité, sous espoir d'appaiser le tout selon l'apparence de leurs bonnes paroles, leur feit l'ouverture d'en faire leur proufit.

Vostre Ex.^ce donques revenue, se pourroit pour quelques jours arrester en la ville de Dordrecht, et tousjours avec les conférences polityques mesler plus et plus de la guerre, pour advancer le camp comme son but principal, ce qui contenteroit et encourageroit infiniment le peuple.

De là, selon les occasions, on se pourra transporter vers la Haye, mais sans y tarder, monstrant tousjours une diligence extrême pour dresser le camp, et deust-on à cest effect prendre secrètement des deniers que V. Ex.^ce portera d'Angleterre et fournir la place des ristres¹⁾ quand ils seront à meilleur loisir amasséz pour gaigner et temps et affections.

Laquelle diligence rompra les jalousies de ceux qui d'adventure se formaliseroyent trop comme si V. Ex.^ce aymast plus tost d'estre à Utrecht qu' à la Haye.

Je seroye bien d'advis, sous humble correction de V. Ex.^ce, d'employer le général Norytz en ces quartiers de Guelres, ce qui se fera bonnement sans opposition du comte de Hohenloo, lequel demourant, comme il m'est advis, cependant en ses frontières de Gertrudenberge et Heusden, digérera bientost son courroux, et à ce que je m'en puis promettre, cher-

1) Reistres.

[p. 227]

chera moyens de contentement pour s'en aller, mesmes sy l'on practicque ou avec le Roy de Dennemarcq ou avec le prince Casemire, l'expédition duquel s'advance pour le Roy de Navarre, qu'il soit requis d'eux en charge honorable. Quand aux autres, je ne m'en donneroye point de peine, car ils ne sont que nuées, qui se consument comme la neige aux rayons du soleil.

Quand à ce que le comte de Hohenloo auroit semé le bruit d'aucun assasinat, comme je n'en ay rien entendu icy mesmes par la voix du peuple, premier messager de telles et semblables nouvelles, je ne sçay qu'en croire, me promettant quand ores il y en eust quelque semblanee du vray, que la magnanimité d'un si excellent prince ne sera rembarrée par des mensonges fausement controuvéz, ains se voudra tant plustost trouver celle part où par bonnes façons de monstrer le contraire.

Vostre Ex.^ce me doit pardonner le longueur de ce discours assez pathique,¹⁾ puisque l'extrêmité de nostre (nos) affaires tant publicques que domesticques nous contraignent d'y parler au vray et du fond de noz âmes, devant que tomber au précipice de nostre ruine, n'estant rien plus naturel, ny plus pardonnable si les propros²⁾ en sont longs et passionéz, mais aussy de l'autre part noz devoirs, offices et services plus constants et asseuréz.

Il est impossible de dire que les raisons du retour de V. Ex.^ce ne soyent de nostre costé. Les difficultéz n'on(t) partant que l'ombre ou masque desguiséz, telle que la belle peur de ces bonnes gens leur ont figuréz.V. Ex.^ce ha l'espaule d'une puissante monarque, et eux, qu'ont-ils? V. Ex.^ce ha l'affection de

1) Pathétique?

2) Propos.

[p. 228]

toute la commune, et eux, qu'ont-ils? Ils ne craignent rien tant que vostre retour, et qui sera celuy qui vous ostera¹⁾ conseiller de craindre une mesme chose avec eux? Tous les ports de la mer sont en la puissance ou à la dévotion de Sa Majesté, la pluspart de Frizes, Guelres entière, Overyssel, Utrecht, avec le peuple des villes d'Hollande et Zélande ne désirent, ne regrettent, ne crient que de recevoir V. Ex.^ce au pais.

Ayez donques, Monseigneur, ayez pitié de tant des povres âmes qui avec souspirs et larmes jettent après Dieu l'oeil sur V. Ex.^ce. Que la gloire de Dieu, l'advancement de son Eglise, le soulagement de tout²⁾ des povres affligéz, l'honneur immortel du renom tant vostre que de toute la postérité, ayant³⁾ puissance de plus vous commander que ces difficultéz imaginaires indignes d'avoir reng parmy les travaux qui, à raison de leur grandeur, ont de plus en plus encouragéz tous vrays princes et grands Empereurs. Le païs est petit où les faits d'aucunes se desmelleront, mais la partie est plus grande et l'entrepryse plus haute que d'autre monarque qui soit en la Chrestienté.

Dieu, qui ha en ses mains le coeur des Roix et Princes vous inspire,

Monseigneur, la volonté immuable d'accomplir son oeuvre, selon vostre devise mesmes: Beatus qui facit opus Domini feliciter, conservant V. Ex.^ce en longue vie et parfaite santé.

D'Utrecht, ce 27^e de May 1587.

Ceste lettre nous estant communiquée, supplions

1) Lees: osera.

2) Lees: tant.

3) Lees: ayent.

[p. 229]

très humblement V. Ex.^ce pour l'effect d'icelles, sans lequel nous nous voyons perduz sans remède, advertissans V. Ex.^ce de la nuë vérité, que plus tost les provinces tomberont sous le joug d'Espagne, que de se pouvoir renger d'accord sous un Conseil d'Estat, sans gouverneur général de pareille autorité que V. Ex.^ce tandis qu'elle sera en vie, moins encor' sous la conduite militaire de ces trois personnes, comme plus amplement et cecy et des autres matières déduira le colonnel Clerhaegen, lequel V. Ex.^ce favorisera et de crédit et d'advancement, tant en nostre csgard que à celuy des mérites d'un gentilhomme doué de si bon(s) partiz, comme V. Ex.^ce le cognoit. Datum ut supra.¹⁾

1) Vermoedelijk is dit naschrift van den magistraat van Utrecht.

LII.
Hotman aan Walsingham.

De komst van Leycester is dringend noodzakelijk.

Den Haag, 5 Juni 1587.

Monseigneur. J'ay esté prié par Monseigneur l'Electeur de faire tenir les incluses pardelà, et d'autant qu'il y en a une à Sa Majesté, je pren la hardiesse de vous supplier de la vouloir faire tomber entre les mains de sadicte Majesté comme pareillement les autres s'il vous plaist.

Au reste Monseigneur, le peuple de pardeça commence desjà à perdre courage à cause du long retardement de son Excellence. Ceux du party contraire en font leur proufit, et l'ennemy ne sauroit avoir un

[p. 230]

plus grand advantage que de voir cet Estat sans Gouverneur, et ou chacun veult commander, ores qu'aucun n'ait assez d'autorité. Il est maintenant temps qu'il vienne, plustost qu'en aucune autre saison de l'année. Et pource que cecy a esté dit et escrit un million de fois en Angleterre et que vous pouvez par vostre prudence juger le mesme, je me deporteray pour cette fois de vous en discourir plus au long. Faisant fin par mes bien humbles recomandations à vos bonnes grâces, et priant Dieu,

Monseigneur, qu'il vous donne en bonne santé longue et heureuse vie. De la Haye ce 5 Juin 1587. Stylo novo.¹⁾

Vostre bien humble Serviteur

Hotman.

1) P.R.O. St. P. Fo. Holland 14.

LIII.
De predikanten en ouderlingen der Utrechtsche gemeente aan....²⁾

Verzoek om tusschenkomst in de zaak van den stadhouder Nieuwenaer tegen Modet.

Utrecht, 31 Mei / 10 Juni 1587.

Gratia et pax a Deo per Dominum nostrum Jesum Christum. Amen.

Illustrissime et generose Domine. Quantopere nos affecerit dissidium inter generosum Comitem à Newenaer, fortissimum praefectum nostrum, et Harmannum

2) Waarschijnlijk: Buckhurst.

[p. 231]

Modetum,¹⁾ charissimum collegam nostrum, sine magno dolore meminisse non possumus. Et quidem hoe magis affecit quod, neque nostris apud Dominum praefectum identidem repetitis precibus et admonitionibus, neque Illustrissimi Domini Electoris Coloniensis²⁾, et amplissimae Curiae provincialis Trajectensis, denique senatus huius urbis, et horum nec singulorum nec simul omnium intercessione atque authoritate iniri ratio ulla potuit, qua tantum offendiculum amice tolleretur, et generosus Comes suae existimationi satisfactum judicaret. Quia vero ad tuam quoque dominationem referri negotium tandem oportuit, nostri officii esse putavimus apud eandem precibus nostris humiliter intercedere. Utrinque solicitat nos honor Dei, ecclesiae aedificatio, salus publica (qui fines in omnibus praecipui), uterque dissidentium nobis charus et colendus. Controversia per se scandali plena, quamtunque in partem ignominiae nota terminetur, scandalum duplicabit, summam probis tristitiam, improbis exultationem, religioni ipsi maculam allatura. Ideoque si per transactionem christianam et amicam, Domino praefecto nomen et fama, uti par est, sarta tecta, Modeto ministerium illaesum conserventur, haud dubie expeditissimum, omniumque commodissimum, adde et fructuosissimum, adhibebitur sanando huic malo remedium. Quod ut Dominatio tua efficere sua authoritate studeat, quanta possumus annimi demissione per nomen Domini nostri Jesu Christi rogamus atque obsecramus. Sed quia ex altera parte potentia non vilibus nec paucis subnixa subsidiis et (ut mitissime dicamus) adiutoribus, terrorem facit, et partem infirmiorem acriter premit, non abs re est quod de hac

1) Zie Broersma, op. cit. p. 132.

2) Truchsesz.

[p. 232]

quoque magis anxie laboremus; et, quanquam de tuae Dominationis aequitate et integritate nihil prorsus addubitemus, officium tamen nostrum et charitas ne superfluas quidem preces apud tuam Dominationem omittere patiuntur. Postulata fuit ejectio Modeti ob laesam verbis existimationem sui magistratus in privato alloquio, etiam antequam esset auditus; poscitur quoque nunc, postquam auditus quidem, sed non legitime convictus est in eo quod est in accusatione indignissimum et justae offensioni generosi Comitis occasionem dedit, quodque ille constanter et sancte infitiatur. Ne quid ergo contra statuta publica, tum ecclesiastica tum politica, praesertim in actione iniuriarum, licet gravi, in ministrum bene alioqui et cum laude ac fructu non exiguo in Ecclesia versatum, decerni patiatur, a quoquam tua Dominatio supplicamus¹⁾. Sed, si transactioni locus nullus erit, justitiae ipsi, assertrici innocentiae et improbitatis vindici aequali gradu res tota committatur. Altius si forsan Modeti accusatio a quoque repetatur, meminerit tua Dominatio, pro sua pietate, quantopere omnium reprehensioni, adeoque quibusvis hominum obtrectationibus et calumniis pateat ministerium ecclesiae, ut nullum aliud sub coelo munus: ut etiam sanctissimus ille Paulus de se et omnibus ministris dixerit: per bonam et malam famam pergendum esse. Meminerit item tua Dominatio quam familiare omnibus seculis seditionis crimen omnibus fidelibus Christi servis fuerit, tum ob dicendi libertatem, tum ob promovendae religionis indefessum studium, quo traducti per ora hominum non Elias modo et Jeremias, sed Cristus ipse et Apostoli omnes: nimirum quia Evangelii pura propagatio necessario mutationem aliquam in locis

1) Sic: het einde van dezen volzin is niet in orde.

[p. 233]

superstitiosis secum trahit, quam vel plane coeci vel etiam hypocritae, uti non ferunt, ita odiosissime exagitant et execrantur. Denique meminerit tua Dominatio quam non sit mirum eos, quos ante multos annos in Belgica ista nostra, superstitionum eremo, antesignanos subruendae magnae illi turri Babylonicae extrusit Deus, ingentem et veluti inveteratam invidiam apud minus benevolos vel rerum ignaros sustinere. Horum Dominatio tua memor non patietur apud se Modeti causae ex variis multorum sermonibus aliquod gravius praejudicium creari. Viri crimina si quae nos fugiunt, laudare nolumus, ac multo minus patrocinio nostro confirmare. Sed hoe sancte testari possumus, laudatissima de eo Ecclesiarum, tum Anglicarum (ubi olim Ecclesiae paci plurimum inservivit, conscia Serenissima Regina ipsa et Comite Leycestrio),¹⁾ tum Belgicarum ubi unquam vixit, testimonia apud nos visa, et etiamnum extare, quae calumniis omnibus facile opponi possunt, et ante biennium opposita in hac urbe, calumniatorum ora obturarunt. Non probamus, si quis minister vocationis limites excedat, rebus politicis se immisceat, adeoque se ipse ingerat, aliena se onerans cura, propriae negligens. Sed si Principi vel proceribus nunquam licebit clementia et amicitia familiari complecti ministrum Verbi, et, quia minister est, cum eo nunquam, ne religionis quidem ergo de Republica colloqui quaerere; si res politica sic ab ecclesiastica separetur, ut piaculum sit ministrum Verbi, etiamdum res Ecclesiae agit, quicquam proferre quod vel ex parte politicum quid sapiat; si denique solis ministris, quia ministri sunt, monendi potestas denegata sit et aditus praeclusus ad primates,

1) Over Modet's verblijf in Engeland, zie Brutel de la Rivière, op. cit. p. 83 sqq.

[p. 234]

ubi quid incidit quod publicam salutem attinet, et ne vocatis quidem liberum erit id praestare: ecquis non videt quanta verbo Dei, quanta Ecclesiae et Religioni, quanta saluti publicae, quanta etiam ipsis Principibus et ministris fiat injuria? Si tamen Modetus hic sui oblitus metas transiliit, et ex imprudentia quid deliquit, si abusus familiaritate procerum, si se ingessit improbamus reprehendimusque. Sed hoe tanquam aequum rogamus: accusetur, audiatur, convincatur; convictus, compescatur, coerceatur dignis mulctis. Non autem inauditus, non convictus, per praecipitem indignationem honore, urbe, ministerio (quae extrema sunt in civilibus) simul et semel privetur. Dum innocens, justo patrocinio non destituatur. Haec nos officii et charitatis ratio ac sollicitudo tranquillitatis publicae, Illustrissime et generose Domine, ad tuam Dominationem demisse atque humiliter perscribere coegit, tuae Dominationis aequitate fretos, quam idcirco etiam speramus nihil hic pronunciaturam vel decreturam, citra personarum respectum, quod non verae aedificationi Ecclesiae serviat, et cum ipsa pietate atque aequitate optime conveniat. Dominus Deus Dominationem tuam donis prudentiae ac magnanimitatis magis magisque locupletet, diuque cum honore et dignitate incolumem servet. Amen.

Datum Trajecti, ultimo Maij 1587, stylo veteri.

Tuae Dominationis humillimi servi Ministri et Seniores Ecclesiae Trajectensis, atque omnium nomine et mandato.

Nicolaus Sopingius, minister Verbi.

Wernerus Helmichius, minister Verbi.

Cornelis Roydenburgius, minister Verbi.

[p. 235]

LIV.
Burgemeester Deventer aan Buckhurst. (Copie.)

Ernstige waarschuwing tegen vrede. De krachten zijn voldoende voor den krijg.

Utrecht, 4 / 14 Juni 1587.

Temporis injuria, generosissime magnificentissimeque Domine, multis me objectum periculis et incredibili molestia divexatum magis in dies magisque exagitat; sed nihil mihi nec gravius accidere, nec tristius potuit eo rumore quem ex magnatum quorundam ore spargi exaudio de pacis conditione nostris Ordinibus offerenda.¹⁾ Nihil sane pacis mentione plausibilius, nihil magis populare, nihil, inquam, homini christiano magis expetendum. Sed quam cum eo pacem, qui bellum se facere negat? quique tantum sibi de summo in nos persuadet imperio, ut supplicium se de rebellibus sumere, non bellum gerere existimet? Et causa quidem tam belli quam pacis, annon hujus modi est, ut nec ille nobis concedere queat quod a Deo nobis injunctum est, nec nos ferre possimus quod ille nobis impositum vult? Ab hominibus quidem rei deploratae calamitas legem iniquiorem extorquet. Sed Hispanus, cui sunt omnia per inediam desperata, legem nobis durissimam imponet, in cujus potestate non est dare mitiorem? Quae tandem necessitas eo nos extremitatis adigit, aut cur Deo Optimo Maximo tam sumus iniurii? Ille nobis ea quae ad bellum conficiendum imprimis necessaria sunt abunde suppeditat, hostibus

1) Buckhurst had, volgens zijne opdracht, over vredesonderhandelingen gesproken. Bor II, 967.

[p. 236]

adimit; ideone ut ingratitudo ignaviaque nostra hostium partes cum nostris commutet? Nos quidem in hac urbe sanctissimo sacramento sumus invicem obstricti, ne quam feramus pacis mentionem, quibus mors hispanis artibus multo et gratior et tutior est. Id enim perspicuum est, pace facta, neque nos pacem habituros, et Angliam gravissimo tam foris quam domi bello involutum iri.

Sunt haec quidem, generosissime, magnificentissimeque Domine, non exigui momenti, penes eos qui sui defendendi potestatem habent. Sed, quum tot centena milia nobis ad belli confectionem desint, neque regina suis rebus conducere arbitretur ut oneret aerarium suum tanto supplemento,¹⁾ ter miseri nos, qui neque bellum facere possimus, neque pacem ferre. Equidem satis mirari nequeo quae nos fascinatio liget, quo minus intelligamus quanto sumptu quantaque militum manu nobis opus sit. Non semel ad amussim demonstravi stipendia XX millium quae in praesidiis sunt, una cum bis mille equitibus ex tributo nostro menstruo depromi posse. Ad haec scimus tria milia peditum Germanorum, duo equitum, et mille fossores extra ordinem nostris stipendiis conscribi. Regina quinque milia peditum et mille equites Anglos alit. Annon putemus hasce copias et praesidio et castris sufficere? Qui id negabunt, mihi certe videbuntur carere sensu communi. Nam, ut ex praesidiis non nisi duo millia peditum quinque millibus Anglorum et tribus Germanorum jungantur, in castra producemus peditum decem millia quibus ut addantur nostratum et Anglorum et

1) De Staten-Generaal hadden besloten, dat 100.000 pond sterling extraordiuair zouden worden opgebracht en hadden dringend 50.000 pond van Elisabeth gevraagd (Bor II, 968), maar de koningin weigerde hardnekkig (Motley II, boek XV).

[p. 237]

Germanorum equitum quinque millia, justus exercitus comparabitur quindecim millium, praeter mille fossores, de quorum omnium stipendiis nulla dubitatio, nulla difficultas est. Quid igitur restat, quam ut in quatuor menses, Julium, Augustum, Septembrem et Octobrem praeparentur totidem centena millia. Nam reliquo sumptui castrensi iisque quae ad commeatum et impedimenta pertinent facile in singulos menses centum milia sufficient. Quorsum ergo quindecies centena millia?¹⁾ Et cur tanto tributo populus terretur, tempus teritur? Interim nulla prorsus habentur castra, et hosti spes fit collegendi messem? Ego sane quid lateat intelligere nequeo, nec dubito quin idem mecum cogites. Qua de causa et liberius et familiarius egi, certissima spe te operam daturum, generosissime magnificentissimeque Domine, ut illico praesidiorum nostralium et Anglici subsidii numerus restituatur, suppleatur utriusque gentis equitatus, et Germanorum copiae quam celerrime cogantur, ac ut interea redeunte comite Leicestrio produci in castra queat exercitus ad calendas Julias. Quibus hoc difficile videbitur, iis existimo in bello nostro non difficile futurum. Ac adeo si quid in rebus nostris factu facile est, hoc ipsum facile judicaverim. Interea, quum eo adhue loco sint res nostrae, nos cum hoste fame quodammodo enecato pacem absque pace faciemus. Non sine causa profecto Danorum Rex cupidius instat ut de pace tractetur.²⁾ Etenim summopere Germanorum interest Anglos cis mare provinciis tam potentibus non dominari. Hispanus quidem imperii firmandi causa mediis inter Galliam Germaniamque Belgis

1) Die berekening zal wel verband houden met het medegedeelde in de vorige noot.

2) Vgl. Bor II, 893 945, 967.

[p. 238]

utriusque regni vires conatumque temperat. Eam potestatem ad Anglum nostri potitum transferri Germanos male, Gallos pejus, Hispanos omnium pessimos habebit. Quocirca mirum non est si prius coelum terrae misceant, quam ferant Anglos eo usque progressos in officio continere posse praecipua haec totius Europae regna, optatamque Christianis Ecclesiis tranquillitatem asserere. Sunt haec ea quae putavimus hoc in negotio prae caeteris animadvertendum. Proinde rogatum te volo, generosissime magnificentissimeque Domine, ut studium hoc meum boni consulas, meque habeas in clientum tuorum numero, cuius fidem obsequiumque nunquam, Deo volente, desiderabis.

Ultrajecto, IIII Junii 1587, stylo veteri.

LV.
Hotman aan Leycester.

Hij klaagt over Leycester's stilzwijgen. De uitlegging van het schrijven van 4 Februari 1587. Verlangen naar Leycester's komst. De vrede te Utrecht hersteld. Norris wil geen ‘maréchal de camp’ zijn.

Den Haag, 22 Juni 1587.

My right honnorable good Lord. Since M.^r Atyes departure I have not had one onely letter from your Excellency, ye cause of it I cannot gesse, but I will alwayes have God, my conscience and your best frendes hero to witnesses, how faithfull I have ben to your Excellency; what service I have done, and in what daunger of my life and hatred of a great many I have ben in your absence. And if some

[p. 239]

knave or other hath done me so much wrong as to doe your Excellency any false reporte of me, I will beare it patiently and saye nothing els, but that your Excellency looseth a most faithfull und humble servaunt. For rather then be so much disgraced, I will beseeche your Excellency to geve me my leave, that I may goe to my old master ye King of Navarre, whose fortune I would rather runn with daunger, then to remaine here in such a disgrace as I have ben, and am every day; all men having that opinion, that either your Excellency doth contemne me or mistruste me.

I have written to your Excellency at large, and very secret and important thinges, by M.^r Steven.

Sinee that time ye States have geven unto My Lord of Buckurst an explanation of ye letter of ye fourth of February last, which I have read.¹⁾ But it is worse, a great deale, then ye letter it self, and therin they doe spare no whit your Excellency, not openly, but under covered termes. And because it will be to prejudiciall to your Excellencie's honour and reputation, it will be very good to suppresse it presently, and desire My Lord of Buckhurst that he will geve copie to no man of it. The States were very loath to doe it, but because My Lord of Buckhurst willed and desired him in hir Majestie's name and by hir commanndement, and also at your owne requisition, to make an explication and interpretacion of ye said letter. Thus ye glosse is worse the text.

My Lord of Buckhurst laboureth very hard to

1) Buckhurst zelf verklaarde zich met die uitlegging tevreden, zie p. 219 en Bor II, 968.

[p. 240]

appease all thinges and specially to make your Excellency and Count Holloch frendes, which I doe not doubt will take a good effect.

The States doe looke for your Excellency every day. Your frendes can subsiste no longer. The common people and almost all men doe wishe and pray for your spedy returne. The wisest men doe judge that if you tarry any longer, perhappes it will be to late within a moneth. And because Monsieur Caron goeth himself thither, I will not for this time trouble your Excellency any longer, beseeching God to keepe your Excellency in good health and prosperity.

From ye Haghe in haste ye 22^th of June 1587.

The matters of Utrecht are pacified now. Count Meurs is going to Amsterdam, there to receive his money for ye Ritters, and from thence to goe into Germanie. General Norris hath refused to be Marshall of ye camp, which ye States had presented him, as I wroate in my former letters to your Excellency. He meaneth nevertheles to doe this peece of service which is now in hand, and so goe into England again, as also M.^r Wilkes, and some others as they say.¹⁾

Your Excellencie's most humble and obedient servant.

H.

1) British Museum, Galba D fol. 57.

[p. 241]

LVI.
Prouninck aan Hotman.

Kennisgeving van berichten die hij verzonden heeft, o.a. aan Leycester over diens plannen.

Utrecht, 26 Juni / 6 Juli 1587.

Monsieur. J'ay envoyé la lettre de Son Excellence par son Secrétaire Adrian, qui va droit la trouver, et le serviteur de Milord Adley vous portera une aultre, que ie vous escris. Quand au partement du General Noreys,¹⁾ ie vous prie, parlons en sobrement, comme luy mesmes aussy le désire. Il y a du mystère, et faut bien que nous nous contentions du bon plaisir de Sa Majesté. Dieu y pourverra. Quant à la pacification, et ce que My Lord Bockhorst en pourroit avoir fait, Son Excellence m'en escrit une aultrefois, et voy qu'il n'est pas trop bien informé. Pour le Secrétaire Junius et sa commission,²⁾ j'en ai advisé Son Excellence par une post-datée, que ie ne le trouve pas encor' convenir, et que j'aymeroye mieux qu'il vinst de Sa Majesté mesmes, pour certaines grandes considérations, comme ie luy diray de bouche; ensemble du pied, qu'il me semble devoire tenir, pour addoucir plusieurs choses et en venir bien tost à bout. Je ne bougeray d'icy, qu'il

1) Norris verliet, evenals Wilkes, de Nederlanden terstond na den terugkeer van Leycester, die 6 Juli in Zeeland aankwam. Bor III, p. 8.

2) Hiermee zal wel bedoeld zijn de brief van Leycester aan Junius, zie Bor II, 991.

[p. 242]

n'aye mis pied au pays. Ne me restes que mes très affectueuses recommandations. En grandissime haste, d'Utrecht ce XXVI^e de Juin 1587. Stylo veteri.¹⁾

Vostre très affectionné que cognoissez.

1) P.R.O. St. P. Fo. Holland 15.

LVII.
(Ontwerp van) Vragen van Leycester aan de Staten-Generaal.

Militaire en politieke bevoegdheden van Leycester.

Middelburg, 23 Juli 1587.

Son Ex.^ce estant desjà XVIII jours au païs sans avoir proufité rien à l'endroit d'aucune résolution fructueuse des Estas généraux, voyant que le dangereux estat de la ville de l'Ecluse ne requiert aucun délay de disputes, ains plutost l'effet d'une promte résolution: pour en faire une fin sans ambages ne paroles qui luy feroient perdre temps et occasions, honneur et réputation, demande, tant de la part de S.M. que de la sienne, que les Estas généraux veillent respondre aux points ensuyvans en termes simples et catégoriques d'ouy ou non, sans autre remise, restriction, distinction ni eschappatoire: à celle fin qu'il sache à quoy se régler en cas d'ouy, ou quel conseil prendre en cas de non, pour la conservation

[p. 243]

tant du païs que de l'honneur de la Roine sa maistresse, suyvant la charge expresse que S.M. luy en a donnée.

Premièrement, s'ils entendent ou point que S.E., son gouvernement durant, ait administration souveraine ès faitz de guerre et leurs dépendances tant par mer que par terre, tant sur les gouverneurs particuliers que autres chefs commandeurs et officiers à pied et à cheval, suyvant sa commission et leur serment.

S'ils entendent ou point que, durant son gouvernement, il ait en affaires politiques telle administration et puissance que les gouverneurs généraux du temps de l'Empereur Charles ont eu légitimement ensuyvant sa commission et leur serment.

S'ils entendent ou point que S.E., suyvant la charge expresse de S.M., choisisse de chaque province une personne et à luy et à icelle province respectivement agréable pour luy servir de Conseil d'Estat avec les autres qu'il choisira hors de la nomination de chaque province.

S'ils entendent ou point que la nomination de chaque province par les députéz d'icelle soit délivrée directement et sans autre ambage ès mains de S.E.

S'ils entendent ou point que S.E., suyvant la charge expresse de S.M., donnera commission aux conseillers choisis sur les instructions que par luy et les Estas généraux conjointement seront arrestées.

S'ils entendent ou point luy mettre ès mains la maniance de tous leurs moyens, subsides et contributions en vertu et conséquence de l'administration souveraine de la guerre.

S'ils entendent ou point luy mettre ès mains l'administration des domaines pour estre employéz

[p. 244]

comme les autres moyens suyvant sa commission et leur serment.

Fait à Midelbourg, ce 23 de Juillet 1587, stylo novo.¹⁾

1) Het geheele stuk is van Hotman's hand. Zijn deze vragen werkelijk aan de Staten-Generaal overgeleverd, of hebben wij met een ontwerp te doen? Het laatste lijkt mij het meest waarschijnlijk. Het zou mogelijk zijn, dat deze punten gevraagd zijn ten vervolge op Leycester's vertoog van 22 Juli (Bor III, 14); maar de geest van het stuk schijnt mij niet in overeenstemming met dat vertoog, dat zeer gematigd was. Van elders is mij omtrent de indiening niets gebleken, en het is opmerkelijk, dat in de later gewisselde stukken er niet van gerept wordt, ook niet in de remonstrantie der Staten van Holland van 30 Augustus, die er toch alleszins aanleiding toe gaf; en evenmin in de besprekingen met den Raad van State en Leycester, die hierop volgden. V.d. Kemp, Maurits van Nassau, I, 233.

LVIII.
Vragen, waarop Wilkes antwoord moet geven.²⁾ (Copie.)

Financiëele aangelegenheden. Toevoer van levensmiddelen aan den vijand. Commando van William Russell. Gezindheid van het volk ten aanzien van den vrede. Welke personen van invloed zijn te winnen voor vrede. Welken aanhang heeft Hohenlo? Heeft deze iets gedaan om de souvereiniteit dezer landen aan den Deenschen koning te brengen?

16 / 26 Juli 1587.

Questions to be resolved by M.^r Wilkes.³⁾.

1.	What sommes of money are dew by the States

2) Wie de vragen gesteld heeft, blijkt niet; misschien Leycester. Het stuk is geheel van Hotman's hand.

3) Wilkes was, terstond na Leycester's terugkeer, naar Engeland vertrokken, zonder den landvoogd te begroeten, voor wiens haat hij reden had te vreezen.

[p. 245]

	unto H.M., how much therof hath ben repayed and what hath ben done either by himself or other H.M. ministers there for the recovery therof.
2.	What hath ben done in cleering the accoumptes betwene Hir M. and the States according to the contract wherby Hir M. may be answered after the ende of the iarres such sommes as have ben by hir disboursed in the maintenance of the support of the 5000 footemen and the 1000 horse yelded unto them. And if nothing as^1) ben done therin, what hath ben the impediment therof.
3.	How much hath ben collected of the extraordinary contribution of the 100.000 and how the same hath ben emploied.
4.	Whiter the ordinarie contributions be duely payed and how they are like to continue.
5.	Whiter the said contributions be not greater then are answered to the publick, being converted in practise of some of the States to the benefite of certain particular persons.
6.	Whither the licences grannted for the carriadge of victualles to the ennemy have ben done with his assent or privity, or with the assent or privity of any other of H.M. ministers serving there. And if not, what he or they have done to impeche the same.
7.	What was done by him or the rest of H.M. ministers there to procure that the regiment of straungers in Zeland might be committed to S.W. Russel.^2)

1) Has.

2) William Russell was door Leycester benoemd tot opvolger van Sidney in het bevel over Vlissingen, dat hij in Febr. 1587 aanvaardde. Hij had gedacht ook, evenals Sidney, het kolonelschap of commando der troepen in Zeeland te krijgen, doch de Staten hadden dit aan den graaf van Solms opgedragen. Bor II, 953.

[p. 246]

8.	What should move the people to dislike of the overture of peace, considering how greatly they are greeved with the burden of the impositions and what course might be taken to drawe them to like therof.
9.	Which of the States have most credite whith the people and whither any of them may be made instruments to drawe them to encline to a peace.
10.	What persons that have credit with the people are suspected to incline to Spayne.
11.	What townes stand deutyfully affected in any of the United Provinces and what garrisons are placed in the same.
12.	What townes are at Count Hollockes devotion.
13.	How the capteines and the souldiors of the country birth^1) stand affected to Count Hollock.
14.	Which of the States are most inward with the Count Hollock.
15.	Whiter any motion hath ben made under hand by the Count Hollock to bring the soveraintie of those countreyes unto the King of Dennemark and how for [far] the same hath ben proceeded in.

16 Jul. Stylo anglico 1587.

1) In het laud geboren, inheemsch(?)

LIX.
Voorstellen, door de Staten van Holland, Zeeland en Friesland aan Leycester te doen.

Zij willen nadrukkelijke erkenning hunner souvereiniteit vragen.²⁾

Juli 1587.

Les Estas de Hollande, Zélande et Frise sont

2) Het stuk is geheel van de hand van Hotman, die ook aan het hoofd de tijdsbepaling: ‘Juli. 1587’ heeft geschreven. Is het bericht ook van hem afkomstig? Dit blijkt niet, en al evenmin weet ik over de juistheid iets mee te deelen. Is het juist, dan zouden de Staten van Holland en Zeeland blijkbaar een dergelijk voorstel in de Staten-Generaal hebben gedaan; immers hoe zouden anders die van Utrecht er copie van kunnen vragen? Daarop wijst bovendien het zeggen der anderen, dat, als Utrecht er niet in toestemt, zij niettemin de punten aan Leycester zullen voorhouden. Men denkt onwillekeurig aan de remonstrantie der Staten van Holland van 30 Aug., ofschoon deze toch niet deze punten bevat; wel vindiceert zij echter krachtig de rechten der Staten. Het zou mogelijk zijn, dat plannen om iets dergelijks namens de Staten-Generaal aan Leycester voor te houden in Juli te berde waren gebracht en dat dit bericht hiervan het uitvloeisel is.
Of met ‘Frise’ hier West-Friesland of de provincie Friesland bedoeld wordt, is niet duidelijk; misschien worden de afgevaardigden van Friesland ter Staten-Generaal bedoeld, die met Holland één lijn trokken.

[p. 247]

délibéréz de distinguer l'autorité de Son Ex.^ce d'avec la leur.

Et premièrement luy présenter quelque remonstrance où il sera prié qu'avant toutes choses il veille faire effectuer de point en point les apostilles de la remonstrance qu'ils luy présentèrent lors de son partement.

2^o.	De luy demander s'il entend avoir pareille autorité à celle de l'Empereur Charles le Quint, ou à celle qu'ont eu les gouverneurs sous ledit Empereur.
3^o.	Si ce n'est pas des Estas qu'il prend sa commission et à eux qu'il fait serment, et par conséquent si ce ne sont pas eux qui sont les maistres et souverains.
4^o.	Ils veulent que tous placcars à publier de quelque chose que ce soit, mesmes les pardons, rémissions, ottrois et choses semblables, se facent sous le nom des Estas généraux avec cette clause: Eu sur ce l'avis de nostre Gouverneur général.
5^o.	Veulent que les Gouverneurs particuliers en chascune province ayent leur autorité à part et

[p. 248]

distincte d'avec celle de Son Ex.^ce, et que Son Ex.^ce n'aura rien à leur commander, sinon de leur consentement.

Ce qu'ils en font, ce n'est que pour donner des traverses à Son Ex.^ce et le lasser de ce gouvernement, afin qu'il le quitte bientost.

Ceux d'Utrecht ont requis copie des susdits articles à proposer, mais ils ne les ont voulu bailler, disans que, si ceux d'Utrecht n'y veulent consentir de leur gré, ils ne lairront de passer outre à les proposer à S.E.

Son Ex.^ce ne se doit arrester à cecy ni s'en soucier beaucoup,

1^o.	parce que par leurs lettres et par la responce faite verbalement à Milord de Buckhurst, ilz ont promis de reconnoistre S.A. à son retour pour leur Gouverneur général avec pareille autorité et puissance que auparavant, et que toutes choses à sa venue seront remises en leur entier.^1)
2^o.	d'autant que les Estas d'Utrecht, Gueldres et Overissel s'y opposent.
3^o.	d'autant que lesdits Estas de Hollande, Zélande et Frise n'ont aucune charge spécialle ni commission de proposer et innover telle chose.
4^o.	d'autant que S.E. a tout le peuple et tous les gens de bien à sa dévoti[on]^2), que tous reconnoissent qu'il est besoin en cet Estat de l'autorité d'un Gouverneur général.
5^o.	qu'il est assez autorisé de S.M. maintenant, et que Sadite M. veult et entend qu'il ait plus d'autorité que jamais, comme il est bien vraysemblable qu'elle le leur a fait entendre par ses lettres.^3)

1) Bedoeld zal zijn de brief bij Bor II, 968.

2) Het papier is hier gescheurd.

3) Bor II, 992, 993.

[p. 249]

LX.
Hotman aan Leycester. (Minuut.)

Leycester trede krachtig tegen de Staten op; hij steune òf op de andere provincies om Holland tot rede te brengen òf hij wende zich met krachtige taal tot de Hollandsche steden, de burgerijen en schutterijen.

Augustus (Juli?) 1587.

Ill.^mo Signor mio osservandissimo.

Mentre che ognuno tace et che una parte di quelli a chi appartiene procurar con i fatti istessi l'authorità di V. Ecc.^a procedono tanto freddamente che pare che non ardischino con un'animo generoso pigliar il partito più honesto et utile al bene publico, io mosso dalla bonta di V. Ecc.^a et d'una singolar affettione verso la patria, he preso l'ardire di farle intendere l'opinione mia intorno allo stato delle cose presenti.

Prima d'ogni cosa egli è da presupponere essere cosa verissima ch'una parte de Stati generali iquali hanno sin' ad hora como deputati dal popolo occupato il governo della republica, malagevolmente abandoneranno sicura preda per belle parole che V. Ecc.^a usar' potesse con essi et tanto piu che temendo castigo convenevole alle lor insolenze et iniurie fatte a quella, cercheranno di solevar' il popolo contra la natione inglese con false persuasioni di procurar la conservatione della libertà loro.

Davantaggio sono alcuni tra essi, i quali non hanno altro per bersaglio ch'il guadagno, il quale procede dalle trafiche col nemico, et come si dice pescono nell' acqua turbida, non desiderando pace ni volendo

[p. 250]

far guerra da dovero. Costoro cercano d'intratener V. Ecc.^a con belle parole et frustrarla del suo desiderio alle fine, col guadagnar tempo et mai risolversi chiaramente: da queste lungezze seguita la roina della patria. Ch'il popolo s'opponi alli dissegni loro, non è da credere, parte per non cognoscere la lor' intentione perversa, coperta d'un velo bellissimo di libertate, et parte per non haver' capo, ò apoggio che li sostenga. Quanto alli borgomaestri della città, i quali sono tutti mercanti, sono in ciascuna città tre o quattro cosi legati insieme, che mentro l'uno di essi è borgomaestro, l'altro è nel collegio de' Stati, e la communità non sa altro che quello ch'intende da essi, sia bene ò male, et cosi si lascia condurre come una pecora. Tutte le propositione che si fanno alle communità sono prima fabricate da otto o dieci nella botega de Stati, i quali per ottener il consenso delle communita, usano de' persuasioni et argomenti probabili, senza mettere avanti le ragioni contrarie et piu necessarie, et lette che sono tali propositioni nelle communità, ogn'uno di essi ch'è piu intento alla mercantia, che accorto nelle cose politiche, apprehende subito quello che gli viene rimostrato, et lo confirma senza discorrere o ricercare con solertia et prudenza quello ch'è utile al publico.

V. Ecc.^a si inganna s'ella pensa di trattar con i Stati amorevolmente et cavar da essi una risolutione conforme alla ragione. Gli animi loro sono troppo ostinati et la conscientia ch'ogni hor' lor' rende testimonio di lor' errori nol permette.

A questo male sono due remedii: l'uno è che piaccia a V. Ecc.^a trattar con quelli di Gueldria, Utrecht et Overyssel, come piu vicini del nemico et per questo piu esposti alle imprese et assedio di città che detto nemico volesse fare; accioche voglino far

[p. 251]

intendere arditamente et liberamente a quelli d'Hollanda che debbano conformarsi con la buona voluntà della Ma.^ta d'Inghilterra et di V. Ecc.^a quanto piu presto et disponere sopra li mezzi convenevoli a soccorrerli con un essercito reale, in caso che fossero dal nemico assediati, essendo piu che ragionevole che facendo essi il debito loro nel conservar' quelle frontiere con pericolo del sangue proprio, non sieno da lor confederati abandonati, perche ogni volta che non se potrà soccorrere con un essercito formato le città, tutte se perderanno a la fine, l'una per forza, l'altra per tradimento, chi per fame, chi per stracchezza, come è avenuto nel passato alle provintie unite et hora perse. Et si quelli d'Hollanda volessero far' sopra questo alcuna difficultà, sia per mancamente di buona voluntà o per non poterlo fare mancando loro i mezzi, che all' hora essi pigliarebbono quel partito che lor' parebbe convenirsi per la conservatione delle provintie loro.

L'altro rimedio è che piaccia a V. Ecc.^a far intendere particolarmente alle città d'Hollanda la buona affettione della Ma.^ta d'Inghilterra verso questo paese et l'intentione de V. Ecc.^a per procurarli qualche iusto aiuto, commettendo a questo officio certi commissarij espressi alle communità et capitani di cittadini. Et avertisca¹⁾ V. Ecc.^a che non bisogna scrivere d'un cuore dolce et humile, ma è necessario por lasciar negli animi loro, gia abassati per esser sprezzati dat tutti i principi del mondo, un stimolo che lor punga et constrenga a ben' fare, di mescolar un poco di severità con la benevolenza. Questo popolo si diletta di una forma de republica mescolata. Non sa per se stesso mantener sua libertà, ni governar saviamente, per esser le

1) Versta: En Uwe Excellentie neme in acht....

[p. 252]

città tutte quasi eguali di potenza et molto ineguali di parere. Non patisce ancora esser governato tirannicamente, ma vuol essere trattato con una certa via di mezzo, cio è benevolenza et severità. La richiesta di V. Ecc.^a alla communità sarà che voglino risolversi prontamente di continuarle quella authorità che gli hanno gia dato in scritto, senza alcuna sinistra o sophistica interpretatione, ma schiettamente et assolutamente. Et egli è da notare ch'egli e gran differenza tra l'authorita che V. Ecc.^a ha usato et quella che gli Stati gli hanno conferito, essendo che havendo detti Stati dato il governo generale a V. Ecc.^a come hanno havuto i governatori generali sotto l'Imperatore Carolo, hanno poi tolto gli una parte di esso, sotto pretesto di certe riserve fatte di bocca. Et poi ch'il governo debbe esser' intiero senza limitatione, principalmente nel fatto della guerra et di tutto quello che ne dipende o è coniunto con essa, è necessario che l'atto dato a V. Ecc^a sia confirmato dalle communita di tal sorte che si truova. Restarà poi di guadagnar gli animi de capitani et soldati i quali sendo in gran numero licentiati dalli Stati senza satisfactione alcuna, havendo fatto segnalati servitij alla patria, portano grandissimo odio alli detti Stati, vedendo massimamente andar' ogni cosa in confusione et che di loro si fa poco conto et percio sono desiderosi di servir V. Ecc.^a alla quale piacerà (trovandolo buono) levar tre o quattro regimenti di gente del paese, assicurandomi che faranno a quella buono et fidele servitio, ma sopra tutto bisognerà far elettione di colonelli piu vecchi et di quelli ch' hanno dimostrato et fatto prova della virtù et valor loro, come V. Ecc.^a saprà molto ben' fare. Supplico V. Ecc.^a voler accettar' questo avertimento da quella buona parte ch'io gli offerisco et correggere con la prudenza sua gli errori

[p. 253]

miei, procedendo il tutto d'un animo sincerissimo et devotissimo di V. Ecc.^a1).

1) Een dateering van het stuk ontbreekt. Wel is er bij geschreven Juli 1587 maar dat is niet beslissend, en de inhoud schijnt mij veeleer te wijzen op Augustus, op de dagen na den val van Sluis. Daarom heb ik het stuk hier geplaatst.

LXI.
Hotman aan Leycester. (Minuut.)

Leycester zorge vooral meester te blijven van de financiën.

September (Juli?) 1587.

Ill.^mo Signor mio oss.^mo.

Io intendo che gli Stati hanno dato a V. Ecc.^a nel punto principale dell' authorità et governo assai buona satisfattione (di che Dio sia laudato) ma che ricercano da essa certe cose come se si non fidassero di essa ò de suoi ministri. Io non dubito che V. Ecc.^a saprà con la prudenza sua molto bene considerare che ogni volta il principale è accordato, non bisogna per cose piccole distruggere il tutto. Non dimeno poi che V. Ecc.^a mi ha fatto favore di leggere talvolta gli avertimenti miei per poca d'importanza che' fassero, ho ben voluto ricordarle alcune particolarità.

L'una è che V. Ecc.^a, se sia possibile, non si lasci cavar dalle mani li mezzi generali, ne permetti che quelli d'Hollanda facciano i pagamenti alle lor' guarnigioni, ancora che sia sotto le ordonanze sue, perche ogni volta che questo se lor sarà accordato, le altre provincie vorranno il simile. Li colonelli et capitani gia guadagnati da gli Stati porteranno ad essi altretanto rispetto che a V. Ecc.^a, il che sarebbe diminuir

[p. 254]

l'authorità sua, se gli soldati che fossero nel campo cominciassero a patire, ò de danari, ò de viveri, ò vero alcune incommodità, la maggior parte si ritirerebbe nelle guarnigione. Se una necessità grande accadessi di dover far qualche pagamento o dar qualche impresto allo essercito per la salute del paese, V. Ecc.^a non havrebbe il modo di farlo, s'ella non volesse levar danari sopra il credito suo. Oltre di cio una parte de'mezzi generali verrà nella tesoreria de V. Ecc.^a et l'altra nella borsa de' Stati, si che i mezzi generali verranno ad esse (essere) divisi, il che causarebbe una confusione.

Però, per evitar tutti questi inconvenienti, saria meglio (sotto correttione) che tutti i danari venissero nelle mani de V. Ecc.^a, delle quale è ben ragionevole che gli Stati si fidano, con questo però che gli Stati come controllori potranno ogni tre mesi dimandar dal tresoriere una lista de'pagamenti fatti alle guarnigioni, accioche ogn'uno riceva contentamente et niuno habbia occasione di calomnarla. Le guarnigioni necessarie che gli Stati vorranno mantener in Hollanda passeranno quattro mila fanti, in Selandia dua mila, Frisia dua mila, Utrecht et le sue' vilotte¹⁾ mille, Gueldria et Overyssel tre mila, senza comprehendere Bergues op Zoom, Lillo, Liefkenshoeck, Axel et altri luoghi, i quali tutti insieme monteranno almeno quindeci mila fanti, et la paga di essi monterà il mese co' i trattamente de colonelli 190.000 fiorini senza la cavalleria ordinaria, et pagando V. Ecc.^a otto mesi all' anno, monteranno il mese 127.000 fiorini senza che V. Ecc.^a potrà ritirar una compagnia dalle città per le campagna. Quanto allo estraordinario per mantener un' essercito in campagna, io non

1) Kleinere plaatsjes.

[p. 255]

dubito che gli Stati accorderanno a V. Ecc.^a qualche buona somma de danari, ma sopra tutto è da avertire che gli Stati voglino dar' a V. Ecc.^a certe assignationi, sopra che ella potrà levar tal somma, ò veramente che promettendo le provincie di pagar ciascuna di esse la lor quota, si sottomettino a tal essecutione che V. Ecc.^a troverà convenirsi. Et in tal caso ella potria commettere due o tre essecutori, i quali ogni volta che alcuna provincia mancasse del debito suo et di quello havesse promesso, alla richiesta ò insinuatione del suo tresoriere, arestasse per tutto le navi, robbe, mercantie loro, fin' a tanto che pagasse quello che dovessi insieme col' interesse et spese fatte per tal essecutione, et che le provincie consentissero d'esser' essecutate ove mancassero del debito loro.¹⁾

1) Voor de dateering van dit stuk geldt dezelfde opmerking als voor die van het voorafgaande. De aanvang doet denken aan de remonstrantie der Staten van Holland van 30 Augustus; dan zou dit stuk uit den aanvang van September moeten zijn.

LXII.
Gilpin²⁾ aan Leycester. (Origineel.)

Verslag van zijne bevinding te Leeuwarden. Mislukte onderneming tegen Groningen. Partijschap; noodzakelijkheid van Leycester's tusschenkomst. Opening van Leycester's brieven. Voorslagen van zekeren Abraham. Goede gezindheid van Willem Lodewijk. Spoedig vertrek naar Oost-Friesland.

Leeuwarden, 7/17 October³⁾ 1587.

May yt please Your Ex.^cie. At my arrivall in

2) George Gilpin, zaakgelastigde van Elisabeth in de Nederlanden.

3) Waarschijnlijk zal Gilpin ouden stijl gebruikt hebben.

[p. 256]

these partes the Count William was gonne to a certain exploict he had prepared uppon Groeninghen and to that ende levyed all the solgiars¹⁾ so neere owt of the townes, that there were not leeft above 50 in Harlinghen, and fewer in other places of lesse importance and furder from thennemy, as Sneke and Bolswaert with this place and otherlyke.

The entreprise was very wel practised and most secretly handled, all passages so besett as the ennimie could have no intelligence; but the execution failed, by reason, as I understande, that a captain (to whome the aforesayd Count committed the preparinge of a bridge to passe a small ryver by a scaunce²⁾ called Niew Siele) had not bin so carefull as the trust in him put requyred, for, when the sayd bridge should be used, was founde to shorte and being not ancred nor fastened, when the tyde cam was boren away, so that the peece of sarvice could not be accomplished and the sayd Count William forced to retorne³⁾ havinge caused the captain called Gerrard de Jonge to be committed to warde, though of his trouth and faithfullnes there never was nor is any doubte, but his negligence desarve somme correction.

The Count William 5 or 6 dayes afore was abroade with certain of his men and spoyled and burnt sondry places and housen in the Ommelandes, lyinge under thennemies jurisdiction, which to recountre the sayd ennimie was 3 dayes agone in a villaige lyinge on the watersyde within a myle and a halfe of Dockum and after the spoyle theroff taken sett fyre in yt, and amongst other housen the

1) Soldiers.

2) Sconce(?), of wil hij het Nederlandsche woord schans gebruiken?

3) Vgl. het verhaal bij Van Reijd (Editie 1644) boek VII, p. 212.

[p. 257]

president Aysma had one and hath lost there above 300 £ sterlinge.¹⁾

The state of matters here I fynde at one staye and those in aucthoritie and commandement whereof Your Ex.^cie is sufficientlye informyd by those have bin suters²⁾ so longe, both in Englande and on this syde the seas: divers here being of their opinion and no lesse affected to Hir Majesty and Your Excellencie, but I perceave the Count William with the deputed States bare that sway, that the others cannot do muche neyther yett darre adventure, unlesse they might be sure to be seconded, although the sayd deputes are dislyked and their procedinge much murmured at. Your Ex.^cies presence is greatelye wished and desyred of a nomber and (as I heare) of the people in a manner generally, whoe longe for the same in hope that thereby som good ordre might be taken to sett all thinges at quyet and ende that kynde of division that is growen amongst them, where furder inconveniences will insew³⁾, if in tyme there be not provyded therein, wherefore, and in consideration of the well affected to Your Ex.^cie and the nation, yt may please youe to consider ther of throwly and eyther resolve to com into these partes, or els fourthwith to send twoo or three in commission te understande and inquire of matters; and eyther to indebvour by good meanes to redresse that is amisse, or els to take up those questions that are rysen and that those, which of good will and love have followed Your Ex.^cie, may be reconcyled with their contraries and restored in that state of

1) Vermoedelijk is bedoeld Hallum; vgl. Reyd, op. cit., 211.

2) Suitors.

3) Ensew, ensue.

[p. 258]

favour, credit and otherwise, wherein they were in tymes passed, to thende that neyther the one partie be incurraiged¹⁾ to much to have compassed their pleasures, neyther the other discouraged to have fayled in their good purposes.²⁾

The Count, I heare, inquyres earnestlye after Your Ex.^cies comminge, and soo doo the deputed States although happely they do not greately desyre yt, by that I can perceave. Rhorda³⁾ is of late com hither from Breme and wil be in Hollande very shortlye wether as I understande he sayeth to have sent that monie was provyded for the rutters [reiters]; he is in continuall consultation with the count and was with him to performe the aforesayd exploict: beinge still the olde man.

One of the deputies of Freeslande that was at the Haghe is com thince to rapport of the States proceedinges there, and hath tolde them here how evil their staying and openinge of Your Ex.^cies lettres⁴⁾ was taken.

The Count, as I am credibly advertised, was not consentinge therunto, but dislyketh their doinge greately; all men say he is of a good disposition and nature, but is ledde by som about him and holdeth the more with the State because his onely present meanes of mainteynannce dependes uppon their good wille and favours.

1) Encouraged.

2) Toen Leycester in Oct. te Hoorn was, werd hij door Hessel Aysma e.a. ijverig aangezocht naar Friesland te komen. Reyd, p. 110. Wagenaar, Het leven van graaf Willem Lodewijk, p. 113/114.

3) Carel Roorda.

4) Vermoedelijk wordt bedoeld de opening van het pakket van Leycester, met brieven aan de kwartieren en steden van Friesland. Vgl. Bor III, 44.

[p. 259]

By the way comminge hither I chaunced in companie of one Abraham that cam from London and brought Your Ex.^cie a lettre from the Counsell having delivered(?)¹⁾ the same at the Haeghe, and had som speaches with Your Ex.^cie at Leyden about an entreprise of greate importaunce to possesse a towne wherof one in Embden should be the perfourmer. Yt seemed he had wel hoped to have receavyd som better and absoluter annswere there then Your Ex.^cie gave, in such an importannt matter: the more consideringe both Hir Majesty and counsell made shew and protested to esteeme so well and account so much therof: which then incouraged him to proceede to furder the same and now knoweth not what he were best to do, being not for his callinge nor habilitie to spend his tyme and monie, though of him selfe willinge enouch to take paynes and for the sarvice and cause to adventure his lyff.

I have urged him forwarde with assurance that Your Ex.^cie will deale honorably therein, but that the multitude of waightie busynes are often causes that greate personnaiges doo not allwayes geve annsweres to mens contentments and yett meane well, in so much as I have for the tyme in som sorte satisfyed him. Yf your pleasure be that I shall do any thinge furder herein, my humble desyre is Your Excellencie will vouchsalfe²⁾ spedily to advertise me therof, and I will not fayle to do all indebvour.

The possessinge of such a place would make Your Ex.^cie be hable to comannd the neyhbour-provinces, as I could more particularly lay upon, if yt were not dangerous to committ yt to wrytinge.

1) Onzekere lezing.

2) Vouchsafe.

[p. 260]

I stay here perforce to departe towardes Embden, attendinge som shippe of warre to convey me in saulftie thither, the passaiges beinge most danngerous: wee have the whylest delivered(?)¹⁾ Your Ex.^cies letters to the Count William, and dealt about the Earle²⁾ of Embdens causes fyndinge the sayd Count William ready to conforme him selfe in all what in Your Ex.^cie name will (be) requyred, so as I trust wee shall yelde the said Earle³⁾ of Embden reasonable contentement.

And thus not havinge other for the present worthy the troublinge Your Excellencie any longher, do most humbly take my leave, besechinge allmightie God for the longe and prosperous estate of the same, with increase of continuall honour. From Lewarden, this 7 of October 1587.

Your Ex.^cies most humble at commanndment,

Gilpin.

1) Onzekere lezing.

2) Dit staat er vermoedelijk.

3) Als boven.

LXIII.
Gevolmachtigden van Oostergoo en Westergoo aan den president van het hof, Hessel Aysma. (Copie.)

Klachten over buitensporige lasten. Verzoek om tusschenkomst bij Leycester.

Leeuwarden, 13/23 October 1587.

Nobilissime ac clarissime Domine, nos infrascripti

[p. 261]

duarum Frisiae partium Oestergoe et Westergoe delegati non potuimus, quin hodierna quae in agris nostris enormia et gravissima ob oculos quasi versantur incommoda indicaremus. Quibus quidem praesentes nostrorum Ordinum deputati solummodo causam dedere, eo quod praeter stuferos¹⁾ octo singulorum florenorum, quos ad exercitum in campum producendum jam ante contulimus (cujus etiamnum nulla comparuere initia), alteros etiam octo ejusdem exercitus praetextu intoleranda violentia ab agricolis, aliisque bonis ruri degentibus numeroso ferocientium equitum ac peditum praesidio et ope extorquere nituntur. Atque haec damna non reparabilia in optimorum hominum perniciem Reipublicae ingerunt, quorum ipsi commodis ac saluti, ni fidei et jurisjurandi prorsus immemores, ex officio omni conatu merito incumberent. In primis vero, quando haec pecunia ad summam centies et tricies millenorum aureorum, unde iis Ordinibus invitis ulterius divexandi inventa occasio est, non aliter sit concessa, quam si in praedictum usum inpenderetur. Quod si huic usui non inservire compertum esset, cessuram in ordinariae exactionis solutionem. Nos itaque praedicti Ordinum utriusque partis delegati eo amplius nihil, neque lege alia quidquam concessimus, neque usque huc concedimus, uti hoc magis protestatione nostra ac insinuatione per duos notarios ipsis significavimus, in hanc sententiam: Nisi Ordinum deputati a tam noxio desisterent proposito, et injustam hanc executionem, quam instituunt, revocarent, eam malis multis in Republica nostra originem futuram: neque sine caede aut sine sanguine, cujus tristia eaque haut obscura in locis quibusdam

1) Stuivers(?)

[p. 262]

coepta essent initia, rem transigi posse. Quapropter eorum tuam humanitatem certiorem facere necesse habuimus, rogamusque haec lecta ipsius Excellentiae ordine et serio exponas, ab eoque nostro nomine cum omni reverentia maturum huic malo supplices remedium. Sed, cum subobscure de ipsius Excellentiae adventu propediem futuro aliquid cognovimus, adventum hic opperiri constituimus, eique sigillatim omnia quibus nos premunt incommoda exponere. Quodsi autem ipsius adventum obtinere non liceat, id per hunc, quem hoc solum nomine ablegavimus, ut cognoscamus quaesumus efficito. Quo intellecto, duos ad id delegatos cum plenissima de singulis instructione, qui de universis planissime edoceant, transmittemus, ut hac ratione nostrorum querela audita et ejusdem caussis cognitis, ejus Excellentia malis nostris tempestivum ac pium aliquod remedium adferre dignetur. Quam ad rem, vir clarissime, ut apud praedictam Excellentiam summa diligentia haec tua intercessione agas, obsecramus atque obtestamur unice. Is enim, nisi huic tam denso emergenti vel nato potius malo discaveat, optimorum quorumque, quorum in agris possessiones sunt et praedia, ut hodierna rerum est facies, in propinquo est interitus. His, salve, vir nobilissime ac clarissime domine. Raptim Leowerdiae, 13 Octob. 1587, stilo antiquo.

Inferius scriptum fuit:
Ex petitione quinque Grieteniarum de Oostergoe.	Ex petitione universi Westergoe.
Wilko van Holdinga.	Gerrolt Heerma.
Feie van Goslinga.	Menne Takesz Sceltinga.

[p. 263]

LXIV.
Ludtich Angelstedt aan Hotman.

Arrestatie van Hessel Aysma en hem zelf.

Leeuwarden, 14 / 24 November¹⁾ 1587.

Monsieur le Docteur, vous avez peu entendre comment et en quelle manière et de par qui, le 26 jour d'Octobre, Monsieur le président et moy sommes icy arrestés et mis en seure confination pour les lettres de Son Excellence,²⁾ et comme on nous a faict guarder 6 jour et nuit par quelques soldatz bien estroitement en nos maisons, sans que nous sçavions aultrement pourquoy. Le 2 jour de Novembre, aulcuns desputéz m'ont faict dire qu'il(s) n'avoient à dire sur moy, m'ostoyent les soldats, me remettent³⁾ en pleine libertét. Vous asseurent,⁴⁾ Monsieur, s'il n'eussent eu crainte du bon peuple, qui commençoit à se lever et troubler, mettent⁵⁾ bon guet par la ville, et avoyent boyne garde sur nous, afin qu'on (ne) nous fist outrage, il eussent possible faict ou joué quelque aultre mauvais tour; mais Dieu y a pourvu.

Or Monsieur l'ambassadeur de Sa Majesté, qui est

1) De brief zelf geeft 14 November, zonder vermelding van stijl. Daar echter in de meeste Friesche stukken oude stijl wordt gebruikt, neem ik dien ook hier aan. De brief is geheel autograaf.

2) Bedoeld zijn de brieven, waarbij Leycester, buiten den stadhouder en de gedeputeerden om, een landdag te Franeker beschreven had. Zie Reyd (editie 1644) boek VII, 211; en Wagenaar, Het leven van graaf Willem Lodewijk, p. 114.

3) Remettant.

4) Asseurant.

5) Mettant.

[p. 264]

allé en Dennemarc, nommé M. Roger, secrétaire de Sa Majesté, pasent¹⁾ par icy, ce que venu en ma cognoissance, me suis transporté vers luy, pour le gratuler et parler à luy, me plaindent²⁾ du tort et grand confus,³⁾ qui au service de Son Excellence m'avoit esté faict, sur quoy il m'a promis de le faire entendre à Son Excellence.

Si tost que quelques unes avoyent aperceu cela, est⁴⁾ entendoint de ma délivrance, ont tant practiqué et besoigné, que je suis derechef arresté, comme au paravent, chose qui me despite grandement d'n'avoir point mesfaict, si ce n'est qu'il m'estime⁵⁾ estre trop fidelle et affectionné serviteur de Sa Majesté et de Son Excellence. Par quoy je vous prie de le faire entendre à Son Excellence, afin que y soit mis ordre, que tel bon(s) et loyaulx serviteurs de Sa Majesté et de Son Excellence ne soyent ainsi traictéz, chose qui grandement redondera à l'augmentation de l'honneur et service de Sa Majesté et de Son Excellence.

Les députéz m'ont beaucoup demandé par positions, voulentz⁶⁾ de moy sçavoir beaucoup des choses, entre aultres aussy des secretz de Son Excellence. Sur quoy je leur ay respondu, comme aussi en vérité est, que je n'en sçavoy rien; et, encore que je sceuse quelque chose, je ne leur diroy point, par ce que j'estois obligé par serment à Sa Majesté et à Son Excellence, lequel je ne voulois enfreindre pour

1) Passant.

2) Plaignant.

3) Confusion (?)

4) Et.

5) Qu'ils m'estiment.

6) Voulant.

[p. 265]

chose du monde, tellement que je suis encore arresté en ma maison, attendent¹⁾ ce qu'il ont plus à dire sur moy.

Monsieur l'ambassadeur de Sa Majesté cy dessus nommé a eu quelque propos avecq moy, concernent²⁾ l'honneur, réputation et authoritét de Sa Majesté et de Son Excellence, sur quoy il m'a baillé ceste lectre,³⁾ et puis qu'il ne se fiast en personne sinon en moy, il me priast d'aller en personne vers Son Excellence, ce que je luy avois promis de faire. Mais, puis que je suis encore en confination de ne pouvoir sortir hors de ma maison, et que je crains aussi d'estre estimé vers Son Excellence négligent⁴⁾ d'avoir si long temps gardé la lectre auprès de moy, j'ay trouvé bon de l'envoyer cy dedans close par ce présent loyal porteur, espérant si tost n'estre délivré de me transporter vers Son Excellence. Pourtant, Monsieur, je vous prie de présenter de ma part ceste lectre avecq une aultre⁵⁾ que j'ay escript à Son Excellence, luy asseurant de ma fidélité et service.

Vous priant, Monsieur, de tenir cecy secret et de n'en parler à personne sinon à Son Excellence et luy donner ceste mienne lettre en personne.

Son Excellence se peust aussi asseurer de tout des bonnes affections du peuple de ce pais icy, et aussi du pluspart des capitaines, qui veulent guarder leur serment qu'il ont faict à Sa Majesté et Son Excellence, principalement ung nommé capitain Knop, lequel vad vers Son Excellence avecq 500 bons sol-

1) Attendant.

2) Concernant.

3) Ontbreekt.

4) Négligeant.

5) Ontbreekt.

[p. 266]

datz, il est fidelle pour Son Excellence, et vous priant le tenir en bonne recommendation,

A tant, Monsieur et bon amy, je prie Dieu vous tenir en sa guarde.

Escript en Leowarden, le 14 jour de Novembre 1587.

Vostre bien bon amy

Ludtich Angelstedt.

Monsieur le Docteur, j'espère qu'il vous en souviendra de mes propres affaires, et de ne m'oblier point vers Son Excellence, comme m'avez promis, lequel tend et est aussi pour le maintement¹⁾ de l'authoritét et réputation de Son Excellence.

Si vous le trouvez bon, vous pouvez lire ceste lettre devant Son Excellence.

1) Lees: maintènement.

LXV.
Vertoog namens Willoughby aan de Staten van Utrecht gedaan. (Copie.)

Aansporing tot eendracht en om leden van den Raad van State te benoemen.

Utrecht, 29 Maart / 8 April 1588.

Copie de ce qu' a esté déclaré de bouche et donné en escript par Estienne Lesieur, au nom de Monsieur de Willughby, lieutenant général pour Sa Majesté d'Angleterre èz Pays Bas, aux trois Estatz de la

[p. 267]

province d'Utrecht, iceux assembléz en leur colledge en Utrecht, le 29^me Mars 1588 (stylo veteri.)¹⁾

Messieurs. Ayant pleu à Monsieur de Willughby, lieutenant général pour Sa Majesté de par deça²⁾ de m'envoyer avec lettres de crédence tant à Monsieur le conte de Moeurs que Messieurs les Estatz des trois provinces soubz son gouvernement, prèz lequel estant venu il y a environ trois jours, et m'ayant donné à entendre que V.S. devoyent ce jour d'huy estre assembléz, ay differé jusqu' à présent la présentation des lettres dudict Sieur de Willughby, et vous déclarer de bouche ce que Sa Seigneurie m'a enchargé, qui est en effect:

Que, comme Sa Majesté n'a onques eu chose plus à coeur que d'ouir ces Provinces Unies estre conservées en bonne union et correspondance les unes avec les autres, par où leur force est d'autant plus solide et grande, non seulement pour la guarde de leur pays, frontières et limites d'iceluy, mais aussy pour offendre et nuire leurs ennemys par tels moyens que par les occasions et commodité se pourroyent diversement présenter pour le maintien de la vraye religion chrestienne et la conservation des privilèges et droitz desdicts pays; ainsy au contraire Sad. Majesté n'a sceu entendre chose plus malplaisante et désagréable que d'ouir les mescontementz et différentz y advenus, qui causeront enfin la ruyne de tout vostre Estat si n'y remédiez.

Et, comme Sa Majesté, à l'instance faicte par les

1) Van deze zending heb ik elders niets aangetroffen; ook is Estienne Lesieur mij niet bekend.

2) Peregrine Barty, baron Willoughby, was in de plaats van Leycester tot bevelhebber der Engelsche troepen benoemd.

[p. 268]

députéz des Estatz généraulx en l'an 1585, a accordé certain secours de gens de guerre, tant à pied que cheval, pour la meilleure deffence et asseurance de voz pays, contre toutes invasions et entreprinses des ennemys, mesmes aussy de leur pouvoir monstrer teste et faire la guerre (comme a esté assez heureusement faict soubz la conduicte et commandement de Monseigneur le conte de Leicester, lieutenant de Sa Majesté et gouverneur général des Provinces Unies); aussy que, par le traicté faict entre Sa Majesté et les Estatz Généraulx, il est expressément convenu que, pour la cognoissance et direction de toutes affaires concernant le gouvernement, tant au faict de guerre que en matière d'Estat, pour le bien et service de Sa Majesté et de ces pays, il y auroit de la part d'icelle ung gouverneur qui auroit authorité avec le Conceil d'Estat de commander et donner ordre à tout, selon que par les articles dudict traicté est résolu, ce que aucunement a esté observé jusques au mois de fébvrier dernier, que le temps de la charge des Seigneurs qui ont, depuis le commancement dudict traicté, assisté audict Conceil d'Estat s'est expyré, sans qu'ilz ayent esté continuéz, ou qu' autres soyent admis en leur place; par où ledict Conceil est en effect rendu vacant, et par conséquent ledict traicté ny observé, ny maintenu comme convient.¹⁾

1) Eigenlijk reeds sinds Leycester's vertrek achtte de Raad van State zich ontslagen maar hij bleef, al was het dan zonder macht en middelen, voorloopig in functie, terwijl men wachtte op de acte van afstand van Leycester. Deze werd 1 April 1588 overgeleverd, en nu begonnen de Staten-Generaal met de reorganisatie van den Raad. Wellicht hangt deze zending ook samen met de ontvangst der acte van afstand. Zooals bekend is werd bij placaat van 12 April Leycester's afstand bekend gemaakt en tegelijk de algemeene regeering geregeld, waarbij de bevoegdheid van den Raad van State aanmerkelijk werd besnoeid. Het duurde nog geruimen tijd, eer de leden voor Friesland, voor Utrecht en voor Overijsel zitting namen in den Raad.

[p. 269]

Qui est cause que plusieurs inconvénientz accroissent les malentendus; et est encoires à doubter que autres surviendront, consideré que, où il n'y a authorité érigée pour commander selon les occurrences des affaires, le peu de respect qu'est porté à ceux qui debvroyent commander donne empeschement à tout bon ordre, par où la justice périt, et l'estat de la république périclite.

Partant, Messieurs, je vous prie, en tant que ce faict touche de prèz à V.S. et à vostre Estat, que vueilliez de vostre costé authoriser conceillers qui assistent au Conceil d'Estat, en conformité du traicté avec Sa Majesté, au nom de laquelle doivent aussy assister audict Conceil tant son Lieutenant général que deux conceillers angloys. Et, d'autant que Sa Majesté a à présent par deça sondict lieutenant et ung de ses conceillers,¹⁾ lesquelz à faute d'assemblée d'un tel Conceil d'Estat ne peuvent desservir leurs charges en tel endroit, Sa Majesté pourra alléguer le principal poinct dudict traicté n'estre observé.

Aussy, Messieurs, vous pouvez bien juger que les jalousies et diffidences survenues depuis quelques temps entre les provinces, villes et aucunes personnes particulières causeront enfin une totalle éversion et ruyne de ces provinces, si remède n'y est mis par médiation de quelque authorité plus absolue que n'est ou sçauroit estre celle des gouverneurs et provinces particulières. De sorte que Sa Majesté, en-

1) Killegrew.

[p. 270]

tendant que par les Estatz de ces Provinces Unies deu ordre ne seroit mis à ce que dessus, il est fort à doubter qu'icelle sera contraincte de désister de l'assistance, et rappeller ses forces au grand et extresme préjudice de la cause commune.

Donques, au nom de mondict Sieur de Willughby, je requiers V.S. trèz instamment que vueilliez au plustost penser et résoudre sur ce que dessus; entreteniez toute bonne amitié et correspondance avec les autres provinces; pourvoyez voz villes et fortz, affin que nul désordre y survienne. Et cependant, je veux bien asseurer V.S. que ledict Sieur de Willughby insiste envers les Estatz des autres provinces à ce que semblablement ils se conforment à ce que je viens de vous proposer; s'employant en tant qu'en luy est de faire tous bons offices pour réduire le tout à meilleur ordre, et restablir ces provinces en bonne, sincère et pacifique union, affin que, aprèz l'establissement d'un Conceil d'Estat, tous différentz particuliers puissent tant mieux estre liquidéz et finis, selon que par ledict traicté est ordonné. Vous asseurant, outre plus, qu'il n'y a chose qui sera plus agréable à Sa Majesté et donnera ultérieure cause à icelle, non seulement de continuer gracieuse et héroïque affection, tant au faict de son secours que autrement envers ces dictes Provinces Unies, mais aussy de l'augmenter, tenant le bien et prospérité de vostre Estat en telle recommandation comme icelle tient l'estat de son royaulme.

Voilà en somme, Messieurs, ce qu' avois à vous déclairer. Au reste, priant V.S. me donner telle et brièfve responce que cest affaire requiert, et à ce que je puisse passer outre avec ma charge envers les autres provinces. Datum ut supra.

[p. 271]

Le mesme verbal a esté faict par le susdict Lesieur en l'assemblée des Estatz de Gueldres en Arnhem, le 27^me Mars 1588, stylo veteri.

Item le mesme en Campen aux Estatz d'Overizel, le 8^me Apvril 1588, stylo veteri.

Archives des affaires étrangères, te Parijs.
Public Record Office, te Londen.
British Museum, te Londen.