Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 32
(1911)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 407]
| |||||||||||||||||
De dijk-aflaat voor Karel V in 1515-1518,
| |||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||
Sint-Pieter in de Nederlanden geweest isGa naar voetnoot1). Toch had deze geleerde, bij nauwkeurig toezien op de door hem gepubliceerde bescheiden, zich gemakkelijk voor deze vergissing kunnen behoeden. Op het dwaalspoor van Kist dacht ook Paul Frédéricq aanvankelijkGa naar voetnoot2) er niet aan, dat er wel degelijk groot onderscheid te maken valt tusschen den aflaat van Sint-Pieter en den dijk-aflaat. Doch spoedig kwam hij tot beter inzicht en erkende hij dit onderscheidGa naar voetnoot3). Duidelijker nog stond het Dr. A. Eekhof voor oogen: met nadruk betoogde hij, dat Leo X eerst den ‘Sint-Pieters-aflaat’ afgekondigd en daarna, op verzoek van Karel V, een afzonderlijken aflaat toegestaan heeft, waarvan de opbrengst dienen moest tot herstel der in Karel's gebied liggende dijken. Maar hij kon niet precies zeggen, wanneer deze dijk-aflaat werd ingesteld. Ook het juiste tijdstip van afkondiging was hem onbekendGa naar voetnoot4), terwijl Dr. Eekhof veel over deze zaak in het duister laat en zich tot algemeenheden moet bepalen. Door samenvoeging der losse, hier en daar verstrooide berichten, maar vooral met behulp der Vaticaansche gegevens, kunnen wij thans de geschiedenis van den dijk-aflaat, ten onzent in zijne soort wel een unicum, in het juiste en volle licht stellen.
WagenaarGa naar voetnoot5) vertelt, dat Karel V, in Juni 1515 van Haarlem naar Amsterdam rijdende, den treuri- | |||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||
gen toestand der dijken zag, ‘die het IJ-water keerden.’ Zij waren ‘zeer gescheurd en afgeslagen. Men onderrichtte hem ten zelfden tijde, dat de Westfriesche dijken niet beter gesteld waren.’ Naar het voorbeeld van Wagenaar roemt BlokGa naar voetnoot1) de goede zorg, door Karel's regeering aan den dag gelegd voor het onderhoud der dijken, met name in Holland, Zeeland en Friesland. De benoeming van Karel van Poitiers tot ‘super-intendent der dijken,’ waarbij hem 3 Juli 1516 speciaal het toezicht op het dijkwezen in Holland opgedragen werd, was een der eerste gevolgen dezer regeeringszorg, waarlijk geen overbodige na de vreeselijke watervloeden, die in 1508, 1509 en 1514 de lage landen geteisterd hadden. Maar het eerste gevolg was zij niet. Als zoodanig komt in aanmerking onze dijk-aflaat, die reeds 7 September 1515 werd verleend en zich dus onmiddellijk aansluit bij het boven-vermelde bezoek van Karel V aan de IJ-streken. Want op zijn allerdringendst en bijzonder verzoek - ‘a nostre tres instante et singuliere requeste’ - was het, dat deze buitengewone aflaat verkregen werd; zoo verklaarde 3 November 1515 Karel-zelf aan het Utrechtsche Domkapittel, toen hij met een eigenhandig-geteekend schrijvenGa naar voetnoot2) dit invloedrijke college verzocht, de afkondiging der betreffende aflaatbulle toe te laten en te bevorderen. Als voor het grijpen wordt de nauwe samenhang tusschen Karel's bezoek in Juni aan de IJ-streken en den 7den September op zijn verzoek toegestanen dijk-aflaat, wanneer wij letten op het 23 Juni 1515 in den Haag gegeven plakkaatGa naar voetnoot3), waarin | |||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||
hij ten strengste verbood, dat in zijne staten de aflaatcommissarissen nog met de prediking van aflaten voor kerken en hospitalen zouden voortgaan. Dit verbod doelde natuurlijk vooral op den pas verleenden ‘Sint-Pieters-aflaat’, waarvan Karel niet ten onrechte mededinging duchtte voor zijn toekomstigen dijk-aflaat, waarop zijn practische en vlugge staatsmansblik toen reeds speculeerde. Nog vernemen wij, dat dezelfde vorst 14 December 1515 uit Brussel een vrijgeleideGa naar voetnoot1) gaf aan alle geloovigen, die in eene of andere stad van zijn onderhoorig gebied den zoo door hem begunstigden aflaat wilden verdienen. De prediking van den dijk-aflaat was derhalve, zes maanden nadat de voortvarende heerscher zich het plan ertoe kan hebben gevormd, reeds in vollen gang. Want 7 September werd de plechtige bulle uitgevaardigd, die onverwijld de afkondiging gelastte van deze al in gewone omstandigheden hoogst zeldzame gunst, maar nu des te buitengewoner, omdat zij regelrecht te kort deed aan den nauwelijks onder de menschen gebrachten aflaat voor Sint-Pieter en dezen uitdrukkelijk terzijde stelde. Het loont ongetwijfeld de moeite, het zeer uitvoerige document van den ellenlangen woordenomhaal te ontdoen en naar den inhoud te ontleden.
In Brabant - zoo vangt na haar gewone, bij wijze van aanloop stichtelijke ‘arenga’ de bulle aan - Vlaanderen, Holland, Zeeland, Friesland en andere Nederlandsche, aan aartshertog Karel onderhoorige gewesten heeft de aanleg en het onderhoud der noodige dijken reeds ontzaglijk veel gekost. Maar niettemin staat jaarlijks veel, ook aan kerkelijke en liefdadige instellingen toebehoorend grondbezit aan | |||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||
schromelijke verwoesting bloot en komen tal van menschen jammerlijk om, zoodat al de inspanning en geldelijke opoffering der inwoners-zelven niet voldoende is om het dreigende gevaar af te wenden. In dezen nood wil de paus, uit vaderlijke goedheid, hulp bieden. Na met zijne kardinalen in het ConsistorieGa naar voetnoot1) overleg gepleegd te hebben, verleent hij tot bevordering van het onderhoud der Nederlandsche dijken een buitengewonen aflaat, die na afkondiging dezer bulle drie jaren lang geldig zal zijn. Met de prediking van den aflaat wordt als pauselijk commissaris belast Adriaan Florisz. van Utrecht, proost van Oudmunster en aartsdiaken in zijne geboortestad. De aflaat is verkrijgbaar voor alle geloovigen, hetzij die in het bovengenoemde gebied woonachtig zijn, hetzij die onverschillig om welke reden, ook van handel en koopmanschap, van elders komen. Om den aflaat te verdienen, moeten zij meerdere kerken, of als er op dezelfde plaats slechts ééne kerk is, meerdere altaren vroom bezoeken, welke door den commissaris of diens gedelegeerden hiertoe zijn aangewezen, en moeten zij in de bestemde offerbussen een geldelijke bijdrage storten. Dan verdienen zij een vollen aflaat van al hunne zonden, die zij van harte verfoeid en mondeling gebiecht zullen hebben, namelijk denzelfden aflaat, die bij een Jubilé aan het bezoek der zeven kerken van Rome is verbonden en die aan kruisvaarders pleegt te worden toegestaan. Deze volle aflaat is ‘per modum suffragii’ ook toepasselijk op de zielen in het vagevuur, aan wie hij door de geloovigen, die aan de voor- | |||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||
waarden hebben voldaan, wordt toegewend. Ook worden zij, die voor dit goede doel bijdragen, alsook hunne overleden bloedverwanten en weldoeners, deelachtig aan alle goede en godvruchtige werken der geheele strijdende Kerk. Wie aan den aflaat deelachtig worden, kunnen zich, ook na afloop van dezen driejaarlijkschen termijn, een geschikten biechtvader kiezen, die hen van verscheidene, ook aan den h. Stoel voorbehouden zonden ontslaan, door hen afgelegde ‘vota’ of geloften, op eenige met name genoemde uitzonderingen na, opheffen, alsook den vollen aflaat in stervensgevaar geven kan. M.a.w. zij erlangen het voorrecht van een zoogenaamden biechtbriefGa naar voetnoot1). Maar dit voorrecht geldt slechts, zoolang zij aan het katholiek geloof, de eenheid der Kerk en de gehoorzaamheid jegens den Paus trouw blijven en mits zij niet zondigen uit vertrouwen op hun biechtbrief, die anders ongeldig wordt. Gedurende de drie jaren der prediking van dezen aflaat zijn alle andere aflaten, waar en wanneer ook verleend, zelfs die voor den bouw van Sint-Pieter, in de Nederlanden tijdelijk niet van toepassing. Zij worden voor zoolang, onvoorwaardelijk en zonder uitzondering, geschorst. De aflaatcommissaris en zijne gedelegeerden moeten in elke voor de geldinzameling aangewezen kerk een of meer gesloten offerbussen plaatsen, die slechts met twee sleutels kunnen geopend worden. De eene sleutel moet door henzelven worden bewaard; de | |||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||
andere door 's pausen neef Raphaël de Medicis of diens gedelegeerden. Wie het durft wagen, de offerbussen op een andere manier te openen, beloopt den kerkelijken ban, waarvan alleen de paus, behalve in stervensgevaar, zal kunnen ontslaan; evenzoo wie op eenigerlei wijze de prediking van dezen aflaat durft verhinderen of op grond hiervan geld durft vragen of aannemen. Want zoowel geestelijken als leeken zijn onder genoemde straf verplicht, dezen aflaat te helpen bevorderen en kunnen hiertoe, met bedreiging der kerkelijke censuren, zoo noodig met inroeping van den sterken arm der wereldlijke macht, door den commissaris en diens medehelpers verplicht worden. Niets mag aan deze aflaatprediking in den weg gesteld worden, ook geen voorafgaande pauselijke beschikking, van welken aard dan ook. Het derde gedeelte van den totalen opbrengst zal komen ten bate der fabriek van Sint-Pieter, zooals bij overeenkomst is vastgesteld, en zal door aartshertog Karel, op diens kosten en risico, aan den pauselijken Stoel worden overgemaakt. Verder zijn de commissaris en zijne medehelpers gemachtigd om een zeker aantal biechtvaders aan te stellen, die tot verkrijging van dezen aflaat de vereischte biecht kunnen afnemen. Zij worden voor drie jaar met buitengewone volmachten bekleed, dezelfde als die het vorige jaar, bij het Jubilé, de penitenciers van Sint-Pieter bezaten. Deze biechtvadersGa naar voetnoot1) kunnen nl. kwijtschelding geven van alle zonden, ook die anders aan den h. Stoel zijn voorbehouden, en van de hierop bepaalde kerkelijke straffen. Zij mogen desverlaugd een billijke regeling treffen met degenen, die ten onrechte kerkegoed in | |||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||
bezit houden en tot teruggave hiervan niet gerechtelijk kunnen worden genoodzaakt; ook met degenen, die onrechtmatig, langs onzekeren weg of door woeker in 't bezit kwamen van goederen, waarvan de wettige eigenaar niet meer te vinden is; ook ten opzichte van goederen, die bij testament of schenking voor het loskoopen van gevangenen zijn bestemd; ook ten opzichte der gelden of andere gaven, die bij gelegenheid van maaltijden, openbare feestelijkheden en tooneelvertooningen uit gelofte of gewoonte worden bijgedragen, mits een gedeelte van dergelijke gelden en gaven worde besteed voor den dijk-aflaat. Ten slotte zijn deze biechtvaders gemachtigd om van zonde en straf diegenen te ontslaan, die zich hebben schuldig gemaakt aan simonie, moord en bigamie, of die op een onwettige manier de h.h. Wijdingen ontvangen en de inkomsten van kerkelijke beneficie's genoten hebben; alsmede om aan degenen, die ondanks zulk een huwelijksbeletsel reeds in den echt getreden zijn, dispensatie te verleenen in den 3den en 4den graad van bloed- en aanverwantschap; maar dan moet een boete worden opgelegd ten bate van dezen aflaat. Wanneer iemand door ziekte, ouderdom, gebrekkigheid of andere reden niet in staat is de aangewezen kerken of kerk te bezoeken, zal hij, na berouwvol gebiecht te hebben, niettemin den aflaat kunnen verdienen, mits hij door vertrouwde handen zijn geldelijke bijdrage aan de offerbus doe toekomen; maar dan moet deze bijdrage gelijk staan met het bedrag, dat hij gedurende een week voor eigen onderhoud en dat zijner familie behoeft, terwijl voor zoo iemand ook een bepaalde biechtvader met dezelfde buitengewone volmachten kan worden aangewezen. Wanneer iemand dezer categorie van personen twijfel koestert aangaande het bedrag, dat hij verplicht is te storten, dan moge het worden vastgesteld door | |||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||
den commissaris of diens medehelpers of door zijn biechtvader, terwijl dezen bij de vaststelling of gedeeltelijke kwijtschelding van dit bedrag naar eigen geweten en goeddunken zullen beslissen, ook wat betreft de verklaring, wie van het kerkbezoek wettig verhinderd is en welke andere werken van godsvrucht daarvoor in de plaats moeten gesteld worden. De behoeftigen, die zóó arm zijn, dat zij niet behoorlijk kunnen bijdragen, zullen door den commissaris en diens medehelpers geheel of gedeeltelijk van betaling worden vrijgesteld. De voorname geestelijke of wereldlijke personen, die een aanzienlijken staat voeren, kunnen voor hun gansche huisgezin, naar gelang van hun vermogen, eene reductie krijgen, waarover de commissaris en diens medehelpers wederom moeten beslissen.
Dit is de hoofdinhoud der bulle van den dijk-aflaat. De omvang der geestelijke voorrechten en gunsten, waartoe zij machtigt, is wel zoo ruim mogelijk en komt geheel overeen met de bulle voor den ‘Sint-Pieters-aflaat’, die weêr op de leest van den Jubiléaflaat is geschoeid. Karel V kreeg dus, tot herstel der dijken, niet minder hulpmiddelen van den paus ter beschikking dan waarvan zich Leo X, om zijn lievelingsdenkbeeld, den herbouw van Sint-Pieter, spoedig te verwezenlijken, uit den schatkamer der Kerk bediend had. Toch is dit pauselijke belang geenszins uit het oog verloren. Want een derde gedeelte van de totaalopbrengst van den dijk-aflaat moest ten bate van Sint-Pieter worden aangewend. Een maatregel, die trouwens overeenkwam met de toenmalige gebruiken der Curie, die zich gewoonlijk een derde van de opbrengst der aan kerken of hospitalen verleende aflaten voorbehield, zooals in Duitschland degene, | |||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||
die het verlof tot eene geldinzameling in zijn onderhoorig gebied gaf, wederkeerig een derde gedeelte van de opbrengst voor zich opeischteGa naar voetnoot1). Het zou mij niet verwonderen, als Karel V juist door den aflaat van Sint-Pieter op het denkbeeld is gekomen, om deze manier van geldinzameling voor het dijkwezen aan te wenden. De buitengewone aflaat kon dan evengoed door zijne onderdanen verdiend worden, en het geld bleef voor ⅔ in het land, terwijl de pauselijke schatkist zich met ⅓ moest tevreden stellen. Zoo werd tegelijk ‘de geit en de kool gespaard.’ De plechtige afkondiging van den dijk-aflaat, waarvan het juiste tijdstip aan Dr. Eekhof onbekend bleefGa naar voetnoot2), had plaats 23 September 1515, zooals uit een gelijktijdige verklaring der beide commissarissen afdoende blijkt. Maar Adriaan Florisz. zien wij slechts bij uitzondering in zijne functie optreden. Als zoodanig reikte hij te Gent 3 Januari 1516 een biechtbrief uitGa naar voetnoot3). Maar het is zeer twijfelachtig, of hij zulks persoonlijk deed, dan wel of deze aflaatbrief enkel maar op zijn naam werd uitgevaardigd. Immers, spoedig na zijne aanstelling tot aflaat-commissaris, in October 1515, ging hij met een diplomatieke zending naar Spanje. Tegen verwachting bleef hij daar; hij nam er zelfs, samen met kardinaal Ximenes, het regentschap waar en kreeg er 18 Augustus 1516, als bisschop van Tortosa, een blijvende positieGa naar voetnoot4). Zijn ambt van aflaat-commissaris in de Nederlanden moet hij toen wel hebben prijsgegeven. Kort te voren, 13 Mei 1516, trad hij nog als zoodanig op; maar | |||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||
den inhoud van het betreffende document kennen wij helaas niet, wijl het Vaticaansche archief daarvan niet meer bewaart dan eene vermeldingGa naar voetnoot1). Naar alle waarschijnlijkheid is het de oorkonde, waarbij Adriaan Florisz. zijn ambt van aflaat-commissaris, tijdelijk althans, overdeed aan Johannes Hubertsz. de Lommel, aartsdiaken van Luik. Want eenige maanden later, 3 September 1516, zien wij dezen uitsluitend aan het hoofd der aflaatprediking gesteld, als opvolger van Adriaan, ‘propter ejus a partibus illis absentiam.’Ga naar voetnoot2) Deze benoeming heet te zijn geschied bij een afzonderlijke Breve, die ik niet heb kunnen terugvinden en die vermoedelijk in de eerste helft van Mei zal gedagteekend zijn. Ook was zij niet definitief, maar zij stelde Johannes Hubertsz. slechts aan tot Adriaan's plaatsvervanger, ‘donec ad partes hujusmodi redierit et onus hujusmodi persequi voluerit’Ga naar voetnoot3). In elk geval was zij 20 Mei 1516 een voldongen feit. De Breve, waarbij Johannes Hubertsz. tot aflaat-commissaris werd benoemd, gaf hem een helper, met dezelfde volmachten bekleed, ter zijde: Bernardinus de SalviatisGa naar voetnoot4), kanunnik van Sint-Donatianus te Brugge. Maar aanvankelijk was deze opdracht aan Adriaan Florisz. uitsluitend toevertrouwd en had de naderhand toegevoegde helper slechts machtiging voor een andere taak, die echter met den dijk aflaat ten nauwste in verband stond en onder geldelijk opzicht volkomen hetzelfde doel beoogde. Van een dubbele taak, die aan Adriaan Florisz. | |||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||
door den paus opgedragen werd ten bate van het Nederlandsche dijkwezen, was tot dusverre nergens sprake. Zij werpt op den veelbesproken, maar weiniggekenden dijk-aflaat een nieuw licht.
Acht dagen na de bulle van den dijk-aflaat verkreeg Karel V een anderen pauselijken gunstbrief, die hem voor hetzelfde doel niet minder aanzienlijke baten verzekerde. 't Is de bulleGa naar voetnoot1) van 13 September 1515, waarbij een tiende van alle kerkelijke inkomsten in de Nederlanden gedurende een vol jaar geheven wordt tot onderhoud en herstel der dijken. Want de opbrengst van den pasverleenden dijkaflaat - zoo verklaart in deze bulle de paus te hebben vernomen - wordt voor het beoogde doel niet toereikend geacht, terwijl langdurige oorlogen de geldmiddelen van den vorst en diens onderhoorigen uitgeput hebben. Overwegende, dat de goederen van kerken, kloosters en vrome instellingen evenzeer door het gevaar van den watersnood worden bedreigd, is het billijk, dat ook van dien kant tot afwering van het gevaar bijgedragen worde. ‘Motu proprio,’ d.w.z. zonder voorafgaand verzoekschrift, maar uit eigen beweging, staat de paus daarom toe, dat in de Nederlanden gedurende een vol jaar, te beginnen met de dagteekening dezer bulle, een tiende van de opbrengst aller kerkelijke beneficiën worde aangewend tot onderhoud en herstel der dijken. Als collecteurs worden aangesteld Adriaan Florisz. van Utrecht en Bernardinus de Salviatis; maar van laatstgenoemde schijnt de benoeming eerst te hebben plaats gehad, toen de zaak reeds beklonken was, daar zijn naam en zijne werkzaamheid | |||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||
als tweede collecteur in de bulle telkens op den rand zijn bijgevoegd. Op straffe van den ban moeten zij deze tiendheffing van alle kerkelijke personen zonder onderscheid vorderen, behoudens alleen de kardinalen, die ervan zijn vrijgesteld. Maar de helft der tiende werd - de bulle gewaagt hiervan niet - bij ondershandsche overeenkomst aan de pauselijke schatkist voorbehoudenGa naar voetnoot1). Toen Johannes Hubertsz. de taak van commissaris voor den dijk-aflaat overnam, kreeg hij ook hiervoor tot ambtgenoot Bernardinus de Salviatis, die toch al met de tiendheffing was belast en dus meteen wel de geldinzameling van den aflaat gemakkelijk kon waarnemen. Beide collecte's waren immers voor hetzelfde doel en gingen zoodoende in één moeite door. Hun respectieve opbrengst wordt dan ook voortaan niet afzonderlijk vermeld in de stukken der pauselijke administratie, maar telkens bij elkaar gerekend als dezelfde bron van inkomsten. Leo X had bijna voortdurend te kampen met geldgebrek, ofschoon hij niet schroomde, met volle handen geld uit te geven voor zijn expansieve staatkunde en zijn grootsche bescherming van kunsten en wetenschappen. Maar als echte zoon der Medicis - oorspronkelijk een financiersgeslacht - wist hij ook vlot aan geld te komen. Zou hij dan niet gretig geprofiteerd hebben van de mooie kans, die hem deze bullen van den dijk-aflaat en der tiendheffing boden? Zijn dataris Silvio Passarini sloot 2 October 1515 met het Florentijnsche bankiershuis de Frescobaldis een contract, waarbij deze Bank, naar aanleiding der twee genoemde bullen, aan de pauselijke schat- | |||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||
kist eene borgstelling gaf van niet minder dan 25.000 dukaten. Bij afzonderlijke BreveGa naar voetnoot1) kreeg de Bank volmacht om tot eigen schadeloosstelling zelf de offerkisten van den aflaat te doen openen en het voor den paus bestemde geld in te casseeren. Zij had door hare borgstelling, die feitelijk een voorschot was, daar reeds spoedig meer dan het gansche bedrag opgenomen werd, zeker niet te veel gewaagd. De opbrengst ten bate der pauselijke schatkist, zoowel uit den dijk-aflaat als uit de tiendheffing, liep ten slotte veel hooger dan de geborgde som van 25.000 dukaten. Overtuigend blijkt zulks uit de quitantie's, die wegens voor dezen post ontvangen of contant te betalen gelden door den paus aan het bankiershuis zijn afgegeven. Mogelijk zijn er nog meer geweest, die verloren gingen of aan mijn nasporing ontsnapten. Maar de bewaarde stukken wijzen uit, dat Leo X, voor zijn bedongen aandeel in de opbrengst van den dijk-aflaat en der tiendheffing, achtereenvolgensGa naar voetnoot2) uitbetaald kreeg:
Geen kleinigheid voorwaar! Toch was dit maar de kleinste helft der geheele opbrengst van den dijkaflaat, waarvan ⅓, en van de tiendheffing, waarvan ½ aan de pauselijke schatkist toekwam. Naar dezen | |||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||
maatstaf zou dan het totaal-bedrag geweest zijn: 128.346 dukaten. Voor het Florentijnsche bankiershuis zal er van de geïnde som natuurlijk een aardige provisie zijn overgeschoten. Wij kunnen dit veilig aannemen, wanneer wij zien, hoe de Fuggers te RomeGa naar voetnoot1) handelden met den bekenden aflaat voor keurvorst Albrecht van Brandenburg, waarvan de bulle kort te voren, nl. 31 Maart 1515, uitgevaardigd was. De niet zelden misbruikte naam ‘aflaathandel’ mag dan ook voor dien tijd, onmiddellijk aan de Hervorming voorafgaande, werkelijk op zijn plaats heeten. Aan de schatkist van Karel V bleven nog altijd ongeveer 75.000 dukaten. Maar of deze som werkelijk aan het dijkwezen ten goede is gekomen, ziedaar een andere vraag. Erasmus, die het kon weten, maar die lang geen onvoorwaardelijk geloof verdient, als hij spot en klaagt over de misbruiken van zijn tijd, doet er een boekje van open, wanneer hij over de opbrengst van den dijk-aflaat getuigt: ‘Quonam dilapsa sit ca pecunia, non est cur memorem; certe nihil impensum est in eum usum, in quem fuerat collecta’Ga naar voetnoot2). Niet onwaarschijnlijk is het geld terecht gekomen bij de Tresorie te Brussel, waar het overeenkomstig de meest dringende behoeften van het oogenblik werd besteed. En deze behoeften waren dag in dag uit velerlei, zoodat deze allerwegen ingezamelde gelden, vrijwillige of onvrijwillige offergaven van geloovigen en geestelijkheid, wel niet ter zijde gelegd zijn voor hun eigenlijk doel, het onderhoud en herstel der dijken. Misschien zal een nader onderzoek te Brussel ook | |||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||
in deze aangelegenheid een gedétailleerd antwoord kunnen leveren op de elders geopperde vraagGa naar voetnoot1): ‘Waar bleef de winst van den aflaathandel?’ Vooral wanneer het materiaal dienaangaande nog zoo ruimschoots aanwezig is, als Paul Frédéricq, op aanwijzing van den Rijksarchivaris, het geluk had in Utrecht te vinden over de aflaatprediking van ArcimboldiGa naar voetnoot2). Meer licht zou dan ook kunnen opgaan over de plaatsen, waar, en over de ondergeschikte medehelpers, door wie de dijk-aflaat is gepredikt. Uit de door Frédéricq gepubliceerde rekeningen heeft Schulte het besluit getrokken: ‘dass beide Ablässe - die voor Sint-Pieter en de dijk-aflaat - gleichzeitig gepredigt wurden.’ Toch is hier geenszins ‘ein deutlicher Beweis’ aanwezig. Want de rekeningen van Arcimboldi en zijne medehelpers slaan alle op Geldersch grondgebied, dat toen nog niet door Karel V bij de vereenigde Nederlandsche gewesten was ingelijfd, of wel op de Vechtstreek, die onder het bisschoppelijke Nedersticht behoorde. Een gelijktijdige prediking beider aflaten in het gebied van Karel V werd van meet af door de bulle van 7 September 1515 en nog eens door de Breve van 20 Mei 1516 streng verboden. Trouwens, er zou maar nuttelooze mededinging door ontstaan zijn; want tusschen beide aflaten was zakelijk geen onderscheid, en de opbrengst kwam, na behoorlijke verdeeling onder de twee belanghebbenden, toch in dezelfde kas terecht.
Naar aanleiding van den dijk-aflaat gaf Schulte | |||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||
zijne verbazing te kennenGa naar voetnoot1): ‘Statt dass der Staat die Deichbau-Kosten trägt oder die geschädigten Gemeinden unterstützt, werden die Mittel durch einen Ablass aufgebracht!’ Voor deze verbazing zou alleszins reden zijn in normale tijdsomstandigheden. Maar niet tegen het einde der middeleeuwen, toen het geestelijke gezag hoe langer zoo meer in wereldsche strevingen opging en te dien einde naar wereldsche middelen greep; wat als onvermijdelijk tegenwicht ten gevolge had, dat ook de wereldlijke macht zich gaarne, tot bereiking hàrer doeleinden, van kerkelijke middelen bediende. Zoo beschouwd, is de dijk-aflaat niets anders dan een eigenaardig soort van belasting, die aan de geloovigen voor het onderhoud der dijken werd opgelegd en als lokmiddel hun een geestelijke premie verzekerde. De tiendheffing, die ermede gepaard ging, toont zulks genoeg. Haar eigenlijke aard en strekking treden nog duidelijker aan het licht, als wij binnen twee jaar, toen de eerste tiendheffing pas afgeloopen was, een tweede in de Nederlanden zien uitgeschreven. Want 23 Mei 1517 vaardigde Leo X andermaal een bulleGa naar voetnoot2) uit, waarbij Karel V, zoogenaamd tot krijgsonderstand tegen de Turken, opnieuw gedurende een vol jaar de beschikking kreeg over een tiende van alle kerkelijke inkomsten in zijn gebied. Tot collecteurs werden nu aangesteld de bisschop van Badajoz in Spanje, Philips van Bourgondië, bisschop van Utrecht, en Johannes Hubertsz. de Lommel, de Luiksche aartsdiaken van Famenne. Van den beraamden krijgstocht tegen de Turken, waarvoor deze tiendheffing moest dienen, is nooit | |||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||
iets gekomen. Maar het lieve geld kon de meestal berooide schatkist van Karel V toch wel gebruiken; daar verdween het spoorloos. Zou de Turk wellicht als voorwendsel hebben gediend, om paus Leo X, die terstond na zijne troonsbestijging een algemeenen kruistocht beraamde en dit ideaal niet meer losliet, te bewegen tot het vergunnen dezer nieuwe tiendheffing, waarvan de onverzadelijke fiscus uit versche ondervinding de rijke voordeelen kende? Het is niet gewaagd dit te veronderstellen, nadat Pastor juist omtrent denzelfden tijd en zonder eenig voorbehoud te kennen gaf: ‘Die Kreuzzugspläne und die Türkenfrage dienten bei den diplomatischen Verhandlungen jener Zeit vielfach nur zur Verdeckung ganz anderer Absichten.’Ga naar voetnoot1) Zooals zij samen de winst hebben gedeeld, staan ook Karel V, die hem vroeg, en de paus, die hem verleende, gezamenlijk schuldig aan het zonderling gebruik van macht, dat ons in den dijk-aflaat nog altijd tegen de borst stuit. G.B. | |||||||||||||||||
I.
| |||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||
voorzien, terwijl een derde van de opbrengst der aflaatprediking moet worden afgestaan voor den bouw van Sint Pieter te Rome.Leo etc. ad futuram rei memoriam. Pastoralis cura, nobis licet immcritis ex alto commissa, nos excitat et inducit, ut Christifidelium dispendiis et periculis paternaliter succurramus et ad reparationem et fabricam aggerum, sine quibus tam laicalium quam ecclesiasticarum personarum possessiones et bona ab aque maris inundatione defendi non possunt, manus porrigere adjutrices pium apud Deum et meritorium reputantes, frequenter fideles ipsos ad impendendum pro fabrica et reparatione predictis auxilium nostris litteris exhortamur, ut ad id eo fortius animentur, quo magis per temporalia, que eis contulerint, auxilia premia felicitatis eterne consequi posse conspexerint. Sane accepimus, quod cum Brabantia, Flandria, Hollandia, Zelandia et Frisia ceteraque dominia inferioris Almanie ditionis dilecti filii nobilis viri Caroli principis Hispaniarum et archiducis Austrie pro magna parte sunt maritima et tempestati maris Oceani exposita, licet prefatus princeps archidux ejusque progenitores ac dictorum dominiorum circa mare incole et habitatores loca eorum maritima per aggeres grossos et altos, gravissimis quidem et intollerabilibus expensis ipsorum congestos, pro eorum possibilitate adversus impetum maris conservare et tueri continuo conati fuerint, retroactis tamen temporibus plura et magna et alia loca dictorum dominiorum cum eorum habitatoribus et incolis ac ecclesiis et aliis piis locis maris inundatione et impetu dictis aggeribus emptis subversionis periculo miscrabiliter perire ac quotannis proch dolor pereunt, et quamvis archidux et subditi prefati a refectione aggerum hujusmodi ac defensione et conscrvacione reliquorum locorum dicto periculo | |||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||
expositorum non desistant, tamen cum juxta rei molem et necessitatem incredibili impensa opus sit, eorum ad hoc non supplentur facultates, sed aliorum Christifidelium suffragia eis fore noscuntur plurimum oportuna. Volentes igitur tot ac tantis populi christiani ac ecclesiarum aliorumque piorum locorum dictorum dominiorum periculis pro debito nostri pastoralis officii paterne occurrere ac cupientes, ut tam archidux ac incole et habitatores predicti quam alii Christifideles supradictorum ac omnium et singulorum aliorum ducatuum, marchionatuum, comitatuum et dominiorum ejusdem archiducis et civitatum et diocesum illis vicinarum et ad illa confluentes ad hoc sanctum et pium ac pernecessarium opus eo magis excitentur, quo pro felicitate eterna consequenda majoribus muneribus et gratiis cognoverint se refectos, de omnipotentis Dei, qui omnes ipsum in spe invocantes sublevat in misericordia, ac ejusdem Petri et Pauli apostolorum auctoritate confisi ac de consilio venerabilium fratrum nostrorum sancte Romane ecclesie cardinalium desuper consistorialiter habito, omnibus et singulis utriusque sexus Christifidelibus ducatuum, marchionatuum, comitatuum et dominiorum predictorum ac civitatum, diocesum et locorum illis adjacientium et in illis quomodolibet habitantibus seu commorantibus et ad eos et ea ad consequendam gratiam et indulgentiam infrascriptas seu ex quavis alia etiam ibi mercimonia exercendi aut alias negotiandi causa undecumque confluentibus, qui durante triennio a tempore publicationis presentium inchoando aliquas ecclesias, seu si ibidem ecclesiarum copia non fuerit, aliqua altaria juxta numerum per dilectum filium Adrianum Florentii de Trajecto, prepositum ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, in ecclesia Trajectensi archidiaconum, quem ad hoc et alia infrascripta peragenda in dictis | |||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||
ducatibus, marchionatibus, comitatibus et dominiis ac civitatibus, diocesibus et locis nostrum et apostólice sedis nuntium et commissarium harum serie facimus, constituimus et etiam deputamus, limitandas vel limitanda juxta ejusdem nuntii et commissarii seu deputandi vel deputandorum aut subdelegandorum ab eo providam ordinacionem super hoc faciendam, dicto triennio durante devote visitantibus, in capsis ad hoc per nuntium seu commissarium aut ab eo deputandos predictos ordinandis in subsidium refectionis aggerum et conservationis locorum predictorum aliquam oblationem seu pecuniarum quantitatem juxta nuntii et commissarii aut deputandi seu deputandorum ab eo ordinationem seu arbitrium effectualiter posuerint, plenissimam omnium peccatorum suorum, de quibus corde contriti et ore confessi fuerint, veniam et remissionem ac cum Altissimo reconciliationem, tam a sancte memorie predecessoribus nostris Romanis Pontificibus quam a nobis limina eorundem Apostolorum ac certas Urbis basilicas et ecclesias ac extra eam ad hoc deputatas quolibet sacri Jubilei ctiam centesimo anno visitantibus, et etiam in subsidium Terre Sancte proficiscentibus, ac omnes et singulas gratias illis concessas ac concedi solitas auctoritate apostolica tenore presentium concedimus et elargimur. Et insuper ut fideles ipsi hujusmodi indulgentie possint commodius fieri participes, prefato nuntio et commissario ac deputandis ab eo auctoritate nostra ecclesias, que propterea visitari debeant, declarandi et in qualibet ecclesiarum earundem simul vel successive certum numerum presbiterorum secularium vel regularium ordinum quorumcumque etiam Mendicantium etiam regularis observantie, de quo eis videbitur, ad eorundem fidelium pro indulgentia hujusmodi consequenda ad ecclesias ipsas, in quibus deputati fuerint, confluentium confessiones audiendas | |||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||
deputandi et eisdem presbiteris secularibus vel regularibus, quos per nuntium et commissarium seu deputandum et deputandos ab eo ad id deputari contigerit, a certa die per ipsos ordinanda usque ad tempus per eos dicto durante triennio prefigendum eorundem fidelium confessione diligenter audita pro commissis per ipsos Christifideles excessibus, delictis, criminibus et peccatis quibuslibet, etiam si talia forent, propter que sedes apostolica esset merito consulenda, et a sententiis, censuris et penis ecclesiasticis, quibus quomodolibet ligati fuerint, eis de absolutionis beneficio providendi et penitentiam salutarem injungendi, necnon ultramarina, visitationis Liminum apostolorum de dicta Urbe et sancti Jacobi in Compostella aliaque vota per eos emissa quecumque, castitatis et religionis solemniter emissis votis dumtaxat exceptis, in opus indulgentiarum hujusmodi commutandi ac etiam alia faciendi, gerendi et exequendi, que dilectis filiis penitentiariis in basilica Principis Apostolorum de Urbe de anno Jubilei proxime preteriti deputatis concessa fuerunt, nec non cum quibuscumque, qui bona ecclesiarum, monasteriorum et beneficiorum ecclesiasticorum detinent et judicialiter deficientibus probationibus ad illorum restitucionem compelli nequeant, etiam si per eos probari posset, dummodo judicialiter compelli nequeant, ut prefertur, ac super male ablatis, incertis vel per usurariam pravitatem quesitis etiam certis, quando fenerator ab alio feneratore extorsisset et ipse usuras restituere paratus non esset, et etiam bonis, que ad aliquorum manus pervenissent et illa habentes quibus restitui debeant ignorant vel dubitant, quamquam male ablata per eos non existant, sed alias illa ad eos pervenerunt, et similiter de hiis, que per viam legati aut alias quomodolibet etiam hereditatis titulo pro male ablatorum restitutione et que quibuscumque in certis ecclesiis | |||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||
et piis locis aut pauperibus Christi vel personis similiter incertis vel abundantibus, ita quod propter eorum abundantiam merito de hiis noticia haberi non posset, ac etiam que restitucioni subjacerent, sed in eis vel ad ea personis, quibus illa ficri deberet, repetitio non competeret, neenon que in quibuscumque testamentis, donationibus causa mortis, codicillis aut aliis ultimis voluntatibus pro redemptione captivorum ubicumque et quandocumque relicta fuerint et dicto durante triennio relinquentur, etiam si beate Marie de Mercede et sancte Trinitatis redemptionis captivorum ordinibus et sanete Eulalie Barchinonensis relicta fuerint, que omnia ac hereditates et bona decedentium ab intestato clericorum et laicorum, que ex indulto apostolico aut alias ad redemptionem predictam captivorum dedicata pertinere deberent; necnon omnes et singulas pecunias et res alias, que in prandiis et conviviis publicisque spectaculis in aliquibus celebritatibus ex voto, statuto seu consuetudine in dictis dominiis, civitatibus, diocesibus et locis exponi consueverint et dicto triennio durante exponi deberent, dicto operi applicamus tam pro preterito quam futuro temporibus componendi, ita ut soluta aliqua quantitate pro hoc sancto opere in capsis predictis a reliquorum sic relictorum et male ablatorum et per usurariam pravitatem extortorum seu que ad eos alias pervenerunt et cum ea restituere debeant ignorant vel dubitant, ut prefertur, restitucioni absoluti existant et ultra restitucionem minime teneantur eis concedendi; necnon simonie in ordinibus vel beneficiis commisse labe pollutos a simonia hujusmodi ac eos, qui retroactis temporibus incursionibus et conflictibus, que contra scismaticos et infideles facte fuerunt, tam offendendo quam defendendo interfuerunt et aliquos forsan ex eisdem scismaticis seu infidelibus interfecerunt seu mutilarunt aut quidem, | |||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||
illi interficerentur aut aliis penis affligerentur, auxilium, consilium et favorem prestiterunt, ab homicidiorum reatibus ac quoscumque, qui ante etatem legitimam absque aliqua dispensatione seu eciam in etate legitima sub ficto titulo aut a non suo episcopo absque litteris dimissoriis vel alias furtive et indebite ad sacros eciam presbiteratus ordines se fecerunt et dicto durante triennio facient promoveri, et aliis excessibus per cos circa premissa commissis ac provenientibus et singulis premissis penis, sentenciis et censuris ecclesiasticis, dummodo ad premissum opus juxta commissarii aut subdelegatorum ab eo vel alicujus ipsorum ordinacionem contribuant, in utroque foro absolvendi secumque super irregularitate, si quam premissorum aut alicujus ipsorum, etiam si sentenciis, censuris et penis hujusmodi ligati missas et alia divina officia, non tamen in contemptu clavium celebrando aut alias illis se immiscendo seu alias quomodolibet etiam beneficia ecclesiastica de facto occupando et fructus ex eis indebite percipiendo, etiam ex personis eorum ob non promotionem ad sacros ordines aut alias quomodolibet vacantia, preterquam racione homicidii voluntarii, alias quam ut prefertur commissi, et bigamie contraxerint, dispensandi omnemque inhabilitatem et infamie maculam sive notam per eos seu eorum aliquem premissorum occasione contractam abolendi et illis, qui promoti non fuerint, ut ad omnes eciam sacros ordines promoveri, et tam ipsi quam qui antea promoti fuerint ut in sic susceptis Ordinibus, etiam in altaris ministerio ministrare et obtenta et sic quesita beneficia ecclesiastica, que ex tune de novo eis collata censeantur, et male perceptos ex eis fructus etiam racione omissionis horarum canonicarum et divinorum officiorum, facta aliqua composicione cum eis in opus hujusmodi convertenda, retinere valeant eis conce- | |||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||
dendi in utroque foro, ut prefertur. Et quoscumque, qui ex quavis licita vel illicita copula proveniente affinitate, consanguinitate et cognatione carnali vel spirituali simplici vel multiplici gradu ac quoscumque, qui publice honestatis, justicie impedimento scu alias quomodolibet impediti matrimonium invicem scienter vel ignoranter in tertio vel quarto consanguinitatis et affinitatis ac per copulam fornicariam, non tamen publicam, in primo affinitatis gradu similiter simplici vel multiplici contraxissent et carnali copula consummassent, si impedimentum hujusmodi in juditium deductum non foret vel scandalum generari non posset, ab excessu hujusmodi et excommunicationis sententia, quam propterea incurrissent, injuncta eis pro modo culpe penitentia salutari, que ad opus hujusmodi dirigatur, et quod de cetero talia non committant nec committentibus prestent auxilium, consilium vel favorem et aliis, que de jure fuerint injungenda, absolvendi; et ut in hujusmodi matrimonio sic contracto similiter remanere seu eis secrete de novo invicem matrimonium contrahere et in illo sic contracto similiter remanere libere et licite valeant, prolem susceptam ex hujusmodi matrimonio, si qua sit, et suscipiendam legitimam decernendo; ac cum quibuscumque aliis tertio vel quarto consanguinitatis vel affinitatis simplici vel multiplici gradu conjunctis invicem matrimonium contrahere desiderantibus et matrimonium inter se libere et libere (sic) contrahere possint, dispensandi similiter in utroque foro, ac illis et aliis ac quibuscumque similiter secrete et nullis bannis precedentibus matrimonium invicem contrahendi et illud etiam in facie ecclesie solennizandi absque alicujus censure vel pene incursu plenam et liberam facultatem concedendi, et generaliter omnia et singula in premissis et circa ea necessaria quomodolibet oportuna faciendi gerendi et exequendi plenam et liberam | |||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||
dicta auctoritate tenore presencium concedimns potestatem et facultatem. Et ne illi illi (sic), qui peregrinari et aliquam ex ecclesiis deputandis pro consequenda indulgentia hujusmodi commode et honeste visitare non poterunt, utriusque sexus, utpote infirmi, decrepiti, valitudinarii, divinisque aut humanis servitiis mancipati ac cujuscumque etiam Cisterciensis ordinis utriusque sexus religiosi et professi effectu careant indulgentie memorate, volumus, quod si tales hujusmodi aut aliis quibusvis impedimentis ecclesias ipsas visitare impediti, vero penitentes et confessi ad capsas predictas per fideles manus tantum transmiserint quantum per unam ebdomodam integram in victualibus cum corum familia exponere consueverunt seu aliam contributionem per commissarium predictum seu ab co pro tempore deputatos aut subdelegatos moderandum ad hujusmodi pium opus fecerint, tam ipsi quam de ipsorum sic impeditorum familia existentes, etiam non impediti, eandem prorsus indulgentiam plenissimam consequantur, ac si loca ipsa indulgentiarum personaliter visitarent; liceatque prefato nuntio et commissario deputando et subdelegando pro talibus impeditis in singulis locis ex locis supradictis, in quibus sibi videbitur, confessores deputare ydoneos, etiam quos ipsi non venientes eligere voluerint, qui erga impeditos eosdem ac de eorum familia existentes, ut prefertur, pari qua alii confessores predicti erga visitantes dictas ecclesias auctoritate fungantur. Et quia facile contingere posset aliquos dubitare, quantum offerre debeant pro consequenda indulgentia predicta et aliis premissis et nonnullos esse dubios vel incertos, an eorum impotentia, infirmitas vel servitii aut divini cultus occupatio sit adeo excusabilis, notabilis et legitima, quod juxta premissa ad visitacionem astringi non debeant, ut indulgentiam hujusmodi consequantur, sed pro illa | |||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||
consequenda sufficiat eis quantitatem predictam in capsis hujusmodi per fideles manus poni facere, volumus, quod tam nuntius et commissarius prefatus et quibus vices suas in genere vel specie duxerit committendas quam confessor, quem tales dubii aut incerti ex parte dictis deputandis, ut premittitur, adierint, possint eis hujusmodi dubietates, prout corum statui et indemnitati animarumque saluti et consciencie quieti et paei salubrius expedire cognoverint, decidere et determinare ac visitacionem hujusmodi et summam, de qua dubitarent, an ab eisdem solvenda veniret, eis in parte remittere, prout nuntio et commissario seu deputandis et subdelegandis predictis necessarium esse videbitur, ac eos ad visitandas dictas ecclesias penitus impotentes existere declarare habeanturque tales dubii juxta declarationem seu remissionem hujusmodi faciendam, quo ad effectum consecutionis indulgentie memorate pro vere visitantibus et solventibus ad id, quod tenerentur, proviso quod confessor prefatus cisdem impeditis et de eorum familia existentibus loco visitacionis hujusmodi alia injungat opera pietatis. Verum, si qui forent, qui adeo pauperes essent, ut commode juxta ordinationem predictam solvere nequeant, liceat nuntio et commissario ac deputandis et subdelegandis cum talibus quid solvere debeant, ut hujusmodi indulgentie fiant participes, convenire ae cos, cum sibi videbitur, per absolutionem hujusmodi subsistente causa legitima in toto vel in parte liberare; et per archiepiscopos, episcopos, reges, reginas, duces, marchiones, comites, barones, nobiles et alios Christifideles hujusmodi tam ecclesiasticos etiam religiosos quam seculares, quorum magna familia foret, ratione hujusmodi consequendarum indulgentiarum faciendas contribuciones, consideratis diligenter corum facultatibus, districte limitare ac taxare et desuper cum ipsis, sicut nuntio et | |||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||
commissario seu deputandis et subdelegandis predictis utilius videbitur, componere, necnon omnia alia circa hoc ad salutarem et celeriorem expeditionem dicti sancti operis faciendam oportune procurare et ordinare et ut animarum salus eo potius procuretur, quo magis aliorum egent suffragiis, et quominus sibi ipsis proficere valeant, auctoritate prefata de thesauro sancte matris Ecclesie animabus in purgatorio existentibus, que per caritatem ab hac luce Christo unite decesserunt et que, dum viverent, sibi ut hujusmodi indulgentia suffragaretur, merucrunt, paterno compacientes affectu, quantum cum Deo possumus succurrere cupientes, de divina misericordia ac apostolice potestatis plenitudine volumus et concedimus, ut si qui parentes aut amici aut ceteri Christifideles, pietate commoti, pro ipsis animabus purgatorio igni pro expiatione penarum eisdem secundum divinam justiciam debitarum expositis durante dicto tempore ad opus hujusmodi aliquam elemosinam juxta nuntii et commissarii ac deputandorum et subdelegatorum predictorum vel alicujus eorum ordinationem dictas ecclesias visitando pie erogaverint aut per nuntios ab eisdem deputandos dicto tempore durante miserint, ipsa plenissima indulgentia per modum suffragii ipsis animabus in purgatorio existentibus, pro quibus dictam elemosinam pie erogaverint, ut prefertur, pro plenaria penarum relaxatione suffragetur, ac omnes utriusque sexus Christifideles de ducatibus, marchionatibus, comitatibus, dominiis, civitatibus, diocesibus et locis predictis existentes vel in eis residentes aut ad illa, ut prefertur, confluentes vel ibi mercimonia exercentes aut alios negotiantes, qui manus adjutrices ad hujusmodi opus visitando vel mittendo porrexerunt, ac omnes et singulos eorundem parentes defunctos ac eorundem benefactores, qui cum caritate decesserint, de similibus potestatis plenitudine et liberalitate | |||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||
in omnibus presentibus suffragiis, elemosinis, jejuniis, orationibus, missis, horis canonicis, disciplinis, peregrinationibus et ceteris omnibus spiritualibus bonis, que fuerint et fieri poterunt, in tota universali sacro sancta ecclesia militante ac omnibus membris ejusdem participes imperpetuum fiant. Et insuper personis prefatis et cuilibet carum, que hujusmodi indulgentie participes esse voluerint, ut etiam finito tempore triennii hujus nodi in aliis occurrentibus aliquem ydoneum presbiterum secularem vel cujusvis ordinis regularem in suum possint eligere confessorem, qui vita eis comite in casibus diete Sedi reservatis, preterquam offense ecclesiastice libertatis crimen, heresis et rebellionis aut conspirationis in personam vel statum Romani Pontificis seu Sedem predictam, falsitatis litterarum apostolicarum, supplicationum et commissionis, invasionis, depredationis, occupationis, et devastationis terrarum et maris Romane ecclesie hujusmodi mediate vel immediate subjectarum, offense personalis in episcopum vel alium prelatum prohibitionis, devolutionis causarum ad Romanam ecclesiam, delationis armorum et aliorum prohibitorum ad partes infidelium, semel dumtaxat in vita, in aliis vero, quotiens oportunum fuerit, confessionibus corum diligenter auditis pro commissis sibi debitam absolucionem impendat et injungat penitentiam salutarem; neenon vota quecumque ultramarina, Liminum apostolorum beatorum Petri et Pauli ac Sancti Jacobi in Compostella necnon, castitatis et religionis votis predictis dumtaxat similiter exceptis, in alia pietatis opera commutare valeant; quodque confessor, quem quilibet ipsorum duxerit eligendum, omnium peccatorum suorum, de quibus corde contriti et ore confessi fuerint, etiam semel in vita et in mortis articulo, quotiens illi imminebit, etiam si tunc eos decedere non contingat, plenissimam remissionem eis in since- | |||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||
ritate fidei et unitate dicte Romane ecclesie ac obedientia et devotione nostra vel successorum nostrorum Romanorum Pontificum canonice intrantium persistentibus auctoritate prefata concedere possit, devotioni eorum tenore presentium indulgemus; sic tamen, quod idem confessor de hiis, de quibus fuerit alteri satisfactio impendenda, tam prefatis personis per eas, si supervixerint, vel per alios, si forte tune transierint, faciendam injungat, quam persone prefate vel alii facere teneantur ut prefertur. Et ne, quod absit, propter hujusmodi gratiam vel concessionem reddantur procliviores ad illicita imposterum committenda, volumus, quod si a sinceritate fidei, unitate Romane ecclesie ae obedientia et devotione nostra vel successorum nostrorum canonice intrantium hujusmodi desisterent aut ex confidentia concessionis vel remissionis predictarum aliqua forsan committerent, concessio, remissio ac presentes littere quo ad indultum eligendi confessorem hujusmodi sibi nullatenus suffragentur. Ceterum, ne propter multitudinem indulgentiarum tam a nobis quam predecessoribus nostris concessarum Christifideles in hoc sancto opere tardiores existant, omnes indulgentias, etiam pretextu confessionalium et contemplatione imperatorum, regum, reginarum vel aliorum principum a nobis et eadem Sede vel ejus auctoritate ac in favorem fabrice basilice sancti Petri de Urbe et sancti Jacobi in Compostella ac quarumvis aliarum ecclesiarum, neenon quibuscumque ordinibus, etiam sancte Trinitatis redemptionis captivorum ecclesiis, monasteriis, hospitalibus, eciam sancti Johannis Jerosolimitani et nostro sancti Spiritus in Saxia de dicta Urbe ordinis sancti Augustini ac sancti Jacobi in Galissia et Portugalie regnis et piis etiam de Domo Dei nuncupato Parisiensi locis, universitatibus, confraternitatibus etiam cujuscumque qualitatis et ad quemcumque usum etiam | |||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||
laicorum vel clericorum institutis et singularibus personis etiam plenarias in vita vel in mortis articulo, preterquam ratione pii operis, refectione aggerum et conservationis locorum et indulgentie jubilei hujusmodi extra Urbem predictam etiam cum facultate amplissima alias indulgentias etiam plenarias suspendimus ubilibet coneessas, quo ad dictos dictos (sic) ducatus, marchionatus, comitatus et dominia, civitates, dioceses et loca ac personas dumtaxat usque ad dictum triennium auctoritate prefata et de simili apostolice potestatis plenitudine omnino suspendimus illasque nemini volumus in vita vel in morte aliquatenus suffragari, nec illas publicari et predicari nec illarum pretextu a questoribus elemosinarum aliquid postulari aliquatenus posse. Volumus quoque ac decernimus, quod per quamcumque suspensionem aut revocationem, per nos et successores nostros Romanos Pontifices pro tempore factas sub quibusvis verborum formis et clausulis, etiam derogatoriarum derogatoriis, fortioribus, efficacioribus et insolitis, etiam ex quibusvis causis et quantumcumque maximis et urgentissimis, etiam pro defensione fidei christiane aut alias quantumcumque urgente et necessaria causa, etiam cum motu proprio et ex certa scientia ac de dicte Sedis potestatis plenitudine, etiam de eorundem fratrum nostrorum consilio nequaquam presentes litteras comprehensas esse nec in futurum comprehendi debere, sed semper illas exceptas fuisse et sic censeri ac illis non obstantibus ipsas presentes litteras in suis plenis robore virtute et efficacia semper permansisse et remauere juxta illarum continentiam et tenorem sicque ab omnibus Christifidelibus reputari debere, sublata eis quavis alia interpretandi facultate et auctoritate. Et si forsan super premissorum executione et presentium litterarum concessione ac illarum clausulis et verbis aliqua dubia quomodolibet exori- | |||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||
antur, nuntii et commissarii predicti, qui de premissis plene informatus existit, ac etiam deputandorum et subdelegandorum ab eis declarationi et interpretationi, totiens quotiens opus fuerit, stari debere etiam decernimus. Et ut oblationes hujusmodi colligantur et collecte conserventur ac illarum proventus in hoe piissimum ac sanctissimum et necessarium opus et non in aliam causam omnino convertantur, volumus, quod nuntius et commissarius seu deputandi et subdelegandi predicti in singulis ecclesiis ad id per eos ordinandis unam vel plures capsam vel capsas clausuris et duabus clavibus, quarum unam idem nuntius et commissarius, aliam vero dilectus filius Raphael de Medicis, noster secundum carnem consanguineus, seu deputandi vel subdelegandi ab eis respective tenere debeant bene munitam seu munitas, prout nuntio et commissario ac Raphaeli et deputandis ac subdelegandis predictis videbitur, ordinent, quam seu quas nuntius seu commissarius et Raphael seu ab eis respective deputandi predicti insimul et non alias aperire possint; ita quod illam seu illas aliter quomodolibet aperientes excommunicationis sententiam incurrant, a qua nonnisi a Romano Pontifice absolvi possint, preterquam in mortis articulo, hujusmodi constituti et debita satisfactione premissa absolvi possint, ac pecuniaria nuntii et commissarii ac deputandorum et subdelegandorum predictorum arbitrio facti et persone qualitate attenta moderanda et de facto a contrafacientibus exigenda pena districtius inhibemus, ne videlicet(?) ordinarii, abbates et alie ecclesiastice seculares et regulares persone quecumque presentium publicationem in eorum ecclesiis, civitatibus et diocesibus ac ubi et quotiens opus fuerit faciendam impedire et aliquid pretextu dicte publicationis petere et etiam a sponte offerentibus exigere aut recipere ac ipsi et quicumque alii | |||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||
in premissis et circa ea fraudem et dolum committere neve procurantes hujusmodi indulgentie participes fieri et sua pia suffragia erogare et mittere ab hujusmodi eorum proposito in totum vel in parte directe vel indirecte, tacite vel expresse retrahere ac quascumque alias indulgentias per nos, ut prefertur, suspensas inibi predicare et publicare aut illis quomodolibet uti et earum pretextu aliquid petere aut recipere ac alias contra presentes illarumque tenorem in ipsis predicationibus pium Christifidelium animum ab eorum sancto et pio proposito divertere dieto durante tempore quoquomodo presumant; mandantes sub similibus sententia, maledictione et pena ipsas presentes per quoscumque verbi Dei predicatores, etiam clericos et religiosos ordinum quorumcumque etiam mendicantium, juxta ordinationem et requisitionem nuntii et commissarii ac deputandorum et subdelegandorum predictorum vel cujuslibet eorundem in civitatibus, locis et ecclesiis ad hoc deputandis predicari, publicari et declarari ac prefatos Christifideles ad contribuendum huic sacro operi induci et exhortari ac per locorum ordinarios, abbates et alias ecclesiasticas personas hujusmodi ad id auxilium, consilium et favorem impendi, necnon per nuntium et commissarium et deputandos et subdelegandos prefatos tam ipsos, si non paruerint, quam generaliter contradictores quoslibet et rebelles per censuram ecclesiasticam et alia juris oportuna remedia, invocato etiam ad hoc, si opus fuerit, auxilio brachii secularis, compesci et compelli debere, habituri ratas et gratas censuras et penas, quas nuntius et commissarius ac deputandi et subdelegandi prefati rite tulerint seu statuerint in rebelles, et facturi illas auctore Domino usque ad satisfactionem condignam inviolabiliter observari. Et generaliter quidquid per nuntium et commissarium ac deputandos et subdelegandos pre- | |||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||
fatos in premissis fucrit quomodolibet ordinatum, super quibus omnibus et singulis nuntio et commissario ac deputandis et subdelegandis prefatis plenam liberam et omnimodam etiam circa processiones publice ad effectum premissum faciendas ac populi etiam ad sonum campane convocationem pro hujusmodi piis operibus peragendis ad declarationem incursus censurarum et penarum per nos, ut prefertur, latarum, harum serie concedimus facultatem. Non obstantibus premissis ac constitutionibus et ordinationibus apostolicis, neenon privilegiis et indultis, etiam Maremagnum nuncupatis, eisdem ordinibus illarumque personis in genere vel in specie forsan sub quibusvis verborum formis et clausulis, etiam derogatoriarum derogatoriis, fortioribus, efficacioribus et insolitis per nos et sedem predictam concessis, et de quibus presentibus etiam de verbo ad verbum pro illarum sufficienti derogatione habenda esset mentio specialis, que quoad hoc cuiquam nolumus aliquatenus suffragari, contrariis quibuscumque. Aut si aliquibus vel eorum ordinibus communiter vel divisim ab eadem sit sede indultum, quod ipsi aut ipsorum ordinum persone ad publicandum aliquas litteras seu indulgentias hujusmodi inviti compelli, seu quod interdici, suspendi vel excommunicari non possint per litteras apostolicas, non facientes plenam et expressam ac de verbo ad verbum de indulto hujusmodi mentionem. Verum quia difficile foret presentes litteras ad singula queque loca deferre, volumus et etiam dicta auctoritate decernimus, quod illarum transumptis, manu unius vel duorum publicorum notariorum subscriptis ac nuntii et commissarii vel deputandorum aut subdelegatorum predictorum aut alicujus eorum vel prelati seu persone in ecclesiastica dignitate constitute sigillo munitis, ea prorsus fides indubia ubilibet adhibeatur, que presentibus adhiberetur, si | |||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||
essent exhibite vel ostense, quodque tertia pars omnium elemosinarum et emolumentorum quorumcumque, presentium litterarum quacumque occasione provenientium, pro fabrica dicte basilice Sancti Petri de Urbe, ad eujus perfectionem Camere apostolice facultates non suppetunt, etiam pure et liquide ac nullis penitus expensis deductis reservetur, ae periculo et expensis prefati archiducis juxta tenorem contractus desuper celebrati ad nos et dictam Cameram pro necessaria restauratione dicte basilice transmittatur. Nulli ergo omnino hominum liceat hane paginam nostre constitutionis, deputationis, clargitionis, applicationis, indulti, suspensionis, inhibitionis, mandati, concessionis, voluntatis et deereti infringere etc. Si quis etc. Datum Rome apud Sanctum Petrum, anno etc. millesimo quingentesimo quintodecimo, septimo Idus Septembris, pontificatis nostri anno tercio.
W. Enckenvoirt.
Visa B. de Rizonibus de curia.
Regesta Vaticana Vol. 1195 f. 221-232. | |||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||
curarum nobis imminentium multitudinem illa hactenus fuerit precipua, ut ope nostra ecclesie ecclesiasticeque persone sua ubique fruantur immunitate nec secularium exactionum oneribus aut aliis publicis muneribus pregraventur, urgente tamen necessitate, propter commune periculum tam eisdem ecclesiis et ecclesiasticis personis earumque possessionibus quam laicis imminens evitandum ex quadam equitate, presertim si ad id laicorum non suppetant facultates ac in hiis, que pietatem respiciunt, cogimur, cum id equitas exigit, ipsas ecclesias et ecclesiasticas personas ad perferenda onera pro publica utilitate requirere et eis oportune subventionis onus imponere. Sane per nos nuper accepto, quod cum Brabantia, Flandria, Hollandia, Zelandia et Frisia ceteraque dominia inferioris Alemanie ditionis temporalis dilecti filii nobilis viri Caroli principis Hispaniarum et archiducis Austrie pro magna parte essent maritima et tempestati Oceani maris exposita, licet prefatus princeps ejusque progenitores ac dictorum dominiorum circa mare incole et habitatores loca eorum maritima per aggeres grossos et altos, gravissimis quidem et intollerabilibus expensis ipsorum congestos, pro eorum possibilitate adversus impetum maris conservare et tueri continuo conati fuissent, retroactis tamen temporibus plura villagia et alia loca dictorum dominiorum cum eorum habitatoribus et incolis ae ecclesiis et aliis piis locis, maris inundatione et impetu dictis aggeribus ruptis, submersionis periculo miserabiliter perierant ac quotannis perirent; et quamvis princeps et subditi prefati a refectione seu reparatione aggerum hujusmodi ac defensione et conservatione reliquorum locorum dicto periculo expositorum non desisterent, quia tamen eorum ad hoc non suppetant facultates ac juxta rei molem et necessitatem incredibili impensa opus esset, omnibus et singulis Christifidelibus dictorum dominio- | |||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||
rum et aliorum illis adjacientium ac ad illa confluentibus, vere penitentibus et confessis, qui in subsidium refectionis aggerum et conservationis locorum predictorum aliquam oblationem scu pecuniarum quantitatem pie erogarent, plenissimam omnium peccatorum suorum, de quibus corde contriti et ore confessi forent, veniam et remissionem consequerentur, ac alias gratias et facultates concessimus, prout in litteris nostris desuper confectis, quas ad triennium a die publicationis illarum durare volumus, plenius continetur. Cum autem, sicut accepimus, non speretur refectio seu reparatio dictorum aggerum cum elemosinis et piis elargitionibus Christifidelium, que ex indulgentiis et facultatibus dicto durante triennio pervenerint, ad aliquam perfectionem deduci posse, et si incipiatur et non perficiatur, timendum est, quod nova inundatione maris superveniente opus inceptum cum antiquo non sine magna jactura et dampno in nichilum resolvetur, quapropter ad predictum opus continuandum et perficiendum majora sint subsidia necessaria, ad que impendenda facultates principis et subditorum predictorum propter bella, que multis annis proxime diversis in illis partibus proch dolor viguere, et alios sinistros eventus non parum exhauste et extenuate fuerunt, minime sufficiant sintque in dictis locis quamplures ecclesie necnon monasteria et alia pia loca ac illorum et personarum ecclesiasticarum quamplures possessiones ac census et redditus annui, quibus periculum predictum cum aliis laicorum possessionibus et bonis ibidem existentibus commune fore dinoscitur, et insuper hujusmodi periculo occurrere et ad hoc contributionem facere veram pietatem respiciat, hinc est, quod nos principis et subditorum predictorum necessitatibus in premissis paterna caritate providere volentes, motu proprio, non alicujus desuper nobis oblate peticionis | |||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||
instancia, sed de nostra mera deliberatione et ex certa scientia ac de apostolice potestatis plenitudine unam integram decimam omnium et singulorum fructuum, reddituum et proventuum ecclesiasticorum in omnibus et singulis ducatibus, marchionatibus, comitatibus et dominiis ac locorum ejusdem dominiis mediate vel immediate, etiam occasione vassallorum, dicto principi subjectorum existentium, secundum verum illorum annuum valorem, a quibuscumque cathedralibus etiam metropolitanis et collegiatis aliisque ecclesiis illarumque capitulis neenon monasteriis, prioratibus ac illorum conventibus ceterisque utriusque sexus collegiis, congregationis etiam Windesemensis Trajectensis diocesis benefitiis et personis ecclesiasticis secularibus et ordinum quorumcumque ctiam militiarum et beate Marie Theutonicorum regularibus exemptis et non exemptis fructus hujusmodi in dictis dominiis ac locis predictis habentibus et percipientibus ac infra unum annum a data presentium dumtaxat habituris et percepturis, enjuscumque status, gradus, ordinis, conditionis vel preeminentie fuerint ac quacumque etiamsi pontificali prefulgeant dignitate, quibus aut alicui eorum nulla privilegia sub quacunque verborum forma vel expressione eis concessa et interim concedenda quoad hoe nullatenus volumus suffragari, personis venerabilium fratrum nostrorum sancte Romane ecclesie cardinalium dumtaxat exceptis, in terminis et locis congruis per infrascriptum colleetorem aut ab eo facultatem habentes statuendis vel declarandis exsolvendam et pro subventione onerum et necessitate predictorum exponendam auctoritate apostolica tenore presentium imponimus. Et nichilominus sperantes, quod dilecti filiiGa naar voetnoot1) Adrianus de Trajecto, | |||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||
prepositus ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis archidiaconus in ecclesia Trajcctensis, et Bernardinus de Salviatis, canonicus ecclesie sancti Donatiani Brugensis Tornacensis diocesis ea, que eis committenda duxerimus, sollicite, fideliter et laudabiliter exequentur, eosdem Adrianum prepositum et Bernardinum canonicum diete decime collectores et exactores prefata auctoritate facimus, creamus, constituimus et deputamus eisque decimam hujusmodi ab eisdem ecelesiis, capitulis, monasteriis, prioratibus, conventibus, collegiis, congregationibus, beneficiis et personis ad illam solvendam, ut prefertur, astrictis petendi, colligendi et exigendi ac eis tam in genere quam nominatim et in specie, ut illam solvant, sub excommunicationis late sententie casque singulares, etiam capitulorum et collegiorum hujusmodi, personas et privatione beneficiorum ecelesiasticorum per cos tune obtentorum et aliis, de quibus sibi videbitur, penis etiam pecuniariis mandandi ac terminum ad id prefigendi et prefixum simul et pluries, totiens quotiens sibi videbitur, prorogandi et pro hujusmodi decime leviori et faciliori exactione unum vel plures et tot quot eis videbitur subcollectores, qui pari qua ipsi Adrianus prepositus et Bernardinus canonicusGa naar voetnoot1) per presentes utuntur facultate fungentur, deputandi tam generaliter quam nominatim et deputatos amovendi ac alios corum loco, tociens quotiens eis videbitur, surrogandi, neenon decimam ipsam solvere reeusantes vel differentes et generaliter contradictores quoslibet et ne solvatur persuadentes vel quomodolibet impedientes directe vel indirecte per censuram ecclesiasticam et alia juris remedia oportuna, quacumque | |||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||
appellatione postposita, compescendi, invocato etiam si opus fuerit ad hoc auxilio brachii secularis, solventes vero de solutis quitandi, liberandi et ab excommunicacionis sententia aliisque censuris et penis, quas dicta occasione quomodolibet incurrissent, absolvendi et generaliter omnia et singula alia in premissis et circa ea necessaria seu quomodolibet oportuna faciendi, mandandi et exequendi, plenam et liberam tenore presentium concedimus facultatem. Non obstantibus, si eisdem ecclesiis, capitulis, monasteriis, prioratibus, conventibus, collegiis, congregationibus, beneficiis et personis vel quibusvis aliis communiter vel divisim ab apostolica sit sede indultum, quod ad solutionem alicujus decime minime teneantur et ad id compelli, aut quod interdici, suspendi vel excommunicari aut extra vel ultra certa loca ad juditium evocari non possint per litteras apostolicas, non facientes plenam et expressam ac de verbo ad verbum de indulto hujusmodi ejusque toto tenore ac propriis ipsorum locorum ordinum et personarnm nominibus et cognominibus et quibuscumque privilegiis exemptionibus etc. in corpore juris clausis ac litteris apostolicis, necnon stabilimentis, usibus et nativis quibusvis dignitatibus et ordinibus et precipue sancti Benedicti et sancti Augustini ac beate Marie Theutonicorum necnon Cluniacensis, Cisterciensis, Premonstratensis, Cartusiensis et Cruciferorum ac ipsorum universitatibus locis et personis generaliter vel specialiter sub quacumque forma et expressione verborum ab eadem sede concessis et pluries confirmatis mentionem, quibus omnibus, etiam si de eis corumque totis tenoribus de verbo ad verbum quo ad oportunam corum et clausularum derogatoriarum in eis contentarum derogationem presentibus habenda sit mentio specialis, illis alias in suo robore permansuris, motu, scientia, auctoritate, potestate et tenore | |||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||
predictis hac vice dumtaxat specialiter et expresse derogamus illaque eis quo ad premissa nolumus quomodolibet suffragari. Volumus autem, ut juxta ordinationem in Concilio Viennensi super hoe editam libri et alia ornamenta ecclesiarum, monasteriorum, beneficiorum et piorum locorum hujusmodi divino cultui dedicata ex causa pignoris vel alias occasione solutionis dicte decime nullatenus capiantur, distrahantur vel occupentur quodque presentium litterarum transumpto dictorum Adriani prepositi seu Bernardini canoniciGa naar voetnoot1) aut alterius prelati ecclesiastiei sigillo et publici notarii subscriptione munito, eadem prorsus fides adhibeatur in judicio et extra, que adhiberetur ipsis originalibus litteris, si essent exhibite vel ostense. Nulli etc. nostre impositionis, creationis, constitutionis, deputationis, concessionis, derogationis et voluntatis infringere etc. Si quis etc. Datum Rome apud Sanctum Petrum, anno Incarnationis dominice millesimo quingentesimo quintodeeimo, Idus Septembris, pontificatus nostri anno tertio. Visa B. de Rizonibus
D. de Comitibus. Triplicatae. Regesta Vaticana Vol. 1198 f. 358-360v. | |||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||
aanleiding der aan aartshertog Karel van Oostenrijk verleende bullen van aflaat en tiendheffing aan de Camera Apostolica voor 25,000 dukaten borg gebleven is.Leo papa X, motu proprio. Volentes dilecto filio Leonardo de Bartolinis, laico Florentino, familiari nostro, de nonnullis pecuniarum summis per ipsum pro nobis in servitiis nostris et expeditione diversarum rerum et negociorum sibi per nos tam verbo quam in scriptis commissorum et positis et exponendis providere, tenore presentium dilecto filio magistro Silvio Passarino, notario et datario nostro, committimus et mandamus, quatenus summam duodecim milium ducatorum auri de Camera ex ducatibus viginti quinque milibus similibus, quibus dilectus filius Leonardus de Frescobaldis et socii mercatores Florentini Florentic commorantes occasione eerte obligationis per eos nobis seu dicto Silvio datario nostro nomine sacre, occasione bullarum decime et indulgentie in dominiis nobilis viri Caroli archiducis Austrie et comitis Flandrie per nos concessarum, prout latius patet publico instrumento, sub die secunda Octobris anni millesimi quingentesimi quintodeeimi per Hipolitum de Cesis, Camere apostolice notarium celebrato, nobis obligati existunt, ad omnem ejusdem Leonardi de Bartholinis requisitionem dieto Leonardo de Bartholinis, seu cui aut quibus ipsi Leonardo videbitur et placebit, cedat aut persolvat seu persolvi faciat. Quocirca tibi, vencrabili fratri nostro R. episcopo OstiensiGa naar voetnoot1), Cardinali S. Georgii, Camerario nostro ac Ferdinando Ponzetto thesaurario necnon clericis Camere apostolice et aliis officialibus, ad quos spectat, | |||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||
committimus et mandamus, quatenus dictam summam duodecim milium ducatorum ad nostrum introitum et exitum poni et describi faciatis ac mandata, instrumenta et scripturas eidem Silvio datario juxta ejus requisitionem et voluntatem super premissis necessarias confici et tradi faciatis, de quibus quidem duodecim milibus ducatis, sicut premittitur, cessis seu solutis aut traditis eundem Silvium datarium quietetis, prout nos ex nune tenore presentium quietamus. Quibusvis in contrarium facientibus non obstantibus quibuscunque. Datum Viterbii, die trigesimo Octobris anni millesimi quingentesimi quintodecimi, pontificatus nostri anno tertio. Placet et ita motu proprio mandamus et quietamus. J. }Eigenhandig.Ga naar voetnoot1) Coll. Fu. de Harna. Armarium 29 Vol. 66 f. 15-15v. | |||||||||||||||||
IV.
| |||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||
lectis filiis Leonardo de Frescobaldis et sociis, mercatoribus Florentinis Florentie commorantibus, summam seu valorem sex millium centum octuaginta unius ducatorum auri largorum, decem et novem solidorum et duorum denariorum, videlicet trium milium ducentorum triginta duorum ducatorum unius solidi et duorum denariorum in drapis auri filati et aureatis ac sericeis et pannis laneis et nonnullis aliis rebus per nos et nomine nostre Illme domine Philiberte de Sabaudia, uxori Illmi domini Juliani Medicis ducis de Nemours nostri fratris germani consanguinei, et aliorum duorum milium noningentorum quadraginta novem ducatorum, decem et octo solidorum hujusmodi in drapis aureatis et argenteis laboratis cum ricco et supra riccium ac nonnullis aliis sericeis et argenteis ac frangis sericeis pro complemento unius lecti, prout Leonardus et socii prefati ex suis computis fecerunt nobis legitime constare. Quapropter dilecto filio magistro Silvio Passerino notario et datario nostro tenore earundem presentium precipimus et mandamus, quatenus dictos sex milia centum octuaginta unum ducatos auri, novem solidos et duos denarios in solutionem viginti quinque milium ducatorum auri de Camera, per predictos Leonardum et socios occasione certe obligationis, per eos nobis seu dicto datario pro nobis facte et solvende nobis aut eidem datario pro nobis in duobus terminis jam effluxis, medietatem decime super fructibus beneficiorum ecclesiasticorum in dominiis dilecti filii nobilis viri Caroli archiducis Austrie comitis Flandrie consistentium nuper per nos imposite et per dictos mercatores exigende et terciam partem emolumentorum provenientium vigore indulgentiarum et facultatum pro reparatione agerum, ne mare inundet loca maritima dominiorum dicti archiducis, per nos concessarum per dilectum filium Hipolitum de Cesis Camere | |||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||
apostolice notarium sub die secunda Octobris anni millesimi quingentesimi quintodecimi rogate, nobis debitorum admittat et bonos faciat, prout nos per casdem presentes admittimus et bono facimus. Datum Florentie, die prima mensis Februarii millesimi quingentesimi quintodecimi, pontificatus nostri anno tercio. Ita fatemur et motu proprio mandamus. J.
Collat. Hipp. de Cesis.
Armarium 29 Vol. 65 f. 146. | |||||||||||||||||
V.
| |||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||
volumus et eisdem Leonardo et socii concedimus et assignamus, ut de pecuniis medietatis decimarum, super fructibus beneficiorum ecclesiasticorum in dominiis dilecti filii nobilis viri Caroli archiducis Austrie et comitis Flandrie consistentibus, nuper per nos impositarum ac etiam tertie partis emolumentorum, provenientium vigore indulgentiarum et facultatum pro reparatione agerum, ne mare inundet loca maritima dominiorum dicti archiducis, per nos concessarum nobis obvenientibus, de quibus dictus Leonardus seu Hieronimus etiam de Freschobaldis per nostras litteras in forma brevis habent specialem commissionem capsas aperiendi et pecunias nobis pertinentes exigendi et recipiendi, ultra summam viginti quinque milia ducatorum nobis debitam et jam persolutam, prout per motus proprios manu nostra signatos et per acta dilecti filii Hypoliti de Cesis Camere apostolice notarii apparet, dicta quatuordecim milia ducatorum in solutionem dicti eorum crediti pro se recipere et retinere libere et licite valeant; mandantes propterea magistro Silvio Passerino notario et datario nostro, ut in computis pecuniarum decimarum, indulgentiarum et facultatum hujusmodi per dictos Leonardum Hieronimum et socios reddendis dicta quattuordecim milia ducatorum per Leonardum et socios in solutum dicti eorum crediti recipienda et retinenda admittat, prout nos admittimus et admissa esse volumus per presentes. Et nichilominus, in eventum quod dicti mercatores hujusmodi summam ex decimis et indulgenciis predictis non consequerentur, pro eorum indemnitate et crediti hujusmodi satisfactione omnes et singulos introitus Camere apostolice spirituales et temporales eiusdem obligamus et efficaciter ipothecamus litterasque et cautiones opportunas, si voluerint, eisdem per dictum camerarium ad eorum beneplacitum expediri mandamus, ad quos spectat; non | |||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||
obstantibus constitutionibus et ordinationibus apostolicis ceterisque contrariis quibuscumque. Datum Florentie, duodecima Februarii Incarnationis dominice millesimo quingentesimo quintodecimo, pontificatus nostri anno tertio. Fatemur et ita motu proprio mandamus. J. }Eigenh. get. Collat. Hip. de Cesis.
Armarium 29 Vol. 65 f. 145v. | |||||||||||||||||
VI.
| |||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||
Sane animo repetentes, Mauros religionis nostre perfidos hostes superioribus diebus, quod superiore quoque anno nostris pene conniventibus oculis nostras et christianorum vires parvi facientes facere presumpserunt, mare Tyrrenum percurisse et ex octo navigiis partim absumptis, partim abductis predam validam fecisse habereque biremes copiosissimo numero, cum quibus littora dicti maris vexare et pejora prioribus, nisi eorum conatibus obviam detur, committere poterunt, plurimumque verendum sit, ne quod Deus sua pietate avertat, ita portus regni Neapolitani continuam vel liberam navigationem ab eodem regno ad almam Urbem nostram impediant quo et Urbs nostra regnicoleque, qui in subsidium curialium, ex omnibus partibus Romanam curiam sequentium, varia victualia continuo deferre ad Urbem ipsam soliti sint, magno damno pluribusque afficiant incommodis, Nos tamen cujusque non expectato auxilio utque possemus adhiberemus remedia, triremes nostras non levi impensa instruximus; sed cum levis hec medicina tantum vulnus sanare non posse videatur, expedit carissimi in Christo filii nostri Caroli Ispaniarum et utriusque Sicilie regis et Austrie archiducis íllustris adhibeantur pro parte vires. Nam nostra ipsiusque Caroli regis et suorum subditorum dicti regni ac etiam inferioris Germanie, qui multas et egregias merces ad eandem Urbem mittere consueverint, res agitur et de communi christicolarum non solum commodo vel incommodo, verum etiam, si recte considerare singula velimus, decore atque dedecore; et Januenses, ut sunt belli navallis (sic) periti, ita superiori anno nostris viribus et una decima illis concessa, que brevi exacta extitit, adjuti paucis diebus dictorum hostium vires repressere. Accidit etiam et ad rem hujusmodi nimium facit plurisque faciendum est, quod magnus Turcorum tyrannus religionis nostre | |||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||
prefate impiissimus hostis adversus Sophi Persarum regem nuperrime ingenti misso exercitu et magni sultani Babylonie post alterius sultani mortem pene contractis viribus in sua protervia impiaque cogitatione adversus Rhodum Italieque ora perseverare et aliquid moliri velle verisimiliter, prout certiores facti sumus, credatur. Igitur tam sevissimi hostis non est a nobis ceterisque Christianis regibus atque principibus expectanda oportunitas et provide omnes cure cogitationesque nostre hac una in re sedulo versantur, ut Deo Salvatore nostro auctore eorundem regum atque principum armis, animis atque viribus unitis sanctissima expeditio contra fidei orthodoxae teterrimos hostes ejusdem Salvatoris nostri gloriam baptismateque signatorum et christiane religionis exaltationem inchoari perficique possit; pro qua quidem expeditione universum clerum non solum tune decimam liberaliter persoluturum nobis persuademus, sed etiam christicolas omnes proprium sanguinem propria sponte sparsuros. Et ut interim in eorundem hostium ab incursionibus marium nobis et Romane ecclesie subjectorum repressione facultatibus nostris, que cum in dies pro dignitate apostolici gradus nos subire gravia oportet onera pro premissis non suppetunt, consuli valeat, matura super hiis deliberatione prehabita, ex certa nostra scientia ac potestatis plenitudine unam integram decimam omnium et singulorum fructuum, reddituum et proventuum ecclesiasticorum in Brabantie, Flandrie, Hollandie, Zelandie, Hannonie et Frizie ceterisque dominiis Inferioris Alemanie ditionis temporalis prefati Caroli regis necnon omnibus et singulis ducatibus, marchionatibus, comitatibus et dominiis ac locis eisdem dominiis mediate vel immediate, etiam occasione vassallorum dicto Carolo regi subjectis, existentium secundum illorum verum annuum valorem, a quibuscumque, | |||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||
cathedralibus, etiam metropolitanis vel collegiatis, aliisque ecclesiis illarumque capitulis necnon monasteriis, prioratibus ac illorum conventibus ceterisque utriusque sexus collegiis, congregationibus et Windesemensis Trajectensis diocesis beneficiis et personis ecclesiasticis secularibus et ordinum quorumcumque regularibus exemptis et non exemptis fructus hujusmodi in dictis dominiis habentibus et percipientibus ac infra unum annum a data presentium dumtaxat habituris et percepturis, cujuscumque dignitatis, status, gradus, ordinis, conditionis vel preeminentie ac quacumque etiamsi pontificali prefulgeant dignitate, quibus aut alicui illorum nulla privilegia sub quacumque verborum forma vel expressione eis concessa et interim concedenda quoad hoc volumus nullatenus suffragari, personis venerabilium fratrum nostrorum Sancte Romane ecclesie cardinalium ac officialium Romane curie eorum officia in ea actu exercentium dumtaxat exceptis, in terminis et locis congruis per infrascriptos collectores aut ab eis facultatem habentes statuendis vel declarandis exsolvendam et in expeditionem predictam ac non in alios usus convertendam, auctoritate apostolica tenore presentium imponimus. Et nichilominus sperantes, quod venerabilis frater noster Petrus episcopus PacensisGa naar voetnoot1) et dilecti filii Philippus electus Trajectensis ac archidiaconus FamenneGa naar voetnoot2) in ecclesia Leodiensi ea, que eis committenda duxerimus, solicite fideliter et laudabiliter exequentur, eosdem episcopum et electum ac archidiaconum et eorum quemlibet in solidum dicte decime | |||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||
collectores et exactores prefata auctoritate facimus, creamus, constituimus et deputamus eisque decimam hujusmodi ab eisdem ecclesiis, capitulis, monasteriis, prioratibus, conventibus, collegiis, congregationibus, beneficiis et personis ad illam solvendam, ut prefertur, astrictis petendi, colligendi et exigendi ac eis tam in genere quam nominatim et in specie ut illam solvant sub excommunicationis late sententie in singulares et capitulorum et collegiorum hujusmodi personas et privationis beneficiorum ecclesiasticorum per eos tunc obtentorum et aliis, de quibus sibi videbitur, penis etiam pecuniariis mandandi ac terminum ad id prefigendum et prefixum semel vel pluries, totiens quotiens sibi videbitur, prorogandi ac pro hujusmodi decime leviori et faciliori exactione unum vel plures ac tot quot eis videbitur subcollectores, qui pari qua ipsi episcopus et electus ac archidiaconus per presentes utuntur, facultate fungantur, deputandi tam generaliter quam nominatim et deputatos amovendi et alios eorum loco totiens quotiens eis videbitur surrogandi necnon decimam ipsam solvere recusantes et differentes neenon generaliter contradictores quoslibet et ne solvatur persuadentes vel quomodolibet impedientes directe vel indirecte per censuram ecclesiasticam et alia juris remedia oportuna quacumque appellatione postposita compescendi, invocato etiam ad hoc, si opus fuerit, auxilio brachii secularis, solventes vero de solutis quitandi, liberandi eosque, qui ad cor reversi de hiis, in quibus premissorum occasione obligati erunt, debite satisfecerint, ab excommunicationum sententiis aliisque censuris et penis, quas dicta occasione quomodolibet incurrissent, absolvendi necnon cum illis, qui sentenciis, censuris et penis predictis irretiti Missas et alia divina officia, non tamen in contemptum clavium, celebrando aut alias se illis immiscendo irregulari- | |||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||
tatem contraxerint, super illa dispensandi et generaliter omnia et singula alia in premissis et circa ea necessaria seu quomodolibet oportuna faciendi, mandandi et exequendi plenam et liberam tenore presentium concedimus facultatem. Volumus autem, quod si forsan quispiam, quod non credimus, quominus decimam hujusmodi persolvatur et exigatur, persuadere facere aut operari quovis quesito colore directe vel indirecte presumpserit, etiam cujuscumque dignitatis, gradus, ordinis, conditionis vel preeminentie nobilitatisve fuerit, etiam archiepiscopali, episcopali vel quavis alia ecclesiastica vel mundana dignitate prefulgeat, excommunicationis sententiam, a qua nonnisi a nobis et successoribus nostris Romanis Pontificibus canonice intrantibus, preterquam in mortis articulo constitutus et debita satisfactione premissa, absolvi posset, incurrere decernimus eo ipso. Non obstantibus, si eisdem ecclesiis, capitulis, monasteriis, prioratibus, conventibus, collegiis, congregationibus, beneficiis et personis communiter vel divisim ab eadem sit sede indultum, quod ad solucionem alicujus decime minime teneantur et ad id compelli aut quod interdici, suspendi vel excommunicari non possint per litteras apostolicas, non facientes plenam et expressam ac de verbo ad verbum de indulto hujusmodi ejusque toto tenore ac propriis ipsorum locorum ordinum et personarum nominibus et cognominibus et quibuscumque privilegiis, exemptionibus etiam in corpore juris clausis et litteris apostolicis necnon stabilimentis usibus et nativis quibusvis dignitatibus et ordinibus et precipue sancti Benedicti et sancti Augustini ac beate Marie Theutonicorum necnon Cluniacensis, Cisterciensis, Premonstratensis, Cartusiensis et Cruciferorum ac ipsorum universitatibus locis et personis generaliter vel specialiter sub quacumque forma et expressione verborum ab eadem | |||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||
sede concessis et pluries confirmatis mentionem; quibus omnibus, etiam si de eis eorumque totis tenoribus de verbo ad verbum quoad oportunam eorum et clausularum derogatoriarum in eis contentarum derogationem presentibus habenda sit in nostris litteris mentio specialis, illis alias in suo robore permansuris, motu, scientia, potestate, auctoritate et tenore predictis hac vice dumtaxat specialiter et expresse derogamus illaque eis quo ad premissa nolumus quomodolibet suffragari. Preterea etiam volumus, quod juxta ordinationem in Concilio Viennensi super hoc editam libri et alia ornamenta ecclesiarum, monasteriorum, beneficiorum et piorum locorum hujusmodi divino cultui dedicata ex causa pignoris vel alias occasione solucionis dicte decime nullatenus capiantur, distrahantur vel occupentur. Quodque presentium litterarum transumpto dictorum episcopi seu electi aut archidiaconi aut alterius prelati ecclesiastici sigillo et publici notarii subscriptione munito eadem prorsus fides adhibeatur in juditio et extra, que adhiberetur ipsis originalibus litteris, si essent exhibite vel ostense. Nulli ergo etc. nostre impositionis, concessionis, decreti, derogationis et voluntatis infringere etc. Siquis etc. Datum Rome apud Sanctum Petrum, anno Incarnationis dominice millesimo quingentesimo decimo septimo, decimo Kal. Junii, pontificatus nostri anno quinto.
Jo. de Gajis.
L. Card. Sanctorum QuatuorGa naar voetnoot1). - Eigenh. get.
Regesta Vaticana Vol. 1304 f. 215r-218. |
|