Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 31
(1910)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bengt Ferrner's dagboek van zijne reis door Nederland in 1759,
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bengt Ferrner, den 10den December 1724 geboren, behoorde van vaders- en moederszijde tot een familie van predikanten. Op achttienjarigen leeftijd werd hij student te Upsala en volgde daar hoofdzakelijk de colleges van Samuel Klingenstjerna, professor in de mathesis en de experimenteele physica, en van den astronoom Mårten Strömer. Onder leiding van Strömer oefende hij zich in astronomische waarnemingen en nam een werkzaam aandeel aan de pogingen om den afstand der vaste sterren te berekenen, die in 1749 en volgende jaren gezamenlijk werden ondernomen door Strömer te Upsala, door den Franschen astronoom Lalande te Berlijn en door diens landgenoot Lacaille aan de Kaap de Goede Hoop. Aan zijne daarbij gebleken bekwaamheid had Ferrner in 1751 zijne aanstelling te danken tot observator aan de sterrenwacht te Upsala. Vijf jaren later werd hij benoemd tot leeraar aan de nieuw opgerichte zeevaartschool te Carlskrona, om daar les te geven in de mathesis en de astronomie en de practijk van beide wetenschappen in de zeevaart. Om welke reden, is mij niet heel duidelijk geworden, maar in plaats van Ferrner ging Strömer naar Carlskrona en Ferrner nam het professoraat van Strömer te Upsala waar. Twee jaren heeft hij dit gedaan, tot 1758; toen noodigde een rijk Zweedsch industrieel en bankier, de heer Lefebure, hem uit, zijn zoon Jean te vergezellen op een buitenlandsche reisGa naar voetnoot1). Aan die uit- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||
noodiging gaf Ferrner gevolg; hij was niet iemand, die alleen in de studie van zijn vak opging, maar had ook veel belangstelling voor en kennis van geschiedenis en economie, en sprak gemakkelijk vreemde talen; het vooruitzicht om op een lange buitenlandsche reis de voornaamste landen en volken van Europa door eigen aanschouwing te leeren kennen, moet hem hebben aangetrokken. In Augustus 1758 vertrokken Ferrner en de jonge Lefebure uit Stockholm; in December 1763 kwamen zij er weer terug. Gedurende die ruim vijf jaren hadden zij Denemarken, Noordwest-Duitschland, Nederland, Engeland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Bohemen, Saksen, Brandenburg en Pommeren bezocht. Ferrner maakte van deze gelegenheid tevens gebruik om zich op de hoogte te stellen van den stand zijner wetenschap in de landen, waar hij vertoefde, en betrekkingen aan te knoopen met de beroemdste geleerden. In Engeland en Frankrijk nam hij kennis van de nieuwste instrumenten op het gebied van sterren- en zeevaartkundeGa naar voetnoot1); met d'Alembert werd hij persoonlijk bekend. In Italië zocht hij de vermaarde beoefenaars der geometrie Frisi en Perelli op, en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||
knoopte met den laatsten een nauweren vriendschapsband aan; te Weenen bezocht hij den astronoom Hell, te Berlijn maakte hij persoonlijk kennis met den beroemden Euler. Na zijne terugkomst in Zweden maakte Ferrner zijne opwachting bij koning Adolf Frederik, koningin Louisa en kroonprins Gustaaf. Hij schijnt daarbij zoo aardig te hebben verteld van zijne reis en zulk een gunstigen indruk te hebben gemaakt, dat de koning hem weldra uitnoodigde om Samuel Klingenstjerna, die sinds 1755 gouverneur van den kroonprins was, maar door gezondheidsredenen verhinderd werd dien post naar behooren waar te nemen, ter zijde te staan. Zoo werd Ferrner eerst de adjunct van Klingenstjerna, en na diens dood, in 1765, gouverneur van den kroonprins, welk ambt hij, op verzoek van zijn leerling, bleef waarnemen tot 1771, toen deze als Gustaaf III de regeering van Zweden aanvaardde. Blijkt uit dit verzoek reeds, dat het onderwijs van Ferrner werd gewaardeerd, ook de koninklijke gunstbewijzen, die hem werden verleend, geven er getuigenis van; in 1765 kreeg hij den titel van Kanselarij-Raad, in 1766 werd hij in den adelstand verheven. Een verheffing in den Zweedschen adelstand ging meestal gepaard met een verandering van naam; bij Ferrner bepaalde deze verandering zich hiertoe, dat hij voortaan zijn naam met twee r's mocht spellen in plaats van met één. De lezer bemerkt nu, dat ik in dit opzicht mij aan het koninklijk praerogatief heb vergrepen en Ferrner reeds van zijn geboorte af in den adelstand heb verheven. Toen Ferrner's leerling koning was geworden en dus geen onderwijs meer behoefde, verleende hij zijn leermeester, behalve andere gunstbewijzen, een jaarlijksch pensioen van 500 rijksdaalders. Ferrner was geen gefortuneerd man; ook zijne vrouw - hij was in 1770 gehuwd met een burgemeestersdochter uit | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Norrköping - bracht hem geen groot vermogen aan; althans, het eenige dat Ferrner bij zijn dood naliet, was een kapitaaltje van 1000 rijksdaalders, dat hij aan de Koninklijke Zweedsche Academie van Wetenschappen vermaakte, opdat de rente ervan gebruikt zou worden voor de uitgave van mathematische verhandelingen. Maar hij schijnt een eenvoudig man te zijn geweest en geen behoefte te hebben gehad aan vermeerdering van inkomsten; een hem passend professoraat kwam bovendien in het begin van zijn ambteloos leven niet open; zoo is hij tot aan zijn dood (20 October 1802) ambteloos burger gebleven en had volop tijd om zich aan de studie te wijden. Maar hij las meer, dan dat hij zelf produceerde; groote werken heeft hij niet nagelaten; zijne geschriften bestaan hoofdzakelijk uit redevoeringen en verhandelingen, voorgedragen in de Zweedsche Koninkl. Academie van Wetenschappen en de Koninkl. Academie van Fraaie Letteren, Geschiedenis en Oudheidkunde, die hem onder hare leden telden. Bovendien was hij op zijn buitenlandsche reis benoemd tot correspondeerend lid van de Académie des Sciences te Parijs en tot lid van de Académie des Sciences te Montpellier. De Kon. Academie van Wetenschappen eerde zijne nagedachtenis o.a. door het laten slaan van een gedenkpenning.
Op zijn buitenlandsche reis heeft Ferrner een uitvoerig dagboek gehouden - vier deelen in folo - dat, gelijk ik reeds mededeelde, berust in de Koninklijke Bibliotheek te Stockholm: althans, de twee eerste deelen daarvan, die het verhaal van de reis door Denemarken, N.W. Duitschland, Nederland, Engeland en Frankrijk bevatten; de twee overige schijnen verloren te zijn gegaan. Blz. 92-175 van het eerste deel handelen over zijn verblijf in Nederland, van 12 Februari-12 Juli 1759. Het dagboek is in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het Zweedsch geschreven; alleen van het op Nederland betrekking hebbende gedeelte laat ik hier een vertaling volgen; ik heb daarbij getracht het origineel zoo getrouw mogelijk weer te geven en er niet naar gestreefd om Ferrners eenvoudigen verhaaltrant op te sieren. Verreweg het grootste gedeelte van het reisverhaal wordt door mij in zijn geheel gegeven; toen ik het te Stockholm overschreef, begon ik tegen het laatst te vreezen, dat ik geen tijd genoeg zou hebben om de letterlijke copie te voltooien; ik heb toen van het laatste gedeelte de minst belangrijke passages in eenigszins verkorten vorm overgenomen, maar kan mijn lezers verzekeren, dat daarmede niets van den wezenlijken inhoud voor hen is verloren gegaan. Gedurende de vijf maanden, die hij in Nederland doorbracht, heeft Ferrner met vele en velerlei personen kennis gemaakt en meer gezien dan de meeste vreemdelingen. Voor een groot deel had hij dit te danken aan de connecties van den heer Lefebure. Daardoor kwam hij te Amsterdam onder de hoede van de familie Grill, die hem weer in aanraking bracht - behalve met allerlei in de hoofdstad gevestigde Zweden - met den Doopsgezinden koopman Jacob de Clercq en den scheepsbouwmeester en assuradeur Arent Bruyn, die zoozeer hun best hebben gedaan om aan Ferrner het verblijf in Amsterdam aangenaam te maken. Maar daardoor kreeg hij ook toegang tot kringen, die anders vermoedelijk niet zoo licht open zouden hebben gestaan voor een onbekend en onbemiddeld geleerde, ik bedoel die van de handelsmagnaten en koningen der beurs, de Clifford's, Hope's en de Smeth's. Als reisgezel van den zoon van den aanzienlijken Zweedschen fabrikant en bankier wordt hij bij hen ten maaltijd of op hun buiten genoodigd; hij leert de weelde van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het toenmalige Amsterdam volop kennen. Een enkele maal blijkt uit zijn dagboek, dat het hem in die kringen niet altijd wel te moede was; wanneer Thomas Hope aan tafel opsnijdt over de arme stakkers van auteurs, die hem steeds vervolgen met het verzoek, hunne werken aan hem te mogen opdragen, en hij hun hetzelfde woord naar het hoofd gooit, waarmede hij schelmen en intriganten aanduidt: ‘c'était un gueux!’, dan concludeert Ferrner daaruit ‘dat arm en schelm in dezen kring synoniemen zijn, met dit onderscheid evenwel, dat schelm niet voor zoo onteerend wordt gehouden als arm of behoeftig. Zoo spreken de rijken.’ Maar af en toe laat Ferrner zijn reiscompagnon in den steek en gaat de professor te Upsala alleen op wetenschappelijk avontuur uit. Zoo brengt hij vier dagen te Utrecht door en vijf te Leiden. Wat hij mededeelt over de professoren, wier kennis hij maakte, over hunne colleges, over academische inrichtingen en toestanden behoort m.i. wel tot het belangrijkste gedeelte van zijn reisverhaal. Natuurlijk interesseeren zijn eigen vakken - astronomie, mathesis en in 't algemeen de natuurwetenschappen - hem het meest, en zoekt hij bij voorkeur het gezelschap van hoogleeraren als Castillion en Hahn te Utrecht, en Musschenbroek en Lulofs te Leiden. Ook uit mededeelingen van Ferrner, die niet op academische zaken betrekking hebben, blijkt voortdurend dat een wis- en natuurkundige aan het woord is, iemand, die verstand heeft van technische zaken en geleerd heeft op te merken. Men leze b.v. wat hij schrijft over de zaagmolens buiten Amsterdam, over den vingerhoedmolen bij de Bilt, de Munt en Zijdebalen te Utrecht; terwijl andere reizigers alleen uitweiden over het buiten ‘Zijdebalen’, en in verrukking geraken over de amphitheaters, dalende | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||
waterspiegels, fonteinen, grotten, trianons, beelden en verdere heerlijkheden van dit ‘pronkjuweel van den Vechtstroom’, geeft Ferrner ons de uitvoerigste beschrijving van den zijdemolen zelf, die althans mij bekend is. Het is waar, men kan Ferrner's belangstelling voor deze dingen ook verklaren uit de omstandigheid, dat hij den zoon van een fabrikant tot reisgezel had; maar uit hetgeen hij opteekent, blijkt toch dat ook hijzelf gaarne zijn aandacht aan deze onderwerpen gaf. Belangrijk schijnen mij ook die gedeelten van het dagboek, waaruit blijkt, hoe populair toen de beoefening der natuurwetenschappen was in de kringen der notabelen en intellectueelen. Zeker, in het algemeen was dit niet onbekend; en wij allen hebben gehoord van de kabinetten van schelpen en vlinders en andere naturalia; maar wij beschouwden dit toch meer als een onschuldige manie dan als een uiting van werkelijke belangstelling in de natuurwetenschappen. Wat Ferrner ons mededeelt, doet echter zien, dat in het midden der achttiende eeuw de natuurwetenschappen niet alleen in de mode waren, maar dat destijds de kennis der natuur bij de ontwikkelde burgerij op een hoog peil stond. Zijne mededeelingen in dit opzicht betreffen hoofdzakelijk Amsterdam, omdat hij daar het grootste gedeelte van den tijd, dien hij in Holland vertoefde, doorbracht. De koopman Jacob de Clercq heeft niet alleen een kostbare verzameling natuurkundige werktuigen, maar bovendien op het dak van zijn huis een klein observatorium. De bankier Theodore de Smeth heeft insgelijks een observatorium en een collectie werktuigen, is de auteur van een lijvig handschrift over astronomie, maakt een ontwerp van een planetarium. Een ander Amsterdamsch koopman, van de Wal, heeft buiten de Leidsche poort een kleine sterrenwacht, slijpt zelf de spiegels voor zijne | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||
telescopen, gaat daarin een wedijver aan met James Short, den knapsten instrumentmaker van Engeland. Ferrner woont te Amsterdam de vergaderingen bij van een Maandag-avond- en een Donderdag-avondgezelschap, waar kooplieden, medici, predikanten komen luisteren naar voordrachten over onderwerpen als: de wetten van het zien, zouten, de percussio corporum, vallende lichamen enz. Een der leden van het Maandag-avond-gezelschap is de Doopsgezinde predikant Klaas de Vries, die zooveel studie heeft gemaakt van de wis- en natuurkunde ‘naar de nieuwe Engelsche wijze’, dat hij later daarin college zal geven aan de studenten der Doopsgezinde kweekschool. De leden van het Donderdag-avond-gezelschap brengen jaarlijks f 600 bijeen als honorarium voor een zekeren Botsman, die veel studie had gemaakt van physica en mathematica, en nu elke week voor hen voordrachten met proeven houdt over natuurkundige onderwerpen; de daarvoor noodige werktuigen kan hij leenen bij een lid van het gezelschap, den koopman Jacob Cramer, die, behalve een schelpen-kabinet, ook een mooie verzameling van werktuigen voor optica, aërometrie, hydrostatica en mechanica heeft. Ferrner woonde alleen vergaderingen van het Maandag- en het Donderdagavond-gezelschap bij, maar er waren destijds in Amsterdam nog verscheiden andere dergelijke gezelschappen, - ik noem slechts Libertate et Concordia en Concordia et Libertate - waar men in besloten kring letteren en wetenschappen beoefende, en onder de laatste vooral de natuurwetenschappen; het zijn de voorloopers geweest van de talrijke Genootschappen en Maatschappijen, die in de jaren 1760-1780 werden opgericht; alleen de Holl. Maatschappij van Wetenschappen dagteekent van vóór dien tijd (1752). Behalve de genoemde onderwerpen komen in het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dagboek van Ferrner tal van andere ter sprake, ik zou bijna zeggen de gewone onderwerpen, die een ons land bereizend vreemdeling in dien tijd aanteekent. Te Amsterdam bezoekt hij natuurlijk allerlei openbare gebouwen, bezichtigt de schilderij-verzameling van Braamcamp, gaat naar comedie en concerten, moet de menagerie van Blauw-Jan zien en een oogje wagen aan de beruchte danshuizen. Hij maakt kennis met professor Johannes Burman, den medicus en botanicus, en bezoekt hem op zijn buiten in de Diemermeer. Van Amsterdam uit maakt hij uitstapjes in de buurt: naar Weesp, naar Zaandam, naar de bollenvelden en de bleekerijen in de omstreken van Haarlem. Met den scheepsbouwmeester Bruyn gaat hij uit zeilen op de Zuiderzee en het IJ. Reeds in den aanvang van zijn verblijf te Amsterdam onderbreekt hij dit door een uitstapje naar Den Haag om de begrafenis van de Gouvernante bij te wonen; hij komt bij die gelegenheid op het huis Persijn, en bezoekt Scheveningen en Delft. Een tweede onderbreking is een reisje langs den Vecht naar Utrecht; terwijl zijn reisgezelschap dan verder naar Gelderland gaat, blijft Ferrner eenige dagen te Utrecht om de hoogeschool te leeren kennen en brengt ook een bezoek aan de Hernhuttergemeente te Zeist. Voor de derde maal wordt zijn verblijf te Amsterdam afgewisseld door een reisje door Noord-Holland, langs deze route: Haarlem, Beverwijk, Alkmaar, Hoorn, Edam, Monnikendam en Broek-in-Waterland. Wanneer hij Amsterdam voor goed verlaat, reist hij over den Hartenkamp, het beroemde buiten van Clifford, naar Leiden, waar hij zich opnieuw eenige dagen vermeit in den omgang met professoren en het volgen van hunne colleges. Ten slotte vertoeft hij nog eenige dagen in Den Haag, waar de stokoude Zweedsche envoyé Preis hem wederom allerlei beleefdheden bewijst en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hem door zijn zoon of door den legatiesecretaris Creutz laat rondleiden in de zalen van het Binnenhof en het naturaliën-kabinet van den Stadhouder; waar hij een bezoek brengt aan den advocaat Gabry, lid van the Royal Society, en diens laboratorium en boekerij; waar hij ook de fundatie van Renswoude bezichtigt. Te Utrecht had Ferrner voor het eerst gehoord van de Vrijvrouwe van Renswoude, die haar groot vermogen hoofdzakelijk bestemd had om arme jongens onderwijs te doen genieten in technische vakken. Het gebouw der fundatie te Utrecht was toen nog niet voltooid; in Den Haag daarentegen was het onderwijs in de fundatie van Renswoude reeds in vollen gang; hier geraakte Ferrner opgetogen over de schitterende verzameling instrumenten voor physica en mechanica en over de vrijgevige wijze, waarop die in het vervolg zou worden aangevuld. Na nog eenige buitens in de buurt van Den Haag te hebben bezichtigd - het aantal buitens, door Ferrner hier te lande bezocht, is zeer respectabel - gaat de reis over Rotterdam naar Hellevoetsluis, waar de pakketboot gereed ligt, die hem naar Harwich zal vervoeren. Al deze bijzonderheden moge de lezer in het dagboek zelf nalezen; zijn ze ook niet alle even belangrijk, zij brengen toch een groote afwisseling in de lectuur en maken deze misschien genietbaar voor sommige leden van het Historisch Genootschap, die niet gewoon zijn alle bijdragen in den hun jaarlijks aangeboden bundel te lezen. Intusschen, men spanne zijne verwachtingen niet te hoog; men vergete niet, dat hier een Zweedsch professor in de astronomie aan het woord is, die boven alles belang stelt in onderwerpen, die zijne wetenschap betreffen of daaraan verwant zijn; men verbaze er zich b.v. niet te zeer over, dat Ferrner, die wel oog blijkt te hebben voor natuurschoon, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nergens toont iets te hebben opgemerkt van het schoon der Hollandsche steden. Ook wat de onderwerpen aanbelangt, waarover hij wèl schrijft in zijn dagboek, is dit minder belangrijk dan de Merkwürdige Reisen van den Frankforter patriciër Von Uffenbach en niet zoo pittig als de Tagebücher van den Zwitserschen dichter en geleerde Albrecht Haller. Daarentegen doet Ferrner's reisverhaal niet veel onder voor dat van zijn landgenoot Björnståhl, die ongeveer 15 jaren na hem ons land bezocht; zij vullen elkaar goed aan, omdat de belangstelling van den eersten meestal op andere onderwerpen gericht is dan die van den laatsten, en omdat zij in tijdsruimte niet zooveel van elkander verschillen. Ik heb mij eenige moeite gegeven, den inhoud van het dagboek nader toe te lichten en Ferrner's berichten zooveel mogelijk te controleeren. Aan allen, die mij bij de daarvoor noodige onderzoekingen hunne hulp hebben verleend, betuig ik bij dezen nogmaals mijn dank; ik noem met name de heeren Mr. W.R. Veder en Dr. Joh. C. Breen, archivaris en adjunctarchivaris der gemeente Amsterdam, die mij, als altijd, met de grootste welwillendheid van dienst zijn geweest. Ook mijn collega aan de Utrechtsche Universiteit, Prof. Nijland, heeft mij zeer verplicht door met mij die bladzijden van het dagboek na te lezen, waarin de sterrenwachten van Utrecht en Leiden en astronomische of physische werktuigen worden beschreven, en mij de technische termen te verklaren, die daarbij te pas kwamen.
G.W.K. [14 Augustus 1758 vertrokken Ferrner en Lefebure uit Stockholm. Hunne reis ging over Norrköping, Göteborg, Helsingborg, Helseneur, Kopenhagen, Korsör, Odense, Flensborg, Hamburg - vandaar | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||
een uitstapje naar Lübeck -, Bremen, Kloppenburg en Nordhorn naar Almeloo, waar zij in den avond van 11 Februari 1759 aankwamen. Het verhaal van deze reis vult blz. 1 - blz. 92 middenin van het eerste deel van het dagboek, welk deel getiteld is ‘Dagbok öfver resan genom Sverige, Danmark, Tyskland (mest Hamburg) och Holland, af Bengt Ferrner’. De rest van dit eerste deel, blz. 92-175, bevat het verhaal van Ferrner's verblijf in Nederland, waarvan hier de vertaling volgt.] [blz. 92]Ga naar voetnoot1) ‘Den 12den Februari reisden wij [van Almeloo] over Deventer naar Holtenland of HolthuisenGa naar voetnoot2), een herberg, die een halve mijl buiten de stad Deventer ligt, welke stad goed versterkt en tamelijk groot is en even zindelijk als de andere steden van HollandGa naar voetnoot3). De kinderen op straat waren er even rumoerig als in Ootmarsum en AlmelooGa naar voetnoot4); hoewel druk bezochte wegen uit Duitschland hier langs voeren, zijn de kinderen nieuwsgierig om vreemdelingen te zien, die zij schijnen uit te lachen omdat het geen Hollanders zijn: zoo'n hoogen dunk heeft de gemeene man van de vrijheid, waaronder hij leeft; deze inbeelding van het volk weegt op tegen de grootste werkelijke voordeelen, want zij wekt en onderhoudt vlijt en arbeidzaamheid. Zoodra wij door de stadspoort binnen waren gekomen, begon een menigte jongens en meisjes onzen wagen te omringen; | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hoe verder wij kwamen, des te grooter werd de hoop, die ons tot buiten de andere poort met vroolijk geschreeuw volgde. N.B. de meisjes waren het brutaalst. [blz. 93] Den 13den Februari lieten wij het lustslot het Loo een goed eind van den weg aan onze rechterhand liggen, gebruikten het middagmaal in een herberg [in] Voorthuizen en namen ons nachtverblijf in de stad Amersfoort. Van het begin van Holland tot op een mijl afstands van Amersfoort vindt men wel mooie, door kunst en arbeid aangelegde buitenplaatsen, maar daartusschen ook uitgestrekte woeste gronden, bijna ongeschikt voor het gebruik; waar echter zelfs op deze dorre heiden de Hollandsche boer aan het ontginnen is gegaan, ziet de streek er lachend en vruchtbaar uit. Toen wij op één mijl afstands van Amersfoort kwamen, begonnen de heerlijke tabaksplantingen, die zich tot aan de stad uitstrekten. Heel het land was daar doorsneden door kleine kanalen, op gelijken afstand van elkander; aan beide zijden van de kanalen waren overal buitengewoon goed verzorgde rijen boomen, die, evenals de kanalen, zoo recht liepen alsof zij langs een draad waren getrokken. Overal waren langs den weg mooie gebouwen en lusthuizen. Kortom, geen enkel park ziet er zorgvuldiger onderhouden uit dan dit geheele district; maar de groote eenvormigheid verveelt ten slotte. Amersfoort is kleiner dan Deventer, maar lijkt er overigens op, wat het aanzien van huizen en straten betreft. Den 14den kwamen wij op onze verdere reis vlak langs het lustslot van de prinses-stadhouderes, Soestdijk. Het gebouw zelf was niet heel prachtig; maar de grachten, lanen, tuin en de heele beplanting was voortreffelijk. Voordat wij aan dat lustslot kwamen, begonnen daar langs den weg mooie aanplantingen van boomen, meerendeels eikenhout, die in baar zand | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||
worden geplant, maar toch diep in den grond staan en wèl onderhouden worden. De boomstekken worden over het geheele veld in rijen gezet, zoo recht als een draad, met ongeveer een voet afstand tusschen elke rij. Dit zoo dicht geplante bosch moet na 5 jaren dienen voor brandhout, wanneer het bij den wortel wordt afgekapt en saamgebonden in bundels, die naar de steden worden gebracht. Na 5 jaren zijn er uit deze wortels weder zoo groote takken uitgeloopen, dat zij opnieuw afgekapt moeten worden. Wanneer een terrein op deze wijze beplant is, draagt het elk vijfde jaar vrucht, op dezelfde wijze als een zaaiveld telken jare vrucht draagt. Dat deze wèl geordende boomplantingen aan het land een mooi aanzien geven, behoef ik niet te zeggen. Onderweg kwamen wij langs boerenhoven, met steenen huizen, van twee à drie verdiepingen hoog, die op paleizen [blz. 94] geleken en omringd waren door de mooiste tuinen en lanen. Ik kan niet beschrijven hoe mooi het was om te zien, op den heelen weg een goed eind voorbij Soestdijk, het eene veld beplant met eiken en het andere met berken, weer een ander met sparren en nog een ander met dennen. Toen wij die streek achter den rug hadden, troffen wij weder een uitgestrekte woestenij van zand aan, die eerst ophield toen wij de stad Naarden binnenreden. Op deze zoowel als op de vroeger genoemde zandgronden weidden groote kudden langwollige schapen, maar de wol zag er hier grof en ruw uit, wat zeker komt door het klimaat. Naarden, dat door zijn sluiswerk de sleutel is van Amsterdam, is klein, maar beter versterkt dan eenige stad, die ik tot nog toe gezien heb. De grachten zijn breed en diep en de wallen netjes gemetseld van klinkers. Ik kan niet zoo spoedig oordeelen over de sterkte van de vesting, ten opzichte van hare | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||
muren van baksteen; maar dat is zeker, dat zij er bijzonder mooi uitziet. Hier begon de trekvaart, die in een rechte lijn tot Muiden liep; vandaar tot Amsterdam was er een - echter weinig merkbare - kromming in het kanaal. Hier had men gelegenheid te zien, hoeveel uitgewerkt kan worden door iets kleins, wanneer dat kleine op juiste wijze wordt aangewend. Een enkel paard trok hier twee groote geladen trekschuiten en droeg tegelijk den man, die het bestuurde. Het touw, waaraan de trekschuit getrokken wordt, is vastgebonden aan den top van den mast; deze heeft aan zijn voet een soort van scharnier, waardoor hij gemakkelijk gestreken en opgehaald kan worden. Om 5 uur 's avonds kwamen wij te Amsterdam, waar de heer Jacob GrillGa naar voetnoot1) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||
logies voor ons had besteld in het Oude Wapen van EmbdenGa naar voetnoot1), niet ver van het stadhuis. Onze reis van Hamburg af is dus eenigszins langzaam geweest, maar overigens heel voorspoedig, in aanmerking genomen dat wij in oorlogstijdGa naar voetnoot2), toen het heele land vol krijgsvolk was, doorgeslopen zijn zonder eenigen hinder. Met uitzondering van den eersten dag was het weer ook bijzonder mooi; de zon gaf warmte als in de Aprilmaand, de leeuwerik zong elken dag, het vee ging overal naar de weide | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en de landman ploegde zijn akker. Tot nog toe leek deze winter in elk opzicht op dien van 1750 in Zweden. Door brieven heb ik tijding gekregen, dat in Zweden dit jaar de winter eveneens zeer zacht wasGa naar voetnoot1). [blz. 95] Den 15den Februari leidde de heer Jacob Grill ons rond om een gedeelte van Amsterdam te bezien. Het kon niet anders of dit moest een heel goeden indruk op ons maken, door zijne mooie huizen, grachten en rijen boomen langs de grachten, maar vooral door de breedte, effenheid en bijzondere zindelijkheid van zijne stratenGa naar voetnoot2). De straten zijn in het midden geplaveid met gelijkvormige en gladde steenen; maar aan den kant van de huizen en van de grachten, waar de voetgangers loopen, met hollandsche klinkers, die op hun kant gezet zijn. Wanneer er een steen kapot gaat, zoodat er een, al is het nog zoo kleine kuil ontstaat, zijn er bepaalde mannen aangesteld om dat na te zien en het te repareeren. Een man heeft een jaarlijksch loon van de stad om de boomen te verzorgen en in goeden staat te houdenGa naar voetnoot3). Des middags en des avonds aten wij bij den heer Anthoni Grill, den vader van den heer Jacob Grill. Den 16den aten wij eveneens bij den heer Anthoni Grill en 's avonds begeleidde mijnheer Jacob ons naar het concert bij RichemondGa naar voetnoot4). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 17den waren wij uitgenoodigd op een bal, maar werden verhinderd, omdat mijnheer Lefebure de koorts had. Den 18den bracht mijnheer Jacob Grill ons naar Blauwe Jan, een man, die voor geld zeldzame dieren laat zienGa naar voetnoot1). Daar zagen wij een leeuwin, verschillende tijgers, waarvan er een pikzwart was, een zwijnhond, twee wolven, verschillende soorten van meerkatten, apen en bavianen en een afrikaansch paard of ezel, dat zebra genoemd wordt en bont is op deze wijze, dat bruine en witte strepen meest in verticale richting en regelmatig langs den hals en de flanken naar beneden gaan. Verschillende soorten vogels uit Oost- en West-Indië zagen wij hier en ook zeldzame Europeesche. Daarvandaan gingen wij naar secretaris Wynantz, die legatiesecretaris in Londen geweest is en nu vandaar hierheen gekomen is om naar Zweden terug | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||
te gaanGa naar voetnoot1). Zijn neef is schepen of lid van den raad hier in AmsterdamGa naar voetnoot2). Van Sr. Wynantz geleidde mijnheer Grill ons naar mevrouw Kloppenburg, die de schoonmoeder is van Conr. Fabritius in KopenhagenGa naar voetnoot3), om haar een bezoek te brengen en haar te groeten van haar schoonzoon en dochter; 's avonds aten wij bij mijnheer Grill. Den 19den bracht mijnheer Grill ons in gezelschap van zijne zuster naar den scheepsbouwmeester en assuradeur BruynGa naar voetnoot4) om de oefeningen van een Straat-Davis-man in zijn bootje te zien en om de prachtige | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||
stallen en equipages van mijnheer Bruyn te bezien. De Straat-Davis-man was in Kopenhagen geweest, had daar het christelijk geloof aangenomen en was nu weder op zijne terugreis naar straat Davis. Zijn boot was tusschen 5 en 6 el lang en ¾ el breed, zeer dun (licht) en overal bekleed met dierenvel. [bl. 96] Middenin was een rond gat, dat bijna de heele breedte van de boot besloeg. Hierdoor stak de man zijne beenen in de richting van den voorsteven, zette zich met zijn romp op den bodem van de boot en vulde het heele gat met zijne heupen. De man was heelemaal bekleed met dierenvel en had over zijn hoofd zelfs een muts daarvan, die één stuk uitmaakte met zijn wambuis. In de eene hand had hij een kleinen, smallen riem met een blad aan beide einden, en in de andere een langen houten prik met ijzeren punt. Aldus uitgerust ging hij te water, hield met zijn bovenlijf uitstekend evenwicht en roeide de boot met zijn riem sneller dan twee paar riemen een andere kleine boot kunnen voortbewegen. Terwijl de boot haar snelste vaart had, wierp hij zijn prik (in 't midden waarvan een kurken drijver was, zoodat hij niet zonk, maar in 't water bleef staan) om te wijzen op welke manier walvisschen, robben en dergelijke dieren in straat Davis worden gevangen. Deze man was in gelaat en gestalte heelemaal gelijk aan de Lappen bij ons, maar meer gedrongen en forscher. Toen hij zijne kunsten vertoond had en de menschen hem geldstukken gaven, glom zijn gezicht van plezier; maar het kon hem een beetje schelen, of men hem veel of weinig gaf; hij scheen meer in zijn schik, omdat de menschen zijne vaardigheid bewonderden dan omdat zij hem geld gaven; ook bij hem scheen ijdelheid de voornaamste hartstocht te zijn. Mijnheer Bruyn had in zijn stal twaalf uitgezocht mooie en wèl verzorgde paarden; in een | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gebouw daarnaast zag men zijne rijtuigen, chaisen en zadeltuigen, welker aantal en pracht schenen te passen voor een prins en niet voor een particulier. Zijn treffelijkste paard was een harddraver, waarvoor men 1200 gulden had geboden, zonder dat Bruyn eenige aarzeling had gevoeld om het bod af te slaan. Het huis van mijnheer Bruyn is precies een paleis. Mijnheer Jacob [de] ClercqGa naar voetnoot1) had ons uitgenoodigd voor het middagmaal; hij bewees ons groote beleefdheid en noodigde ons uit om 's avonds mede te gaan naar een gezelschap van liefhebbers der wetenschap, die elken Maandag tezamen kwamen om zich te onderhoudenGa naar voetnoot2). Ik ging daarheen, maar de heer Lefebure was elders verzegd. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[bl. 97]. Den 20sten Februari kwam de jonge heer FockGa naar voetnoot1), een stiefzoon van mijnheer Jacob [de] | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Clercq, en nam ons mee in zijn rijtuig om de uitgezochte en groote verzameling schilderijen te bezien, die mijnheer BraamcampGa naar voetnoot1), een koopman, had bijeengebracht en waarmede hij de wanden van zijn huis had behangen. Dit huis, vier verdiepingen hoog, is geheel opgetrokken van gehouwen steen; de architectuur ervan is mooi. Het ligt aan een gracht, schuin over het Oostindische huisGa naar voetnoot2). Alle wanden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||
op de tweede en derde verdieping zijn behangen met uitgezochte stukken van de grootste meesters. Er zijn veel kleine stukken van een voet in het kwadraat, die toch niet tot de prachtigste behooren, welke 10 à 12000 gulden kosten. Wanneer men nu bedenkt, dat het huis aan de straatzijde 72 (sic) el lang en dat het heel diep is, dan kan men zich eenige voorstelling vormen van het bedrag, dat aan de wanden van deze verdiepingen hangt. Opmerkelijk hierbij is, dat mijnheer Braamcamp zelf geen kenner is, maar iemand anders heeft, die deze prachtige schilderijen uitzoekt en rangschikt; daaruit zou men de gevolgtrekking kunnen maken, dat hij deze verzameling heeft aangelegd minder uit zin voor het schoone dan wel uit begeerte om op de een of andere wijze te toonen hoe rijk hij is. Mijnheer Braamcamp had in zijn groote zaal een klein speelwerk, dat, als het opgewonden was, verschillende stukjes speelde; de zuiverheid en juistheid der tonen was voortreffelijk, en de kast van het speelwerk kostbaar en prachtig. Des namiddags had de heer Grill ons uitgenoodigd | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||
voor de opera, waarin vooral twee kleine meisjes,Ga naar voetnoot1) het oudste van negen en het jongste van zes jaar, een hoofdrol hadden. De bevallige gebaren, het zuivere zingen en de vaardigheid in het dansen van deze meisjes waren verwonderlijk en bijna ongeloofelijk. Een meisje van 14 à 15 jaar had ook een rol in de opera en kweet zich daar wèl van; maar tegen de zooeven genoemde meisjes kon zij niet op. Tot slot zong een Italiaansche tamelijk goed. Het tooneel en de decoraties zijn hier heel mooi; maar de zaal voor de toeschouwers biedt minder gemakken dan ten opzichte van dit theater en van de menigte toeschouwers het geval behoorde te zijn. [blz. 98] Den 21sten Februari reisden wij in gezelschap van de jonge heeren Jacob en Anthoni Grill en hunne zuster naar den Haag om de begrafenis van de Prinses-Stadhouderes te zien, die den 23sten | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||
d.a.v. zou plaats hebben. De weg van Amsterdam naar Haarlem liep in een rechte lijn langs de vaart, waarin een groot aantal trekschuiten deels naar den Haag voeren en deels vandaar terugkwamen. Op eenigen afstand van den weg hadden wij hier aan onze linkerhand het Haarlemmermeer en aan onze rechter het IJ. Zoowel de weg als de weilanden tusschen evengenoemde wateren waren versierd met boomen; maar omdat alles zoo eentonig was, duurde het genoegen om er naar te zien maar kort. Haarlem is een groote en mooie stad, hoewel het veel van zijn aanzien verliest, wanneer men van Amsterdam komt. Bij Haarlem maakte de weg een kromming en verliet de vaart. Een eind weegs van Haarlem kwamen wij voorbij het buiten van Clifford, dat Linnaeus heeft beschrevenGa naar voetnoot1). Hoe dichter wij bij Den Haag kwamen, des te mooier werd het uitzicht langs den weg op bosschen, lanen, tuinen en gebouwen; vooral daarom was dit alles mooi om te zien, omdat er veel verscheidenheid in was. Leiden lieten wij een kwart mijl ter linkerzijde van den weg liggen. Een uur voordat wij in Den Haag kwamen lieten wij mejuffr. Grill en den jongen heer Anthoni achter bij den Raadsheer Gilles, op het huis PersijnGa naar voetnoot2); maar mijnheer Jacob reed met | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ons naar Den Haag, waar wij onzen intrek namen bij een horlogemaker, waar de jonge baron Preis op verzoek van mijnheer Grill logies voor ons had besteld. Tusschen het huis Persijn en Den Haag kwamen wij voorbij het huis in 't Bosch of de Oranjezaal, dat een lustslot van den stadhouder is en bijzonder mooi ligt in het Haagsche bosch. Den 22sten des voormiddags bezochten wij [den Zweedschen] envoyé Baron PreisGa naar voetnoot1), die heel beleefd en vriendelijk was, hoewel zoo hoog bejaard, dat hij van ouderdomszwakte bij het gaan moest worden geleid. Wij werden door hem aan het middagmaal genoodigd en intusschen bood de jonge Baron, de zoon van den envoyé, aan om met ons uit te gaan en ons de stad te laten zien. Wij gingen op weg naar Schevelingen, een bekend dorp op ¾ uur afstand van Den Haag, vlak langs het zeestrand. De weg tusschen Den Haag en Schevelingen is in een rechte lijn getrokken door groote zandheuvels [blz. 99] en met ongeloofelijke kosten nu zoo effen, vast en mooi gemaakt, dat hij niet verbeterd kan worden. Hij is overal geplaveid met hollandsche klinkers, en loopt zóó af, dat er geen water op kan blijven staan. De weg is in drie deelen verdeeld, waarvan één voor rijtuigen, één voor ruiters en één | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||
voor voetgangers bestemd is. Deze deelen zijn van elkaar gescheiden door boomrijen en de heele streek aan beide zijden van den weg bestaat uit lanen. Wanneer men midden tusschen Den Haag en Schevelingen is, kan men zien hoe van dat punt af de weg zoowel naar Den Haag als naar Schevelingen aflooptGa naar voetnoot1). In de kerk van Schevelingen zagen wij de onderkaak van een soort walvisch, dien de koster potwals noemde. Deze onderkaak was geweldig groot; men zegt dat de visch zelf, die in 1617 bij Schevelingen werd gevangen, 56 voet lang was, dat wel geloofelijk is, in aanmerking genomen de grootte van de onderkaak. Het was in 1617, toen de zee de helft of een groot deel van Schevelingen heeft weggespoeld en vernieldGa naar voetnoot2). Hier in deze kerk lag iemand begraven, Bada genoemd, wiens zoon, naar men zegt, vechtmeester geweest is aan de academie te Lund in Zweden. Deze Bada is intendant geweest van den Prins van Hessen-Philipsthal en verstond het beheer der penningen zoo goed, dat hij, toen hij een huis bouwde voor den Prins, er tegelijk twee voor zich zelf ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bouwd heeft, hoewel hij zelf geen geld had. Dezen Bada noem ik daarom, omdat het opschrift op zijn grafsteen zoo eigenaardig is: ‘Hic jacet C.B.D.M.A.S.I.L.L.E.M.P.A. nec. C. nec I.D.O.M. Augusti 23 ao 1727’, hetgeen, zooveel ik te weten kon komen, beteekende: ‘Hic jacet Comes Bada, Doctor, Miles, Aulicus.......... nec Christianus, nec Judaeus’. Uit de beteekenis van S.I.L.L.E.M.P.A. en van de laatste letters D.O.M. kon ik niet wijs worden. Het opvallendste is, dat zulk een man, van wien men wist dat hij een zonderlingen levensloop had gehad en dat zijne godsdienstige meeningen zeer eigenaardig waren, in de kerk begraven is mogen worden; maar dat is echt HollandschGa naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Van de kerk gingen wij naar het strand, waar een man stond, die voor geld een zeehond liet zien, die zoo tam was, dat de man hem in zijne armen nam en den neus van het dier tegen zijn gezicht legde. De zeehond was niet groot; de man had hem al 26 weken gehad en zei dat hij dagelijks acht gulden kon verdienen met het dier aan de menschen te laten [blz. 100] zien. Het opmerkelijkste was, dat de zeehond, zonder zich in het minst van zijne pooten te bedienen, zich op het zand voortbewoog als een slang. Van hier gingen wij het dorp in en bezagen in een schuur den beroemden zeilwagen van den mathematicus Stevin, die met een zeil over land reed en dat zoo snel, dat hij in zes minuten een mijl aflegde, als de wind goed was. Hij had de gedaante van een gewonen postwagen, maar een weinig lager en breeder. De afstand tusschen de raderen was breeder dan gewoonlijk en de banden zelve van de wielen waren ruim een kwart el breed, buiten den ijzeren band. Het roer was aan de as bevestigd en kon gemakkelijk aan de raderen en dientengevolge aan den wagen de gewenschte richting geven. De mast voor het zeil was 36 voet hoog of lang. Deze | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wagen is het eerst gemaakt voor stadhouder Prins Maurits van Oranje, wiens hofmathematicus Stevin wasGa naar voetnoot1). In het jaar 1750 was hij voor de laatste maal gebruikt in tegenwoordigheid van den stadhouder Willem IV. Nadat wij aldus de rariteiten in Schevelingen bezien hadden, gingen wij terug om het middagmaal te gebruiken bij den heer Baron en Envoyé Preis, waar wij met alle hoffelijkheid werden ontvangen en goed onthaald. Het gezelschap bestond alleen uit den envoyé, zijne dochter, die een Zweedsche stiftsfreule was, den jongen Baron Preis en ons drieën. De envoyé was ongeveer 90 jaar oudGa naar voetnoot2), want hij is reeds ten tijde van koning Karel XI in kanselarijdienst geweest. Hij was Zweedsch secretaris bij het vredescongres van RijswijkGa naar voetnoot3). Freule Preis en haar broeder schrijven en spreken heel goed Zweedsch, hoewel geen van beiden in Zweden geweest is en zij in Den Haag heel weinig gelegenheid hebben om zich daarin te oefenen. De freule was een heel verstandige dame; daarom was het des te meer jammer, dat zij teringachtig was. In den namiddag brachten wij een bezoek aan den legatiesecretaris Baron CreutzGa naar voetnoot4), maar vonden hem niet thuis. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 23sten, den dag, waarop het lijk van de Prinses-Stadhouderes met behoorlijke staatsie in den stadhouderlijken grafkelder te Delft zou worden bijgezet, bracht mijnheer Jacob Grill ons naar het huis van den Raadsheer Gilles, dat lag aan een plein, de Plaats genaamdGa naar voetnoot1), waar de lijkstoet eigenlijk moest worden opgesteld en zou voorbijgaan. Alle vensters in de geheele buurt waren, zooals men kan begrijpen, [blz. 101] opgepropt met toeschouwers, waaronder een groot aantal heel mooie vrouwen uit allerlei streken. De toeloop van volk was zoo groot, dat elk venster, vanwaar de stoet goed kon worden gezien, met 4 à 5 ducaten betaald werd. De stoet was zeer uitgebreid; ik behoef daarvan niets op te teekenen, omdat de geheele ceremonie in druk is uitgekomenGa naar voetnoot2). De jonge Prins zag er niet bedroefd uit. Aan zijne rechterhand liep de veldmaarschalk Prins Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbuttel en aan zijne linkerhand de Prins van Nassau-WeilburgGa naar voetnoot3); de eerste is generaalGa naar voetnoot4) van het Nederlandsche leger en de laatste generaal-majoor in dienst der Staten; de eerste is een broeder van Prins FerdinandGa naar voetnoot5), die nu het bevel voert over de Hannoversche troepen, de laatste is verloofd met de jonge en eenige zuster van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den stadhouder, prinses Carolina. Aan het middagmaal waren wij weer uitgenoodigd door envoyé Baron Preis, die ons op zijn gewone, aangename wijze ontving. Den 24sten waren wij uitgenoodigd bij den Raadsheer Gilles op het huis Persijn, om daar het middagmaal te gebruiken in gezelschap van mijnheer Hovy en diens vrouwGa naar voetnoot1) en juffrouw Grill. Wij moesten daar te voet heen gaan, daar wij geen huurrijtuig konden krijgen, behalve een zoo smerig, dat wij daarvan geen gebruik konden maken, en waarvoor 5 ducaten geëischt werd, hoewel de afstand niet meer dan een uur bedroeg: zoozeer waren alle rijtuigen door de menschenmenigte in beslag genomen. Op het huis Persijn werden wij uitstekend onthaald; daar het menu naar mijne meening nog al zeldzaam was, zal ik het noemen; het bestond uit pauwen, parelhoenen en fasanten, van welke de laatste het best smaakten; een pauw smaakte juist als een kalkoen. Persijn lag heel mooiGa naar voetnoot2) in een groot, aangelegd bosch, dat zich uitstrekte tot waar het Haagsche Bosch eindigde. Er was een mooie menagerie van allerlei zeldzame vogels. Het gebouw was omgeven door een breede en waterrijke gracht, die heel vischrijk was; alleen een wipbrug gaf er toegang toe. Bij de trap voor de brug stonden twee groote steenen pilaren, welke vermoedelijk van elders daarheen zijn overgebracht. Op den eenenGa naar voetnoot3) stond: IMP. CAES. DIVO CAROLO V | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||
MAX. AUGUSTO P.P. FRANC. GERMAN. REG. HISPAN. NEAP. SICIL. PHILIPPO PIO DIV. CAROLI CAES. AUG. FIL. REG. HISPAN. NEAP. ARCHID. AUSTR. DUX BRAB. COM. HOLL. Op den anderenGa naar voetnoot1) kon ik alleen deze woorden lezen: MAURITIO ET ANTONINO AUG. AUGIONT. [blz. 102] Op den terugweg ging ik langs het stadhouderlijk lustslot, dat ‘het huys in 't bosch of Oranjezaal’ of kortweg de Oranjezaal heet. Het is een mooi corps de logis met twee groote vleugels; de tijd liet mij niet toe er in te gaan. Het uitzicht is heel mooi; aan den eenen kant op het bosch, bij uitsluiting ‘het Bosch’ genoemd, aan den anderen op den met waterkunstwerken en beelden gevulden tuin en het vlakke land daar rondom. Toen ik in Den Haag terugkwam, ging ik naar het paleis om het lit de paradeGa naar voetnoot2) van de overleden prinses te zien, dat nog te kijk stond. Het was naar mijne meening vrij eenvoudig en niet overeenkomstig de andere staatsie. Aan den eenen kant stonden om het bed het Engelsche wapen en dat van Oranje, en aan den anderen kant het Saksen-Onolzbachsche en EisenachscheGa naar voetnoot3). Op den eenen wand stond met vergulde letters: ‘In coelo et in cordibus’, en op den anderen: ‘Vita brevis, summa laus’. De | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wanden waren bekleed met zwart fluweel, waarop overal kleine zilveren tranen lagen. Den 25sten gingen wij naar Delft, een uur zuidwaarts van Den Haag, een mooie en niet zoo kleine stad. Zij heeft vier kerken en is vooral beroemd om haar fijn en mooi aardewerk; bovendien daardoor, dat hier het voornaamste tuighuis is van de provincie Holland, waarop het HollandscheGa naar voetnoot1) wapen staat met het onderschrift: ‘Vigilate Deo fidentes’; ook nog daardoor, dat de Hollandsche stadhouders uit het huis van Oranje hier hun grafkelder hebben in de Nieuwe Kerk, die vlak tegenover het stadhuis ligt en de voornaamste van de stad is. De grafkelder der Oranjes is voor in het koor; maar geen der stadhouders heeft een praalgraf in de kerk, behalve Willem I, die hier ter stede vlak tegenover de Oude Kerk werd doodgeschoten door een Jezuiet, die door de Spanjaarden was betaald en ontdekt werd door den hond van Willem IGa naar voetnoot2). Boven op het praalgraf ligt Willem I levensgroot uitgehouwen in wit marmer; aan zijne voeten ligt zijn trouwe hond, die den gehuurden moordenaar verriedGa naar voetnoot3). Aan het hoofdeinde van het liggende beeld staat dezelfde prinsGa naar voetnoot4), gegoten in brons; in den rug is het gat te zien van de doodelijke schotwond. Aan de voetenGa naar voetnoot5) van het liggende beeld staat de Faam, ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 103] goten van brons, met een bazuin [in elke hand] en verkondigt zijne daden. Boven het liggende beeld is een verhemelte van marmer, met opschriften, die verkondigen welke diensten hij aan de Vereenigde Nederlanden bewees door hen te bevrijden van het Spaansche juk. In de Oude Kerk zijn twee merkwaardige, prachtige graftombenGa naar voetnoot1), die van den beroemden admiraal [Maarten Harpertsz.] Tromp, te zijner gedachtenis en eere op 's lands kosten op last van de Staten-Generaal vervaardigd; de graftombe van de vrouw van generaal MorganGa naar voetnoot2) is ook heel mooi. De dochter van den natuurkundige Leeuwenhoek heeft hier ter gedachtenis van haar vader zijn buste laten zetten [op een grafnaaldGa naar voetnoot3)], met een onderschrift over zijne microscopische ontdekkingen. In het [vroegere] klooster tegenover de Oude Kerk [het Prinsenhof] staat een inscriptie, die verkondigt hoe Willem I daar werd vermoord door den Jezuiet en welk loon de moordenaar daarvoor ontving. In de overige kerken zijn geen gedenkteekenen. Wanneer niet het bovengenoemde - benevens dat Delft de derde der stemhebbende steden van Holland is, dat er een kamer gevestigd is van de beroemde Oostindische Compagnie, dat het omstreeks 6000 huizen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en 21 à 22000 inwoners heeftGa naar voetnoot1) - de stad merkwaardig maakte, dan toch zou het enkele feit, dat de groote Hugo Grotius daar geboren is, voldoende merkwaardig zijn. Ik had geen tijd om mij volledig te laten inlichten omtrent de bereiding van het aardewerk of porcelein. Maar het volgende kwam ik toch te wetenGa naar voetnoot2): dat het mengsel bestaat uit vierderlei soorten van aarde of leem, nl. Doorniksche of Brabantsche, Duitsche uit Mühlheim, zwarte aarde en Delftsche aarde. Deze vier aardsoorten worden met water gemengd in een tobbe of kuip en daar omgeroerd totdat alle tezamen een dikke lijm of pap worden; deze wordt gefiltreerd door een fijne koperen zeef en in platte bakken of troggen gebracht, waar ze tot harde klei droogt. Deze wordt daarna door water wat weeker gemaakt en kan dan in elken vorm worden gebracht, dien men wenscht, en wordt in een oven gebrand tot een bruinen steen, die vervolgens met wit glazuur overtrokken en met verschillende kleuren beschilderd wordt, vooral blauw en rood. Het glazuur bestaat uit Engelsch geraffineerd tin en lood, gemengd met [blz. 104] zand, soda en zout. Hierna wordt het aardewerk in den oven gezet en daar gedurende een geheel etmaal gloeiend gemaakt; het staat dan in den oven te bekoelen en wordt er eindelijk geheel | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gereed uitgehaald. Delftsch porcelein heeft een mooien klank, maar het barst licht door hitte. Tegen den avond reed ik met de heeren Lefebure en Grill terug naar Den Haag, waar wij tot den avondmaaltijd waren uitgenoodigd door den legatiesecretaris Baron Creutz, die ons onthaalde en allerlei beleefdheid bewees. Den 26sten was ik den heelen dag tehuis. Den 27sten waren wij uitgenoodigd om het ontbijt te gebruiken bij den envoyé Baron Preis en daarna in gezelschap van den jongen Baron de aanzienlijke verzameling uit alle drie rijken der natuur van den Prins-stadhouder, benevens het munten- en rariteitenkabinet te gaan bezien. De verzameling naturalia bestond uit meer dan 20000 stuks. De heer VosmaerGa naar voetnoot1), die directeur ervan was, had dit kabinet voor de overleden Prinses gekocht voor 30.000 gulden, toen het nog maar uit 12000 stuks bestond; de andere 8000, die de kostbaarste zijn, zijn er later bijgekocht voor rekening van de Prinses. Ik zag daar twee kleine slakken, die met 1200 gulden betaald zijn. Het was zeer eervol voor ons, Zweden, dat deze voortreffelijke collectie was opgesteld en gerangschikt alleen volgens de orde en indeeling van landgenooten van ons. Alle dieren en planten waren gerangschikt naar het systeem van Linnaeus, dat daar op tafel lag, en alle mineraliën en steensoorten naar de mineralogie van Prof. WalleriusGa naar voetnoot2), waarvan de Duitsche vertaling | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ook ter hand lag. In dat vertrek waren drie conterfeitsels, die alle drie op den schoorsteenmantel geschilderd waren; het eerste was van den jongen stadhouder, het tweede van Linnaeus en het derde van den ouden GesnerusGa naar voetnoot1). Deze groote verzameling was in vijf groote vertrekken opgesteld. De verzameling munten, antieke busten en schilderijen en andere antiquiteiten wordt in één vertrek bewaard. Het tweede was geheel ingenomen door grootere en kleinere vogels, in hun natuurlijken stand opgesteld in vitrines. Onder elke soort van vogel was zijn nest of woning met bijbehoorende eieren. In het derde waren kleinere vogels opgesteld onder glazen klokken, die geordend stonden in mooie vakken met gordijnen van veeren er voor. In ditzelfde vertrek was ook een aanzienlijke collectie koralen, eveneens aldus opgesteld; de vakken daarvan wisselden telkens af met die der vogels. Ook waren hier in laden, lager bij den grond, allerlei soorten van vlinders, meerendeels bedekt met helder Fransch glas. Het vierde vertrek was eigenlijk bestemd voor mineralia en gesteenten, hoewel er ook een en ander bij was uit de andere natuurrijken als slakken, slangen enz. Van edelgesteenten en edele metalen was hier een heel groote [blz. 105] verzameling; men kon zien, dat hier geen gebrek aan geld was. In het vijfde vertrek waren viervoetige dieren, welker aantal niet bijzonder groot | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||
was, ten minste vergeleken bij de rest van de collectie. Hier waren tevens twee kunstwerken te zien, nl. het stadhouderlijke lustslot de Oranjezaal en een prachtig vuurwerk, beide met een kleine schaar, zonder ander werktuig, uit papier gekniptGa naar voetnoot1) door mevrouw Valkenaer, bij de 70 jaar oud, zoo net en sierlijk, dat deze kleine afbeeldingen volkomen dezelfde proportie en versieringen hadden als de origineelen. Elk van deze twee was iets meer dan een el lang en had twee jaren arbeids gekost. De directeur Vosmaer bewees mij groote beleefdheid, sprak met eerbied over Linnaeus en gaf te kennen, dat hij in correspondentie met hem wenschte te komen, wat ik beloofde te weeg te brengen en tevens, zoo mogelijk, om hem een beter gelijkend portret van Linnaeus te bezorgen dan het exemplaar, dat in zijn bezit was. Tot het middageten waren wij weer uitgenoodigd door den envoyé Baron Preis, van wien wij nu afscheid namen om den volgenden morgen tijdig naar Amsterdam terug te reizen. Den 28sten waren wij door Baron Creutz uitgenoodigd om vóór ons vertrek bij hem te ontbijten. Om 9 uur vertrokken wij van Den Haag naar Persijn om mejuffrouw Grill daar af te halen. Van Persijn vertrokken wij omstreeks 10 uur en kwamen niet te Amsterdam vóór 5 uur des namiddags, daar de paarden in deze laatste acht dagen heelemaal afgejakkerd | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||
waren door het groot aantal reizigers, die naar Den Haag waren gegaan om de begrafenis der Prinses te zien. Den 1sten Maart gebruikten wij den middag- en avondmaaltijd bij den heer Dreyer, waar ook de kapitein-luitenant Stjernros, de luitenant Linderstedt en de jonge Hildebrand waren, allen in zeedienst of bij de Zweedsche admiraliteitGa naar voetnoot1). Zij kwamen nu uit Frankrijk en waren te Amsterdam alleen op hunne doorreis naar Zweden. Des namiddags bezocht ik het zoogenaamde groote concert in de manegeGa naar voetnoot2), waar ik mij uitstekend amuseerde voor twee gulden, wat de toegangsprijs was. Hier waren vooral twee broeders, die uitmuntten op het hakkebord en de hobo. Het is ongeloofelijk, met welke delicatesse deze twee instrumenten hier bespeeld werden; buiten vocaal-muziek heb ik nooit iets liefelijkers gehoord. De directeur van dat concert speelde ook heel mooi een vioolsolo, en de zangeres, eene Italiaansche, verdiende ook aandacht, maar geen van hen evenaarde naar mijne meening het hakkebord en de hobo, zooals zij hier bespeeld werden. Den 2den aten wij des middags bij mijnheer Grill in gezelschap van bovengenoemde Zweedsche heeren, de familie van mijnheer Grill, en de heeren Dreyer | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en WidellGa naar voetnoot1). Om zeven uur nam de jonge heer Grill den heer Lefebure en mij in gezelschap van zijne zuster mede naar het concert van RichemondGa naar voetnoot2), dat ik nu niet kon uitstaan, omdat ik den vorigen dag zoo'n heel mooi concert had gehoord; ik ging spoedig weg. [blz. 106] Den 5den aten wij 's middags bij mijnheer Jacob de Clercq, die ons bijzondere beleefdheid bewees. Daar het een Maandag was, waarop de gewone vergadering van het wetenschappelijk gezelschap 's avonds zou worden gehouden, ging ik daar ook heen. De predikant van de Mennonieten-gemeente [de] VriesGa naar voetnoot3) zou daar de wetten van het zien uit de optica verklaren. De heer [de] Vries was tamelijk bekwaam; maar zijne voorlezing dacht mij vrij dor, deels daardoor, dat niet alle leden van het gezelschap genoeg onderlegd waren in de mathematica, deels ook omdat er geen experimenten werden vertoond. Het grootste deel der collegianten ging tegen negen uur naar huis; maar Doctor SchlosserGa naar voetnoot4) en ik | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bleven, daar wij voor den avondmaaltijd genoodigd waren. Den 7den had de heer Lefebure bij zich aan den avondmaaltijd de heeren J. Grill, Fabritius, den zoon van Just. FabritiusGa naar voetnoot1) uit Kopenhagen, en den heer Widell. Den 9den 's avonds waren wij in de vrijmetselaarsloge ‘la bien aimée’, waar de heer SchreuderGa naar voetnoot2) ‘le très vénérable’ is; hij verdient wegens zijne bekwaamheid alle hoogachting. Den 10den geleidde ons de heer Peter de Clercq, die een broerszoon is van den heer Jacob [de Clercq] en lid van de wetenschappelijke vereenigingGa naar voetnoot3), om kennis te maken met den geleerden heer Nicolaas StruyckGa naar voetnoot4), die reeds in 1716 een boek uitgaf over | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||
waarschijnlijkheidsrekening. Daarna heeft hij een boek uitgegeven, in twee groote kwarto-deelen, onder den naam van Algemeene Geographie; maar daar staat veel astronomie in, vooral over de kometen, en aan het slot is een uitvoerige verhandeling ‘Staat van het menschelijk geslagt’, of over de vermeerdering of vermindering van het menschelijk geslacht. Deze man was nu 75 jaar oudGa naar voetnoot1), maar nog fiksch en vlug, en praatte heel geschikt over wetenschappelijke onderwerpen. Een van de eerste dingen, die hij mij vroeg, was hoe de heer WargentinGa naar voetnoot2) het maakte. Daarop vroeg hij mij, of in oude Zweedsche historieboeken niet iets opgeteekend stond over kometen, dat niet bekend was uit de historieboeken van andere volken. Daarop liep het gesprek over astronomie in het algemeen. Vervolgens klaagde hij er over, dat hij zijn correspondent in Parijs, mr. BouguerGa naar voetnoot3), had verloren, maar hij was blij, dat hij in plaats daarvan een zoo uitstekend man had gekregen als mr. de la CailleGa naar voetnoot4), die hem onlangs zijn boek Fundamenta | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||
astronomiae had toegezonden, benevens Tabulae Solares. Daar het nu donker was, behield hij zich voor om mij een andermaal zijn uitgebreid cometarium enz. te toonen. Ik nam afscheid van hem en ging met den heer de Clercq naar zijn huis om het avondmaal te gebruiken. De heer de Clercq was een leerling geweest van den heer Struyck en was vrij goed tehuis in mathematica en physica. Deze Peter de Clercq was een bloedverwantGa naar voetnoot1) van den scheepsbouwmeester en assuradeur Arent Bruyn, die dien prachtigen stal heeft. [blz. 107]. Den 11den Maart bezocht ik den professor in de botanie Joh. BurmannusGa naar voetnoot2) en den lector in de zeevaartkunde MartensGa naar voetnoot3), die ik beiden thuis | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||
trof en die mij vriendelijk ontvingen. De eerste was omstreeks 50 jaar en sprak niets anders dan Latijn. Hij had een eenigen zoon, die in den aanstaanden zomer medicinae doctor zou wordenGa naar voetnoot1). Prof. Burmannus informeerde zeer naar Linnaeus, met wien hij zeer bevriend was en dien hij zeide de eer gehad te hebben een half jaar bij zich in huis te hebben, toen hij in Amsterdam vertoefdeGa naar voetnoot2). Lector Martens, omstreeks 50 jaar oud, was juist bezig met de baan te berekenen van de nu zichtbare komeetGa naar voetnoot3). Ik geloof wel dat hij bekwaam genoeg is in het practische deel van de mathematica, maar in de theorie is hij een kind, vooral in vergelijking met Struyck. Hij scheen een beetje in de war te zijn door mijn bezoek en door de vragen, die ik hem deed over de komeet, over zijne manier om deze te observeeren zonder micrometer enz. Deze man heeft zonderlinge lotgevallen gehad. Tot omstreeks zijn dertigste jaar was hij op een koopmanskantoor, in welken tijd hij in zijne ledige uren uit liefhebberij de mathematica beoefende. De lust daarin nam toe, hij ging van het kantoor weg en wijdde zich heelemaal aan de studie van de mathematica, welke studie hij met zoo'n volhardenden ijver beoefende, dat hij zwak | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van hoofd werd. Toen hij weer hersteld was, legde hij zich op het zeilen toe en studeerde tegelijk. Hij is nu examinator geworden van allen, die bij de Admiraliteit worden aangenomen, en maakt het plan op voor de Hollandsche (lees: Nederlandsche) Generaliteitsloterij, waarvoor hij jaarlijks 1500 gulden geniet. Hij moet op bepaalde tijden in Den Haag zijn voor de aangelegenheden van de loterij en voor andere onderwerpen, die, zooals hij zeide, de Staten-Generaal hem uit te werken gevenGa naar voetnoot1). Des avonds was ik met den heer Lefebure bij den heer Jean Clifford, den oudsten der nog levende zonen van den heer George CliffordGa naar voetnoot2). Daar waren | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in het gezelschap Graaf Zinzendorf, Baron Schelles en de heer Stupard uit Weenen, benevens graaf [von] Einsiedel en diens gouverneur uit DresdenGa naar voetnoot1). De eerstgenoemden waren in Amsterdam vanwege het hof van Weenen en vooral om het kwikzilver van de Keizerin te verkoopenGa naar voetnoot2); maar de laatste reisde voor zijn genoegen. In 't gezelschap waren ook de heeren Hendrik en Peter Clifford met hunne vrouwenGa naar voetnoot3). De eerste was handelscompagnon van Jean Clifford; maar de laatste was receveur de la ville en nu ter tijd Président des échevins of President van schepenen; | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hij was doctor juris, de jongste der gebroeders en dreef geen handel. Deze dames waren de aardigste, die ik in Holland aantrof, en vooral de vrouw van mijnheer Jean had veel verstand; zij was zeer vriendelijk. [blz. 108] Baron Schelles vroeg mij naar den [Zweedschen] Kanselarijraad Ekestubbe, met wien hij goed bekend was. Graaf Zinzendorff was omstreeks 30 jaar, Maltheser ridder en vroolijk in gezelschap; zijn vader was keizerlijk ambassadeur in Den Haag geweest vóór den tegenwoordigen ambassadeur Baron Reis[ch]achGa naar voetnoot1). Den 13den Maart was ik ten middagmaal genoodigd bij Prof. Joh. Burman. Zijn broeder uit Alkmaar, die koopman was, met zijn zoon, en verscheiden anderen, wier naam ik niet meer weet, waren van het gezelschap. Prof. Burman heeft bovendien nog twee broeders, waarvan de een professor in de eloquentie is aan het Athenaeum Illustre te AmsterdamGa naar voetnoot2) en de ander professor in de theologie te UtrechtGa naar voetnoot3). Het avondmaal gebruikte ik bij den heer Jacob de Clercq in een grooten familiekring. Den 14den ging de heer Widell met mij alle drie de Joodsche synagogen bezoeken, benevens het oude- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vrouwen- en mannenhuis. De Portugeesche synagoge is een van de prachtigste en grootste gebouwen in Amsterdam. De twee andere, van de Duitsche Joden of smousen, zijn ook tamelijk mooi, vooral de nieuwste, al kunnen zij niet vergeleken worden met de eerste. Er is een groote afscheiding tusschen de Portugeesche Joden, die Saducaeërs, en de Duitsche, die Pharisaeërs zijn. Zij gaan nooit in elkanders synagogen. De eersten scheren zich, zien er netjes uit, hebben aangename manieren en zijn over 't algemeen rijker dan de smousen, hoewel ook onder de laatsten veel rijke lui zijn. Het aantal Joden in Amsterdam moet ongeveer 40.000 bedragenGa naar voetnoot1), waarvan 10000 zoo arm zijn, dat zij, wanneer zij 's morgens opstaan, niet weten hoe zij dien dag de kost zullen verdienen. Velen van hen leven op deze wijze, dat zij 's morgens | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||||||||||||||
een kruiwagen en een gulden leenen, die zij 's avonds terug moeten geven met 1 à 2 stuivers interest. Men kan begrijpen, hoe zij bij de pinken moeten zijn in hun handel, wanneer zij den heelen dag moeten leven van wat zij verdienen bij den verkoop van waren, die voor 20 stuivers kunnen worden ingekocht, en bovendien nog rente moeten betalen. Het oude-mannen- en vrouwenhuis is 4 jaar geleden gebouwdGa naar voetnoot1) volgens het plan van Burgemeester Rendorp. Het is moeilijk om de in 't algemeen eenvoudige en spaarzame leefwijs der Hollanders in overeenstemming te brengen met de pracht, die in dit armenhuis heerscht. Het huis schijnt gering, van de gracht- of straatzijde gezienGa naar voetnoot2); maar als men den achterhof binnenkomt, kan men zich niet anders [blz. 109] verbeelden dan dat dit paleis gebouwd is alleen om een waardig huis te hebben voor den Prinsstadhouder, wanneer hij een bezoek brengt aan Amsterdam. Dat, zeg ik, zou men kunnen denken, wanneer men niet wist, hoe weinig genegenheid deze stad heeft voor het huis van OranjeGa naar voetnoot3). [blz. 110] Den 15den Maart waren de heer Lefebure en ik ten avondmaaltijd bij den heer Peter de Clercq in een grooten familiekring, waaronder ook zijn schoonvader Arent Bruyn was. Den 17den ging ik alleen - daar de heer Lefebure op een salet was genoodigd - met den heer Jacob de Clercq naar de Hollandsche komedie, die | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||||||||||||||
duurde van 's middags vier uur tot 's avonds tien uurGa naar voetnoot1). Wanneer ik niet gelegenheid had gehad om nu en dan te praten met hen, die naast mij zaten, dan zou de tijd mij hier al te lang gevallen zijn, ja, het zou bijna niet uit te houden zijn geweest; want ten eerste verstond ik het Hollandsch niet goed, vooral in versmaat niet; vervolgens kon, wat ik verstond, mij niet schelen, en ten slotte waren de gebaren en manieren van de acteurs plomp en ongeschikt, wat geen wonder was, omdat zij allen handwerkslieden of kooplui waren en allen hunne gewone gebaren behielden, ofschoon zij hier een prins, een markies etc. moesten voorstellenGa naar voetnoot2). Den 18den waren wij door den heer Jacob Grill uitgenoodigd naar Nichtevecht, twee uur buiten Amsterdam, om daar te dineeren. In 't gezelschap waren de jonge Fabritius uit Kopenhagen, Cazenhoven, Nell en .......Ga naar voetnoot3). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 20sten gebruikten wij het middagmaal bij den heer VergehlGa naar voetnoot1), die lang in Zweden gewoond heeft, in Gefle getrouwd is en nu, sinds hij zijne Zweedsche vrouw verloor, hier te Amsterdam hertrouwd is. Deze vrouw was uit Nijmegen, zag er goed uit, maar was een beetje doof. Mijnheer Vergehl sprak braaf Zweedsch en onthaalde ons voortreffelijk. Den 21sten waren wij ten maaltijd bij den heer Thomas Hope, waar de heer Adriaan [Hope] ook wasGa naar voetnoot2). Verder waren daar met ons de heeren Grill, graaf Einsiedel en diens gouverneur, Van der HoopGa naar voetnoot3) en meer anderen. Nadat het gesprek eerst had geloopen over den oorlog in Duitschland, de kaperijen van de Engelschen, het beleg van Guadeloupe door de Engelschen en andere onderwerpenGa naar voetnoot4), kwam men te spreken over den overvloed van auteurs, die in Holland zijn, vooral in Den Haag, waarbij Thomas Hope zeide, dat deze auteurs zich meermalen tot hem | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hadden gewend om hunne boeken aan hem op te dragen, om daarvoor geld te krijgen. Hij noemde allerlei streken van hen om geld te krijgen; van elk hunner zei hij, als het grootste scheldwoord: ‘c'était un g[u]eux’. Hiervan kwam het gesprek op schelmen en intriganten, en 't laatste woord was altijd: ‘c'était un g[u]eux’! Kortom, ik meende te mogen concludeeren, dat arm en schelm in dezen kring synoniemen waren, met dit onderscheid evenwel, dat schelm niet voor zoo onteerend werd gehouden als [blz. 111] arm of behoeftig. Zoo spreken de rijken! Deze heeren Hope, van wie Thomas, de oudste, directeurGa naar voetnoot1) van de Oostindische Compagnie is, worden gehouden voor mannen, die bijzonder goede kennis hebben van den handelGa naar voetnoot2). Zij hebben de grootste handelszaak te Amsterdam en zijn dan ook zeer vermogend. Zij zijn compagnons en hebben 26 bedienden op hun kantoorGa naar voetnoot3). Zij werken zelf als slaven, vooral Thomas, die weduwnaar isGa naar voetnoot4) en maar één zoon heeft; Adriaan is ongetrouwd. Den 22sten gingen wij 's avonds de veelbesproken danshuizen in Amsterdam zien, waaronder de zoogenaamde ‘gode slafs’Ga naar voetnoot5) doorgaan voor de beste of | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||
fatsoenlijkste, wanneer men hier van fatsoen mag spreken. Zoodra men den voet binnendeurs zet, wordt men gevraagd welken wijn men wil drinken, daar het een soort van noodzakelijkheid is om een flesch te nemen. Is men met meer dan twee personen, dan moet er meer dan één flesch besteld worden, al wordt er door fatsoenlijke menschen ook geen droppel van gedronken; het wordt meerendeels opgeslorpt door de brutale bedienden, die evenwel, wanneer het hun bevolen wordt, de hoeren daarmede moeten tractecren. Het aantal van deze hoeren bedraagt in elk danshuis meest 15 à 20 stuks, op verschillende wijze gekleed, naar den ongelijken smaak van hen, voor wie zij zich veil houden. Hier wordt altijd muziek gemaakt, nl. op een viool en een hakkebord, op welke muziek de hoeren met elkaar dansen, wanneer althans geen man hen beetpakt; uit zich zelf mogen zij niemand vragen met hen te dansen. In deze danshuizen wordt geen ontucht bedreven, maar wie meer wil dan dansen, kan de hoeren naar huis volgen. Het eenige, dat dit schaamtelooze vrouwvolk hier kan doen, is: zich door hare gebaren behagelijk te maken en te onderhandelen over den prijs. Dit doen zij echter zoo schaamteloos, dat zelfs de liederlijkste kerel niet anders dan afschuw kan opvatten van hen en hun gemeene kostwinning. Het is bijna onbegrijpelijk, hoe iemand zoo beestachtig kan zijn en den coïtus kan uitoefenen met zulke beesten, die voor geld veil zijn voor hond en kat. Voor denkende menschen zijn deze huizen in waarheid een goed voorbehoedmiddel. Toch komen hier allerlei slag van menschen; wij troffen er een lid van de Staten-Generaal aan. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 23sten gebruikte ik het middagmaal in een grooten familiekring bij den heer Jacob de Clercq, wiens zusters en zwagers met hunne kinderen een groot gezelschap vormden, waarbij nog kwamen zijn drie eigen dochters en twee zonen. 's Avonds was ik door den heer Trekels, lakenkoopmanGa naar voetnoot1), uitgenoodigd bij den heer van WylickGa naar voetnoot2), in gezelschap met twee juris doctores Vorster (die nu in Amsterdam waren voor de erfenis van hun broeder, een medicinae doctor), met de heeren Giffanti, Petazzi, Oudman, Vollenhove, van Eik en de twee van der Hoop'sGa naar voetnoot3). Allen bewezen mij zooveel beleefdheid als zij maar konden. De heer Lefebure was ziek, daarom was ik er in mijn eentje. [blz. 112] Den 24sten Maart voer ik alleen in de trekschuit naar Weesp, een stadje op twee uur afstands van Amsterdam. Deze stad is alleen merkwaardig door de groote hoeveelheid brandewijn of zooals zij hier zeggen jenever, die er bereid wordt. De stad is lang en smal en bestaat uit niet meer dan twee grachten. Allen, die wonen aan den buitenkant van beide grachten, en sommigen aan den | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||
binnenkant zijn brandersGa naar voetnoot1). Hunne werkplaatsen en ketels zijn heel groot. Zij hebben het heel handig ingericht om het water, dat zij noodig hebben, in en uit hunne werkplaatsen te pompen. Deze drankkoningen mesten een ongeloofelijk groot aantal varkens in daarvoor afzonderlijk gemaakte lange stallen. Velen van hen hebben er verre over de honderd; stel u dan voor, hoe talrijk het knorrende geslacht moet zijn in deze heele zwijnen- en brandewijnstad! De kerk is hier groot en mooi; maar overigens is alles egaal. Den 26sten noodigde de heer Dreyer mij met zich ten middagmaal in het Heerenlogement, het beste van de stadGa naar voetnoot2). Den 28sten gebruikten wij het middagmaal bij den heer Pieter van OckhuysenGa naar voetnoot3), waar alleen diens oudere broeder in 't gezelschap was. Den 30sten was ik alleen bij den heer Trekels, in zijn gezelschap en dat van den heer van Wylick. Hier waren, evenals bij den heer van Wylick, geen dames. Des namiddags ging ik eerst met den heer Lefebure naar den SchuttersdoelenGa naar voetnoot4), waar een gezelschap of collegie van 15 personen verzameld was om naar de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||
schijf te schieten, wat eenmaal in de maand gebeurde. In dat gezelschap waren o.a. de heeren Jacob Grill, Dreyer en CrommelinGa naar voetnoot1). Vervolgens ging ik alleen naar het groote concert in de manege, waar ik met groot genoegen was, zoowel nu als de vorige maalGa naar voetnoot2). De instrumenten waren nu niet dezelfde. Den 31sten kwamen de heeren August AltströmerGa naar voetnoot3) en Frans Jennings uit Hamburg naar Amsterdam en namen hun intrek bij Kolmeyer in het Oude Wapen van Embden, waar de heer Lefebure en ik logeerden. Zij waren over Oostfriesland, Groningen, WestfrieslandGa naar voetnoot4) en de Zuiderzee naar Amsterdam gereisd. [blz. 113] Den 1sten April waren wij uitgenoodigd den avond door te brengen bij den heer Hendrik Clifford, waar 't zelfde gezelschap was als vroeger bij mijnheer Jean, en bovendien de heer Marselis en diens vrouwGa naar voetnoot5), die een zuster van de Cliffords is, en de keizerlijke ambassadeur uit Weenen, baron Reischach, die de vader is van de vrouw van den Spaanschen gezant in Stockholm, markies de Puenle-JuerteGa naar voetnoot6), die daar voor een volkomen schoonheid doorgaat. Hij moet nog meer dochters hebben, die even mooi zijn. Hij zelf is een van de langste mannen, die ik ooit gezien heb, en mager; hij lijkt veel | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||
op een Hollander in zijne manieren en spreekt heel weinig. Den 2den [aten wij] 's middags bij den heer Dreyer, in gezelschap van de heeren Altströmer en Jennings, en ter avondmaaltijd bij den heer Grill in gezelschap van dezelfden benevens den heer Henrick KonigGa naar voetnoot1), den heer van GoensGa naar voetnoot2) en diens vrouw. Den 4den werd ik door den heer Van de Wal uitgenoodigd om een eindje buiten de Leidsche poort zijn astronomisch observatorium, zijn instrumenten en vooral zijn 8-voets-telescoop te bezien; hij zelf heeft de spiegels daarvan gemaakt en het plan aangegeven voor den kijker en alles, wat daarbij behoort. De heeren Lefebure en Grill gingen ook mee daarheen. Nadat wij eerst wat onthaald waren, gingen wij terstond naar het observatorium, waar de genoemde telescoop het eigenlijk merkwaardige was. Hij was acht voet lang, en de diameter van den grooten spiegel tusschen 11 en 12 duim. Behalve de gewone constructie was er aan dezen kijker eerst een kleine quadrant en dan een aequatoriaalinrichting, waardoor de hemellichamen, als men hunne plaats had berekend, gemakkelijk ingesteld konden worden; maar geen van deze instrumenten was zoo groot of zoo exact, dat de plaats der hemellichamen er met eenige nauwkeurigheid door kon worden bepaald. Het instrument was bovendien zeer samengesteld en zonder micrometer. Het observatorium zelf was zoo klein, dat het alleen voor dit eene instrument scheen te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zijn gebouwd. Vier pijlers van tichelsteen, diep in den grond geslagen, droegen de vloer, waarop die groote kijker stond. Deze vier pijlers waren omgeven door een vierkant planken huis, en het heele dak bestond uit een koperen koepel, die op dezelfde wijze kon worden rondgedraaid als de kap van een wind-[blz. 114] molen. Van de spits van den koepel tot onderaan toe was een spleet, zoo breed als de diameter van den kijker, die door katrollen en zwengels gemakkelijk geopend en gesloten kon worden. Zoodoende kon men, door het draaien van het dak en van den kijker op zijn voetstuk, den hemel observeeren waar men wilde. Hier waren nog andere kleine, zoowel reflectie- als refractiekijkers; maar vooral werden ons gewezen de spiegels voor een reflectiekijker van 20 voet, die, zooals de heer van de Wal ons vertelde, om de volgende reden door hem waren gemaakt: voordat hij zich had ingelaten met het maken van spiegels, wilde hij in Engeland een telescoop van 4 voet koopen; maar daar de prijs hem te buitensporig scheen, besloot hij, daar hij ervaren was in de theorie, om er zelf een te maken, grooter dan die in Engeland gemaakt werden. Hierop begon hij te werken aan zijn 8-voets-kijker; maar toen de heer ShortGa naar voetnoot1) in Engeland dit te weten kwam, maakte hij er twee van 12 voet lengte. De heer van de Wal wilde niet voor Short wijken, maar, zoo mogelijk, hem overtreffen, en begon daarom te werken aan deze spiegels voor een kijker van 20 voet; hij heeft nog geen tijd gehad ze te probeeren, hoewel ze geheel gereed waren. In het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| ||||||||||||||||||||||||||||
observatorium miste ik twee voorname dingen: den meridiaan en een slingeruurwerk; voor geen van beide was daar plaats. Daaruit blijkt, dat het voor den heer van de Wal er meer op aan komt om de hemellichamen te bezien en met zijne kijkers zijne kennis van de optische theorie te toonen, dan om een reeks van waarnemingen te doen, die kunnen dienen om de juistheid van de astronomie te bevorderen. Mijnheer van de Wal's tijd zal zulk een aanhoudenden arbeid ook wel niet toelaten, daar hij een van de aanzienlijke kooplieden van Amsterdam is, in compagnie met zijn jongeren broeder een groot kantoorGa naar voetnoot1) heeft en zelf den heelen dag in zijne handelszaken werkt. Hij is een kinderloos weduwnaar, en goed voor eenige tonnen gouds in Hollandsch geld. Hij heeft een goed en klaar verstand en veel kennis van mathematica en physica, en wordt in 't algemeen gehouden voor een zeer welwillend en braaf mensch. [blz. 115] Den 5den April waren de heeren Lefe- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bure en ik ten middagmaal bij den heer Jacob de Clercq, die na den maaltijd ons zijne orgels, die den eenen wand heelemaal besloegen, liet zien en er op speelde voor ons. Daarna bracht hij ons naar zijne bibliotheek, die tamelijk groot was. Daar had hij ook een mooie en kostbare verzameling van instrumenten voor experimenteele physica, vooral voor hydrostatica en optica; o.a. toonde hij ons ook spiegels voor een telescoop van 8 voet, die nu echter gedemonteerd was. Hij had bovendien een telescoop van 2 voet, dien hij naar boven op het dak, waar hij zijn observatorium had, meenam om ons de streek rondom Amsterdam te laten zien. Het bovenste deel van het dak was plat en door een balustrade omgeven. Midden op dat vlakke dak was de opgang, die gedekt werd door een klein huisje van planken, dat aan alle zijden vensters had, waardoor men den hemel kon bezien, wanneer wind, koude of iets anders verhinderden om buiten op het dak te gaan. Deze Jacob de Clercq was een van de aardigste en gelukkigste menschen, die ik kende. Hij was zeer beleefd, zonder gemaniereerdheid; rijk, zonder lui of gierig te zijn; in hooge mate een liefhebber van de wetenschap en daardoor zoo verlicht, dat hij ze op den rechten prijs kon stellen. Hij had een gezond lichaam, want hij was matig in eten en drinken. Hij was vrijgevig zonder pralerij, voerde een grooten staat zonder ijdel vertoon. Ten slotte was hij gelukkig getrouwd, had mooie en goede kinderen, wien hij met groote zorgvuldigheid een fatsoenlijke en verstandige opvoeding gaf. 's Avonds om zeven uur ging ik met den heer MestertonGa naar voetnoot1), een in Amsterdam gevestigden Zweed, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| ||||||||||||||||||||||||||||
die tevoren mij daartoe had uitgenoodigd, naar een zoogenaamd collegie of vergadering van 15 à 20 personen, die elken Donderdag tezamen kwamen om te zien naar physische experimentenGa naar voetnoot1), die de heer Botsman deed, en te luisteren naar zijne verklaring daarvan. Deze heer Botsman was iemand, die veel studie had gemaakt van mathematica en physica; maar het geluk was hem niet gunstig geweest; hij was arm en had geen betrekking kunnen vinden; daarom sloegen de bovengenoemde heeren de handen ineen om hem jaarlijks f 600 te betalen, opdat hij elken Donderdagavond een voorlezing voor hen hield en deze door experi-[blz. 116] menten nader toelichtte. Deze proeven kan hij des te gemakkelijker verrichten, omdat een lid van het collegie, Jacob Cramer genaamd, een weetgierig en geleerd koopmanGa naar voetnoot2), hem goede en voldoende instrumenten verschaft, waarvan hij een aanzienlijke en kostbare verzameling bezit; ook heeft hij een mooi schelpenkabinet. Ditmaal liep de voorlezing over de percussio corporum, welker wetten de heer Botsman duidelijk en geschikt verklaarde, en wat hij zei, bekrachtigde hij met experimenten. Het heele gezelschap bewees mij groote beleefdheid en verzocht, dat ik elken Donderdag, zoolang ik te Amsterdam vertoefde, aanwezig zou willen zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Tot den avondmaaltijd was ik uitgenoodigd door den heer Pasch, een in Amsterdam gevestigden Zweed. Tot het gezelschap behoorden verder de heeren Grill, Hasselgren, Hoving, Hendr. KonigGa naar voetnoot1) en Lefebure, allemaal Zweden, benevens den makelaar Creutz, een HollanderGa naar voetnoot2). Den 6den April gebruikte ik het middagmaal in het Heerenlogement en voer met Dreyer, op uitnoodiging van kapitein de Beer, aan boord van diens oorlogsschip Edam, met 54 kanonnen, dat de volgende week zou uitzeilen om aan koopvaardijschepen tot convooi te dienen tegen de Engelsche kapersGa naar voetnoot3). De bemanning zou nu aan boord gemonsterd worden, en naar aanleiding daarvan had kapitein de Beer gasten uitgenoodigd. Behalve de Zweden König, Jennings, Dreyer en mij bestond het gezelschap uit 24 personen, die tot aan den avond op het schip onthaald werden. Kapitein de Beer is geboren in Denemarken, op Funen, en heeft al zijn leven de Staten-Generaal gediend. Hij informeerde bij mij naar den generaal-adjudant Snolski en den equipagemeester Psilander Schöld, die met hem cadet waren | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| ||||||||||||||||||||||||||||
geweest in dienst der StatenGa naar voetnoot1). Kapitein de Beer bewees inzonderheid aan ons, Zweden, beleefdheid; hij was een algemeen bemind mensch. Bij deze gelegenheid dronk ik broederschap met König, Jennings en Dreyer. Den 8sten April was ik ten avondmaaltijd bij Dreyer, in gezelschap van König, den jongen Baron KlinckowströmGa naar voetnoot2), die van Parijs kwam, Frans Jennings en twee heeren, genaamd Froicken, die Denen waren, maar nu te Amsterdam gevestigd. Klinckowström was klein en onaanzienlijk, maar hij wist zijn weetje wel en had voor zijne jaren heel wat kennis. De heeren Froicken hadden tweemaal bankroet gemaakt; maar dat gaat mij niet aan. [blz. 117] Den 9den April was ik met Jennings uitgenoodigd door König en werden wij 's avonds door hem getracteerd in de Munt. Den 10den ging ik buiten om de stad wandelen en bezag de windmolens rondom Amsterdam, die tezamen ongeveer 300 in aantal zijn. De zaagmolens zijn op dezelfde wijze ingericht als bij ons in Zweden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bij Edet en Trollhättan, alleen met dit onderscheid, dat de onze door water gedreven worden en deze door wind; maar bij Göteborg heb ik ook zulk een windzaagmolen gezien. De meelmolens waren juist zooals die van den heer Peter Bagge bij Göteborg. Deze molens kosten veel van bouwen, daar de grond hier zoo los is, dat zij op palen moeten worden gezet. Een meelmolen kost alles bij elkaar omstreeks 8000 gulden, waarvan meer dan 3000 besteed worden om de fundamenten te maken; al het houtwerk is van eikenhout. Zaagmolens kunnen voor 5000 gulden gebouwd worden. Om Amsterdam zijn ook mosterd-, krijt-, verf- en cementmolens, die alle heel weinig van elkander verschillen, alleen met kleine veranderingen naarmate van elks verschillende bestemming. De zaagmolens staan vooral buiten de Haarlemmerpoort; het heele terrein is daar doorsneden door diepe slooten, zoodat elke molen met bijbehooren heelemaal door water omringd is; dit vergemakkelijkt zeer den toevoer van zaagblokken en het terugvoeren van de gezaagde planken. Midden onder de meeste meelmolens gaat een vaart door, zoodat een vaartuig zóó onder den molen kan worden gebracht, dat de zakken met koorn er uit opgeheschen en de meelzakken uit de hoogste verdieping er in afgelaten kunnen worden, waardoor zoowel aan tijd als aan arbeidsvolk veel bespaard wordt. Den 12den vertrok de heer Frans Jennings van Amsterdam naar Frankfort a./M. Den 14den ging ik weer zien naar de godsdienstoefening der Joden, die mij, hoe vaker ik ze zag, meer en meer dwaas toescheen. De profetie van de Schrift betreffende de lotgevallen van dit volk is naar mijne meening een van de krachtigste bewijzen voor den goddelijken oorsprong daarvan [nl. van de Schrift]. Den 15den was ik door den heer Henr. König | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| ||||||||||||||||||||||||||||
uitgenoodigd op het buiten van de heeren Raimund en Theodore de SmethGa naar voetnoot1) buiten de Utrechtsche poort, waar ik zeer beleefd ontvangen werd door de beide heeren de Smeth en door de vrouw van den jongsten. [blz. 118] Raimund, de oudste broer, was ongetrouwd; men zegt, dat hij zeer godvruchtig is. De jongste broer, Theodore de Smeth, was een in gezelschap heel aangenaam mensch; voor mij was hij des te meer een passend gezelschap, omdat hij niet alleen goed belezen was in de astronomie, maar daarover ook een dik deel had geschreven, waarvan ik de waarde niet kan beoordeelen, daar het niet gedrukt was en de heer de Smeth zei, dat hij [in zijn nieuwe huis] zijne zaken nog niet zoo in orde had, dat hij mij het manuscript kon toonen. Hij zei, dat hij nu juist bezig was met het in orde brengen van zijne bibliotheek in zijn nieuwe huis. Men zei dat hij een aanzienlijke verzameling van allerlei instrumenten had, maar alles was nu ingepakt, sinds hij zijn oude huisGa naar voetnoot2), waarbij hij zijn observatorium had, had laten afbreken. In den namiddag vermaakte zich het heele gezelschap, dat talrijk was, met het kolfspel, welk spel ik vroeger, voordat ik hier in Holland was, nooit gezien had; maar hier wordt het algemeen gespeeldGa naar voetnoot3). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Om in het kort een begip hiervan te geven: een paralellogram van 50 à 60 el lengte en 12 à 15 el breedte is omgeven door wanden van planken, die aan de lengtezijden een el hoog en aan de dwarszijden 2, 2½ of 3 el hoog zijn. De lengte en breedte van de kolfbaan en de hoogte van de wanden zijn ongelijk, al naar den smaak der spelers, de grootte van de buitenplaats en andere omstandigheden. Aan beide einden van de baan worden 2 palen opgesteld van 3, 4 of 5 duim diameter; de hoogte is ongeveer 5 à 6 kwart-el. Deze palen worden in het midden van de ruimte tusschen de lengtewanden geplaatst en bijna op gelijken afstand van de dwarswanden. De vloer van de baan wordt van leem gemaakt, met fijn zand erop, zoo effen en vast als maar mogelijk is; want daarvan hangt de voortreffelijkheid van de baan af. Wanneer de baan aldus gereed is, moet elke speler een kleinen harden bal hebben van ongeveer 2 duim diameter en bovendien een zoogenaamde kolf, die lijkt op den stok van den zweep van onze rijke boeren, met een handvat van leder, en een koperen beslag aan het onderste einde, dat aan de voorzijde plat of vlak is. Wanneer nu alles aldus gereed is, bestaat de kunst daarin, om den bal bij den eenen paal te leggen en hem met de kolf zulk een richting te geven, dat hij den anderen paal raakt. Hoe dikwijls de palen geraakt en waar de ballen gelegd moeten worden, hangt af van wat de spelers daaromtrent overeenkomen. [blz. 119] Den 16den April waren de heer Lefebure en ik uitgenoodigd om naar Haarlem te gaan | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in gezelschap van den heer Jacob de Clercq en diens dames, om daar de groote en beroemde bloemvelden te bezien, die nu in bloei stonden en waarover nu in gezelschap algemeen werd gesproken. Vlak buiten de westelijke poort van Haarlem bij het daar aangelegde mooie bosch waren deze Hollandsche heerlijkheden. Daar waren wel honderd grootere en kleinere bloemvelden en honderd bloemisten, die geen ander bedrijf hadden dan bloembollen te planten en deze of wel de bloemen ervan te verkoopen. Het schijnt wel ongeloofelijk, dat deze honderd huisvaders met hunne gezinnen niet alleen hun bestaan vinden door dien handel, maar zelfs kapitalisten zijn geworden, terwijl zij niets bezaten, toen zij begonnen. Maar het wordt begrijpelijk, als men weet dat een soort van bloemenziekte de heele natie heeft bevangen, van den aanzienlijkste af tot aan het geringste dienstmeisje. 20 à 30 jaar geleden was die ziekte in haar hoogste crisisGa naar voetnoot1). Toen werd een enkele | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bloembol, die in de hoogdravende taal van deze bloemisten gloria mundi genoemd wordt, met 10000 gulden betaald; nu wordt zij verkocht voor 300. Toen ruineerden zich welgestelde families alleen door het koopen van bloemen; toen verkochten de armeren alles wat zij bezaten om een lapje grond voor bollenkweekerij te koopen, waarin toen een goudmijn stak. Toen was het niet zeldzaam te hooren, wanneer die of die overleed, dat hij voor een waarde van 100, 150, 200000 guldens naliet alleen aan bollen. Toen was geen dienstbare zoo arm, of hij had zijn bol of ten minsten een aandeel daarin; want wanneer iemand niet zoo vermogend was, dat hij of zij alleen een bol konden betalen, deden 3, 4, 6 à 10 het in compagnonschap. Het gebeurde ook dikwijls, dat iemand aandeel had in verschillende bollen. Vooral dienstmeisjes waren verzot op bollen; soms hadden zij er met haar tienen één, soms hadden zij aandeel in verschillende bollen tegelijk. Gloria mundi, flos florum, suprema, caelestina, le roi de France, Gustavus Adolphus, le monarque d'Espagne, comte de Bonac etc. waren klinkende namen, die er niet weinig toe bijdroegen om de waarde der bloemen te verhoogen. Nu is deze liefhebberij zeer verminderd, maar er is toch nog zooveel daarvan overgebleven, dat een buitenlander het alleen kan aanzien voor een dwaasheid. In mijne oogen waren deze bloemvelden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maar heel matig schoon, maar de menschen hier in 't land houden ze voor iets verrukkelijks. [blz. 120] Den 19den April was ik ten middagmaal bij den heer Theodore de Smeth, in groot gezelschap, inzonderheid van SpanjaardenGa naar voetnoot1). Hier was alles in grooten stijl. De kamers, de schilderijen, de meubels en de schikking daarvan gaven alle te kennen, dat de heer de Smeth niet zonder nut de mathematica had bestudeerd [!]. Het is een dubbel voordeel, wanneer een verstandig man rijk is of een rijk man verstandig, want die kan gemakkelijk laten zien wat smaakvol is, daar zijn rijkdom hem vergunt om zijn smaak te volgen, terwijl de arme, al heeft hij den besten smaak, zich ermee moet vergenoegen, wanneer het dak boven zijn hoofd slechts dicht is en hem tegen boos weêr kan beschutten. De heer de Smeth is in één woord gelukkig en tegelijk menschlievend, zoodat een groot deel van zijn genoegen erin bestaat om anderen plezier te doen. 's Avonds was ik met den heer Mesterton in het collegie voor physische proeven, waar de Heer BotsmanGa naar voetnoot2) sprak over vallende lichamen, en hetgeen hij vertelde door experimenten aantoonde. Den 22sten was ik in gezelschap van de heeren Lefebure, Mesterton en Bergs [Bergh?] bij den heer Jacob Cramer om zijn mathematische en physische instrumenten te zien benevens zijn aanzienlijk schelpenkabinetGa naar voetnoot3). Voor optica, aërometrie, hydrostatica en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mechanica had hij een mooie en nuttige verzameling, waarvan de heer Botsman zich bediende bij zijne voorlezingenGa naar voetnoot1). Hier zag ik ook een model van den tempel van Jeruzalem met al zijn toebehooren, benevens het graf van Christus, beide bijzonder mooi bewerkt en zóó, dat zij gemakkelijk stuk voor stuk uit elkander konden worden genomen. De heer Cramer was een onaanzienlijk, maar verstandig man en zeer welgesteld. Den 23sten was ik ten middagmaal bij den heer Grill en bracht ik den avond in het collegie door van den heer Jacob de Clercq, waar doctor Schlosser een voordracht hield over zouten. Den 24sten was ik 's avonds in de opera en zag met bijzonder genoegen de vroeger genoemde kinderen van mr. Frédéric optredenGa naar voetnoot2). De entrée was 1½ gulden. Den 25sten waren de heer Lefebure en ik ten middagmaal bij den heer Jacob de Clercq, in een groot familiegezelschap. Den 26sten was ik ten middagmaal bij den professor in de botanie Joh. Burmannus, in gezelschap met een aantal kooplieden en den jongen heer BalguerieGa naar voetnoot3), die naar mijne meening een aardig jongmensch is; maar hij is mank. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 121] Na den maaltijd nam de professor mij en het gezelschap mede naar zijn buiten, dat even buiten de stad ligt in de zoogenaamde Diemermeer, een streek van 600 vierkante roeden, vroeger door de zee bedekt; zij ligt 5 à 6 ellen onder den waterspiegel van de Zuiderzee en wordt daar nu van gescheiden door een hoogen en vasten dam of dijk. Deze plas is door watermolens droog gemalenGa naar voetnoot1) en nu veranderd in een streek van louter tuinen en vette weilanden. Midden in deze Diemermeer bij den kruisweg lag prof. Burman's buiten, dat tot de mooiste behoorde. Hier waren lanen van boomen, zóó dik, dat ik ze niet kon omspannen, die de professor alle zelf had geplant, en daarom moest dit buiten hem dubbel genoegen geven, omdat het mooi was en omdat hij het zelf zoo gemaakt had. Hier, in den stal van den professor, kon men merken dat hij een vermogend man was. Om in Amsterdam een span paarden op stal te houden, behalve nog die op het buiten waren, dat kost geld. Behalve zijn jaarwedde, 2000 guldenGa naar voetnoot2), die niet ver reikt, had hij een groot aantal | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| ||||||||||||||||||||||||||||
patienten, die hij des te gemakkelijker kon helpen, daar de voorlezingen in het Athenaeum niet veel tijd in beslag namen, want openbare voorlezingen werden er niet gehoudenGa naar voetnoot1). Toen ik vroeg wat de professoren deden voor hunne wedde, zei men mij, dat zij voorlezingen hielden in hun huis; maar toen ik daar nader naar informeerde, bleek het, dat er weinigen waren, die ooit voorlezingen hielden. Prof. Burman had echter een grooten botanischen tuin onder zijne directie, die hem eenige ambtsbezigheid gaf. Prof. Burman is een zeer geleerd man in de botanie en heeft ook een grooten naam in de medicijnen; hij ziet er scherpzinnig uit en spreekt weinig; mij bewees hij veel beleefdheid. Den 27sten was ik 's avonds bij den heer Froicken en den 28sten bij den heer Dreyer. Den 29sten dineerde ik in 't Heerenlogement in gezelschap van de heeren König, Altströmer en Lefebure. De heele namiddag ging heen met een wandeling rondom en in de stad. Den 30sten reisde ik met de heeren Lefebure en Altströmer naar Haarlem om daar de beroemde blee- [blz. 122] kerijen te bezien. Ons plan mislukte in zooverre, dat wij alleen de linnens te zien kregen, maar niet onderricht werden over de manier, waarop | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zij het linnen witter krijgen dan op eenige andere plaats ter wereld. Het heele bleekveld, dat wij zagen, was door slooten verdeeld in langwerpige strooken, die in 't midden het hoogst waren en geleidelijk afliepen naar de slooten, die meestal vol water waren. Daaruit werd met een lange en diepe schop water op de linnens geworpen, om de 2, 3 of 4 uur, al naar het jaargetijde en het weer maken, dat het korter of langer duurt, voordat de linnens weer droog worden. Ondanks dat herhaalde besproeien krimpen de linnens soms en worden dan in warm loogwater gezet in afzonderlijk daarvoor bestemde vertrekkenGa naar voetnoot1), die een vreemdeling slechts met de grootste moeite te zien kan krijgen en dat nooit zonder een soort bedriegerij. Het kan wel wezen dat de reden, waarom het linnen hier zoo wit wordt, alleen bestaat in het water, dat hier uit de duinen komt en een heel zoeten smaak heeft. De heele streek, waar de bleekerijen zijn, bestaat uit louter zand; hetzij de natuur, hetzij menschenarbeid heeft hier tusschen de ontelbare zandhoogten en zandgroeven een vlakte gevormd. Wanneer het witmakende middel in het water bestaat, dan is het moeilijk en op sommige plaatsen zelfs onmogelijk om het linnen op de Haarlemmer wijze te bleeken; maar als het bestaat in een of andere bijzondere wijze van wasschen, dan is het een schande voor andere natiën, dat de Hollanders hun weefsel koopen, het bleeken en na een paar maanden het hun met groote winst terugverkoopenGa naar voetnoot2). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hier in de duinen lag het buiten Meer-en-Berg van den heer van Lennep, dat uitzag op het HaarlemmermeerGa naar voetnoot1). Wij zagen het alleen van buiten; wat grotten, beelden, waterwerken en berceaux betreft, is het heel mooi. De heer van Lennep is een van de rijksten van Amsterdam; maar hij zou zich met den aanleg van dit buiten geheel geruïneerd hebben, wanneer zijn familie niet op middelen gezonnen had om hem in zijne grootsche plannen van aanleg te verhinderen. N.B. In een herberg buiten Haarlem betaalden wij voor ons drieën en den knecht 15 gulden, terwijl wij alleen maar een schotel kleine en een schotel groote baarzen hadden gehad, benevens boter en brood en een flesch wijn. Den 1sten Mei waren de heer Lefebure en ik uitgenoodigd bij den heer Vergehl om zijn muntkabinet en Zweedsche rariteiten te bezien. Het muntkabinet bestond uit zooveel gangbare munt, als de heer Vergehl uit alle deelen der wereld bijeen had kunnen krijgen, benevens hunne waarde in Hollandsche munt. [blz. 123] Ten opzichte van Turkije, Perzië en de Aziatische eilanden was de verzameling tamelijk compleet; de Europeesche en vooral de Zweedsche munten waren ook talrijk. Onder zijne Zweedsche rariteiten had de heer Vergehl een trommel, een slede en sneeuwschoenen uit Lapland, benevens een staf met runen en allerlei dergelijke dingen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 2den waren wij ten middagmaal bij den heer Grill. Den 3den 's morgens ondernamen de heeren Lefebure, Altströmer, J. Grill en ik een reis naar Utrecht en Gelderland. Wij hadden met de trekschuit willen gaan, maar kwamen zoo laat, dat wij geen plaats konden krijgen in de roef; daarom namen wij een wagen met vier paarden, die ons den heelen weg zouden trekken en waarvoor wij tien gulden per dag hadden te betalen, hetzij wij snel of langzaam reden, ja zelfs al stonden de paarden stil! Het voedsel voor paarden en koetsier kwam ook voor onze rekening. Wij reden door de Diemermeer voorbij Loenen en Kronenburg. Aan beide zijden van den weg waren òf mooie buitenplaatsen òf vruchtbare weilanden. Het middagmaal gebruikten wij in Nieuwersluis, waar de trekschuit uit den [Krommen] Amstel overgaat in den Vecht, waar hij verder langs gaat tot Utrecht. Vervolgens kwamen wij aan het mooiste buiten in deze streek, in of bij Maarssen. Het behoorde kort geleden aan de Vrouwe ter MeerGa naar voetnoot1), wier eenige zoonsdochter in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||||||||||||||||||||
deze dagen, na den dood van haar grootmoeder, bezit zou nemen van deze heerlijkheid. Deze jonge dame was een dochter van den overleden schout van Utrecht, Lockhorst. Het buiten was groot en vol kostbare grotten, fonteinen, beelden (waarvan er zelfs een theater was), berceaux en doolhovenGa naar voetnoot1). Hoewel de weg hier midden door het buiten gaat, zoodat men de helft daarvan aan elke zijde heeft en men het dus tamelijk goed in het voorbijrijden kan zien, meenden wij dat het een nadere beschouwing verdiende, stegen dus uit den wagen en lieten ons door den bediende over het heele buiten leiden. Het huis was groot en prachtig, met het wapen van de vrouwe ter Meer aan beide zijden. Voor het front van het huis was een kostbare fontein en een waterbassin, met verschillende zeegoden en dieren daaromheen, mooi bewerkt in wit marmer, alles levensgroot. Zeven menschen vonden een bestaan alleen door het onderhoud van dezen uitgestrekten lusthof. Wij zetten onze reis voort langs heel mooie buitens [blz. 124] aan elken kant, hoewel ze niet in vergelijking konden komen met het zooevengenoemde. Verderop passeerden wij een heerlijkheid, Zuilen, die er mooi uitzag, maar wij zagen ze alleen op grooten afstand. Te half zeven kwamen wij te Utrecht, een vrij groote stad; maar vooral bij de eerste nadering van hare wallen zag zij er heel oud uit. Gelijk in alle Hollandsche steden waren de wallen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gemetseld van klinkers; maar zij waren zoo vergaan, dat men ze op verschillende plaatsen voor niets anders kon houden dan voor aarden wallen. Wij namen onzen intrek in ‘het oude Wapen van Antwerpen’, bij du BoisGa naar voetnoot1), die vrij vaardig Hollandsch, Duitsch, Fransch, Italiaansch en Engelsch sprak. De heer Grill bezorgde ons terstond het geleide van den zoon van den muntmeester NovisadiGa naar voetnoot2), 29 jaar oud, die zijn vader ter zijde stond in het bestuur [van de munt]. De vader was in Stettin geboren, maar heeft 22 jaar in Utrecht gewoond. De jonge Novisadi begeleidde ons op een wandeling om de stad en inzonderheid naar de grootste maliebaan van Holland of, om op zijn Amsterdamsch te spreken, van alle zeven provinciën. Zij was 200 roeden lang; een roede is 12 Rijnlandsche voetenGa naar voetnoot3), dat is | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ongeveer 2 Zweedsche vadems. Een maliebaan verschilt van een kolfbaan in geen ander opzicht dan in lengte, en ook hierin, dat de ballen daar geraakt worden met lange stokken, niet met het doel om een paal te raken, maar alleen om met het kleinste aantal slagen den bal van het eene einde naar het andere te drijven. Er was er maar één, die met 2½ slag de baan van 200 roeden kon afleggen. Aan beide zijden van de baan waren hier de schoonste wandelingen die men maar kon wenschen, die op mooie zomeravonden vol menschen van beiderlei kunne zijn, die òf wandelen òf zich in een wagen laten rijden. Op weg naar Utrecht kon men duidelijk zien, dat het land langzamerhand hooger werd, hoe dichter wij bij Utrecht kwamen. De aarde werd meer en meer vermengd met leem en zoo werd het land meer en meer geschikt voor den bouw van koren, dat juist nu goed stond te gedijen; maar in Zweden heb ik het gewas niet zelden zoowel weliger als grooter gezien. Den 4den Mei geleidde de heer Novisadi ons 's morgens vlak buiten de stad om de cavallerie te zien exerceeren. Wij kwamen te laat om de exercitiën te paard te zien; maar in onze tegenwoordigheid ver- [blz. 125] richtten zij te voet alle tempo's. De exercitiën werden, naar Pruisische manier, op een teekenGa naar voetnoot1) gedaan, buitengewoon vaardig. De paarden waren allemaal ruinen en voor 't grootste gedeelte heel mooi. Alle paarden, die in Amsterdam en de andere steden gebruikt worden voor een wagen, een chais of als rijpaard, zijn groot, waardoor het heel gemakkelijk is om paarden te krijgen voor de cavallerie. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De omtrek van het exercitieveld was mooi begroeid met lanenGa naar voetnoot1). Bij onze terugkomst in de stad bezagen wij eerst de groote muntsmelterijGa naar voetnoot2) in een bastion van den stads- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wal, waar blaasbalgen, die geheel van hout waren, door paardekracht in beweging werden gebracht; de paarden hielden tevens een molenGa naar voetnoot1) in gang, die oude kroezen verbrijzelde, om uit die materie door smelting nog edel metaal te verkrijgen. Daarna begaven wij ons naar het munthuis zelfGa naar voetnoot2), waar de muntmeester zelf en zijne vrouw ons heel beleefd ontvingen en ons eerst onthaalden op chocolade; later begeleidden de vader en de zoon ons om te zien hoe het zilver gesmolten en gegoten wordt in lange reepen of platen, die terstond daarop dunner gewalst worden en langer, maar niet breeder worden. Uit deze reepen worden de ronde muntplaatjes uitge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ponst. Daar het stempelen eerst des namiddags zou geschieden, gingen wij ondertusschen, om onzen tijd goed te besteden, eerst naar de anatomiezaalGa naar voetnoot1), waar wij niet binnen konden komen, en toen naar de academie, die verbonden was met de domkerk. De auditoria zagen er zeer eerwaardig en oud uit. Het consistoriumGa naar voetnoot2) is onaanzienlijk. Het aardigste was daar, dat de portretten zoowel van de overleden als van de tegenwoordige professoren, van 1636 af, toen deze school van een Illustre SchoolGa naar voetnoot3) tot een universiteit werd, de wanden versierden. Het is aardig, dat op elk portret elks naam staat, met geboorteplaats, geboortejaar, jaar van overlijden en andere bijzonderheden. Op den schoorsteenmantel staan de portretten van de burgemeesters Gijsbert van der Hoolck en Dirck van Velthuysen, die in 1636 in dienst waren. Buiten voor de auditoria zijn arcaden, open naar den kant van den academietuin, die niet groot is, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maar met loofboomen beplantGa naar voetnoot1), zoodat er gelegenheid is bij regen onder de arcaden te wandelen en bij zonneschijn in den schaduw der boomen. De domkerk is een groot en kostbaar gebouw geweest, voltooid in 1300 of daaromtrentGa naar voetnoot2); maar nu is alleen het koor daarvan over, waar de godsdienstoefening wordt gehouden. [Het schip van] de kerk werd geheel verwoest in 1674 door een geweldigen [blz. 126] storm, zoodat nu ter nauwernood meer gezien kan worden, hoe het gebouwd wasGa naar voetnoot3). De toren, die op het dak stond midden boven het kruis, werd ook door denzelfden storm vernieldGa naar voetnoot4) en maakte een groot gat in het dak van het koor, dat nu alleen met planken weer hersteld of gelapt is; maar de groote toren, die heel hoog en mooi gebouwd is, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| ||||||||||||||||||||||||||||
staat er nu nog als een sieraad van de stad Utrecht en als een herinnering aan den vroegeren pracht van de domkerk. 's Namiddags gingen wij terug naar de Munt om het stempelen van rijksdaalders te zien, dat verricht werd door zes menschen met behulp van een schroefpers, waarvan de schroef, om den stempel in te drukken, naar beneden werd bewogen door een horizontalen hefboom, waarvan de armen ongeveer twee el, of iets meer, lang waren; aan de uiteinden daarvan waren zware koperen gewichten bevestigd, om de beweging van den hefboom des te sneller en krachtiger te maken. Twee van de mannen hielden den hefboom met hunne handen steeds vast en volgden zijne beweging; twee trokken aan een touw, dat aan de uiteinden van den hefboom bevestigd was, met den hefboom mede, en twee stonden midden in den zwaaiboog van den hefboom en duwden hem, als hij voorbijkwam, met alle kracht van zich af. De zevende man hield zich bezig met het leggen van de muntplaatjes onder den stempel en het wegnemen van het muntstuk, dat gereed wasGa naar voetnoot1). Hiervandaan gingen wij naar den beroemden zijdemolen of watermolen, die zijde twijndeGa naar voetnoot2). Een enkel | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||||||||||||||||||||
waterrad dreef deze heele twijnmachine, die verdeeld was over twee verdiepingen. In de onderste verdieping waren negen twijnbanken, die de gedaante hadden van twee samengestelde (aaneengevoegde?) kleine cirkelsegmenten; in elke twijnbank zaten 144 spoelen, die, gedreven door een riem, welke communicatie had met het waterrad, de zijde twijnden. Zoo werden in dat vertrek 1296 zijdedraden tegelijk getwijnd. Bij elke zijdespoel of zijderol was een haspel, die op dezelfde wijze werd rondgedreven en onder het twijnen de zijde ophaspelde. In de bovenste verdieping werd de ongetwijnde zijde gespoeld, juist in zoodanige hoeveelheid als in de benedenverdieping noodig was. Alles werd in beweging gebracht door verbinding met dat eene waterrad, zoodat alles van zelf scheen te gaan, wanneer men niet het afzon- [blz. 127] derlijk staande rad zag, dat aan zijn anderen kant nog een tweede, kleinere twijnmachine te drijven had, die nu echter stil stond. Naast het huis van deze twijnmachine was een heel prachtige lusthof aangelegd, die, wat grotten en beelden betreft, den vroeger genoemden van de Vrouwe ter Meer bij Maarssen scheen te overtreffen, maar niet zoo groot was. De zijdefabriek en lusthof behoorden nu aan een inwoner van Amsterdam, Sydervelt van Mol[l]em genaamd, wiens vrouw een zoonsdochter is van dien van Mol[l]em, die deze fabriek heeft gesticht en daardoor tot aanzienlijken rijkdom kwamGa naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Nadat wij dit gezien hadden, trokken wij naar buiten, naar een vingerhoedenfabriek, een uur buiten de stad, die in 1644 was opgericht. De eigenaar was zeer bereid om ons alles te laten zien, wat lang niet altijd gebeurt, en hij zeide dat elke knecht door elkaar gerekend 3000 vingerhoeden op een dag kon vervaardigen. Deze fabriek werd gewoonlijk gedreven door een waterrad, maar bij gebrek aan water door paardenkracht, zooals nu geschieddeGa naar voetnoot1). Ik zag geen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bizonder onderscheid tusschen deze fabriek en die, welke in NorrköpingGa naar voetnoot1) is opgericht. Het gieten gelukte hier beter dan te Norrköping, waarvan naar alle waarschijnlijkheid het zand de oorzaak was, dat heel fijn aanvoelde. Hier werden ook naairingenGa naar voetnoot2) gemaakt, zoowel van staal als van koper; zij werden met borax gesoldeerd, daar zij niet gegoten konden worden. De reis werd vervolgens voortgezet naar Zeist, een uur verder gelegen, om de stichting van ZinzendorfGa naar voetnoot3) te bezien. Schellinger, die eigenaar is van deze plaatsGa naar voetnoot4), is zelf Hernhutter en geeft aan allen, die tot deze secte toetreden, verlof om daar te bouwen en te wonen. Het boerendorp zelf met de Gereformeerde kerk staan op zich zelf, en het kasteel van den heer Schellinger benevens de woningen der HernhuttersGa naar voetnoot5) liggen een klein eind daarvandaan op een | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||||||||||||||||||
heel mooie plek in een groot, aangelegd beukenbosch, dat de heerlijkste wandelingen oplevert. De huizen, die aan de Hernhutters behooren, zijn regelmatig gebouwd, in symmetrie met het hoofdgebouw van den heer Schellinger, en gelijken meer op schoone paleizen dan op arbeidershutten, maar zijn desniettemin gevuld met allerlei slag handwerkslieden, die wat zij vervaardigen te koop aanbieden en die, naar hun uitzien te oordeelen, het goed schijnen te hebben. [blz. 128] Wat zij vervaardigen, is goed, maar duur. Voor al hunne waren hebben zij een vasten prijs, dien zij op elk stuk schrijven en waarvan zij niet laten afdingen. Onder deze handwerkslieden is groote eenigheid en elk draagt zorg dat een ander even goed verkoopt als hij zelf, daar de winst gemeenschappelijk is. De symmetrie van de huizen onderling en met dat van mijnheer Schellinger is nog niet zooals zij behoort te zijn; want er ontbreken nog verscheidene, die bij toekomstige gelegenheid gebouwd zullen worden. Nu wonen de gehuwde lieden in afzonderlijke woningen, de ongehuwde mannen op zich zelven, eveneens de ongehuwde vrouwen. Vreemdelingen mogen nu niet meer de laatsten bezoeken, omdat er vroeger enkelen geweest zijn, die zich te veel vrijheid veroorloofden. Elken avond werd er godsdienstoefening gehouden; maar daar deze niet zou beginnen vóór acht uur of half negen, konden wij zoolang niet wachten, zeer tot onzen spijt, want men zei - maar het was niet heelemaal zeker - dat de oude graaf Zinzendorf zelf daar was en ditmaal het avondgebed zou houden. Om half acht reden wij daarvandaan en kwamen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||||||||||||||||||
om half negen weer te Utrecht terug. Op de terugreis namen wij een anderen weg dan op de heenreis, die niet alleen korter, maar ook van hard leem was, terwijl de eerste ondragelijk zandig wasGa naar voetnoot1). Deze streek was een toonbeeld van een mooi landschap, en het verheugde mij nu om een natuurlijke onregelmatigheid, als ik het zoo noemen mag, te zien, waar niet alles rechtlijnig en gelijkvormig was als in de omstreken van Amsterdam. Den 5den Mei liet de heer Altströmer den professor in de medicijnen HahnGa naar voetnoot2) halen, om hem te vragen of hij zijne reis kon voortzetten, daar hij den vorigen dag een gevoel van koorts had gehad. Hahn gaf hem er verlof toe; bij deze gelegenheid maakte ik het eerst kennis met Hahn. Daar er mij vooral aan gelegen was kennis te maken met enkele professoren hier ter stede, om mij te laten onderrichten over den toestand der academie en hoe het hier stond met de wetenschappen en hoe zij verzorgd werden, besloot | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ik om hier achter te blijven, terwijl mijne reismakkers hunne Geldersche reis deden, vooral omdat ik, toen wij uit Duitschland kwamen, reeds een groot deel van datgene had gezien, wat nu bezocht zou [blz. 129] worden. De jonge heer Novisadi ging in mijne plaats mede, en de reis werd om half tien ondernomen. Ik ging vervolgens naar de academie, om te hooren of daar enkele exercitia publica waren, daar het een Zaterdag was; maar omdat er niemand was, ging ik in de Domkerk, of eigenlijk het koor daarvan, waar de koster mij eerst een mooi graf van wit marmer toonde, waarop met vergulde letters was gehouwen: Anna Elisabeth, gravin van Solms, geboren gravin van Falckenstein etc. gestorven den 19 Juni 1706Ga naar voetnoot1). Daarna werd mij gewezen het graf van den laatsten katholieken bisschop SansomGa naar voetnoot2), waarop zijn beeltenis lag, levensgroot uitgehouwen in zwart marmer, waarvan ook het graf was. Vervolgens zag ik verder in het koor een prachtig grafmonument van Guilielmus Josephus Baron van Gendt, die daar in 1672 werd begravenGa naar voetnoot3). Sinds de verwoesting van de kerk in 1674 is de preekstoel naar het koor gekeerd en zijn aan beide zijden daarvan oude monniken- of kanunnikenstoelen. Die aan den rechterkant zijn voor den | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||||||||||
stadhouder en den stedelijken magistraat, en die aan den linkerkant voor den rector en de professoren van de Universiteit. N.B. De stoel van den stadhouder is gelijk aan de andere, behalve een klein uitsteeksel boven het hoofd, en staat in dezelfde rij. Toen ik uit de kerk kwam, ging ik een bezoek brengen aan de professoren Hahn en CastiglioniGa naar voetnoot1), Castillion of Castillioneus, van wie de eerste vroeger professor in de astronomie en de mathesis was, maar nu in de botanie en physicaGa naar voetnoot2). De laatste is nu professor in de astronomie en mathesis; hij is dezelfde, die de opuscula van Newton in het Latijn heeft uitgegeven, in BazelGa naar voetnoot3). Geen van beiden trof ik thuis. 's Namiddags te 2 uur ging ik naar de openbare bibliotheek van de academie, die in het koor van de St. Janskerk is. Zij is klein en ziet er erbarmelijk uit. Zij is tegen de 40 el lang en 20 el breed; maar de boeken staan slechts zóó hoog aan de wanden, dat zij alle ter hand kunnen worden genomen door iemand, die op den grond staat. Rondom voor | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de boeken staat een hek, dat de studenten of andere bezoekers van de bibliotheek afsluit van de boekverzameling en van hen, die daar het opzicht over hebben. [blz. 130] Vóór in het lokaal, binnen het hek, staan vier grauwkleurige busten, nl. van de professoren Drakenborch, Mill, Otto en Pieter van Musschenbroek, die nog leven en thans te Leiden zijnGa naar voetnoot1). Boven aan den wand hangen portretten van Hubert van BuchellGa naar voetnoot2), die den grondslag legde van de bibliotheek en in 1599 stierf, en van Joh. Conrad BarchausenGa naar voetnoot3), die | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in 1723 de bibliotheek vermeerderde met een mooie boekverzameling. Van de beambten der bibliotheek was er nu slechts één bediende hier, die aan de studenten de boeken uitreikte na opgave van de nummers, die zij zelf in een gedrukten catalogusGa naar voetnoot1) opzochten. Hij had het nu niet heel druk, daar er niet meer dan twee studenten waren, Te Water en Swaving, die in de theologie studeerdenGa naar voetnoot2). Met deze studenten begon ik een gesprek en kwam heel zeker te weten, dat het gezamenlijk aantal van alle studenten in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||||||||||
alle faculteiten hier ter stede tegen de 200 ging, maar dat aantal niet bereikteGa naar voetnoot1). Ik vroeg hun allerlei over de hoogeschool en de professoren, van wie zij Wesseling, die professor juris et eloquentiae is, benevens bibliothecaris, voor den geleerdste en beroemdste hieldenGa naar voetnoot2). Ik bracht hem daarom dadelijk een bezoek en werd beleefd ontvangen. Ik moest Latijn met hem spreken, daar hij geen Fransch kendeGa naar voetnoot3). Hij vroeg | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mij terstond naar de nieuwste vertaling van Ulphila in Upsala, naar Prof. IhreGa naar voetnoot1) en Prof. Olof CelsiusGa naar voetnoot2), die den Hierobotanicus heeft geschreven; hij klaagde over de zeldzaamheid van dat laatste boek. Wesseling is vroeger professor in Franeker geweest; hij zeide dat hij daar onzen tegenwoordigen koning had gezien. Hij sprak veel over ArckenholtzGa naar voetnoot3) en TrollGa naar voetnoot4), die hij kende, daar zij zijne reiskameraden geweest waren. Hij zeide, dat hij het vorige jaar Arckenholtz in Utrecht had gesproken, wat ik aan hem kon hooren | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wanneer hij sprak over de toestanden bij ons in Zweden, als oorlog, alliantiën enz. Wesseling is een Duitscher. Van Wesseling ging ik naar Prof. SaxeGa naar voetnoot1), die een bijzonder aardig man was. Hij was geboren in Opper- [blz. 131] Saksen; hij zeide mij o.a. dat de publieke voorlezingen heel weinig bezocht werdenGa naar voetnoot2). Hij, die professor litterarum humaniorum was, erkende dat hij dikwijls niet meer dan twee toehoorders had. Zondag den 6den Mei ging ik naar de Luthersche | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kerk, die tamelijk gevuld was met mannen; maar behalve dienstmeiden zag ik niet meer dan twee vrouwen. Hier werd in het Hollandsch gepreekt. Boven den preekstoelGa naar voetnoot1) stond het Deensche wapen met het onderschrift: ‘Christianus sextus Dan. et Norveg. rex munificentia splendori regio pari ad explendos novi huius templi sumtus de coetu invariatae confessionis augustanae ultrajectensi optime est meritus. Illius gratiae fores aperuit commendatio illustrissimi Herois D.ui Ludovici de Holstein. In aeternam rei memoriam regia hoc in loco insignia sunt posita cum publicum de munere gratioso loquatur monumentum. Patere lector septentrionem jure gloriari de rege, qui marmore dignus est et re et nomine Christianus’. Na het einde van de godsdienstoefening ging ik het aanzienlijke huis zien, met den bouw waarvan men nu bezig was volgens het testament der Vrouwe van Renswoude, voor de opvoeding en het onderwijs van arme kinderen in de practische gedeelten van de mathematica en physica, in het teekenen, in Europeesche talen en meer goede dingenGa naar voetnoot2). Genoemde Vrouwe van Renswoude is de vrijgevigste en voor de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| ||||||||||||||||||||||||||||
opvoeding der jeugd de meest zorgzame persoon, waarvan ik ooit heb hooren spreken; want zij heeft bij testament vermaakt 700.000 Hollandsche guldens hier te Utrecht, gelijke som te 's Gravenhage en ook een dergelijke te Delft, alle voor een en hetzelfde doel. Zij is buitengewoon rijk geweest, daar zij, buiten die beschikkingen, nog aanzienlijke middelen, die millioenen guldens bedroegen, aan hare erfgenamen nalietGa naar voetnoot1). Met het geven van onderwijs was men hier nog niet begonnen; het huis alleen was bijna klaar. Het was zeer kostbaar; maar de architectuur was niet bijzonder mooi. Boven in het frontispice stond het wapen der Vrouwe van Renswoude prachtig in marmer uitgehouwen, en op de onderste verdieping waren in marmer gehouwen Hollandsche verzen, die Joan Stouw had gemaaktGa naar voetnoot2) ter eere van genoemde Vrouwe. Dit marmeren inschrift was omgeven met den naam en het wapen van hen, die bij de eerste benoeming tot Regenten werden aangesteld, ten getale van twaalf, nl. J.J. van Westrenen, F. van Veldhuyzen, C.A. van Wachendorff, J.H. Strick van Linschoten, J.A. van Westrenen, J.F. van Beeck, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||||||||||||||||||||
P.A. Daunis, A.L. van Mansvelt, J. van Stuyvesant, J.E. van Muyden, D.J. Strick van Linschoten, J. de Jonckheere, en H.C. Zaal, secretarisGa naar voetnoot1). Terwijl ik het middagmaal gebruikte, zag ik een in het groen gekleede dame, die af en aanging op de straat, voor het venster. Ik vroeg wie dat was en kreeg van den waard du Bois ten antwoord, [blz. 132] dat het een Française was, die al drie jaar bij hem logeerde en zich Viral noemde, maar dat dit vermoedelijk niet haar ware naam was. Een Fransche markies heeft dit logies voor haar besteld, betaalt jaarlijks aan du Bois wat zij verteert en verzoekt hem haar alle mogelijke beleefdheid te bewijzen. Wat spijs en drank betreft, leeft zij heel eenvoudig; zij leest bijna altijd in geestelijke boeken en gaat nooit in eenig gezelschap, maar leeft heel eenzaam met haar dienstmeisje. De nieuwsgierigheid van de menschen in de stad om uit te vorschen wie zij is, waar zij vandaan komt en waarom zij zich hier ophoudt, is ondanks alle moeite tot nog toe tevergeefsch geweest, wat heel merkwaardig is. Na den vesper was ik bij Prof. Hahn op de koffie genoodigd, waar ik een aardig gezelschap van beiderlei kunne aantrof, o.a. Prof. Castillion, die zei dat hij mij zocht. Hij bewees mij velerlei beleefdheid en vertelde mij o.a. dat hij nu bezig was met de uitgave van Newton's Arithmetica universalis met aanteekenin- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| ||||||||||||||||||||||||||||
genGa naar voetnoot1), die hij gereed had voordat Colin Mac Laurin's algebraGa naar voetnoot2) uitkwam, en dat hij ook begonnen was deze daarginds in Bazel te laten drukken, waarvan hij ten bewijze de twee eerste vellen nog over heeft. De druk werd gestaakt door zijne huiselijke omstandigheden en daardoor, dat de hoop, die de regeering te Bern hem gegeven had om in Lausanne een leerstoel in de mathesis voor hem op te richten, verijdeld werd. Daarna had hij Zwitserland verlaten en kwam op een nog onzekeren voet naar Holland, waar hij eerst nu een vaste betrekking had gekregen. Hij is nu tegen de vijftig jaar oud en weduwnaar. In het spreken over Newton's boek zeide hij, dat hij te kennen had gegeven, dat hij zijne demonstraties naar die van Mac Laurin had gewijzigd, als deze korter of meer algemeen waren; maar dat hij in andere gevallen zijne eigene had behouden en vele noodige, die Mac Laurin wegliet, had ingevoegd. Wanneer de vroegere uitgaaf van Newton's opuscula, die Castillion heeft uitgegeven, uitverkocht is, beloofde hij eene nieuwe te geven met additamentaGa naar voetnoot3). Professor Hahn, die onlangs professor in de botanie | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| ||||||||||||||||||||||||||||
is geworden, deelde mij, onder andere dingen over den toestand der hoogeschool, mede, dat de openbare voorlezingen zoo goed als niet bezocht werden door de studenten, waarvan het gevolg was dat vele professoren ze nooit hielden; dat de tractementen der professoren ongelijk waren en alleen afhingen van het welbehagen der Curatoren en van wat ieder met hen overeenkwam bij het aanvaarden van zijn ambt. Wesseling, die zoowel professor juris als professor eloquentiae is, benevens bibliothecaris, heeft de hoogste jaarwedde van allen, nl. 2600 guldenGa naar voetnoot1), terwijl daarentegen anderen niet meer dan 1000 gulden hebbenGa naar voetnoot2). Hahn had 1500 guldenGa naar voetnoot3). Het is [blz. 133] opmerkelijk, dat van de 16 professoren er 10 buitenlanders zijn, waaronder 9 Duitschers en één Italiaan, nl. CastillionGa naar voetnoot4). Het gemoed van de Hol- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| ||||||||||||||||||||||||||||
landsche jongelingschap wordt heelemaal ingenomen door verlangen om in de regeering der gewesten te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||||||||||||||||||
komen, of ook om in voornamen lediggang van hunne renten te leven en zoo door hunne laksheid er toe bij te dragen, dat zij in de toekomst de vrijheid, welke hunne arbeidzame voorvaderen zoo machtig en welvarend heeft gemaakt, zullen verliezen. Ten slotte boden Prof. Hahn en Castillion aan om mij den volgenden namiddag het observatorium astronomicum, den botanischen tuin en de aanzienlijke verzameling boeken en instrumenten van den overleden professor WachendorffGa naar voetnoot1) te laten zien, waarvan Prof. Hahn mij een catalogus gaf. Castillion en Hahn spraken gemakkelijk Fransch en waren gemakkelijk in den omgang. De laatste was nog geen 30 jaarGa naar voetnoot2); aan zijn moedersbroeder GaubiusGa naar voetnoot3), professor in de chemie te Leiden, benevens aan zijn eigen bekwaam- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||||||||||||||||||||
heid had hij het te danken, dat hij zoo vroeg professor was geworden. Den 7den Mei begaf ik mij des voormiddags op weg om de openbare voorlezingen der professoren te hooren. Volgens den seriesGa naar voetnoot1) zouden om 9 uur Elsnerus, theologiae professorGa naar voetnoot2), Trotz, juris professorGa naar voetnoot3), en Castillion, mathemaseos professor, college geven; maar van dezen gaf alleen Trotz college, voor drie auditores, en in het auditoriumGa naar voetnoot4) van Elsnerus gaf Burmannus, theologiae professor, college voor | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||||||||||||||||||||
twee studenten. Om 10 uur hoorde ik het privaat college van professor Hahn over experimenteele physica, dat hij gaf in de anatomiezaal; hij had vijftien toehoorders, wat veel scheen te zijn. Van de professoren IrhovenGa naar voetnoot1) (theologiae prof.), Wesseling (juris prof.) en Saxe (litt. human. prof.), die om 11 uur een openbaar college moesten geven, vertoonde zich alleen de eerste, die rector magnificus was en daarom bij het binnenkomen vooraf werd gegaan door een pedel, met een rinkelenden scepter in de hand, hetgeen mij recht belachelijk toescheen. Het aantal zijner toehoorders bedroeg zeven. Om 12 uur zouden drie andere professoren college geven; maar van hen verscheen niemand. Om 2 uur 's namiddags moesten volgens den series drie andere professoren college geven; maar alleen Horthemels verscheenGa naar voetnoot2), wiens taak het is om de Schrift of den Bijbel te verklaren naar de observationes der nieuwere philosophen. Ik had mij, naar aanleiding van dat onderwerp, er op voorbereid om een aantal sottises te hooren te krijgen; maar Horthemels overtrof nog mijne verwachting. Wat mij het meest amuseerde, was om te zien, met welke waardigheid en ernst hij zijn gebroddel en gewauwel, dat hij zooveel mogelijk in metaphysisch gewaad kleedde, ten beste gaf. Het aantal zijner toehoorders bedroeg vier. [blz. 134] 's Namiddags te 3 uur moesten drie andere professoren een openbaar college geven; maar niemand van hen verscheen. Een eigenaardige manier om zijn ambt waar te nemen! Daar niemand nu in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de gehoorzalen verscheen, hield ik mij onledig met het lezen van de opschriften of deviezen op de chassinetten, die de studenten hadden laten maken voor hunne illuminaties, toen zij voor de eerste maal den overleden Prins van Oranje als stadhouder ontvingen, toen hij de academie te Utrecht bezocht. Deze chassinetten waren nu opgehangen in de gehoorzalen, ter herinnering aan de blijdschap en tamheid, waarmede men onder het juk gegaan was. Bij voorbeeld: een Hercules stond afgebeeld met het onderschrift: ‘Non dolus at virtus’; ik zal geen toespeling maken! Op een ander schild stonden de wapens van alle de zeven provinciën, met het onderschrift: ‘Caderent soluta.’ Op een ander was het Trojaansche paard geschilderd, met deze woorden er onder: ‘Ne credite Teucri.’ Op een ander was een ruiter afgebeeld, die een zwaard aannam van een voetganger, die het hem toereikte; daaronder stond: ‘Tu Guilielmus eris.’ Op een ander stond het Engelsche wapen, met het woord ‘princeps’ erin, er omheen: Honni soit qui mal y pense,’ en eronder: ‘Hinc rerum nascitur ordo.’ Daar waren verscheiden zulke opschriften en schilderijenGa naar voetnoot1), die te kennen gaven hetzij de onschul- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dige vreugde en welwillendheid der studenten, hetzij de slaafsche denkwijze van den magistraat en de pro- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| ||||||||||||||||||||||||||||
fessoren, of misschien ook hoe beiden onder gedwongen vreugde hun ergernis verborgen, wanneer men nl. alles ironisch opneemt, hetgeen men moeilijk schijnt te kunnen vermijden, wanneer men weet, op welke wijze en door welke middelen het stadhouderschap verkregen is. Ik ging vervolgens voor de tweede maal naar het consistorium.....Ga naar voetnoot1). Terwijl ik het middagmaal gebruikte, vertelde mijn [blz. 135] waard nog verschillende bijzonderheden over de oorzaak van het achteruitgaan van deze academieGa naar voetnoot2), b.v. dat de studenten voor het minste | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vergrijp ter verantwoording worden geroepen voor den schout of de stedelijke rechtbank, en niet voor het consistorium academicum; dat de studenten op hunne bijeenkomsten en partijen voor den wijn, die er gedronken wordt, evenveel [accijns] moeten betalen als zij, die herbergen of wijnhuizen houden; welke beide omstandigheden anders zijn in Leiden, hetgeen, in aanmerking genomen dat beide academies dicht bij elkaar liggen, de studenten slechts van Utrecht naar Leiden kan lokkenGa naar voetnoot1). De schout, die in alle | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hollandsche steden in crimineele zaken volkomen bevoegdheid heeft om naar goeddunken te handelen en iemand voor geld in vrijheid te stellenGa naar voetnoot1), maakt niet zelden misbruik daarvan en maakt zijne rechtspraak afhankelijk van het fortuin van den delinquent, waardoor de toeloop van jongelui naar deze academie zeer leed. De waard gaf daar twee verscheGa naar voetnoot2) voorbeelden van. Men wist zeker, dat een boosaardig philister, om zich geld te verschaffen, zonder reden een rijk jongmensch had beschuldigd zijne ruiten in te hebben geslagen. De schout Lockhorst van ter Meer liet, zonder onderzoek in te stellen, het jongmensch gevangen zetten en stelde hem niet in vrijheid, voordat hij 4000 gulden had betaald. - Een rijk Engelsch jongeling had kennis gemaakt met een officier, wien hij veel vriendelijkheid bewees. De officier kreeg van zijn overste bevel om soldaten te werven voor zijn regiment; toen hij dit vertelde in een gezelschap, waarin zich ook zijn vriend, de Engelsche jongeling, bevond, zei de Engelschman voor de grap dat hij niet ongeschikt zou zijn voor soldaat. De officier nam een geldstuk en duwde hem dit in de hand, zeggende: ‘Je zult een flink soldaat zijn.’ | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het gezelschap amuseerde zich verder en niemand lette op het gebeurde; maar een paar dagen later werd de Engelschman ontboden door overste [de] BedaridesGa naar voetnoot1) en schout Lockhorst, die ernst maakten van de scherts van den jongen man en hem wilden inschrijven als soldaat. De Engelschman had geen anderen uitweg dan zich voor 3000 gulden los te koopen, wat hem zoo vertoornd maakte, dat hij denzelfden dag een groot aantal studenten samenriep en hun het onrecht vertelde, dat hem was aangedaan. Daar de jongeman een goed karakter had en vroolijk was en gezien bij zijne kameraden, maakte zijn verhaal zooveel indruk, dat nog denzelfden dag een groot aantal studenten met hem deze academie verlieten, en bij degenen die [blz. 136] achterbleven werd eene zeer koele stemming jegens hunne academie gewektGa naar voetnoot2). Dat genoemde Lockhorst hebzuchtig en gemeen was, bewees de waard ook daarmede, dat, toen zijn oudste dochter een goed huwelijk zou sluiten met een rijk man, genaamd van der Hoop, Lockhorst zijne toestemming niet wilde geven, tenzij van der Hoop hem daarvoor een zekere som gelds gaf, waarover deze zoo ver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| ||||||||||||||||||||||||||||
toornd werd, dat hij heelemaal van de vrijage afzag en zeide in geen familiebetrekking te willen komen met iemand, die laag genoeg was om zijn kind te verkoopenGa naar voetnoot1). Te vier uur in den namiddag zocht ik eerst Prof. Castillion op, die mij een bezoek had gebracht, maar daar ik hem niet thuis trof, ging ik volgens afspraak terstond naar Prof. Hahn, waar Castillion reeds vóór mij was gekomen. Zij gingen toen mede om mij Wachendorf's bibliotheek, den hortus botanicus, de anatomiezaal, het chemisch laboratorium en het astronomisch observatorium te laten zien. Toen ik onderweg vroeg of de bekende Ludolphus van Ceulen uit Zuilen of Zuilenstraat buiten Utrecht kwamGa naar voetnoot2), ver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| ||||||||||||||||||||||||||||
telde Hahn mij, dat genoemde Ludolphus een Duitscher was en in zijne geboorteplaats Ludolphus Ackermann heette. Toen hij naar Holland geroepen werd voor een professoraatGa naar voetnoot1), verwisselde hij zijn Duitschen naam voor een Latijnschen en noemde zich Ludolphus Colonus, wat de Hollanders later radbraakten tot Ludolphus van CeulenGa naar voetnoot2), waardoor velen gelooven dat hij zijn naam heeft van Keulen in Duitschland. Wachendorf's boekerij en instrumentenverzameling was voor een private collectie zeer aanzienlijk. Onder de instrumenten vielen vooral op een 4-voets-telescoop, een beknopte, maar volledige electriseermachine, een nieuwe luchtpomp en een kostbaar zonnemicroscoop. De hortus botanicus was tamelijk goed onderhoudenGa naar voetnoot3), | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maar kon het niet opnemen tegen dien van Upsala, evenmin als het chemisch laboratoriumGa naar voetnoot1). De anatomiezaalGa naar voetnoot2) was op dezelfde wijze gebouwd als in Upsala, maar nog kleiner. In deze zaal had Hahn onder de verhoogde banken zijne toestellen voor natuurkundige proeven, die hij mij liet zien. De collectie was niet bijzonder groot, maar elk stuk ervan goed bewerkt. Hij herhaalde voor mij de proef, [blz. 137] die hij gedaan had met het toestel van SegnerusGa naar voetnoot3) om de werking van de zijwaartsche drukking van het water te toonen. Het toestel bestond uit een cylinder van 14 duim hoogte, die zich met groote gemakkelijkheid om zijn as bewoog. Aan het benedeneind van den cylinder waren 4 horizontale armen, 4⅞ duim lang, met kleine gaatjes aan de uiteinden, alle naar dezelfde richting, waarvan de middellijn 1/10 duim was. De horizontale armen waren ook cylindervormig en hadden open verbinding met den grooteren, verticalen cylinder. Wanneer nu water gegoten werd in den verticalen cylinder, kwamen de horizontale cylinders door zijwaartsche drukking van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het water in zulk een beweging, dat er 14 ons gewicht noodig was om het toestel tot stilstand te brengen. Om de deugdelijkheid en juistheid van zijn toestel te toonen herhaalde Hahn ook de proef, die hij ermee gedaan had voor waterstralen onder verschillende elevatiehoeken. Het toestel was zoo ingericht, dat de straal kon worden gericht onder welken hoek of tot welke hoogte als men wilde, en er was daar een bord bij de hand, waarop parabolen geteekend waren in verschillende grootten, en wanneer elke straal gesteld werd naar zijn parabool, volgde hij dien zoo nauwkeurig mogelijk, zoodat geen beter overeenstemming tusschen theorie en practijk kon worden verwacht. Het observatorium was armzalig; het was alleen een vierkante toren, die op den stadswal stond en vroeger gebruikt is voor de verdediging van de stadGa naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De langste zijde ervan was ongeveer 14 el [Zweedsche el = 59,4 c.M.], maar de muur was zoo dik, dat | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| ||||||||||||||||||||||||||||
binnenin weinig meer ruimte overbleef dan voor den
opgangGa naar voetnoot1). Het was zoo hoog als een gewoon huis van drie lage verdiepingen. Het dak BC was van houten planken en strekte zich naar alle kanten uit, als AB, CD. Op dit plat, onder den blooten hemel, moesten de waarnemingen geschieden. BKC was een [achtkantig] planken huisje, zoo laag, dat men daarin niet rechtop kon gaan, en zoo smal, dat elke zijde ervan niet meer dan 5 el was. Hier was de middaglijn zoo ruw uitgezet, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dat een grove koperen draad van ongeveer ¼ of ⅕ duim doorsnede, in verschillende [verticale] bochten vastgespijkerd op een ongelijken bodem, de eenige inrichting was om den tijd te bepalen, wat toch de basis is van alle astronomische observatiënGa naar voetnoot1). Er waren twee deugdelijke instrumenten, nl. een telescoop en een instrument voor altitudines correspondentesGa naar voetnoot2). Maar waartoe kunnen astronomische instrumenten dienen, wanneer men geen geschikte gelegenheid heeft om ze te gebruiken en wanneer men den tijd heelemaal niet nauwkeurig bepaald kan krijgenGa naar voetnoot3)? Van het observatorium gingen Prof. Castillion en ik met Prof. Hahn naar diens huis, waar zij hun | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| ||||||||||||||||||||||||||||
best deden mij op de aangenaamste wijze te onderhouden; vooral Castillion vertelde veel van de Bernouilli's, met wie hij veel omgang hadGa naar voetnoot1). Aan hunne [blz. 138] bekwaamheid en scherpzinnigheid bracht hij welverdienden lof, maar wilde niet toegeven dat zij zoo oprecht en betrouwbaar waren als mathematici plegen te zijn. Aan ChéseauxGa naar voetnoot2), die over de komeet van het jaar 1744 heeft geschreven, kende hij de bekwaamheid van de Bernouilli's toe en bovendien alle goede eigenschappen, die men bij een mensch kan verlangen. Castillion zei, dat hij zijne tranen niet had kunnen bedwingen, toen hij vernam dat Chéseaux overleden was. Onder andere dingen, die Castillion vertelde over de heftigheid en afgunst van de Bernouilli'sGa naar voetnoot3), vertelde hij hoe Jean Bernouilli, de vader, eens zoo driftig werd door een brief, dat het gezelschap hem voor krankzinnig aanzag, en toen Castillion vroeg waarover hij zoo toornig was, antwoordde de oude man: ‘ce bougre de Daniel commence à présent à partager les prix avec moi.’ De brief, dien hij ontvangen had, bracht hem nl. het bericht, dat zijn zoon Daniel den toenmaals uitgeloofden prijs van de Académie des sciences te Parijs had gekregen. Dat was een sterke eigenliefde! | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Prof. Castillion vertelde mij, nadat hij geïnformeerd had naar de graven HessensteinGa naar voetnoot1) en overste HammarschöldGa naar voetnoot2), dat hij elf jaar geleden aan graaf Frederik [Hessenstein] en aan den broerszoon van Hammarschöld onderwijs in mathesis had gegeven te Genève. Hij roemde zeer den aanleg van Graaf Hessenstein en zei dat hij in 8 maanden zulke vorderingen maakte, dat hij d'Alembert's Traité de dynamique kon lezen. De jonge Hammarschöld had heelemaal geen aanleg om door eigen nadenken tot iets te komen, al was het nog zoo eenvoudig; maar met het grootste gemak kon hij alles nadoen, wat hem door anderen werd voorgedaan; ook was hij zeer behendig in lichaamsoefeningen. Prof. Castillion beloofde mij brieven mede te geven voor zijne vrienden in Engeland en Frankrijk en zeide, dat hij zijn beeltenis wilde zenden aan den kanselarijraad KlingenstjernaGa naar voetnoot3), op wien hij, zooals ik hem vertelde, heel veel geleek in statuur, gang en manieren. De studenten Te Water en Swaving, met wie ik in de bibliotheek het eerst kennis maakte, kwamen bij mij, toen zij hoorden dat ik professor was, bewezen mij zeer veel beleefdheid, gaven mij hunne academische geschriftenGa naar voetnoot4) ten geschenke en verzoch- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ten mij ter herinnering aan onze kennismaking iets in hun album te schrijven. [blz. 139] Den 8sten Mei om 7 uur 's morgens, toen ik naar de trekschuit zou gaan om naar Amsterdam te varen, wachtten de studenten Te Water en Swaving mij op straat op, om mij een eind weegs te begeleiden en afscheid van mij te nemen; zij toonden mij een bizondere toegenegenheid. Onderweg, in de trekschuit, had ik een groot genoegen met te kijken naar de aan beide zijden van Vecht en Amstel liggende prachtige buitens met hunne naar Hollandschen smaak mooie tuinen. De heele weg was eigenlijk slechts een vaart door een niet ophoudenden tuin. In de roef had ik tot gezelschap een Lijflandsch edelman, nl. Gerringrosse, 21 jaar oud, die in Göttingen had gestudeerd, waar hij nu vandaan kwam; van Holland was hij van plan naar Engeland te gaan. Het was een onderhoudend jongmensch en toen hij vernam dat ik een Zweed was, vertelde hij mij o.a. dat hij bij professor BüschingGa naar voetnoot1) in Göttingen kennis had gemaakt met luitenant Appelbom, die in de laatste Rijksdagsvergadering voor eenige jaren uit Zweden verbannen was wegens een staatsmisdrijfGa naar voetnoot2); | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| ||||||||||||||||||||||||||||
men zei dat hij in Göttingen zeer bemind en geacht was. Den 11den Mei kwamen de heeren Lefebure, Grill en Altströmer van hunne Geldersche reis te Amsterdam terug. Den 16den Mei werden mijn reismakker en ik door den scheepsbouwmeester en assuradeur Arent Bruyn, denzelfden die ons vroeger den straat-Davis-manGa naar voetnoot1) Abraham had laten zien, uitgenoodigd om met zijn jacht op het IJ te zeilen en aan boord het middagmaal te gebruiken. Mijn reismakker werd door onpasselijkheid verhinderd en ik ging dus alleen naar het schip, waar ik een aardig gezelschap van beiderlei kunne aantrof, o.a. de heeren en Mejuffr. Grill. Ik heb vroeger gesproken van den grooten staat en de pracht van dezen Bruyn met zijne paarden en rijtuigenGa naar voetnoot2); maar die pracht kwam evenzeer uit in dit kostbare jacht, dat nergens anders voor diende dan alleen om een paar malen in den zomer er voor plezier mede te varen op de bocht van de zee voor Amsterdam. Een overleden burgemeester van Amsterdam had dat vaartuig laten bouwen voor 25000 gulden; maar het was vóór zijn dood nooit gebruikt, hoewel het geheel gereed was. Op den wand van de eetzaal stond met vergulde letters S.P.Q.A., dat beteekent: senatus populusque Amstelodamensis. Men kan over de grootte en ruimte van het vaartuig oordeelen, wanneer ik zeg dat in de eetzaal 12 personen aan tafel zaten zonder gedrongen te zitten, en behalve de keuken waren er nog twee andere vertrek- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ken om aan boord te slapen. Zoodra wij een weinig van het land verwijderd waren, gingen wij aan tafel zitten en gebruikten het middagmaal; het was aardig [blz. 140] om te zien dat, hoe het vaartuig ook rolde en geslingerd werd door de golven, de tafel desniettemin altijd horizontaal stond; alles, waarop een of ander gezet moest worden, was hier met balansen zoo ingericht, dat het altijd horizontaal stond. Wij zeilden naar Durgerdam, Schellingwoude, Nieuwendam en Saanredam of Sardam, alle plaatsen in Noord-Holland, aan den anderen kant van het IJ, tegenover Amsterdam. Alleen in Durgerdam gingen wij van boord; op de andere plaatsen zeilden wij alleen de haven in en uit. Bij elke plaats werden zes kanonschoten gelost bij het binnen- en zes bij het uitzeilen, en ook bij verschillende dronken van eenige beteekenis, die aan tafel werden uitgebracht. Deze dag was een van de genoeglijkste, die ik ooit beleefd heb; er ontbrak slechts aan, dat ik niet zóóveel Hollandsch kon spreken, dat ik in die taal aan mijn gastheer, die alleen Hollandsch verstond, mijn dankbaarheid kon te kennen geven. Mijn lieve buurvrouw, mejuffr. Grill, hielp mij gemakkelijk uit deze verlegenheid, daar zij het op zich nam mijn tolk te zijn en van mijnentwege aan mijnheer Bruyn meer beleefdheden in 't Hollandsch zei, dan ik bij elkaar had kunnen krijgen, wat ook aan mijn gastheer, die mij zeer veel beleefdheid bewees, meer genoegen deed dan wanneer zij van mij waren gekomenGa naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 171] ‘Den 19den Mei maakte ik een wandeling buiten de Muiderpoort en volgde den dijk, langs de begraafplaats van de Duitsche Joden of smousen, en langs Zeeburg naar het Gemeenelandshuis.’ Uiting van bewondering voor dezen dijk en voor de Hollanders, die zooveel kostbare dijken hebben aangelegd. ‘Alleen de dijken in Holland kosten de Republiek jaarlijks aan onderhoud meer dan een leger van 40 à 50000 man zou kosten. Hieruit kan men nagaan wat het aanleggen moet hebben gekost!’ Den 23sten Mei ging ik met Hendr. König naar de Nieuwe Stadsherberg, die op palen gebouwd is in het IJ en vanwaar men een prachtig uitzicht heeft over water en stad. In ons gezelschap waren de kooplieden Kropp, von Eisen en de oude heer Neauhne (Neaulme?) Den 24sten Mei was ik met König gëinviteerd op het buiten van den heer de Smeth, waar wij kolfden. ‘Den 26sten, 27sten en 28sten Mei waren de heer Lefebure en ik met den heer Jacob de Clercq buiten, op zijn bijzonder mooi landgoed Driemondt, dat ligt aan den inloop van het Gein in de GaaspGa naar voetnoot1), een vaart tusschen Amsterdam, Weesp en de daarbij liggende plaatsen. Van Amsterdam is het 1½ uur en van Weesp ¼ uur verwijderd. Het huis is groot, mooi en twee verdiepingen hoog, met een plat dak, waar een galerij omheen loopt, om daar te wan- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 172] delen en overdag de omliggende streek en 's nachts ongehinderd de pracht van den hemel te bezien. Vóór het huis was een mooie fontein, die alleen 20000 gulden had gekost. Achter het huis, in den tuin, was een nog grootere, met een kleinen waterval. Tusschen het huis en den laatstgenoemden jet d'eau was een groote vischvijver, heelemaal gemetseld; het was een groot vermaak om daar de visschen te voeren, die in grooten getale aan kwamen zwemmen en uit dartelheid soms heelemaal uit het water sprongen. Midden in den tuin was nog een grootere vischvijver, en aan het einde daarvan een kostbare menagerie; ik heb er nooit een gezien, die daarmede vergeleken kan worden, nòch wat de vogels betreft, die men er daar op na hield, nòch wat het gebouw zelf en de inrichting daarvan betreft. De vijver voor de zeevogels was heel sterk gemetseld in den bodem, en overal van klinkers. Hij was niet vierkant, maar ovaal, met verschillende ornamenten aan de kanten. De randen ervan waren niet steil, maar zóó gemetseld dat zij met een bocht afliepen. Rondom den vijver waren zeer breede gangen en daaromheen sierlijke gebouwen, die deels dienden voor vogelkooien, deels voor de menschen om naar de dieren te kijken, kaart te spelen, te triktrakken enz., waarvoor alles in volkomen orde op zijne plaats was. Daar waren verschillende wateren landvogels, gewone en zeldzame, als: pauwen, paarlhoenderen, faisanten, pikzwarte pauwiezenGa naar voetnoot1), wolhoenders enz. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Niet ver van de menagerie was een kolfbaan, en in de onderste verdieping van het groote huis, vlak voor de fontein en den vijver, was een billardzaal. Hier kon het aan genoegen niet ontbreken, vooral wanneer men in gezelschap was van den heer de Clercq en diens familie, die zich op allerlei manieren moeite gaven om ons te vermaken. De lusthof zelf, waarin het huis stond, was 630 el lang en 200 breed. Aan den zuidkant daarvan was een bijna even groote moestuin, gevuld met allerlei goede zaken, en aan den anderen kant daarvan een groote doolhof. Dit buiten is het eerst aangelegd door van Laar; vervolgens is het gekomen aan de Wilhem, Lisvelt [van Liesvelt?] en ten slotte aan de Clercq. Behalve het jaarlijksch onderhoud heeft het aan de bovengenoemde eigenaars, die het vóór de Clercq bezaten, 500000 [sic] gulden aan aanleg gekost. Toen Lisvelt bankroet maakte, had de Clercq het fortuintje om het te kunnen koopen voor 16 à 17000 gulden contant; hij heeft er later nog wel iets aan ten koste gelegd; de koopsom, die de Clercq er voor gaf, is alleen reeds betaald met het lood, dat aan de beelden en waterleidingen is. De Clercq onderhoudt jaarlijks tien personen om voor dit buiten te zorgen; het jaarlijksch onderhoud ervan komt hem op ongeveer duizend ducaten’Ga naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 140] ‘Den 29sten, toen wij begonnen te denken over ons vertrek, verschafte de bewindhebber van de Oostind. Comp. Thomas Hope aan den heer Lefebure een verlofbriefje om de magazijnen, scheepswerf enz. van de Oostindische Comp. te bezien. In gezelschap van den heer Altströmer gingen wij naar het Oostindische huis en hadden het meeste reeds bezien, toen de heer Lefebure een aanval van zijn koorts kreeg, die ons noodzaakte naar huis te rijden en de nadere bezichtiging tot een geschikter tijd uit te stellen.’ [blz. 172] ‘Den 30sten waren wij ten middagmaal bij den heer Clifford en bezagen later het stadhuis, waarvan een afzonderlijke beschrijving bestaatGa naar voetnoot1). Den 31sten aten wij des avonds bij den heer Grill. Mejuffr. Grill ging den volgenden dag naar Alphen.’ [blz. 140] Den 1sten JuniGa naar voetnoot2) was ik in gezelschap van Fraser en twee schippers van Stralsund, die kapitein genoemd werden, ten middagmaal bij den heer Dreyer, voor de eerste maal nadat hij verhuisd was en een eigen huishouding had ingericht. Den 2den Juni begeleidde Dreyer, die veel kennis had aan officieren van de Admiraliteit, mij en de heeren Lefebure en Altströmer om het Admiraliteitsmagazijn of arsenaal, de werf en de overige tot de Admiraliteit behoorende gebouwen te zien, benevens het Oostindische huis, dat wij de vorige maal maar half hadden kunnen bezichtigenGa naar voetnoot3). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 144] Den 3den Juni was ik uitgenoodigd op het landgoed van Theod. de Smeth, in gezelschap van König, Altströmer, GibsoneGa naar voetnoot1) (die te Danzig thuis hoorde; hij is vroeger in Zweden geweest op het kantoor van Jennings en kwam nu van Engeland, waar zijn vader geboren is) benevens vele andere Amsterdammers. De gastheer en het gezelschap waren vriendelijk en onderhoudend. Den 5den Juni hagelde het 's morgens om elf uur geweldig. 's Avonds was ik ten maaltijd bij Dreyer, in gezelschap van kapitein Holm, luitenant Baron Strömfelt en den kadet Petterson, die het bevel voerden over een Zweedsch oorlogsfregat van 40 kanonnen en bemand met 280 koppen, dat de handelsschepen tegen Pruisische en Engelsche kapers moest beschermen. De koning van Zweden had aan de bemanning allen buit gegund, dien zij konden behalen op wie het waagden hen aan te vallen; maar kapitein Holm zei, dat er wel geen buit te behalen zou zijn, daar niemand het waagde hen aan te vallen. König, Altströmer, Gibsone, de beide Froicken's, Fraser, Loos en vele anderen waren ook in ons gezelschap. Den 6den was ik ten middagmaal bij den heer Grill in gezelschap van de meesten der bovengenoemden en van verscheiden anderen. Het tracteeren hield maar niet op! | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 145] Den 7den Juni trok ik naar buiten om den dam te bezien tusschen het IJ en het Haarlemmermeer, die heel sterk is gemaakt van groote, vierkante, gehouwen steenen, met cement verbonden. Het IJ, dat een inham van de zee is, ligt zooveel hooger dan het Haarlemmermeer, dat niet alleen al het land tusschen Amsterdam en genoemden plas, maar nog veel meer onder water zou loopen, wanneer het IJ vrijen toegang tot het meer kreeg. De heele zekerheid van dat land bestaat dus in dien dam, zoodat het niet te verwonderen is dat deze sterk is. Alleen hier komen het IJ en het Haarlemmermeer dicht bij elkaar. Elders worden zij gescheiden door land en breede aarden wallen, zooals het vroeger ook hier geweest is; maar toen het water (ik meen in 1644) den kleinen aarden wal op deze plek doorbrak en groote schade aanrichtte, werd in 1645 deze steenen wal gebouwd, die er nu isGa naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Onder aan den dam staat een groot huis van drie verdiepingen, dat Swanenburg genoemd wordt en de vergaderplaats is van het dijkbestuur in deze streek. Aan de voorzijde van het huis staan de wapens en de namen van hen, die dijkraad waren in 1645, toen de dam en het huis gebouwd werdenGa naar voetnoot1), ten getale van tien, nl. Bouchorst, Joh. van Wassenaer, van Winchaerden, Jacob van Wassenaer, Ruyckhaver, Wijngaerden, de Bruyn, van Buyteweg, van der Hooch en LandcronGa naar voetnoot2). Aan weerszijden van de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wapens staat met groote letters: ‘Dijckgraef ende Hoochheymraeden van Rijnlandt, anno 1645.’ Aan den eenen kant staan naam en wapen van den rentmeester van der Laen en aan den anderen die van den secretaris van Schilperoort. De weg tusschen Amsterdam en Haarlem is heelemaal effen, loopt in een rechte lijn en is twee uur lang, daar de trekschuit tusschen beide plaatsen er twee uur over doet. De genoemde dam ligt wat verder van Amsterdam dan van Haarlem. Halfweg tusschen deze twee steden staat een wit geschilderde dikke paal, waarop het volgende diep ingehouwen staat: ‘De gehele 4295 roeden, d'helft 2147½ roede.’ Aan elken kant van dezen wit geschilderden paal staan op gelijken afstand 21 rood geschilderde, zoodat op den heelen weg 42 rood geschilderde palen staan. Tusschen elk paar rood geschilderde palen staan 19 kleinere, niet geverfde. Elke roede telt 12 Rijnlandsche voeten. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 146] Den 9den Juni waren de heeren Lefebure, Altströmer en ik ten avondmaaltijd bij den heer Grill. Den 10den Juni ging ik in gezelschap van de heeren Lefebure en Altströmer op reis, om de voornaamste plaatsen van het door zijn zindelijkheid en welvaart vermaarde Noord-Holland te bezoeken. Te half drie 's namiddags kwamen wij te Haarlem, waar wij, terwijl wij wachtten op het middagmaal en de paarden, in de kerk gingen om daar het orgel te hooren, dat het grootste en voornaamste is in al de zeven provinciën. Het was groot, zuiver van toon en krachtig, maar ik meen dat het niet zoo groot is als het orgel van Upsala, dat, naar mijne schatting, in de twee andere genoemde eigenschappen er niet bij achter staat, ja het misschien zelfs overtreft. Met vergulde letters stond er onder: ‘Consulares viri quique iis a consiliis et ab actis poni jusserunt et sacris publicis consecrarunt ex S.C. pridie idus martias MDCCXXXV.’ De kerk was 174 ellen lang; de breedte was niet heelemaal naar proportie. Zij was evenals de kerk van Upsala met pilaren gebouwd; maar het gewelf was hier van hout, zooals in alle Hollandsche kerken. Wij wilden ook Coster's huis zien, zijn standbeeld in den hortus medicusGa naar voetnoot1) en de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| ||||||||||||||||||||||||||||
eerste boeken, die gedrukt waren en die op het stadhuis bewaard worden. Het standbeeld en de boeken konden wij niet te zien krijgen, daar zij, die de sleutels daarvan hadden, niet te vinden waren; maar het huis, waar nu nog een drukkerijGa naar voetnoot1) is, bezagen wij en kochten daar een boekje met gedichten op Coster en een verhandeling over zijn uitvinding van de boekdrukkunst in 1428Ga naar voetnoot2) en hoe zijn naar Duitschland weggeloopen bediende aanleiding gaf tot de bewering, dat genoemde kunst daar het eerst uitgevonden werd. Coster's huis is verguld, staat midden tegenover de Groote Kerk en heeft drie verdiepingen; maar aan de straatzijde is het zoo smal, dat er in de breedte maar plaats is voor één vensterGa naar voetnoot3). Van de andere huizen onderscheidt het zich door de beeltenis van Coster, die op de buitenzijde geschilderd staat, met het volgende onderschrift: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Memoriae Sacrum. [blz. 147] Nadat wij het middagmaal gebruikt en met een stalhouder in Haarlem geaccordeerd hadden dat wij een rijtuig zouden hebben voor zeven gulden per dag (maar wij moesten ook de vertering van den koetsier en het voer van drie paarden betalen, wat nog een aardige som erbij maakt), vertrokken wij 's avonds te zeven uur van Haarlem. Onderweg passeerden wij een dorp, Schoten genaamd, waar wij het voornaamste tijdverdrijf van de boeren in deze streek zagen. Zij hadden nl. een gesloten ton opgehangen, met een levende kat erin. 22 boeren hadden daarop samen zeven gulden ingelegd. Zij moesten op een zekeren afstand van de ton, de een na den ander, in bepaalde volgorde, een stuk hout gelijk een kegel uit al hunne macht tegen de ton werpen en daarmede voortgaan totdat de ton brak en de kat er uit sprong. Hij, die den laatsten slag toebracht voordat de kat er uit sprong, won het spel en kreeg den heelen inleg. Wij bleven wachten totdat dit spel uit was en de kat eruit sprong; het was de tiende maal, dat deze kat voor dit spel gebruikt werd! Het vermakelijkste voor mij was om te zien naar het teleurgestelde gezicht van hen, die de ton niet raakten, wanneer hun zoo ongeduldig verbeide beurt kwam. Wij namen ons nachtverblijf in het Nieuwe Heerenlogement te Beverwijk, waar de mooiste tuinen en buitenplaatsen zijn van al de zeven provinciën (om op zijn Hollandsch te spreken). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 11den Juni, 's morgens te negen uur, reden wij uit om de buitenplaats van CorverGa naar voetnoot1) te zien, die voor de aanzienlijkste van deze heele streek werd gehouden. Deze was zeer mooi, wat grootte en natuurlijken aanleg en afwisseling van uitzichten betreft, en heeft ongeloofelijk veel geld gekost, daar het buiten aangelegd is in de duinen, hoewel het tegenwoordig niet veel aan onderhoud kost, daar het grootste gedeelte ervan er juist woest moet uitzien. Het oude huis werd nu verbouwd en moest heelemaal naar den nieuwen smaak veranderd worden. Het scheen heel mooi te zullen worden, wanneer ten minsten alles werd uitgevoerd, zooals het nu in teekening stond. Het heele buiten besloeg 99 morgen land, waarvan elk 600 vierkante roeden inhoudt; een roede is, gelijk ik reeds vroeger zei, 12 Rijnlandsche voeten. Hiervandaan gingen wij terug naar onze herberg en dronken koffie en betaalden voor avondmaaltijd, logies en ontbijt 16 gulden 16 stuivers, behalve de onvermijdelijke fooien voor de bedienden. Om half twaalf zetten wij onze reis voort naar Alkmaar en zagen onderweg verschillende goed onderhouden en mooie buitenplaatsen, die echter alle bijna gelijk waren, zooals Meerensteyn, aan Witsen in Amsterdam behoorendeGa naar voetnoot2), de heerlijkheid der Vrouwe van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| ||||||||||||||||||||||||||||
AssendelftGa naar voetnoot1), waaronder verschillende eigendommen behooren, die van burgemeester Foreest, uit Hoorn, en vele andere. Op grooten afstand van Assendelft zagen wij het buiten van den Amsterdamschen burgemeester RendorpGa naar voetnoot2), dat er, hoewel wij het slechts van verre konden zien, smaakvol uitzag; en het is [blz. 148] wel aan te nemen, dat het goed aangelegd is, daar Rendorp de grootste architect is, dien men nu in Holland heeftGa naar voetnoot3). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De weg van Haarlem naar Beverwijk en vandaar naar de bezitting van de Vrouwe van Assendelft was een diepe zandweg en aan de kanten van den weg was alles onvruchtbaar, tenzij vlijt of kunst de gesteldheid van den grond veranderd had. Nadat wij Assendelft gepasseerd waren, werd de grond van klei of leem, en het was daar juist een Zweedsch landschap van bouw- en weiland, dat in Holland heel zeldzaam is om te zien. Noch bouwland, noch weiden was hier in beter toestand dan op de middelmatig vruchtbare plaatsen in Zweden. De boerenhuizen waren hier ook niet zoo prachtig als in andere streken van Holland. Bij het [zuid]einde van de Lange Meer kwamen wij door het dorp Uitgeest, waar men zei dat alle boeren Mennonieten warenGa naar voetnoot1). Toen wij des namiddags te 2 uur Alkmaar naderden, kwamen wij aan een heel mooi aangelegd olmenbosch, dat zich tot aan de stad uitstrekte en tot avondwandeling voor de inwoners diende. Gelijk alle Hollandsche steden was ook deze doorsneden door grachten, en de grachten prijkten met zorgvuldig gesnoeide boomrijen, en de straten waren buitengewoon goed onderhouden en schoon. Het voor rijtuigen bestemde middelste gedeelte der straten was geplaveid met keisteenen, en de kanten, zoowel langs de gracht als langs de huizen, met Hollandsche klinkers. Niet alle straten waren echter door kanalen of grachten doorsneden. De stad was niet heel groot. Op grooten afstand leek de kerk grooter dan die van Haarlem, maar zij was niet | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| ||||||||||||||||||||||||||||
meer dan 129 ellen lang, en 43 breed. Het dak was evenals in Haarlem een houten gewelf, en de toren, midden op de kerk, van hout en gedekt met koper, zooals alle torens in Holland welke eenigszins versierd zijn, gelijk in Delft, Utrecht, Haarlem enz. De kerken zijn overal in Holland gedekt met zwarten leisteen, ook het stadhuis in Amsterdam. Het stadhuis was een groot en ouderwetsch gebouw. Buitenop stond: ‘Opus hoc vetustate collapsum ex S.C. restaurari curarunt coss. MDCXCIV.’ De mooiste huizen hier ter stede waren die van de burgemeesters de Dieu en DomisGa naar voetnoot1), die - vooral dat van de Dieu - prachtig waren. Nadat wij negen gulden voor ons middagmaal betaald hadden, werd om half vijf de reis voortgezet naar Hoorn, door de Schermer en later langs den dijk van de Beemster naar Grosthuizen, dat dicht bij Hoorn ligt. Hier hadden wij gelegenheid om te zien, wat menschen kunnen verrichten, wanneer lediggang hen niet de handen in den schoot doet leggen, en een verstandige regeering hen aanmoedigt en helpt tot den eersten stap. Al deze uitge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 149] strekte vlakke velden waren vroeger bedekt met water, dat hoog daarboven stond.
Ga naar voetnoot1) Beschrijving van de Beemster en haar weilanden en vee. Hoe de Beemster is drooggemalen; hoe het water uit den polder wordt gemalen. Beschrijving van de overtooms onderweg. [blz. 150] Aankomst te Hoorn, ‘een beetje grooter dan Alkmaar, maar niet zoo dicht bebouwd en niet zoo mooi onderhouden.’ Den 12den Juni lieten wij ons rondrijden door Hoorn om de voornaamste merkwaardigheden en huizen te bezien, ‘o.a. dat van ForeestGa naar voetnoot2), wiens vader, naar gezegd werd, zooveel eigendommen en geld had gehad, dat elk kind, hoewel er negen in het geheel waren, f 1.400.000 van hem erfde. De zegsman daarvan was onze waard, die lang gediend had bij den ouden Foreest en daar in huis was, toen de erfenis gedeeld werd. Het huis van Foreest, dat zijn vader gebouwd had, was heel mooi, aan den voorgevel met marmer bekleed. Het stadhuis was oud en bouwvallig, wat men in Holland zelden zietGa naar voetnoot3).’ Voortzetting van de reis naar Edam. In de kerk aldaar glasramen met schilderijen erin gebrand, ten geschenke gegeven deels door Hollandsche steden, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 151] deels door particulierenGa naar voetnoot1). In den Doelen drie portretten: van een 42-jarigen man, die 455 Hollandsche ponden woog, van een 17-jarig meisje, dat negen voet lang was, en van een man met een langen baardGa naar voetnoot2). De stad is zeer in bloei verminderd; van de negenGa naar voetnoot3) zoutziederijen, die er vroeger waren, zijn er nog maar drie over. 's Middags te 2 uur aankomst te Monnikendam, kleiner dan Edam, ‘maar met verschillende mooie en zelfs prachtige huizen, waaronder vooral dat van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Arent BruynGa naar voetnoot1) uit Amsterdam in het oog valt. De Doelen, waar wij het middagmaal gebruikten, was een groot en sierlijk gebouw. Hier ondervonden wij, dat onze voerman waarheid had gesproken, toen hij deze herberg weergaloos noemde, want het middagmaal was er uitstekend, zelfs beter dan in Amsterdam, waar men het nog wel vooruit moet bestellen; en toch betaalden wij minder dan op een der vorige plaatsen in Holland.’ Van Monnikendam ging de reis naar Broek, ‘door haar zindelijkheid de vermaardste van alle Hollandsche plaatsen; zoowel binnens- als buitenshuis wordt die zindelijkheid daar in den hoogsten graad betracht. Zij schrobben de straten met karnemelk om de steenen witter te makenGa naar voetnoot2). De mannen mogen niet in de kamer vertoeven als zij tabak rooken; dan moeten zij buitendeurs of in de keuken gaan. [blz. 152]. De plaats is niet groot en heeft alleen drie steenen huizen; de overige zijn van hout, van buiten blauw geschilderd of groen of geel of grijs. Sommige van deze huizen, die reeds in 1596 gebouwd waren, waren nog in goeden staat’; dat komt door het beschilderen van de huizen met olieverf. ‘In hunne huizen leven deze boerenGa naar voetnoot3) heel eenvoudig | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en spaarzaam, hoewel de meesten van hen millioenen Hollandsche guldens bezitten en het grootste deel van hun huisraad van zilver is en de kamers bekleed zijn met de kostbaarste tapijten; van geslacht op geslacht blijft dit alles heel nieuw, want het wordt heel zelden gebruikt en dan met de grootste omzichtigheid. Ik zou niet willen gelooven, dat deze boeren zoo rijk waren, wanneer mij dat niet verteld was door een zoo betrouwbaar man als J. de Clercq. Iedereen is hier rijk; want wanneer het gebeurt dat iemand aan lager wal komt, brengen de anderen een zoo groote som gelds voor hem bijeen, dat hij op een andere plaats weer aan den gang kan komen; maar in Broek willen zij hem niet langer hebben. De vrouwen zijn er tamelijk mooi, maar wat bleek door het vele theedrinken.’ Over Buiksloot werd de reis voortgezet naar Oostzaan en Zaandam; toen wij daar kwamen, was het donker en was er niemand om ons wat te laten zien; daarom besloten wij ons bezoek later te hervatten. Van Zaandam over Westzaan terug naar Beverwijk. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 153] ‘Den 13den Juni. Regen en slecht weer verhinderden ons om, zooals wij voornemens geweest waren, na onze terugkomst de prachtige buitens van Clifford, Blauw, Trip, Bicker en meer anderen te bezien.’ - Van Beverwijk naar Haarlem. ‘Te Haarlem kregen wij ook nu niet de oudste gedrukte boeken, die op het stadhuis bewaard worden, te zien, want de secretaris was op zijne buitenplaats. Te vijf uur 's namiddags kwamen wij weer te Amsterdam terug, waar wij spoedig bezoek kregen van den heer Jacob Grill, die ons uitnoodigde den volgenden dag in zijn gezelschap Saenredam te bezichtigen.’ ‘Den 14den Juni 's morgens om negen uur kwam de heer Grill en bracht ons aan boord van een mooi en gemakkelijk jacht.’ Bij aankomst te Zaandam gingen wij dadelijk Honig's papiermolenGa naar voetnoot1) bezien, ‘over welke fabrikatie ik mij herinner, dat in Zweden zoo dikwijls is geschreven.’ 130 arbeiders waren daar aan het werk, mannen en vrouwen, maar meer vrouwen. Wij bezagen verder een oliemolen, een verfmolen en een snuifmolen (die in een jaar ongeveer [blz. 154] 100.000 pond verwerkte). In Zaandam en omstreken zijn tezamen tusschen de 950 en 1000 ‘meel-, zaag-, papier-, snuif-, stijfsel-, mosterd-, olie,- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[schelp]zand- en krijtmolens.’ - ‘Bijna iedereen, wiens erf langs het IJ ligt, is scheepsbouwmeester op zijn eigen werf, zoodat het niet ongeloofelijk is, gelijk mij, voordat ik hierheen kwam, te Amsterdam bericht werd, dat in oorlogstijd deze eene plaats, twee maanden na bestelling, gedurende de twee volgende maanden elken dag een oorlogsschip aan de regeering kan leverenGa naar voetnoot1)’. ‘Den 17den Juni gingen wij naar de buitenplaats van Abraham de Haan (wiens vrouw vroeger getrouwd was geweest met de Clercq's oudsten broeder Laurens), nl. Ruygenborch, bij Loenen. Behalve ons waren in 't gezelschap een broeder van de Haan, met zijne vrouw, die een zuster van de Clercq was, verder een andere zuster van de Clercq, nl. mevrouw Reis en haar kleindochter, en eindelijk een Amsterdamsch koopman, CentenGa naar voetnoot2), die heel goed Latijn sprak en in sommige opzichten heel geleerd was en veel boekenwijsheid had.’ Volgt een beschrijving [blz. 155] van Ruygenborch: kerseboomen, karpervijvers, een groote menagerie (volière), een mooie billardzaal. ‘Den 19den Juni gebruikten wij het middagmaal bij den heer Anth. Grill. Jacob Grill begeleidde ons naar het buitenGa naar voetnoot3) van den Jood [Isaac de] Pinto, dat, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wat pracht van aanleg en grotwerken betreft, het mooiste was, dat ik tot hiertoe zag. Genoemde Jood leeft daar als een vorst. Zijn buiten is altijd open voor iedereen. Bij het leven van wijlen de Prinses-Gouvernante at de Jood, als hij in den Haag was, altijd aan haar tafel, en wanneer de stadhouder in Amsterdam was, nam hij zijn verblijf hier buiten bij [de] PintoGa naar voetnoot1). Ter herinnering daaraan staat nog op het buiten, dat Tulpenburg heet, een groote eerepoort, die prijkt met verschillende Latijnsche en Hollandsche verzen, in vergulde letters, op den Prins-stadhouder, op zijne familie en op zijne verheffing tot stadhouder. Tulpenburg ligt ongeveer een uur buiten Amsterdam, aan den Amstel.’ [blz. 156] Na onze terugkomst in Amsterdam bezochten wij den hortus medicus met zijne groote | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| ||||||||||||||||||||||||||||
verzameling uitlandsche gewassen: zie de beschrijving daarvan in den Guide d'AmsterdamGa naar voetnoot1). Den 20sten Juni namen wij afscheid van den heer de Smeth; ‘hij gaf mij toen een teekening van een planetarium, die hij zei ontworpen en berekend te hebben naar de gegevens van de Connoissance des temsGa naar voetnoot2)’. Van Amsterdam vertrokken wij naar Haarlem en [blz. 157] bezagen daar ditmaal de boeken van Coster op het stadhuisGa naar voetnoot3). Vandaar gingen wij naar ‘het buiten van Clifford, dat Linnaeus beschreven heeft, toen hij daar gedurende twee jaren vertoefdeGa naar voetnoot4). De oude heer Clifford en de vrouw van zijn zoon Hendrik, die buiten waren en die wij dachten aan te treffen, waren uitgereden om wat te toeren; maar de tuinman leidde ons dadelijk rond om ons te laten zien, wat hier de aandacht waard was. Het heele buiten bestaat uit 30 morgen land en de groote weg naar Leiden en den Haag gaat er midden doorheen. Aan den eenen kant van den weg was het huis en het park met een groote oranjerie en een menigte uitlandsche gewassen, maar niet zooveel als in den hortus medicus van Amsterdam. Sinds den tijd van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Linnaeus, of juister sinds hij den tuinman van Clifford naar Zweden medenamGa naar voetnoot1) (wat Clifford zeer kwalijk heeft genomen) is de oranjerie tweemaal verbrand en zij was daarom nu niet meer van zooveel beteekenis als vroeger. Hier zag men ook een mooie grot, een fontein, een menagerie en vroolijke wandelwegen, die naar de vaart leidden, waardoor de trekschuiten naar Leiden en den Haag voeren. Aan den anderen kant van den weg was het zoogenaamde bosch, waarin vooral mooie sparren, dennen en berken stonden; in het bosch waren veel pauwen en kalkoenen. De grond liep hier van den weg af naar boven; op het hoogste punt was een pavilloen, vanwaar men een prachtig uitzicht had over het omliggende land, Haarlem en de Haarlemmermeer. Aan den voet van deze hoogte was een omheinde ruimte, waar een aantal herten onderhouden werden, om het mooie van het uitzicht te verhoogen.’ De heer Lefebure ging terug naar Amsterdam. ‘Ik voer met de trekschuit naar Leiden, waar ik om 8 uur 's avonds aankwam. Aan beide zijden van de trekvaart lagen de heerlijkste weiden, die men maar kan wenschen, die de in Amsterdam zoo gewilde Leidsche boter opleverden. Volgens het mij [blz. 158] opgegeven adres nam ik te Leiden mijn intrek in den Burcht, bij Bagh. Deze herberg heeft haar naam van de ronde hoogte achter den tuin, die vroeger goed versterkt was en aan het geslacht Wassenaar behoorde, dat den Burcht later voor contant geld aan den stedelijken magistraat verkochtGa naar voetnoot2), en Bagh | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| ||||||||||||||||||||||||||||
pacht hem nu voor een bepaalde som geldsGa naar voetnoot1). De ringmuur boven op den heuvel bestaat nog en heeft een wijden omtrek; de poort, die er toegang toe verleent, is ook vrij groot; de trap, die naar den ringmuur voert, is aan weerszijden [met heggen] beplant. Langs de hellingen van den heuvel zijn rondom, in mooie orde, vruchtboomen geplant, en midden voor den heuvel is een groote fontein, aan de zijde die op den tuin en het huis uitziet. Bagh houdt er een aantal zeldzame dieren en vogels op na, als apen, bavianen, pauwen, Oostindische raven enz., wat alles bij elkaar hem aanzienlijke inkomsten geeft, want niemand komt in Leiden of hij gaat naar den Burcht, vanwaar de heele stad en omstreken goed kunnen worden overzien, en beziet tegelijk met dezen eigenaardig gelegen Burcht de bovengenoemde dieren en de fontein. Voor entreé betaalt men 5½ Hollandsche schellingen, maar zij, die in de herberg logeeren of daar binnengaan om iets te verteren, zijn daarvan vrijgesteld; intusschen betalen zij op die manier inderdaad het meest! Den 21sten Juni bracht ik een bezoek aan burgemeester GronoviusGa naar voetnoot2), die lid is van het Genootschap | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van UpsalaGa naar voetnoot1), en diens zoon Laurentius TheodorusGa naar voetnoot2). De eerstgenoemde was niet tehuis, maar de laatste ontving mij zeer beleefd, schonk mij koffie, liet mij zijn mooie collectie naturalia zien en bood zijn dienst aan om aan de professoren Musschenbroek en Lulofs te doen weten, dat ik hen wilde bezoeken. Daar ik een aanbevelingsbrief had, geadresseerd aan Allamand, professor in de natuurlijke historieGa naar voetnoot3), die nu Rector was, zond ik hem dezen brief en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| ||||||||||||||||||||||||||||
schreef er een paar woorden bij; maar hij was niet tehuis. Den volgenden dag, den 22sten Juni, kreeg ik om acht uur een heel beleefd schrijven van Allamand, waarin hij berichtte, dat hij mij wel dadelijk zou komen opzoeken, wanneer hij om negen uur geen college had te geven; maar hij schreef, dat hij te tien uur vrij was en dan òf bij mij zou komen, òf mij bij zich zou verwachten. Ik ging om tien uur naar hem toe en had tot twaalf uur zijn recht aangenaam gezelschap. Hij vertelde mij allerlei dingen over de hoogeschool, o.a. dat het bezoek van de openbare colleges langzamerhand zoo was afgenomen, dat er nu geen meer werden gehouden, hoewel er jaarlijksGa naar voetnoot1) een series werd uitgegeven van de openbare colleges der professoren, wat hij, evenals ik, ongerijmd vond. Hij zei dat dit, nu hij Rector was, zou veranderen en dat er geen valsche series meer zouden worden uitgegeven. [blz. 159] De jaarwedden der professoren zijn hier ongelijk en op denzelfden voet als in Utrecht. Zij verschillen van f 1000 tot f 2600; maar zeer weinigen hebben toch maar f 1000Ga naar voetnoot2). Dat zijn de gewone inkomsten; maar de buitengewone inkomsten van de professoren zijn hier aanzienlijk. Ieder professor geeft één college, dat bezocht mag worden door zoovelen als maar willen, waarvoor elk hoorder 30 Hollandsche guldens betaalt, zoodat, als er maar twaalf toehoorders zijn, reeds een som van 100 dukatenGa naar voetnoot3) wordt ontvangen; | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maar bij sommige professoren, zooals bij Musschenbroek, kwamen er soms 40 à 50 op zulk een college. Maar voor de andere colleges wordt altijd, vóór het begin van het college, een accoord aangegaan voor 100 dukaten, waarvan de helft gewoonlijk vooruitbetaald wordt, en dan hangt het van de studenten af om zooveel bezoekers toe te laten als zij willen. Allamand, die een ordinaris jaarwedde van f 1800 heeft, berichtte mij, dat hij het vorige jaar aan collegegelden 400 dukaten had ontvangen, behalve de bij zijn ambt hoorende extra-inkomsten voor promoties, examens enz., wat alles tezamen ongeveer f 4000 uitmaakt. Hij zei dat het aantal studenten nu tusschen de 700 en 800 bedroegGa naar voetnoot1), wat ik, naar het uitwendige te oordeelen, moeilijk kan gelooven. De oorlog is de voornaamste oorzaak, dat het aantal studenten zooveel kleiner is dan gewoonlijk. Ten slotte bood professor Allamand aan, om 's middags te drie uur met mij naar den botanischen tuin te gaan, om mij de academische naturalia-verzameling te toonen, waarvan hij het bestuur heeft en die hij bewaart in zijn auditorium, waar hij college geeft over natuurlijke historie. De andere colleges, over physica, geeft hij bij zich aan huis. Om drie uur ging ik met professor Allamand de collectie naturalia bezienGa naar voetnoot2); een paar Fransche officieren gingen ook mee. Uit het delfstoffenrijk was | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hier slechts weinig, waaronder ik het hoogst stelde een stuk witte ijzerbloem (flores ferri)Ga naar voetnoot1), drie kwart el lang en twee kwart el breed. Al het overige was uit het dierenrijk en daaronder was een zeer groote collectie vogels, die op dezelfde wijze als in het kabinet van den Prins in den HaagGa naar voetnoot2) in vitrines stonden, bijna even mooi en netjes. Verder was er een brilslang, die ik mij niet herinner ooit vroeger te hebben gezien. Al het overige en veel meer had ik reeds gezien in de kabinetten van den Stadhouder en van Linnaeus. Aan den anderen kant van den tuin was een lang vertrek, waarin eenige huiden van groote viervoetige dieren bewaard werden, zoo opgestopt, dat zij er als levend uitzagen. Daar waren te zien: een leeuw, een hippopotamus of nijlpaard, een rhinoceros, een olifant, een beer, een wolf en verschillende kleinere dieren. Daar was ook een straat-Davis-boot met toebehooren, zooals ik gezien heb bij BruynGa naar voetnoot3), toen de straat-Davis-man daarin roeide op het IJ. Daar waren ook schalen van schildpadden en verschillende groote schaaldieren. De hortus botanicus was in goeden toestand, maar niet zoo groot, noch zoo goed ingedeeld of zoo goed [blz. 160] onderhouden als te Upsala. Ik geloof ook niet, dat er zooveel verschillende planten zijn als in den academietuin van Upsala; maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Men verwachtte, dat een palmboom heel spoedig rijpe vruchten zou dragen; hij was bijna 9 à 10 el hoog en met een breed dak | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gedekt. De tuinbaas wijdde aan dezen boom bijzondere zorg, daar hij de algemeene nieuwsgierigheid opwekte en kijkers trok, die allen een fooi gaven. Terwijl ik hier was, kwam de jonge Gronovius mij berichten, dat Prof. Musschenbroek mij den volgenden middag om drie uur bij zich verzocht, en dat Prof. Lulofs mij nu verwachtte. Ik nam daarom afscheid van het gezelschap en ging terstond naar Prof. LulofsGa naar voetnoot1), die mij met bijzondere beleefdheid ontving en mij, nadat wij een weinig gepraat hadden, begeleidde naar het observatoriumGa naar voetnoot2), dat boven op het academiegebouw was. In de derde verdie- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ping, aan den zuidkant, was een vertrek voor een passage-instrument, de middaglijn en het uurwerk. Het passage-instrument was goed bewerkt en, naar den uiterlijken schijn te oordeelen, stevig opgesteld; maar de as was niet zoo lang als bij EkströmGa naar voetnoot1) in het observatorium van Upsala. De zonnewijzer was hier ook niet zoo lang als in Upsala. Er waren koperen schijven gereed om deze langs de middaglijn te leggen op den grond en aan den wand, waarop de middaglijn fijn uitgesneden was, maar zij waren nog niet daar gelegd. Het uurwerk was in Leiden gemaakt en Lulofs roemde het zeer. Het had geen compensatie-slingerGa naar voetnoot2) volgens de methode van GrahamGa naar voetnoot3); maar het had, buiten de veer voor het opwinden, een toevoegsel, dat ik nooit tevoren zag en waarvan Lulofs zei, dat het niet lang geleden in Engeland was uitgevonden, nl. om den slinger korter of langer te maken, naar behoefte, zonder het uurwerk te doen stilstaan, en dat alleen door te draaien aan een kleinen afzonderlijken wijzer op de wijzerplaat zelf. De cirkelomtrek, waarlangs die kleine afzonderlijke wijzer zich bewoog, was ingedeeld in zekere gedeelten, die aanwezen hoeveel de slinger door een zoo en zoo groote beweging van den wijzer werd verkort of verlengd. Vlak tegenover deze kamer was een andere, die | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| ||||||||||||||||||||||||||||
alleen diende om oude, onbruikbare instrumenten, benevens globes en andere dingen te bewaren. Vanhier gingen wij op het dak van het academiegebouw, waar het observatorium zelf was, bestaande uit twee planken huisjes, het eene grooter en het andere kleiner, die op dat hellende dak stonden en gesteund werden door balken en timmerwerk, die nu niet bepaald stevigheid beloofden. Lulofs gaf ook toe, dat, wanneer er bij de observaties meerdere personen buiten hem tegenwoordig warenGa naar voetnoot1), hij niet heelemaal [blz. 161] zeker kon zijn van zijne waarnemingen. In het grootste planken huisje, dat zoo laag was, dat men met zijne hand het dak kon aanraken, en dat rondom luiken had, die naar behoefte geopend konden worden, waren spiegels voor twee telescopen van 7½ voet. De eene was gemaakt door ShortGa naar voetnoot2) in Londen en de andere door [van der BildtGa naar voetnoot3)] in Franeker. De spiegel van Short was minder helder dan de andere, en zag er op verre na niet zoo goed uit en was ook niet zoo goed in het gebruik; maar het onderscheid was niet zoo groot als het leek. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Deze spiegels waren zoo geheel gelijk van grootte, dat dezelfde buis en opstelling voor beide gebruikt werden. Als rariteit werd daar een slingeruurwerk bewaard, dat [Christiaan] Huygens liet maken of bij de vervaardiging waarvan hij het opzicht hield, benevens zijn kijker van 30 voet, de langste kijker, dien het observatorium hadGa naar voetnoot1). Het kwadrant met een straal van 7 voet was van hout, behalve den verdeelden rand, die van koper was; dit kwadrant was zeer oud en van weinig beteekenisGa naar voetnoot2). In dit vertrek waren nog een aantal kleinigheden, niet waard om genoemd te worden, behalve een objectiefglas van 100 voetGa naar voetnoot3), dat HartsoeckerGa naar voetnoot4) zelf had geslepen en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| ||||||||||||||||||||||||||||
aan deze academie geschonken; maar de academie gaf hem 50 dukaten ten geschenke terug. In het kleinste houten huisje werd het samengestelde instrument bewaard, dat 's GravesandeGa naar voetnoot1) liet maken en dat hij ook in zijne werken heeft beschreven. Het is een samenstel van verschillende astronomische instrumenten, als: een machina parallactica aequatoria, een kwadrant, een micrometer enz.; maar het is door zijne gecompliceerde samenstelling en schroeven zoo wankel en onzeker, dat het heelemaal onbruikbaar en onnut is. Lulofs, die 's Gravesande volgens zijn laatsten wil is opgevolgd, zeide naar aanleiding van dit instrument van hem: ‘egregius erat physicus, sed astronomiae parum peritusGa naar voetnoot2)’. Lulofs klaagde zeer er over, dat hij zoo weinig tijd aan de astronomie kon geven; want behalve dat logica, metaphysica en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| ||||||||||||||||||||||||||||
jus naturae tot zijn ambt behoorden, was hij ook een van de directeuren van de kanaal- en sluiswerken in dit landGa naar voetnoot1), welk ambt, zooals hij zeide, hem ongeveer evenveel bezigheid gaf als zijn professoraat, en evenveel salaris. Lulofs zag er jong en vroolijk | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| ||||||||||||||||||||||||||||
uit, maar hij was toch 47 jaarGa naar voetnoot1). Daar het nu zoo laat was geworden, beloofde Lulofs mij een ander maal zijne laatste waarnemingen te laten zien van de in de vorige maanden zichtbare komeet. Hij begeleidde mij nu tot aan mijn logement. Den 23sten Juni om half drie kwam de jonge Gronovius mij halen en ging met mij naar Prof. MusschenbroekGa naar voetnoot2), die mij heel beleefd ontving. Hij sprak Latijn en vroeg naar Graaf Piper, die 42 jaar geledenGa naar voetnoot3) zijn leerling was geweest hier te Leiden. Later vroeg hij mij ook naar Carl de GeerGa naar voetnoot4), en ten slotte naar | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| ||||||||||||||||||||||||||||
[blz. 162] den aard en de natuur van het kupfernickel in Zweden, dat hij voor een semi-metaal hieldGa naar voetnoot1). Ik zei, dat ik hem op die laatste vraag geen afdoend antwoord kon geven, hoewel ik die ertssoort had gezien en kende; maar ik beloofde er over te zullen schrijven aan Prof. WalleriusGa naar voetnoot2) en ook dat ik, zoo mogelijk, een brok erts daarvan naar Leiden zou zenden, opdat hij het zelf kon onderzoeken. Deze belofte maakte den ouden heer heel blij. Hij nam mij met zich mee naar zijn auditorium, waarnaast hij in twee groote vertrekken zijn aanzienlijke verzameling van instrumenten voor experimenteele physica had, wat zijn eigenlijke vak wasGa naar voetnoot3). De oude heer, die nu omstreeks 70 jaarGa naar voetnoot4) was, klaagde voortdurend over | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zijn ouderdom en gebrekkelijkheid; maar ik zag daarvan geen teeken bij hem, toen hij uit zijne bewaarplaatsen het een en ander voor den dag begon te halen. Zonder de minste moeite nam hij zware vrachten van den grond op, legde ze weer zachtjes neder en bukte heel diep zonder de minste moeite. Hij was niet lang, maar zeer gedrongen en grof gebouwd, toch niet vet of dikbuikig. Zijn portret, dat in zijne boeken staat, lijkt zoo goed als niets op hem. Nadat ik zijne instrumentenverzameling had bezien, nam hij mij met zich mee naar zijne bibliotheek, die tamelijk groot was en uit mathematische, physische en chemische boeken bestond, en met zijne instrumentenverzameling tezamen hem, zooals hij zeide, omstreeks 20000 gulden had gekost. Toen ik afscheid van hem nam, zei ik, dat het mijn voornemen was om aanstaanden Maandag, wanneer het geoorloofd was, te gaan hooren hoe de professoren [privaat] college gaven, omdat er geen openbare colleges werden gehouden. De oude heer zeide, dat ik overal heen kon gaan, waar ik wilde, en dat hij mijne tegenwoordigheid wachtte op aanstaanden Maandag, maar onder beding dat ik in aanmerking zou nemen dat hij nu een afgeleefd man was en dat hij zijne zaken niet meer zoo als het behoorde kon voordragen. Zondag den 24sten Juni voer ik met de trekschuit naar Alphen om afscheid te nemen van Mejuffr. Grill, die daar eenigen tijd logeerde bij haar vaderszuster mevrouw Jemnick, die nu 77 jaar was.’ In de roef had ik gezelschap aan een burgemeester van Leiden, een zeer belezen man, wiens naam ik ongelukkig vergat. In Alphen trof ik de heeren Lefebure, Altströmer en Grill; met hen samen ging ik naar het buiten van mevrouw Jemnick, aan den Rijn. ‘Onder andere genoegens hadden wij hier de gelegenheid om een Hollandsche boerenhuishouding | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| ||||||||||||||||||||||||||||
te zien, die geen ander middel heeft om voor voeding, kleeding en andere uitgaven te zorgen dan door het maken van kaas en boter. Deze boer had 28 koeien en 2 paarden en eenig jong vee, voor het onderhoud waarvan hij in 't geheel 30 morgen land pachtte, voor 400 gulden, wat, naar men mij zeide, [blz. 163] ongeveer de helft te weinig was, maar men liet het hem daarvoor, omdat hij een geschikt man is en er voor zorgt om het eigendom goed te onderhouden. Wanneer het vee naar de weide gaat, wordt elken dag een kaas van 30 pond gemaakt, dat is dus over den heelen zomer 180 kazen of 5400 pond. In denzelfden tijd worden 120 pond boter in de week gekarnd, dus over den heelen zomer iets meer dan 3000 pond. 's Winters wordt van al de melk geen kaas gemaakt, maar alleen boter, behalve zoetemelksche kazen voor eigen gebruik van den boer, die klein zijn, en maar 5, 6, 7 enz. pond wegen. De zomerboter wordt gemaakt van zoeten room, die tweemaal per dag van elk melkvat geschept wordt, en van de overblijvende melk wordt de zomerkaas gemaakt, die verkocht wordt. Hieruit kan tamelijk wel afgeleid worden, waarom de Hollandsche kaas zoo ver achterstaat bij de Engelsche, terwijl de boter beter schijnt te zijn dan de Engelsche. Zoodra de melk van de koe komt, wordt de vertinde koperen emmer, waarin de melk is opgevangen, in koud water gezet om af te koelen, waartoe een van tichelsteen gemetselde waterleiding (goot) in het huis gemaakt is, zoodanig dat het water gemakkelijk van buiten daarin kan worden getapt en daarna weder kan wegvloeien. Nadat de melk aldaar afgekoeld is, wordt zij gezeefd in groote en platte houten bakben, die vervolgens gezet worden in een kelder of ruimte onder den grond, waar altijd de melkkamer | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| ||||||||||||||||||||||||||||
is en waarin niets anders bewaard wordt. Het karnen geschiedde hier, gelijk meest overal, door een paard, dat een rad ronddraait, dat weder den karnstok op en neer beweegt, zoodat het niet lang duurt voordat de melk tot boter wordt. Zij hebben een zeer sterke pers om de hui uit hun kaas te persen. Vanhier ging ik met een rijtuig terug naar Leiden en zag onderweg verscheiden mooie buitens, waarvan er een deze merkwaardigheid heeft, dat men op het dak kan zien het geheele bedrag, waarvoor het verkocht is. Dit gebouw heeft nl. op zijn dak een kleinen toren, waar twee wijnkruiken bovenaan hangen, ter herinnering hieraan dat het heele buiten daarvoor verkocht werd in het jaar 1672, toen de Franschen Leiden belegerdenGa naar voetnoot1). Den 25sten Juni ging ik op weg om zooveel professoren college te hooren geven, als de tijd toeliet. Om acht uur 's morgens ging ik naar Prof. Musschenbroek, die college gaf over de uitzetting en inkrimping van de lucht door warmte en koude. De oude heer gaf langzaam college, was heel duidelijk | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en verrichtte zijne proeven handig. Hij had tusschen de 40 en 50 toehoorders. Om negen uur hoorde ik Prof. Allamand college geven over de eigenschappen van het oog ten opzichte van de breking der stralen, die van de voorwerpen daarin vallen. Hij verklaarde ook, waarom wij een voorwerp niet dubbel zien, hoewel er in elk oog een afbeelding daarvan komt. Hij had een heel mooi vervaardigd kunstoog om aan zijne toehoorders alle verrichtingen van het oog ten opzichte van het licht te laten zien. Allamand sprak sneller dan [blz. 164] Musschenbroek, maar niet zoo duidelijk. Om tien uur bleef ik hier achter en Prof. Allamand liet mij toen zijne verzameling werktuigen voor experimenteele physica zien, die grooter was dan die van Musschenbroek, en hem, gelijk hij mij zeide, tusschen 11 en 12000 gulden kostte. Na den dood van 's-Gravesande had Allamand (die vroeger bij 's-Gravesande in huis had gewoond en aan diens zonen les had gegeven) diens geheele collectie instrumenten gekochtGa naar voetnoot1), waaronder het toestel van 's-Gravesande om door een uurwerk en een aequatoriale opstelling een zonnestraal, waarmede een proef gedaan wordt, gedurende het experiment in één en dezelfde richting te houden, ondanks de schijnbare beweging van de zon. Verder zijn uurwerk voor proefnemingen, dat elke seconde precies in vier deelen verdeelde, zoodat de tijd op 15 tertiesGa naar voetnoot2) nauwkeurig kon worden berekend; zijn barometer, waarvan de onderste superficies steeg of daalde, naarmate het kwikzilver in de buis steeg of daalde; zijn toestel voor den val en de botsing van lichamen; zijn werk- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tuig om een waterstraal te meten enz. Hier waren ook modellen van de meest gebruikelijke werktuigen uit het dagelijksch leven, zooals water- en windmolens, kranen, hefboomen, hefwerktuigen enz. om te laten zien hoe de juiste bouw daarvan moest zijn, welk ongemak het gevolg was van dit of dat gebrek aan de werktuigen enz. Wanneer men een zoo volkomen verzameling heeft, dan kan men tegelijk aangename en nuttige colleges geven aan de jongelieden, voor wie het buitengewoon opwekkend is, wanneer zij hetgeen zij uit de theorie geleerd hebben als het ware met de vingers kunnen tasten. Om elf uur ging ik GaubiusGa naar voetnoot1) hooren, professor in de chemie, die sprak over azijn en de eigenschappen, waardoor deze zich van andere vloeistoffen onderscheidt. Gaubius is een Duitscher en wordt hier zeer geroemd; maar het kwam mij voor, dat hij te veel identificeerde. Hij is tusschen de 50 en 60 jaar, wanneer hij de 60 niet reeds bereikt heeftGa naar voetnoot2). Zijn laboratorium ligt ver van zijn huis, dat precies een paleis is, niet ver van de academie. Om twaalf uur ging ik Lulofs hooren, professor in de astronomie, die sprak over den samenhang van ziel en lichaam, waarbij hij de meeningen van een groot aantal philosophen naging zonder echter zijn eigen meening te zeggen. Toen het uur om was, ging ik met hem naar zijne kamer, waar hij zich verontschuldigde, dat hij mij met metaphysische redeneeringen en onderscheidingen had opgehouden, en hij zei dat hij verplicht was zulke colleges te geven, deels door den aard van zijn professoraat, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| ||||||||||||||||||||||||||||
deels ook door den smaak van de studenten daarvoor. Hij klaagde er over, dat hij in langen tijd geen ander college in astronomie had gegeven dan usus globorum, en dat de Hollandsche jongelui door de vooroordeelen van een deel der geestelijkheid worden afkeerig gemaakt van de mathematica, daar het hun (nl. den jongelui) niet onverschillig is of zij later carrière zullen maken. Hij noodigde mij des namiddags bij zich op de koffie, maar daar ik mij al verzegd had, verzocht ik hem mij te verontschuldigen. [blz. 165] Des namiddags om vier uur ging ik met de heeren Lefebure en Altströmer naar den academischen plantentuin en bezag dezen weer. Daar trof ik een designatus medicinae professor uit Kopenhagen, die verleden jaar in Upsala was en de colleges van Linnaeus en Wallerius bezocht. Hij heet Friis en is ruim zestig jaar oudGa naar voetnoot1). Hij verzocht ons bij zich op de koffie; daar troffen wij een Deenschen student, Holm genaamdGa naar voetnoot2), die prof. Friis vergezelde en ook in de medicijnen studeerde. Prof. Friis roemde de universiteit hier te Leiden in menigerlei opzicht en vooral hierom, omdat elk professor zulke geschikte werktuigen had om bij de toehoorders het begrijpen door aanschouwing te vergemakkelijken. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Albinus senior, zei hij, had onvergelijkelijke praeparatenGa naar voetnoot1). Hij roemde dezen bijzonder en verzocht mij en mijn gezelschap om den volgenden dag mede te gaan om hem te hooren. Den 26sten Juni kwam Prof. Friis om tien uur mij en mijn gezelschap afhalen voor het college van Albinus seniorGa naar voetnoot2), dat handelde over het oog. Hij had een mooi praeparaat en gaf zich bijna al te veel moeite met rond te gaan en het aan iedereen te laten zien. Hij sprak niet meer dan drie kwartier en zóó zacht, dat ik zoo goed als niets kon verstaan, maar op het zeggen van anderen moest gelooven dat hij goed college gaf. Hij had na Musschenbroek de meeste toehoorders, 25 in aantal. Deze Albinus was nu over de 60 jaar; maar hij zag er uit als een man tusschen de 40 en 50; hij was eenigszins lam in de lendenen. Hij wordt voor een heel knap man in zijn vak gehouden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Om twaalf uur ging Prof. Friis met mij mee om den professor juris WeisGa naar voetnoot1) te hooren, van wien velen zeiden dat hij veel op mij geleek. Zijn college handelde over het jus naturae. Prof. Weis had een groot talent van voordracht, sprak mooi Latijn, was duidelijk en had zeer goed gekozen voorbeelden om er zijne dogmata mede te illustreeren. Om twaalf uur gingen wij den professor eloquentiae Oudendorp hoorenGa naar voetnoot2). Hij handelde over de Romeinsche antiquiteiten en dicteerde aan zijne auditores, ten getale van zes, als in een school, wat zoo vervelend was om aan te hooren, dat ik bijna niet het heele uur kon blijven. 's Middags aten Prof. Friis en de heer Holm bij ons in den Burcht, waar wij logeerden. 's Namiddags begeleidde de jonge Bagh, de zoon van mijn waard, ons om een lakenfabriek te zien, waar wij de heele bewerking zagen, van de wol af tot het geperste laken toe; zij was heelemaal gelijk aan de in Zweden gebruikelijke. Deze fabrikant, die zeer bereidwillig was om ons alles te laten zien, vertelde dat geen derde deel van de productie aan fabriekswaren, die vroeger hier in Leiden was, nu jaarlijks werd vervaardigdGa naar voetnoot3), hoewel Leiden in dit | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| ||||||||||||||||||||||||||||
opzicht het best van alle Hollandsche steden zijne inrichtingen had behouden. Ten slotte gingen wij naar de opera, die uitgevoerd werd door de voortreffelijke meisjes FrédéricGa naar voetnoot1) uit Amsterdam. [blz. 166] Den 27sten Juni ging ik 's morgens eerst afscheid nemen van de beide Gronovii, die ik nu beiden thuis trof. De vader kon niet anders dan Latijn spreken. De zoon begeleidde mij naar de bibliotheek, waar zijn vadersbroeder bibliothecaris van was. Zij behoorde niet onder de academie, maar onmiddellijk onder de Staten, die geld gaven voor het aankoopen van boekenGa naar voetnoot2); bovendien moest volgens de statuten één exemplaar van elk boek, dat in de geheele provincie Holland gedrukt werd, aan deze bibliotheek worden gegevenGa naar voetnoot3). Ik had zooveel hooren spreken van de Leidsche bibliotheek, zoowel in Holland als voordat ik hierheen kwam, dat ik er | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| ||||||||||||||||||||||||||||
een heel groot idee van had; maar ik werd als het ware ontstemd, toen ik er binnen kwam en het eerst te zien kreeg een kleiner vertrek, of ten minste niet grooter dan een van de vertrekken in een of andere groote bibliotheek, en vervolgens te hooren kreeg dat alle boeken in dit vertrek waren. Dat is zeker, dat de boeken heel dicht op elkaar stonden; maar er was niet meer ruimte voor dan een gaanderij en de zijwanden der zaal en een kast, die op den grond midden in de zaal stond, en aan weerszijden waarvan boeken stondenGa naar voetnoot1). Wanneer men daar nu afneemt de ruimte voor zes groote vensters, drie aan elke lengtezijde, benevens een deur, dan is de ruimte, die er overblijft, wel noodig voor een kleinere boekenverzameling dan hier behoorde te wezen. Ik vroeg eenige malen naar het aantal boeken en den catalogus daarvan; maar mij werden een aantal zoo onbepaalde antwoorden gegeven, dat ik even wijs wegging als ik kwamGa naar voetnoot2). Het speet mij, dat mijn tijd zoo beperkt was, dat ik mij hier niet lang genoeg kon ophouden. Ik nam afscheid van den jongen Gronovius, die mij verzocht een brief mede te nemen voor Doctor Maty in LondenGa naar voetnoot3), waarin hij melding maakte van mij. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens ging ik afscheid nemen van Prof. Musschenbroek, die heel vriendelijk was. De heeren Lefebure en Altströmer gingen met mij mee naar Prof. Allamand om zijn aanzienlijke collectie werktuigen te zien; Allamand was in gezelschap een alleraardigst man. Prof. Lulofs was in den Haag; daarom schreef ik hem een Latijnschen brief om hem dank te zeggen voor zijne beleefdheid. Nadat wij het middagmaal gebruikt hadden, vertrokken wij om drie uur uit Leiden naar den Haag.’ [blz. 167] Den 28sten Juni brachten wij om elf uur een bezoek aan den Zweedsche envoyé Baron Preis, die ons uitnoodigde om te drie uur bij hem te komen eten. Daarna brachten wij een bezoek aan den legatiesecretaris Baron Creutz, maar deze was niet thuis. Vervolgens gingen wij naar Scheveningen; toen naar het buiten van Graaf Bentinck, dat de raadpensionaris Cats heeft aangelegdGa naar voetnoot1): ‘het huis zelf was hier heel gering; maar het park heel mooi; | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| ||||||||||||||||||||||||||||
er groeiden heel veel ananassen.’ Toen wij nog bij Preis aan tafel zaten, kwam Creutz ons begroeten. Des namiddags ging de jonge baron Preis met ons bezien: de vergaderzaal der Staten-Generaal, de trèveszaal, de geheime-conferentie-kamer, de vergaderzaal der Staten van Holland, de justitiekamer enz. De vergaderzaal der Staten-Generaal is uiterst eenvoudig en te donker en te klein voor een zoo aanzienlijke vergadering: ‘een tafel met lederen stoelen er omheen, de portretten van de Stadhouders met heel eenvoudige lijsten en twee groote geographische kaarten was alles, dat men hier vond. Maar de trèveszaal was een groote, lichte zaal, schitterend van goud en met mooie schilderijen, voorstellingen van de oude Hollandsche historie uit den Romeinschen tijdGa naar voetnoot1); ook portretten van de Stadhouders hingen er, met prachtige lijsten. In deze zaal hadden vroeger elke week vreemde ministers een conferentie met de regeering; maar sinds den laatsten Stadhouder hadden deze conferenties plaats aan het hof. De andere zalen waren alle mooier dan die van de Staten-Generaal, maar bij lange na niet zoo mooi als de trèveszaal. Maar dit alles is meermalen beschreven; daarom zal ik mij er niet langer bij ophouden. Vlak bij deze vertrekken, op het Binnenhof, is de zaal, waar de Hollandsche zegeteekens bewaard worden; rondom langs deze zaal zijn boekwinkels en andere winkels, zoodat er altijd vrije toegang isGa naar voetnoot2). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De meeste zegeteekens zijn op de Spanjaarden veroverd; ik zag er alleen één op de Zweden veroverde vaan, die gelukkigerwijze grootendeels in het donker hangt. Deze zegeteekens zijn meerendeels ter zee veroverd en bestaan hoofdzakelijk uit wimpels, vanen enz.’ Verder brachten wij een bezoek aan de Groote Kerk en bezagen daar de graftombe van admiraal Wassenaar van Obdam en die van den prins van Hessen-PhilipsthalGa naar voetnoot1); ook klommen wij op den toren. [blz. 168] ‘Den 29sten Juni brachten wij des voormiddags te tien uur een bezoek aan den advocaat Pape, die met ons had gereisd in de trekschuit van Leiden en ons later een bezoek had gebracht. Om elf uur gingen wij naar den envoyé Preis, waar Baron Creutz ons kwam halen om naar het naturaliën-kabinet van den Stadhouder te gaan. De directeur Vosmaer was niet thuis, maar een jonge man liet ons het kabinet zien; hij had van de naturalia geen andere kennis dan dat hij anderen had hooren zeggen, dat dit of dat mooi of zeldzaam was; vooral een Fransch officier, die een kenner was, bracht zijne onwetendheid aan den dag. Altströmer | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vroeg naar den toermalijnGa naar voetnoot1) of aschsteen, maar die was er niet; Prof. Allamand in Leiden had ons verteld, dat hij er een bezeten had, dien hij verkocht had omdat hij binnenkort eenige exemplaren uit zijn vaderland verwachtte; hij beloofde ook, wanneer hij er genoeg kreeg, er één van te geven aan den heer Altströmer voor zijn broer Clas. Sinds de maand Februari, toen ik dit kabinet bezocht, was er niets veranderd. Vandaar begeleidde Baron Preis mij naar Pet. Gabry, doctor juris, lid van de Royal Society, overigens een particulier, dien ik, in opdracht van secretarisGa naar voetnoot2) Wargentin, moest bedanken voor de meteorologische waarnemingen, die hij hem naar Stockholm had gezonden. Daar de tijd vóór den middag nu te kort daarvoor was, noodigde hij mij uit om des namiddags zijne instrumenten en zijn laboratorium te zien. Nadat ik met mijne reiskameraden en Baron Creutz het middagmaal had gebruikt, gingen wij allen, behalve Baron Creutz, naar den heer Gabry. Nadat wij thee gedronken hadden, bracht hij ons naar zijne bibliotheek, waar hij ons verschillende instrumenten voor experimenteele physica toonde, die grootendeels van geringe waarde waren. Hij had een groote verzameling | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| ||||||||||||||||||||||||||||
barometers en thermometers, waaraan hij groote waarde hechtte. Zijn boekerij was niet heel groot; daarin wees hij mij de zeldzaamheden: Appianus, de pars posterior van Hevelius' Machina coelestisGa naar voetnoot1) en Wasmuth's Astrochronologische tabellenGa naar voetnoot2), die gedrukt waren op kosten van koningin Christina en na haar dood op aansporing van Olivecrantz aan haar waren opgedragen, wat allemaal stond te lezen in de Dedicatio. Daarna gingen wij naar beneden en werden in het zoogenaamde laboratorium gebracht, waar ik [blz. 169] niets anders zag dan een telescoop van vier voet en sommige boeken. Toen ik vroeg naar middaglijn, slingeruurwerk, micrometer en meer derge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| ||||||||||||||||||||||||||||
lijke noodzakelijke instrumenten voor astronomische waarnemingen, zei hij dat hij een accuraat secondezakuurwerk had, dat hij bij voorkomende gelegenheden regelde naar een proefhorlogeGa naar voetnoot1) van een horlogemaker daar ter stede; voor een middaglijn had hij daar geen gelegenheid, zei hij, en een micrometer dacht hij zich binnen kort aan te schaffen. Daar de heer Gabry niet verplicht is om te werken in astronomie en mathesis, want hij leeft van zijn geld, is het prijzenswaardig dat hij zooveel werkt als hij doet; maar hij zou meer eerbiedwaardig zijn, als hij zich er niet zooveel aan gelegen liet liggen om meer te schijnen dan hij is. Hij was zeer beleefd en gaf mij ten slotte een exemplaar ten geschenke van zijne meteorologische waarnemingen van 1746 tot en met 1759, en eenige exemplaren van zijne waarnemingen over de komeet van het jaar 1748. Al zulke dingen laat hij op zijn eigen kosten drukken en stuurt ze aan zijn kennissen toe. Gabry is vroeger lid geweest van het wetenschappelijk genootschap in Haarlem, maar heeft daar twist gekregen met een van de leden, en daar het genootschap uitspraak deed ten voordeele van zijn tegenstander, zond Gabry zijn brevet van lidmaatschap terug, waarover uitvoerig te lezen staat in de Handelingen van het Haarlemsche GenootschapGa naar voetnoot2). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Van Gabry begeleidde Baron Preis ons om de mooie en aanzienlijke verzameling mathematische en physische instrumenten te bezien, die gekocht is en aangevuld wordt voor de instelling der Vrouwe van Renswoude, waarover ik vroeger, bij mijn bezoek aan Utrecht, sprakGa naar voetnoot1); maar hier in Den Haag is de inrichting in vollen gang. Ze hebben geen nieuw huis gebouwd, maar voor weinig geld een oud, maar groot huis gekochtGa naar voetnoot2). Twaalf van de vlugste jongelingen uit het burgerweeshuis worden hier opgenomen om te worden onderwezen in Fransch, teekenen, schermen en dansen, maar vooral in mathematica en physica, in welke laatste vakken zij onderwezen worden door een zekeren [Baart de] la FailleGa naar voetnoot3), die, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| ||||||||||||||||||||||||||||
te oordeelen naar het gesprek, dat ik met hem voerde, een geschikt en bekwaam man is voor dat doel. Alle theorie wordt zooveel mogelijk bekrachtigd door experimenten, waarvoor allerlei soort van instrumenten gekocht worden, zonder er op te letten of zij duur zijn of niet. La Faille heeft slechts te bestellen bij de beste instrumentmakers, die hij kent, en op voorwaarde dat het instrument zóó goed wordt, dat het volkomen beantwoordt aan zijn doel en de goedkeuring verwerft van de professoren Musschenbroek en Lulofs [blz. 170] in Leiden, mogen zij zooveel daarvoor bedingen, dat zij met voordeel hun tijd en hun opmerkzaamheid daaraan kunnen wijden en geen vrees behoeven te koesteren, dat men hun afdingt. Jaarlijks is een som van 3000 gulden bestemd voor het aankoopen van instrumenten, zoodat hier binnen weinig jaren de grootste verzameling bijeen zal zijn, die men ergens vindtGa naar voetnoot1); bovendien is er meer geld beschikbaar voor instrumenten, wanneer in een of ander jaar meer dan 3000 gulden noodig is. La Faille deed in onze tegenwoordigheid eenige proeven met de instrumenten, die hij had, welker aantal reeds zoo groot was, dat het hier te wijdloopig zou worden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| ||||||||||||||||||||||||||||
om ze op te sommen, want er waren er reeds voor een bedrag van meer dan 10000 gulden. Alle proeven gingen precies zooals zij volgens de theorie moesten gaan. In hetzelfde vertrek waren de portretten van vier jongelingen, die in deze stichting waren opgevoed en zulk een vaardigheid in het teekenen hadden verworven, dat zij reeds een betrekking hadden. Zij hadden de portretten zelf gemaakt en ze hier achtergelaten ter herinnering aan zich zelven en tot aansporing van hun achtergebleven kameraden.’ ‘Den 30sten Juni reden wij 's middag in gezelschap van de baronnen Creutz en Preis naar het buiten van Hogendorp, Sion geheeten, bij Delft, dat heel groot was en voor een van de mooiste in deze streek werd gehouden. Naar Hollandsche wijze waren hier lanen, vijvers, fonteinen, waterwerken en kettingbruggen. De heggen waren hier het opmerkelijkst, omdat zij zoo ongewoon hoog warenGa naar voetnoot1). Hogendorp moet zeer rijk zijn en is Duitsch Rijksgraaf, om welken titel de Hollander [nu] even weinig geeft als hij er vroeger hoog tegen opzag. In den tuin stond het wapen van Hogendorp, met dit opschrift: ‘Ne Jupiter quidem omnibus.’ [blz. 173Ga naar voetnoot2)] ‘Den 1sten Juli waren wij door Baron Creutz uitgenoodigd in een herberg, het Engelsche ParlementGa naar voetnoot3) genaamd, om daar in gezelschap van Baron Preis het middagmaal te gebruiken. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Des namiddags reden wij alle vijf naar de Oude Lo[o], een buiten van den Stadhouder, om zijne menagerie te bezienGa naar voetnoot1), want huis en tuin waren zoo, dat weinig particulieren ze zoo eenvoudig hebben. De verzameling vogels bestond voornamelijk uit verschillend gekleurde faisanten, die naar hunne kleuren in de volière van elkaar waren gescheiden. Daar waren ook kraanvogels, pauwiezenGa naar voetnoot2), pauwen, verschillende soorten van tamme eenden, straat-Davis-ganzen en vele minder zeldzame ganzen, kalkoenen en hoenderen. Hier was niets prachtigs of vorstelijks behalve alleen het groote hoenderhuisGa naar voetnoot3). Hier bij dit hoenderhuis werden ook binnen een planken omheining drie reeën bewaard, die heel bijzonder bont gespikkeld waren. Van de Loo reden wij door het dorp Voorschoten naar het buiten van Graaf Wassenaer, Zuytwijck genaamd, dat tusschen den Haag en Leiden ligt. Het was dertig morgen groot en heel mooi aangelegd. Ten opzichte der afwisseling van uitzichten was het werkelijk het mooiste, dat ik in Holland zagGa naar voetnoot4), | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ofschoon sommige andere prachtiger waren en daaraan meer ten koste was gelegd. Hier waren grotten, doolhoven en een theater met daarbij behoorende beelden, alles mooi en smaakvol. Wat mij hier het meest verheugde, was dat de tuinman een Zweed was en voor den bekwaamste in de heele streek werd gehouden. Elk jaar had hij leerlingen bij zich uit verschillende plaatsen in Duitschland en Denemarken, ongerekend de Hollanders.’ 's Avonds laat keerden wij terug naar den Haag, waar wij het avondmaal gebruikten bij den envoyé Preis. Ik nam afscheid van den envoyé, de freule, den jongen Baron Preis en van Creutz. Den 2den Juli nam ik eerst afscheid van den heer Fock, met wien ik te Amsterdam een tijdlang had samengewoond; ook nam ik afscheid van secretaris Wijnantz, die ziek lag aan het podagra. Om twaalf uur reisde ik over Delft naar Rotterdam, waar ik te half vijf aankwam. Ik maakte een wandeling door deze [blz. 174] stad. ‘De meeste handel van deze stad wordt op Engeland gedreven, waardoor een groot deel van de inwoners Engelsch spreekt en de stad door de Engelschen little London wordt genoemd. Men kan zich een begrip ervan maken, hoe'n drukke handel hier op Engeland wordt gedreven, wanneer men weet dat na een sterke vorst en tegenwind op éénmaal 300 schepen, Engelsche, Schotsche en Iersche, hier tegelijk uitzeilden. Dat is lang geleden en het was een bijzonder geval, maar men kan er toch uit nagaan hoe druk het verkeer is.’ De beurs is niet zoo groot en zoo druk bezocht als in Amsterdam, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maar mooier. ‘Hier zijn: één Luthersche Kerk, vier Calvinistische, twee Engelsche, twee Schotsche, twee Arminiaansche, twee Anabaptistische, vier Katholieke, één van de zoogenaamde collegianten en één Joodsche synagoge; vroeger is er ook een van de Quakers geweestGa naar voetnoot1).’ Bezoek aan de Groote of St. Laurentiuskerk en aan het standbeeld van Erasmus. [blz. 175] Den 10den Juli des namiddags namen wij een jacht voor ons en onze bagage en laveerden naar Brielle. ‘De herberg was hier, zooals meestal in Holland, heel eenvoudig.’ Den 11den Juli reden wij naar Hellevoetsluis. ‘De grootste of eenige drukte hier is van de pakketbooten, die naar Engeland varenGa naar voetnoot2).’ Het stormde | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zoo hard, dat de schipper niet durfde uitzeilenGa naar voetnoot1). Den 12den Juli zeilden wij uit Brielle uit. Onder de passagiers waren twee Italiaansche graven, Vallotti en Fé, een Koerlandsch baron Klopman, die zich op zee captain Parker noemde en zei dat hij een Engelsch zeeofficier was, en een Schotsch edelman Gordon. ‘De overvaart kostte, behalve de vertering een guinee per persoon.’ Door zwakken wind kwamen wij eerst den 14den Juli tegen den middag te Harwich aanGa naar voetnoot2). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Addenda et corrigenda.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Register op Ferrner's DagboekGa naar voetnoot1).
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| ||||||||||||||||||||||||||||
|
|