Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 23
(1902)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kroniek van het klooster Aduard,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe uitgave: den 27 September van dat jaar werd hij te Groningen tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd na verdediging van een proefschrift getiteld: Specimen theologicum continens Vitas ac gesta abbatum AdwerdensiumGa naar voetnoot1). Wanneer ik niettemin een nieuwe uitgave aanbied, dan geschiedt dat om verschillende, naar het mij voorkomt overwegende redenen. Noch de uitgave van Van Heussen noch die van Koppius voldoen aan de eischen, die men aan een behoorlijke teksteditie mag stellen. De grondfout is, dat zij beide jongere, onnauwkeurige handschriften hebben gebruikt, gelijk beneden uit de beschrijving daarvan blijken zal. En de daaruit ontstane fouten hebben zij niet verbeterd door gelukkige conjecturen, zelfs niet waar die voor de hand lagen. Een enkel voorbeeld. Ten zuiden van de stad Groningen lag het Cistercienser nonnenklooster Yesse of Essen, dat in nauwe betrekking stond tot AduardGa naar voetnoot2). Deze naam Yesse, die in de oudste handschriften natuurlijk juist voorkomt, is in alle jongere verhaspeld tot Teske en noch Van Heussen noch Koppius hebben dat verbeterd: de eerste is zelfs zoozeer het spoor bijster, dat hij, wat in de kroniek van Aduard over Yesse vermeld wordt, toepast op het Benedictijnerklooster Thesinge, waardoor natuurlijk een allerzonderlingste verwarring ontstaatGa naar voetnoot3). Van Heussen maakt zelfs door onbekendheid met de Groningsche plaats- en persoonsnamen fouten, die waarschijnlijkGa naar voetnoot4) geen handschrift hem aangaf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo wordt Wyndesen (Winsum), wat alle handschriften juist hebben, door hem verknoeid tot Wyndelere; zoo worden de goede oud-Groninger namen Christophorus ab Ewsum, Rempt Jensema en Hieronymus Verrutius bij hem vervormd bijna tot onherkenbaar worden toe in Christophorus ab Erosum, Remt Gensema, Hieronymus Verratius. En op deze wijze is de tekst in beide uitgaven herhaaldelijk bedorven én tengevolge van de slechte hoedanigheid der gebruikte handschriften én door onnauwkeurigheid bij de bewerking. Er is nog een andere reden, waarom ik tot een nieuwe uitgave besloot. De oudere handschriften, die ik heb gebruikt, gaven mij niet alleen een beteren tekst, vrij van onjuistheden en latere invoegsels, maar deden mij ook het middel aan de hand de kroniek in haar deelen te ontleden. Dit vraagstuk is, voor zoover ik weet, nog nooit behandeld. Van Heussen laat zich er niet over uit. Koppius is blijkbaar van meening, dat de kroniek omstreeks het midden der 16de eeuw en later door een Aduarder monnik is geschreven en wel als een geheel: hij spreekt ten minste steeds van den ‘auctor libri’Ga naar voetnoot1). Dat de door hem bedoelde monnik slechts een continuator was, heeft hij niet opgemerkt. Ten slotte heeft mr. Nanninga Uitterdijk, die een monographie aan de abdij van Aduard wijddeGa naar voetnoot2), de kroniek wel als bron gebruikt, maar haar niet aan eenige kritiek onderworpen Door vergelijking der handschriften werd het mij mogelijk de kroniek in haar deelen te ontleden. Het bleek mij al spoedig onmogelijk dit punt duidelijk en afdoende uiteen te zetten zonder herhaaldelijk naar den tekst zelve te verwijzen. Ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarom was een nieuwe uitgave niet alleen gewenscht, maar zelfs beslist noodzakelijk. Voordat ik echter de kroniek in haar deelen ga oplossen, zal het noodig zijn de onderlinge verhouding der handschriften vast te stellen. Daaraan dient evenwel een beschrijving der verschillende handschriften vooraf te gaan. AG I. Handschrift van het Rijksarchief in Groningen en aldaar genummerd HS. folio no. 10Ga naar voetnoot1). Geschreven op perkament. Hoog 340, breed 230 m.M. 8 folia. 2 kolommen op iedere bladzijde. 45 regels in iedere kolom. Geschreven in het begin der 16de eeuw. Katern van 8 bladen. Roode en blauwe beginletters. Roode opschriften. Het handschrift bevat op fol. 1r-4v de levens van den eersten tot en met den zevenentwintigsten abt (Bernhardus II, gestorven in 1506). Dezelfde hand schreef daarop nog twee regels van het leven van den achtentwintigsten abt Elbertus, maar liet daarna de pen over aan een andere, maar gelijktijdige hand, die verder het leven van Elbertus ten einde bracht (tot 1522). Deze tweede hand schreef ten slotte nog den naam van Elbertus' opvolger Lambertus neer, maar legde toen de pen neder, hetzij hij nog niets wist van den nieuwen abt dan dat hij verkozen was, hetzij ziekte, afwezigheid of iets anders hem belette voort te gaan. In ieder geval is dit tweede gedeelte niet lang na 1522 geschreven: het schrift is dat van dien tijd. Het komt mij hoogst waarschijnlijk voor, dat dit handschrift in de abdij zelve is geschreven; waar elders toch zou men zulk een nauwkeurig en keurig uitgevoerd manuscript aanleggen dan daar? Het maakt dan ook geheel den indruk van een officieel exemplaar, mogelijk voor den abt zelven vervaardigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is deze onderstelling juist, dan is het waarschijnlijk al spoedig na de te boek stelling uit het klooster geraakt. Zoo toch meen ik het feit te moeten verklaren, dat het niet is voortgezet: want dat de kroniek vervolgd is door een monnik der abdij, staat vast. Een andere mogelijkheid is deze, dat het vervolg door een monnik voor zichzelven is opgesteld: want dat de geschiedenis der verdere abten geen officieel karakter draagt, ten minste niet onder de oogen van den abt is opgesteld, blijkt wel b.v. uit de kritiek, door den kroniekschrijver op de buitensporigheden van den abt Arnoldus Lanth uitgeoefend. Maar ik begeef mij hier op het wijde veld der onderstellingen: keeren wij terug tot de vaststaande feiten. Van de verdere geschiedenis van het handschrift is weinig bekendGa naar voetnoot1). In 1851 werd het door den bekenden Frieschen geschiedkundige en jurist De Haan Hettema aan het toenmalige Provinciaal Archief van Groningen geschonkenGa naar voetnoot2). Omtrent de afkomst van het handschrift zegt de schenker in een uitvoerige beschrijving, die met een met Van Heussen en Koppius gecollationeerde copie aan het stuk is toegevoegd: ‘Ik meen dat dit Handschrift voor eenige jaren door den toen te Groningen, doch thans te Leeuwarden wonenden boekhandelaar J. Swarts van eenen van de familie Bindervoet, met meer andere stukken is gekocht geworden.’ Verder is van de geschiedenis van het handschrift niets bekend. Er is misschien een band te leggen tusschen Aduard en de familie Bindervoet. Deze stamt langs de vrouwe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke lijn af van de Clanten, die op hun beurt weer verwant waren met de Gaickinga's, wier burcht niet ver van Aduard stond en die, ook blijkens onze kroniek, in herhaalde betrekking tot het klooster stondenGa naar voetnoot1). B. Handschrift van de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn en aldaar genummerd HS. Phillipps 1899Ga naar voetnoot2). Geschreven op papier zonder watermerk. Hoog 124, breed 91 m.M. 57 gefolieerde beschreven en een groot aantal ongefolieerde onbeschreven folia. 15 regels op iedere blz. Geschreven in de eerste helft der 16de eeuw. Katernen van 8 bladen. Roode beginletters en opschriften. Het handschrift bevat op fol. 1r-47v de levens van den eersten tot en met den achtentwintigsten abt (Elbertus, afgetreden in 1522). Dan volgt in een iets latere hand het begin (fol. 48r) en in een hand van de tweede helft der 16de eeuw het vervolg en slot van het leven van Lambertus HeltGa naar voetnoot3) (1522-1528, fol. 48v-50r) en het begin van dat van Johannes Reekamp (fol. 50r-51r). Bovendien voegde een andere hand dan deze laatstgenoemde, maar ook uit de tweede helft der zestiende eeuw, een aantal aanvullingen aan de kroniek toe, die in alle volgende handschriften in den tekst zijn opgenomen. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat ook dit handschrift in de abdij zelve is geschreven: ook van de toevoegsels meen ik dat te mogen aannemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Want deze toevoegsels zijn deels onbeduidend, deels geven zij enkele bijzonderheden, waarmede men buiten het klooster wel niet bekend zal zijn geweest. Wat er later met het handschrift is gebeurd, is niet duidelijk. Op een voorschutblad zijn nog sporen van een wapen te constateeren, zonder dat evenwel het karakter daarvan duidelijk is aan te geven. In ieder geval behoorde het in de vorige eeuw aan Gerard Meerman, den bekenden bibliograaf en jurist (1692-1771). Hij toch was hetGa naar voetnoot1), die op fol. 52 tot 57 een volledige abtenlijst tot 1578 schreef, dus naar een ander HS. dan dit, en daaraan dan ook de volgende aanteekening toevoegde: ‘Haec strictim anotavi ex libello alio MS. cui titulus est: Vitae Abbatum omnium qui Coenobio Adwerdiano praefuerunt.’ Hij zal dus een der latere handschriften in zijn bezit of ten minste onder de oogen hebben gehad In 1824 werd ons manuscript met de bibliotheek-Meerman onder den hamer gebrachtGa naar voetnoot2) en gekocht door den bekenden verzamelaar Sir Thomas Phillipps, van wien Pertz in 1827 een notitie er van ontvingGa naar voetnoot3). Toen in 1887 de collectie-Phillipps op haar beurt verspreid geraakteGa naar voetnoot4), werden de Meerman-handschriften aangekocht door de Berlijnsche Koninklijke Bibliotheek. Zoo heeft ons handschrift na minstens drie landen te hebben bezocht en tweemaal de zee te zijn over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gestoken ten slotte een vaste plaats gevonden. Habent sua fata libelli. H. Handschrift der Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage en aldaar genummerd X 88 (oud nummer Th. 333)Ga naar voetnoot1). Geschreven op papier met watermerk: wapen van Amsterdam. Hoog 209, breed 164 m.M. 33 gefolieerde beschreven en eenige ongefolieerde onbeschreven folia. 24 regels op iedere bladzijde. Geschreven door Abraham GronoviusGa naar voetnoot2), den bekenden Leidschen bibliothecaris (1695-1775). Katernen van 8 bladen. Het handschrift bevat de geheele geschiedenis van het begin af tot 1578. De tekst is in het algemeen gelijk aan die der volgende handschriften. Maar later heeft Gronovius blijkbaar het bovengenoemde handschrift AG I of anders een daarmede zoo goed als geheel overeenstemmend in handen gekregen en daarnaar zijn afschrift gecollationeerd, d.i. aanzienlijk verbeterd. Daar het betere handschrift slechts tot en met het leven van Elbertus loopt, houdt ook daar de collatie op. Daar schreef Gronovius dan ook: ‘Hactenus MS. domi de Aduwert’, blijkbaar evenals ik van meening, dat het betere handschrift uit het klooster zelf afkomstig was. Dat blijkt ook uit de wijze, waarop hij heeft gecollationeerd. Regels, die moesten worden weggelaten, werden onderstreept met de opmerking in margine: ‘Verba subvirgulata in textu originali non reperiuntur’. Gronovius' verbeterd handschrift heeft dus ten slotte den tekst gelijk de beide vorige. De geschiedenis van het handschrift is zeer eenvoudig. Blijkens zijn eigenhandig inschrift kocht de in alles belangstellende Bondam het op de auctie der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gronovii in 1785Ga naar voetnoot1). Na den dood van Bondam werd het in 1800 uit zijn bibliotheekGa naar voetnoot2) waarschijnlijk aangekocht door den Leidschen advocaat J. Romswinckel. Nadat deze bij de ramp van 1807 was omgekomen, werd zijn bibliotheek door Koning Lodewijk voor de zeer door hem begunstigde Koninklijke Bibliotheek aangekocht. L. Handschrift der Universiteits-Bibliotheek te Leiden en aldaar genummerd Cod. lat. no. 180 c.Ga naar voetnoot3) (oud nummer XVIII 180 c.). Geschreven op papier met watermerk: wapen van Amsterdam. Hoog 209, breed 164 m.M. 34 gefolieerde beschreven en eenige ongefolieerde onbeschreven folia. 24 regels op iedere bladzijde. Geschreven door Abraham Gronovius. Katernen van 8 bladen. Het is eenvoudig een copie van H in het net, met opneming van alle daarin aangebrachte verbeteringen. Aan het slot van het leven van Elbertus staat evenzoo: ‘Hactenus in M.S. Domi de Aduwert.’ Alleen enkele randopmerkingen zijn blijven staan, gelijk in H. Zoo merkt Gronovius in het leven van Eppo naar aanleiding van het in den tekst voorkomende: Menterna alias Termunt, op: ‘In alio exemplari legitur: in Menterwalt sive in Campis Silve.’ Zoo is de uitweiding, bij abt Fredericus onderstreept, blijven staan, met een opmerking als boven bedoeld in margine. Zoo staat bij abt Thybodus: ‘In alio exemplari legitur Thyboldus.’ Het handschrift is niet tot 1785 in het bezit der Gronovii gebleven. Waarschijnlijk heeft Abraham Gronovius zelf het aan Dumbar geschonken. Uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diens boekerij werd het ten minste in 1746 door de Leidsche bibliotheek aangekocht. BG I Handschrift der Universiteits-Bibliotheek te Groningen en aldaar genummerd no. 136Ga naar voetnoot1) (oud nummer AE 47). Geschreven op papier met watermerk: wapen van Amsterdam. Hoog 165, breed 150 m.M. 50 bladzijden. 26 regels op iedere bladzijde. Geschreven in de eerste helft der 17de eeuwGa naar voetnoot2). Katernen van 8 bladen. Het handschrift bevat de geheele geschiedenis der abdij van het begin af tot 1578, met opneming van alle latere toevoegsels. Naar dit manuscript hoofdzakelijk bewerkte Koppius zijn uitgaveGa naar voetnoot3). Omtrent de geschiedenis van dit handschrift is alleen bekend, dat het in de vorige eeuw in het bezit was van den Groningschen jurist Hendrik Jan Nauta, door wien het omstreeks 1775 aan de Groningsche Universiteitsbibliotheek werd vermaakt. BG II. Handschrift der Universiteits Bibliotheek te Groningen en aldaar genummerd no. 135Ga naar voetnoot4) (oud nummer Bd. 42). Geschreven op papier met watermerk: de Hollandsche Leeuw in den tuin met devies: Pro Patria. Hoog 193, breed 155 m.M. 88 bladzijden. 18 regels op iedere bladzijde. Geschreven in het begin der 18de eeuw door Theodorus Adriani, zijlrichter in AduarderzijlGa naar voetnoot5). Katernen van 8 bladen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het handschrift is een kopie van het vorige, zooals reeds door Koppius, die het mede gebruikte, is opgemerktGa naar voetnoot1). Dat wordt bewezen door eenige zeer aanstootelijke fouten. BG I heeft in het leven van Wigboldus: trans Emesara (voor Emesam): dit heeft BG II gedachteloos overgenomen. Nog erger: in het leven van Eggardus wordt een accusativus cum infinitivo terecht ingeleid door inquiens, geschreven inqens. Dit nu wordt door Adriani eenvoudig als ingens overgenomen, waardoor de zin geheel verloren gaat. In 1736 schonk Adriani het handschrift aan de Groningsche Universiteitsbibliotheek. P.E. Handschrift, toebehoorende aan het Groningsche Genootschap ‘Pro Excolendo Iure Patrio’, met de boekerij van dat genootschap gedeponeerd in de Universiteits-Bibliotheek aldaar en genummerd P.E. no. 93Ga naar voetnoot2) (Oud nummer 4o no. 27). Geschreven op papier met watermerk: fleschvormig vat met letters: F.F. Hoog 190, breed 145 m.M. 227 fol., waarvan fol. 125 tot 146 de kroniek van Aduard bevatten 22 regels op iedere blz Geschreven in het einde der 17de eeuw. Katernen van 8 bladen. Het handschrift heeft ongeveer denzelfden tekst als de beide voorafgaande. Het was in het bezit van den Groningschen archivaris mr. R.K. Driessen en is op de auctie van diens boekerij in 1832 door het Genootschap aangekochtGa naar voetnoot3). A.G. II. Handschrift van het Rijksarchief in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groningen en aldaar genummerd HS. 4o no. 2Ga naar voetnoot1). Geschreven op papier zonder watermerk. Hoog 208, breed 163 m.M. 172 bladzijden. 16 regels op iedere bladzijde. Geschreven in de eerste helft der achttiende eeuw door den bekenden Groningschen jurist Henricus Hofsnider, wiens naam op het titelblad voorkomtGa naar voetnoot2). Katernen van 8 bladen. Het handschrift heeft ongeveer denzelfden tekst als de voorafgaande. Het werd door Koppius voor zijn uitgave gebruiktGa naar voetnoot3). Dit handschrift, hoewel berustende in het Rijksarchief en in den inventaris van dat archief opgenomen, behoort eigenlijk aan de gemeente GroningenGa naar voetnoot4), zooals blijkt uit een aanteekening van den archivaris mr. H.O. Feith Sr. van het jaar 1834. Wanneer het daar gekomen is en van wien het afkomstig is, is ten archieve te Groningen niet meer bekendGa naar voetnoot5). Deze acht handschriften zijn mij bekend. Het is zeker, dat er nog andere hebben bestaan en mogelijk, dat er nog bestaan. Twee in ieder geval worden nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermeld. Van Heussen deelt mede, dat hij de kroniek afdrukte naar een ‘MS. hactenus abscondita, benigno Clarissimi Viri Domini N.C.J.C. studio Groninga nobiscum communicata’Ga naar voetnoot1). J.C. zal natuurlijk tot jurisconsultus moeten worden aangevuld; maar wie is N. C? Mr. Feith maakte er mij op opmerkzaam, dat, zoo men een drukfout mag aannemen, wat bij Van Heussen geoorloofd is, mogelijk bedoeld is Maurits Clant Dan zou deze familie dus twee handschriften van de kroniek hebben bezeten, want dat Van Heussen HS. AG I heeft gezien, is onmogelijk; immers dit loopt slechts tot 1522 en Van Heussen's tekst tot 1578. Maar afgezien daarvan, is zijn handschrift een der boven beschrevene? Blijkens den volledigen tekst kan het AG I, B, H of L niet zijn. Blijven dus de vier andere. Toen ik mijn catalogus der Groningsche handschriften bewerkte, was ik van meening, dat van Heussen BG I had gebruiktGa naar voetnoot2). Na nauwkeurig onderzoek ben ik daarvan teruggekomen. Wel hebben beide teksten natuurlijk groote overeenkomst, wel kunnen verder tal van verschilpunten door onjuist en onnauwkeurig lezen en afdrukken van Van Heussen worden verklaard, maar er blijven toch nog eigenaardigheden over, die bewijzen, dat de geleerde vicaris een ander handschrift voor oogen moet hebben gehad. Zoo ontbreekt b.v. in BG I de titel: Vitae ac gesta abbatum qui Coenobio Adoardio praefuerunt, die Van Heussen heeft. Zoo heeft het handschrift boven het leven van den eersten abt Wibrandus het opschrift: Vitae et nomina Abbatum, dat weer bij Van Heussen wordt gemist. Zoo is er meer. Hetzelfde kan van P.E. worden gezegd. Eerder zou ik aan AG II willen denken, zoo daartegen niet dit bezwaar bestond, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit handschrift waarschijnlijk na den tijd, dat Van Heussen het moet hebben gebruikt, door Hofsnider is geschreven. Ik geloof dan ook, dat wij het handschrift van Van Heussen niet meer bezitten: want zijn tekst vertoont afwijkingen van alle ons bekende handschriften, die niet alleen door onnauwkeurig lezen en afschrijven kunnen worden verklaard. Zoo verschillende afwijkingen in de volgorde der woorden, zoo de spelling Rigardus voor Richardus en meer andere. Wij zullen het verlies van Van Heussens handschrift wel te boven komen: in het algemeen is zijn tekst die der laatste vier bekende handschriften. Een tweede handschrift, dat vermeld wordt, is niet verloren, maar heeft nooit bestaan. Koppius namelijk somt als no. 4 der hem bekende handschriften op een ‘Codex Bibliothecae Burgundicae Bruxellensis’, ‘quem tamen videre mihi non contigit’ naar hij zich beklaagtGa naar voetnoot1). Wij gelooven dat gaarne: ook wij zullen ons het genoegen moeten ontzeggen met dezen codex kennis te maken. Immers mijn Brusselsche ambtgenoot, de heer J. van den Gheyn, conservator der handschriften, was zoo vriendelijk mij te berichten, dat hem geen handschrift der Aduarder kroniek in de aan zijn zorg toevertrouwde bibliotheek bekend was. Nu wij dus de handschriften der kroniek hebben beschreven, kan hun onderlinge verhouding worden vastgesteld. Na wat ik boven mededeelde, is dat niet moeilijk. BG II is een copie van BG I, evenals L van H. Wat de betrekking van AG I en B betreft, zij komen zoo goed als woordelijk overeen: de vraag blijft, of zij beide afschriften zijn van één origineel, dan wel of B een copie is van AG I. Ik ben geneigd dit laatste te onderstellen, voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namelijk omdat AG I een zeer officieel karakter draagt, dat men eerder voor een standaard-exemplaar dan voor een gewoon afschrift zou houden. Eenvoudigheidshalve neem ik dat dus aan. Verder staat het vast, dat alle andere handschriften met een onbekend aantal tusschentrappen van B afhangen. Bij de vergelijking der handschriften trof het mij onmiddelijk, dat alle handschrifien en uitgaven kortere en langere stukken hadden opgenomen, die in AG I allen ontbraken. De oplossing van dat raadsel werd gegeven door B. Hier toch zijn, gelijk ik zeide, in margine en op ingevoegde bladen door een latere hand verschillende toevoegsels bijgeschreven. Welnu, deze toevoegsels zijn juist die gedeelten, die alle handschriften geinterpoleerd hebben. Zoo is dus van B een thans verloren afschrift gemaakt, waarin alle bijgevoegde stukken in den tekst zijn opgenomen en deze geinterpoleerde kroniek is vervolgens voltooid tot 1578, den dood van den abt Arnoldus Kenninck. Wanneer wij dus de genealogie van onze handschriten zouden willen opmaken, zouden wij de volgende willen voorstellen:
Door x, y en z versta ik hier verloren gegane tusschenvormen; hoeveel handschriften ieder van deze letters vertegenwoordigt, is natuurlijk niet meer uit te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe ik mijn uitgave moest inrichten was na de vaststelling van bovengenoemden stamboom niet twijfelachtig. Voor den tijd tot 1522 druk ik eenvoudig AG I af, telkens met vermelding in noten van de aanteekeningen van B, met toetsing harer waarde. Den tijd van 1522 tot 1528 geef ik uit naar B. Na 1528 heb ik naast elkander BG I, P.E., AG II en H gebruikt, maar toch P.E. tot grondslag genomen, daar dit mij het meest met den origineelen tekst scheen overeen te komen: bij de collatie toch van alle handschriften met AG I bleek mij, dat P.E. het meeste met het oudste manuscript overeenkwam en dus het nauwkeurigst was afgeschreven. Van Heussen heb ik niet vergeleken; hoewel ik meen, dat hij een afzonderlijk handschrift vertegenwoordigt, is het natuurlijk niet meer uit te maken, of wat hij in zijn manuscript vond staan, nauwkeurig door hem in den druk is weergegeven. Na de verhouding der handschriften te hebben vastgesteld, kom ik tot de wijze, waarop de kroniek is samengesteld. De manuscripten zelven wijzen reeds uit, dat wij hier niet hebben te doen met het werk van één auteur, die uit allerlei bronnen in de zestiende eeuw de geschiedenis der abdij te boek stelde, maar, gelijk bij de meeste kronieken, met een verhaal, dat op verschillende tijdstippen is vervolgd. AG I loopt tot 1522, B tot 1528, de andere handschriften tot 1578. Al dadelijk moeten dus de afdeelingen 1192-1522, 1522-1528, 1528-1578 worden onderscheiden. Is de kroniek nog verder te splitsen? Minstens één grens staat nog vast. De kroniekschrijver eindigt het leven van abt Henricus II met de woorden: ‘Obiit autem altera die Andreae Apostoli anno currente 1485’. In dat jaar eindigde dus de monnik zijn kroniek. Was deze monnik de schrijver van de geheele kroniek van de stichting van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klooster af tot 1485? Het is wel waarschijnlijk. Dat in ieder geval een zeer groot gedeelte door een en denzelfden auteur is geschreven, staat vast. Van den 15den abt Fredericus verhaalt b.v. de kroniek, dat hij te Rome is geweest om de heiligspreking te verkrijgen van S. Richardus en S. Emanuel, die vroeger in Aduard hadden gewoond, ‘de quibus supra mentio facta est’. Dit slaat terug op wat van den derden tot en met den twaalfden abt is gezegd: nu kan zulk een uitdrukking natuurlijk verwijzen naar wat een ander geschreven heeft, maar waarschijnlijk is het toch, dat de schrijver zijn eigen verhaal op het oog heeft. Andere aanwijzingen brengen ons nog verder, in ieder geval tot in de 15de eeuw. Wanneer verhaald wordt van den tweeden abt dat hij begraven wordt ‘in praedicta capella, quae nunc Episcoporum camera vulgo dicitur,’ dan wijst dat in ieder geval naar veel latere tijden. Bij de beschrijving van den vloed van 1218, zegt de kroniek ‘ut invenitur in Dialogo Caesarii’. Caesarius van Heisterbach schreef zijn in de Middeleeuwen zeer geliefd boek ‘Dialogus miraculorum’ omstreeks 1230: ten minste hij leefde tusschen ± 1180 en ± 1240. En wordt men nu niet onmiddellijk herinnerd aan het verhaal, dat Wessel Gansfort, toen hij in de abdij was, de monniken aanried in het vervolg niet meer steeds in Caesarius te lezen, wat een onnut boek was, maar liever in de Heilige Schrift?Ga naar voetnoot1) Wessels verblijf te Aduard valt ongeveer tusschen 1475 en 1489. Zoo onze historieschrijver in 1485 zijn werk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besloot, kan hij een der monniken zijn geweest, wien Wessel de lectuur van Caesarius ontried. Maar dat is een hypothese. Op vasteren bodem staan wij in het volgende. Abt Eppo (1257-1262) stichtte het klooster MenterwoldGa naar voetnoot1). Naar aanleiding daarvan verhaalt de kroniek, dat dit convent in 1299 wegens herhaalde overstroomingen van den Dollard verplaatst is en dat Boyngus, de 17de abt, dit convent en nog vele andere kloosters heeft gereformeerd. Welnu: deze abt Boyngus komt voor in stukken van 1415 tot 1433: zijn optreden als visitator van de Benedictijner-kloosters valt van omstreeks 1410 tot 1424Ga naar voetnoot2). In ieder geval moet dus de kroniek na ongeveer 1435 zijn opgesteld. Er is nog een verhaal, dat een tijdsbepaling aan de hand kan doen. In het leven van den 17den abt Thyboldus zegt de kroniek, dat de monniken van oudsher een afkeer hebben van alle slavernij, vooral wegens de wreedheid der vorsten, die zij als Friezen vroeger hebben ondervonden, ‘sicut invenitur in Chronicis Hollandiae’. Daar toch wordt vermeld, dat de Noorsche koning Godfried ten tijde van Lodewijk den Vrome de Friezen heeft onderworpen en allen boven de twaalf jaren dwong een strop om den hals te dragen. Maar na eenige jaren is deze koning wegens zijn groote wreedheid in Britannië met bijna al zijn soldaten in den oorlog gedood en werden de Friezen van de vernederende slavernij door Keizer Karel weer in vrijheid hersteld. Waar vinden wij nu dit phantastische verhaal in Hollandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kronieken? Ik heb in geen kroniek uit de 15de eeuw ditzelfde kunnen vinden, maar het is wel ontwijfelbaar, dat wij hier de verhaspeling voor ons hebben van de bekende geschiedenis van Godfried den Noorman, die in alle Hollandsche kronieken van de 15de eeuw wordt gevonden. Ik blijf echter den moed niet opgeven: mogelijk brengt mij het toeval de kroniek in handen, waaruit de Aduarder monnik putteGa naar voetnoot1). Al deze aanwijzingen te zamen genomen wettigen mijns inziens de onderstelling, dat de kroniek oorspronkelijk in ieder geval in de 15de eeuw is opgesteld. Daarop wijzen ook de levens der abten Menardus (1400-1421), Saccherus (1421-1423), Rodolphus (1423-1449) en ten slotte Henricus II (1449-1485), waarin bijzonderheden voorkomen, die aan berichten van oudere en jongere tijdgenooten doen denken. En wanneer wij dus de kroniek in ieder geval na het midden der 15de eeuw moeten plaatsen, wat ligt dan meer voor de hand, dan dat wij het jaar 1485 voor haar eindpunt aannemen, het eenige, dat ons een aanwijzing in dien geest aan de hand doet. Ik erken, dat het doodsbericht van Hendrik van Rees later kan zijn toegevoegd, maar het is vrij uitvoerig en draagt toch allerminst het karakter van een aanhangsel. Ten overvloede geeft het daaraan voorafgaande tijdvers, zoo ik goed zie, ook het jaartal 1485. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welke bronnen gebruikte onze kroniekschrijver? Ongetwijfeld bestonden er in het klooster lijsten van de abten, waarschijnlijk verrijkt met eenige biographische bijzonderheden, zoogenaamde annalen, zooals ze ons van vele kloosters bewaard zijn. Vanwaar anders die nauwkeurige data, die mogelijk onjuist zijn - dat is niet meer te bewijzenGa naar voetnoot1) - maar die toch onmogelijk aan het vruchtbare brein van den kroniekschrijver zijn ontsproten? Aan zulke annalen ontleende de schrijver ongetwijfeld de enkele bijzonderheden, die hij omtrent het karakter der abten vertelt. Zoo berust het stichtingsverhaal zeker op een oude overlevering. Zoo vond de schrijver den ‘humilis et devotus pastor’ Wibrandus, Albertus ‘sanctissimae vitae’, Eylwardus ‘valde in aedificatione hujus ecclesiae laborans’, Rippertus ‘vir vitae venerabilis atque per omnia laudabilis’, zeker in oude aanteekeningen in de abdij. Dat wordt ook nog hierdoor bewezen, dat hij van den negenden abt Herebrandus mededeelt ‘de quo nihil constat ut aliquid annotatione dignum reperiatur’, maar er goedgeloovig aan toevoegt ‘quamvis laudabiliter praefuisse minime dubitatur’. Alsof nooit een onwaardig abt te Aduard den staf had gevoerd! De kroniek zelve wist het wel beter: abt Menardus, van wien overigens veel goeds wordt verteld, blijkt voor zijn wijding ‘simoniace’ 100 Philipsschilden betaald te hebben. Zijn opvolger Saccherus, hoewel op dit punt zuiver, verwaarloost het klooster en moet stekelige aanmerkingen van zijn bezoekers aanhooren. Natuurlijk heeft de schrijver de abtslijsten c.a. aangevuld uit zijn eigen ervaringen en uit wat anderen hem hadden medegedeeld. Zoo zijn dan waarschijn- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk de minder gunstige oordeelvellingen over eenige abten te boek gesteld, alle evenwel, opmerkelijk genoeg, uit de 15de eeuw. Daarnaast moet de kroniekschrijver echter ook uit het archief en de bibliotheek van het klooster hebben geput, hoewel uit het eerste betrekkelijk weinig: mogelijk heeft de abt hem slechts laten zien, wat hij oorbaar vond. Immers hoewel waarschijnlijk verreweg de meeste charters van het klooster door den brand van 1580 zijn verloren gegaan, onder de weinige resten, die wij nog over hebben, zijn er al, die de kroniek blijkt niet te hebben gekend. Tweemalen haalt zij namelijk oude stukken aan. In het leven van den tweeden abt Albertus merkt de schrijver op, dat de abdij onder hem geleerde mannen telde, die geheel Friesland door hun wetenschap verlichtten, ‘ut patet in antiquioribus hujus loci scriptis et libris’. Dat hiermede bijna zeker geen oorkonden zijn bedoeld, ligt voor de hand: dergelijke bijzonderheden worden in den regel niet door zegel en brief geboekstaafd. Maar natuurlijk heeft de kroniek een charter op het oog, waar zij in het leven van abt Hoptatus (1350-1352) vermeldt, dat de Aduarder schippers vrijdom van tol te Stade verkregen ‘quemadmodum literae Stadensium quae apud nos sunt optime testantur.’ Inderdaad is daarover een charter bewaard, maar van 12 September 1342Ga naar voetnoot1), zoodat de kroniek zich een tiental jaren vergist. Zeer zeker heeft ze nog andere charters gebruikt: ik zal dat bij den tekst zooveel mogelijk aangeven. Dat de kroniekschrijver de bibliotheek van het kloosterGa naar voetnoot2) tot zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschikking had, spreekt van zelf, maar zeer veel heeft hij er niet uit gehaald. Hij spreekt eenmaal van ‘antiquiora hujus loci scipta et libri’Ga naar voetnoot1), maar dat hij andere boeken dan CaesariusGa naar voetnoot2) en de Hollandsche kroniekenGa naar voetnoot3) heeft gelezen, blijkt niet. Een hoofdbron van onzen schrijver was evenwel het klooster zelf. De bouwgeschiedenis ervan verhaalt hij vrij uitvoerig en hij deelt allerlei mede omtrent de inrichting ervan, verbouwingen enz. Talrijk zijn de grafschriften en andere opschriften door hem vermeld: zelfs het vrij onbeteekenende grafschrift van Emanuel van Cremona wordt medegedeeld en het opschrift op een waschbekken niet vergeten. In het algemeen schijnt hij genoeg verstand van bouwkunst te hebben gehad, om de verschillende stadiën van den bouw en de uitbreiding van het klooster vrij nauwkeurig te kunnen beschrijven. Is nu uit al die bronnen een belangrijke kroniek opgebouwd? Ja en neen. Wanneer wij wat meer documenten van en over Aduard bezaten, zouden wij de kroniek veelal wel kunnen missen; zoo overmatig belangrijk zijn haar mededeelingen in den regel niet. Maar nu wij juist van het grootste, rijkste en beroemdste klooster der Friesche Ommelanden zoo weinig origineele stukken over hebben, nu is de kroniek, vooral voor de oudste tijden, een onwaardeerbare bron. Zonder haar zouden wij zelfs de namen der meeste abten niet kennen: de meeste zijn niet van elders bekend. Van de inrichting van het klooster zouden wij slechts een zeer vaag denkbeeld hebben. Enkele typische bijzonderheden, die een eigenaardig licht werpen op de kloostertoestanden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zouden wij missen. Verschillende belangrijke gebeurtenissen zouden ons minder duidelijk zijn. Maar daartegenover staan ook onvervulde wenschen. Wij zouden gaarne eenige wonderverhalen hebben gemist, met hoeveel genoegen onze monnik ze blijkbaar ook neerschreef, als wij daarvoor in ruil andere zaken hadden ontvangen. Over Aduards roem als kweekplaats van wetenschap, over de bekende school, die reeds in de 13de eeuw beroemd, nog in de 16de door niemand minder dan Melanchthon werd geprezen, over het wetenschappelijk leven der monniken, over hun methode van onderricht, over de inrichting der school, over de bibliotheek en haar schatten en nog veel meer, waarover wij zoo gaarne iets zouden weten, vermeldt onze kroniek uiterst weinig. Het is waar, hij zegt in het leven van abt Albertus (1205-1216), dat de school destijds druk werd bezocht; ‘vandaar kwam het, dat hier mannen woonden, in alle wetenschappen bekwaam, die geheel Friesland met hun kennis verlichtten.’ Maar vooreerst ontbreken hier bijzonderheden en bovendien vermoed ik, dat de plaats hier eigenlijk niet thuis hoort: dat de school twintig jaren na de stichting der abdij reeds zoo zou hebben gebloeid, is niet waarschijnlijk: mogelijk heeft de kroniek den lateren toestand voor een vroegeren genomen. Bovendien deelt de kroniek veel mede over het verblijf van Emanuel van Cremona en Richardus de Busto, zoodat de schrijver daarover vrij uitvoerige bronnen voor zich moet hebben gehad. Maar dat is zoo goed als alles. Als hij van de bibliotheek iets mededeelt is het om te vertellen, dat het dak ervan werd vernieuwd. En wat wel het zonderlingste van alles is en bewijst, hoe weinig de schrijver oog had voor werkelijk belangrijke gebeurtenissen: van den grooten bloei op wetenschappelijk gebied van zijn klooster | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de 15de eeuw, toen Aduard nog meer een hoogeschool dan een convent was, weet hij weinig te zeggen. Van den beroemden abt Hendrik van Rees (1449-1485), door Gosewinus van Halen als den nooit genoeg geroemden geprezenGa naar voetnoot1), een man uitblinkende in wetenschap, heet het, dat hij veel hervormde in wereldlijke en geestelijke aangelegenheden, dat hij matig was, een voortreffelijk zanger, een vrijgevig schenker van aalmoezen, begaafd met zin voor studie, een voortreffelijk prediker: verder omgaf hij de abdij met een muur, groef twee vischvijvers, vermeerderde de bezittingen van het klooster, stichtte drie altaren en herstelde de kerk. Dat is alles. Maar dat onder dezen abt zijn geestverwant, de groote Wessel Gansfort, jaren lang in het klooster heeft gewoond en er waarlijk geen kluizenaarsleven leidde, maar zijn geleerdheid en practische vroomheid de broederen ten goede deed komen, daarvan weet onze schrijver niets. Dat is te opmerkelijker, daar hij bijna zeker Wessel persoonlijk in het klooster moet hebben gekend, in ieder geval veel van hem moet hebben gehoord. In 1489 stierf Wessel: in 1485 is de kroniek voltooid. Men zou haast zeggen, dat deze monnik een vijand der nieuwe denkbeelden was; maar elders blijkt dat toch niet. Een ander punt, waarover de kroniek uiterst onvolledig is, zijn de politieke twisten, waarin Aduard herhaaldelijk is gewikkeld geweest. Zij vermeldt natuurlijk wel een en ander: zij weet wel iets van twisten met Groningen en met de Friezen, maar het verband daartusschen en met de gebeurtenissen buitenslands ontgaat haar. Zeker was de schrijver niet ingewijd in de rol, die de abt van Aduard als een der vermogendste en invloedrijkste heeren der Omme- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landen in de politieke verwikkelingen telkens speelde. Er bestaan voor hem vijanden der abdij, die het haar soms zeer lastig maken; maar veel dieper gaat zijn blik niet. Dankbaar zijn wij voor het staaltje van de weerbaarheid der Aduarder monniken, dat hij geeft, nam. het verhaal van dien magister der conversen, die zich kleedde om de mis te lezen, maar op het bericht, dat de vijand voor de poort stond, zijn miskleed onmiddellijk uittrok en naar buiten ijlde, waar hij den dood voor het vaderland vond. Zoo moeten wij ons inderdaad deze Ommelander monniken voorstellen: bij alle wetenschappelijke verdiensten uiterst weerbaar. Evenmin weet de kroniek veel te zeggen van den uitgestrekten handel, dien het klooster dreef, wat te Groningen altijd grooten naijver verwekte. Zoo goed als het eenige is het boven reeds aangehaalde bericht van de tolvrijheid der schepen der abdij te StadeGa naar voetnoot1). Nog minder weet de kroniek over de waterstaats-aangelegenheden, waarin de abdij natuurlijk herhaaldelijk betrokken was. De abt van Aduard was van rechtswege hoofd van het Aduarder zijlvest, een der groote zijlvestenijen, waarin destijds de Ommelanden waren verdeeld, de voorgangster van het tegenwoordige waterschap ‘Het Westerkwartier’Ga naar voetnoot2). Verreweg de meeste oorkonden, waarin de abt van Aduard optreedt, betreffen waterschapszaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van al deze aangelegenheden, die dan ook het klooster slechts als deel van een staatsrechterlijk geheel - als men het zoo noemen mag - aangingen, heeft de kroniek met geen enkel woord melding gemaakt. De moeilijkheden van de afwatering, die nog altijd tot de gewichtigste behooren, waarover onze provinciale besturen hebben te beslissen, hebben voor den leek weinig aantrekkelijks: ongetwijfeld was onze monnik zulk een leek. Zoo was de kroniek, zooals zij in 1485 werd voltooid. Het is aan te nemen, dat daarna telkens een der monniken, mogelijk ook dezelfde, die de kroniek schreef, haar vervolgde. Ik onderstel, dat eerst het leven van Wolterus I (1485-1494), daarna de levens van Wolterus II (1494-1500) en Hermannus (1500-1504), ten slotte die van Bernhardus I (1504-1505) en II (1505-1507) zijn toegevoegd. Ik maak dat hieruit op, dat de levens van Wolterus II, Hermannus en Bernhardus II alle eindigen met de woorden: ‘Requiescat in pace. Amen,’ of een dergelijke slotformule. Op zichzelf is dat niets opmerkelijks, maar het wordt het hierdoor, dat zulk een formule in onze kroniek niet dan uiterst zelden voorkomtGa naar voetnoot1). Deze toevoegingen, ten minste de tweede, moeten dan geschied zijn na 1516: want aan het slot van het leven van Hermannus wordt opgeteekend, dat hij in dat jaar stierf. Er moet nog op worden gewezen, dat de levens der vijf bovengenoemde abten alle uiterst onbeduidend zijn: zij dragen geheel het karakter van aanhangsels van een bestaande kroniek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot zoover loopt de eerste hand van handschrift AG I. Het vervolg der kroniek liet niet lang op zich wachten. Een bijna gelijktijdige schrijver voegde het leven van Elbertus (1507-1522) toe en wel na 1528, - want aan het slot vermeldt hij den dood van dien abt in dat jaar - misschien zelfs eenige jaren na 1528Ga naar voetnoot1). Ook Elbertus' leven eindigt met het bekende slot: ‘Cujus anima requiescat in pace Amen.’ Het onderscheidt zich gunstig van de voorafgaande korte, droge levensbeschrijvingen: de schrijver verhaalt meer de geschiedenis der provincie in die dagen dan die der abdij, wat zijn ruimeren blik bewijst, daar de abt destijds op den voorgrond stond bij de politieke verwikkelingen. Maar dat hij gaarne het kwaad, dat in de abdij voorviel, voor de nakomelingschap verzweeg, bewijst wel het feit, dat hij met geen woord melding maakt van het groote schandaal, dat daar in 1520 plaats greep, den moord, op Hendrik en Frederik Gayckinga door monniken der abdij binnen de gewijde muren gepleegdGa naar voetnoot2). Twee nieuwe vervolgen heeft ons handschrift B bewaard. Een latere zestiende eeuwsche hand begon het leven van Lambertus Helt (1522-1528) te beschrijven, een tweede voltooide hetGa naar voetnoot3) en begon het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leven van Johannes Reekamp, maar liet na de woorden: ‘id est (ut explicator sim) plane simulandi dissimulandique nescius,’ de pen uit de handen glippen. De schrijver van dit gedeelte heeft Lambertus Helt niet persoonlijk gekend; hij zegt veel aangaande dezen abt van diens tijdgenooten te hebben vernomen, zoodat hij misschien ongeveer vijfentwintig jaren na diens dood schreef, wat ook wel met de hand is overeen te brengen. Om welke reden hij zijn werk staakte, is onbekend. Maar gelukkig werd Reekamps leven en daarmede de kroniek vervolgd door iemand, die ons verder onbekend is, maar die ongetwijfeld in Aduard woonde en daar veel merkwaardigs zag gebeuren. Het komt mij zoo goed als zeker voor, dat wij voor het vervolg met één en denzelfden schrijver te doen hebben: ten minste bij het lezen ontvangt men zeer sterk den indruk, dat alles door dezelfde hand geschreven is. Het is dezelfde, die door Koppius voor den schrijver der geheele kroniek werd gehoudenGa naar voetnoot1). Ziehier wat omtrent zijn persoon en leeftijd blijkt. Ongetwijfeld heeft hij Reekamp persoonlijk gekend: de beschrijving van diens karakter verraadt den tijdgenoot en ooggetuige; maar even zeker heeft hij steeds op den grijsaard in zijn latere jaren het oogGa naar voetnoot2). Zijn bewondering voor den eerwaardigen abt is groot: waarschijnlijk is hij onder zijn bestuur en wel in zijn laatste jaren in het klooster opgenomen. Hij bleef daar in ieder geval tot 1578: want met den dood van den abt Arnoldus Kenninck besluit hij zijn ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haal. Hij schijnt kort daarna te zijn gestorven: dat mag men hieruit opmaken, dat hij den nieuwen abt Johannes Greven, die reeds den 18den Februari 1578 als zoodanig voorkomt, niet eens noemt. In ieder geval blijkt het duidelijk, dat hij den jammerlijken val der abdij in 1580 niet meer heeft beleefd. Immers in het leven van Johannes Reekamp zegt hij: ‘Gebouwen storten of door verloop van tijden in of worden door het vuur verteerd; maar wat ik nog zal toevoegen, zal nooit vergaan, zoolang dit klooster ongerept staat’Ga naar voetnoot1). Dat schrijft zeker niet iemand neer, die den brand van het klooster had beleefd, en wist, dat daarmede het einde was gekomen. Bovendien blijkt overal aan zijn geheele manier van zeggen, dat onze monnik het klooster in zijn volle pracht heeft gezien, toen hij zijn kroniek opstelde. Hij is uiterst voldaan, wanneer onder den abt Johannes Reekamp de meiers der abdij worden gedwongen meer huur te betalen dan tot dusverre. Hij juicht in den strijd der abdij met den Groningschen bisschop Johannes Knijff, die krachtens de hem toegekende bevoegheid Aduard voor zijn bisdom wilde annexeeren. Hij beschrijft de veranderingen, nog onder den abt Johannes Lanth in het klooster aangebracht, zonder dat hij van de bijgedachte blijk geeft, dat al dat schoons spoedig ten ondergang gedoemd was. Bij den dood van den abt Godefridus van Arnhem verhaalt hij, dat deze in het kapittelhuis in een graf, een abt waardig, is gelegdGa naar voetnoot2), zonder er in het minst op te zinspelen, dat dit graf zoo spoedig zou worden verstoord. Iets dergelijks verhaalt hij van Arnoldus Lanth: ‘Zijn lijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd echter naar Aduard vervoerd en in het kapittelhuis, bij zijn voorganger aan den schoot der aarde toevertrouwd, rust het nu’Ga naar voetnoot1). En alsof hij deze gebeurtenis onder zijn oogen ziet geschieden, beschrijft hij de uitvaart van Arnoldus Kenninck: ‘Zijn lijk wordt niet alleen uitgeleverd, maar ook met gewapend gevolg buiten de poort naar een schip vervoerd en komt daarna in Aduard: het wordt, wat ongewoon is, tegen de gewoonte der abten, in het koor voor het hoogaltaar bij het grafmonument van bisschop Emanuel van Cremona begraven’Ga naar voetnoot2). Ongetwijfeld is dat onmiddellijk na de begrafenis zoo opgeschreven. Er is echter een plaats, die er voor schijnt te pleiten, dat de schrijver onzer kroniek den val der abdij nog heeft beleefd. Sprekende van de hebzucht van bisschop Knijff, zegt hij, dat deze het er op had toegelegd het klooster te vernietigen: ‘Dat was de wensch en het werk der Geuzen, zooals wij helaas met onze eigen oogen hebben gezien’Ga naar voetnoot3). Heeft de schrijver hier het oog op de verwoesting van het klooster in September 1580? Ik geloof het niet. Had hij dat droevige feit beleefd, hij zou ongetwijfeld zijn kroniek er mede hebben besloten en in ieder geval er herhaaldelijk op hebben gezinspeeld, niet eenmaal ter loops. Ik onderstel, dat hij meer in het algemeen aan het verwoesten van kloosters denkt: en onze monnik had waarlijk ook vóór 1578 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelegenheid genoeg om op te merken, dat het plunderen van kloosters tot de geliefkoosde ontspanningen der Geuzen behoordeGa naar voetnoot1). Wat de persoon van den kroniekschrijver betreft, na het bovenstaande is het duidelijk, dat hij monnik in de abdij zelve was. Dat hij een of ander aanzienlijk ambt daar bekleedde, is onwaarschijnlijk en blijkt in ieder geval nergens. Dat hij een Franschman zou zijn geweest, gelijk Koppius vermoedt, is onwaarschijnlijk: de door hem aangehaalde bewijzen zijn deels getrokken uit deelen der kroniek, die niet door onzen auteur zijn geschreven, en in ieder geval van geen beteekenis. Wat hij aan Franschen invloed toeschrijftGa naar voetnoot2), is niet anders dan vulgair Latijn, zooals dat in de vroegere en latere Middeleeuwen door duizenden monniken, die Cicero nooit tot model namen, is geschreven. - Wat het karakter van onzen schrijver betreft, men kan zeggen, dat hij een middenslagsman was, zonder hooge roeping als kloosterling, maar zijn plicht doende met overtuiging, zonder hevige gemoedsbewegingen, tenzij wanneer de belangen der abdij door den Groningschen bisschop werden bedreigd; dan is geen woord hem te scherp: van den bisschop is letterlijk niets goeds te zeggen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs de Geuzen zijn beter dan deze herder, die zijn schapen niet hoedt, maar tracht te verslinden. Onze monnik is bovendien geestelijke genoeg, om een asceet als Johannes Reekamp te waardeeren, al blijkt het nergens dat hij het tot daadwerkelijke navolging van den vereerden abt heeft gebracht. Tafelgenot trekt hem aan en is in ieder geval niet strijdig met een godvruchtigen wandel. Maar een abt als Arnoldus Lanth vindt hij berispelijk, al pleit hij verzachtende omstandigheden en al vergoelijkt hij zooveel mogelijk: nergens vaart hij tegen hem uit als tegen den bisschop. Tegenover dezen wordt zelfs Lanth's houding geprezen: de abt krijgt zelfs een lofGa naar voetnoot1), gelijk de tegenwoordige Duitsche Keizer ze voor zijn voorouders ten beste heeft. Het onoordeelkundig optreden der visitatoren, die het kwaad, welks bestaan en omvang door de kroniek niet wordt geloochend, verkeerd aanvatten, wordt door hem in een helder licht gesteld. De eer en vooral de onaantastbaarheid der abdij gaan den schrijver boven alles: hij kan het niet verkroppen, dat een vreemde abt als Arnoldus Kenninck haar als heer en meester wordt opgedrongen, hoewel hij de voortreffelijke hoedanigheden van dezen abt moet erkennen: maar zelfs de plaats, waar hij begraven wordt, vindt geen genade in zijn oogen. Resumeerende verdeelen wij dus de kroniek in de volgende deelen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze zijn dus no. 1 en 8 de voornaamste. In deze uitgave heb ik, zooals ik zeide, AG I tot 1522 afgedrukt, met opneming in de noten van de bijvoegsels van B. Dit handschrift heb ik verder gevolgd zoover het liep, tot ± 1530. Ten slotte heb ik P.E. ten grondslag gelegd, daar het mij bij de collatie van alle handschriften met AG I gebleken was, dat dat handschrift het meest met het oudste overeen kwam en dus de beste lezingen had. Waar dit dus voor het eerste gedeelte van P.E. vaststond, meende ik het ook voor het tweede te kunnen onderstellen. Ik heb daarbij zooveel mogelijk de varianten der andere handschriften opgenomen (AG II, BG I en II en H): ook hier bleek menigmaal P.E. een aannemelijker lezing aan te bieden. Bij het eerste gedeelte was de opneming van varianten natuurlijk overbodig: tegenover AG I en B hebben de andere handschriften geen gezag. Ook nog in een ander opzicht wijkt mijn uitgaaf af van die van Van Heussen en Koppius. Ik heb er verklarende aanteekeningen aan toegevoegd, die de waarde der kroniek in het licht kunnen stellen. Wat verduidelijking noodig had, heb ik zooveel mogelijk opgehelderd: zooveel mogelijk, want er blijft nog veel duisters over; ik betreur dat meer dan het mij genoegen doet eenige punten te hebben verklaard. Bronnen zijn waar noodig en mogelijk aangegeven. Voor de oudste tijden heb ik de charters vermeld, waarin de abten voorkomen, tot staving van de betrouwbaarheid van de jaartallen der kroniek: voor de latere abten, wier bestaan historisch voldoende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaststaat, scheen mij dat onnoodig. Voor de zestiende eeuw heb ik hier en daar plaatsen van den ooggetuige Sicke Benninge aangehaald, ter kenschetsing van de waarde van de berichten der kroniek. Zooveel mij bekend was heb ik de litteratuur betreffende verschillende onderdeelen opgegeven. De data zijn door mij opgelost. Zoo hoop ik den toekomstigen geschiedschrijver van de beroemdste abdij der Ommelanden het pad te hebben geëffend. Daarmede wensch ik niets te kort te doen aan de verdiensten van het boek van mr. J. Nanninga Uitterdijk, Geschiedenis der voormalige abdij der Bernardijnen te Aduard (Groningen 1870), maar er is in verloop van tijd zooveel gevonden en beschreven, dat de geschiedenis der Cisterciensers kan toelichten en waaruit ook voor Aduard veel is te putten, dat de schrijver zelf ongetwijfeld in een nieuwe uitgave veel te veranderen zou hebbenGa naar voetnoot1). Maar voordat de geschiedenis kan worden geschreven, dienen de bronnen verzameld. Een nieuwe uitgave van een der hoofdbronnen voor de geschiedenis van Aduard, de kroniek, was dus noodig. Ik heb daaraan als bijlagen eenige onuitgegeven stukken toegevoegd en daarbij een lijst der abten, die tevens als inhoudsopgave der kroniek kan dienen, benevens een lijst der onbekende Aduarder stukken afgedrukt. Verder meende ik voorloopig niet te moeten gaan, Een algemeene nalezing op Nanninga Uitterdijk was minder met den aard van deze uitgave overeen te brengen: men kan nu eenmaal niet alles in aanteekeningen aan den voet der bladzijde samenkrimpen. Zoo zou over de bouwgeschiedenis, over den handel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over de waterstaatsbelangen, over het wetenschappelijk leven van Aduard veel meer te zeggen zijn geweest, dan ik in de aanteekeningen heb kunnen ter sprake brengen. Toch hoop ik menig punt te hebben opgehelderd, waardoor de geschiedenis onzer beroemde abdij, het licht van het Noorden, ons weer meer gemeenzaam zal zijn gewordenGa naar voetnoot1). Het is ten slotte niet meer dan mijn plicht, wanneer ik aan mijn vriend mr. J.A. Feith, rijksarchivaris in Groningen, mijn hartelijken dank betuig voor den krachtigen steun, dien deze uitgave bij hem heeft gevonden. H.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kroniek van het klooster AduardGa naar voetnoot2).Anno Domini MCXCII Nonis JuniiGa naar voetnoot3), ipso videlicet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sancti Bonifacii episcopi et martyris sociorumque ejus die, fundata est abbacia in Frisia ad Sanctum Bernardum in Adwerth Monasteriensis diocesis, filia Claricampi secundaGa naar voetnoot1), tricesimo octavo annoGa naar voetnoot2) post obitum Beati Bernardi. Cujus causa fundacionis fuit crebra in eodem loco plurimorum nocturno tempore luminum apparitio, praesagium ut pie creditur futurorum. Quare fideles devocione accensi pro monasterii constructione unanimiter laborarunt, sperantesGa naar voetnoot3) hoc ipsumGa naar voetnoot4) Omnipotenti Deo gratum fore, qui predictum locum tam evidenti preostendit indicio. In eo enim loco sanctissimi viri fuerunt, ut patet in scriptis hujus loci, qui nulli labori neque sumptibus pepercerunt, ut dignum Deo habitaculum prepararent; et cum muros erigerent, sanctos mores nequaquam dereliquerunt. Nam penuriam ipsimet sepe paciebantur, ut exinde pauperes reficerentGa naar voetnoot5). Et infrascripti fuere abbates istius loci vel monasterii, et hec nomina eorum secundum ordinem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wibrandus abbas primus.Primus siquidem abbatum dominus Wibrandus, hujus monasterii humilis et devotus pastor, cum parvo grege, videlicet XII monachis, habitavit juxta portam aquilonarem in duabus domibus, quarum una capella altera | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dormitorium fuit, que usque hodie inconcusse persistunt, in quibus utriusque sexus homines modo hospitantur, utque primum pauperes monachos susciperent, postea pauperes recrearentGa naar voetnoot1). Huius sancti abbatis anno quarto incepit ordo Sancte TrinitatisGa naar voetnoot2). Anno autem ejus septimo incepit ordo PraedicatorumGa naar voetnoot3). Hic itaque venerabilis pater obiit anno Domini MCCV postquam prefuit XII annis, et sepultus est in eadem capella ipso die Thome Canthuariensis episcopi et martyrisGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Albertus abbas secundus.Post eum rexit sanctus vir nomine dominus AlbertusGa naar voetnoot5). Iste claruit miraculis et sanctissime vite fuit. Quapropter dilatavit monasterium hoc et gentem suam, multos ad conversionemGa naar voetnoot6) suscipiens. Unde necessitate compulsus aliam maiorem capellam edificavit, que vocatur schola. Nam processu temporis illic novitii iunioresqueGa naar voetnoot7) fratres, postquam in Rubea ScholaGa naar voetnoot8) juxta Wyndesen grammaticalibusGa naar voetnoot9) competenter essent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
imbuti, studium in hac schola sive auditoriumGa naar voetnoot1) frequentabant, artes et canonesGa naar voetnoot2) solemniter andientes. Unde accidit ut hic habitarent viri in omni doctrina expediti, qui totam Frisiam sua scientia illustrabant, ut patet in antiquioribus hujus loci scriptis et librisGa naar voetnoot3). Hujus abbatis anno quinto incepit ordo MinorumGa naar voetnoot4). Et anno X inchoata est abbatia in YesseGa naar voetnoot5) Cisterciensis ordinis iuxta GroningenGa naar voetnoot6). Hic abbas sanctus rexit annis XI et mortuus est anno MCCXVI ipso die Katherine virginisGa naar voetnoot7), et sepultus cum antecessore suo in predicta capella que nunc Episcoporum camera vulgo diciturGa naar voetnoot8), quorum tamen ossa in domum capitularem postmodum honorifice sunt translata. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wigboldus abbas tercius.Post quem huic monasterio laudabiliter prefuit dominus Wigboldus abbas tercius annis XXV et XI septimanis. Tempore cuius, scilicet anno Domini | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MCCXVIII, mare in partibus Frisie terminos egrediens, ut invenitur in dyalogo CesariiGa naar voetnoot1), propter irreveren- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiam venerabili Sacramento factam in domo cuiusdam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frisonis ebriosi nomine PugilGa naar voetnoot1), ubi nunc monasterium WytwertGa naar voetnoot2) situm est, multas provinciarum terras occupavit, villas integras delevit, ecclesias lapideas evertit, tantam extinguens hominum multitudinem ut summa centum milia transcenderet. Ita enim exaltati sunt fluctus ejus, ut turrium altitudines operire viderentur et procella procellam impellens generale diluvium imminere videreturGa naar voetnoot3). Et uni devotissime matrone, matertere scilicet domini Wigboldi abbatis, revelatum fuit fluctus usque Coloniam pervenissent, si non Maria mater Dei intervenisset. Ecce irreverentia venerabili Sacramento facta quanta | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
severitate punitur. Iste Wigboldus fundavit monasterium Schole Dei, primam filiam nostram, que alias Yle dicitur, trans Emesam anno creationis sue XIIIGa naar voetnoot1). Hic etiam posuit fundamentum ecclesie nostre et claustri, in summa paupertate aggressus opus anno creationis sue XXIII, videlicet anno Domini MCCXL, per manus cuiusdam conversi ad similitudinem ecclesie Clarevallensis, quam Sanctus Bernardus pater noster edificari fecitGa naar voetnoot2). Fuerat siquidem idem conversus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
missus ad Claramvallem cum filio suo ob huiusmodi causam ut illam consideraret. Dicebatur enim artificiosissime facta. Quapropter meruit idem conversus sepulturam in ecclesia, quod nulli abbati usque in presens concessum est nisi episcopis. Iacet autem sepultus in introitu ecclesie partis occidentalis, habens petram sepulchro suo superpositamGa naar voetnoot1). Hic etiam abbas gloriosum nostrum Richardum, natione Anglicum vere magistrum et sanctum, ad professionem suscepit eique primus pater extitit. Eo tempore magna hic viguit religio. Nam ut fertur, nonnulli eorum tante simplicitatis fuere, ut nonnunquam super solares radios cucullas suspenderent arbitrantes perticam esseGa naar voetnoot2). Unde fama sancte conversationis eorum longe lateque diffusa multis huius vite fallacias penitus declinandi | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
incentivum prebuit. Quorum Sanctus EmanuelGa naar voetnoot1), episcopus Cremonensis et comes, de Italia veniens unus fuit. Obiit autem iste abbas anno Domini MCCXLII altera die Agathe virginis et martyris et in capitulo nostro sepultusGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eylwardus abbas quartus.Huic quoque mortuo successit dominus Eylwardus abbas quartus, qui rexit XII annis et XV septimanis, valde in edificio hujus ecclesie laborans, adjutus ducentorum auxilio conversorum, cunctis rite pro diversitate operum dispositis atque ordinatis. Sed non minus pro debita observantia regularis discipline quam parietum erectione sollicitus. Sed et hoc mirabile quia lapides non portabantur ad structuram nec vehebantur, sed conversi in ordine stantes in loco quo cocta fuerant projiciebant a primo usque ad ultimum et ille ultimus juxta ecclesie structuram deponebatGa naar voetnoot3). Obiit autem quinto kalendas JuniiGa naar voetnoot4), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
centum quasi pater monachorum ad laudem Dei, qui est benedictus in secula.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Egbertus abbas quintus.Post Eylwardum prefuit venerabilis vir Egbertus, qui anno ejus secundo consecrari fecit XV altaria, XVI anno post inchoationem ecclesie. Huic predixit sanctus Richardus noster, quod futurus esset abbas sed non diu viveret, sicut contigit, quia tantum tribus annis prefuit. Et obiit VII Idus JuniiGa naar voetnoot2) in senectute bona, non minus virtutum quam plenus dierum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eppo abbas sextus.Hoc quoque mortuo prefuit dominus Eppo, abbas sextus loci istius, quinque annis minus XV septimanis. Hic fundavit monasterium sanctimonialium in AssenGa naar voetnoot3), anno creationis primo, anno vero incarnationis domini MCCLVIIIGa naar voetnoot4), et abbatiam filiam nostram secundam anno ejus secundo ad Sanctum Benedictum in Menterna | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alias TermuntGa naar voetnoot1). Ipso autem die translationis Benedicti emissus est Eltatus abbas cum XII fratribus, quorum nomina sunt hec: frater Eppo de Menterwalt oriundus, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
frater Tytardus, frater Hayko, frater Wigboldus, frater Hylcko supprior, frater Ludolphus cellerarius major, frater Heyko succentor, frater Syardus prior, frater Fredeburnus vestiarius, frater Embeko cantor, frater Rodolphus magister noviciorum, frater Sicco diaconus. Nomina autem conversorum scripta sunt in libro vitae. Item anno domini MCCC minus uno translatus est conventus de Menterwalt sive de Campis Silve ad locum, qui dicitur ad Sanctum Benedictum in Menterna, in festo Sancti Stephani pape et martyris, sepultis tribus abbatibus in priori fundatione in quadam capella Campis Silve, jam sub aquis Dullardi salsissimis. Longo post tempore dominus Boyngus abbas XVII illius monasterii reformavit non solum ipsum monasterium in temporalibus, verum etiam totam Frisiam in spiritualibus, eo quod esset visitator et commissarius tocius provincie auctoritate capituli generalis. Et monasterium canonicorum regularium in Sybekeloe fecit monasterium ordinis nostri. Et monasterium monialium in Yesse, quod fuit sub nostra visitatione, ordinavit ut esset sub regimine et visitatione de Sibbekeloe, volens eis prestare gratiam ut et ipsi aliquam haberent filiationemGa naar voetnoot1). Et hic venerabilis pater abbas dominus Eppo obiit anno Domini MCCLXII ipso die Albini episcopiGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geyko abbas VII.Post Epponem electus est dominus Geyko abbas septimus hujus monasterii, qui rexit quasi sex annis et resignavit parvoque post tempore. Obiit sicut illi predictum fuerat a Sancto Richardo prefato, cujus ipse prius oculos clauseratGa naar voetnoot1). Si quis autem scire voluerit vite ipsius Richardi sanctitatem, insuper et miracula, que Dominus per eum tam in vita quam post mortem operari dignatus est, legat tabulam imagine ipsius depictam metro prosaque conscriptam et inveniet luce clarius eundem (quum longum est hic omnia inserere) in omnibus tocius sanctitatis exemplar perfectissimum et in omni facultate non mediocriter eruditum. Legerat quippe Parisiis publice ante conversionem suam. Obiit autem, postquam triginta et eo amplius hic in monasterio Domino die noctuque in omni humilitate servivit, senex et plenus dierum anno Domini MCCLXVI. Cujus corpus ante introitum ecclesie juxta imaginem beate Virginis est sepultum. Et postmodum ossa ejus in domo capitulari in ipso altari pro reliquiis honorifice collocata suntGa naar voetnoot2). Et item dedicata est sub eodem venerabili patre Geycone ecclesia nostra ad Sanctum Bernardum in Adwerth anno Domini MCCLXIII et majus altare cum quinque altaribus. Emit preterea predia grangie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in EverswoltGa naar voetnoot1) a communitate civium in Zwtlaren. Cui grangie postmodum episcopusGa naar voetnoot2) in dedicatione nove capelle propter amenitatem loci nomen Hortus Sancti Bernardi imposuit, conferens XL dies indulgenciarum ita locum nominantibusGa naar voetnoot3). Obiit postremo in profesto Viti martyrisGa naar voetnoot4) anno Domini MCCLXVIII. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eggardus abbas octavus.Mortuo Geycone electus est Eggardus abbas octavus, qui rexit conventum suum XIX annis. Hic anno suo primo dormitorium monachorum edificari fecit. Quo consummato abbaciam quoque noviter construxit. Fecit praeterea fundi lavachrum eneum ante refectorium, quo fratres manus abluerent antequam altare vel mensam accederent. In quo lavachro Romana littera hi versus reperiuntur conscripti: Sordes mentales magis ablue quam manuales.
Inficiunt tales quia plus quam materiales.
Hoc non carnales sapiunt sed spiritualesGa naar voetnoot5).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hic eciam erexit crucem in choro conversorum cum maximis reliquiis, que fertur locuta ad quendam conversum, dum nimis affligeretur, inquiens se multo maiora perpessum quam ipse pateretur in temptacionibus, ut eum ab eterna morte eriperet. Tandem ipso die AmbrosiiGa naar voetnoot1) obiit anno Domini MCCLXXXVIIGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herebrandus abbas nonus.Quo defuncto dominus Herebrandus abbas nonus rexit quatuor annis, de quo nihil constat nec aliquid annotacione dignum repperitur, quamvis laudabiliter prefuisse minime dubitatur. Obiit autem anno Domini MCCXCI tertio nonis DecembrisGa naar voetnoot3) et in capitulo nostro sepultus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rippertus abbas decimus.Post hunc dominus Rippertus abbas decimus rexit uno anno minus octo septimanis. Hic vir vite venerabilis atque per omnia laudabilis fuit. Consummatusque in brevi (ut scribitur), explevit tempora multa et intempestiva morte preventus, plura mente proposuit, que suis posteris facienda reliquit. Obiit autem altera die Mauritii sociorumque ejus anno Domini MCCXCIIGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Albertus abbas undecimus.Post istum vero dominus Albertus abbas undecimus prefuit tantum XIII septimanis. De isto fertur, quod etiam miraculis claruit; nam leprosum quendam ante portam sanavit. Preterea de eodem reperitur in Schola Dei monasterio scriptum, quod tempore transitus ejus quedam sanctimonialis in MeerhusemGa naar voetnoot1) in extasin rapiebatur, sicut nonnunquam solebat. Cui cum multa secreta panderentur in visione Domini, cepit eciam sciscitare de isto domino abbate in Adwerth. Cui mox divinitus responsum est: Quid de illo interrogas, qui hodie celestibus civibus adiunctus coronam suorum recepit meritorum? Que mox suscipiens vidit illum in choro angelorum exultantem. Et post pusillum venit fama, quod dominus iste iustus et rectus corde obisset, scilicet decimo Kalendas Januarii, hoc est altera die Thome apostoli eodem anno quo suus predecessor obieratGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Henricus primus abbas XII.Tunc post istum in regno celorum absque dubio coronatum Henricus abbas duodecimus circiter novem annis. Hic magnum infirmitorium extruxit monachorum cum capella sua et altari anno Christi MCCXCVII. Unde hi versus sequentes parieti ejus reperiuntur inscripti: Abbas Henricus, virtutum verus amicus, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Que quidem capella consecrata est ab antistite magnifico domino Emanuele, Dei gratia episcopo Cremonensi et comite ac juris utriusque doctoreGa naar voetnoot1). Qui Emanuel procurantibus emulis propter parcialitates Italie cum amicis expulsus a civitate sua et patria, solo amore justitie exiens de terra sua, venit ad monasterium nostrum Adwerdense, tunc religione et personis potentissimum, in quo tribus annis humanissime tractatus est. Qui ductus ad orationem, locum sepulture baculo designavit dicens: ‘Hec requies mea in seculum seculi, hic habitabo, quoniam elegi eam.’ Et in eodem loco sepultus est, habens petram imagine suo insculptam hoc quoque epitaphium continentem: ‘Hic jacet Emanuel, Dei gratia Episcopus et comes Cremonensis, juris utriusque professor, qui obiit anno Domini MCCXCVIII ipso die Remigii episcopi et confessorisGa naar voetnoot2). Cujus anima per misericordiam Dei requiescat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in pace. Amen.’ Cujus meritis plurima miracula facta sunt etc.Ga naar voetnoot1). Sed redeundo ad venerabilem dominum Henricum abbatem, scire convenit quod miraculum maximum, de quo in passione Sancte Barbare legitur, scilicet quod caput cujusdam amputatum sibi loquebatur et ad corpus repositum confitebatur meritis precibusque beatissime BarbareGa naar voetnoot2), dum cum duobus abbatibus - videlicet abbate de Clarocampo et Floridocampo - ad capitulum pergeret generaleGa naar voetnoot3). Obiit altera die Albini episcopi anno Domini MCCCIGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eyboldus abbas decimus tertius.Eyboldus abbas XII post eum rexit quatuor annis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minus sex septimanis. Iste dedicari fecit altare Undecim milium virginum a domino Wydone episcopo et monacho ordinis nostriGa naar voetnoot1). Obiit autem ipso die Anthonii confessoris anno Domini MCCCVGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eylardus abbas XIIII.Ipso vero mortuo Eylardus XIIII rexit XXIIII annis et XXIIII septimanis. Temporibus cujus facta est fames valida per omnes inferiores terras, ita ut inopia plerique deficerentGa naar voetnoot3). Quod considerans benignus pater ollam mire magnitudinis conflari fecit anno Domini MCCCXV, in quo olla quotidie pulmentaria sive legumina pro pauperibus coquebantur, ne fame miserabiliter interirent. In cujus rei testimonium usque hodie reservatur et multis ostenditurGa naar voetnoot4). Hic eciam erexit crucem in altari Sancti Bernardi, que multis claret miraculis usque in hodiernum diem. Item dedicari fecit altare in infirmitorio conversorum, quod modo translatum est in ecclesia ad aquilonem. Quam quidem domum conversi tempore intermedio, dum idem abbas pergeret ad capitulum generale, infra | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sex ebdomades multo sudoreGa naar voetnoot1) fabricarunt. Negaverat autem eis licentiam edificandi antequam pergeret, veritus magnitudinem sumptuum. Hic etiam venerabilis pater monasterium sanctimonialium in Tribus montibusGa naar voetnoot2), cum esset ordinis Sancti Benedicti et ad extremam devenisset paupertatem et desolationem, sub cura sua suscepit. Obiit anno Domini MCCCXXIX undecimo Kalendas MaiiGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fredericus abbas quintus decimus.Fredericus abbas XV rexit XXI annis. Iste nobilis capitaneus, natus juxta monasterium hoc ex domo GaykemannorumGa naar voetnoot4), multas fecit elemosinas multaque instituit de numero monachorum, conversorum, famulorum et candelarum in ecclesia. Multas reliquias exaltavit et honeste collocavit precipue in cruce deaurata. Hic dedicari fecit capellam animarum in capitulo cum altari suo et constituit, ut ibi semper lampas ardeat. Capellamque juxta portam edificavit propter mulieres et pauperes, necnon capellam in LongawertGa naar voetnoot5) et in HolmisGa naar voetnoot6) et ecclesiam in Me- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
disGa naar voetnoot1). Ipse etiam fundavit anno Domini MCCCXL monasterium sanctimonialium Parve Adwerth, cujus novam ecclesiam episcopus dedicans ad Sanctam Annam vocavit, conferens omnibus sic illud monasterium nominantibus XL dies indulgenciarumGa naar voetnoot2). Fuit preterea Rome pro canonizatione Sancti Richardi nostri et Sancti Emanuelis, de quibus supra mentio facta est, sed nimietatem expensarum veritus, infecto negocio rediit. Cui tunc summus pontifex pro labore suo et honore brachium Sancte Margarite dedit, quod impresentarium est in MedumGa naar voetnoot3) et a Christi fidelibus summa veneratione colitur. Item eodem anno, quo idem venerabilis dominus FredericusGa naar voetnoot4), videlicet anno Domini MCCCL ipso die Felicis episcopi et martyrisGa naar voetnoot5), obierunt cum eo in pesteGa naar voetnoot6) Alerdus prior cum XLIIII monachis, item conversi centum et XX. Sed numerus aliorum pre multitudine scribi non poterat. Qui omnes requiescant in pace. AmenGa naar voetnoot7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoptatus abbas XVI.Post ipsum Hoptatus abbas XVI rexit duobus annis minus octo septimanis. Hic Friso natus multa | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bella cum suis conversis gessit. Qui quidem conversi tunc pauciori numero remanserant, sed et ipsi pauci libertatem Frisiae defensabant. Nam priscis temporibus fere CC conversos atque centum semper minus uno monachos regulariter vixisse, certa seniorum nostrorum relatione compertum est. Contigit aliquando Groningenses prevaluisse contra conversos nostros. Unde unus conversorum indignatus in crucem impegit, que adhuc ante portam aquilonarem conservatur, et statim corruens incurrit amenciam et tertia die expiravit. Sed tandem nostri prevaluerunt et Groningenses magna data pecunia nobiscum confederati suntGa naar voetnoot1). Invenitur etiam, quod propriam habuerunt monetam in conventuGa naar voetnoot2). Sed et rex Dacie ReynerusGa naar voetnoot3) per- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cepta magnanimitate fratrum et sanctitate hujus monasterii, silvam nobis dedit in terra sua, que usque hodie Silva Monachorum dicitur, et phialam argenteam nomine suo insignitam. Sed et Hamburgenses nobiscum confederati sunt. Similiter apud portum que Staden dicitur, ubi omnes naute compelluntur exactiones dare, nostri libere et sine aliqua exactione transierunt, quemadmodum littere Stadensium, que apud nos sunt, optime testanturGa naar voetnoot1). Obiit autem anno Domini MCCCLII quarto kalendas JuniiGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thybodus abbas XVII.Quo defuncto Thybodus abbas XVII rexit XIX annis, et duobus annis ante mortem sponte resignavit. Tempore cujus fuerunt in tota Frisia multa bella, unde et conversi se victores exhibebant magnanimes. Magister autem conversorum, stans ante altare et preparans se ad celebrandam missam, ut audivit hostes adventare, ornamenta sacerdotalia exuens, animaturus conversos ad portam processit, ibique pro libertate patrie occubuit. Fuerunt autem tunc animosi Frisones libencius mortem sustinentes, quam libertatem amitterent aut alicui ingressum tribuissent, precipue conversi hujus monasterii, qui plerumque quingenti ad bella procedebant ex hoc monasterio, quando simul congregati erant de grangiis. Nam servilem condicionem nimis exhorrebant propter seviciam principum, quam antea experti fuerant, sicut invenitur in chronicis Hollandie, quod tempore Ludowici Imperatoris quidam Gothefridus, Norwegiae rex, subjugatis sibi Frisonibus coegit eos, ut singuli duodecimum etatis annum nacti et ultra funiculos in collis gererent. Sed post aliquos annos propter nimiam crudelitatem idem rex in Britannia cum omnibus ferme militibus suis prostratus bello interiit. Et Frisones per Karolum Imperatorem ab illa servili mancipacione restituti libertatiGa naar voetnoot1). Obiit autem iste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
venerabilis dominus Thybodus abbasGa naar voetnoot1) anno Domini MCCCLXXI Idibus MaiiGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rippertus abbas octavus decimus.Tunc isto defuncto prefuit Rippertus abbas XXIX annis. Iste studens ParisiensisGa naar voetnoot3) fuit, vir bonus, pacificus et in temporalibus satis providus, natus ex Fredewolt de Mydwolda. Multas inimicicias et guerras aut parcialitates contra conventum istum excitatus, mari terraque sedavit. Quare tunc tota Frisia cepit pacifice vivere in libertate, que antea multis annis quasi continuis variisque attrita erat bellis et adversitatibus. Iste pius pater multos thesauros pro con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ventus sui utilitatibus studiose cumulavit, quos successori suo largiter immo prodigaliter dereliquit exponendos. Erat autem multum dilectus omnibus capitaneis et domicellis totius Frisie, ideoque illi prospere successit; siquidem hoc requirit timor Dei in religiosis, ut temporalia accrescant, sicut e contrario contemptus religionis ut annihilentur et decrescant, quod luce clarius pene in omnibus religiosis quotidie cernitur. Tandem obiitGa naar voetnoot1) anno Domini MCCCC quinto Idus FebruariiGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mennardus abbas XIX.Post hunc MennardusGa naar voetnoot3) abbas XIX rexit XXI annis. Iste fuit tempore concilii Constantiensis in consilio domini Papae et aliorum episcoporum, eo quod omnes prelati Alemanie illic adesse preciperenturGa naar voetnoot4). De quo eciam qui aderant referebant, quod | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
non erat ei similis in toto concilio in stature elegancia, formositate, eloquentia vocisque sonoritate; habuit namque vocem tubalem resonantem dum loqueretur. Habuit nihilominus sermonem coram omnibus, quia fuit vir doctus et litteratura magnus. Quare ad reverentiam suam summus pontifex episcopalia sibi concessit insignia, quibus tamen uti noluit ulla precum instancia in tota vita sua. Fuit proinde multum largus atque dapsilis. Et cum frequenter ac libenter in civitate Groningensi moraretur, ibidem in pestilencia obiit anno Domini MCCCCXXI 3o kalendas Augusti.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sacherus abbas vicesimus.Et huic domino Mennardo successit Sacherus abbas XX. Hic rexit duobus annis et XVIII septimanis. Qui cum venisset ad episcopum MonasteriensemGa naar voetnoot2), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
petens humiliter (ut ordinis estGa naar voetnoot1)) benedictionem, respondit episcopus, nisi tantum daret quantum predecessor suus dominus Mennardus dederat (centum videlicet scuta Philippi regis Francorum, quemadmodum in annalibus repperit), minime obtineret. Respondit Sacherus: ‘Et nunc asscribatis quod venit unus, qui penitus nihil dare voluit.’ Et sic absque episcopali benedictione recessit. Postea tamen perrexit ad episcopum Osanaburgensem, a quo facile impetravit quod alter symoniace dare voluit. Fuit autem studens ColoniensisGa naar voetnoot2), dictator et scriptor egregius, in omni pene instrumento musicali psallere sciens, letus et bonus conviva, temporalis nihil. Quapropter monasterium hoc ad extremam pervenit paupertatem, ita ut fratres in refectorio serum vel lac acidum biberent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pro cervisia, butirumque et alia cibaria meciebantur eis. Contigit aliquando, ut cum quibusdam honestis viris hospitibus deambularet per monasterium, ostendens mirabilem structuram hujus monasterii atque varios antiquorum labores, tunc unus illorum ceteris sapientior dixit ei: ‘Domine abbas, ad vestram profecto confusionem hec nobis ostenditis; cum patres vestri hec in paupertate tam sumptuose fundaverint, vos autem sinitis constructa cadere et non potestis in pristino vigore retinere.’ Hec pauca sufficiant, nam plura supersunt, que non edificant. Obiit XVI kalendas Januarii anno Domini 1423Ga naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rodolphus abbas XXI.Et isto defuncto prefuit dominus Rodolphus cognomento Vriese de Groningen abbas XXIGa naar voetnoot2), qui rexit XXVI annis et una septimana. Vir pulchra facie et, ut fertur, venusto aspectu; sed hec gratia vana est, nisi etiam virtutibus adornetur. Idcirco pauca ejus facta subnectimus, quatinus prudens lector ex parvis magna conjiciens, facile intelligat, quanti boni causa et origo fuerit, qui hoc monasterium primo reformavit, quoniam, ut supra dictum est, cum monasterium nostrum ad extremam venisset paupertatem, nonGa naar voetnoot3) tam in temporalibus quam in spiritualibus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
et etiam defectu personarum, sane omnia per ipsum reformata sunt. O virum vere laudibus extollendum, immo omni veneratione dignissimum, qui non solum presentibus, verum etiam posteritati prodesse voluit! Hic anno Domini MCCCCXXXIII consecrari fecit altare Sancti Anthonii. Capellam juxta portam noviter reedificavit. Turrim ecclesie a fundamento ligneo usque ad summum erexit. Aqueductum construxit. Tectum totius dormitorii et bibliothece petris contexit. Et multa edificia turpiter colapsa non sine magno labore restauravit. Postremo anno Domini MCCCCXLIX ipso Sanctorum InnocentiumGa naar voetnoot1) sub prima missa obdormivit in Domino, habens lapidem baculo pastorali insignitum sepulchro suo superpositum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Henricus secundus abbas XXII.Cui successit dominus Henricus de ReesGa naar voetnoot2) abbas XXII, qui laudabiliter rexit XXXVI annis minus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uno mense et multa reformavit in temporalibus et spiritualibus. Fuit sobrius, cantor egregius, largus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elemosinarum distributor, et studiosus predicator egregius. Dominus quippe dederat sibi linguam eru- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ditam, ut sciret quem debebat proferre sermonem. Pomerium abbatiale extruxit; ab altera parte monasterium muro circumdedit, quem quidem murum Groningenses jam penitus everteruntGa naar voetnoot1). Duas piscaturas effodit. Agros et predia multa comparavit. Et tamen semper erat plus spiritualibus intentus quam temporalibusGa naar voetnoot2). Erexit preterea in maiori ecclesia tria altaria, scilicet Trium Regum, Anne et Eligii. Ecclesiam eciam intus renovavit et desuper tectum induxit. Unde hi versus in laudem ejus in eadem ecclesia scripti sunt, quos fecit dominus Arnoldus Grijp, tunc temporis supprior: Luminis hoc templum stat nobiliter renovatum,
Virgineum claro post partum scilicet anno
MCCCC quater semel L septenaque lustra gerente,
Sub domino Henrico de Rees, abbate benigno.
Huic pater insignis claustro qui pluribus annis
Prefuit, haut aliter radians quam stella valenter,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Non secus ac cedrus vel in alto monte cupressus,
Tum sermone potens, tum vir pietate refulgens,
Tum fama redolens, tum digna laude quiescens,
Quem favor Excelsi iubeat nunc luce foveri,
Perpetua summique frui dulcedine regniGa naar voetnoot1).
Hic itaque venerabilis pater, cernens sibi mortem pre foribus stare, advocato domino abbate de Clarocampo sponte coram cunctis dignitatem resignavit, ut et ipsius consilio bonum et idoneum sibi fratres eligerent successorem. Quibus peractis tres septimanas supervixit et felicem (ut speramus) resolutus est in mortem. Cujus corpus in sarcophago lapideo positum, domus capitularis medio requiescit in pace. Obiit autem altera die Andree Apostoli anno currente LXXXVGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wolterus primus abbas XXIII.Post ipsum Wolterus abbas XXIII, ex Drenthia oriundus, huic monasterio novem annis minus quinque septimanis tam in temporalibus quam spiritualibus laudabiliter prefuit. Vir vite profecto venerabilis et magni consilii, vehemens zelator ordinis, humilis, sobrius, nulla curiositate notabilis ac pro pauperum monasteriorum reformationeGa naar voetnoot3) laborator indefessus. Hic eciam ampliavit possessiones nostras. Novam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
coquinam conventus extruxit. Duo altaria, unum in ecclesia, alterum in Nigra Camera consecrari fecit. Novam eciam capellam in grangia nostra juxta Roden (in loco qui Infernus dicebatur, nunc autem ParadisusGa naar voetnoot1)) edificavit. Et alia quam plurima, que brevitatis gratia sunt omissaGa naar voetnoot2). Obiit autem anno etatis sue LVI, anno vero Domini MCCCCXCIIII ipso die gloriosi HieronimiGa naar voetnoot3), sepultus sub lapide nomine suo intitulato juxta predecessorem suum, cum quo idem, dum viveret, cor erat unum et anima una in Domino, ut collateralis et vicina sepultura uniret quos amor Christi antea conjunxerat, qui est benedictus in secula. Amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wolterus secundus abbas XXIIII.Mortuo isto successit secundus Wolterus de Rees abbas XXIIII. Rexit quinque annis et IIII mensibus. Tempore cujus, videlicet anno Domini M.CCC.XCVIII tercia feria Pasche, que erat ipso Georgii dieGa naar voetnoot4), venit Nythardus FouyxGa naar voetnoot5) cum garda germanica sive cum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tumultuariis militibus multis, qui plurima damna nostro monasterio intulerunt, ut summa octo milia florenorum Renensium excederet. Sed ne plura mala contingerent, XXXII milibus florenorum receptis a Groningensibus et eorum subditis placati sunt. Et nona tandem post ingressum hujus monasterii die via qua venerant redierunt cum preda magna. Nec mirum; nam idem Fouyx, caput et ductor omnium aliorum satellitum, quemadmodum ipsemet fatebatur, nocte preterita adeo exterritus fuerat, ut amodo manere in monasterio minime auderet. Imago etenim beati Bernardi juxta altare ipsius in ecclesia admodum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
miraculose sudasse visa est, sicut a veridicis hoc ipsum videntibus et sudorem extergentibus audivimus. De quo nulli dubium, quin permaxime loco suo condoluit, in quo tam dissimiles fratres tunc temporis habuit. Item anno sequenti ipso die Marie MagdaleneGa naar voetnoot1) occurrerunt idem Groningenses armato milite eidem in Kroepswolda, ubi interfectus est cum trecentis electis viris, qui cum ipso venerantGa naar voetnoot2), et facta est letitia magna in populo. Fuit autem venerabilis pater | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iste, forma egregius, maturus moribus, litteratura mediocriter eruditus, sed in temporalibus maxime expertus. Unde fenestras per claustrum monasterii sectis lapidibus reparavit. Aulam etiam australem abbatie cum fenestris suis renovari fecit. Fecisset nihilominus et alia, si licuisset pre valetudine. Nam a principio regiminis sui usque ad finem vite adversa crurium valetudine laboravit, illud sepe commemorans: ‘Hic ure, hic seca, ut in eternum parcas.’ Obiit altera die Scolastice virginis anno Domini M. quingentesimaGa naar voetnoot1), sub lapide nomine suo intitulato sepultus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hermannus abbas XXV.Post ipsum anno Domini MGa naar voetnoot2) quingentesimo ipso die Petri ad cathedram electusGa naar voetnoot3) est Hermannus de Vreden, vir honeste vite, morigeratus et zelator ordinis eximius. Quapropter a quibusdam minus dilectus, resignavit abbacialem dignitatem in presencia omnium abbatum Frisie ordinis nostri, servata sibi annuali pensione, postquam (quatuor) annis et tribus septimanis sollicite prefuit. Item anno ejus primo Albertus, illustris dux Saxonie, obsedit magno exercitu civitatem Groningen octo septimanisGa naar voetnoot4). Et tandem facta inter eos treuga discessit et parvo post tempore in Emedam usque deveniens, diem clausit extremumGa naar voetnoot5). Anno | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
istius abbatis quarto appensa est imago beate Marie Virginis in medio chori, ante cujus imaginem lampas cum tribus cereis jugiter dependens semper ad completorium de DominaGa naar voetnoot1) accenditur, ut fratres tanto devotius postmodum Salve regina decantent. Vixit autem iste venerabilis pater post resignationem suam annis XII et duobus quasi mensibus in omni humilitate et intima cordis devotione, de nullo se intromittens acsi ultimus fuisset in congregatione, soli Deo et sibi vacans. Pro cujusGa naar voetnoot2) amore decretum electionis suae annualemque pensionem resignavit, volens pauper mori monachus, quod et factum est anno Domini M quingentesimo sexto decimo in profesto Silvestri papeGa naar voetnoot3). Cujus corpus in capitulo nostro sepultum est ad australem partemGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bernardus primus abbas XXVI.Post resignationem domini Hermanni abbatis prefuit Bernardus abbas, de Groningen oriundus, tantum uno anno minus quinque septimanis, cujus corpus in capitulo jacet sepultum cum predecessoribus suis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bernardus secundus abbas XXVII.Cui successit Bernardus Doesborch abbas XXVII, vir grandevus sed totus pacificus, optimus dictator et filiorum spiritualium suorum indefessus amator. Tempore cujus civitas Groningen iterum fuit obsessa a regentibus ducis Saxonie, qui etiam non parvum monasterio nostro damnum intulerunt, pro quo gloriosissimus et illustris Georgius dux Saxonie mille postmodum florenos Renenses nobis reddi jussit, quos et in prompta pecunia recepimus in quinque annis, singulis annis ducentosGa naar voetnoot1). Rexit autem idem vene- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
randus pater duobus annis minus tribus mensibus, et mortuus est ac sepultus in domo capitulari, habensGa naar voetnoot1) lapidem ad caput nomine suo intitulatumGa naar voetnoot2). Cujus anima requiescat in pace. Amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elbertus abbas XXVII.Anno Domini M. quingentesimo sextoGa naar voetnoot3) ipso die Quatuor Coronatorum rursum electus est dominus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elbertus de ReesGa naar voetnoot1) abbas XXVIII, qui vir divina quadam dispensatione huic monasterio concessus fuisse videtur, ut necessitatibus nostris subveniret pro temporum illorum conditione varia ac periculosa. Nam veluti Aioth quidam ambidexterGa naar voetnoot2), in religionis disciplina et spiritualibus diligentissimus observator et custos erat. Ac in rebus seculi ab otio Marie se transferens ad Marthe negotium, mira quadam gratia et nobis utilissima ac necessaria valuit apud principes, optimates, bellique duces, ceterosque hospites, omnes affabilitate quadam sua jocundus et liberalitate simplici gratissimus Pauperes fovens eleemosinis datis et consolatione, delinquentibus fatribus castigator clemens, et penitentibus semper benignissimus, quatenus tamen ordinis disciplina non flaccesseret. Ipse enim visitationis officium, sibi a reverendissimo domino Cisterciensi commissum, diu sollicitis studiis et cum laude religionisque fructu per totam Frisiam exercuit. Dive Virginis matris cultor et amator studiosissimus fuit. Altare ejus ante valvas aquilonis in oratorio reponi curavit. Et aulam abbatialem a pavimento ad summum renovari fecit. Suis temporibus, anno scilicet M.CCCCC.XIIIIGa naar voetnoot3), illustrissimus dux Georgius potentissimo ac egregie instructo exercitu Groningam frustra oppugnavitGa naar voetnoot4), et Frisiam comitis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Emdensis Orientalem; ubi in obsidione arcis, que den OertGa naar voetnoot1) vulgo dicitur, illustrissimus princeps Henricus dux de Bruynswiick senior, pila craneum trajectus ex bombarda occubuit vigilia Joannis BaptistaeGa naar voetnoot2). Militabant enim cum Georgio Saxonum duce duo HenriciGa naar voetnoot3), pater scilicet et filius, Ericus quoque de Bruynswiick et Philippus de GrobbenhaghenGa naar voetnoot4) duces, omnes preter Henricum seniorem in monasterio nostro multis mensibus conversantes, quibus omnibus, precipue tamen ipsi Georgio principi, acceptissimus fuit semper Elbertus noster, apud eos in multis sepe causis personarum et rerum Frisie oppidique Groningensis non utilis modo, sed et necessarius intercessor. Eodem anno ipsa die Sancti Dominici confessoris, que est quinta Augusti, expugnaverunt duces predicti oppidum Dam armata manu, occisis ibidem mille trecentis viris, quorum major pars in templo parochiali, ad quod confugerant, cesa est, ut ad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
talos usque in sanguine vadereturGa naar voetnoot1). Eadem quoque estate pestis inguinaria grassata est in monasterio nostro, non inter seculares modo et milites stipendiarios, quorum sexcenti fere mortui sunt, sed etiam inter nostros sacerdotes, quorum decem et octo cum priore Wychero de Zwollis sublati sunt e vivisGa naar voetnoot2). Hyeme sequenti illustrissimus dux Gelrie etc. Carolus, valido exercitu Groningensibus veniens in auxilium, coegit Saxones obsidionem solvere: et ob hoc GroningensiumGa naar voetnoot3) dominus factus est, recepto ab eis juramento et homagio publico in se et heredes suos perpetuoGa naar voetnoot4). Arx diruta funditus, quam Edzerdus comes Emdensis ad portam oppidi orientalem extruxeratGa naar voetnoot5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frisiam quoque Occidentalem eodem mense alio exercitu idem Gelrie dux magna ex parte occupat, per mare invadens propter Frisonum dissidium, authore Janneke DouwensGa naar voetnoot1). Tum etiam in die festo divi Thome ApostoliGa naar voetnoot2) Groningenses, quia Saxones eos ex monasterio nostro expugnaverunt nulla nostra voluntate aut culpa, tamen invadunt monasterium nostrum, spoliantes ac diripientes omnia ad minimum usque quadrantemGa naar voetnoot3). Prefatus itaque pater venerabilis anno sui officii sexto decimo mensibus quasi tribus, cum jam non sine magna omnium laude summaque industria, virtute ac diligentia ornatus prefuisset, corporis imbecillitate gravatus, senioque fractus, regimini et oneri amplius preesse non valens, sed exonerari cupiens, dictam abbatiam matura deliberatione prehabita resignavit, annua nihilominus pensione sibi reservata. Sic Deo optimo maximo ac sibi vacans annis IIII, cum jam oculorum lumine fuisset orbatus, pacientiam Tobie imitabatur. Quem fratres sepenumero consolantes, hoc quoque retulerunt illi de Didimo Alexandrino, cui amisso visu Deus pro visibilibus oculis intelligibiles condonavit, quem consolans divus Anthonius fertur dixisse: ‘Non te conturbet, o Didime! amissio sensibilium oculorum; tales non oculi tibi desunt, quibus et musce et culices nocere possunt. Sed gaude potius, quoniam habes oculos, quibus etiam angeli contuentur, per quos videtur Deus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
et ejus lumen inspicitur’Ga naar voetnoot1). Ipso die Eligii episcopi et confessorisGa naar voetnoot2) nature Deoque concessit; appositus est patribus suis in domo capitulari, habens lapidem suo nomine insculptum. Cujus anima requiescat in perpetua pace. Amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lambertus abbas XXIXGa naar voetnoot3).IntereaGa naar voetnoot4), dum hec agerentur, electus est dominus Lambertus Heelt, qui vivo adhuc domino Elberto ad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quadriennium pene summa cum laude officium administravit. Oriundus ex nobiliori Groningensium civiumGa naar voetnoot1) (quos vere nobiles ac generosos oportuit fuisse parentes, qui tam generosam aediderunt prolem) prosapiaGa naar voetnoot2), qui, quum apud suos in non minima existimatione nec minore deliciarum delectu vivere potuisset, statuit omnem potius facultatem, copiam, exuberantiamque contemnere, quam animum hisce dedere ac mancipare, eum vere divitem existimans, qui divitias spernere didicerit, quique sua sorte contentus sit, eum vero nobilem. Lambertus HeltGa naar voetnoot3), cui totius ordinis consensu functio, ab Elberto deposita, delegata erat, abbas creatur. Nam cum haud dubium probitatis specimen per id tempus edidisset, quo superstite adhuc Elberto per quadriennium prudentissime cumque omnium laude res monasterii administraverat, non diu ambiguis votis de successore controversum est. Cujus virtutes rerumque gestarum decus, consilii morumque promptitudinem et reliqua, quae in commendando homine considerari solent, quia dignis encomiis prosequi difficile est, placuit summa rerum fastigia paucis perstringere et brevitati consulere. Natus est Groningae parentibus civitatis nobilissimorum civilitate ac familiae decore florentibusGa naar voetnoot4), qui etiamsi ignobiles vixissent prius, tamen ex illo laudabili filii | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
officio, quod certissimum erat virtutis veraeque nobilitatis indicium, non potuere non esse famatissimi. Est vero magnum in primis pietatis ac religionis argumentum, quod valedicto omni voluptatum genere, quibus per fortunam affluere licuisset, solitariam hanc vivendi rationem elegerit, malueritque omnem in Christianae philosophiae exercitatione aetatem consumere quam mundi sequi praestigias. Hunc autem in religionem praecipuum amorem adeo factis expressit, ut, quemadmodum ab ejus aequalibus accepimus, cum morbus aliquando subito proficiscentem corripuisset, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cohiberi non potuerit, ut corpus curaret, quin maximo itinere properaret, adfuturus ad eam horam, quae cantandis D. Virgini hymnis destinata ex consuetudine erat. Remissiore paulum fuit ingenio, ut nonnullis in contemptum abierit, quidam etiam ad res novas animum adjicerent, facilitate ipsius abusi. Quorum studium cum se videri intelligeret, quia austerius represserat, aliam in se tragoediam excitavit, multa passus convitia propter subitam eamque acriorem disciplinae monasticae correctionem. Eam domicilii partem, ubi tonstrina est, magnis impensis instauravit, picturisque diversi argumenti intus ornavit concameravitque. D. Emanueli episcopo Cremonensi monumentum ex candido lapide extruxit. Ad summi altaris gradus duas columnas statuit, imagunculis atque acantho incrustatas. Pauli quoque apostoli simulachrum, quod in medio choro est, eadem prorsus arte fabricari curavit ut et illas columnas, quae ab oriente sacrificaturis objectae sunt. Plura monumenta, quibus suam posteritati memoriam consecrasset, procul dubio relicturus erat, si vita diuturnior suppeditasset. Moritur anno supra millesimum quingentesimo vigesimo octavo 8o Cal. MajiGa naar voetnoot1). Gubernavit annis propemodum sex patrumque antecessorum tumulis illatus est. Lapidi, quo ossa teguntur, pedum ex aeneaGa naar voetnoot2) lamina impositum estGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johannes Recamp abbas XXX.Quo anno e vivis Lambertus excesserat, Johannes Recamp abbas paribus omnium suffragiis eligitur eo die, qui Philippo ac Jacobo apostolisGa naar voetnoot1) sacer est. Vir haud dubium, qui unus superiores omnes longe antecelluerit et naturae dotibus et eruditione, quaeque res in gubernando plurimum possunt, gratia et eloquentia, naturae quodam privilegio adeo eximius ut quae praestantissima universo hominum generi dona erogari a summo Deo solent, in hunc unum velut augustissimum quoddam sapientiae adytum collata, omnes uno ore affirmarent. Patriam habuit Groningam, parentes plebejosGa naar voetnoot2), quibus tamen studium in filio honeste cum educando tum instituendo nullum defuit. Cujus rei testimonium summa cum honestate pietateque acta vita omnis esse poterit, et nobis, quibuscum familiaris ejus consuetudo fuit, et aliis, apud quos virtutum commendatio citra hominis notitiam per se abunde valet. De concionibus autem quid dicere attinet et de mirabili in dicendo artificio, in quamGa naar voetnoot3) promptissimam naturae vim cum arte, quam assidua exercitatioGa naar voetnoot4) orandi confirmavit, acerrimo conflictu pugnare videreGa naar voetnoot5). NecGa naar voetnoot6) vero tam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dicendi magister erat quam eorum omnium, quae ad vitae ac morum institutionem pertinent, vivum velut exemplar, unde tanquam ex ore aliquo sibi vitae quisque exempla purioraGa naar voetnoot1) fingere potuit. Quam ingenii solertiam orationisque gravitatemGa naar voetnoot2) non certis clausit terminis, neque aut privato studio et velut solitario ornamento ac lucro astrinxit, sed in stabilienda patriae imprimis ac monasterii concordia pene omnem absumpsit. Quae res fecit, ut quamquam tacitis votis omnium judicio dignus haberetur, cui quam plurimum authoritatis et gloriae et in rebus civilibus tribueretur. Animi is candor erat, ut missis ambagibus protinus profiteretur, quid verum aut secus essetGa naar voetnoot3), id est (ut explicator sim) plane simulandi dissimulandique nesciusGa naar voetnoot4). Tam promptus de omnibus bene merendi, ut aliquoties indignis etiam suam opem non negaret. Liberalis quidem in omnes, sed maxime in bonarum literarum studiosos ac eos domesticos, quibus domi res erat angusta et curta supellex. Fide tam candidus et incorruptus, ut in neminem verius quam in ipsum competeret vulgare illud dictum: Dignus qui emicesGa naar voetnoot5) in tenebris. Ad ejus laudem hoc accedit, quod ad mediocrem eruditionem mirabilem morum attulerit innocentiam, sapientiamque singularem cum eadem stupenda eloquentia conjunxerit, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ut qui non modo vitam ab omni dedecore conservarit immunem, verum etiam famam, quae pene nusquam non celeberrima de ipso percrebueratGa naar voetnoot1), nulla unquam sinistri rumoris asperseritGa naar voetnoot2) nubecula. Porro quam civium Groningensium amator, quam Reipublicae communisque utilitatis studiosus, nemo ignorat: sincerae religionis censor, concionator egregius et ab omni superstitione alienissimus, cui tanta omnium virtutum concordia, tantusque omnium laudum gloriaeque concentus contigerit, ut nihil ejus severitati hilaritasGa naar voetnoot3), nihil gravitati simplicitas, nihil denique majestati detraxerat humanitas. Porro vere pius et maxime colendus pater tam habebat aetatem susceptis laboribus parem viribus, judicio atque memoriae, ut illi numerus annorum non solum eorum nihil abstulerit, sed authoritatem ei multo majorem pepererit, unde factum est, ut sexagenarius vel aetate etiam provectior exercuerit singularis ingenii vim atque praestantiam. Post ergo egregias dotes, virtutes atque officia, quibus omnes juvare studebat, aedificavit in monasterio nostro aulam aestivalem in horto abbatis, domo non imparem parietibus optimis tabulis adornatis; coenaculum, in quo monachi nostri carnibus vescuntur, fecit renovari, historiis utriusque Testamenti in depictisGa naar voetnoot4) tabulis adfixis parietibus. Summum etiam altare, quod tempore Lamberti Heldt praedecessoris inchoatum erat, eadem industria et arte ad perfectionem deduxit: item D. Virginis in septentrionali parte templi pictoris arte decoravit; sicut et illius sacellum cum aeratis altaribus, quod est sacrario | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
viciniusGa naar voetnoot1), quam ornatissimum reddiditGa naar voetnoot2). Praeclarissima quoque organa non renovavit solum, sed etiam vario musicae artis genere cumulavit: neque enim contentus fuit ex veteri opere constituisse novum, sed si quid elegantius aut fingi aut excogitari queat, novo quodam additamento auxit, ut pene nihil in eo desiderare posses. Praeterea domum capitularem a solo usque ad summum restauravit, tabulis ex aere optimo ad latus sinistrum adjunctis, dextrum eodem modo exornaturus, nisi alia incommoda institutum impedivissent. Majorem insuper abbatiae aulam necnon et abbatis cubiculum a calce usque ad verticem elegantibus tabulis appositis renovavit. Bibliothecam nostram ornavit non tantum variorum librorum magna copia, verum etiam ipsas aedes eleganter fulcivit. Ad haec Groningae in arce nostra studio magno non pauca reparavit: majus videlicet atrium picturis ornatum reliquit; gradus item illos lapideos, quibus ad domini abbatis cubiculum ascenditur, ipsum quoque abbatis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cubile summa commoditate ac diligentia restituens. Haec omnia quamvis magna, ideoque perpetua memoria digna, nemo negaverit; attamen minora, si cum sequentibus conferantur. Nam aedificia aut intervallis temporum collabuntur aut incendio absumuntur, verum haec, quae nunc adjiciam, donec hoc quidem steterit incolume monasterium, peritura nunquam. Quia enim libertate nimia fuissent usi coloni nostri, factum est, ut libertas in licentiam aut potius contemptumGa naar voetnoot1) sit mutata: negabant etiamGa naar voetnoot2) se parituros nostro imperio ac ceu dominos legitimos agnituros, sed se potius dominos ac heredes possessionum nostrarum futuros. Nam quantum volebant dabant; nullum praeterea patiebantur imperium. Quod cum nostris ferendum non esset, resGa naar voetnoot3) ad judicesGa naar voetnoot4) delata fuit, qui tandem rem plene cognoscentes, praesidente judicio personaliter ipso domino Georgio Schenck, gubernatore generali Frisiae, Drenthiae et Groninganae ditionis, locumque tenente nomine Regis HispaniaeGa naar voetnoot5), hujusmodi tulere sententiam, ut abbas optimum quemque caballum simulque vas aureum praestantissimum in domibus eorum deprehensum a colonis auferret pro contumacia: nec ulli colonorum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
supra sexaginta jugera seu mensurasGa naar voetnoot1), idque non nisi in sexennium colendas et usurpandas, traderet. Quo factum est, ut sexto quoque anno eosdem agros a nostrisGa naar voetnoot2) jam porro redimere suntGa naar voetnoot3) coacti: unde quantum emolumenti nostro monasterio accreverit in annos singulos, vir prudens levi negotio perspexeritGa naar voetnoot4). Sub finem vitae in Tribus MontibusGa naar voetnoot5) duo aedificia | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noviter ab integro construxit, refectorium sanctimonialium et domum earum capitularem, eam item domum, in qua familiares hospites accipiunturGa naar voetnoot1) atque benignius tractantur, et coquinam sub uno tecto. Anteriori templi structurae sacellum adjecit; quo vix ad finem perducto jam annis 21 et mensibus 4 completis, ibidem extremum Deo spiritum reddidit tertio Nonas Septembris anno 1549Ga naar voetnoot2). Unde in proximum domicilium curru vectumGa naar voetnoot3) corpus sepulturae traditum jacet in domo nostra capitulari ad dextram ingredientibus, supposito lapide nominis sui charactere insignito. Anima ejus omniumque fidelium defunctorum requiescant in pace. Amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godefridus Arnhemiensis abbas XXXI.Eligitur mox inque demortui locum substituitur dominus Godefridus, ex Arnhem Gelriae oppido oriundus, vir, ut sacrarum literarum ac prophanarum non omnino expers, sic artis musicae peritissimus. De salute sibi commissi gregis domi forisque sollicitudinem gerebat non modicam, ne scilicet aliqua ovicula vel errore vel propria petulantique malitia periret. Delinquentium quippe fratrum castigator quidem acerrimus, sed amator tamen. PeccantesGa naar voetnoot4) enim non HeliGa naar voetnoot5) more corripiendo lenibus, sed acrioribus verbis pariter ac verberibus studebat in rectas justitiae religionisque reducereGa naar voetnoot6) vias: sic tamen, ut | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelo bono cuncta, propriis autemGa naar voetnoot1) affectibus tribueret nihil. Poenitudine namque ductos non modo poena liberabat, sed etiam ut filios charissimos paterno fovebatGa naar voetnoot2) amore, volens nimirum eo modo praedecessoris sui laudibus ac virtuti in regimine respondere. Quod quidem nihilominus ei fuit haudGa naar voetnoot3) facile factu. Quippe cum nec eadem omnibus dona concedantur divinitus nec unum sit idemque omnium mortalium ingenium, prorsus aliorum sese moribus accommodare, quis non rem difficilimam esse judicet? Fecit tamen, ut non inglorius viveret. Deum namque timens, divinas leges sacris voluminibus assidue invigilans, ex oculis nedum e corde removit nullatenus: unde fervens in officiis divinis persolvendis, ipse suggestum, populo Dei semen illud Evangelicum seminaturus, multoties magna cum gravitate auditorumque fructu conscendit. Et quoniam ipse libenter studiis inhaerebat honestis, omnes artium liberalium studiosos singulari benevolentia complectebatur munera largiendo indigentibus. His breviter de pietate illius erga Deum et benevolo in studiosos honestos animo dictis transeamus ad ea, quibus suum monasterium nullis sumptibus parcens exornavit. Excelsam enim illam atque magnificam cochleam, per quam in abbatiam ascenditur, cum gradibus e candidis lapidibus, similiter et alteram, qua e culina fit ascensus, inde et tertiam, qua ad penuvinarium ex atrio majori descenditur, miro ornatu construxit. Deinde tres claustri ambitus magnis elegantissimisque vitreis fecit renovari et ltransitum aquilonarem aedi sacrae proximum polito apide struxit. Hinc egregium illud horologium cum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
praeludio concentus musices ad exemplum illius operis, quod est Groningae in turri ecclesiae D. Mariae ter AeGa naar voetnoot1), ab eodem magistro fieri fecit. Aulam abbatialem picturis novis atque tapetis decoravit. Porro grangiam seu Paradisum prope RodenGa naar voetnoot2) novo aedificio, cui aediculam sacram cum ara conjunxit, sumptibus haud minimis omnium Sibyllarum figuris et vaticiniis de Salvatore ac Domino nostro Jesu Christo parietibus appensis ornatissimum non modo, sed et jucundissimum fecit. Et, quod dictum oportuit, bibliothecam nostram multis probatissimorum authorum voluminibus auxit. Denique summi Romani Pontificis implorato diplomate, Regis Hispaniae consensu voluit conventuales seu sanctimoniales Trium Montium ad collegium virginum Vestalium in Assen transferre, eo quod hoc tunc temporis numero pauciores, illae vero fortunae tenuioris essent, quam ut commode et pro sua dignitate sese sustentare possent: sed voti sui compos fieri non potuit, utrimque simul nonnullis conatui ac bono illius desiderio obsistentibus. Attamen tres transiere: una Mechtildis nomine, aetate matura, et juniores duae, quarum altera sacellana loci illius facta est. Bulla Pontificia nihilominus apud nos est in Adwert, qua permittitur abbati pro tempore licentia eas de Tribus Montibus in Assen transferri, quando utriusque consensus intercesserit conventus. Cum vero usque ad unnum 1561 satis graviter nec minus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pie suos pascendoGa naar voetnoot1) protexisset, propter valetudinem, immo lethali, ut omnes metuebant, correptus morbo diuque detentusGa naar voetnoot2), in praesentia Frisiae praelatorum maluit se magistratu abdicare quam tot onera molestiasque resumere, licet restituta post aliquot menses pristina sibi corporis valetudine, easdem tolerare potuisset. Accepta proinde pensione annua, in suam sese Paradisum prope RodenGa naar voetnoot3) contulit, Deo sibique vivens. Tandem cum Regius eques per Drenthiam rusticorum sumptibus alereturGa naar voetnoot4), at ille mores atque tumultus eorum non ferret, rediit in Adwerth. Ibi paulo post, scilicet anno 1574 ipso S. CatharinaeGa naar voetnoot5) die, hominum quidem ereptus sed coelestium associatus consortio, in capitulo nostro conditus in sepulcro abbate digno. Quiescat in pace. Amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Arnoldus Lanth abbas XXXII.Hoc resignante Godefrido, clavibus gubernationis anno 1561 in profesto S. Gregorii PapaeGa naar voetnoot6) acceptis, Arnoldus Lanth a Peyse et, ut in Adwert haberet domum, ad quam diverteret, quoties e Paradiso huc ei transireGa naar voetnoot7) libuerit, Nigram illam cameram, quae est e regione culinaeGa naar voetnoot8) abbatialis, disjecto ex ea altari, roboreis tabulis atque picturis, lectis et vitreis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fenestris instructam, abbateque dignam mox a principio suae creationis habitationem fecit. Hic quidem propterGa naar voetnoot1) in orando pro concione ad populum linguam non eruditam, morum modestiam atque affabilitatem apud compluresGa naar voetnoot2) fuit vir non illaudatus. Sed ubi ad clavum jam sedit, mutatus est, at non uti SaulGa naar voetnoot3), in virum alterum. Erat enim vir animo sincerus, pacis amansGa naar voetnoot4), mitis benevolusque: immo bonus totus nec ulli nisi sibimet ipsi malus. Latine mediocriter doctus, gratus civibus pariter atque colonis: nulli enim gravis unquam. Sed, heu! vinum et mulieres apostatare faciunt etiam sapientes. Quapropter tepidus paulatim et acediosusGa naar voetnoot5) cum fieri occiperet, perexigua divini cultus cura tangebatur, caballos saginando, cum canibus venaticis et dissolutius ipse vivendo; quid mirum, si praebuitGa naar voetnoot6) ansam fratribus vitae liberioris, praesertim cum tam mitis atque propitius delinquentibus castigator exstiterit, ut nullum paulo maturiorisGa naar voetnoot7) aetatis publice vel in os sit ausus redarguere: cum tamen a tergo cavillando quoslibet praeter suum officium morderet. Metuebat nimirumGa naar voetnoot8), ne a correptis audiret: ‘Medice, cura te ipsum.’ Quae ejus nimia levitasGa naar voetnoot9) facile ei contemptum peperit, quem magis etiam auxit cum levitate animi volubilitasGa naar voetnoot10), tanto utique abbate indignissima: rarus in choro, sed | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
frequens in commercio, res conventus nimium atterendo dilapidans, grave aes alienum conflavit atque contraxit. Sed ut quae nulla laude sunt silentio tegens, multa paucis complectar, mali patris mala exempla mali filii, sed tamen haud omnes sunt imitati. Sub hoc nempe abbate cepit omnino irregularis vita inter nostros conventuales, qui negligentes rerumGa naar voetnoot1) coenobii et liberioris vitae studiosi, otio tantum et libidini vacabant. Quamobrem Occidentalis Frisiae praelati, malis istis ut occurrerent, crebrius quidem nos, ut non sine dedecore, sic quoque non sine detrimento conventus nostri, visitaverunt, gregarios fratres acrius quidem castigantes, hos abducendo secum, aliosGa naar voetnoot2) alio ablegando et carceribus mancipando, abbatem etiam verbis acrioribus, immo sub poena dejectionisGa naar voetnoot3) admonendo, ut omnem turpitudinem fugiens in omni virtutum genere suis praeiretGa naar voetnoot4) discipulis, forma factus honestatis gregi suo. Sed quoniam Scriptura loquitur, quod stultus verbis non corrigiturGa naar voetnoot5), actum egerunt. At satis, ut est in proverbio de quercuGa naar voetnoot6): ad jucundiora magisque utilia transeamus. Nam pro ingenio et simplici candore animi sui in monasterium nonnulla memorata dignissima praestitit. Fossam enim orientalem ab aquilonari ad australem portam oblimatam pene colonorum opera et impensis detergendo perpurgavit. Ex agro deinde frumentario, ubi etiam tum holera cum herbis domesticis utrique culinae, domini abbatis scilicet et conventus, necessariis et sufficientibus serebantGa naar voetnoot7), magnum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
illum et sumptuosum deliciarum hortum, in quo et labyrinthusGa naar voetnoot1) est, non sine magnis impensis construxit, arboribus cujusque generis TrajectoGa naar voetnoot2) allatis. Aedificavit etiam conventui refectorium hyemale, cui cochleam cum gradibus ex candido lapide, per quam fit ascensus in dormitorium, conjunxitGa naar voetnoot3). Laminam tum ferream, in quam ignis conjicitur, ante annos aliquot a cellario emptam invenit. Item magna artificiosa nec minus sumptuosa illa in choro summiGa naar voetnoot4) templi sedilia, biennium integrum laborantibus praeter ipsum operis magistrum duodecim operariis peritissimis, construxit, chorum ipsum novis lapidibus exornans. Anno 1566 in vigilia Dominicae InvocavitGa naar voetnoot5) ultima manus operi addita fuit. In Tribus MontibusGa naar voetnoot6) fossam triginta pedes latam fodit, conventum porta quoque muniturus adversus erroneos illos nebulones, nisi alia incommoda propositum impedivissent. Everswoldt novisGa naar voetnoot7) duobus aedificiis restauravit. Anno 1568 die lunae ante PentecostenGa naar voetnoot8) circa horam duodecimam, cum comes Ludovicus de Nassovo, Orengii frater, Dammonam cum finitimis agrisGa naar voetnoot9) occupans, urbem Groningam cum duobus castris obsideret, turris nostra Adwerdiensis de coelo tacta, aliquot cubitus e parte superiori conflagravit. Sed idem abbas eandem postea sic reparavit, ut nulla laesionis in ea vestigia appareant, pinnaculum quoque deaurans. Argentea vasa multa | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mutavit et nova constituit: nam duos cantharos e puro argento tantae magnitudinis finxitGa naar voetnoot1), ut altitudo viri foemur immo lumbos contigeret. Annulorum aureorum gemmarumque pretiosarum magna illi copia erat. Et quamvis a superbia erat alienissimus, tamen illis apprime delectabatur. Hoc vero tempore sub D. Francisci festumGa naar voetnoot2) Franciscanus monachus, Pater Joannes Knijff, primus episcopus Groningensis, venit in urbem ac postridie ad nos in Adwerth, ubi praeter alia collegia etiam nostri monasterii abbatiam ad se trahere modis omnibus laborabatGa naar voetnoot3). Hic Hermannus Cornelii, abbas in Wittewerum, ordinis Praemonstratensium, episcopo monasterium tradit ea lege, quod ipsius fratres canonici, ipse vero summae aedis foret | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
praepositus acceptis annuatim 300 dalerisGa naar voetnoot1). Conventus ordinis Praedicatorum Dammonae, tum quidem vacantis, reditus ad se traxitGa naar voetnoot2). Domum item Fratrum Groningae (hi erant regulae S. Francisci) in suum usum convertens, multa aedificia adjiciendo et immutando in coemiterio S. Walburgis, in aulam suam episcopalem convertitGa naar voetnoot3). Et licet a Regia Majestate | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quotannis ei duo millia ducatorum, praeter nominata collegia illa tria, in honorabilem suae dignitatis sustentationem numerarentur, his tamen (ut avarus nunquam satiatur pecuniis) non contentusGa naar voetnoot1), Adwerdiam quoque devoraturus erat, si voti sui compos fieri potuisset. Habebat quidem Pontificium diploma, Regis Hispaniae sigillo munitum, quo permittebatur ei post sessum (sic enim loquebatur) vel discessum abbatis moderiri jus ac reditus abbatiae nostrae ceu abbas usurpare. Sed Deus hoc illi non permisit. Is enimGa naar voetnoot2), qui religionis antistes, monasteriorumque protector esse debebat, tam nobilis atque laudatissimi conventus personas ac bona (Geusiorum hoc erat desiderium ac opus, sicuti nostris, heu! oculis percepimus) diripiendo atque faucibus mendicantium escas extorquendo, disturbare satagebat. Tametsi vero noster abbas facilis eratGa naar voetnoot3) in annuendo nec petentibus se viriliter denegando resistere noverat, hic tamen se non virum modo verum etiam murum ahaeneum praebuit: cum nimirum ab episcopo multoties et quidem eximiis promissis tum vero minis acrioribus impeteretur, in nullo se Reverentiae illius (quantum quidem concernebat causam tradendae abbatiae) cessurum vel assensurum, licet in periculum quoque vitae propterea foret adducendusGa naar voetnoot4), saepius affirmavit. Ut autem in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pio isto atque laudabili animi sui proposito constantior esset, inveneruntGa naar voetnoot1) Frisiae praelati prudens consilium. Nam MunternaGa naar voetnoot2) tum a pyratis GeusiacisGa naar voetnoot3) pene devastata coenobitas in tutiora loca secedere compulit. Quapropter ipsiusGa naar voetnoot4) loci abbatem, dominum Arnoldum Kenninck, propterGa naar voetnoot5) ingenium boni consilii ferax, addunt nostro in regiminis administratione socium atque coadjutorem, qui comes ei individuus actuumque omnium ejus oculatus testis, impugnantis episcopi vires mirum in modum attrivit: unde non par modo abbati factus, sed etiam authoritate superavit eum. SicqueGa naar voetnoot6) per coadjutorem res nostrae dirigebanturGa naar voetnoot7), ut praeter nomen ac sedem ipse abbas retinuerit, nihil exauthorandus haud dubie (postquam tres e diversis liberos sustulisset) a praelatis, nisi conventum tribus abbatibus onerare timuissentGa naar voetnoot8). Anno 1570 quarta feria ante PentecostenGa naar voetnoot9) venit in Adwert venerabilis pater visitator generalis omnium collegiorum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ordinis nostri, dominus Joannes a Murimundo abbasGa naar voetnoot1), missus a generali synodi, a Pontifice Summo et Majestate Regia, literas habens credentiae, qui post exquisitissimam singulorum fratrum de rebus omnibus monasterii, officiariorumque actibus et moribus indagationem, abbatem quidem in officio reliquit, sed cum emendationem continuamque cum sobrietate castimoniam sancte polliceretur. In aliquos nihilominus (quorum nomina honestatis causa silentio tegenda censui) poena carceris animadvertit. Postquam multa ordinis disciplinam concernentia in chartam charitatis nobisGa naar voetnoot2), cum episcopo de remittendo coenobio agere cepit, offerens ei quotannis de bonis nostris sex millia carolinorum. Quibus tamen placari non potuit; sed ipsum monasterium esuriens, instantius res suas in Curia Regis per suos agere institit; neque nostri e contra negotium in annos differendo procrastinantes. Visitator autem, ubi octo dies continuos apud nos haesisset, de rebus omnibus monasterii nostri jam certior factus, ad Occidentalis Frisiae collegia pervexit, inde ad sua remeaturus, sed vacuis interim haud manibus. Et quamvis vir doctus ac pius satis videbatur, munera tamen non est aspernatus. Porro quam verum sit vetus illud atque commune proverbium: ‘Qui semel scurra, nunquam bonus paterfamilias’, nostro malo didicimus. Quia cum irregularitatis atque vitae dissolutioris nota labesque nobis est inusta, difficulter nos hac suspicione liberare potuimus. Quamobrem sexta jam vice nos visitaturi | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frisiae praelati convenerunt; multo certe austerius an prudentius ignoro, res nostras tractaverunt, addentes hoc figmentum, quod per literas a Marimundo abbatis hoc facere jussi fuerunt. Sub Calendis igitur Julii anno 1571Ga naar voetnoot1) Allardum Arnhemium priorem, paulo ante ab ipsis creatum, vinctum compedibus (nam ab officio detrusisse non sufficiebat eorum libidini) et brachio seculari in carcerem Claricampensem avexerunt: mitius paulo cellarium majorem Joannem Daventriensem, prudentemGa naar voetnoot2) oeconomum, tractantes ablegarunt praeter depositionem in HierusalemGa naar voetnoot3), ubi, cum dies aliquot cum conventualibus libereGa naar voetnoot4) egisset, tandem carceribus est inclusus. Haec tum erat rerum nostrarum deploranda mirabilisque metamorphosis. Nam Joannem scribam, qui dux et instigator omnium harum turpitudinum exstiteratGa naar voetnoot5), non modo non puniunt, verum etiam ipsius prioris titulo et authoritate sublimatum exornant. Ipse tamen male sibi conscius, remordente nimirum et atterente conscientia metuensque se aliquando justas suae impuritatis poenas daturum, mature sibi fuga consuluit Embdam abeundo: ubi non multo post cum ecclesiastica, quae secum bona abstuleratGa naar voetnoot6), pessum ire cerneret, dolore tabescens emoritur. Coadjutor ergo nostri abbatis, dominus Arnoldus Kenninck, bursarii et cellarii onera et muneraGa naar voetnoot7) in se recipiens, solus nummos accipiebat et exponebat, abbate nostro Arnoldo Lanth nominetenus permanente. Quamvis autem eorum, quae hoc tempore contigerunt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
multa volens omitto, illud tamen narrationi inserendum putavi, quod abbas Munternensis cum suis conventualibus (qui praeter ipsum duntaxat numero tres erant), cum pistore uxorato et filium habente cum ejus uxore et liberis cum praedario nummoso et annoso sit eo facilius admissus, quia bona seu reditus illius conventus nobis cederent in sublevamen nummorum Episcopo quotannis numerandorum. Quod attinct ad bella in his regionibus exorta propterGa naar voetnoot1) Geusianismum, singulari alias tractatuGa naar voetnoot2) complexurus sum. Hic obiter attingo, quod anno 1566 novi Evangelici imaginibus et aris templo Minoritarum ejectis suis novae doctrinae evangelistis ibidem fecerint potestatem praedicandiGa naar voetnoot3). Anno 1566Ga naar voetnoot4) dominus Joannes de Ligny, comes ab Arenberch, hujus terrae gubernator, in conflictu adversus Ludovicum Nassovium prope Hilligerlee fortiter dimicando occubuitGa naar voetnoot5): quem Ludovicum mox eodem anno duobus castris urbem cingentem don Ferdinandus, dux Albanus, cum copiis militaribus adveniens, profligavit urbemque praesidarii militis signis sex munitam in Brabantiam rediitGa naar voetnoot6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anno deinde ipsa nocte Sanctarum AnimarumGa naar voetnoot1) mare inundans, his in terris maximam jumentorum et hominum stragem ediditGa naar voetnoot2). Sequuntur et alii duo cataclysmi sed non tam nocentes. Sed finem facturus, ad abbatem nostrum Lanth redeo, qui post multas calamitatum pressuras morbo difficili corripitur atque aerem puriorem quaerens, secedit in Assen, ubi tandem vitam cum morte mutavit anno Domini 1576 Nonis JunioGa naar voetnoot3). Corpus nihilominus relatum in Adwerth et in capitulari domo terrae mandatum, juxta praedecessorem suum quiescit: animam vero ejus omniumque fidelium ut Omnipotens Dominus in aeterna secum tabernacula recipiat, humiliter oremus. In laudem nihilominus mei abbatis tale qualecunque carmen subjungere visum fuit: Finis hic abbatis; fatorum hic exitus illum
Sorte tulit, corpus crudelibus occubat umbris:
Attamen Elysiis aeterna luce beatus
In campis vivat cum ChristoGa naar voetnoot4) spiritus. Amen.
Quid porro post ejus discessumGa naar voetnoot5) reverendissimus episcopus egerit, paucis aperiam. Sicut morte illius plurimum consternati sumusGa naar voetnoot6), sic episcopus eademGa naar voetnoot7) juxta bullae suae tenorem obtinuisset, nisi tres Frisiae praelati ceu tutores fidelissimi una cum coadjutore res nostras adversus illum animis imperterritis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ac heroico plane spiritu fuissent tutati: donec tandem licet cum ingenti difficultate ad certas pacti leges obsistendo, perpulerunt eum spondentes nimirum in singulos annos, ut et superius est notatum, ei quatuor millia dalerorum. Atque istud pactum missum fuit in Curiam Regis Hispaniae, ut illius Majestatis ac Summi Pontificis sigillis confirmareturGa naar voetnoot1). Quod cum spe tardius obsignatum rediret, anxiusGa naar voetnoot2) animi episcopus varia secum cogitareGa naar voetnoot3) multaque mente volutans, intimisque praecordiis Adwerdiae possessionem magisGa naar voetnoot4) esurire cepit; cujus memoriam ac desiderium nec ultima quidem spiranti suspiriaGa naar voetnoot5) extorserunt nec adimere potuerunt. At fortuna, quin potius ipse misericors Deus, clementer nos respiciens, maximo nos metu exsolvit, ipsum episcopum eodem illo anno sub festum D. FrancisciGa naar voetnoot6) peste tollendo. Hic paululum respicantes animisque resumptis calente immo ardente adhuc bello GeusiacoGa naar voetnoot7), cum in locum non remittereturGa naar voetnoot8) a Regia Majestate episcopus alter, nostri paulatim de restituendo abbate secum deliberareGa naar voetnoot9) constituunt: nihilominus et praedicti praelati suis collegiisGa naar voetnoot10) a belli furore maleGa naar voetnoot11) metuentes, non admodum festinarunt. Caruimus igitur abbate proprio sesqui fere annum, coadjutore illo KenninckGa naar voetnoot12) interim res nostras administrante. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Arnoldus Kenninck abbas XXXIII.Qui tandem anno 1577 in vigilia Undecim Millium VirginumGa naar voetnoot1) non tamGa naar voetnoot2) suffragiis ac voluntate fratrum coenobitarum, quam praelatorum Frisiae authoritate procerumque agri precibus in officio sicGa naar voetnoot3) continuatur, ut et nomen abbatis Adwerdiensis consecutus sit. Et quanquam seculares omnes nullius habito respectu portisGa naar voetnoot4) monasterii solent excludi, minus veroGa naar voetnoot5) ad consilium electionis novi abbatisGa naar voetnoot6) admitti, hic tamen propterGa naar voetnoot7) nimis vehemens ac diuturnum inter urbanos et proceres agri de privilegiis, quae illi praetendunt, dissidium, sic sunt admissi, ut petitionem conventui proponerent, nihil interim imperiosius adferentes, sed submisse deprecantes, ut ipsorum voluntati pavendoGa naar voetnoot8), ipsum Kenninck nomine deinceps abbatis Adwerdiensis dignaremur et honore, et quod vir ille consiliis actibusque suis futurus esset utilissimus. Vicissim illi, Christophorus ab EwsumGa naar voetnoot9), Rempt JensemaGa naar voetnoot10), Hieronymus VerrutiusGa naar voetnoot11) syndicus, totius agri deputatorum nomine legati, non tantum datis dexteris receperunt, sed etiam literis, quae apud | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nos in Adwerth diligenter asservantur, agrestium sigillo munitisGa naar voetnoot1) spoponderunt, si aliquando Regiae Majestati placuerit alterum episcopum his nostris ordinare terris, sese nos ab ejus gravedine liberaturos, neque solius Adwerdiae sed communi agrorum collegiorumque eundem sumptum fore sustentandum. His itaque rationibus voluntati eorum est satisfactum. Fuit ille autem dominus Arnoldus Kenninck Osnaburgensis natione, vir statura procerus, animo magnus, audax, ingenio acutus, consilii prudens, verumtamen Teutonica quam Romana in lingua facundior, ideoque non parvae authoritatis et aestimationis apud nobiles plerosque. Agrestibus primoribus (quod eorum partes mirum in modum contra Groningenses fovendoGa naar voetnoot2) tutaretur) quam oppidanis et propriis utriusque monasterii, Munternensis scilicet et Adwerdiensis, fratribus gratior. Quam porro vir fortis exstiterit ad bibendum vinum, sed tamen apud suos in symposiis facetus, oenopolis est notius, quam ut a me prolixiore debeatGa naar voetnoot3) oratione referri. Cum ergo jam biennium integrum, postquam praelati ad sua redissent, abbatis nomen habuisset, concessit in urbem, vocatus nimirum literis comitis de LaleynGa naar voetnoot4) et magistratus civilis, omnesque eodem conveniunt agrorum deputati, ut ibi inter sese de communi Reipublicae patriaeque salute consultarentur; in qua quidem consultatione, cum male inter partem utramque conveniret, agrestes sibi comitem magis faventem opinantesGa naar voetnoot5), importunius sese et contumeliose satis oppidanis opposuere, qui mox clanculum portis suis conclusis agrestium primores, tum ecclesiasticos quam seculares | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
apprehendentes, primum in suis quemque aedibus, deinde vero in una domo congregatos, nocte dieque civibus armatis custodieruntGa naar voetnoot1). Atque in hac detentione novus ille spei tam amplae famosissimusque abbas, nescio an magis poenitentia ductus an potius dolore tabeque exanimatus, 29 Januarii die anno 1578 vitae valedixit, suos complices in magno moerore constitutos suo non tantum consilio verum etiam corporali ac nunquam reditura praesentia destitutos relinquens. Corpus nihilominus libere non modo dimissum verum etiam milite non inermi sequente extra portam ad navem deductum, venit in Adwerth atque, quod insolens est contraque consuetudinem abbatum, in choro ante summum altare juxta tumulum D. Emanuelis episcopi Cremonensis sepelitur, grandi lapide cum nominis inscriptione sepulcro ipsius super imposito. Anima ejus omniumque fidelium requiescant im perpetua pace. Amen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I.Lijst der abten van Aduard.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage II.Lijst van stukken, aanwezig op het rijksarchief in Groningen, betreffende het klooster Aduard, die niet zijn opgenomen in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage III.Verklaring van abt en convent Aduard over het geweld, hun in 1417 door de Westerlauwersche Friezen aangedaan, niettegenstaande zij dezen een brief van 13 Juni van dat jaar hadden getoond, waarbij Hunsingoo, Fivelgoo en Groningen de neutraliteit der abdij beloven te handhaven en die in het charter is ingelascht. Op Sunte Pauwels avent conversio (24 Januari) 1419. Wij her Meynart, bij der ghenaden Godes abbet, ende ghemene oldermans des convents Adewert, doen kundich allen luden mit desen openen breve, dat in der tijt, doe men schreef dusent vierhondert ende soventien des Soendages voer Sunte Vitus dagheGa naar voetnoot1), vergadert weren die Westfresen mit oeren hulperen te Horm ende bij onsen convente ende daerommetrynt. In derselver tijt doe senden die WestfresenGa naar voetnoot2) benoemde lude an ons, begherende of wij em ende oeren hulperen onse cloester ende convente mit willen yet overleveren ende updreghen wolden, dat sie daeruut oerloghen mochten teghens die van Gronyngen. Wij gheven em to antworde, dat ons dat yn gheenre wijs en stonde te doene, van enen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godeshues een roefhues te makene, men dat sie omme Godes willen also wal deden ende bleven oere schelinge bij goeder lude woerden, want die van Groningen dat wal doen wolden, als wij hadden verstaen. Sie segheden ende antworden ons, dat en konde niet gheschien, maer sie weren anstaende ende begherende van ons dat cloester yn oer macht te hebben, als vorsz. is. Also dat wij alse bedrovede lude van em scheyden ende een myddel an onse zijt zochten, ende quemen weder an em ende beden em, ofte wij mochten van den van Groningen ende den Ommelanden, als Honseghen- ende Fyvelghen-landen, ende oeren hulperen verwerven, dat sie onse cloester niet besetten en wolden teghens de Westfresen ende oere hulperen ende gheven ons des enen openen beseghelden brief, of sie ons des ghelikes om Godes wille oec jet doen wolden, updat wij an beyden zijden rostelike ende vredenlike daerto mochten sitten. Sie segheden, sie en weren niet machtich ons allene daerop to antworden, maer sie wolden sich mit den alinghen here beraden, wes sie daerto doen wolden; bynnen desen berade soe hadden wij onse truwe boden an die stad van Groningen, begherende van em yn manieren als vorsz. is. Daer sie ons op antworden, sie wolden sich bespreken mitten ghenen, die uut Honseghe- ende Fyvelghe-lande daer weren. Als sie sich besproken hadden, gheven sie ons weder to antworde, sie en wolden onse convent niet beschadeghen noch besetten, daer schade yn of uut te doene, inden dat wij oec also bewisset ende versekert worden van den Westfresen ende de mit em daer weren; ende daerup soe gheven sie ons oeren beseghelden brief, sprekende van woerden to woerden aldus: ‘Wij hovelinge, rechters ende mene meente van Honsegheende Fyvelghe-lande, borghermeistere ende raet der stad van Groningen doen kundich allen luden mit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
desen openen breve, dat wij omme Godes wille ende bede willen des eersamen vaders yn Gode, heren Meynard, abt tot Adewert, ende sijnre ghemeenre broderscap hebben ghelovet ende loven vastelike mit desen openen breve, dat wij oer convente niet beschadeghen noch besetten en willen yn of uut schade te doene, dewijle dat de Westfresen mit oeren hulperen vergadert sijn to Horm ende daeromtrynt, inden dat den vorsz. abbate sijnen broderen ende convente ons ende onsen hulperen desghelikes wedervaren mochte van den Westfresen ende oeren hulperen, dat sie dat vorsz. cloester onbeset ende onbeschadighet wolden laten, nyemant daeruut te beschadighen. In orcunde beseghelt mit der stad secreet, daer ons anderen landen vorsz. tot deser tijt an ghevoghet. Ghegeven in den jare onses Heren dusent vierhondert en soventien des Soendaghes voer Sunte Vitus dach.’ In aldusdaner forme weren wij begherende enen breef van den Westfresen ende oeren hulperen, updat wij ende onse brodere rostelike ende vredelike des onses mochten hebben ghebruket, des ons van em leyder niet geschien en mochte, maer sie makeden enen vrede mit onsen prior ende mit denghenen, die met em daer weren, ende loveden den mit upgerichten vyngheren zeker ende vast te holdene, al want ter tijt dat hie weder an em qaeme ende em ene guede antworde seghede op die zaken, de sie begherende weren. Ende als de vorsz. prior van em ghenc sich mit ons te besprekene ende een antworde em weder te brenghene, soe quemen sie onontseghet ende onverwaert buten onsen schulden ende breken neder onse ghewelffde steenbrugge, de ghelegen is tusschen onsen cloester ende der stad van GroningenGa naar voetnoot1), updat ons onse vrende niet to | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hulpe comen en solden, ende belegheden onse cloester terstont mit groten volke desselven Soendaghes vorsz.Ga naar voetnoot1) en vochten dat an mit groten storme an beyden zijden ende ghengen onse vorsz. cloester yn mit machte, mit ghewapender hand bynnen den gueden vrede ende boven den gueden gheloven, den sie onsen vorsz. prior toegheseghet ende gelovet hadden, ende deden ons groten jamerliken schaden mit rove, mit brande, mit wondigen, mit brekinge van husen, kameren ende glasvynsteren. Des naesten Vrijedaghes daernaGa naar voetnoot2) ghesciede de strijd bij Horm up den velde van desen vorsz. Westfresen mit oeren hulperen ende van desen vorsz. landen ende oeren hulperen, van welken schaden, onrechte ende mysdaet ons ende onsen convente noch ter tijt gheen beschiet gheschiet en is van desen vorsr. Westfresen ende oeren hulperen, dat wij Gode ende allen gueden lude niet to vollen claghen en konnen. In oerkunde deser vorsz. punten soe hebbe wij her Meynard abt vorsz. onse seghel beneden an dessen breef doen hangen, doer ons anderen oldermans vorsz. to deser tijd an ghevoghet. Ghegeven yn den jare onses Heren dusent vierhondert ende neghentien up Sunte Pauwels avent conversio.
Rijksarchief in Groningen, Register, 1419, no. 4. (Vgl. Nanninga Uitterdijk, blz. 50 vlg.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IV.Brief van Hermannus. abt van Aduard, aan Henricus, abt van Altenberg, over een citatie om te compareeren te Munster. Altera die Sancti Thome confessoris de Aquino (8 Maart) 1503Ga naar voetnoot1). Reverendo in Christo patri ac domino domino Henrico, abbati Veteris Montis Cisterciensis ordinisGa naar voetnoot2), frater Hermannus, dictus abbas ad Sanctum Bernardum in Aedwert ejusdem ordinis, obsequiosi amoris promtitudinem et jocundo pacis munere perpetuo gaudere. Intelleximus ex literis jam pridem acceptis a dignis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
simo p.v. peremptorie, nos esse citatos ex commissione reverendissimi ordinis Cisterciensis ac verius auctoritate tocius capituli generalis in civitate Monasteriensi ad proximam feriam quintam post Reminiscere proxime venturamGa naar voetnoot1) hora vesperarum cum ceteris eque venerabilibus coabbatibus nostris Hinc est, quod legitimis ex causis impediti commode et oportune comparere nequimus juxta prefatam citationis formam in propria persona, tum ab aeris inclementiam subito in dies invalescentem, que revera itineri jam prope accinctos propter immeabiles accedendi vias nos quodammodo contra voluntatis propositum domi detinuit quamquam invitos, cum presens brumale hibernum tempus intensum magis magisque cotidie inhorruerit, tum etiam propter quoddam exortum disturbium inter generosissimum dominum episcopum Monasteriensem et personam nostram pro exoptate benedictionis munere obtinendo, qui quidem contra sacri nostri ordinis libertatem plus solito exigere visus est quam rationi sit consonum juxta antiquorum patrum traditiones. Si quidem hujusmodi ex racionabilibus causis quam aliis prepediti, ad presentandum nos in presenciam distulisse non immerito cernimur, ne igitur nimium egre ferat optima placabilis d.v. absenciam nostram, presertim pro nunc, humillime magna precium instancia supplicando expetimus Nam in omnibus possibilibus, quantum facultas nostra exilis suppetit, ipsi generali capitulo vel ejus commissario in factilibus obtemperare, nec in aliquo ab ipsius mandatis umquam intendimus exorbitare. Suscipiat idcirco prememorata venerabilis d.v. hanc juxte excusacionis nostre missivam, cui plenaria fides potest adhiberi, prout religiosus N., presentium exhibitor, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enucliaceus absque fucato colore declarabit, quantis videlicet jam fere sex vel septem annis elapsis continuis et diversis gravaminibus innumerosisque vexationibus a superveniente hostili manu noster conventus Aedwerdensis fuerit supra modum afflictus, nedum in temporalibus, verum et permaxime in spiritualibus, cum predilecti fratres nostri ob ingruentes bellorum perturbationes jam diu fatigati a proprio cenobio jam tercio exulare sunt compulsi residere alienis in sedibus, demptis duntaxat quatuor vel quinque curam sollicitam nostri monasterii habentibus, ita quod bonis pene temporalibus exspoliati et devastati una cum nostris colonis, quorum domos in cineres usque vorax flamma consumpsit, ut ex annua pensione minime nobis satisfacere queant. Quo actum est, dampnum nostrum, quod perpessi sumus, ultra communem estimationem excedere videatur circiter XII millia florenorum etc. Ceterum visis et auditis tantis ferocium hostium incursibus, quos etiam annuis exactionibus nostre miserabili egestati pocius ex pietate foret succurrendum, quam aliquid inconsulte ultra vires extorquendum, nicholominus ex annua contributionum solucione pro hoc anno mittimus septem florenos justi et aequi ponderis et septem florenos ducis Philippi, pro et cum ipsis instructissime exorantes, ut quitancias super his recipere mereamur et de aliis retroactis nostram precipue personam reddere dignemur excusatam, donec mutuis aspectibus in unum convenerimus. Datum sub nostro abbatiali sigillo in premissorum evidens testimonium, ex Aedwerth anno currente tercio altera die sancti Thome confessoris de Aquino qua citatis. (?) L.S. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rijksarchief in Groningen. Register, 1503, no. 31. Afschrift uit het begin der 19de eeuw, genomen naar het origineel. (Verz. van stukken, II, blz. 221). In uittreksel bij Nanninga Uitterdijk, blz. 77 vlg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage V.Uitspraak van scheidslieden in het geschil van het klooster Aduard en de erfgenamen Gaykinga, over den doodslag, aan Hendrik en Frederik Gayckinga in het klooster gepleegd. Des Maendaghes nae Simonis et Jude Apostolorum (29 October) 1520. Wij Wilhelmus Frederici, artium et medicine doctor, persona der personaetschapGa naar voetnoot1), oeverman, Everardus Jarghes, legum doctor, pastoren der kercken to Sunte Merten in Groningen, Rodolphus Mepsche, utriusque juris doctor, pastoer der kercken to BeemGa naar voetnoot2), Coerdt Coenrades ende Reynt Duerts, borghemesteren in der tijdt in Groningen, arbitratoren ende segghesheren in der naghescr. saeken, bekennen ende doen kondt myt dessen openen breve, dat naeden die weerdighe ende relligiose heren Elbertus, van der lijtsamheit Godes abbet, Rodolphus prior, Theodericus Hoerencken cleetmester, Johannes Rees senior, Jacobus Rees cappellaen, vulmachtich van den ghemenen conventslueden des convents to Aedwert Sunte Berndes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oerde, soe wij desulve hoere vulmacht in hoerens convents ghenoechsame segel ende breve dairaff gesien ende ghelesen hebben, up de ene, ende de erberen ende vromen Johan Gaykema myt sijne vrunden, swaghers ende maeghen, nementlick Derck Schaffer, Luerdt Cather, These Cather, Focko Aykumma, Melle Aykumma, Eltet toe Lellens, Ffecko Ompteda, Eyse to Lellens, Remmert to Lellens, Allert Clant, Merten Vrijlincks, Johan Tedema, Johan Hoernken, Willem Wicheringhe, Johan Scatter, Menne ende Eyllert Doema, gebroderen, Jemme AlmaGa naar voetnoot1), up die ander zijde, alle hoere twyst ende schelinghe, de sie myt malkanderen hadden ende ghehadt hebben omme den doet ende nederslach saligen Hinrick ende Frederick Gaykumma ghebroederen, de God ghenade, deweleke bynnen Aedwert vurs. van enyghen conventslueden aldaer ende horen denaren nedergheslagen ende van den levende ter doet ghebracht sijn, an ons oeverman ende segghesheren vurs. wittelike compromittiert, ghestelt ende gans ende heel belevet hebben bij pene twe dusent golden Rijnsche gulden nae luede ende vermoeghe des compromisses, datwelcke dairup ghemaket is ghewestGa naar voetnoot2), soe hebben wij oeverman ende segghesheren vurs. deselve vurs. sake wettelike ende behoerlicke verhoert ende verstaen ende na behoerlike verhoer, examinatie ende deliberatie dairup ghehadt ene compositie ende guetlike dedinghe in vruntschap, naesten besten rechte in derselver vurs. sake ghemaket ende bij weten, wille ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
consent beider parten vurs. uuytghesproken in navolghender maneren: 1. In den eersten sollen heer Sweder van Merwijck, de olde kelner, heer Johan van Steenwijck, beermester, ende Broder Gheert, hoeffmester, to ewighen daghen bliven uuyt den cloester van Aedwert ende alle den cloesteren, de onder Aedwert hoeren, alle hoere uythoven offte voerwarken ende anders uyt allen den steden, dair die van Aedwert to bidden offte to beden hebben, die in Vreeslandt ghelegen sijn tusschen de Eemze ende Lauwerzee; ende broder Jacob, de mulner, sal in dren jaren naestkomende, van datum van dessen an te rekenen, bynnen Aedwert neet wonen; ende Evert, des kelners vurs. knecht, sal in Aedwert neet wonen; neet dat hie in den doetslaghen schuldich ghevunden is, dan den vrunden vurs. to ghevalle sal hie in Aedwert neet wonen. Ende de twe brouwer- ende backersknechten, de daer mede ghewest sijn, sollen neet weder in Aedwert noch in Vreesslandt tusschen de Eemze ende Lauwerzee komen. Itke ende Cornelys moeghen wonen, daert hem belevet, want sie onschuldich ghevunden sijn. 2. Ten anderen sal dat cloester van Aedwert up sick nemen den onwillen, de gewest is tusschen heer Sweder, den kelner vurs., ende Johan Gaykumma, alsoe dat heer Sweder vurs. ofte nemant van sijner weghen up Johan Gaykumma vurs. offte up sijnnen erfgenamen tot ghene tiden myt ghenen rechte omme de onwille spreken sal; dede oick jemant, dat is her Sweder offte anders wel, van heer Sweders offte de Abbetes offte convents vurs. weghen dairenthegen, dat is de up Johan Gaykumma offte sijnen erffgenamen vurs. myt rechte spreke, dat sal dat cloester van Aedwert affdoen buten Johans ende sijne erffgenamen vurs. schade. Ten derden sal dat cloester van Aedwert overgheven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghelick sye overmytz dessen breve overgheven, alle hoer heerlickheit, rechtinghe ende ius patronatus offte koir, de sie hebben in den kerspellkercken ende allen beneficien van Suethorn, to ewighen daghen tot behoeff ende in handen Johan Gaykumma ende sijnen ervenGa naar voetnoot1), ten weer dan sake, dat Godt Almachtich saligen Hinrick Gaykumma natuerlike erffgenamen verleendeGa naar voetnoot2), up denwelke dat dan vallen sal ende up nemant anders; beholden dat de meyeren van Aedwert in densulven kerspel sollen bliven na older ghewoente onder den redger van Aedwert. 3. Deghelicks sollen de van Aedwert oick overgheven, ghelijck sie oick myt dessen overgheven, ius patronatus offte koir, die sie hebben offte hebben moeghen to der kercken offte ander beneficien in den kerspel van Werum tot behoeff salighe Ffrederick Gaykumma vurs. erffgenamen to ewighen dagenGa naar voetnoot3). 4. Noch soll de van Aedwert funderen twe ewighe vicarien, elke vicarie voir dertich golden Rijnsche gulden van ghewichte jaerliker ende ewigher renten, de ene to Suethorn, de ander to Werum, myt dessen beschede, dat die vicarii der vurs. vicarien to ewighen daghen truweliken sollen bidden in allen hoeren missen, ghebeden ende godesdeensten voir salighe Hinrick en Ffrederick Gaykumma ghebroderen, de God ghenade. Ende sollen de vicarii vurs. geholden wesen in kracht desser fundacie eerlike ende rekkelike to leven ende des horen pastoren een hantschrift gheven; ende offte sie soe neet en leveden ende des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gherechtelike vermaent worden eens, ander ende derde mael, ende sick neet en beterden, sollen de collatoren dan de vicarie, dair dat van gheboerde, enen anderen gueden preester moeghen gheven. Oick sollen de vicarii alle weke ten minnesten elck dre missen doen; weren sie oick onghestelt, alsoe dat sie uuyt enigher oirsake de missen ter weken neet doen en konden offte mochten, sollen sie de van enen anderen gueden preester doen laten: des Sondaghes van der Hilligher Drevoldicheit offte van der tijdt nae ghelegentheit der kerken; des Vridaghes voir Alle Kersten-ghelovighe Zelen mitter collecten Animabus en mytter collecten van den hillighen vijff wunden Domini Jesu Christi filii Dei unici; de derde misse sal wesen eens ter weken, als den preester even kompt, van Onser Liever Vrouwen mytter collecten voir alle Kerstene zelen Animabus. Ende ummer soll beide vicarii in allen horen missen ende goedesdeensten truwelike voer salighen Hinrick ende Ffrederick Gaykumma ghebroderen vurs. bidden; dairto sal elck vicarius van den twen vicarien vurs. alle daghe voir den twen broders vurs. ende alle Kerstene-ghelovighe zelen lesen: de twee salmen Miserere ende De profundis myt een Pater noster, Et ne nos, Requiem eternam, A porta Inferi, Credo videre bona Domini, Domine exaudi orationem nostram, Dominus vobiscum, myt der collecten Animabus ende Fidelium Deus ende Requiescant in pace, uuytghesecht de Passye- ende Paescheweken ende de octava Nativitatis Christi. Dairto sollen beide vicarii gheholden ende verbunden sijn, elck in hoere kercke alle godesdeensten mede to doen, to singhen, prediken, bichte to horen, sacramenten to ministreren ende ander godesdeenste doen als hoer pastoir ende kerspellude van hem begheren; voert horen pastoer elck hoersam ende onderdanich wesen in gheboerliken ende kerkensaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Dairto sal de vicarius to Suethorn alle jaer des eersten Maendaghes na Sunte Bernardi dachGa naar voetnoot1) to ewighen daghen bidden den pastoir mytten anderen preesteren der kercken van Suethorn ende den pastoer ende den vicarium to Werum, de dan alle ghelick des morghens in der kercken te Suethorn sollen lesen ene vigilie ende daernae elck misse doen. Ende als die laeste misse uuyt is, sollen alle de voerg. pastoren ende preesters to den graven ghaen salighen Henricks ende Ffredericks ghebroderen vurs. ende lesen daer Miserere ende De profundis myt Pater noster versiculen ende Collecten vurs; ende dan soll sie samentlick to des vicarius vurs. hues ghaen, de hem dan een maeltijdt van dren gherichten gheven sal myt gueden Groningher beer; ende als de maeltijdt ghedaen is, sollen sie samentlick Gratias lesen myt Miserere ende De profundis pro defunctis; ende als de Gratias ghelesen is, sal die vicarius van Werum den twen pastoren voerg. gheven elck vijff stuver, als in der tijdt ghanck ende ghave synt, ende elken preester twe stuver ghelikes payments. 6. Van der vicarien, de to Werum wesen sal, hebben wij, oeverman ende segghesheren vurs., bij weten, wille ende consent der vrunden alle van Gaykummaluede vurs. ende bij consent heren Otten Doelinck, in der tijdt pastoer to Werum vurs., omme salicheit de zelen der van Gaykumma, de voirhen ghestorven sijn, gheordineert in stede den vicarien, de wandaghes van enen salighen Abbet Gaykumma in den jair dusent drehundert enentwintichGa naar voetnoot2) to Gaykumma- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
capelle ghefundeert sijn ende overmyts verloep der tijden ende der lueden verkomen sijn, omme God, der kerken ende der zelen van Gaykumma-volck, voerhen sijn ende naemaels noch sterven moeghen, ghenoech te doen, soe dan desse sulve vicarie van den verghelde ende ghestorten blode salighe Frederick Gaykumma vurs. ghestichtigd is, gheordineert ende uyt dessen ordineren ende uuytspreken, dat men dat hues der vurs. vicarien tymmeren sal upt stede ende plaetze, daert salighe Frederick Gaykumma erffgenamen beleven ende bekomen konnen, dair die vicarius vurs. in woenen ende resideren sal. Ende sal van sijnen dren missen vurs. ter weken twe to Gaykumma capelle doen ende ene toe Werum, soeveer dat doenlijck is; ist oick uuyt redelike oersaken neet doenlick, sal hie de derde oick to der vurs. capellen doen; maer alle de principael ende grote hochtiden sal hie sijn missen ende godesdeensten to Werum doen ende den pastoer behulpelick ende bijstandich ende ghehoersam sijn als vurs. is. 7. Ende myt wederuprichtinghe desser vicarien ende capellen en sal dat principael hues bij Gaykummadijck, dair salighe Ffrederick Gaykumma up ghestorven is, van sijnen olden kerckenrecht toe Werum neet ghevrijet sijn, noch oick ghene van allen den anderen husen, de bij Gaykumma-dijck off daeromtrent staen ende to Werum van oldes to kerken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
horen, sal ghevrijet sijn van sijnen kerkenrechte; dan dat elck van oldes schuldich ghewest is, sal hie betalen. 8. Die vicarius to Suethorn sal sijn renten vurs. manen myt wat rechten hie wil, uuyt den erven der van Aedwert to Suethorn offte uuyt elck besunderlinghe, dair he best ghelevet, sunder oevelmoet der van Aedwert. 9. Die vicarius to Werum sal sijn renten manen van den meyeren der van Aedwert up Gaykummadijck, als vurs. is van den vicario to Suethorn. 10. Wylt de van Aedwert de renten der twyer vicarien afflossen, dat moeghen sie to allen tiden doen myt soe voele gheliker ghenoechsamer renten, de men neet sal moeghen lossen dan myt oick ghelike ewighe renten ende de vulle pacht, en soe voirt in ewicheit ende anders neet. 11. De collacie offte presentacie van der vicarien to Suethorn sal ewelick bliven by Gaykummahues to Suethorn, als vurs. is van der rechtinghe ende jus patronatus; ende de collacie offte presentacie van der vicarien toe Werum sal ewelicke bliven bij salighe Ffrederick Gaykumma vurs. hues up Gaykumma-dijck ende sijnen erffgenamen. 12. Item voir de stenen crucen, de bilix na gheleghentheit ende erberheit der personen de, Godt betert! gheslagen sijn, is gheordineert, dat de twe pastoren, als van Suethorn ende Werum, sollen uuyt bevell der van Gaykumma kesen enen van den junghen offte olden preesteren bynnen Aedwert, de gheen officinm en hefft, dat hyr hinderlick in is, wen sie wilt; den sal die Abbet dairto vermoeghen, dat diesulve altijdt, als hie misse doet, sal lesen ende misse doen voer Allerzelen-altaer, dat salighe her Ffrederick Gaykumma, wandaghes Abbet to Aedwert, in den capittelhues ghestichtiget hevet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende sal truwelike bidden voir de vurs. gheslagene gebroders; ende desse misse sal neet gherekent wesen in de missen, de salighe heer Ffrederick voirg. up dat altair ghesath hevet; dan als de hoghe misse beghunt wordt alle daghe to ewighen tiden, sal desse preester ten altair ghaen; ende als hie neet gheschikket en is, sal hie een ander in sijn stede warven; ende de misse sal heten Gaykumma twyer broeder misse; ende als desulve preester sterfft offte enich bevel krijghet, dan solt de pastoren voirg. to enigher tiden enen anderen als vurs. is kesen, den de Abbet indertijdt als vurs. is, bewilligen sal; ende densulven preester den sal de kelner van Aedwert indertijdt altijdt up Sunte Bernardi-dach in eghener personen ter misse denen ende soe to zamen truwelick voir de zelen bidden; ende den eersten dach na Sunte Berent, de den convente moghelick is, solt sie des avendes vigilie holden ende des morghens elck preester in Aedwert een zeelmisse lesen; ende dan sal de kelner des middaghes elken broder gheven een halff menghelen Rijnsches wijns ende en wyt weitenbroet. 13. Ende to wat tijden enich van dessen punten versumet worden sonder redelike oersake, dat God verbede, sollen de van Aedwert to allen tiden ende soe vake dat ghescheghe, ghebroken hebben vijfftich golden overlantsche Rijnsche gulden van ghewichte, de de beide pastoren voirg. dan moeghen manen uuyt enich van Aedwerder arven, dairt hem alderbest ghelevet, myt wat rechte, gheestlick, warlick offte botbreven, hoet den pastoren bet ghelevet sonder oevelmoet der van Aedwert; ende noch sollen de van Aedwert allikewal geholden wesen de vurs. articulen bij der vurs. pene ende maneren to holden, ende so vake de pene ghebroken worde sonder redelike oirsake als vurs. is, sal men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de pene keren tot verbeteringhe beider vicarien, dat is de ene helffte to Suethorn ende de ander helffte to Werum offte Gaykummacapelle. 14. Item, de van Aedwert sollen bewissen beide kerken in Groningen, t Sunte Merten ende ter Ae, den kerckheren ende ghemene preesteren aldaer ses golden Rijnsche gulden van ghewichte jaerlicker renten, van welcken ses Rijnsche gulden sollen vere to Sunte Merten ende twe ter Ae wesen, dair de vurs. salighe beide broeders in beiden kerken van beghaen sollen worden jaerlix myt twe punt wasses ende zeelmissen na ghewoente derselver kerken; ende dat dair dan overlopt, sal men den kerckheren ende ghemene preesteren der vurs. kercken ende oick den preesteren van Sunte Walburghe delen, omme truwelike to bidden voir die vurs. salighe beide broeders in missen ende vigilien, als dat behoerlick ende ghewoentlick is. Ende so langhe de renten vurs. onverwisset sijn, mach de procurator van Sunte Merten de vurs. ses ghewichtige gulden manen uuyt enighen van allen Aedwerder guederen, oick wair die ghelegen sijn ende hem best belevet, schadeloes ghelt, myt wat rechte gheestelick offte warlick hie wil; ende van dessen sessen den procuratori ter Ae twe van gheven, daer men dan in beiden kerken van doen sal als vurs is. 15. Item toe der vicarii husen sollen de van Aedwert gheven, tot elken hues vijffdusent steens, soevoele pannen als men dairto behoevet ende enen gueden oven kalckes. 16. De van Aedwert sollen to ewighen daghen to alle jair up Sunte Bernardi-dach vijff arme menschen in de ere der vijff wunden Christi in hoeren reventer de kost gheven ende dairtoe elck enen cruesden penninck. 17. Solle oick in jenighen tokomenden tiden duester- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nisse offte swaerheit tusschen den parten vurs. van den articulen offte sake vurs., sollen altijdt staen ende bliven an verclaringhe offte interpretacie onser overman ende segghesheren vurs.; ende in ghebreke onser offte enich van onsen maeghen, de in den levende sijn, ander guede, onstrafber luede in der offte des stede kesen ende dan verclaren als vurs. 18. Ende hyrenboven hebben de werdighen ende relligiosen heren Abbet ende Prior vurs. in onser oeverman ende segghesheren tegenwordicheit Johan Gaykumma ende sijnen vrunden vurs. in naem ende van weghen des hantdadighen vurs. enen gheboerliken voetval ghedaen, dairup dan oick ende alle den vurs. articulen Johan Gaykumma ende sijne vrunden vurs. de bovengescr. nederslach Hinrick ende Ffrederick Gaykumma ghebroderen vurs., om dat bitter liden ende de leeffte Christi, den principalen, als naemlick heer Sweder van Merwijck, heer Johan van Steenwijck, broder Gheert hoffmeister ende de twe brouwer- ende backerknechten vurs., vergheven, desulve offte nemant voirtmeer omme deselve misdaet bet to haten offte to nijden off oick beth omme de vurs. sake to spreken up jemande myt rechte offte sunder recht, dan des myt al man, nemant uuytgenomen, verliket ende versoent sollen wesen ende bliven. Hebben oick dairup deselve Johan Gaykumma myt allen ende een itlick besonder sijner vrunden voers, voir hem ende hoeren erffgenamen, vrunden, swaghers ende maeghen, mannen ende vrouwen, gheboren ende ongheboren, ghegunt ende ghegeven en in kracht desses breeffs gunnen ende gheven ene stede ende vaste maeghesende moedeszoene denselven heren Sweder, olde kelner, heer Johan van Steenwijck, beermeister, broder Gheert hoeffmeister ende den twen brouwerende backerknechten vurs. ende elck besunder, als denghenen, de die misdad vurs. ghedaen, mede- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghedaen offte heten doen hebben. Dairenboven hebben oick desulve Johan Gaykumma myt alle sijne vrunden ende in maneren vurs. desulve moetende maechsone ghegunt ende toghestaen ende myt dessen breve tostaen den weerdigen ende relligiosen heren abbet, prior, supprior, kelner, bursario, cleetmeister ende voirt alle den broderen ende conventualen, klerken offte leken des convents van Aedwert ende elck besundere, de nun sint ende in ewicheit komen moeghen, myt alle hoere denaren ende inwoneren, alsoe dat alle ende een jewelick besunder in ende myt desser soene ende moetsoene ghesoent ende verenighet in ewicheit sollen wesen ende bliven. Breke oick jemant van beiden partien desse vurs. sone, de sal vervallen wesen in een pene van twedusent golden overlantsche Rijnsche gulden van ghewichte, een dusent tot des hoenden behoeff ende een dusent tot der fabrico van Sunte Merten in Groningen behoeff, sonder alle arch ende list. In oirkunde der wairheit hebben wij, oeverman ende segghesheren vurs., elck onse seghelen witlick doen hanghen, ende omme de mere vestenisse, want wij Elbertus, abbet ende convent vurs. desse vurs. soene, dair sie ons ankumpt, ende wij Johan Gaykumma myt alle unsen vrunden desulve soene, dair sie ons ankompt, belevet ende toghestaen hebben, onse ende onse convents ende Dirck Schaffer ende Focko Aykumma segelen witlick beneden an desen breeff doen hanghen. In den jair Onss Heren dusent vijffhundert ende twintich des Maendaghes nae Simonis et Jude apostolorum.
Rijksarchief in Groningen. Register 1520 no. 15. Origineel. (Vgl. Nanninga Uitterdijk, blz. 18 vlg.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage VI.Uittreksel uit de kroniek van Sicke Benninghe. Van Hendrick Gaickinga ende Frederick gebroederen, de doodtgeslagen worden in Aduwardt. In den jaere Ons Heeren duisent vijffhondert en twintich soo weeren daer twee gebroederen, (d)en eene geheeten Hindrick Gaickinga, die ander Fredrick Gaickinga, gebooren van Gaickingahuys; en weeren van oldes van ridderlijcken geslachte, en mede van den oppersten hovelingen tusschen Eemse en Lauwersche; de hadden seeckere summige heerlickheeden en privilegien in 't Clooster van Adewart van oldes, dat em nu seer weinich geholden wort; en die privilegien, vrijheeden en heerlickheeden queemen heer van eenen Abt, die gebooren was van Gaickingahuys, geheeten Heer Frederick Gaickinga, booven anderhalff hondert jaeren verleedenGa naar voetnoot1); de lede sich weder tegen sijne waerlijcken gebroederen met oorloch en veide, en was den Gaickinga-volck overlegen mit macht en goedt, soodat he sijne gebroederen en vrinden mit macht afdranck en creegh een groot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
part van Gaickinga-landenGa naar voetnoot1); doch ten laesten wort daer eene vrundschap tusschen beyden partijen gehandelt, als ick heb hooren seggen, wat elck van den landen hebben solden; en de van Gaickinga solden hebben jaerlyx in 't euwige van dat convent van Adewert alle jaer op S. Meertens avondtGa naar voetnoot2) eene witte swaen en een capuin en een kanne wijns, en solden in eeuwige eene misse holden in capittelhuys, en eene barnende lampe voor alle Gaickinge geslachte; en ofte begeerde een kindt van den geslachte, dat geestelyck wolde worden, solden se in 't Convent anneemen; en ofte ienich van den geslachte verarmenden, den solden se geeven en gunnen de cost sijn levent lanck; ende tot wat tijden, nacht ofte dach, dat se queemen mit oer dienaers, soo solde men oer Abdie openen en geeven em daer bier en cost en wijn; en op alle Sunte Berende daegenGa naar voetnoot3) solde men se bidden ter stacie in 't Convent en geeven em daer gebraeden en gesooden en op die taeffel. Soo woonde Frederick Gaickinga op 't principale huys, dat em ter scheidinge gevallen was; den nooden se en beeden den daer toe koomen op St. Bernardo dach 1520Ga naar voetnoot4), meenende dat se daer genoch an gedaen hadden, en beeden Hindrick Gaickinga, en Johan, den jongsten broeder, niet; want se woonden toe Suidthorn op oer vaeders huys, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Allart Gaickinga geheeten; soo was dese Hindrick Gaickinga soo stolt en onversaegede coene man als tusschen der Eemse en Lauwersche eene woonde, en daerbij vrisch en wael van persoen, gestalt; en wort ontseen (ende) bevruchtet van geestelick en warlyck, de em ienich onrecht en ongelijck voorleede; en mocht oock van de huisluiden en buiren geen ongelijck en onrecht lijden, en conde soo wael verlijcken en toe vrede stellen; want elck ontsach em om sijn manheyt willen, soodat in mensche gedachte sijns gelijck in Langewoldt en HommerseeGa naar voetnoot1) niet is geweest; en was dat hoovet van alle sijn geslachte, de doe leveden; sijn vader Allert Gaickinga was gebooren van Gaickingahuys, sijn moeder Vrouke was Claws Caters dochter, en he hadde eene huisvrouwe, geheeten Grietje, Geert Wicheringe dochter uit Gronningen; en olden Johan Tema was Grieten oldevader, soodat he was van grooten vrunden en geslachten binnen en buiten GronningenGa naar voetnoot2). Als he nu niet gebeeden was als sijn vader voorgenoempt, soo tooch he en Johan de jongste broeder daerhen toe Cloester ongebeeden, en aten en droncken mede in 't reventer mit dat Convent en ander graftenGa naar voetnoot3) als dat gewoontlyck was; nae der maeltijt gengen die drie gebroederen op die Abdie omme daer vroolyck toe maecken, als em dat toebehoorde; soo worden se daer niet getoevet en geleft, als em dat toebehoorde; soo wort Hindrick voorgenoemt quaet, en genck nae de poorte omme toe huis toe vaeren, ende Fredrick, sijn broeder, volgede em; dat was een sachtsinnich, braeff, goet man en geen vechter; en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johan, de jongste broeder, quam achternae, de heell droncken was; soo was de kelner op 't hoff tusschen die nie poorte en dat brouhuys, en desse kelner was een starck, wreet man, geheeten Sweer van Maerwijck, van hoveluiden uit den lande van Cleve gebooren, en daer was oock bij em beermester heer Hindrick van Steenwijck en welcke covelbroeders mit voelen knechten uit dat brouhuys en lanckhuys, de den Johan Gaickinga bespotteden en vechtelyck mit em worden; doe dat de andere twie gebroeders sagen, soo liepen se mit oer geweer tegen all dat conventsvolck, geestlyck en waerlyck; en de kelner starckeden sijn knechten mit woorden starckelyck an ter weer, soodat die twie gebroederen Hindrick en Frederick beide voor die nie poorte worden dootgeslaegen, dat jammer en schaede is soo toe hooren en toe schrijven, en in langen jaren soo grooten ongeluck en jammerlycken doodtslach van soodaene geestelycken luiden is geschiet in 't Convent van Adewart; en worden vermoort en dootgeslaegen als rasende honden, want Hindrick voorgenoemt wort op 't hoovet geslaegen mit eenen grooten stock, dat hoovet in allen stucken, dat he niet bet sprack; Frederick wort geworpen mit eenen backsteen voor sijn hoovet, dat se beyde doodt bleeven, Godt wese dese genediche. Item corts daernae in denselven jaere vel de Abt van Adewart, Heer Elbert geheeten, an Mr. Willem Frederici en Mr. Evert Jarges, beyde kerckheere toe Sunte Meerten, omme eene soene te verhandelen en toe maecken van den gestorteden bloede desser tweer broederen, welcke dat de vrunden mit grooter swaericheyt en beede der beyder pastooren hebben believet; en sint van beyden partijen toe geraemet vier scheydesheeren ende dedingesluiden, entloos, steede ende vast, alse Mr. Evert Jarges, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doctor en kerckheere toe St. Meerten, Mester Roelof Mepsche, Doctor en kerckheere toe Bedum, Coert Coenerdes en Reindt DuerdesGa naar voetnoot1), beide Borgemeesteren in Gronningen, en Mr. Willem Frederici, Doctor en kerckheere toe St. Meerten, als een overman, welcker overman en deedingesluiden desse voorbenoemde partijen stede, vast in euwige hebben verlijcket in maniere naebeschreeven. (Volgt een resumé van het boven - bijlage V - medegedeelde charter. Van waar Benninghe evenwel de volgende bepalingen ontleent, die niet in het charter voorkomen, is niet duidelijk; mogelijk waren er nog mondelinge afspraken gemaakt, of heeft Benninghe misschien een concept gezien, waarin deze bepalingen waren opgenomen, die bij de definitieve vaststelling van den tekst weer werden geschrapt.) Item oock sullen se (abt en convent van Aduard) koopen en bestellen op elck graft eenen grooten blauwen steenGa naar voetnoot2). Voort soo sullen dat convent bekostigen en senden eenen preester toe Roemen, eene bedevaert voor der beider broeder ziellen toe doende, en sall in elck kercke van den soeven kercke lesen ofte laeten lesen vijff missen.
(Brouerius van Nidek, Analecta medii aevi, blz. 321 vlg.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage VIIGa naar voetnoot1).Rekeninge Johan Luttema van sijnnen ontfanck ende utgave, die hij als rentmeester van den gewezene convente van Aedwert, Trimunte, Cusemer, Selwert ende Winsum gehat heeft van den jare anno XVc vijff ende tnegentich, gemaect yn carolusguldens, tstuck tot twintich stuvers Brabants gerekent, stuvers ende placken.Ontfanck van de Corpus-landen van Aedwert voors.
Desen Rentmeester is van de Heren Gedeputeerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staaten deser provincie gelevert zeker register, onder dwelcke die corpuslanden int generael, belopende omtrent vier hondert twaleff grazen lantzGa naar voetnoot1), zonder specificatie, soewel van de grastalen als dhuyeringhe beyde van de corpuslanden ende oeck tmerendeel van de huyringe der meyerlanden, gelijck hem rentmeester oeck van de volgende conventen ende cloosteren geen pertinente register ofte specificatie gelevert zijn; doch gemerct dvoors. Rentmeester (als dlanden van Aedwert bekent sijnde) groote diligentie heeft gedaen, zoevoele mogelicken ware, dnavolgende specificatie van de huyringe tijde deser rekeninge gestelt, onder correctie van Mijn Heren, inde nije hueringe van de olde te verdragen, als mede van de navolgende cloosteren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Corpus-landen voorscreven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen op de Hoge MeedenGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen gelegen in den HamGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dijcksters ofte LegemeetstersGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dnavolgende coeters en dijkstersGa naar voetnoot1) voorsz.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen toe Suythorn ende Noorthorn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Coeters in de voorsc. karspelen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen toe OestwoltGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen toe GarnwerdGa naar voetnoot3).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen to OestemGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen toe WerumGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen toe LeechkerckGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen in de Roede SchoelGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen toe Harsens, Padepoel ende AdorpGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Everswolt ende WolffsbargeGa naar voetnoot4).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Roen ende Helle in de Drenthe.Ga naar voetnoot1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landen tvorsz. convent van Aedwert behorende, gelegen op Collumer-nijlantGa naar voetnoot2), waervan in den abtzlegger geen eyntlicke staet verhaelt wordt, als hiervoeren naerder verclaert isGa naar voetnoot3).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stadt ende Stadtaeffel van Groningen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage VIII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adwert in Wolffsbargen.Albert Alberts offt Month und Hindrick Harmens op het voerwarckGa naar voetnoot1) van Adwert te WolffsbargGa naar voetnoot2) hebben verclaert, verleden jaren gelevert te hebben die prelat van Adwert 6 schuitte torffGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 31 Julij op desen haer vehn gewest, ende navolgende torff bevonden gegraven te hebben. Ten eersten en sloet van 20 clampen, 3 clampen ruim en schuitte, facit 6 schuitte 2 clampen. Noch 6 kleine clampen, gereekent op een schuitte. Secht dat voer die vragt gegraven te hebben. Noch een sloet van 48 clampen, die 3 clampen een schuit, facit 16 schuitt. Dese meyeren hebben Min Heren den 5 Augusti gesettet up 5 schuitte torff.
Johan Lens hefft verclaert jaers te huire te geven 2 schuitte torff, ende secht, dat hij jaers plecht to geven 15 tag torffGa naar voetnoot1). Op dat vehn den 31 Julij gewest ende navolgende gegraven torff gevonden. Ten eersten een sloet van 12 clampen tot an die erst grope, die 4 clampen een schuitte, facit 3 schuitte. Noch een sloet van 30 clampen, 4 en schuitte, facit 7 schuitte 2 clampen. Dese meyer hebben Min Heren den 5 Augusti settet op 2 schuitte torff.
Evert Reiners, der tapper in Wolffsbargen, hefft 8 rohe landts int gebruck; gefft niet, kan ook niet graven, dan plecht die prelath jarlix to denste to wesen, waer hie siner behuefde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adwert. EversswoldtGa naar voetnoot2).Volgen die meyeren, so die beginnen int norden, swettende an Selwert en streckende int suiden an Groninger vehn herrup. Reiner Jansen, den erste meyer van Adwert in Everswoldt naest an Selwerderhoff offt vehenGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dese meyer hefft verclaert, dat hye jaers to huire gaff 3 schuitte torffs, ende vercklaerde ock, dat hy jars gruff 26 dag. Op den 23 Julij 95 is bevonden op dese meyers vehen gegraven to sin wie volgt. Ten eersten so hefft hy begonnen op het suiden van Arent, Selwerder meyer, een sloet van 30 clampen, 5 clampen een goede schuitte torff, facit 6 schuitte tot an die goete. Noch van die goete 8 clampen doppel gegraven, die 3 clampen en schuitte, facit 2 schuitte 2 clampen. Noch 13 clampen tot noch een goete, 4 clampen een schuitte, facit 3 schuitte een clamp. Noch 44 clampen, die 4 een schuitte tot die derde goete, facit 12 schuite. Noch 34 clampen, die 5 en schuitte, facit 6 schuitte 4 clampen. Hieran licht omtrent 3 taggrauwe wust. Dese meyer hebben Min Heren settet op 4 schuitte.
Op s Freriks op die Knijpen vehn hebben gegraven navolgende personen. Und volgt voert int zuiden nu geteekend Renier Jansens vehn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KnijpvehnGa naar voetnoot1).Ten ersten hefft hierup gegraven en weduw, genoemet Hille, 24 clampen, die 5 clampen een schuitte, facit 4 schuitte 4 clampen. Noch Jan Koerst und Anne Fleckens hebben hier und daer 5 tag gegraven, ende hier hebben die schuitteschuvers harop gethan ten nyen op die schuitte 4 daler, ock iiiij ende beloft 8 schuitte. Ende het ander vehn van die Knijpe ligt wust. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierna volget en vehen, dat men plege toe noemen Bontehorstvehen, und hebben hierup gegraven, so die dixter vercklaert hefft, dese navolgende: Ten ersten van norden 50 clampen, die 5 ruim en schuitte, facit 10 schuitte. Daerna 6 clampen ende 1½, die 3 clampen wel een schuitte, maekt 2 schuitte. Noch 12 clampen darbij, die 5 en schuitte, facit 2 schuitte en 2 clampen. Van dese 3 perceelen wol die dixterenGa naar voetnoot1) niet weten, wel sie gegraven hadde. Noch een sloet van 36 clampen, 5 een schuitte - ende dit hefft Hilbrant Reinier dixter ofte vrouw bekend van Drewes Clasien gehuiert te hebben - facit 7 schuitte 1 clamp. Noch daer recht tegen 4 clamp, bilopende wel 2 schuitten met die een deel diek. Noch 8 clampen Hilbrandt Reniers, 4 wel en schuitte met 3 clene clampen, maek wel to samen 2 schuitte 3 clampen. Noch Pater Egberts 32 clampen, die 5 en schuitte; noch op het nie 7 clampen gegraven, als sy droge worden, die 5 clampen wel een goede schuitte, facit 7 schuitte 4 clampen.
Otto Reniers hefft vercklaert jaers te huire te geven den prelath 2 schuitte torff, en grafft jaers 30 tagGa naar voetnoot2). Op 27 Julij op dit vehn, daer Otto plecht to wonen, bevonden gegraven te wesen, wie volgt: Ten ersten hefft Otto Willem Stevens verhuiert een sloet; darup stehen 29 clampen, 3 clampen een schuitte, maeket tesamen negen schuitte en en halve. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noch hefft Otto daer en sloet van 46 clampen, waervan die erste 5 op en schuitte sint geteekent, ende die ander 41, die 3 clampen een schuitte maekt; dan also te samen 16 schuitten 2 clampen. Noch een sloet van 20 clamp, die 4 een schuitte; so sint die vorderste 3 natte clampen, ende op het hoege vehen niet gereekent; dit is by een hoerne und goete toegemeten, ende 13 clampen over die goete, 4 een schuitte, tot tegen een goete int hoege vehen; vermenende daertoe Otten vehen toe wesende, dan hy was niet tegenwordig; maekt to samen 7½ schuitte 3 clampen. Noch heft Otto gegraven, daer hy nu wonet, nast Roleff Classen, een sloet van 38 clampen, en is 2 mal gegraven, 4 clampen een schuitte seer wel, maeket 9 schuitte een halve. Dese hebben Min Heren gesettet op 4 schuit ende kan niet 3 leveren om sin armoets halven.
Johan Jansen offt Klein vercklaert jaers to huire te geven 28 Emder gulden ende hefft het jaer gegraven 30 tagGa naar voetnoot1). Noch hefft hy vercklaert, dat hie voer een ider schuitte torff te graven en die op die sloet to leveren ontfang offt klein darvor betalt oder gekortet is 5 daler van die praelaeten, ende ook wel 4½ daler. Den 29 Julij op dessen vehn (welk nast in zuiden ligt an Otten vehn, da hie plecht to wonen) bevonden nest 24 lange clampen natte, die 3 rum en schuitte, facit 9 schuitte. Noch en sloet van 71 clampen, die 4 en schuitte, al op gedicket, facit 17 schuitte 3 clampen, die men ock wel op een schuitte moege rekenen. Noch en sloet natte clamp, tot 4 clampen, 72 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoch an die groep. Van die groepe tot noch een groepe 21 clampen nat, die 4 een schuitte, maeken also 6 schuitten een clamp. Noch van die groepe offte wateringe 11 clampen, 4 en schuitte, twemal gegraven, maek also 3 schuitte 2 clampen. Noch een sloet van 44 clampen, die 4 rum een schuitte, maeken elff schuitte 1 clamp. Dese meyer hebben Min Heren op ses schuitte gesettet; kan niet mehr dan 5 geven.
Pyeter Hinricks hefft gegraven 23 clampen, die 4 clampen gereekent op een schuitte, maek 5 schuitte 3 clampen; ende dit is gelegen tussen Kleins ende Drews Clasens-vehn zuiden en norden, niet wetende wel het verhuiert hefft. Hierna volgt noch een stuck vehn, dat men niet weet wel het gegraven hefft; ende hier volgt Ottenvehn dan na, dat hie nu huiert hefft. Peter Egberts hebben wy verhuiert 7 tag gravens, warvoer hie en halve schuitte torff sall leveren, so als dit vehen Otto Reniers plecht to gebrucken ende nu verlaten hefftGa naar voetnoot1). Drews Classen hefft vercklaert jaers to huier te te geven die prelat 2 schuitte torff, en grafft jaers 27 tagGa naar voetnoot2). Op den 23 Julij dese meyers gegraven torff gemeten; bevonden den ersten 14 clampen twemal gegraven ende sint wel die 3 clampen een goede schuitte, facit 4 schuitte 2 clamp. Noch 20 clamp, die 4 ruim en schuitte torf; en hefft to nye al die schuitte verckofft voer 4 daler an Jan Möller ende Hanssien van Borger; facit 5 schuitte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dese meyer hebben Min Heren gestelt op 3 schuit. Is hiel arm; kan niet wel mer dan 2 schuitte geven.
Roeleff Classen hefft vercklaert die praelath jaers to huier toe geven 25 Embder-gulden ende grafft jaers 30 tagGa naar voetnoot1). Den 23 Julij dese meyers gegraven torff in bywesent Allert Ipping gemeten ende opteekent. Ten erst 51 clamp, tot an die goete toe, die 4 clamp en schuitte, facit 12½ schuitte een clamp. Noch 3 groete ende hoege clamp, wel 1½ schuitte. Noch van dien aff 44 clamp, die 4 wel een schuit ruim, facit 11 schuitte. Noch 14 clamp twemal gegraven, die 3 en schuit, facit 4 schuitte 2 clamp. Noch 12 clamp tot om die goete, 4 ruim een schuitte, facit 3 schuitte. Noch over die goete 23 clamp, die 4 een schuitte, facit 5 schuitte 3 clamp. Dese meyer hebben Min Heren gesettet op 5 schuitte torff; und segt, hie kan niet mehr dan 4 geven wegens die groete swaricheit und schatting.
Alert Ippinge soehn hefft verklaert jaers te huier te geven 30 Emder gulden, ende grafft jarlix 35 dag torffGa naar voetnoot2).
Op den 23 Julij is dese nabeschreven torff gegraven wesen bevonden op desse meyers vehen und dese torff, glick op andere meyeren vehn ock geschen, voert op schuitte alle gesett in bywesent en mit adviess van Arent Luitiens van Anlo, Selwerder meyer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten ersten: 24 clampen an een groepe, die 5 clampen wel ruim een schuitte, facit 5 schuitte; want het kan die ene klamp wel ruim to nemen. Noch van die groepe 31 clamp, die 5 een schuitte, facit 6 schuit een clamp. Noch een sloet van 53 clampen, die 5 ruim een schuitte, facit 10 schuitte 3 clamp. Daerna 20 clamp, die 5 een schuitte, so sie kan droege worden, facit 4 schuitte. Dese meyer hebben Min Heren gelaten op 5 schuit ende gefft man 4 schuitte.
Egbert Warmelts, in Adwerder-hoff wonende, hefft vercklaert jaers te huier te geven den praelat 40 Emder-gulden, dan hie hefft in die 2 verleden jaren die praelaet niet mehr dan 30 Emder gulden geven, grafft des jaers 27 tagen een velt. Plecht voer olts 50 Emder gulden te huire te gevenGa naar voetnoot1). Noch hefft dese meyer bekent 6 bomen in het Oldampt verkofft to hebben ut dese bosch, als het belech vor die stat gewesen, ende ock 300 schentzenGa naar voetnoot2). Op den 23 Julij dese torff gemeten. Ten ersten 24 clamp doppel gegraven, die 3 en goede schuitte, facit 8 schuitte. Noch 10 clamp, die 5 een schuitte. Noch elff clamp, die doppel gegraven, die 3 een schuitte, facit 3 schuitte 2 clamp, so sie droeg worden. Noch elff clamp na gegraven, die 5 en schuitte, so sie droeg worden, facit 2 schuitte 1 clamp. Noch 35 clamp, die 5 en schuitte, facit 7 schuit. Op den 15 Augustus '95 hebben Min Heren deze meyer gesettet op 5 schuitte torffs.
Claes Luitiens hefft vercklaert, dat hy die praelaeth | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaers te huire plecht te geven 20 Emder gulden ende grafft 20 tag torffGa naar voetnoot1). Op dese meyers vehn is den 23 Julij bevonden gegraven te wesen wie volgt: Ten ersten negen clamp, die 3 en schuitte, facit 3 schuitte. Noch 34 clamp doppel, die 3 en schuitte, facit 11 schuitte een clamp. Noch 41 clamp, die 5 een schuitte, facit 8 schuitte 1 clamp. Noch 15 clamp doppel, 3 clamp een schuitte, facit 5 schuitte. Dese meyer is gesettet op 3 schuitte.
Abel Hoving offte Roeleffs hefft vercklaert die praelaet jaers te huier te geven 40 Emder-gulden, ende grafft jaers 30 tagGa naar voetnoot2). Op 23 Julij iss dese nabeschreven torff op dese meyers vehen gegraven te wesen bevonden: Ten ersten 18 clamp doppel, die 3 clamp een goede schuitte torf, facit 6 schuitte. Noch 22 clamp, die 5 een schuitte, facit 4 schuitte 2 clamp. Noch 22 doppel clamp, die 3 een schuitte, facit 7 schuit 1 clamp. Noch 68 clamp, die 5 en schuitte, facit 13 schuitte 3 clamp. Noch over die goete 14 clamp, die 4 een schuitte, facit 3 schuitte 2 clamp. Dese meyer wohnt int norden van Hilligengeester-meyer. Dese meyer hebben die Heren gestelt op 6 schuitte torff; und segt hie kan niet mehr dan 5 geven.
Johan Reiners, Awerder meyer, hefft vercklaert jaer te huire te geven ses schuitte torff; und plecht ertides voer en halff arff ter schattung liggen; moet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nu voer een hiel arff betalen, ende hoert in Anloer caspel; grafft jaers 35 tagGa naar voetnoot1). Dese iss vertragen op 6 schuitte torffs.
Hinrick Berens op Anloer vehn hefft vercklaert, dat hy van die helffte sins gebrucks, so die praelaet van Adwert toekompt, jaers toe huire gefft' 1 schuitte torffs. Desen hebben Min Heren bij die olde huire gelaten. Van dese voergeschreven Adwerder vehnen in Everwoldt en Wolffsbargen, wie ock Selwerder vehn, sint dit jaer 95 geceuret 55 schuitte een halveGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adwerder hell to RohnGa naar voetnoot3).Anno 1595 den 18 Aprilis sinnen wy gereiset na die Rode Heell by die meyer van Adwert, genompt Johan Hinricks, ende hefft vercklaert in die huire te hebben het landt, van die Hell genompt, und alls wat dar toe hoert, behalven die 12 tag gravens int vehn ende het tigelwarck, wecks sich Johan van Winsum des verstorvenen abts zwager anmetiget. Hiervan sal hy die abts, wan het vredlicke jaren bint, het erste jaer geven 10 daler, het 2e jaer 20, het 3e jaer 30 daler, ende dat alsoe voert dan tot ses jaeren toe jaers 10 daler mehr. Hieruit hefft Wigbolt Leuwe jarlix 5 mudde haver teenden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adwert tho Rohn.Dese nabeschreven meyeren van Adwerdt hebben wy van wegen die Heren Gedeputeerde Staten van Stad ende Omlanden by die scholte van Roden haer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruckinge van landen rechtlicken laten opseggen den 18 December 95.
Als uns van Min Heren belastet worden, die landen op die Drente opseggen to laten, worde ons ingelicken en open missive medegethan, umb offthuenge enige aresten offtte besaten, so op eenige closters vehnen torff oftte holten gethan mohten sin offte gedan worden, blickende ut de principael, so den 13 December '95 datiert und stande. Johan van Starckenborch vidit.
Den 18 December hebben wy in die Roede Hell gewest ende die vehnen tot die Hell behoerende versichtiget ende in dat holt, da die delung gevallen sint, die houwen offte marcken uptekent, so het convent van Adwert te diele gevallen sint anno 95 ende 94. Undt sint het convent van Adwert in October in anno 94 dese nabeschrevene houwen in ohre vier wahren to diele gevallen, ende is dit die erste und kleinste delung, so nu noch mest ock op die worttel steht.
Dit iss die erste deelung im October in anno 94 gescheen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
So het convent van Adwert to dele gevallen sint, ende so dar enige missbruck van die convents-meyer ant houwe gescheen mochte, koenen Johan Crumis, Timen Lunsing ende Sick Krumis wel goede beendunge van doen, rechtlicken daerop versocht sinde. Dit nabeschreven iss et holt, so to Rohn (stehet) ligt met naum, ende hoevol die prelaet in en ider buschh waren hefft specificiert. Int Nordtholt, daer dese bovengeschreven delinge geschen sint, waervan het convent van Adwert 4 waher tokomt. Int Suidtholt sint -Ga naar voetnoot1) wahren, warvan 2 wahren und een achsten theel het convent van Adwert tokomt. Van dese whaeren segt Jan van Winsum, dat een waher tot sin arff hoert. In Lieverholt sint -Ga naar voetnoot1) wahren, warvan het convent van Adwert en halve wahr toekoempt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adwert TrymunteGa naar voetnoot2).Trimunte Adwerder vorwarcken under Marumer klockenslach, gelegen an die palen van Vrieslandt. Hiervan ligt een klene bosch, het hefft hen und | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wehr up die heide half, swart und grauw vehn liggen; hier is ghen waterung, umb mit schepen hier an to komen, offt ock anders niet wal mit wagen hier off te komen is des winters. Op den 3 Augusti to Trimunte gewesen, hebben die meyeren, so darup wonen, mit name Gaucke Allerts ende Douwe Allerts, verklaert, dat sie jarlix to huire geven voer het hiele gebruck van Trimunte 15 Carolus-gulden. |
|