Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 22
(1901)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Servitia, tienden en exemtiegelden, opgebracht door de O.L. Vrouwen-abdij te Middelburg,
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hebben aangetoond, dat voor de periode, waaruit deze stukken dateeren, één servitium minutum gelijk stond aan het aandeel van elk der kardinalen aan het commune servitium. Gelijk is gezegd, viel de helft van het commune servitium aan het college ten deel, elk van de in de Roomsche curie aanwezige kardinalen of die hunner ambtgenooten, die schoon afwezig met hen in deze waren gelijk gesteld, ontving van die helft eene evenredige portie. Bedroeg dus b.v. het jaarlijksch inkomen van eene abdij of een bisdom f 1200, dan was het commune servitium op f 400 gesteld en dan ontving het college van kardinalen f 200; waren 20 hunner deelgerechtigd, dan ontving ieder f 10, en zooveel bedroeg dan in dat geval een minutum servitium, de vijf minuta servitia golden dan samen f 50, en de abt of bisschop moest dus f 450 opbrengen. Bij elke vacature werd het inkomen niet opnieuw getaxeerd, in den regel hield men zich aan de eens vastgestelde taxatie, eerst wanneer die sterk van het werkelijk bedrag der inkomsten scheen af te wijken, had eene hertaxatie plaats en werd dus het servitium commune verhoogd of verlaagd. De hoegrootheid der servitia minuta daarentegen was afhankelijk van het getal kardinalen, die op het oogenblik der uitbetaling in de curie aanwezig waren, en wisselde dus onophoudelijk. De oudste quitantie wegens betaalde servitia, die in het archief der abdij bewaard gebleven is, dateert van 1387. Het commune servitium bedroeg toen 250 goudguldens, de paus ontving er de helft van (No 1-1) en het college van kardinalen de wederhelft (Brom. Bullarium Trajectense II blz. XXXVII); een der servitia minuta wordt op 7 goudguldens 40 solidi 7 1/2 denariiGa naar voetnoot1), de vier, die aan den pauselijken | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kameraar betaald werden, dienovereenkomstig op 3 goudguldens 12 solidi 6 denarii gesteld. Er waren bij die betaling dus 16 kardinalen aanwezig. Dezelfde taxe van 250 goudguldens voor het commune servitium bestond blijkens nr. I-3 nog in 1426. De apostolische kamer ontving toen 125 goudguldens wegens het aandeel van den paus aan het commune servitium en wegens één minutum servitium 17 goudguldens 42 solidi 9 denarii; er waren toen dus slechts 7 kardinalen te Rome, die in de opbrengst der servitia deelden. De abt schijnt toen slechts één der kleine servitia aan de apostolische kamer te hebben opgebracht, en de betaling der drie andere tot later te hebben uitgesteld, hoewel in de quitantie geen uitstel van betaling gegeven wordt. Ook met de betaling aan de kamer van het college was de abt toenmaals ten achter. In 1423 betaalde abt Johannes, de voorganger van abt Nicolaas, 235 goudguldens (No I-2), in welke som dus zeker een gedeelte achterstallige schuld begrepen was. Ook toen was de schuld niet geheel gedelgd, want abt Nicolaas betaalde in 1427 voor de helft van het commune servitium alleen aan het college 150 goudguldens (No I-4), terwijl hem het servitium minutum geheel werd kwijtgescholden. Nog geen 12 jaren later was de financiëele toestand der abdij blijkbaar aanzienlijk verbeterd, want in 1438 (No I-5) werd het aandeel van den paus aan het commune servitium op 250 goudguldens, het dubbele der vorige som, gesteld en 4 minuta servitia op 125 goudguldens, zoodat er 8 kardinalen aanwezig waren en het inkomen der abdij op 1500 goudguldens gesteld werd. Ook toen bleef de abt een gedeelte van zijne servitia schuldig. Dezelfde aanzienlijke taxe bestond in 1465 (No I-6). Het servitium commune bedroeg toen 500 goudguldens, het minutum servitium 19 goudguldens 11 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
solidi 6 denarii, zijnde 1/26 van de hoofdsom, zoodat 13 kardinalen van de verdeeling hebben geprofiteerd. Ook in 1485 bedroeg het commune servitium evenveel, maar daar er slechts 9 kardinalen aanwezig waren, ontving elk 27 goudguldens 35 solidi 10 denarii. Zooveel bedroeg toen dus ook één servitium minutum.
Recapituleerende verkrijgen wij dus dit overzicht:
Het gevondene resultaat wordt nu nog aangevuld door hetgeen ons de tweede soort quitanties leeren, die nl. waarbij tienden betaald worden. De tiendenGa naar voetnoot1) werden door den paus aan de geestelijkheid van bepaalde kerkelijke provincies opgelegd. Oorspronkelijk bedroegen zij 1/10 van het jaarlijksch inkomen, later werden ook heffingen van een ander evenredig deel der inkomsten met den geijkten naam van tienden aangeduid. Eerst bestemd voor den strijd tegen de ongeloovigen, later in het algemeen tot stijving der pauselijke kas geheven, zijn ten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
slotte de tienden ook de vorm geworden, waarin de paus aan andere geestelijken of aan leeken zekere inkomsten uit de geestelijke goederen eener dioecese bezorgde. De oudste quitantie, die over tienden handelt en in het archief der abdij bewaard is, (No. II-1) heeft betrekking op de tiende, die door paus Gregorius XI in 1371, kort na zijne verheffing, aan de geestelijkheid van Duitschland, Boheme enz. werd opgelegd, en in 1/10 van het jaarlijksch inkomen bestond. Een jaar later, 1 November 1372, betaalde de abdij aan den bisschop van Utrecht, die door den pauselijken collector Elias de Vrodromo met de inning dezer tienden in zijne dioecese was belast, de helft van het verschuldigde bedrag, nl 1/20 van het jaarlijksch inkomen der abdij. Hierbij doet zich het merkwaardig verschijnsel voor, dat de inkomsten niet volgens de vaste taxe worden berekend, maar dat de gemachtigde van den abt het 1/20 van het werkelijke inkomen der abdij over het loopende jaar betaalt. Hij betaalde 21 pond Hollandsch, het zuiver inkomen der abdij beliep dus in 1372 420 pond Hollandsch. Vier jaren later betaalde de abt aan den Utrechtschen bisschop 100 goudguldens ter voldoening der tiende, ‘nuper’ door paus Gregorius XI ‘novissime indicta’ aan de Utrechtsche geestelijkheid (No. II-2). Hoewel nu BromGa naar voetnoot1) en KirschGa naar voetnoot2) geene tiende, door Gregorius XI opgelegd, kennen behalve die van 1371, komt het mij toch voor, dat hier niet van dezelfde tiende sprake is als waarover No. II-1 handelt. De laatstgenoemde was door de abdij reeds voor de helft voldaan, en in de quitantie voor 1376 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wordt met geen woord van eene vroegere prestatie gerept. Ook kan eene tiende, die reeds in 1371 werd opgelegd, in 1376 moeilijk ‘nuper novissime indicta’ genoemd worden, ja het woord ‘novissime’ schijnt juist deze tiende te stellen tegenover eene andere, die nog niet lang geleden was opgelegd. De wijze, waarop deze tiende werd geïnd, was merkwaardig genoeg, en is mij nooit elders voorgekomen. De bisschop had de tiende van de pauselijke collectores gekocht, of zooals men later van belastingen zeggen zou, gepacht. De Middelburgsche abdij betaalde 100 goudguldens ‘secundum taxationem decime in dyocesi nostra consuetam et in antiquis registris seu codicibus compertam’. Volgens die oude registers was dus de abdij op een jaarlijksch inkomen van 1000 goudguldens getaxeerd. Dit zullen niet de pauselijke goudguldens, floreni de Florentia, floreni sententiae, maar munten van minder gehalte, vermoedelijk de zoo aanstonds te vermelden floreni communes, zijn geweest, want in 1387 nam het pauselijk hof voor de abdij eene taxatie van 750 goudguldens als jaarlijksch inkomen aan. Een gelukkig toeval stelt ons in staat de toenmalige verhouding van de inkomsten der Middelburgsche abdij tot die van de vijf Utrechtsche kapittelen te bepalen. In een charter van 8 Maart 1376, dat in het archief van het kapittel van St Jan te Utrecht berust, wordt de taxe ‘ab antiquo consueta’ in deze tiende voor de vijf Utrechtsche kapittelen gezamenlijk gesteld op 200 floreni communes, waarvan er 50 door het Domkapittel, 30 door het kapittel van St. Jan, en 40 door elk der drie andere kapittelen worden opgebracht, en dezelfde cijfers worden genoemd in de quitantie, door den bisschop aan de vijf kapittelen wegens de betaling der tienden gegeven, dd. 1376 October 10, waarvan een afschrift in het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
archief van Oudmunster berust. De inkomsten der abdij werden dus op het dubbele van die van het Domkapittel en op de helft van die der vijf Utrechtsche kapittelen gezamenlijk geschat. De inkomsten van het Utrechtsche bisdom waren toen op 4600 goudguldens getaxeerdGa naar voetnoot1), d.w.z. ongeveer zes maal hooger dan die der abdij. In 1443 schijnt paus Eugenius IV ten gunste van den hertog van Bourgondië eene tiende aan de geestelijkheid dezer landen te hebben opgelegd; de bisschop van Doornik werd met de heffing belast en aan diens subcollector betaalde de abt als zijne bijdrage 50 pond grooten VI. (No. II-3). Het inkomen der abdij werd dus toen op 500 pond grooten Vl. geschat. Daar de abdij voor en na dien tijd getaxeerd was op een inkomen van 1500 Florentijnsche goudguldens schijnt een pond Vl. toen gelijk te hebben gestaan met 3 zulke goudguldens. Hoe het komt, dat naast de quitantie, waarbij het aandeel van den abt op 50 pond grooten Vl. gesteld wordt, eene andere geheel gelijkluidende gevonden wordt, waarin de abdij op eene contributie van slechts 10 pond grooten Vl. wordt geschat, kan ik niet verklaren. Men zou geneigd zijn te denken aan de betaling der 50 pond in vijf termijnen, ware het niet, dat de 10 pond uitdrukkelijk de totalis summa wordt genoemd. In elk geval dient men bij de berekening van het inkomen der abdij niet van de 10 maar van de 50 pond uit te gaan. Drie stukken (No. II 4-6) handelen over de tiende, die aan de Utrechtsche geestelijkheid werd opgelegd ten behoeve van Walraven van Meurs en zijne erfgenamen, waarover BromGa naar voetnoot2) uitvoerig gehandeld heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Door hem is vastgesteld, dat deze tiende 1/14 van het jaarlijksch inkomen bedroeg. Intusschen zou een der hierachter gepubliceerde stukken juist hieromtrent twijfel kunnen verwekken. Ik bedoel No. II-6, dat ook merkwaardig is, omdat er uit blijkt, dat alle geestelijken van het bisdom, ook pastoorsGa naar voetnoot1), gehouden waren hunne bijdrage tot deze tiende te leveren. Het stuk is nl. eene quitantie van den subcollector Theodoricus Pollaert, waarbij deze erkent van den pastoor van Aagtekerke 6 Rijnsguldens, als diens aandeel in de tiende, ontvangen te hebben. Daarbij wordt, gelijk uitdrukkelijk wordt gezegd, de waarde d.w.z. het jaarlijksch inkomen der pastoorsplaats gesteld op 90 Rijnsguldens. De tiende bedraagt hier dus 1/15 van het jaarlijksch inkomen. Of dezelfde verhouding ook bij de berekening van het door de abdij verschuldigde bedrag ten grondslag is gelegd, durf ik niet beslissen. Twee stukken handelen over de betaling van het aandeel der abdij. Het eene d.d. 16 December 1459 (No. II-5) is het concept eener quitantie, die wel door den subcollector geschreven maar niet door hem geteekend is. De werkelijke quitantie (No. II-4) is van drie dagen vroeger gedateerd. Wat de oorzaak dezer antedateering kan zijn, durf ik niet ultmaken en evenmin, waarom in de concept-quitantie de abdij op 200 goudguldens getaxeerd wordt en in de uitgegevene akte op 100 gouden kronen. Het concept spreekt van de quota quaterniensis d.i., meen ik, de quote zooals zij in het register staat opgeteekend; deze bedroeg 200 goudguldens, zoodat het inkomen der abdij op 2800 of 3000 goudguldens getaxeerd was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dit zijn dus niet floreni de Florencia, want in die muntsoort werd toenmaals het inkomen der abdij op 1500 goudguldens geschat, maar munten van eene andere soort, die ongeveer de helft der waarde hadden, misschien Rijnsguldens. De gouden kronen, waarin de abt ten slotte betaalde, kwamen daarentegen in waarde nagenoeg met de pauselijke guldens overeen, tenzij, wat niet onmogelijk is, de abt minder betaalde dan waartoe hij rechtens verplicht was. Dit stuk is het jongste, dat van eene betaling van tienden door den Middelburgschen abt gewag maakt. Volledigheidshalve heb ik hier nog eene quitantie van 1512 (No. III) opgenomen, waaruit blijkt hoeveel de abdij jaarlijks voor hare exemtie had te betalen. De Middelburgsche abdij ontving bij eene bul van paus Bonifatius IX dd. 26 Augustus 1401Ga naar voetnoot1) het voorrecht der exemtie, waarvoor zij eene jaarlijksche contributie van een gouden ducaat verschuldigd wasGa naar voetnoot2). Daar een gouden ducaat ongeveer met een Florentijnschen gulden gelijkwaardig wasGa naar voetnoot3), was deze taxe niet hoog. Zij werd dan ook niet jaarlijks maar in ongelijke termijnen over verscheidene jaren in eens betaaldGa naar voetnoot4), in ons geval inde de collector Idzardus de Phrisia 20 jaren contributie in eens. R.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
I-1.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sigilli nostri camerariatus officii iussimus appensione muniri. Datum Luce sub anno Domini millesimo trecentesimo octuagesimo septimo indiccione decima die vicesima sexta mensis Augusti pontificatus prefati sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Urbani divina providencia pape sexti anno decimo.
Oorspr. Met het geschonden zegel van het kamerariaat in roode was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
I-2.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
monasterium, camere dicti collegii necnon familiaribus et officiariis dictorum dominorum cardinalium solvere tenebatur et extitit efficaciter obligatus, florenos auri de camera ducentos triginta quinque, nobis pro ipso collegio recipientibus, per manus reverendi in Christo patris domini Harmanni Dwergh, sedis apostolice prothonotarii, die date presencium solvi fecit realiter et cum effectu. De quibus sic solutis ipsum dominum abbatem, monasterium suum, successores suos et eorum bona prefati collegii nomine absolvimus et quittamus. In quorum testimonium presentes litteras fieri iussimus et sigilli nostri camerariatus officii appensione muniri. Datum Rome die prima mensis Madii anno a nativitate Domini millesimo quadringentesimo vicesimo tercio pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Martini divina providencia pape quinti anno sexto.
Oorspr. Met het geschonden zegel van het kamerariaat in roode was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
I-3.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
clericus, reverendi in Christo patris domini Francisci, miseracione divina archiepiscopi Narbonensis, domini pape camerarii, in camerariatus officio locum tenens, salutem in Domino. Universitati vestre notum facimus per presentes, quod venerabilis pater dominus frater Nicolaus, abbas monasterii Beate Marie Middelburgensis ordinis Premonstratensis Traiectensis diocesis, pro parte sui communis servicii, in quo camere apostolice sub certis penis et sentenciis racione dicti sui monasterii extitit efficaciter obligatus, centum viginti quinque florenos auri de camera prefate camere, reverendo patre domino Oddone de Varris, commendatario ecclesie Anagninensis, domini nostri pape thesaurario, pro ea recepiente, nec non pro integra solucione unius minuti servicii, prefato domino camerario et dominis clericis apostolice camere debiti, pro quo in dicta camera sub eisdem penis et sentenciis extitit similiter obligatus, decem et septem similes florenos solidos quadraginta duos et denarios novem monete Romane, clericis prefatis dicti domini camerarii (nostro) et eorum proprio nomine recipientibus, per manus venerabilis viri magistri Johannis Viviani, canonici Parisiensis, die datarum presencium termino nondum elapso solvi fecit realiter cum effectu. De quibus sic datis et solutis prefatum dominum fratrem Nicolaum, abbatem, eiusque heredes, successores et bona ac dictum suum monasterium omnesque alios, quorum interest et intererit seu interesse poterit quomodolibet in futuris, tenore presencium quitamus, absolvimus et eciam liberamus. In quorum testimonium presentes litteras fieri et sigilli camerariatus officii supradicti, quo utimur, fecimus appensione muniri. Datum Rome apud Sanctos apostolos sub anno Domini millesimo quadringentesimo vicesimo sexto indictione quarta die duodecima mensis Novembris pontificatus sanctissimi in Christo patris et | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
domini nostri domini Martini divina providencia pape quinti anno nono.
Oorspr. Met het geschonden zegel van het kamerariaat in roode was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
I-4.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ipso collegio recipientibus, per manus venerabilis et circumspecti viri magistri Johannis Viviani, archidiaconi de Belna in ecclesia Eduensi, die date presentium solvi fecit realiter et cum effectu. De quibus sic solutis ipsum dominum abbatem, monasterium suum, successores suos et eorum bona prefati collegii nomine absolvimus et quittamus. In quorum testimonium presentes litteras fieri jussimus et sigilli nostri camerariatus appensione muniri. Datum Rome die decima mensis Julii anno a nativitate Domini millesimo quadringentesimo vicesimo septimo pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Martini divina providencia pape quinti anno decimo.
Oorspr. Met het geschonden zegel van het kamerariaat in roode was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
I-5.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
notum facimus per presentes, quod venerabilis vir dominus Petrus, abbas monasterii Sancte Marie Midde(l)burgensis ordinis Premonstratensis Traiectensis diocesis, pro parte sui communis servitii, in quo camere apostolice sub certis penis et sentenciis ratione provisionis dicto monasterio de sua persona facte erat efficaciter obligatus, florenos auri de camera centum nonaginta septem ipsi camere, reverendo in Christo patre domino Daniele, Dei gratia episcopo Concordiensi, domini nostri pape thesaurario, pro dicta camera recipiente, ac pro integra solutione unius minuti servitii, nobis et venerabilibus viris dominis dicte camere clericis debiti, florenos auri similes triginta unum solidos duodecim denarios quatuorGa naar voetnoot1) monete Romane, ac pro parte trium minutorum servitiorum, familiaribus et officialibus domini nostri pape debitorum, florenos auri similes septuaginta duos et solidos triginta duos dicte monete, venerabilibus viris dominis dicte camere clericis, nostro ipso eorumque ac familiarium et officialium huiusmodi nominibus recipientibus, die datarum presentium tempore debito per manus venerabilis viri domini Roberti de Martellis, mercatoris Florentini, solvi fecit realiter et cum effectu. Quibus solutionibus sic factis sanctissimus in Christo pater et dominus noster dominus Eugenius, divina providentia papa quartus, ob certas rationabiles causas, animum Sue Sanctitatis moventes, totum residuum dicti sui communis servitii, ascendens ad florenos quinquaginta tres auri similes, ac etiam totum residuum dictorum trium minutorum servitiorum, ascendens ad florenos auri similes viginti unum solidos quinque et denarios sexGa naar voetnoot1) dicte monete, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eidem domino abbati de Sue Sanctitatis liberalitate ha(c) vice dumtaxat nobis presentibus remisit pariter et donavit, quod nos de mandato Sue Sanctitatis, super hoc vive vocis oroculo nobis facto, remittimus et donamus per presentes. De quibus sic remissis et solutis prefatum dominum Petrum, abbatem, eiusque monasterium et in eo successores, heredes et bona quecumque tenore presentium quitamus, absolvimus et liberamus. In quorum testimonium presentes litteras fieri et sigilli nostri camerariatus officii supradicti, quo utimur, fecimus appensione muniri. Datum Ferrarie sub anno a nativitate Domini millesimo quadringentesimo tricesimo octavo indictione prima die vicesima quarta mensis Decembris pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri Eugenii divina providentia pape quarti anno octavo.
Oorspr. Met het geschonden zegel van het kamerariaat in roode was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
I-6.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sacri collegii reverendissimorum in Christo patruumGa naar voetnoot1) dominorum sancte Romane ecclesie cardinalium camerarius, universis presentes litteras inspecturis salutem in Domino. Universitati vestre notum facimus per presentes, quod venerabilis in Christo pater dominus Johannes de Sgravensande, abbas monasterii Sancte Marie Milldeburgensis ordinis Premo(n)stratensis, Traiectensis diocesis, pro totali solutione suorum communis et minuti servitiorum, in quibus sub certis penis et sententiis ac termino nondum elapso ratione promotionis sue ad dictum monasterium camere dicti collegii necnon familiaribus et officialibus dictorum dominorum cardinalium solvere tenebatur et extitit efficaciter obligatus, florenos auri de camera ducentumGa naar voetnoot2) sexaginta novem solidos undecim denarios sex, nobis pro ipso collegio recipientibus, per manus honorabilis viri Leonardi Spinellis et sociorum suorum, mercatorum, curiam Romanam sequentium, die date presentium solvi fecit realiter et cum effectu. De quibus sic solutis ipsum dominum abbatem, monasterium suum, successores suos et eorum bona preffatiGa naar voetnoot3) collegii nomine absolvimus, quietamus et liberamus per presentes. In quorum testimonium presentes litteras fieri et sigilli nostri camerariatus officii jussimus a(p)pensione muniri. Datum Rome vigessimaGa naar voetnoot4) septima Marcii anno a nativitate Domini mcccclxv pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Pauli divina providentia pape secundi anno primo.
Oorspr. Met het geschonden zegel van het kamerariaat in roode was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
I-7.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
officii jussimus appensione muniri. Datum Rome die decima quarta mensis Marcii anno a nativitate Domini millesimo quadringentesimo octuagesimo quinto pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Innocentii divina providentia pape viii anno primo. Oorspr. Met het geschonden zegel van het kamerariaat in roode was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
II-1.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
per sanctissimum in Christo patrem ac dominum dominum Gregorium, divina providencia papam undecimum modernum, per certas provincias Alemannie indictam pro dyocesi Traiectensi specialiter deputatiGa naar voetnoot1), subdelegati ut asseruit, meique notarii publici testiumque infrascriptorum ad hoc specialiter vocatorum et rogatorum presencia personaliter constitutus honorabilis vir dominus Johannes de Calker, presbiter, perpetuus vicarius ecclesie Sancti Johannis Traiectensis, procurator et procuratorio nomine, prout de ipsius ad hoc mandato prima facie apparuit, venerabilium et religiosorum virorum dominorum abbatis et conventus monasterii Beate MarieGa naar voetnoot2) Middelburgensis ordinis Premonstratensis Traiectensis dyocesis, volens et intendens dicto domino Henrico subcollectori de media decima pro termino Omnium sanctorum presenti sive vicesima fructuum et reddituum presentis anni ipsius abbatis et monasterii satisfacere secundum tenorem literarum apostolicarum super hoc confectarum, vivaGa naar voetnoot3) vocis oraculo proposuit et dixit, quod abbas et singulares monachi dicti monasterii Middelburgensis semper fuerunt et hodie sunt homines catholici et sacrosancte Romane ecclesie et Romanis pontificibus pro tempore obedientes et eorum mandatis parentes, et quod media decima sive vicesima omnium fructuum, reddituum et proventuum dicti monasterii anni presentis, pro quo decima exsolvitur, non plus quam ad viginti unam libras Holland. denariorum se extendit, deductis impensis et oneribus suis et monasterii sui necessariis, de quo idem procurator paratus fuit facere fidem. Quas viginti unam | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
libras monete antedicte dictus dominus Johannes procurator procuratorio nomine quo supra in parata et numerata pecunia eidem domino Henrico subcollectori ad opus camere apostolice integraliter exsolvit. Super quibus dictus procurator nomine quo supra sibi fieri petiit a me notario publico infrascripto ad dictamen cuiuscumque juris periti unum vel plura publicum seu publica instrumenta. Acta fuerunt hec Traiecti supra cameram dicti domini episcopi Traiectensis sub anno, indiccione, mense, die, hora et pontificatu, quibus supra, presentibus ibidem venerabilibus et discretis viris dominis Johanne de Tuul, canonico Maioris, Digero Oude, Sancti Salvatoris, et Wilhelmo Buer, Sancti Petri ecclesiarum Traiectensium perpetuis vicariis, et aliis pluribus testibus fidedignis ad premissa vocatis specialiter et rogatis. Et ego Gerardus Heerman, clericus Traiectensis dyocesis, publicus imperiali auctoritate notarius, premissis omnibus et singulis, dum sic ut premittitur agerentur et fierent, una cum predictis testibus presens interfui, ea fieri vidi et audivi et in hanc publicam formam redegi, propria mea manu scripsi et signo meo solito et consueto signavi rogatus et requisitus in testimonium veritatis premissorum. Et approbo hanc suprascriptionem ‘Marie’, inter decimam et undecimam lineas suprascriptam.
Oorspr. Met de signatuur van den notaris. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dens, zijnde het bedrag door hen verschuldigd wegens de tiende, door paus Gregorius XI aan de Utrechtsche geestelijkheid opgelegd, ontvangen te hebben. Noverint universi, quod nos Arnoldus de Huern Dei gratia episcopus Traiectensis, a peritis literarum quam aliis fidedignis ad hoc per nos specialiter deputatis ac solerti indagine premissa informati, recongnoscimusGa naar voetnoot1) et in lucem deducimus veritatis, quod abbas et conventus monasterii Beate Marie Middelburgensis ordinis Premonstratensis nostre dyocesis, (cum) secundum taxacionem decime in dyocesi nostra consuetam et in antiquis registris seu codicibus compertam pro solucione decime papalis sint et teneantur ad summam centum florenorem auri legalium communium obligati, predictam taxationem estimando ab olim ut premittitur consuetam in dyocesi nostra predicta ad valorem auri puri, (ad predictam) summam pro solucione huiusmodi decime papalis, si et cum eam [numerari] contigerit, tenentur et sunt obligati, predictique abbas et conventus nobis solverunt et plenarie numeraverunt centum florenos auri bonos et legales communes seu valorem pro eis pro solucione decime nuper per sanctissimum in Christo patrem dominum nostrum Gregorium divina providencia papam undecimum clero civitatis et dyocesis Traiectensis novissime indicte et per nos erga collectores sedis apostolice, ad colligendum ipsam decimam in civitate et dyocesi predictis deputatos, legitime empte, et nobis de eadem cum effectu satisfecerunt. Quapropter eosdem abbatem et conventum supradictos super solucione pecunie antedicte, sicut justum est, acquitavimus et eosdem tenore presencium acquitamus. In quorum omnium testimonium sigillum nostrum maius duximus pre- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sentibus apponendum. Datum anno Domini millesimo trecentesimo septuagesimo sexto mense Junii die vicesima octava.
Oorspr. Het zegel van den bisschop verloren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
II-3.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ratione cuiusdam indulti apostolici aliquomodo obnoxii pariter et obligati. De quibusquidem decimis et aliis expensis, dampnis et interesse per me Johannem predictum aut alias ex parte domini collectoris predicti quoquomodo factis, passis, habitis et sustentatis ego Johannes antedictus reverendum patrem dominos abbatem, priorem et conventum sepedictos presentibus solempniter quito, promittens eos coram quibuscumque personis, quarum intererit, perpetuis temporibus indempnos relevare. Omnibus dolo et fraude seclusis in premissis pariter et ammotis. Teste sigillo meo proprio presenti cedule apposito et appenso decima sexta die mensis Iulii anno Domini millesimo quadringentesimo quadragesimo tercio.
Oorspr. Met het geschonden zegel van den succollector in roode was. N.B. Er is nog voorhanden een geheel gelijkluidend stuk, behalve alleen dat de bijdrage der abdij daarin op 10 pond gesteld is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
II-4.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Marie virginis Aquensis Leodiensis diocesis, succollector subsidii a singulis venerabilibus dominis de clero et religiosis utriusque sexus civitatis et diocesis Traiectensis de universis ipsorum fructibus et emolumentis pro parte reverendissimi in Christo patris et domini domini Theoderici archiepiscopi Coloniensis, Sacri Romani imperii principis electoris ac Westphalie et Angarie ducis etc, fratris germani et proxumorum heredis quondam recolende memorie et illustris domini Walrami de Moirsa, electi et confirmati Monasteriensis ecclesie, auctoritate apostolica cxigendi et levandi specialiter subdeputatus, confiteor me nomine et ex parte reverendi patris domini Petri de Dam, abbatis, ac omnium et singulorum venerabilium et religiosorum dominorum prepositi ac conventus monasterii Beate Marie Myddelburgensis dicte Traiectensis diocesis ordinis Premonstratensis, recepisse in numerata pecunia centum cor(o)nas aureas vel illarum valorem occasione et racione dicti subsidii. De quibusquidem pecuniis et subsidio ac quibuslibet expensis, dampnis et interesse reverendum patrem Petrum, abbatumGa naar voetnoot1), ac singulos venerabiles et religiosos dominos prepositum ac conventum dicti monasterii Beate Marie Myddelburgensis realiter quito et absolvo per presentes. In cuius rei testimonium hanc litteram manu mea propria subscripsi unacum impressione sigilli proprii. Datum anno Domini millesimo quadringentesimo quinquagesimo nono die decima tercia Decembris.
(w.g.) Theodericus Pollart manu propria.
Oorspr op papier. Met het geschonden opgedrukte zegel van den succollector in roode was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
II-6.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
II-6.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
virginis Aquensis, succollector subsidii a singulis venerabilibus dominis de clero et religiosis utriusque sexus civitatis et diocesis Traiectensis de universis ipsorum fructibus et emolumentis pro parte reverendissimi in Christo patris et domini domini Theoderici, archiepiscopi Coloniensis, Sacri Romani imperii principis electoris etc., fratris germani et proxumorum heredis quondam recolende memorie et illustris domini Walrami de Moirsa, electi et confirmati Monasteriensis, auctoritate apostolica exigendi et levandi specialiter subdeputatus, confiteor me recepisse ab honorabili domino et religioso Henrico Laurencii, pastore ecclesie Sancte Aghate, computato valore ecclesie ad xc renenses, sex renenses, de quibus ipsum quito et absolvo per presentes. In cuius rei testimonium hanc cedulam subscripsi unacum impressione sigilli mei. Sub anno Domini M IIIIc LIX die XVII mensis Decembris.
(w.g.) Theodericus Pollart manu propria.
Oorspr. op papier. Met het geschonden opgedrukte zegel van den succollector in roode was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
III.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sanctissimi domini nostri pape cubicularius, ad serenissimum dominum Joannem, Datie, Suetie, Norwegie regem, nuncius apostolicus, inque regnis nominatis necnon Coloniensi atque Bremensi provinciis et Sleeswickensi diocesi fructuum, reddituum atque proventuum camere apostolice collector generalis specialiater deputatus, universis et singulis patentes has nostras quietancie literas visuris et audituris salutem in Domino et fidem indubiam. Juris ordo precipit et equitatis norma suadet, ut sicut solutione eius quod debetur, omnis tollitur obligatio, ita et super debito soluto seu compensato ad summovendum quantamcumque controversiarum occassionem dari debet quietancia et assecuratio, ne ea, que in tempore acta sunt, cum tempore pereant aut sub tempore intereant. Sane cum nuper reverendus pater Petrus de Cappello, abbas exempti monasterii Middelburgensis ordinis Premonstratensis Traiectensis diocesis, nobis de annuo censu, in quo beato Petro et apostolice sedi ob exemptionis et incorporationis privilegium quotannis obligantur, realem cum effectu usque ad summam viginti ducatos aureos de camera pro viginti annis preteritis solutionem prestiterit, dignum ymmo debitum existimamus securitati illius domini Petri abbatis et sui monasterii Middelburgensis prospicere presentiumque literarum nostrarum traditione salubri illis succurrere testimonio, ne in posterum ab quovis nomine camere apostolice in partibus istis negotiaturo super hiis juribus inpeti poterint; quocirca ipsum reverendum patrem abbatem et monasterium suum Middelburgense predictum ab omni obligatione camere apostolice ratione jurium et censuum annuorum sacrosancte Romane ecclesie et sancte sedi ab loco illo debitorum usque ad datam presentium in vim literarum apostolicarum et auctoritate nostri officii in forma valida absolvimus, quietamus et liberamus, eosdem- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
que ex nunc absolutos, quietatos et liberatos nuncupantes, decernentes et diffinientes, ideo ut occasione sive pretextu jurium et censuum predictorum ab nullo camere apostolice collectore, in posterum ad partes istas destinando, quomodolibet molestari, incommodari, vexari aut in jus aliquod vocari possint aut debeant, sed sint ipsi generaliter generalissime atque specialiter specialissime quietati, absoluti et assecurati. In quorum omnium et singulorum premissorum fidem presentes quietancie literas fieri et per notarium publicum subscribi sigillique nostri officii jussimus et fecimus appensione communiri. Datum in Haga comitis iiiita die menses Novembris anno ab incarnatione Domini millesimo quingentesimo duodecimo sedente sanctissimo domino nostro papa Julio divina providencia papa secundo anno pontificatus sui nono.
(w.g.) Visa Idzardus, collector apostolicus, manu propria.
Oorspr. Het zegel van den collector verloren. |
|