Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 22
(1901)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XLV]
| |||||||||
Bijlage E.
| |||||||||
[pagina XLVI]
| |||||||||
Fouten, die aan een tegenwoordig geslacht te zeer in het oog springen. Met het toenemen der kennis toch stijgen de eischen. Legt men deze aan die kaarten aan, dan blijkt spoedig, dat hun juistheid te wenschen overlaat en het beeld, dat zij willen geven, meestal zeer verward is, omdat zij óf verschillende onderwerpen tegelijk, óf eenzelfde onderwerp in verschillende tijden op één kaart behandelen. Bovendien verlangen wij meer kaarten, dan tot heden beschikbaar waren. Wij wenschen hen niet alleen voor schoolgebruik tot verduidelijking, neen, wij ouderen gevoelen bij eenig nadenken, dat goede kaarten ons zeer veel in een oogopslag kunnen leeren, wat thans slechts na veel zoeken te verkrijgen is. Wat zouden wij kaarten met staatkundige en kerkelijke indeelingenGa naar voetnoot1) in verschillende tijden waardeeren, mits uitgewerkt in bijzonderheden en met lijnen niet aan de phantasie ontleend. Bovendien zouden die kaarten ons nog kunnen inlichten omtrent oude toestandenGa naar voetnoot2), loop van rivieren enz. Als een voor- | |||||||||
[pagina XLVII]
| |||||||||
beeld neem ik slechts het dekenaat van de Veluwe vóór de invoering der nieuwe bisdommen. Is de stelling te gewaagd, dat de kerspelen, die thans op den linkeroever van den IJssel liggen en die buiten dat dekenaat lagen, eertijds althans ten deele tot den rechteroever behoorden? Kent men de juiste grenzen dier kerspelen, dan zal men behoedzaam opbouwende en de bekende gegevens omtrent den aanleg van dijken raadplegende, wellicht de oude bedding van den IJssel kunnen terugvinden. Duidelijk zal het hierdoor soms worden, waarom een plaats oorspronkelijk op een ander punt verrees, dan waar zij thans ligt, m.a.w. zij verschoof naarmate het bed der rivier zich verplaatste. Kaarten met opgaven van vondsten - praehistorische, Romeinsche enz. - zullen ons meer dan thans een blik geven op de nederzettingen dier dagen. Gevonden overblijfselen van wegen de onderlinge verbindingen leeren kennen Wat thans op zich zelf staat, zal wellicht blijken deel eener grootere eenheid te zijn. De beantwoording der vraag, waar en welke kloosters lagen in deze of gene provincie, kost veel tijd. Hadden wij kaarten, waarop hunne ligging en de orden, waartoe hunne bewoners behoorden, waren aangegeven, dan zouden wij met een oogopslag op de hoogte zijn. Tevens zal het ons dan ook soms duidelijk worden, waarom b.v. een bepaalde plek, zelfs na eeuwen, in ontginning gunstig afsteekt bij aangrenzende. Bezaten wij kaarten, waarop de scholen in verschillende tijden voorkomen, dan zouden wij een beter inzicht krijgen in de volksontwikkeling in verschillende tijdperken. Het volgen van een veldtocht zal vergemakkelijkt worden door de kaart, waarop, al is het met een | |||||||||
[pagina XLVIII]
| |||||||||
enkele lijn, de opmarsch der troepen wordt aangegeven. Fouten door al te getrouw naschrijven, waarvan wijlen Professor Fruin ons in ‘Buren, dat den Rijn stopt’ zoo'n leerrijk voorbeeld gaf, worden voorkomenGa naar voetnoot1). Aldus zou ik kunnen voortgaan U vele kaarten verschillende onderwerpen behandelende op te sommen, om in de eerste en voornaamste plaats hun nut voor den historicus aan te toonen, maar tevens te wijzen op den stoot, dien zij geven zullen aan nieuwe vraagstukken en de oplossing van reeds bestaande. Wij leven nog slechts aan het begin van een tijdperk, waarin veel karakteristieks dreigt verloren te gaan. Thans is het nog tijd, om b.v. voor sommige streken met volkomen zekerheid de grenzen der marken vast te stellenGa naar voetnoot2). Allengs verdwijnen de plaatselijke kleederdrachten en met hen een der kenmerken van de verschillende nederzettingen in ons land. Het wordt tijd de streken met bepaalde kleederdrachten in kaart te brengen. Tot nog toe sprak ik alleen van de waarde dier kaarten voor onze eigen geschiedenis. Denken wij ons dergelijke kaarten ook voor andere staten, voor Europa, dan zal het wel overbodig zijn uit te weiden over het belangrijke hulpmiddel, dat hierdoor voor het leeren der algemeene geschiedenis geboden wordt. Aan Professor Dr. von Thudichum te Tubingen komt de eer toe den weg te hebben gewezen en ingeslagen om die kaarten te verkrijgen. De verwezenlijking van | |||||||||
[pagina XLIX]
| |||||||||
zijne denkbeelden omvat niet alleen het Duitsche Rijk, maar Europa. Hieruit volgt reeds van zelf, en ik zal er later nog nader op terug komen, dat bij het vervaardigen van deze kaarten van meet af de grootst mogelijke eenheid betracht moet worden m.a.w. de taal, die zij spreken, moet een internationale zijn, te verkrijgen door eenheid van schaal en teekens. Alvorens verder hierop in te gaan zal ik de plannen van von Thudichum en de voorloopig verkregen uitkomsten bespreken. Punt van uitgang van de historisch-statistische kaarten vormen de schetskaartenGa naar voetnoot1). Reeds in 1883 heeft von Thudichum dergelijke kaarten voor de landstreek aan de Boven-Neckar en Boven-Donau voor eigen rekening laten vervaardigen, oorspronkelijk met het oog op rechtshistorische onderzoekingen. Dank zij de welwillendheid van den vervaardiger kan ik u niet alleen de schetskaarten in de verschillende phases van hare ontwikkeling vertoonen, maar ook ingevulde schetskaarten - liggers - laten zien. In 1884 ontwikkelde von Thudichum zijne denkbeelden in een artikelGa naar voetnoot2), getiteld ‘Organisation und Arbeitsplan der historischen Vereine.’ Het volgende jaar zond hij dit artikel benevens een ‘Denkschrift über die Einrichtung und den Nutzen gedruckter Grundkarten’ aan de historische Vereenigingen te Darmstadt, Giessen, Hanau, Frankfort a.d. Main, Kassel en Wiesbaden. Was hierdoor de belangstelling gewekt, de ver- | |||||||||
[pagina L]
| |||||||||
vaardiging van schetskaarten op een en dezelfde schaal voor Duitschland en de aangrenzende rijken kreeg vooral een stoot door de besluiten van de vergadering van Duitsche geschied- en oudheidkundige genootschappen, te Sigmaringen den 31 Augustus 1891 genomen naar aanleiding van een voordracht van Professor von Thudichum. In een zevental punten bevatten deze besluitenGa naar voetnoot1) bepalingen en wenschen, die wij achtereenvolgens zullen bespreken. In de eerste plaats werd de schaal der schetskaarten vastgesteld. Deze zullen zijn van 1:100 000, 1:500.000 en 1:1.500.000. Uitgaande van het denkbeeld, dat deze kaarten overzichtelijk moeten zijn en gelegenheid geven tot het maken van aanteekeningen met pen en penseel, moeten zij zoo ijl mogelijk zijn. Op de kaarten van 1:500.000 en 1:1.500.000 zullen daarom alleen rivieren en belangrijke plaatsnamen voorkomen, op die van 1:100.000 bovendien de grenzen der gemeentenGa naar voetnoot2). Opdat de verschillende kaarten voor Duitschland behoorlijk aan elkaar sluiten, moeten allen volgens één net uitgevoerd worden. Ter bevordering van het vervaardigen van historisch-statistische liggers wordt aan de vereenigingen aanbevolen, aan deskundigen kosteloos schetskaarten te verstrekken. Zullen de schetskaarten den gewenschten graad van juistheid bereiken, dan moet hunne vervaardiging aan den Generalen Staf toevertrouwd worden en aangezien het hier een zaak van nationaal belang geldt, verdient de onderneming den steun der regeeringen. Omtrent de vervaardiging der schetskaarten werd het wenschelijk geoordeeld | |||||||||
[pagina LI]
| |||||||||
eerst die schetskaarten aan te maken, die de vereenigingen bestellen. Ten slotte werd bepaald deze besluiten ter kennis te brengen van de historische genootschappen in Oostenrijk, Zwitserland, Luxemburg, België en Nederland met verzoek, om in denzelfden geest werkzaam te zijn. Als een eerste uitvloeisel van deze besluiten wendde zich het bestuur der vergadering in November 1891 tot den rijkskanselier, om de vervaardiging van de schetskaarten van rijkswege te verkrijgen. Het antwoord van dien kanselier erkent, op grond van het oordeel van de Koninklijke Akademie te Berlijn, de vervaardiging van schetskaarten als een onderneming, die aanmoediging verdient, maar tevens verklaart de kanselier, dat financieele steun van het rijk, bij gemis aan fondsen, niet verstrekt kan wordenGa naar voetnoot1). Uit dit antwoord volgde, dat men voortaan alleen steun van de afzonderlijke Duitsche staten en de historische genootschappen te verwachten had. Onverflauwd bleef von Thudichum zijne denkbeelden bepleiten en omgekeerd vormde de vergadering van Duitsche geschied- en oudheidkundige genootschappen het middelpunt, waarvan de beweging voor de schetskaarten uitging. Zoo neemt de vergadering, in September 1893 te Stuttgart gehouden, op voorstel van von Thudichum, besluiten omtrent het vervaardigen van schetskaarten en het verkrijgen van liggersGa naar voetnoot2). Er zal een Centraal-bureau opgericht worden, dat | |||||||||
[pagina LII]
| |||||||||
niet alleen voor het maken der schetskaarten zal zorg dragen, maar ook voor de eenvormigheid der invulling dier kaarten, dus dat de kaarten naar één stelsel uitgewerkt worden. Aangezien nagenoeg de geheele Duitsche Stafkaart op de schaal van 1:100.000 vervaardigd is, werd bepaald, dat de schetskaarten nauwkeurig met de bladen van de Stafkaart zouden overeenkomen. Ten einde de gewenschte voeling te houden tusschen het bestuur en de verschillende genootschappen, werden de laatsten en de Topographische bureaux verzocht, elk half jaar een kort verslag in te dienen omtrent den stand van zaken en van elke kaart zoowel aan bovengenoemd bestuur als aan het Germaansch Museum te Neurenberg een exemplaar te zenden. Naar aanleiding van deze besluiten stelde Dr. Brecher uit Berlijn een handleiding samen onder den titel ‘Erläuterungen für die Bearbeitung und Verwendung der Grundkarten von Deutschland in 1:100.000,’ die hij in 1894 aan de vergadering te Eisenach aanboodGa naar voetnoot1). Het volgende jaar, 1895, besloot de vergadering te Constanz op voorstel van Dr. Ermisch, om op hare kosten aan alle genootschappen proefbladen van schetskaarten toe te zenden, ten einde aldus hunne belangstelling te wekkenGa naar voetnoot2). Dit besluit, op de vergadering te Blankenburg in 1896 herhaald, werd uitgevoerd, zoodat aan alle genootschappen de bladen 86/117 van de schetskaart van Mecklenburg benevens een door Dr. Grotefend samengestelde ‘Erläuterung’ werd toegezondenGa naar voetnoot3). | |||||||||
[pagina LIII]
| |||||||||
Dank zij de voorstellen van von Thudichum nam de vergadering in den herfst 1897 te Durkheim besluitenGa naar voetnoot1), waarbij aan alle historische genootschappen de spoedige vervaardiging van schetskaarten op 1:100.000 werd aanbevolen. Tevens werd de wensch uitgesproken, dat de nog ontbrekende bladen van de Duitsche Staf kaart in 1900 gereed zouden komen. Gaf ik tot nog toe een overzicht van hetgeen de verschillende vergaderingen van Duitsche geschied- en oudheidkundige genootschappen voor het verkrijgen van historisch-statistische kaarten deden, thans moeten wij ook nog een andere vereeniging vermelden, die naast haar voor het goede doel streed. Ik bedoel de ‘Konferenz deutscher Publikations-Institute’. Omtrent de beraadslagingen en besluiten van deze ‘Konferenz’ stip ik aan, dat de vergadering, in den herfst 1896 te Innsbruck gehoudenGa naar voetnoot2), wees op de groote stabiliteit, die de ‘Gemarkungsgrenzen’ der Duitsche schetskaarten bezitten. Volgens haar waren deze grenzen sinds 1400 onveranderd gebleven en vormden zij een vertrouwbaar geraamte voor de schetskaarten. De wenschelijkheid, volgens von Thudichum, om kaarten van een zelfde schaal te gebruiken beaamde men niet. In de eerste plaats toch zou men praktisch op het bezwaar stuiten, dat niet alle Duitsche Stafkaarten op de schaal van 1:100.000 vervaardigd zijn. Ten tweede beweerde men, dat bij de schetskaarten, waarop ieder zijne uitkomsten kon aanteekenen, geen eenheid van schaal noodig was; eerst later | |||||||||
[pagina LIV]
| |||||||||
konden allen tot een gemeenschappelijke schaal herleid worden. De ‘Konferenz’ erkende in hare vergadering, in April 1898 te Neurenberg gehoudenGa naar voetnoot1), terecht het belang van eenheid in maatstaf der kaarten. Zij verklaarde de schetskaarten als een onontbeerlijken grondslag voor historisch-statistische onderzoekingen en hunne vervaardiging op elke wijze te zullen bevorderen. Als einddoel stelde men het bezit van schetskaarten over het geheele gebied van de ‘Konferenz’ en wel op een schaal van 1:100.000. Deze kaarten zouden voor geschiedvorschers beschikbaar gesteld worden tegen den kostenden prijs; onder verplichting, dat zij van de door hen vervaardigde liggers copiën moesten zenden aan hun landsdepôt en aan het centraaldepôt. Dit centraaldepôt en dit landsdepôt moesten zich ten doel stellen op alle wijzen dezen arbeid te bevorderen en dienstbaar te maken. Om dit doel te bevorderen wordt de voorzitter verzocht pogingen aan te wenden, om óf van het rijk óf van de afzonderlijke staten de vervaardiging van schetskaarten te verkrijgen. In aansluiting hieraan nam de vergadering van Duitsche geschied- en oudheidkundige genootschappen te Munster in October van hetzelfde jaar de volgende besluitenGa naar voetnoot2). De liggers, die uit de schetskaarten ontstaan, moeten in bepaald aangewezen depôts verzameld worden. In elk van hen moeten de liggers der streek ter raadpleging liggen. Gewoonlijk zullen hiervoor de rijksarchieven en de landsbibliotheken de aangewezen plaatsen zijn. Het bestuur der vergadering wordt ver- | |||||||||
[pagina LV]
| |||||||||
zocht hieromtrent met de betrokken autoriteiten in overleg te treden. Bovendien moet een verzameling aangelegd worden van alle in Duitschland gemaakte liggers. Als plaats van deze verzameling is Leipzig de meest geschikte door zijne centrale ligging. Bovendien pleit voor Leipzig, dat daar een leerstoel is voor historische geographie en een ‘Historisch-geographisches Seminar.’ Omtrent dit punt werd het bestuur verzocht onderhandelingen met de hoogeschool te Leipzig te openen. Tot nog toe zijn wij bij dit onderwerp op geen bedenkingen gestuit, integendeel allerwegen werd in het algemeen het nut der schetskaarten erkend en bepleit. In den laatsten tijd zijn echter tegen hen bezwaren geopperd, als wier tolk wij G. Seeliger kunnen aanmerken. Alvorens deze te bespreken moet ik een oogenblik stilstaan bij enkele uitdrukkingen door Duitsche schrijvers gebezigd. Zooals reeds medegedeeld werd, worden op de schetskaarten de tegenwoordige grenzen der gemeenten aangegeven. In Duitschland spreekt men gewoonlijk van ‘Orts-Gemarkungen’. Sommige schrijvers, ‘Orts-Fluren’ noemende, bedoelen hiermede hetzelfde als ‘Orts-Gemarkungen’. De reden, waarom b.v. Ermisch bepaald van ‘Orts-Fluren’ gewaagt, is, dat deze uitdrukking veel in Saksen gebruikt wordt. Met het bezigen van het woord ‘Flur’ in het algemeen zij men echter omzichtig, omdat het niet overal dezelfde beteekenis heeft. Zoo wordt b.v. in Hessen een ‘Dorf-Mark’ verdeeld in drie of vier ‘Fluren’Ga naar voetnoot1). Keeren wij thans tot de schetskaarten terug. Bij hunne bewerking tot liggers speelden die grenzen bij | |||||||||
[pagina LVI]
| |||||||||
de oorspronkelijke ontwerpers zoo'n groote rol, dat zelfs sommigen in Duitschland niet van schetskaarten (Grundkarten) spreken, maar eenvoudig van grenskaarten (Gemarkungskarten). De vraag ligt voor de hand: zijn die gemeentegrenzen wel zoo oud, dat men op hen met vol vertrouwen het verleden kan opbouwen. De vergadering van de ‘Konferenz’, te Innsbruck in 1896 gehouden, sprak, zooals wij reeds zagen, als hare meening uit, dat deze grenzen sinds 1400 onveranderlijk gebleven waren. Wanneer men deze uitspraak aan ons land toetst, zal ieder bij eenig nadenken - ik wijs slechts op de veranderingen der groote gemeenten - spoedig erkennen, dat de onveranderlijkheid der grenzen sinds eeuwen op ons land niet ten volle van toepassing is. Voor Duitschland is ook gebleken, dat men hier te doen heeft met een stelling, die niet overal doorgaat. Uit dit feit hebben sommigen een wapen tegen de schetskaarten gesmeed. Wij zullen Seeliger als hun tolk het woord gevenGa naar voetnoot1). Na een uitvoerig betoog komt hij tot de slotsom, dat de tegenwoordige grenzen der steden, dorpen en zelfstandige heerlijkheden dagteekenen uit de laatste eeuwen. Deze grenzen, thans veranderlijk, waren dit vroeger eveneens. Daarna bespreekt hij de bezwaren, die ondervonden worden bij het aangeven van de gemeentegrenzen voor sommige deelen van Duitschland, en de onvertrouwbaarheid dier opgaven, om tot de slotsom te komen: de tegenwoordige grenzen zijn voor historisch-geographische onderzoekingen wel niet waardeloos, maar van hen moet een uiterst omzichtig gebruik gemaakt worden. Zij leenen zich niet tot | |||||||||
[pagina LVII]
| |||||||||
het onmiddellijk kartographisch vaststellen van gouwen, graafschappen, kerkelijke indeelingen enz. in vroegere eeuwen. Het middel tot groote juistheid, dat men in de aangifte dier grenzen op de schetskaarten dacht te bezitten, is gebleken denkbeeldig te zijn. Beschouwt men de verschillende soorten van liggers, dan kan men die in twee soorten indeelen, namelijk waarbij het aangeven van grenzen noodig is of overbodig. Waar zij noodig zijn, zijn de op de schetskaarten aangegeven grenzen meestal onbruikbaar, omdat deze alleen juist zijn voor een bepaalden tijd. Nu zou het nog kunnen zijn, dat deze schetskaarten voor de bewerkers van nut konden zijn, maar is dit wel het geval? De bewerkers van territoriaal-historische atlassen zullen de kaarten met aangifte der tegenwoordige grenzen wel kunnen gebruiken, maar naast deze kaarten is voor hen het oude materiaal met oudere grenzen enz. evenveel waard. Nu zal men zeggen: voor hen speciaal worden deze schetskaarten ook niet vervaardigd, zij moeten aan meer algemeene doeleinden dienstbaar zijn. Maar wanneer men de algemeene bruikbaarheid van de kaarten met aangifte van grenzen loochent, dan blijft niets eigenaardigs meer van hen over; het is een blad papier met waterloopen en namen! De Stafkaart blijft trots de schetskaarten voor den bewerker onontbeerlijk. De schetskaart wordt ten slotte alleen een hulpmiddel bij het teekenen. Hij, die een ligger vervaardigt, kan die wateren en plaatsnamen ook regelrecht van de Stafkaart ontleenen, m.a.w. de schetskaarten kunnen geheel gemist worden. Alvorens aanteekeningen op de beschouwingen van Seeliger te maken, moeten wij opmerken, dat dergelijke uitingen op de vergadering der ‘Konferenz’, in April 1900 gehouden, een bespreking uitlokten over de bruikbaarheid der schetskaarten in het alge- | |||||||||
[pagina LVIII]
| |||||||||
meenGa naar voetnoot1). De vergadering verklaarde nogmaals, dat het wenschelijk was het vervaardigen van schetskaarten krachtig voort te zetten; met bijvoeging, dat men bepaaldelijk nasporingen doen zou over het ontstaan, den ouderdom en de wijzigingen van de gemeentelijke grenzen binnen de afzonderlijke gebieden. Verder werd het wenschelijk geoordeeld, om op grond van ervaringen uitvoerige voorschriften samen te stellen ten bate der onderzoekers bij het invullen der schetskaarten. Het maken van een ontwerp voor deze voorschriften werd aan de ‘Centralstelle für Grundkarten’ te Leipzig - waarover later - opgedragen. Nadat aan de Saksische regeering de dank van de ‘Konferenz’ voor de oprichting van de ‘Centralstelle’, was uitgedrukt, werden alle genootschappen, die schetskaarten vervaardigd hadden, verzocht deze kaarten en copiën van hunne liggers aan de ‘Centralstelle’ op te zenden. Van de schetskaarten wenschte men gaarne in de ‘Centralstelle’ zoovelen te bezitten, dat ieder onderzoeker elke kaart van daar uit ontbieden kon. Ten slotte werd de wenschelijkheid uitgesproken, om met het vervaardigen van de schetskaarten voor geheel Duitschland op een schaal van 1:500.000 te beginnen. Eindelijk kan ik nog mededeelen, dat op de vergadering van Duitsche geschied- en oudheidkundige genootschappen, te Dresden den 26 September 1900 gehouden, een Commissie benoemd is voor het vast- | |||||||||
[pagina LIX]
| |||||||||
stellen van de teekens enz., die bij het invullen der schetskaarten gebruikt zullen wordenGa naar voetnoot1). Thans een woord naar aanleiding van de bedenkingen, door Seeliger in het midden gebracht. Met bescheidenheid zij gezegd, dat ik na kennismaking met de ‘Denkschrift’ van von Thudichum dergelijke opmerkingen als Seeliger ook maakte. Naar mijn oordeel overschatte von Thudichum de waarde der tegenwoordige gemeentegrenzen. Het was niet te verwonderen, dat mij dit opviel. Ik vond in de gemeente - Hattem - waar ik thans woon een sterk sprekend voorbeeld. Reeds het feit, dat de tegenwoordige burgerlijke en kerkelijke gemeente te Hattem niet samenvallen, is opmerkelijk. Terwijl de eerste gemeente een bescheiden plaats inneemt, omvat de tweede, behalve de burgerlijke gemeente Hattem, ook een gedeelte der burgerlijke gemeente Oldebroek. De kerkelijke gemeente was vóór 1863, toen de zelfstandige kerkelijke gemeente Wezep werd opgericht, nog grooter. Oorspronkelijk behoorde dit gedeelte der Veluwe tot het kerspel Epe en werd hier in 1176 het kerspel van den Gaasberg opgericht, dat later vervangen werd door dat van den Godesweerd, thans Hattem geheeten. Wat de burgerlijke gemeente betreft valt op te merken, dat eertijds onderscheid moest gemaakt worden tusschen de grenzen van de stad, van de vrijheid en van het schoutambt Hattem. Ik zou deze mededeelingen nog tot naburige gemeenten kunnen uitstrekken, om ten slotte de voorbeelden te vermeerderen ter waarschuwing tegen | |||||||||
[pagina LX]
| |||||||||
overschatting der waarde van de gemeentegrenzen op de schetskaarten. Maar verder zou ik ook niet willen gaan. Naar mijn oordeel, dat ik ook bij Dr. W. FabriciusGa naar voetnoot1) vond, zal blijken, dat de aangegeven grenzen soms van zeer oude dagteekening zijn, dus op hun plaats voor verschillende tijden; maar vooral zullen deze lijnen van grenzen en rivieren punten van uitgang vormen, die het aanteekenen van het verleden vergemakkelijken. Voor- en tegenstanders der schetskaarten overdrijven. Een oordeel omtrent de waarde der grenzen op de schetskaarten in het algemeen is niet te vellen. Elk geval moet afzonderlijk beoordeeld worden. Evenals voor Duitschland zal ook voor ons land blijken, dat er streken zijn, waar die grenzen van hoogen ouderdom zijn. In elk geval bevat de schetskaart met hare gemeentegrenzen de juiste gegevens voor de staatkundige indeeling van het heden. Wanneer Seeliger beweert, dat elke bewerker zelt die schetskaarten wel aan de Stafkaart kan ontleenen, dan betwijfel ik dit ten zeerste. Tusschen het inteekenen van gegevens op een bestaande kaart en het maken van een kaart is nog een verschil. Het laatste stelt eischen, waaraan niet ieder kan voldoen. In elk geval heeft de bewerker in de schetskaart een niet te versmaden geraamte. Dat bij het bezit der schetskaart het raadplegen en hebben van een Stafkaart overbodig zijn zou, beweert niemand. Alleen met behulp van de Stafkaart is b.v. de juiste plaats te bepalen van een verdwenen klooster, dat eerst daarna op de schetskaart kan overgebracht worden. Na aldus alleen plannen, wenschen en bezwaren besproken te hebben, zal ik thans enkele mede- | |||||||||
[pagina LXI]
| |||||||||
deelingen doen omtrent reeds verkregen uitkomsten. Hierop zou ik een lange lijst van genootschappen uit alle oorden van Duitschland kunnen laten volgen, die eensdeels reeds schetskaarten uitgaven, anderdeels tot hunne uitgave beslotenGa naar voetnoot1). Terecht merkt een Duitsch schrijver op: het vraagstuk welk gebruik van de schetskaarten gemaakt zal worden, treedt meer op den voorgrond dan de zorg voor de vervaardiging der schetskaartenGa naar voetnoot2). | |||||||||
[pagina LXII]
| |||||||||
In verband hiermede wil ik eenigszins uitvoerig stilstaan bij Saksen en Nederland. Saksen noem ik, omdat de organisatie voor dit land uitvoerig bekend isGa naar voetnoot1). Van twee plaatsen uit - het bureau (Geschäftszimmer) van de ‘historische Kommission’ in het Historisch Seminarium van de hoogeschool te Leipzig en het ‘Haupt-Staatsarchiv’ te Dresden - worden aan de onderzoekers schetskaarten beneden den kostenden prijs - 30 pfennige per stuk verstrekt. Als voorwaarde wordt hun echter gesteld, dat zij een copie van den ligger, die uit die kaart ontstaat, benevens een opgave van bronnenGa naar voetnoot2), waarop de invulling berust, aan het ‘Haupt-Staatsarchiv’ te Dresden toezenden. Het tweede exemplaar van deze schetskaart, hiervoor noodig, wordt kosteloos verstrekt. Hierdoor hoopt men na verloop van tijd op het rijksarchief te Dresden het noodige materiaal te verkrijgen voor het bewerken van een historischen atlas van het koninkrijk. Hiermede niet tevreden heeft men een ‘Centralstelle für Grundkarten’ in het leven geroepen niet alleen voor Duitschland, maar voor geheel Midden-Europa. De wensch, door de vergadering Duitsche geschied- en oudheidkundige genootschappen in den herfst 1898 geuitGa naar voetnoot3), is dus vervuld, dank zij de Saksische regeering. Het ‘Historisch-geographisches Seminar’ te Leipzig, tot nu toe een onderdeel van het ‘Geographisches Seminar’, heeft als ‘Historisch-geographisches Institut’ eigen vertrekken gekregen, die in verbinding staan | |||||||||
[pagina LXIII]
| |||||||||
met de zalen voor de behandeling der middel- en nieuwe geschiedenis. Hierdoor kunnen de bezoekers van het Instituut gemakkelijk de uitgebreide bibliotheek van het ‘Seminar’ raadplegen. Aan het hoofd van het ‘Institut’ staan twee directeuren. De eene is voor de antieke geographie, de andere voor de middel- en nieuwe geographie. De geschiedenis der geographie is hun gemeenschappelijk arbeidsveld. Aan beide directeuren is een bibliothecaris toegevoegd, zoowel voor de bibliotheek als voor het handhaven der orde in de zalen. De ‘Centralstelle für Grundkarten’ is bij de middel- en nieuwe geographie ingedeeld. Aan den directeur dier afdeeling is hiervoor een bepaald assistent toegevoegd, Dr. Kötzschke. In een der vertrekken bevindt zich een kast met honderden vakken tot het opbergen van schetskaarten Het doel van deze ‘Centralstelle’ is in de eerste plaats depôt voor schetskaarten te zijn, niet alleen voor Duitschland, maar voor alle landen. Van daar kunnen dus de onderzoekers schetskaarten laten komenGa naar voetnoot1). Het voordeel van een dergelijke inrichting springt in het oog. De schetskaarten zijn niet altijd door bekende genootschappen uitgegeven, soms danken zij zelfs hun ontstaan aan particulier initiatief De onderzoeker kan niet altijd het adres weten, waar hij deze of gene kaart bekomen kan. Bovendien wordt door de inrichting der ‘Centralstelle’ den bezoeker de gelegenheid geboden tot werken. Hier toch vindt men de Stafkaart, de belangrijkste kaarten en atlassen, in Duitschland sinds de 16de eeuw verschenen, vele en belangrijke geographische woordenboeken, een uitgelezen bibliotheek van werken over geographie enz.Ga naar voetnoot2) Werden aan | |||||||||
[pagina LXIV]
| |||||||||
het vele, dat de ‘Centralstelle’ reeds aanbiedt, nog toegevoegd copiën van alle liggers, dan zou hier op dit gebied met der tijd een ideale inrichting verrijzen. Begeven wij ons thans naar ons land, om te zien wat daar reeds verkregen is en nog gedaan moet worden. In November 1898 verzond het Historisch Genootschap een circulaire aan verschillende historische vereenigingen en heeren rijksarchivarissen in Nederland. Onder mededeeling van den inhoud der besluiten, te Sigmaringen in 1891 genomenGa naar voetnoot1), een toelichting van het doel der kaarten en een kort overzicht van den stand der beweging, ontvouwt het genootschap zijne plannen omtrent de schetskaarten en noodigt hen tot deelneming uit. Het plan van het genootschap berust op de deelneming van 25 vereenigingen en archieven, die gedurende zes jaren jaarlijks twintig gulden zullen betalen. Hiervoor zou elke deelnemer volgens een voorloopig plan 175 exemplaren van de schetskaarten van zijne provincie en 2 volledige stellen kaarten van het geheele rijk ontvangen, terwijl aan het rijk 100 volledige exemplaren zouden afgestaan worden. Op dit rondschrijven zijn de gewenschte bewijzen van instemming verkregen. Op de Topographische inrichting onder de bekwame leiding van den heer C.A. Eckstein worden thans de Nederlandsche schetskaarten vervaardigd. Dank zij de welwillendheid van den heer Eckstein kan ik U, behalve den bladwijzer van de historisch-statistische schetskaart van het koninkrijk der Nederlanden, de schetskaarten No 9, 13, 14, 19 en 20 in hunne ontwikkeling laten | |||||||||
[pagina LXV]
| |||||||||
zien. Later zal ik deze kaarten bespreken en met de Duitsche vergelijken, voor het oogenblik zij voldoende er op te wijzen, dat wij binnen eenigen tijd uitstekende schetskaarten zullen bezitten. Wat moet nu met deze schetskaarten gedaan worden? Ik bedoel hiermede niet: hoe moeten zij tot liggers ingevuld worden, maar de organisatie van den dienst der schetskaarten en de uit hen voortkomende liggers. Straks zullen zij in handen zijn van de genootschappen en rijksarchivarissen: wat moeten deze er mede doen? In het koninkrijk Saksen vinden wij een uitstekende organisatie van dezen dienst, reden waarom ik hem eenigszins uitvoerig beschreef. Zou ik mijne denkbeelden mogen ontwikkelen, dan zou ik elk van de deelnemende vereenigingen en rijksarchieven als depôt voor de schetskaarten aangewezen willen zien. Bijna elke provincie zal dus meer dan een depôt bezitten voor de schetskaarten van zijne provincie b.v. Overijssel te Zwolle: de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis en het Rijksarchief aldaar. Zullen deze depôts de schetskaarten op aanvrage kosteloos verstrekken? Mij komt het wenschelijk voor van niet. Worden de plannen met de schetskaarten verwezenlijkt, dan zal men vele noodig hebben, meer dan men oppervlakkig denkt, en mag wel tegen verkwisting ernstig gewaakt worden. Wellicht is het niet overbodig dit met een enkel woord toe te lichten. Men zal b.v. kaarten krijgen, waarop de kerken of andere gebouwen zullen aangegeven worden naar hunne architectonische bouworde. Bepalen wij ons slechts tot de drie stijlen, romaansch, gothiek en renaissance, dan krijgen wij voor elke provincie reeds drie soorten van liggers, die wellicht voor het verkrijgen van een beter overzicht nog naar de gebouwen, | |||||||||
[pagina LXVI]
| |||||||||
kerken, gestichten, burgen, stadhuizen en poorten moeten verdeeld worden. Neemt men zelfs aan, dat drie liggers voldoende zijn, dan zijn reeds minstens zes of beter negen kaarten hiervoor noodig; en wel één kaart van elken ligger voor den vervaardiger, dus drie; hetzelfde voor het provinciaal depôt, dus nog eens drie kaarten, en eindelijk hetzelfde voor het later te vermelden Nederlandsch Centraal-bureau voor historisch-statistische kaarten, dus ten derden male drie kaarten. Nemen wij een kerkelijke indeeling, b.v. van die van de Veluwe, dan moeten wij den toestand vóór en na de hervorming onderscheiden. Eens vormde de Veluwe met uitzondering van enkele kersspelen ten westen van den IJssel één dekenaat, na de invoering der nieuwe bisdommen drie dekenaten. Na de hervorming ontstaan twee classes en hierin weer ringen, waarbij geen rekening gehouden wordt met de oude indeeling. Neemt men nu nog de latere veranderingen in de grenzen der gemeenten in aanmerking, dan zullen hieruit in het geheel vier liggers ontstaan en ten minste acht, maar liever nog twaalf kaarten noodig zijn. Ik zou daarom zijn voor de verstrekking van een exemplaar van een schetskaart tegen den kostenden prijs, en verder een exemplaar of twee exemplaren gratis, onder verbintenis, dat de aanvrager later den door hem vervaardigden ligger in copie inlevere bij het provinciaal depôt, resp. bij het Centraal-bureau, waartoe de gratis verstrekte exemplaren dienenGa naar voetnoot1). Bovendien moet de vervaardiger van den ligger overleggen een kort overzicht van de | |||||||||
[pagina LXVII]
| |||||||||
bronnen, op grond waarvan hij de schetskaart invulde. Hieraan moet streng de hand gehouden worden met het oog op de controleering der gegevens en wellicht latere aanvullingen der kaartGa naar voetnoot1). Van zelf komen wij tot de vraag: waar moeten de liggers ingeleverd worden? Op praktische gronden, om geen andere te noemen, zou ik hiervoor de rijksarchieven in de provinciën willen zien aangewezen. Van elken ligger der betrokken provincie moet daar een exemplaar te vinden zijn. De ruimte, noodig ter bewaring dier liggers, is niet groot. Een kast, voorzien van verschillende vakken, elk vak bestemd voor eenzelfde soort liggers, is voldoende. Bovendien achten wij een centraal punt in ons land dringend noodig, al ware het alleen tot handhaving van de zoo zeer gewenschte eenheid van uitvoering. Bovendien moet aan dit centraal punt, dat wij ‘Nederlandsch Centraal-Bureau voor statistischhistorische kaarten’ wenschen te noemen, elk jaar door de verschillende vereenigingen en rijksarchieven | |||||||||
[pagina LXVIII]
| |||||||||
een kort verslag worden gezonden, in hoofdzaak bevattende:
Hierdoor zal verkregen worden, dat belangstelling in de kaarten levendig gehouden wordt, dat men op het Centraal-Bureau kan te weten komen wat elders en op het bureau zelf te vinden is en dat anderen geen reeds verrichten arbeid ter hand nemen. Een kort, gedrukt jaarlijksch bericht van het Centraal-Bureau aan de betrokken vereenigingen en rijksarchieven hierover is bepaald wenschelijk en een woord tot opwekking wellicht niet overbodig. Waar zal dat Centraal-Bureau gevestigd worden, of liever wie zal dat vereenigingspunt vormen? Twee inrichtingen komen hiervoor in aanmerking: het Historisch Genootschap te Utrecht en het Algemeen Rijksarchief te 's Gravenhage. Voor het Historisch Genootschap pleit in de eerste plaats hoffelijkheid. Dit genootschap nam het initiatief in deze zaak. Bovendien cijfere men de waarde niet weg, die het Historisch Genootschap bezit door zijne verbindingen met verschillende buitenlandsche genootschappen; de aanraking, die reeds bestaat en uit den aard der zaak moet toenemen, met de ‘Centralstelle’ te Leipzig. Utrecht is door zijne centrale ligging voor iederen Nederlander bereikbaarder dan 's Gravenhage, hetgeen vooral zwaar weegt, wanneer men na verloop van tijd een centraal depôt voor liggers bezit. Zou men het Algemeen Rijksarchief te 's Gravenhage aanwijzen als Centraal-Bureau, dan zal de geheele onderneming een rijkszaak worden, en vrees ik | |||||||||
[pagina LXIX]
| |||||||||
het particulier initiatief meer op den achtergrond geraken. Veel, zoo niet alles, zal dan afhangen van één persoon, den rijksarchivaris. Voor het Algemeen Rijksarchief te 's Gravenhage pleit natuurlijk, dat hierdoor gaandeweg ook op kartographisch gebied daar alles met betrekking tot Nederland zou samen gebracht worden. Gold het alleen de liggers op de schaal van 1:500.000 en 1:1.500.000 - dus de verzamelkaarten van de liggers van 1:100.000 - dan zou ik geen oogenblik twijfelen, om mij voor 's Gravenhage te verklaren; voor het oogenblik, nu nog zooveel gebeuren moet, om de zaak zelfs aan den gang te brengen, geef ik echter aan Utrecht de voorkeur. Op het Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te Dordrecht werd een Commissie benoemd tot het bewerken van een historischen atlas der Nederlanden voor schoolgebruikGa naar voetnoot1). Wellicht ware het wenschelijk, dat het Historisch Genootschap met deze commissie in verbinding trad. Wenschen uitende, zou ik nog deze er willen bijvoegen:
Thans zal ik eenigszins uitvoeriger de schetskaarten bespreken. Zooals ik reeds herhaaldelijk mededeelde, bestaat het plan ze op drie schalen te vervaardigen. De beide kaarten op de kleinste schalen zullen de | |||||||||
[pagina LXX]
| |||||||||
verzamelkaarten vormen van de liggers, voortgekomen uit de schetskaarten van 1:100.000. De beide eerste soorten van schetskaarten kunnen dus eerst ingevuld worden, nadat liggers op schaal van 1:100.000 gereed zijn. Met het oog hierop zal ik in het vervolg alleen spreken over de schetskaarten van 1:100.000. De reden, waarom men van deze schaal uitging, ligt voor de hand: zij is gemakkelijk, evenals elke indeeling met het tientallig stelsel, maar vooral: de ontwerpers van de schetskaarten hadden Stafkaarten op die schaal ter beschikking. Waarom men die Stafkaarten zelf niet als schetskaarten nam, is duidelijk: vooreerst zijn die kaarten duur, en bovendien komt er veel op voor, dat niet alleen gemist kan worden, maar zelfs de duidelijkheid van den ligger zou schaden. De schetskaart moet ijl zijn en gelegenheid geven tot inteekenen. Vergelijken wij thans de Duitsche en Nederlandsche schetskaarten, na beiden in het kort beschreven te hebben. Elke Duitsche schetskaart bevat twee bladen van de Stafkaart en wordt aangeduid met b.v. ‘Section{ Fulda 462 Fulda 462 en Schlüchtern 487 hebben betrekking op de twee bladen der stafkaart. De noord- resp. zuidzijde dier bladen wordt bij elkaar gevoegd, waardoor zij een afmeting van 54,4 × 36,8 c.M. krijgen. Deze kaarten worden lithographisch vervaardigd, waarvoor twee steenen gebruikt worden. Op den eenen steen komen in het zwart voor de rivieren, ontleend aan de Stafkaart, de namen der tegenwoordige steden, vlekken en dorpen, die een eigen grens hebben, verder enkele hofsteden, molens, burgen, kloosters enz., voor zoover de ruimte het toelaat. | |||||||||
[pagina LXXI]
| |||||||||
Men maakt voor het aangeven hiervan o.m. gebruik van onderstaande teekens: □ Steden, ○ vlekken en dorpen, + enkele hofsteden. Op een tweeden steen zijn met roode stippellijnen de grenzen aangebracht. Een afdruk van beide bij elkaar behoorende steenen op eenzelfde blad levert de Duitsche schetskaart op. De Nederlandsche schetskaart wijkt van de Duitsche af. Ter verklaring hiervan diene het volgende. Wij bezitten van de Topographische inrichting kaarten van 1:50.000 en 1:25.000. De schetskaarten van 1:100.000 kunnen dus niet onmiddellijk aan deze kaarten ontleend worden. De arbeid ter vervaardiging der schetskaarten kon met geen mogelijkheid goed gemaakt worden met de beschikbare gelden. Door de uitgave der schetskaarten tevens dienstbaar te maken aan die van een nieuwe kaart op 1:100.000 werd de vervaardiging mogelijk. Hierdoor wordt de afwijking met de Duitsche verklaarbaar. Het geheele rijk komt op 29 kaarten voor of, daar een als bladwijzer dient, 30 kaarten in het geheel. De afmetingen van elke kaart zijn 45.9 × 50 c.M. De teekens zijn: hoofdplaats der gemeente, ○ dorp en o gehucht.Alleen wanneer de naam der gemeente afwijkt van dien der hoofdplaats, wordt hij afzonderlijk vermeld. Verder komen op deze kaarten, in tegenstelling met de Duitsche, voor: de rijks- en provinciegrenzen, de spoorwegen, de duinen en de dijken. De grenzen der gemeenten worden niet met een roode, maar met een geele stippellijn aangegeven, dit laatste omdat op onze kaart rood de kleur van sommige wegen is. Ofschoon natuurlijk algeheele eenheid bij de schetskaarten gewenscht geweest ware, zoo zal men toch bij het zien der Nederlandsche kaarten moeten | |||||||||
[pagina LXXII]
| |||||||||
erkennen, dat zij bijzonder fraai zijn en niet te vol. Bovendien vergete men niet de omstandigheden, waaronder zij tot stand kwamenGa naar voetnoot1). Het voordeel, dat den bewerkers der schetskaarten wordt aangeboden door het verschijnen eener topographische kaart voor Nederland op dezelfde schaal is werkelijk niet gering to achten. Hierdoor toch worden voor den bewerker herleidingen voorkomen. De reden, waarom men bij Duitsche kaarten het aangeven van provincie- en rijksgrenzen achterwege laat, is om hierdoor onverbroken kaarten van het oude Duitsche Rijk te kunnen vervaardigen. De vervloeiing van grenzen zal dan ook Duitsche historische genootschappen, wier werking thans bij onze tegenwoordige grenzen begint, in verbinding met de uitgevers van onze schetskaarten brengen. De bladen 8, 12, 17, 22, 23, 28 en 30 van onze schetskaarten hebben Duitschland en Nederland gemeen en 29, 27, 26, 25 en 24 Nederland en België. Tevens blijkt hieruit weder ten overvloede de wenschelijkheid van eenheid van schaal bij deze kaarten. Thans zou ik kunnen overgaan tot het bespreken | |||||||||
[pagina LXXIII]
| |||||||||
van het invullen der schetskaarten tot liggers. Het komt mij echter voor wenschelijk te zijn, mij hiervan te onthouden, omdat, zooals ik reeds mededeeldeGa naar voetnoot1), thans een commissie in Duitschland bezig is hiervoor uitvoerige voorschriften samen te stellen. Zou ik een opmerking mogen maken, dan zou het deze zijn, dat ik gaarne een Nederlander in deze commissie zag. Mij is namelijk gebleken, dat ons land op kartographisch gebied, dank zij den heer Eckstein, een hoog standpunt inneemt en het wel aanbeveling verdient onze reeds bestaande teekens zoo veel mogelijk bij de liggers te bezigen. Een wenk kan ik geven zonder op den arbeid der commissie vooruit te loopen Om de betrekkelijk groote oppervlakken te tinten, werke men met groote, platte penseelen, dunne verf en vooral flink nat. Om een denkbeeld te geven van de liggers, die gaandeweg zullen kunnen vervaardigd worden, zou ik een lijst, die natuurlijk voor groote uitbreiding vatbaar is, kunnen geven; ik zal mij hiervan spenen. Tot den werkkring van eene te benoemen commissie behoort deze arbeid. Dank zij de welwillendheid van Professor von Thudichum kan ik U het groot aantal liggers, in de zaal uitgestald, vertoonen. Zij zullen voor zich zelf getuigen, dat dit teekenen ook schrijven en spreken tegelijk is. Ten slotte zal uit deze uiteenzetting gebleken zijn, dat deze arbeid alleen kan slagen, wanneer hij gesteund wordt door vele, bovenal ernstige werkers, wier arbeidsveld zich niet behoeft te beperken tot het maken dezer kaarten. Moge over eenige jaren blijken, dat Nederland ook op dit gebied zich met het buitenland kan meten! | |||||||||
[pagina LXXIV]
| |||||||||
Wij danken thans het Historisch Genootschap voor het nemen van het initiatief in deze groote onderneming en hopen het spoedig te kunnen geluk wenschen met de verkregen uitkomsten.
Ik heb gezegd.
F.A. Hoefer. |
|