Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 20
(1899)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Henric van Arnhem's Kronyk van het Fraterhuis te Gouda
| |
[pagina 2]
| |
gemaakt. De allereerste geschiedenis der Goudsche stichting wordt daarentegen slechts sober in boven gemeld artikel besproken; wij vinden op blz. 73 alleen vermeld dat ‘sedert 1425 paters en rectoren geweest zijn: 1 Bernard Lochem, 2 Hendrik Erp, 3 Johannes Goch, welke te samen ook de eerste bewoners van het Collatiehuis schijnen geweest te zijn, 4 Hendrik van Aernhem’. Uit dezen volzin blijkt, dunkt mij, dat de bekwame en ijverige geschiedvorscher onze kronyk niet onder de oogen heeft gehad, daar hij anders meerdere en juistere aanwijzingen zou gegeven hebben. Wel is het bestaan der kronyk daarentegen bekend aan den geschiedschrijver van het ‘Gymnasium te Gouda’ Dr. L.A. Kesper. In het ten vorige jare verschenen eerste gedeelte zijner monografie, dat gewijd is aan de geschiedenis der Goudsche parochie-school, waaruit later het gymnasium voortkwam, had hij de betrekkingen vast te stellen, waarin de Fraterheeren tot die school en het onderwijs, daar gegeven, hebben gestaan. De berichten, welke betreffende deze relaties bij Walvis en andere stadsbeschrijvers werden gevonden, waren oppervlakkig en onvertrouwbaar; zoo mogelijk moesten de bronnen zelf opgespoord worden. Dr. Kesper trof een meer gezag hebbend zegsman aan in den schrijver van onze kronyk. De helaas! nog te spaarzame berichten betreffende het onderwijs door de Fraterheeren gegeven, vonden derhalve op blz. 23 een plaats in het boek, en in Bijlage XVII werd nog afzonderlijk gewezen op de beteekenis dezer kronyk voor de oudste geschiedenis van het Goudsche Fraterhuis. Aan genoemden schrijver danken wij derhalve de kennis van het bestaan dezer geschiedbron, terwijl het bestuur van de Goudsche Librye ons op hoogst welwillende wijze in de gelegenheid stelde, een | |
[pagina 3]
| |
afschrift te nemen van het origineel, dat onder no. 951 aldaar wordt bewaard. De kronyk is geschreven op papier, met dien duidelijken en krachtigen letter, welke nagenoeg al de geschriften kenmerkt, in den kring der Broederschap van G. Groote ontstaan. Ofschoon kopieën, in het register met dezelfde hand geschreven, ons brengen tot den tijd waarin de kronykschrijver zijn verhaal heeft opgesteld, zou ik toch niet durven beslissen dat wij in dit H.S. een autograaf voor ons hebben. Daarentegen is aan geen twijfel onderhevig wie de kronyk heeft opgesteld; in het eerste hoofdstuk noemt zich de schrijver Hendrik Gijsbertszoon van Arnhem, eertijds procurator van Hieronymusdal te Delft, en in 1483, toen hij zijn verhaal begon op te stellen, rector van het ‘collaciehuys van sinte Pauwels binnen der Goude’, in de Spieringstraat gelegen. Naar kronykschrijvers-trant acht hij zich niet streng gebonden aan de tijdsorde der gebeurtenissen, maar begint zijn verhaal met bijzonderheden over de schaarste van levensmiddelen in 1483 en de daaruit gevolgde waarde-verandering van het geld. Eerst dan gaat Hendrik van Arnhem tot zijn eigenlijk onderwerp over. Naar het ontstaan van het Goudsche Fraterhuis had hij, geen ooggetuige zijnde, een vlijtig onderzoek ingesteld en bevonden, dat het aanvankelijk in bezit was geweest van een Tertiarissen-convent te Gouda, dat onder bescherming van den H. Gregorius stond. In 1419 waren echter deze kloosterlingen uit convent en stad vertrokken, om zich in het nabijgelegen land van Steyn op een ruimer erf te gaan vestigen. Tevens hadden zij den derden regel van St. Franciscus verwisseld met den kloosterregel van den H. Augustinus, en waren aldus de stichters geworden van het bekende klooster der Reguliere kanunniken Emmaus. | |
[pagina 4]
| |
Hunne bezittingen in de stad waren ten gelde gemaakt, en alles was in wereldlijk eigendom overgegaan, behalve één oud huis in de Spieringstraat gelegen en waartoe ook een klein erf behoorde, dat de woning was geworden van een Goudschen priester, Dirk Florisse geheeten. Deze had in 1425 dit huis en zijne verdere bezittingen vermaakt aan het Kapittel van Sion onder beding dat de regulieren op de feestdagen in den namiddag eene gemeenzame geestelijke toespraak zouden houden, eene zoogenaamde collatie, welke manier van prediken in de traditie ook van hun orde lag. Tot het jaar 1438 was de verplichting dezer fundatie vervuld door kloosterlingen uit het naburige Emmaus; toen trof echter Gouda een ramp, welke in die dagen niet ongewoon was: een vreesselijke brand brak uit en legde het collatie-huis met nagenoeg de gansche stad in de asch. Wel had het Kapittel van Sion na dit onheil zorg gedragen voor den wederopbouw, doch de fondsen, aan de fundatie verbonden, waren daarbij vervreemd. Niettemin hebben de regulieren van Steyn nog vijf jaren lang hunne collatie in Gouda komen houden, tot het jaar 1443, toen zij volgens bepaling der fundatie het huis met toebehooren wederom overdroegen op de H. Geestmeesters. Deze hebben op hun beurt gedurende de twee volgende jaren getracht het collatie-huis in stand te houden, door beurtelings verschillende priesters tot prediken uit te noodigen; niet immer waren zij daarin geslaagd, en wijl bovendien de uitvoering van het testament niet langer aan eene vaste corporatie was toevertrouwd, dreigde de stichting geheel ten onder te zullen gaan. In dezen nood richtten zich de H. Geest-meesters tot den rector van Hieronymusdal te Delft, Hendrik van Erp, en verzochten hem de zorg voor de collaties aan zijne broeders te | |
[pagina 5]
| |
willen toevertrouwen, die aldus ook in de gelegenheid zouden komen zich binnen Gouda te vestigen. Aan dit verzoek heeft de Delftsche rector voldaan, zoodat 1445 als het stichtingsjaar van het Goudsche Fraterhuis moet beschouwd worden. Eerst vele jaren later echter is dit huis, dat nu aan den H. Paulus werd gewijd, door de Broederschap erkend en bij haar aangesloten. Van Erp had derhalve in deze op eigen verantwoordelijkheid gehandeld, zich wel bewust dat het aanvaarden der nieuwe stichting, geheel ontbloot van fondsen en op een ongunstig terrein gelegen, de goedkeuring van een deel zijner meer voorzichtige medebroeders en eveneens van de congregatie, in colloquium vergaderd, niet zou wegdragen. Aldus had hij getracht de broeders voor een fait accompli te stellen, en hoewel dit gelukte, bleven de onaangename gevolgen van deze eigenmachtige daad niet uit: twist en partijschap onder de Fraterheeren van Delft, welke door den kronykschrijver, die toen reeds te midden van hen vertoefde, in alle bijzonderheden zijn aangeteekend. Van Erp kostte het zijn Delftsch rectoraat, want niet ten onrechte oordeelden de oversten van Zwolle, Hattem en den Bosch, die ter bemiddeling waren overgekomen, dat dit offer voor het herstel der vrede moest gebracht worden, en hij zelf de door hem aanvaarde taak behoorde te volbrengen. Joannes van Lochem, die nog slechts een jaar met het bestuur van het Goudsche huis was belast, werd derhalve daarvan ontheven, en Hendrik van Erp tot tweeden rector aangesteld. Gedurende de jaren 1446-1450 heeft deze in zijne nieuwe werkkring stand gehouden, maar nog had de Goudsche stichting geen vaste wortelen geschoten, toen hij in het jubeljaar 1450 als pelgrim naar Rome vertrok om zich vervolgens in de orde der Franciscanen te begeven. De derde rector, Joannes van | |
[pagina 6]
| |
Goch, was niet zooals zijne beide voorgangers uit Hieronymusdal afkomstig, maar uit het Fraterhuis van Amersfoort. Zijn bestuur valt in de jaren 1451-1454. Het waren jaren van een kommerlijk bestaan, en tot overmaat van ramp werden zijne medebroeders met langdurige en kostbare ziekten bezocht, zoodat hij ten laatste alleen in het huis overbleef, maar toen ontzonk ook hem de moed en begaf hij zich naar elders. Bij zijn vertrek kwam het collatie-huis op nieuw onder beheer van de H. Geestmeesters. Het huis in de Spieringstraat stond thans van een ieder verlaten, totdat het gilde der zeemwerkers zich erover ontfermde en een bewaker aanstelde, terwijl de pater van het naburige sint Magdalenaklooster, eveneens uit eigen beweging, voor het houden der collatiën zorg droeg. Twee maanden lang hield deze toestand aan, totdat het Colloquium te Zwolle, aangezocht door de burgerij van Gouda, na veel aarzelen besloot nogmaals een proef te nemen. De rector van Delft, door het Colloquium met de zeaangelegenheid belast, meende nu een zeer geschikten overste te hebben gevonden in den persoon van één zijner broeders, Joannes Foppense, want deze was uit Gouda geboortig, en zou hierom eerder op ondersteuning mogen rekenen dan een vreemde. Het bestuur van dezen vierden rector heeft echter slechts ongeveer een jaar - van 20 Aug. 1454 tot het einde van 1455 - geduurd. Onze Kronykschrijver, die in het tiende hoofdstuk het karakter van den man goed heeft geteekend, erkent dat hij zijne stadgenooten tot grootere weldadigheid wist te stemmen, maar geeft tevens de bewijzen dat de gave van bestuur hem geheel ontbrak. Van de communiteit, welke door hem als overste moest geleid worden, vervreemdde hij zich door in nauw verkeer te treden met een Benedictijn, die te Gouda, dus buiten zijn | |
[pagina 7]
| |
klooster, vertoefde. Deze wist den lichtgeloovigen Foppense door voorspiegeling van hooge waardigheden tot de gelofte te brengen om zelf in de Benedictijner-orde te treden, en maakte hem onderwijl eene vicarie afhandig, waarover de rector van Gouda volstrekt geen beschikking had. Wilde men de stichting niet aan algeheele vervreemding prijs geven, dan was een snel en krachtig handelen noodzakelijk. Hendrik van Arnhem, de schrijver onzer kronyk, die tevens werd bestemd om het rectoraat over te nemen, kreeg alzoo van zijn overste in last een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar den omvang van het ingeslopen kwaad, en volgens bevinding van zaken de noodige maatregelen te treffen. Daartoe werd evenzeer beleid als geestkracht gevorderd. De ontslagen overste was ten uiterste verstoord over de gevallen beslissing, en poogde nu - onedel genoeg! - zich te wreken op de arme stichting door niet alleen het geld terug te vorderen, dat hij zelf had ingebracht, maar ook de aalmoezen, welke gedurende zijn bestuur aan het Fraterhuis waren gegeven. Door inschikkelijkheid van den nieuwen rector kwam niettemin eene overeenkomst tot stand. Hendrik van Arnhem, dien wij uit zijn kronyk leeren kennen als een minnaar van gestrenge armoede, - men raadplege slechts in § 11 het naïve verhaal van de ontbering, welke de Goudsche broeders met zooveel gelijkmoedigheid doorstonden! - toonde ook bij deze gelegenheid den waren geest van onthechting te bezitten. Niettegenstaande zijn jeugd beloofden de oversten zich veel van hem voor de toekomst. Ten bewijze strekke dat zij reeds in het eerste jaar van zijn bestuur tot eene beslissing kwamen, welke reeds zoo lang was uitgesteld; op het Colloquium, te Zwolle in 1456 gehouden, hebben zij het Goudsche Fraterhuis eindelijk | |
[pagina 8]
| |
bij de Broederschap geïncorporeerd. Het verhaal reikt niet verder, anders zouden wij bevinden dat de vijfde rector aan deze verwachtingen ten volle heeft beantwoord, dat hij met recht zich den tweeden stichter mocht noemen. Deze voorspoedige ontwikkeling laat ons des te meer betreuren, dat slechts een deel van het eenvoudig en trouwhartig verhaal tot ons is gekomen. A.H.L.H. | |
De primo ortu et successu domus clericorum in Gouda.§ 1. Benedicta gloria Domini de loco sancto suo ut confiteamur Domino quoniam bonus, quoniam in seculum misericordia ejus. Et benedicat anima mea Domino in omni loco dominacionis ejus, et precipue in hoc nostro. Ego Henricus Arnhem, sacerdos indignus, frater domus clericorum in Delff, hujus domus collacionis sancti Pauli rector humilis et immeritus, juxta exilitatem ingenioli mei in rudi stilo ad noticiam dandam aliqualem posteris nostris ista collegi; qualiter scilicet hec nova domus primordialiter orta sit, et deinde usque ad hunc statum multis et variis periculis et amfractibus, prout percipere potui, Deo miserante deducta. Ad ipsius honorem beatissime virginis Marie, sancti Pauli patroni nostri et omnium sanctorum, in anno Domini millesimo quadringentesimo octuagesimo tercio ista conscripsi. In quo anno et duobus precedentibus fuit magna karistia in omnibus que ad victum et amictum hominis requiruntur, ultra terciam partem supra solitum, et maxime in frumentis. Emebatur enim chorus tritici pro triginta duobus florenis Renensibus, et siliginis interdum non multo minus. Et omnia frumenta vene- | |
[pagina 9]
| |
runt ex Amsterdammis. Et propter guerras et discordias regis Francie et ducis Austrie, que in anno precedenti pacate suntGa naar voetnoot1), ex Francia nullaGa naar voetnoota) frumenta ad nos poterant deduci. In hiis eciam predictis annis et tribus vel quatuor precedentibus tota Hollandia propter magnas parcialitatesGa naar voetnoot2) turbata fuit non mediocriter; ita quod durante ista parcialitate et invalescente multe ville destructe sunt et exuste et opida omnia principalia omnino depauperata per exactiones et alia tributa. Ipsa bona terra Hollandie in magno periculo substitit pereundi, et omnes homines, tam spirituales quam eciam seculares, in maximis stabant angoribus, nescientes quid boni finis omnipotens Deus purgatis peccatis eliceret. Preterea eciam sciendum quod in eisdem annis in tantum crevit valor pecuniarum tam in auro quam in argento ut eciam terciam partem consueti valoris excederent. Nobile namque Eduardi valebat quatuor florenos Renenses cum medio, computato hoc floreno Renensi, ut eciam in posterum, pro quadraginta grossis; item nobile Henrici quatuor florenos Renenses; item corona regis Francie antiqua pro floreno Renensi et 16 stuferis; item Leo pro 46 stuferis; item Petrus 26 stuferis; item florenus Renensis aureus pro 31 stuferis, et sic de aliis. Pagamentum vero argenteum similiter excrevit ut stoterus Anglicus valeret tres stuferos, et stuferus dictus Philippi ducis Burgundie albus tres grossos, et niger duos. Similis crescentia fuit in singulis per istam superexcrescentiam singulorum ut prehabitum est. Ad karistiam temporum operata est iniquitas nostra que miseri- | |
[pagina 10]
| |
cordem patrem nostrum Deum ad hoc incitavit ut sic purgaretur peccatum parcialitatis Hollandie ut pocius hic puniamur temporaliter in tribulacionibus quam suppliciis deputemur eternis. Justicia enim summi et equissimi judicis aliter judicare non potest quam opera nostra merentur, nisi misericordia ejus superexaltet judicii acerbitatem et ira omnipotentis patris in mansuetudinem convertatur et relinquat nobis post se benedictionem. Sit igitur benedicta gloria Domini de hoc loco suo, quem non solum nobis ac predecessoribus nostris de thezauro infinite bonitatis sue ad serviendum sibi, sed olim ante nos ac nostros, ut investigacione diligenti didici, eciam aliis preordinavit. A multis namque annis devoti patres et fratres, qui monasterium Regularium in terra de Steyn inceperunt et fundaverunt, deguerunt in hoc loco sub regula beati Francisci, que tercia dicitur, in magna paupertate, habentes pro patrono domus sanctum Gregorium.Ga naar voetnoot1) Non tamen erat aliquis locus hic conservatus. Quod, ut conjicimus, pro signo nobis est quod manere in hoc loco non predisposuerunt. Idcirco propter angustiam loci, quia grandem rem intendebant, extra opidum Goudense, quo nunc sunt in predictum locum terre de Steyn, se transtulerunt anno Domini 1419, vendentes majorem partem aree in qua manere solebant per partes ad manus diversorum secularium, excepta una antiqua domo cum parva area, quam ab ipsis Regularibus emit quidam devotus sacerdos, dominus Theodricus Florencii, nacione Goudensis. Qui et eam posteaquam emit inhabitavit quousque in anno Domini 1425 ipsam domum predictam resignavit capitulo canonicorum regularium in den | |
[pagina 11]
| |
Hem prope Scoenhoviam, in Sion prope Delff, et in terra de Steyn extra Goudam, ut diebus festivis fieret collacio post vesperas pro communi populo istic advenienti, ut in duobus instrumentis resignacionis hujusmodi lucide declaratur, que post ista copulata sequuntur et sunt prima in ordine de omnibus.Ga naar voetnoot1) § 2. Per multa et longa tempora a Regularibus ipsis, aut patribus sive fratribus eorum, seu aliis quibuscumque devotis collacio secundum fundacio nem continuabatur usque in annum Domini 1438, quo pene totum opidum Goudense miserabili ac permaximo incendio destrueretur. In quo eciam hec domus predicta illo incendio similiter devastata et ad nichilum redacta est. Sed quia bonum non erat locum sic exustum desolatum et inanem dimittere, ex capitulo predicto cui domus commissa fuit quidam, divino spiritu ducti, domum rursum novam post incendium construere et erigere ceperunt; non ex eorum pecuniis et expensis, sed quia vendiderunt redditus vitales cuidam presbytero ex ordine Johannitarum ad summam quindecim scutorum Philippi juxta numerum quindecim scutorum, que prefatus dominus Theodricus fundator assignaverat huic domui in perpetuis redditibus pro ipsius domus conservacione. Illi eciam boni et providi viri propter structuram quam inceperant complendam vendiderunt eciam tunc unam parvam domunculam, sub tectoGa naar voetnoota) factam a parte boreali super aquas protensam, uni devote virgini nomine Supine, que illam inhabitavit honesta conversacione usque in annum Domini 1463, quo eam domunculam ab ipsa emimus pro red- | |
[pagina 12]
| |
ditibus vitalibus, scilicet septem scutorum Philippi, de quibus ei propter mortem infra primum annum contingentem nichil dedimus. Istam domunculam remoto pariete medio accepimus in amplificationem domus collacionis. Et est nunc hoc spacium in ventre ecclesie in parte aquilonari ab occidente......Ga naar voetnoota) a muro extremo super aquas usque epistilia inclusive, ......Ga naar voetnootb) usque altare sancte Elizabeth. § 3. Domus, sicut prefatur, post incendium reedificata stabat in loco qui nunc est venter sive navis ecclesie nostre, protendens se a platea in occidente usque ad chorum qui in anno 73 constructus est, in longitudinem videlicet, in latitudinem infra epistilia protensa. Itaque in boreali parte, sicut dictum est, stabat illa domuncula virginis prefate, ultra quam eciam erat ab altari quod nunc est sancte Elisabeth usque ad predictum chorum. Erat similis producta domuncula ad usum fratrum ad coquinam primum et postea ad vestibulum ut infra patebit. Et in parte meridionali erat pallacium sive vacuus locus extendens se in longitudinem domus. Cujus spacii sive pallacii nunc una pars est in ventre ecclesie nostre ad partem lateris meridionalis extra epistilia, extendens se a platea usque (ad) chorum inclusive, tum usque ad parietem extremum ecclesie nostre; altera vero pars est transitus protendens se usque ad chorum. Retro istam domum principalem cum domuncula in boreali latere protensam et loco vacuo, ut prehabitum est, (preditam) erat ortus sive area in totali amplitudine sicut domus principalis et illa domuncula annexa; et locus vacuus sive palacium similiter in amplitudine comprehendebat (?), extendens se in longum usque ad aquas; attento illo quod iste | |
[pagina 13]
| |
ortus sive area in posterioribus quasi rotunda erat et non quadra, veluti modo videri posset in muro domus ibidem fundate. In ista domo juxta morem et ordinacionem fundatoris fiebant collaciones per supradictos Regulares aut fratres eorum usque ad annum Domini 1443 quo prior Regularium in den Hem, pater Nicolaus Wit et prior in terra de Steyn, pater Johannes Nicolai, ex parte capituli generalis resignaverunt domum predictam cum omnibus suis juribus et singulis attinenciis ad manus magistrorum sancti Spiritus opidi Goudensis, sicut ostendit copia litere que invenitur in tercio ordine literarum domusGa naar voetnoot1). Et postquam domus ad magistros sancti Spiritus devenerat non poterat semper bene haberi qui collacionem juxta voluntatem fundatoris faceret, quia nunc iste nunc ille nunc alius preerat domui ad collacionandum, et non erat qui rem ad cor gereret; ita ut pene devoluta fuisset contra et preter intencionen fundatoris ad manum secularem et sic fieret quasi desolata. Multi namque instabant hanc domum habere ad possessionem, tam vicecurati ecclesie Goudensis et eciam alii, seculares scilicet militares, magnas instancias ad hoc faciendo; eciam similiter terminarii aliqui idem querebant pro mansione sua. Sed Dominus, qui in eterna sua predisposicione hunc locum preordinavit pro statu clericorum ibi permansuro, post varios anfractus et diversas mutaciones ac eciam mutaciones custodivit eum, ne ab aliis occuparetur quam hiis pro quibus eum in finem reservaverat usque in annum 1445, dum quidam dominus Henricus Erp, rector domus clerico- | |
[pagina 14]
| |
rum in Delff, varie mutacioni hujus loci compassus, quia res sibi de futuro magno bono cordi erat, rogatus a magistris sancti Spiritus intendebat Deo juvante in hoc loco ad instar sue domus Delfensis fundare et ordinare domum clericorum. Quod tamen (neque) incipere neque perficere poterat absque consensu patrum de colloquio et fratrum suorum in Delff, qui omnino ad hoc contrarii erant eo quod intendebat disponere in hoc loco pro rectore dominum Cornelium filium Cornelii, qui postea multis annis rector factus domum Delfensem egregrie rexit et in hoc loco de suis fratribus hanc congregacionem non sine labore fundavit ut infra patebit. § 4. Istis non obstantibus dominus Henricus Erp prefatus intencionem suam nitebatur ad finem usque producere, quamvis non bene potuit. Sub spe tamen intencionis sue prosequende postquam locum invisit et locutus fuit cum magistribus sancti Spiritus et aliis bonis viris, omnem nisum suum ad hoc convertit ut istam domum acceptam erigeret in domum clericorum; quod tamen fecit sine scitu patrum de colloquio, quos in hoc satis offendit. Ordinavit tamen cum consensu interpretativo fratrum domus sue seniorem sacerdotem sue domus dominum Bernardum LochemGa naar voetnoota), egregium predicatorem, in hunc locum ut ipse collaciones faceret. Qui dominus Bernardus quia vereGa naar voetnootb) obediens fuit obedivit suo rectori sine multa contradicione, faciens collaciones populo valde gratas et acceptas, habens expensas pro denario suo apud confessorem conventus sancte Margarete, quia in ista domo non erat qui eum reciperet atque pasceret, donec post aliqua tempora, cum idem dominus | |
[pagina 15]
| |
Henricus prefatus, ut speratur, quod a Deo acceperat quod intendebat effectui mancipare vellet cum intencione ordinandi predictum dominum Cornelium in rectorem hujus loci, factum est magnum murmur fratrum in Delff et grande disturbium in domo Delfensi, quod ego Henricus, qui hec scripsi, oculis meis conspexi: qualiter quidam valde pauci ex parte rectoris favebantGa naar voetnoota) ad promocionem hujus loci propter fructum quem inde sperabantGa naar voetnootb) postea venturum; e contrario vero alii fratres majori numero, quibus adherebant quinque vel sex laici fratres domus, omnino ad hoc consentire nolebant, eo quod valde pauperes tunc fratres Delfenses erant et propter alia que non est necesse hic recitare. Ita ut - fratibus inter se periculose dissentientibus, sine pace et caritate viventibus - secreto, nemine vel paucis in domo nostra Delfensi scientibus, dominus Bartholomeus procurator domus perrexeritGa naar voetnootc) ad patres nostros in Zwolle et DaventriaGa naar voetnoot1), referendo eis materiam scismatis fratrum. Venerabiles autem patres illi, quia circa festum Pasche erat - ut estimo (?)Ga naar voetnootd) - post quod statim colloquium patrum erat futurum, industriose rem differebant, scribentes domino Henrico literam: ut modico tempore quiesceret donec post colloquium ipsi vel alii, ad hoc in colloquio | |
[pagina 16]
| |
deputati, possent venire et omnia in melius disponere. Venerunt igitur post colloquium in Delff venerabiles patres dominus Theodricus HarxGa naar voetnoot1), rector domus clericorum in Zwollis, dominus Rutgerus, rector domus Montis sancti IheronimiGa naar voetnoot2), et dominus Johannes Kalker, rector domus clericorum in Buscoducis, singula bene perlustrantes, sedataGa naar voetnoota) discordia, ordinaverunt in hujus loci nostri rectorem predictum dominum ErpGa naar voetnootb), ut qui consilium dederat ferret ipse auxilium, addentes ipsi de fratribus illius domus Delfensis duos clericosGa naar voetnoot3), suos fautores, scilicet Thomam Aernhem et Paulum Veris cum uno juvene clerico, acceptato tamen in Delff, Jacobo Trajecti. Et pauca utensilia dabantur istis qui ad hunc locum fuerant ordinati, sed non sine murmure fratrum, maxime laicorum, qui huic domui parum boni favebant. In domo autem Delfensi ordinaverunt predicti patres in rectorem dominum Bartholomeum, procuratorem domus, virum strenuum, devotum et valde humilem. § 5. In nomine Domini, a quo omne bonum quamvis nobis occultum. Anno ejus millesimo quadringentesimo quadragesimo sexto venerunt primitus ad hunc locum possidendum dominus Henricus Erp, presbyter, rector, et Thomas Arnhem senex valde, clericus Petrus Veris bene annosus et Jacobus Trajecti junior. Clerici inceperunt hic | |
[pagina 17]
| |
fundare congregacionem clericorum in magna paupertate sine nummis alicujus estimacionis cum paucis utensilibus, in Delff receptis, scribentes pro precio, et ea agentes que nostre discipline sunt prout in Delff prius positi fuerant edocti, cum valde tenui victu stantes et parce viventes quia non habebant unde (redderent). Istis fratribus commendabant magistri sancti Spiritus altare sancti Spiritus cum missis et oneribus suis, ut per salarium missarum et oblacionum eo pocius habundarent ad subsidium victus et amictus. Et iidem magistri sancti Spiritus ex pietate duxerunt in usum ut ipsis darentGa naar voetnoota) et nobis annuos redditus quos fundator dominus Theodricus Florencii ad hanc domum dereliquit, scilicet: quatuordecim scuta Philippi quibus eciam domum dotavit; et solverunt nichilominus magistri sancti Spiritus pro tempore usque (ad) nostra tempora illi JohanniteGa naar voetnoot1) suos redditus vitales quoad vixit. Ex hinc et deinceps altare predictum fratribus nostris et nobis mansit in officio, ut ex longitudine temporis quodammodo incorporatum videatur domui nostre, unde plura postea videbimus. Dominus eciam Henricus, rector prefatus, quia erat vir bene facundus, conspicuus, industrius et graciosus, fecit tunc deinceps collaciones populo valde gratas quia graciam verbi habuit, et quotidie proficiens cepit quinque vel sex cellulas construere pro se et suis supra sollarium domus pro receptaculis personarum adventancium. Cui advenerunt in sequenti tempore tres vel quatuor clerici satis ydonei, quorum primus vocabatur Adrianus de Mera ad omnia industrius que penna fieri possunt; alius dicebatur Theodricus de Hoorn, tercius Matheus de Rotterdammis et quartus Fredricus Feysonis. Cum hiis cepe- | |
[pagina 18]
| |
runt instruere congregacionem clericorum et vivere secundum modum nostrum consuetum, in magna paupertate scribentes pro precio, ut supra dictum est. In isto tempore vel circa Gerardus quidam Nycolai, unus de potencioribus opidi et vicinus noster, cum uxore sua dicta Aeff delegaverunt hiis primis patribus calicem argenteum deauratum, in pondere viginti novem loot argenti, et eciam addiderunt unam libram grossorum monete Flandrie in pecuniis, pro quibus predicti obligaverunt se et suos sequaces in perpetuum ut in salutem animarum Gerardi predicti et uxoris ejus et omnium pro quibus desiderabantGa naar voetnoota) in singulis annis celebrarent viginti quinque missas. Ista sic conscripta repperi manu ipsius domini Henrici Erp in kalendario quodam derelicto in nona die mensis Aprilis, et fuit nobis pro signo quod circa illa tempora celebrare consuevimus prescriptas missas. Istis fratribus eciam data est una litera cum signeto opidi de consensu et resignacione domus per magistros sancti SpiritusGa naar voetnoot1), ut ibi continetur. Que facta sunt a quibusdam bonis viris Deum diligentibus, in quorum manibus tunc regimen opidi cursum habuit, inter quos bonus fautor tunc fuerat Gerardus Nycolai prefatus. Ista litera prefata est data anno Domini 1447, que in ordine literarum habetur quartaGa naar voetnoot2). Consequenter adnotantur hic prout in registro primorumGa naar voetnoot3) | |
[pagina 19]
| |
repperi que, quot et qualia utensilia et libros ipsi hic invenerunt quum primitus hic introierunt: In primis xxv ellen van dwalen. Item: viii oirkussen. Item: xiii ellen van taeffellakenGa naar voetnoota). Item: ses sitcussensGa naar voetnootb). Item: vier pair slaeplakenGa naar voetnootc). vier bedden Item: acht deekenenGa naar voetnootd). Item: acht plateelenGa naar voetnoote). Item: vii hoil(?) tynnen scuttelen. Item: een tynnenGa naar voetnootf) cop. Item: iiii saucieren. Item: xi tynnenGa naar voetnootg) kannen en ii soutvaten. Item: vier coperen potten. Item: een becken. Item: een lavoir ende een watervat. Item: drie metalen kandelairsGa naar voetnooth). Item: I metalen vuervat. Item: iii roesteren. Item: ii keetelen. Item: een seer cleyn yseren spit. Item: een niewe voutafel. Item: iiii drie stalleGa naar voetnoot1) stoelen. Item: een treefkijnGa naar voetnoot2). | |
[pagina 20]
| |
Sequuntur libri quos invenerunt a fundatore derelictosGa naar voetnoot1): In primis fuit una integra biblia in pergameno, in rotundaGa naar voetnoot2) litera scripta, in duas partes cum nominibus Hebraïcis; has duas partes mutavimus propter majus commodum, et fecimus ex eis plures partes. Item quinque libri Decretalium. Item sextus (liber) Decretalium cum apparatu Johannis AndreeGa naar voetnoota). Item: Notabilia super Corpus juris. Tractatus de consolacione TheologieGa naar voetnootb). Item: Boecius de consolacione PhilosophieGa naar voetnootc). Item: Crisostomus ad AmanticumGa naar voetnootd). Item: idem ad Demetrium de compunctione cordis in eodemGa naar voetnoote). Item: pars tractatus De vera viteGa naar voetnootf). | |
[pagina 21]
| |
Item: Hugo de claustro animeGa naar voetnoota). Item: Speculum misse cum quatuor novissimisGa naar voetnootb), in papiro, in mala litera. Item: Gilo De septem sacramentis et administracione eorumGa naar voetnootc). Item: Sermones sensatiGa naar voetnootd) super epulas, in franceno, in bona litera. Item: Regula Jeronimi ad Eustochium; in eodem ad DemetriademGa naar voetnoote). Item: Libellus de perfectione viteGa naar voetnootf). Item: Processus judicariusGa naar voetnootg). Item: Quatuor novissima et quatuor exerciciaGa naar voetnooth), in pergameno, in bona litera, in eodem. | |
[pagina 22]
| |
Een Duyts collaci-boeck van allerhande materie dat begint: Petrus Damiani. Item dat eerste stick van Conyncks SommeGa naar voetnoota). Item dat Passionail in DuytsGa naar voetnootb), in vier sticken, in pergament. Item adhuc duo libri, quorum primus incipit: Parate viam Domini. Et alius liber sermonum: Abjiciamus. Isti duo anno Domini MCCCC quinquagesimo sexto, cum domus hec derelicta quodammodo et desolata Deo jubente restaurari incoepta (est), quamvis (in) registro primorum registrati erant, a nobis non sunt inventi; sed habebatur alius bonus liber sermonum Jordani de sanctis, per hyememGa naar voetnootc), in franceno, in bona litera, qui in predicto registro non habebatur, unde putatur forte medio tempore per mutacionem factum (esse) in hiis. Sine causa hic non conscribuntur hec, recepta per priores patres, inventa. Oremus enim ut avertat (Deus) a domo ista causam hanc. Qui potest capere capiat. Isti eciam patres suis temporibus impetraverunt literam privilegiorum, parum conferentem, a domino pastore, qui vocabatur Walterus Boeckhout de data anni 1448, que propter sue exilitatem graciositatis libro litterarum non adnotaturGa naar voetnoot1). | |
[pagina 23]
| |
Item de redditibus a fundatore derelictis patebit inferius suo loco, in principio quaterni illius ubi redditus annui designantur. § 6. Deo interim providente fratres et patres predicti crescebant in fama bone conversacionis. Et eciam rebus exterioribus aliqualiter prosperatis, quia (per) labores manuum manducabant scribendo, illuminando et ligando libros et talia faciendo que nostre discipline sunt: tunc inimicus omnium bonorum, invidus eidem domino Henrico Erp, grande malum objecit, ita ut pusillanimis factus statum suum mutaveritGa naar voetnoota) et locum, et ad almam urbem Romam anno jubilei, quodGa naar voetnootb) fuit tempore Nycolai pape quintiGa naar voetnootc), anno Domini MCCCC quinquagesimo cum Jacobo Trajecti, juniore clerico, (profectus sit), derelicta hac domo, peregrinus factus et frater minor de Observancia in urbe Romana in conventu qui dicitur Ara celi. QuiGa naar voetnoot1) postea crescebat in virum notabilem, ut annis multis usque ad mortem perse- | |
[pagina 24]
| |
veraverit GuardianusGa naar voetnoot1) conventus in Mechlinia, ubi libros composuitGa naar voetnoot2) et collegit sermones valde notabiles; hunc eciam vidimus tempore nostro vicarium provincialem Fratrum minorum de ObservanciaGa naar voetnoot3). Jacobus autem Trajecti, postquam Romam cum eo venerat, statim obiit in pace. In hoc tempore, quo predictus dominus Henricus in isto loco degebat, promoti sunt in sacerdotes super communibus bonis domus Delfensis, ex quo acceptati fuerant: Thomas Arnhem et Petrus VerisGa naar voetnoot4). Qui accepto sacerdocio, de recessu ipsius domini Henrici valde consternati, non habebant ultra animum manendi in loco, nescientes quid facerent. Dominus Petrus vero de Veris, positus et | |
[pagina 25]
| |
gravatus in infirmitate phthisicaGa naar voetnoota), pre debilitate corporis statim ad domum Delfensem remeavit, ubi infirmitate sua crescente et invalescente obiit ipso die Nativitatis sancti JohannisGa naar voetnoot1), qui tunc fuit dies venerabilis Sacramenti anno Domini MCCCC quinquagesimo primo. Sed dominus (Thomas Arnhem) valdo pusillo animo permansit (in domo Goudensi), expectans graciam Domini cum quatuor clericis supradictisGa naar voetnoot2). Qui ferventer laboribus manuum insistebant, pauperem vitam ducebant, donec in anno quinquagesimo primo post festum Pentecostes alius rector adductus est ex domo clericorum in AmisfordiaGa naar voetnoot3), dictus dominus Johannes GochGa naar voetnootb), sub quo Theodoricus Hoorn suam missam celebravit eodem anno ipso die sancti Jacobi apostoliGa naar voetnoot4) in altari sancti Spiritus in ecclesia prochiali. Ad cujus solempnitatem venerabilis pater dominus Cornelius prior domus clericorum in Delff misit dominum Johannem Vopponis et me Henricum Arnhem, procuratoremGa naar voetnoot5) domus illius, fratres suos. Cum isto domino Johanne Goch dominus Thomas (Arnhem) non valuit bene concordare, eo quod dominus Thomas, cum esset senex et vir totus maturus, et valde cunctis edificativisGa naar voetnootc) parcus in expensis faciendis, et totus laboriosus, habens correcturam in moribus | |
[pagina 26]
| |
domini Johannis Goch. ConspicuumGa naar voetnoota) sibi videbatur ipsum, scilicet dominum Joannem, non debere proficere ad promocionem domus. Qui tamen erat bonus scriptor, illuminator notabilis, et bonus clericus, valde atque egregius predicator, concitans adversum se in collacionibus suis quodammodo universum clerum Goudensem et idcirco minus dilectum se illis efficiens in collacionibus. Ista et alia cernens dominus Thomas (de Johanne Goch), postquam dominus Theodricus primam missam celebravit, et quia disparibus bobus nunquam trahitur bene currus, ne profectui domus impedimento esse videretur, caute subtraxit se, repetens domum Delfense circa festum Assumpcionis beate VirginisGa naar voetnoot1), manens ibi. Item ante recessum domini Henrici Erp dominus Henricus dedit fratribus in Delff literam, suo proprio sigillo sigillatam, obligantem istam domum quod in casu quo domus ista ad nichilum redigeretur quod tunc pro utensilibus huc adductis ista domus redderet sive daret quinquaginta scuta Philippi, que ego, Henricus, in primo anno meo vel circa, ut hec nostra domus ab illa obligacione deliberaretur, ipsis fratibus in Delff persolvi, ut nulla relinqueretur occasio querimonie aut alterius dissencionis. § 7. Anno igitur Domini MCCCC quinquagesimo primo circa Penthecosten adveniens dominus Johannes Goch cepit regimen domus ad manum cum predictis clericis. Et desideravit a fratribus in Delff, ut sibi adjutorio esse vellent, quia domus tota pauper fuit, omnibus correquisitis indigens, ut consilio et auxilio eorum foveri posset, ut si forte domum adjacentem emeret, ipsi fieri velint fidejussores pro eo. Fratres vero Delfenses, partim per informacionem | |
[pagina 27]
| |
domini Thome, hoc renuebant, judicantes magis juste hoc facere debere fratres suos de Amersffordia, quia frater domus erat et ipsi melius cognoscerent quid esset in homine quam ipsi Delfenses, quibus in totumGa naar voetnoota) ignotus erat. Sed et Amersffordienses eiGa naar voetnootb) eciam auxilium nullum prebuerunt neque assistenciam. Dominus vero Johannes, hec videns, pene in seipso desolatus, misit unum fidelem amicum domus hujus ad venerabiles patres, dominum Theodoricum in ZwollisGa naar voetnoot1), dominum Rutgerum in Monte sancti IhyronimiGa naar voetnoot2) et dominum Godefridum priorem domus sue in AmersffordiaGa naar voetnoot3), singulis mittens literas suas, in quibus suppliciter eos deprecabatur ut ad se venire dignarentur pro confirmacione sui et consolacione, ut per eorum visitationem sicut cetere domus clericorum cuncta in melius disponarentur. Sed et patres prefati, rem taciteGa naar voetnootc) considerantes, remandaverunt eiGa naar voetnootd) ut pro posse suo quod inceperat adjutorio Dei laboraret ad bonum finem perducere, et ipsi interim circa futurum colloquium patrum deliberarent maturius quid melius esset faciendum; sic quod nec tunc nec postea venientes tempore prefati Johannis domum istam volebant acceptare, eo quod pro pau- | |
[pagina 28]
| |
pertate et parvitate loci ipsis patribus animus non erat ad fundandam congregacionem clericorum. Ex hiis satis pusillanimis factus est dominus Johannes prefatus, hesitans et in se deliberans quid melius faceret; an manere deberet, an negocio infecto recedere. Mansit tamen ad tempus ne spiritui se temptanti videretur dare locum deserendo, vivens in magna egestate de laboribus manuum, quantum ipse et fratres sui ex lucris laborum suorum habere poterant. Populus eciam misericors clausit manum eleemosinarum, parum aut nichil eiGa naar voetnoota) subveniens sub tempore trium annorum, quibus ibi degebat. In majus eciam gravamen ejusGa naar voetnootb) et suorum erat quod dominus Theodricus HoernGa naar voetnoot1), tactus pestilencia, obiit eodem anno quo primam missam suam celebravit, tercia die post MauriciiGa naar voetnoot2), sepultus in ecclesia prochiali sub petra quadam grisea circa altare sancti Spiritus. Iste dominus Theodricus pie memorie anno quiquagesimo primo circa inicium mensis Aprilis promotus est ad sacros ordines per literam supplicatoriam opidi Goudensis ad dominum episcopum Trajectensem aut ejus vicarium generalem, eo quod domus hec nondum a patribus visitabaturGa naar voetnoot3), nec accepta fuerat a colloquio eorumGa naar voetnoot4), et nondum admissione ordinaria admissa et certis privilegiis ad hoc necessariis communitaGa naar voetnoot5). | |
[pagina 29]
| |
In hujus litere tenore, per opidum donate, et ordinarioGa naar voetnoot1) in promocionem domini Theodrici felicis recordationis (acceptate), misse erat una certa clausula, que hic non sine nota inseritur et est talis: ‘Wy en onse heilige Geestmeesters consenteren, so verre als in ons is, te wesen in den husen voirsegd mitten anderen priesteren ende deselven in den officie des heiligen Geests outaers laten willen.’ Hec clausula aperte sonare videtur quatenus predictum altare sancti Spiritus nobis et domui nostre sive fratribus nostris cum signeto opidi et consensu magistrorum sancti Spiritus irrevocabiliter sit ad officiandum recommissum. Quod ideo hic adnotatur in cautela omnibus temporibus sequentibus occasionaliter, ut videre possint fratres nostri postea futuri et prospicere quid in casu sequenti aut simili, si quando evenerit, acturi sint si velint. Accidit proinde anno Domini MCCCC sexagesimo nono quod magistri cantus ecclesie prochialis ad instar quarundam ecclesiarum opidorum Hollandie ecclesiam eciam Goudensem decorare intenderunt cum multis discantoribus, non bene habentes ex eleemosinis quotidianis ad horas canonicas distributis unde eciam de discantu sociis possent commode providere de salario. Inierunt ergo consilium et videbatur ipsis et toti consulatui bonum, ut quedam altaria hiis discantoribus committarentur ad officiandum, ut ex iis haberent per missarum officia unde alerentur ipsi cantores. In hunc modum quidam ex consulatu, qui eciam hujus domus promotores superius fuerant, obliti quid in anteactis temporibus domui isti favorabiliter consulerunt, cogitabant eciam altare sancti Spiritus uni discantorum dare in commendis ad officiandum. | |
[pagina 30]
| |
Quod percipiens quidam bonus amicus et magnus fautor domus, Johannes StempliniGa naar voetnoot1), qui quasi semper unus erat magistrorum sancti Spiritus et ipso (anno) tunc eciam erat, nunciavit michi ista. Ego autem, Henricus Arnhem, hec audiens ostendi literam et clausulam pretactam. Qui bene animatus et ex tenore litere instructus certavit viriliter contra magistros cantus et eciam quemdem ex consulatu. Ex vi litere premisse ipsos divicit et obtinuit quod sic permansit nobis et permanet usque deïnceps altare predictum juxta consuetum morem litere predicte et officiacionis consuetudinem. Per consimilem literam eciam tempore nostro unus Martinus Delff nomine hujus domus frater promotus est (ad sacerdotium) anno Domini MCCCC quinquagesimo septimoGa naar voetnoota). Tenor hujus litere et alterius predicte per omnia similis est, differens in data; ponitur inter alias literas et est in numero ........ literarumGa naar voetnoot2). § 8. Postquam dominus Theodricus Hoorn obiit, juxta quod predictum est, ceteri clerici, scilicet Adrianus de Mera, infirmitate ut videbatur incurabili infirmatus fuit, ita quod de sanitate recuperanda disperatus rediit ad domum parentum suorum in Rotterdammis ubi per tres annos et sine spe | |
[pagina 31]
| |
salutis corporalis et redeundi ad fratres suos continue lecto decubuit. Alter vero, scilicet Fredericus Fysonis, intraneus, tactus pestilencia, vix tandem convaluit et postea semisanus factus a domo recessit confugiens in Mechliniam ad dominum Henricum Erp, illius conventus tunc primo guardianum factum, qui eum cum socio suo, scilicet Matheo, qui eciam in hoc loco magna infirmitate gravatus fuerat, eciam vix ut videbatur sanabilis, recepit ad ordinem Minorum, ubi Fredericus prefatus infra annum noviciatus defunctus est; Matheus autem ibi convalescebat, multis annis in ordine illo supervixit. Ex hiis infortuniis et fratrum suorum recessu ipse dominus Johannes Goch solus quasi desperatus permansit in magna egestate et tribulacione, sed non diu. Quid enim faceret ignorabat, cum videret tam crudeli plaga a Domino Deo et se et domum visitari. Pusillo ergo animo factus quia: ‘Vae soli!’ sapiens indicitGa naar voetnoota), et ‘non sit bonum hominem esse solum’Ga naar voetnootb), domum eciam novissimus dereliquit circa festum Nativitatis sancti Joannis BaptisteGa naar voetnoot1) anno Domini MCCCC quinquagesimo quarto, transferens se ad alia. De paupertate atque penuria hic habita contestabatur publice omnes homines in ultima collacione sua quam fecit: qualiter scilicet toto hoc tempore, quo hic degebat, in magna egestate ex labore manuum suarum et suorum et aliis proventibus hic inde provenientibus se et suos, qui quatuor numero erant, vix alere poterat ac necessaria subministrare, attento quod preter quotidianum victum multa in usus infirmorum fratrum suorum necessario habebat expendere et in | |
[pagina 32]
| |
medicos. Dixit quoque in hac sua ultima collacione, coram populo facta, quod via eleemosinarum tamen unum florenum PostulatensemGa naar voetnoot1) recepit ab una vidua, quod vere parum erat in trium annorum tempore. Inter omnia que huic domui profecit, ut comperire potuimus, iste Johannes Goch ex donativis bonorum fidelium fecit fieri novum calicem argenteum, valde bonum, ponderantem quadraginta lotones et medium, in cujus pede stat ymago Salvatoris. Hunc calicem post eum successor ejus, dominus Johannes Vopponis fecit a suffraganeo Trajectensi benedici et consecrari. § 9. Post hujus domini Johannis Goch recessum manente domo omnino desolata quidam boni viri coriarii, Teutonice dicti seemwerkers, qui a primordio hanc domum dilexerant et multa beneficia impenderant, posuerunt de famulis suis nomine Dyonisium custodem domus. Et dominus Tybus seniorGa naar voetnoot2), primus confessor sororum conventus sancte Marie MagdaleneGa naar voetnoot3), qui vir bonus et plenus zelo Dei fuerat, fecit collaciones diebus festivis, donec instinctu, ut creditur, Spiritus sancti missi ab opido tres probi viri, videlicet idem dominus, dictus vulgariter magister Wilhelmus Tibus, et duo magistri sancti Spiritus, videlicet Johannes Stemplini et Cornelius Johannis, venerunt in Delff ad venerabilem patrem Cornelium, illius domus clericorum | |
[pagina 33]
| |
Delfensis ad sanctum JeronymumGa naar voetnoot1) priorem bene dignum, circa festum sancti JacobiGa naar voetnoot2), ipsius anni quinquagesimi quarti, de quo supraGa naar voetnoot3), rogantes (per) amorem Dei ut intuitu magni fructus, qui posset ex hac domo sic desolata Domino juvante provenire, manum suam dignaretur apponere adjutricem ad restaurandum deperdita et curam hujus domus restaurande per se et suos acceptare. In hec intendens prefatus venerandus dominus Cornelius, qui magno zelo Dei fervebat, quantum ex se fuerat valde fuit ad hoc inclinatus ut fundare hic posset et erigere in hoc loco ad instar sue domus eciam congregacionem clericorum. Sed habito supra hoc cum suis maturo consilio hoc onus per se acceptare non audebat, sed illis bonis viris predictis dedit pro responso quod deliberacionem desuper habiturus erat in festo BernardiGa naar voetnoot4) cum patribus, qui extra suam domum ad regimen sororum aut alias locati erant, qui tunc ex more convenire solebantGa naar voetnoot5) ad domum maternam, cum ipsis ac suis domesticis fratribus materiam istam masticaret et concluderet quid in Dei nomine ad ipsius honorem dignum videretur faciendumGa naar voetnoota). Cum isto responso illi boni viri redierunt ad eos a quibus missi fuerant, sperantes optima queque proventura. Patribus igitur qui foris ad regimen positi fuerant hoc negocium videbatur valde pium | |
[pagina 34]
| |
et Deo placitum atque deificum: ad talia scilicet consensum prebere et adjutorium impendere ad restauracionem domus hujusmodi. Sed fratribus domesticis quia valde pauperes erant et pauci numero, pusillanimes facti, non valde (id) placuit. Urgente tamen caritate et Dei timore elatus fuit consensus: quod prefatus dominus Cornelius deberet respondere suo tempore ad eum missis et denuo reversuris, quod adjutorio Dei intendere vellent fratres et videre medio tempore quid in hoc opere Spiritus sanctus operari dignaretur, et sic ejus gracia huic domui curam vellent inpendere, et de rectore ac personis providere et probare, scilicet ad tres annos, et interim videre, eo quod locus oblatus, arctus et parvus erat, et utrum spes foret ad locum ampliandum, vel si non suppeteret, clericis spes (foret) quod domum ad aliam locum ampliorem possent transferre, quia iste locus, sic ut oblatus erat, non fuit ydoneus ut ibi bene domus clericorum fundaretur. Conclusionem omnium horum ponendam decernebat venerabilis pater dominus Cornelius et censendam fore de communi consensu patrumGa naar voetnoot1), sine quibus nichil horum que predicta sunt fieri possent. § 10. Istis, sicut prefertur, predispositis cum communi consensu fratrum domus clericorum in Delff ordinatus est denuo in novum rectorem hujus domus dominus Iohannes VopponisGa naar voetnoota), missus cum domino Thoma, qui prius hic steterat et inchoarat cum domino Henrico Erp, et postea cum domino Iohanne Goch ad tempus ut predictum est; qui | |
[pagina 35]
| |
et multis bonis viris et feminis et amicis domus carus et notus erat, sed non diu mansit, quia cum domino Iohanne stare non bene conveniebat. Postea missi in subsidium fuerant ipsis duo fratres ex Delff, videlicet dominus Iacobus Naaldwijc et Walterus Heenvliet, sacerdotes. Qui Walterus non diu ibi permansit; non sciebat enim nec volebat penuriam pati, quamvis pauperrimus in seculo ante conversionem fuerat; Iacobus vero Naeldwijc implevit sinceriter quod eiGa naar voetnoota) injunctum fuerat. Istis coquus fuit ad tempus parvum Dionysius predictus, rediens postea ad vomitum quia sibi et vite religiose nihil erat communeGa naar voetnoot1). Quo sic recedente missus est alius coquus ex Delff, bonus valde laicusGa naar voetnoot2), nomine Petrus, vereGa naar voetnootb) obediens et devotus, qui permansit hic in coquine officio pene usque ad annum quinquagesimum septimum. Cum autem res sic aliqualiter prosperarent, veniebat Pascha anni quinquagesimi quinti, quo patres nostri in colloquio convenire soliti suntGa naar voetnoot3); ubi tunc dominus Cornelius proposuit patribus causam et materiam domus: qualiter scilicet ipse ad tres annos eam acceptasset probandam; si tamen venerabilibus patribus de eolloquio bonum videretur, et cetera multa. Ad quod honorabilis ille senior pater dominus Theodricus HarxGa naar voetnoot4), quia colloquio | |
[pagina 36]
| |
primum presidebat, qui locum viderat esse ineptum et tot mutaciones esse factas perspexerat, quia difficilis semper fuerat et valde timoratus ad inchoandum novas congregaciones, commisit predicto domino Cornelio in presencia omnium patrum venerabilium, illic in Spiritu sancto congregatorum: quod desisteret et retraheret manum suam et suos fratres de ista domo instruenda et fundenda propter disperacionem et diffidenciam quas de hoc loco habuit. Quod multis hec audientibus satis displicuit, et precipue venerando patri domino Thome, rectori fratrum de Campo sancti Iohannis in VollenhoeGa naar voetnoot1). Qui accepta licencia loquendi ajebat cum fiducia: ‘O bone pater, domine Theodrice, non sic queso propter Deum fiat! Quia frequenter multum valde solliciti sunt et fuerunt patres nostri pro novis domibus sororum instituendis omnem diligenciam adhibendo ut progressum habeant, nonne magis aspirabimus ad noviter fundandam domum clericorum, et precipue in Hollandia, ubi pius populus semper fuit et est largus in elemosinas?’ Ex hiis et similibus verbis honorandi patris dominus Theodricus, ex quo in seipso verecundus et humilis fuit, minus suo | |
[pagina 37]
| |
sensui credens, devictus juxta placitum et visumGa naar voetnoota) ceterorum patrum, domino Cornelio prefato commisit execucionem hujus rei manutenendam ad videndum et probandum quid optimus Deus, de cujus munere cuncta procedunt, super hiis decreverit faciendumGa naar voetnootb). Deinde habito sic communi consensu patrum dominus Cornelius, majori fiducia animatus, dominum Joannem Vopponis forcius et instançius fovebat in regimine quod assumpsit. Fuit enim dominus Johannes iste dulcis conversacionis, inter seculares satis bene visus et dilectus, habens eciam aliqualem graciam verbi in collacionibus suis, et erat eciam a progenitoribus a Gouda et a villagio de Stolcwijck oriundusGa naar voetnoot1), sciens accurate elemosinas et alia beneficia procurare, propter quod in temporalibus cepit bene succrescere et suis fratribus aliqualiter in necessariis providere, sed minus bene intendit discipline domestice. Erat enim homo simplex, leviter credens, unde ut creditur ex operacione inimici humani generis, qui huic bono semper ab inicio invidebat timens aliquid boni posse ex hoc oriri ut inceptum bonum frustrare posset, tractus fuit iste dominus Johannes ex nimia familiaritate cujusdam religiosi viri, commorantis non longe ab hac domo, ut cum eo frequenter manducaret et quotidie conversaretur, absecans se a suis fratibus, ut sic tandem circumventus ab illo resignavit sibi prebendam sive vicariam ad usum fratris sui, scilicet illius religiosi, in detrimentum domus sue Delfensis cujus gracia sibi hoc bene- | |
[pagina 38]
| |
ficium assignatum fuerat, ut inde inopia fratrum illius domus GoudensisGa naar voetnoota) sublevareturGa naar voetnoot1). Istis sic cum illo religioso conclusis et secreto tractatis tandem suasu illius religiosi, ad hoc inductus ut abbas sive magni aliquid fieret, votum Deo celi fecit ut ordinem sancti Benedicti ingrederetur. Que postea ut vidimus complevit, licet non ita magnificatus ut edoctus fuerat. Dominus Jacobus Naeldwijc, videns istam familiaritatem, et ceteri fratres, licet rem secretam ignorarent, magnam habebant in hac predicta familiaritate displicenciam. Insinuabant ergo frequenter venerabili patri domino Cornelio, quod ipse dominus Iohannes ad regimen domus, cui parum intentebat, minime deserviret. Istud regimen domini Iohannis quod inceperat anno Domini MCCCC quinquagesimo quarto in festo beati BernardiGa naar voetnoot2) currebat usque ad finem anni quinquagesimi quinti. Sed dominus Cornelius tandem circa tempus predictum, ubi comperit quod ea que predicta sunt in foribus erant, habito desuper maturo consilio venerabilium patrum visitatorum et eciam fratrum suorum, concepit in mente sua revocare dominum Iohannem et in ejus locum subrogare dominum Iohannem Bokelli, unum sagacem et nobiliorem domus sue. Quod suasu cujusdam laici fratris ejusdem domus sue, ne in pejus negocia vergerentur, mutatum et adnichilatum fuit. Et tandem consensu patrum ac fratrum, ne omnino domus hec frustraretur, procuratorem suum minus idoneum Henricum Gijsberti de AernhemGa naar voetnoot3) ordinavit, ignorante ipso domino Iohanne, ut ipse in loco domini Iohannis locum sortiretur | |
[pagina 39]
| |
et nomen rectoris, addens eiGa naar voetnoota) dominum ThomamGa naar voetnoot1) ad tempus pro introductione et noticia amicorum et bonorum hominum facienda, et quia senex erat et expertus ad docendum eum, scilicet Henricum, quia juvenis et indoctus ac inexpertus erat, quomodo se in regimine gereret. Quod ubi in palam venit et dominus Iohannes comperit, cepit mestus esse et animo malignandi quodammodo se opposuit domino Cornelio, patri et rectori suo, exigens ab eo patrimonium suum magna cum instancia, et talia et similia intentando quibus ledere se putabat patrem et fratres. Et sic tandem omnia que sub nive fuerant detecta sunt. Finitis ergo omnibus, que talem materiam altricacionis concernunt, ego, Henricus, perrexi cum eodem domino Iohanne, quem prius sana informacione ad hoc induxi, ut secundarioGa naar voetnoot2) omnia sua bona resignaret cum litera scabinali; quod et fecit, et sic composita pace inter fratres et ipsum a loco et domo Delfensi recessit, habens in manibus ad complendum sua vota sex libras grossorum monete Flandrie, quarum tres ex ista domo eiGa naar voetnootb) dedimus, eo quod dicebat se illas et plures hic congregrasse. § 11. Demum anno Domini MCCCC quinquagesimo sexto secunda die post festum Epiphanie venerabilis pater dominus Cornelius, rector domus clericorum in Delff, fideliter huic domui intendens, adduxit in hanc domum dominum Henricum de Aernhem in rectorem hujus loci, hominem simplicem, inexpertum, non multum temporalem. Qui in nomine Domini in sua simplicitate post destitucionem et | |
[pagina 40]
| |
recessum domini Johannis Vopponis cepit regimen domus hujus instaurare et quasi de novo inchoare cum domino Thoma et coquoGa naar voetnoot1) predictis. Adjutus (est) primum aGa naar voetnoota) fratribus Delfensibus, qui pie ex ordinacione predicti domini Cornelii ad magnum tempus eum suffulciebant in missis et ceteris laboribus manuum; ita quod omnes fere sacerdotes qui in illa domo fuerant successive unus post alium eiGa naar voetnootb) mittebantur pro adjutorio usque in annum quinquagesimum septimum, quo de fratribus suis, quos interim congregaverit, unum promovit in sacerdotem. Et tunc dominus Cornelius suos retraxit fratres, excepto quod dominus Jacobus Naeldwijc usque in annum sexagesimum permanere permissus est. Qui satis fideliter egit in omnibus pro ista domo, tanquam membrum hujus fuisset, et precipue in regendo scolas in domoGa naar voetnoot2), unde satis bonum lucrum habuimus et graciam atque amiciciam bonorum hominum quorum filios bene informavit in disciplinis scolasticis et bonis moribus, quod valde proficuum fuit et utile in profectum hujus domus. In principio antequam scolas habebamusGa naar voetnootc) et sic favorem hominum acquirebamusGa naar voetnootd), ad magnum tempus iste dominus Henricus et ceteri fratres, qui cum eo stabant, in multis deficiebant, pacientes magnam inediam et paupertatem in victu; vitam pauperem habebant cum pane siliginis, potantes pre defectu ptisanamGa naar voetnoote) in mensa, quia cere- | |
[pagina 41]
| |
visiam non habebant nec comparare poterant. In qua paupertate omnes universaliter erant bene contenti, uno excepto scilicet domino Waltero Heenvliet, qui eciam ex Delff denuo veniens ptisanamGa naar voetnoota) bibere nolebat. Dominus autem, qui dat escam pullis corvorum invocantibus eum et neminem perire permittit, suscitavit quasdam bonas matronas que, audientes paupertatem nostram, aliqualiter subvenire incipiebant. Inter quas precipua erat quedam mulier Liedwy, prima uxor Erimboldi Zeemwerkers, que sepius et quasi quotidie ad magnum tempus, non solum singulis diebus sed pluries singulis (diebus) prandia et coenas mittere consuevit, aliquando cibos coctos et preparatos, aliquando crudas carnes et pisces recentes aut eciam siccos tanta sollicitudine ac si omnium nostrum genetrix fuisset. Accidit ergo quodam tempore cum, sicut premittitur, fratres parce viverent, facientes prandia sua et cenas absque cerevisia, ut famulus matrone predicte, ad mensam fratribus residentibus cibos decoctos deferens, unam amphoramGa naar voetnootb) e mensa suscipiens - quod si casu aut ex proposito fecerit nescitur - ex ea bibit et invenit ptisanamGa naar voetnootc) esse, que in mensa fuerat omnibus propinata, et ipse dissimulata re quam invenerat domum veniens retulit domestice sue quod contigerat. Que magna compassione permota cum matre sua et quibusdam aliis probis mulieribus domos quasdam braxatorum accessit, rogans fratribus pauperrimis cerevisiam ad potandum dari propter Deum. Quod multi braxatores libenter et continue faciebant; ex hoc in consuetudinem deductum est, quod unus de fratribus solebat, vocatus a braxatoribus, deportare vasculum, | |
[pagina 42]
| |
scilicet quartale vasis, cerevisie ad potum praebendum fratribusGa naar voetnoota). Et iste usus durabat ad aliquot annos quod nunquam cerevisiam emeremus. Postea vero caritate refrigescente aliquot annis, dum eciam numerus fratrum adauctus fuerat, ut cum commensalibusGa naar voetnoot1) tribus vel quatuor numerum attingerent vicenariumGa naar voetnootb) vel ultra adhuc, quasi media pars cerevisie solito more daretur nobis. Tandem in anno septuagesimo octavo et ultra, cum tempora fuerant valde cara in frumentis et ceteris que ad usum humanum spectant, illa consuetudo propter carestiam et defectum braxature quasi ex toto deperiit. Predicta eciam matrona non solum per se suis alebat fratres cibis quotidianis, ut dictum est, sed eciam apud ceteros bonos homines sollicita fuit pro fratribus procurare unde viverent. Tanta fuit necessitudo necessariorum fratribus deficiencium, quod, nisi eam Dominus suscitasset ad tam multa beneficia, fratres propter necessariorum defectum divisissent se et locumGa naar voetnootc) dimisissent. Quare dominus Henricus prefatus tam pusillanimis pluries factus est propter defectum et indigenciam predictam, et ex eo quod non videbatur humano modo spes aliqua locum ampliandi et spacia dilatandi, quod multis vicibus precipiti pusillanimitate intendebat locum dimittere et in Delff repedare; nesciebat enim pauper, mali inexpertus, quod que apud homines inpossibilia sunt apud Deum facilia sunt et parva. Sic ergo Dominus, qui nunquam deseruit sperantes in se, temptato sic et anxio Henrico consolacionem immiserat et contulerat per homines Deum timentes. Ex quibus preter prefatam matronam cum suis adherentibus una specialis eciam | |
[pagina 43]
| |
consolatrix et bona promotrix fuit Yda, mater prima et fundatrix conventus sororum sancte KaterineGa naar voetnoot1) retro nos, que multocies exemplo sui animabat dominum Henricum in seipso diffidentem, sicut illum predictum conventum incepit et pene consummavit suis temporibus sed non sine tribulacione et angustiis, ut infra patebit. Pro quibus eis omnibus et singulis predictis et cunctis benefacientibus nobis retributor omnium bonorum Deus largiri dignetur graciam in presenti et gloriam in futuro. Similiter fuerat una bona vidua DiewaerGa naar voetnoot2), que ante tempora domini Henrici et suis temporibus quoad vixit in singulis ebdomadibus ministrare solebat twee kynnekyns butyriGa naar voetnoota) recentis fratribus in subsidium et temporibus quadragesimalibus ficus et racemos, quod ultra vel circa triginta annos continuavit usque ad diem mortis, quo legavit fratibus et dimisit debita nobis concessa in summamGa naar voetnootb) triginta tres florenorum Renensium, pro quibus ipsi annuam et perpetuam memoriam eiGa naar voetnootc) assignavimus. Ista bona matrona valde multa (?) bona nobis in diversis eleemosinis, auro et argento, in subsidium calicum contribuit et pecunias pluries concedendo et multis aliis graciis et promocionibus. Item magistri sancti Spiritus consueverant ex pia bona consuetudine dare fratribus circa hyemem een last turfs, et circa festum Epiphanie een side specks, et in estate een voet vleys, continuantes ista a primo tempore domini Henrici usque in annum Domini 14..Ga naar voetnootd), quo fratres ali- | |
[pagina 44]
| |
qualiter bene stantes cum laboribus manuum et celebracionibus missarum et ceteris piis obvencionibus ac eleemosinis bonorum illa predicta scolaribus, in domo pauperum degentibusGa naar voetnoot1), assignaverunt et dederunt. § 12. Ut autem plenior habeatur noticia de primo ortu et successu hujus domus, qualiter scilicet et quomodo ex modicis non sine penuria producta sit Deo annuente, sciendum quod ista domus, quam ad inhabitandum primo dominus Henricus invenerat, erat illa sola et nuda domus, que post totale incendium opidi Goudensis reëdificata fuit, ut supra habitum est paragrapho tercioGa naar voetnoot2). Que tunc divisa inferius fuerat in tres partes; prima pars ab occidente, a platea scilicet incipiendo, protendebatur usque (ad) cancellos, qui nunc in ventre ecclesie in transverso positi suntGa naar voetnoot3). Et erat tunc locus collacionis, ubi diebus festivis convenire solebat ad audiendum collaciones populus, mulieres scilicet sole. Que collaciones ante hec tempora fieri consueverunt in modum lectionis, qua unus fratrum sive alius quis legebat ex libris teutonialibus ad hoc ordinatis, donec aliquando aliquis sacerdos sive de fratribus sive aliis quibuslibet veniebat, qui per modum simplicis exhortacionis populum post lectionem docebat sermonis modo. Aliquando eciam sacerdos non habebatur et stabat tunc sola lectio pro collacione, sicut facere solebant, quando ipsis vacabantGa naar voetnoota) vel non vacabantGa naar voetnootb) prescripti venerandi viri et domini dominus Henricus | |
[pagina 45]
| |
Erp, dominus Johannes Goch et dominus Johannes Vopponis. Secunda pars domus, que modo est ultra cancellos pene usque ad chorum, qui in anno Domini MCCCC septuagesimo tercio perfectus est, ut infra videbitur, erat adhuc a primo intersticii muro secundo adhuc muro subdivisa. In ista priori subdivisionis domuncula erat fratribus locus pro refectione, in qua viri separatim festivis diebus ad audiendum collaciones solebant convenire. Et alia pars subdivisionis erat camera, in qua unus erat lectus repositus pro hospitibus recipiendis, in qua, quia alius locus non fuit, scolas habebant scolares et commensales hic visitantes. Circa istam secundam partem, sicut premittitur, subdivisam, erat in parte boreali super aquas protensa una parva domuncula sub tecto domus constructa - een ofdack - et erat pro coquina fratrum cum exiguo penu parum conferente, que postero tempore facta est sacristia, ut infra patebit paragrapho. In hoc anno, scilicet quinquagesimo sexto, post Dominicam octavorum Pasche venerabilis pater, dominus Cornelius, sepedictus, valde sollicitus perficere quod hic incepit, adduxit secum dominum Henricum novellum rectorem hujus domus in colliquium patrum in Zwollis. Quo tune per venerabiles patres inter eos tunc ipse admissus et acceptatus est et domus, similiter innovata, asscripta et admissa in numero et catalogo ceterarum domorum clericorum, et extunc eodem anno atque deïnceps a patribus visitata, quod prius haberi non poterat. Post hec que superius dicta sunt de domus divisione super terram, eciam sciendum est quod super sollarium, quod in predicta domo fuerat, per dominum Henricum Erp edificate fuerant sex cellule sive camere exigue, et alius dominus Henricus Arnhem adhuc duos in eodem sollario construxit, in quibus ipse et ceteri fratres se recipiebant. Item | |
[pagina 46]
| |
longitudo aree in qua domus predicta stabat erat ab occidente usque ad aquas retro currentes in oriente, ut in paragrapho tercio aliqualiter tactum est; sed vera latitudo hujus aree cum suis omnibus adherentibus (se extendit) ab aquis in boreali parte currentibus usque ad extremum murum transitus exclusive, qui consistit in parte meridialiGa naar voetnoota). In isto primo anno domini Henrici facta est ymago pulcherrima beate Virginis, que nunc ut regina virginum in altari ejus inter pulcherrimas imagines sanctarum virginum, eiGa naar voetnootb) collateralium, decentissime locata est (tanquam) protectrix et promotrix domus; de quo propter vitandam jactanciam plura poni non convenit. Item eciam facta est ymago sancti Pauli de lapido albo et duro, que aliquibus annis stabat supra portam, que in pallacio primitus stabat et erat pro ingressu domus et ecclesie similiter ordinata; hec est eadem ymago nunc locata supra magnam januam ecclesie, que est in occidente ad plateam circa locum quo prior porta stare consueverat. § 13. [Cetera desunt in manuscripto.] |
|