Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 19
(1898)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stukken over de Noordsche Compagnie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkele minuten van de antwoorden daarop, projecten van uitrustingen, memoriën, medegegeven aan de afgevaardigden van Enkhuizen naar de bijeenkomst der gezamenlijke kamers, en de notulen van de vergadering der groote en der kleine Noordsche Compagnie, gehouden te Amsterdam op 22-25 Maart 1621; daar van geen enkele vergadering der Compagnie notulen bewaard zijn gebleven, althans deze niet zijn opgemerkt door Mr. S. Muller Fz., toen hij zijne Geschiedenis der Noordsche Compagnie bewerkte, heeft de laatstgenoemde vondst eenige waarde. Verder bevat het archief drie reisjournalen van walvischvaarders - van 1615, 1616 en 1619Ga naar voetnoot1) -, verschillende contracten voor het huren van schepen en van Baskische harpoeniers, brieven van de factoren der Enkhuizer kooplieden te Rouaan, enkele brieven van schippers ter walvischvangst, en een groot aantal rekeningen van ten behoeve der kamer geleverde waren, becijferingen van onkosten der uitrusting, inventarissen, scheepsrollen en dergelijke stukken. Wat van het archief der kamer bewaard bleef, houdt op met het jaar 1622, toen de kamer Enkhuizen liquideerde en een nieuwe vennootschap werd gevormd. Jan Simonsz. Blauhulck, de oprichter der kamer, eenige jaren lang haar eenige bewindhebber, trad niet toe tot de nieuwe maatschappij. Van hem zal dus het archief der kamer afkomstig zijn, dat, tegelijk met familiepapieren van de Blauhulck'sGa naar voetnoot2), in het Enkhuizer archief bewaard wordt. Nu ik de naar mijne meening belangrijkste stuk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken uit deze verzameling laat afdrukken, schijnt het mij noodig den inhoud daarvan wat uitvoerig toe te lichten, daar ik vrees dat anders slechts zeer weinigen zich er voor zullen interesseeren. Ik zelf wil althans gaarne bekennen, dat het mij veel moeite heeft gekost mij een heldere voorstelling te vormen van de handelszaken, waarover deze papieren loopen, en dat ook nu een enkele quaestie mij nog duister is gebleven. Mocht ik er in slagen den lezer eenigszins den weg in dezen doolhof te wijzen, dan is dat hoofdzakelijk te danken aan den uitstekenden leiddraad, dien ik in Mr. Muller's Geschiedenis der Noordsche Compagnie vond, en aan de gesprekken, die ik met hem over het hier behandelde onderwerp mocht houden. Het is zeker te betreuren, dat de heer Muller geen kennis van het bestaan der Enkhuizer papieren droeg, toen hij de merkwaardige geschiedenis van de walvischvangst bestudeerde: hij zou dan in zijn uitvoerig verhaal de verschillende bizonderheden, elk op hare plaats, hebben kunnen invlechten, waarvan ik thans slechts een gedeelte aan den lezer kan voorleggen in den vorm van nalezingen op den arbeid van Mr. Muller.
De eigenlijke aard der Noordsche Compagnie, ja, wellicht ook die van de Oost- en West-Indische Compagnie is, naar mijne meening, eerst duidelijk aan den dag gekomen, toen de heer Muller deze handelslichamen onlangs heeft gekenschetst als 17de-eeuwsche kartellen, strevende naar hetzelfde doel als de gelijknamige vereenigingen van fabrikanten en handelaars uit onzen tijd: opheffing der onderlinge concurrentie, besparing der productiekosten, vaststelling der te produceeren quantiteiten, regeling van de verdeeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der producten, vaststelling van den verkoopsprijsGa naar voetnoot1). Ik veroorloof mij een gedeelte van het bedoelde artikel hier in hoofdzaak aan te halen, omdat het den lezer zulk een juist inzicht geeft in verschillende onderwerpen, waarover ik straks zal hebben te handelen. ‘De kern (van de Noordsche Compagnie) vormt eene welbekende Amsterdamsche firma, eene vennootschap, die over bijna de helft der gezamenlijke kapitalen beschikt. Eenige firma's in andere Hollandsche steden hebben met deze Amsterdammers het kartel gesloten. Later zijn ook eenige Zeeuwsche en Friesche firma's toegetreden. Het eigenlijke doel, waarmede het kartel aanvankelijk is gesloten, was door onderlinge samenwerking aan de concurrentie van vreemden het hoofd te bieden en die, zoo mogelijk, van de wereldmarkt te verdrijven Het ligt in den aard der zaak, dat dit laatste doel echter niet volkomen bereikt is. Het uitgesproken doel van contractanten was echter om “meer orde en eenheid” in den handel te brengen. De contractanten zijn volkomen zelfstandig gebleven: zij beschikken over afzonderlijke kapitalen, rusten hunne eigene schepen uit en stellen daarop de bemanning aan. Jaarlijks komen hunne gemachtigden in het voorjaar bijeen en stellen vast, hoeveel traan en baarden men in de aanstaande campagne zal trachten te verkrijgen. Van dit bedrag wordt dan volgens een vast tarief eene bepaalde hoeveelheid aan ieder der firma's toegewezen. Het aantal schepen, dat elke firma zal uitzenden, het getal sloepen, waarmede zij visschen zal, houdt natuurlijk verband met haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aandeel in de vangst en wordt mede ter vergadering vastgesteld. Het terrein, waar de contractanten hunne vischvangst zullen uitoefenen, is nauwkeurig verdeeld en aan elke firma wordt, naar het schijnt bij loting, jaarlijks haar terrein aangewezen. Aan de vastgestelde verdeeling der vangst wordt streng vastgehouden. De totale vangst wordt na afloop der campagne onder de contractanten verdeeld; heeft een der firmanten toevallig meer gevangen dan het haar toegewezene aandeel bedraagt, dan wordt dit surplus aan een andere firma, die te weinig heeft, toegewezen, na onderlinge verrekening van de kosten der vangst. Sommige der firma's hebben zich onderling geassureerd tegen zeerampen en andere gevaren, die hen bij het uitoefenen van het bedrijf bedreigen. De regeling van het bedrijf geschiedt niet om zooveel visschen als mogelijk is te vangen, maar met de uitgesprokene bedoeling om vooral niet meer traan en baarden aan de markt te brengen dan voor de consumptie noodig is. De algemeene vergadering bepaalt den prijs, dien de traan en de baarden gedurende het loopende jaar zullen gelden. De contractanten zijn verplicht zich daaraan te houden, zelfs al blijkt een deel van het product daardoor onverkoopbaar. Op de overtreding van de door de algemeene vergadering genomen besluiten staan hooge boeten, die in het algemeen bepaald zijn op het dubbele der toegebrachte schade. Ten einde de onderlinge contrôle te vergemakkelijken, is directe invoer uit zee naar het buitenland verboden. Voor het geval van onderlinge geschillen zijn arbiters aangewezen, die in hoogste instantie beslissen.’ Vervolgens wijst de heer Muller er op, dat het kartel van de regeering een octrooi heeft verkregen, waardoor het feitelijk in het bezit van het monopolie is. Wel heeft het octrooi niet betrekking op het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheele terrein der vangst en zijn nieuw te ontdekken vischplaatsen voor de concurrentie opengesteld, maar het kartel slaagt er steeds in, nieuw optredende concurrenten tot het sluiten eener overeenkomst te noodzaken. De aandrang, dien het op de regeering uitoefent, om deze te bewegen tot het verbieden of zwaar belasten van den invoer van traan uit het buitenland, is echter vergeefsch gebleken. De mededeeling omtrent het feitelijk bezit van het monopolie wordt in het vervolg van het artikel door den heer Muller eigenlijk teruggenomen, waar hij schrijft: ‘De drie machtige handelscompagniëen der 17de eeuw waren niets dan kartels tusschen zelfstandige handelsvennootschappen in verschillende steden, die den naam van kamers droegen. De historiographie heeft dit, voor zoover ik weet, steeds miskend door den nadruk te leggen op het monopolie dezer lichamen. Toch bestond dit monopolie feitelijk niet eens, of werd althans zeer belangrijk verzacht door de omstandigheid, dat de Staten-Generaal bij het verleenen en het hernieuwen van het octrooi hunnen beschermelingen telkens de verplichting oplegden, om allen, die deel wilden hebben aan het kartel, daartoe toe te laten, en wel niet alleen als bloote aandeelhouders, maar bepaaldelijk als handelende vennooten.’ Deze laatste opmerking is niet geheel juist. Bij het verleenen der beide eerste octrooien, in 1614 en 1617, is het bedoelde voorbehoud werkelijk gemaaktGa naar voetnoot1). In het archief van de Enkhuizer kamer vond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik dan ook een gedrukt exemplaar van een publicatieGa naar voetnoot1) uit het jaar 1617, waarbij kennis wordt gegeven dat binnen den tijd van twee maanden na de aanplakking van het billet, iedereen, die wil deelnemen in de Noordsche Compagnie, zich daartoe kan aanmelden aan het adres van verschillende bewindhebbers en van den boekhouder der kamer van Amsterdam, onder opgave van het bedrag, dat hij wenscht in te leggen. De kamer van Amsterdam zond aan die van Enkhuizen 25 exemplaren van dat billet toe, met verzoek ze ‘te affigeren en in andere plaetsen van U.E. quartieren te senden, als Staveren, Harlingen, Alcmar, Medenblic en daer U.E. goet vinden sullen’Ga naar voetnoot2). Maar de heer Muller heeft zelf medegedeeld, dat de bepaling omtrent het openstellen van de poorten voor nieuwe aandeelhouders, ‘zoo aanstootelijk voor de Noordsche Compagnie, die in haren geldnood liever hare uitrustingen besnoeide, dan dat zij vreemden in zich opnam, op haar verzoek in de volgende octrooien van 1622 en 1633 niet meer gehandhaafd werd’Ga naar voetnoot3). Sinds 1622 was de Noordsche Compagnie dus wel degelijk in het bezit van een monopolie, en wanneer de la Court in zijne Aanwijsing schrijft, dat ‘de Staten Generaal in den jaare 1622 goetvonden eene Groenlandse Compagnie, met uitsluitinge van alle andere ingeseetenen, tot het vissen der walvissen te octroyeeren’Ga naar voetnoot4), slaat hij toevallig den spijker op den kop. Toevallig, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
want in de door mij gecursiveerde woorden mag men geen zinspeling van de la Court zien op het niet opnemen van nieuwe aandeelhouders: een dergelijke clausule komt ook reeds voor in het octrooi van 1614 en geeft daar alleen te kennen dat de Noordsche Compagnie, nadat zij voor iedereen de gelegenheid had opengesteld om aandeel te nemen, het monopolie van het bedrijf zou hebben. Ik geloof daarom dat de la Court alleen bij vergissing het begin van de Compagnie stelt in 1622 in plaats van in 1614; maar in werkelijkheid werden bij de prolongatie van 1622 voor het eerst alle ingezetenen, die buiten de Compagnie stonden, uitgesloten van het recht om aandeel te nemen. Juist in dat jaar was er dan ook voor de Compagnie aanleiding om nieuwe deelnemers te weren, nu de vereeniging met hare vroegere mededingsters, de kleine Noordsche Compagnie en de Zeeuwsche maatschappijen ter walvischvangst, eindelijk tot stand was gekomen. ‘Krachtig en onaangevochten stond zij in 1622 daar met een ruim kapitaal’Ga naar voetnoot1): voor haar zelve was er dus geen enkele reden nieuwelingen te laten deelen in de meerdere winsten, die de moeielijk verkregen kennis van het bedrijf haar voor de toekomst deed hopen; voor de Staten-Generaal was een voorname reden tot handhaving der vroegere bepaling vervallen, nu door de vereeniging der concurreerende compagniëen immers allen, die tot nog toe zich op de walvischvangst hadden toegelegd, van de winsten der Compagnie zouden genieten. Vandaar dat de Staten-Generaal, die slechts bedoeld hadden de concurrenten samen te brengen in een kartel, ten slotte toegaven aan den aandrang der gekartelleerden naar een monopolie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overigens wordt hetgeen de heer Muller ter kenschetsing van den aard der Compagnie schreef, toen hij haar met den naam kartel betitelde, volkomen bevestigd door de stukken uit het archief der Enkhuizer kamer. Met name geldt dit voor wat hij mededeelde omtrent het beperken van de hoeveelheid der aan de markt te brengen waar, het vaststellen van den verkoopprijs, en de pogingen om een verbod van invoer van buitenlandsche traan of ten minsten een hoog invoerrecht daarop te verkrijgen; ook zullen wij straks zien, dat nog in een ander opzicht de Compagnie als een kartel te werk ging, nl. bij het regelen van den verkoop. ‘Alsoo onse camer geïnclineert is tot cleyne equipage’, schrijft de kamer van Amsterdam in 1618 aan die van Enkhuizen, ‘gelijc wy ooc, in den Hage sijnde, aen de andere, aldaer vergadert, seer tot cleyne equipage hebben getendeert, om niet sooveele traen in 't lant te brengen, dat men dien in 't eynde niet al vertieren en can, gelijc wy oogenschijnlijc sulx sien volgen, indien in 't equiperen geene maticheyt en wort gebruyct, soo hebben wy U.E. willen gebeden hebben ons metten eersten te verwittigen, met hoevele schepen U.E. camer dit saison op Spitsbergen begeert te comen, om ons daerna te gouverneren’Ga naar voetnoot1). Een bindende afspraak omtrent den verkoopprijs van traan en walvischbaarden schijnt in 1617 nog niet bestaan te hebben, althans, wanneer Amsterdam klaagt dat de Hoornsche kamer haar baarden te Rouaan heeft laten verkoopen ‘à f 27 't hondertGa naar voetnoot2), waermede de merckt heel onder de voet leyt gesmeten’, laat het er op volgen: ‘off men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daer eenige ordre in sal connen ramen, magh ons den tijt leeren. Op 't stuc van den traen dient wel ordre gestelt, off wy sullen altsamen voor andere costen en moeyte vergeeffs gedaen hebben’Ga naar voetnoot1). Maar in het volgende jaar was zulk een afspraak gemaakt - en zien wij Amsterdam reeds dadelijk pogingen in het werk stellen om haar te ontduiken. Het heeft nog acht honderd kwarteelen traan overgehouden en wendt zich nu tot Enkhuizen, dat klaarblijkelijk ook nog niet uitverkocht was, om den prijs te verminderen: ‘wy verstaen, dat de camers, die traen hebben, malcander daerin mogen verstaen, sonder 't contract te violeren, gemeret degene, die uutvercocht hebben, geen prejuditie daerby en lyden’Ga naar voetnoot2). Bedenkelijke redeneering! al leden de andere kamers oogenblikkelijk geen nadeel, voor het komende saizoen moest de prijs van de traan toch gedrukt worden, wanneer Amsterdam en Enkhuizen dien in het begin van het jaar lager stelden. Een eigenaardig voorbeeld van de macht, waarover de Noordsche Compagnie, als elk kartel, beschikte om den prijs van de waar willekeurig te verhoogen, biedt een plaats uit de notulen van de in 1621 gehouden vergadering der Compagnie met de firma's, die tezamen de kleine Noordsche Compagnie vormden. De traan werd voornamelijk gebruikt in lampen, tot verlichting, en was dus een concurrent artikel van olie, zoozeer zelfs, dat het voornaamste motief, waarom de provincie Holland in 1621 aan de Staten-Generaal ontried de door de Compagnie gevraagde konvooischepen toe te staan, bestond in de overweging, dat men mocht betwijfelen of het bedrijf van de Compagnie aan het algemeen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten goede kwam, ‘te meer, soo verstaen wordt, dat daerdoor gheruineert worden de oude neeringen van oly slaen, en van de handelaers met zaet’Ga naar voetnoot1). In de zooeven genoemde vergadering nu werd het voorstel gedaan om den prijs van de traan te verhoogen, daar de olie zeer in prijs was gestegenGa naar voetnoot2) - en dat op een tijd toen, blijkens dezelfde notulen, nog een groote hoeveelheid traan in de pakhuizen lag. Door de afwezigheid van enkele leden werd geen besluit hierop genomen, zoodat wij niet gewaar worden of de Compagnie van de gelegenheid heeft geprofiteerd. Wanneer de heeren geweten hebben - en dat zullen zij wel - dat de Staten van Holland zich bezorgd maakten over de concurrentie, die de olie van de traan ondervond, was dit juist een goede reden geweest om den prijs tijdelijk zoozeer te verhoogen, dat de oliehandelaars niet behoefden te klagen. Het binnenland was de hoofdmarkt voor de traan, het spek en de balein, die de Compagnie aan de markt brachtGa naar voetnoot3). Maar reeds spoedig werd ook naar het buitenland uitgevoerd, o.a. naar Dantzig, maar vooral naar Frankrijk: naar Rouaan, Bordeaux, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bayonne, en St. Jean de Luz, in BiskayeGa naar voetnoot1). In het archief der Enkhuizer kamer vindt men tal van brieven van Reynier Pietersz. en Niclaes Diericx aan Pieter Maelson en Claes Egxken, bewindhebbers van de Enkhuizer kamer. Uit die correspondentie blijkt dat de eerstgenoemden als agenten of factoren van de Enkhuizer kooplieden te Rouaan gevestigd waren, dat zij voor hen - behalve tarwe, rogge en tonnevisch - ook traan en baarden verkochten en hen geregeld op de hoogte hielden van de marktprijzen. In 1621 echter hooren wij dat de afgevaardigden van de Compagnie, die convooischepen aan de Staten-Generaal gaan verzoeken, tevens gemachtigd worden aan te dringen op verhooging van het invoerrecht van de traan, die uit Rouaan wordt ingevoerd.Ga naar voetnoot2) Daar de Franschen op dit tijdstip niet ter walvischvangst voeren - afgeschrikt door de onvriendelijke behandeling, in vorige jaren van Engelschen en Nederlanders ondervondenGa naar voetnoot3) - ligt het voor de hand te veronderstellen, dat de traan, over Rouaan, uit Engeland werd aangevoerd. Immers, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooral de concurrentie van de Engelschen was voor de Compagnie hoogst nadeelig. Wanneer de kamer van Amsterdam in 1617 aandringt op het verbieden van den invoer of het hoog belasten van buitenlandsche traan, blijkt deze maatregel de Compagnie vooral te moeten beschermen tegen de mededinging van Engeland, dat zelf ook den invoer van walvischbaarden had verbodenGa naar voetnoot1). En de Staten-Generaal, zoo schrijft Amsterdam, mogen bedenken dat zulk een invoerrecht in dubbelen zin voordeelig zal zijn: voor de Compagnie, maar ook voor het land, want al wordt het okshoofd traan ook met f 8 of f 9 bezwaard, ‘de Engelschen sullen niet laten te brengen, al souden se sonder proffijt hier vercoopen.’ Maar hoe fraai Amsterdam de zaak ook mocht voorstellen, aan dit oor bleven Haar Hoog Mog. steeds doofGa naar voetnoot2). En met reden. Ware het verzoek ingewilligd, dan zouden de traanprijzen door de Noordsche Compagnie, die dan geen mededinging meer had te duchten, nog meer in de hoogte zijn gedreven. Bij de door mij gepubliceerde stukken zijn er verscheidene, die vooral duidelijk doen uitkomen dat de zoogenaamde kleine Noordsche Compagnie niets anders was dan een combinatie van enkele handelaars en handelsfirma's, en die tevens ons een juister inzicht geven in de verhouding van de groote Compagnie tot de kleine. Ook omtrent de regeling, die getroffen werd om de concurrentie in het verkoopen van de traan te doen ophouden, kunnen wij er enkele merkwaardige conclusies uit trekken. Laat mij eerst echter nog in herinnering brengen, hoe de kleine Compagnie was ontstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1614 werd door twee schepen, uitgerust op kosten der kamers Amsterdam en Enkhuizen, toevallig een nog onbekend eiland ontdekt, op 71½ o N.B. gelegen, dat naar den bevelhebber der expeditie Jan Mayen-eiland werd genoemd. Ook een schip, door de Delftsche kamer uitgerust, kwam in hetzelfde jaar aan dat eiland; de kapitein, Kerckhoff, ging aan land, onderzocht het nauwkeurig - wat zijne voorgangers hadden verzuimd - en bevond, dat aan de kusten een menigte walvisschen zich vertoonden. Na de terugkomst der drie schepen werd de ontdekking natuurlijk bekend gemaakt aan de bewindhebbers der kamers van Amsterdam, Enkhuizen en Delft; de beide eerstgenoemde schijnen er weinig acht op te hebben geslagen en lieten het aan de Delftsche heeren over, of zij de ontdekking aan de Staten-Generaal bekend wilden maken en, volgens de bepalingen van het generaal octrooiGa naar voetnoot1), ten behoeve der Compagnie, een acte verzoeken, die recht gaf op de vier als belooning der ontdekking uitgeloofde reizen. Het lag echter niet in de bedoeling der Delftsche heeren, om deze ontdekking dienstbaar te maken aan de belangen der Compagnie. De twee bewindhebbers, onder wier toezicht de expeditie van kapitein Kerckhoff had plaats gehad, Nicasius Kyen en Dirk Adriaanz. Leversteyn, energieke kooplieden met weinig gewetensbezwaren, ‘sochten meer haer particulier proffijt als het beste van de gemene Compaignie, twelck sy schuldich waeren te besorgen.’ Opzettelijk lieten zij den door de Staten-Generaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaalden termijn van veertien dagen na de terugkomst van het schip verloopen, binnen welken de ontdekking moest worden bekend gemaakt, en zonden, in het voorjaar van 1615, voor eigen rekening en in het geheim, kapitein Kerckhoff weder naar Jan Mayen-eiland, die er een goede vangst maakte. Intusschen had ook de Amsterdamsche kamer in het begin van 1615 een schip uitgerust om nieuwe eilanden te ontdekken en tegelijk het in het vorige jaar gevonden eiland nauwkeuriger te onderzoeken. Nog in den zomer kwam het overhaast terug met het bericht, dat een schip van Kyen en Leversteyn er reeds bezig was te visschen Terstond brachten de Amsterdamsche bewindhebbers de zaak voor de Staten-Generaal, die zich de beslissing hadden voorbehouden over alle geschillen, uit het generaal octrooi voortvloeiende. Zij verzochten dat niet alleen schip en goed verbeurd verklaard, maar ook de reeders tot een boete van 50.000 dukaten zouden worden veroordeeld; ook vroegen zij zelven octrooi voor de ontdekking van Jan Mayen-eiland. Na de twistende partijen gehoord te hebben, besloten de Staten-Generaal in Februari 1616 dat voor dit jaar beide aan het eiland zouden mogen visschen. Eerst in April 1617 viel de definitieve uitspraak - van den Hoogen Raad - dat, gedurende vier jaar, ingaande met 1618, beide partijen ‘met gelijck recht, ende sonder malkanderen eenich beleth te doen, het eylant in questie souden mogen bevisschen, op alsulcken ordre als syluyden metten anderen onderlinge souden ghoedt vinden off anders by de hoochgemelte heeren Staten-Generaal soude werden gearbitreert.’ Kyen en Leversteyn hadden zich ondertusschen met andere kooplieden in betrekking gesteld en de ‘cleyne Noortsche Compagnie’ opgericht, die dus sedert 1616 de walvischvangst aan Jan Mayen-eiland uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oefende en al dadelijk in dat jaar er vijf schepen heenzondGa naar voetnoot1). Laat ons thans zien, welke nieuwe gegevens de stukken uit het Enkhuizer archief voor deze zaak aan het licht brengen. De heer Muller heeft ons reeds medegedeeld dat de bekende geograaf en zeevaartkundige Dr. Petrus Plancius - die voor de vaart op Nieuw-Nederland in compagnie stond met twee bewindhebbers van de Amsterdamsche kamer der Noordsche Compagnie - voor de laatste partij koos en trachtte te bewijzen, dat Jan Mayen-eiland onder haar octrooi behoordeGa naar voetnoot2). Thans blijkt dat ook een andere autoriteit aan hare zijde stond, en wel niemand minder dan Hessel Gerritsz., de beroemde cartograaf, de beste kenner van alle vraagstukken, op de Noordoostelijke en de Noordwestelijke doorvaart betrekking hebbendeGa naar voetnoot3). In een brief aan den Enkhuizer bewindhebber Jan Simonsz. Blauhulck vraagt hij naar juiste berichten over de lengte en breedte van IJsland en verzoekt hem het journaal op te zenden van een schip, dat benoorden IJsland om was gevaren. Het blijkt, dat hij de bewering van Kyen en Leversteyn, dat Jan Mayen-eiland niet onder het octrooi der Compagnie is gelegen, wil bestrijden o.a. met het betoog, dat IJsland niet Noordelijker ligt dan 66o20′ en dat het van Oost naar West niet langer is dan 60 mijlen of daaromtrentGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het eerste gezicht is het niet duidelijk, wat de ligging van IJsland met de quaestie te maken heeft. In het octrooi van 1614 wordt het niet genoemd: de Compagnie kreeg daarbij het monopolie van te handelen en te visschen op ‘de kusten ende landen van Nova Sembla tot Fretum Davidis toe, daeronder begrepen Spitsbergen, Beren-eylant, Groenlant ende die andere landen, die onder de voorszeide landen gevonden souden mogen werden’Ga naar voetnoot1). Toch meen ik te kunnen gissen waarom Hessel Gerritsz. IJsland in de quaestie wil betrekken. Waar de heer Muller mededeelt, dat Kyen en Leversteyn in 1615 een schip naar Jan Mayen-eiland uitrustten, voegt hij daaraan toe: ‘misschien werd als het doel der reis IJsland opgegeven, althans Kyen verzocht 18 Mei 1615 uit naam der ‘Compaignie van Islandt’ van de Staten-Generaal vijf gotelingen te leen, om zijne schepen te beschermen op de visscherij aan IJsland, ‘alwaer ordinaris veel roovers haer onthoudenGa naar voetnoot2).’ Mij dunkt, hier ligt de aanwijzing dat Kyen c.s. de expeditie naar Jan Mayen-eiland voorstelden als uitgaande van de Compagnie van IJsland, m.a.w. zij beweerden dat Jan Mayen-eiland zoo dicht bij IJsland lag, dat het kon worden beschouwd als het terrein, waar de genoemde Compagnie haar bedrijf nog mocht uitoefenen. Vandaar dat Hessel Gerritsz. de juiste ‘streckinge’ van IJsland zal willen weten, om daarmede aan te toonen dat Jan Mayen-eiland er te ver van verwijderd ligt, dan dat de bewering van Kyen c.s. steek zou houden. De heer Muller heeft overigens, op mijns inziens overtuigende gronden, aangetoond dat door de Staten-Generaal de Noordsche Compagnie in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongelijk behoorde te worden gesteld, maar dat de laatste volkomen gerechtigd was de Delftsche heeren, die misbruik hadden gemaakt van een door hen in hunne qualiteit van bewindhebbers vernomen ontdekking, voor den gewonen rechter om schadevergoeding aan te spreken. Zij deden dit echter niet, waarschijnlijk omdat ook zij zelven zich bewust waren niet altijd fair te hebben gehandeld tegenover hunne collega's; de Amsterdammers bv. werden beschuldigd aan de Noordkaap afzonderlijke walvischvangst te hebben uitgeoefend, met Deensche passen nog welGa naar voetnoot1), en wij zullen straks, bij het beschrijven van de geschiedenis der kamer van Enkhuizen, vernemen dat er ook eenige aanleiding is haar te verdenken van, in het geheim, met een paar andere kamers, haar eigen voordeel te hebben gezocht. Sinds 1616 voeren, zooals wij gezien hebben, de Noordsche Compagnie en de kleine Noordsche Compagnie gezamenlijk ter walvischvangst naar Jan Mayeneiland. Bovendien mocht de eerste het bedrijf ook uitoefenen op Spitsbergen, dat voor haar concurrent niet toegankelijk was. Maar ook op Spitsbergen had zij - afgezien van buitenlandsche mededingers - het rijk niet alleen. In Mr. Muller's Geschiedenis van de Noordsche Compagnie kan men nalezen, hoe zich in Zeeland een compagnie ter walvischvangst had kunnen vormen, die op Spitsbergen moest worden toegelaten, en hoe, na veel geharrewar, in 1617 een contract was gesloten tusschen de Noordsche Compagnie en de Zeeuwsche maatschappijen om gezamenlijk een nieuw octrooi aan te vragen voor den tijd van vier jarenGa naar voetnoot2). In de door mij af- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedrukte ‘Uitnoodiging tot deelneming’ van 1617 leest men dan ook in den aanhef, dat prolongatie van octrooi was verkregen door ‘de bewindthebberen van de geoctroyeerde Compangie van Nova Sembla tot Fretum Davis toe, beneffens de coopluyden van Zeelandt’Ga naar voetnoot1). De geschiedenis van de Zeeuwen zoowel als die van de kleine Compagnie bevestigt dus de boven aangehaalde woorden: ‘het kartel slaagt er steeds in, nieuw optredende concurrenten tot het sluiten eener overeenkomst te noodzaken.’ De Zeeuwen kregen voor ¼ deel in het gemeenschappelijk octrooi; met de kleine Noordsche Compagnie was reeds in 1616 afgesproken dat alle door de beide Compagnieën te vangen walvisschen zouden worden verdeeld in evenredigheid van het getal sloepen, dat elk in zee zou brengen, en in 1620 werd een nadere overeenkomst tot regeling van de gemeenschappelijke visscherij getroffenGa naar voetnoot2). In de stukken uit het Enkhuizer archief wordt enkele malen gewag gemaakt van pogingen van de Zeeuwen, om ook te worden toegelaten tot de visscherij op Jan Mayeneiland, maar voorloopig bleven deze vergeefsch. Enkhuizen geeft ergens te kennen daar niet tegen te hebben, mits Kyen c.s. hun bedrijf daar opgeven: een voorwaarde, die weinig kans had van vervuld te wordenGa naar voetnoot3). Sinds de oprichting der kleine Noordsche Compagnie verkeerde de kamer van Delft in een eigenaardigen toestand: als lid van de groote Compagnie moest zij deelnemen aan de uitrustingen naar Spitsbergen en Jan Mayen-eiland, en aan het laatste werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bovendien de walvischvangst voor eigen rekening uitgeoefend door enkele bewindhebbers van die kamer, door Kyen en Leversteyn. Immers, dat deze, ook na de oprichting der kleine Compagnie, als bewindhebbers in de kamer Delft aanbleven, blijkt afdoendeGa naar voetnoot1). Ik merkte reeds op, dat al spoedig tot de kleine Compagnie ook andere kooplieden toetraden: zoo wordt in 1620 als bewindhebber van de kleine Compagnie genoemd Pieter Ewoutsz. van der Horst, die ook al weer tegelijk bewindhebber was van een kamer van de groote Compagnie, nl. van die van RotterdamGa naar voetnoot2). Ook Simon van der Does, de zoon van den Amsterdamschen schout, Cornelis Musch, de secretaris van Rotterdam, Adriaan en Jacob LeversteynGa naar voetnoot3), Pieter van der Graeff en Reyer van der Burch komen als firmanten van de kleine Compagnie voor. De notulen van de vergadering van 1621 geven ons eenig nieuw licht over de wijze, waarop de beide Compagniëen samen haar bedrijf uitoefendenGa naar voetnoot4), en het schijnt mij daarom gewenscht deze notulen wat uitvoerig te bespreken. De vergadering blijkt een bijeenkomst te zijn alleen van de groote en van de kleine Noordsche Compagnie. Van de Zeeuwen wordt geen melding gemaakt: natuurlijk niet, want deze vischten alleen op Spitsbergen, en konden dus wegblijven van een vergadering, waarin alleen over de vangst op Jan Mayen-eiland werd gesproken, het eenige terrein, waar de kleine Noordsche Compagnie mocht komen. Als presenten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden genoemd bewindhebbers van de kamers van Amsterdam, Delft, Rotterdam en Enkhuizen der groote Compagnie, benevens de ‘consorten’ van de ‘cleyne camer’, zooals de kleine Compagnie hier heet. Op dat woord ‘consorten’ vestig ik al vast de aandacht. De kamer van Hoorn is in den beginne niet vertegenwoordigd, maar komt later ter vergadering. Op den tweeden dag der vergadering wordt berekend, hoeveel traan door ‘ider camer ende consorten’ verkocht is, hoeveel zij nog in voorraad hebben, hoeveel de kamers en consorten van elkaar te vorderen hebben wegens de verzending van de traan, die de een voor den ander verkocht heeft, hoeveel zij elkaar op nieuw zullen toesturenGa naar voetnoot1). Bij deze verrekening worden alleen genoemd de kamers van Amsterdam, Hoorn en Rotterdam, en verder Nicasius Kyen, Simon van der Does en Jacob Leversteyn, Adriaan Leversteyn's Compagnie, Dirk Leversteyn's Compagnie en Cornelis Musch. Van de kamers Enkhuizen en Delft der groote Noordsche Compagnie wordt geen gewag gemaakt. Van de eerste is dit gemakkelijk te verklaren: Enkhuizen had in het vorige jaar, in 1620, geen deel genomen aan de uitrusting ter walvischvangstGa naar voetnoot2) en had dus niets te verrekenen; toch is het op deze vergadering vertegenwoordigd, omdat hier besluiten werden genomen omtrent de uitrusting voor 1621, waaraan het weer deel zou nemen. Iets moeielijker is het na te gaan, waarom de kamer van Delft der Noordsche Compagnie niet met name genoemd wordt bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verrekening. Dat zij nog altijd bestond en niet had geliquideerd, omdat bv. het Delftsche kapitaal geheel in de kleine Compagnie gestoken was, blijkt uit het feit, dat zij ter vergadering is vertegenwoordigd, nog wel door drie bewindhebbers, door Dirk Leversteyn, Jan de Back en van den BonechtGa naar voetnoot1). Zoo blijft dus de veronderstelling over, dat van de Delftsche kamer wordt gezwegen om dezelfde reden, die voor Enkhuizen gold, nl. dat zij in het vorige jaar geen deel had genomen aan de uitrusting. Op zich zelve zou dit zeer goed verklaarbaar zijn, nu wij weten dat het bewindhebberschap dezer kamer gecombineerd werd met het firmantschap van de kleine Compagnie; daar het kapitaal van de Delftsche kooplieden voor een gedeelte gebruikt werd ten behoeve der kleine Compagnie, kan dit afbreuk gedaan hebben aan de uitrustingen van de kamer Delft der groote Compagnie. Toch is er één omstandigheid, die mij doet aarzelen deze verklaring juist te vinden. Wij weten nl. dat in 1622 de kleine Noordsche Compagnie bestond uit drie deelen, elk gerechtigd tot een aandeel van 1500 kwarteelen in de vangst, en een vierde deel, dat onder drie kooplieden verdeeld was - Pieter van der Graeff, Reinier van der Burch en Adriaan Leversteyn - die gezamenlijk recht hadden op 3300 kwarteelenGa naar voetnoot2), en daar ons van het tegendeel niets bekend is, meen ik te mogen aannemen dat deze toestand ook reeds in 1621 bestond. Zie ik nu goed, dan was de kleine Noordsche Compagnie niets anders dan een vereeniging van vier firma's (vandaar dat in de notulen der vergadering steeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesproken wordt van de ‘consorten’)Ga naar voetnoot1), die voor eigen rekening het bedrijf uitoefenen, en in dit opzicht dus verschillen van de kamers der groote Compagnie, wier bewindhebbers niet uitsluitend handelden met eigen kapitaal, maar bestuurders waren eener maatschappij op aandeelen; van die aandeelen zullen zij zelven wel de meeste gehad hebben, maar niet alleGa naar voetnoot2). Die vier firma's moeten wij dus terugvinden bij de afrekening, waarvan straks sprake was: daar worden er echter niet vier, maar vijf genoemd, nl. 1o Nicasius Kyen, 2o Simon van der Does en Jacob Leversteyn, 3o Adriaan Leversteyn's Compagnie, 4o Dirk Leversteyn en Compagnie, 5o Cornelis Musch. Men kan de moeielijkheid der verklaring ontloopen, door aan te nemen dat de samenstelling der kleine Noordsche Compagnie in 1621 anders was dan in 1622, en dat er toen niet vier, maar vijf firma's waren. Maar waarschijnlijker lijkt het mij, dat een dezer vijf de kamer Delft der Noordsche Compagnie vertegenwoordigt, en dan is er de meeste reden om de firma ‘Dirk Leversteyn ende Compagnie’ daarvoor te houden, omdat hij in de notulen als afgevaardigde van de kamer van Delft voorkomtGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe dit zij, er is in elk geval eenige reden om aan te nemen dat het nog al moeielijk geweest zal zijn, de financieele aangelegenheden van de Delftsche kamer gescheiden te houden van die der kleine Noordsche CompagnieGa naar voetnoot1). Wanneer dan ook in het laatst van 1621 onderhandeld wordt over de vereeniging der groote en der kleine Compagnie, vernemen wij dat de laatste een samenkomst heeft met de afgevaardigden der kamers van Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn en Rotterdam: van Delft of Delftshaven wordt gezwegenGa naar voetnoot2). Gaan wij na, welke besluiten verder op de vergadering van 1621 genomen werden, dan blijkt dat de vereeniging der beide Compagniëen inderdaad reeds zeer nauw wasGa naar voetnoot3). Om slechts de voornaamste onderwerpen te noemen: zij bepalen tezamen hoeveel schepen dit jaar naar Jan Mayen-eiland zullen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan, stellen vast, hoeveel convooiers aan de Staten-Generaal zullen worden verzocht en hoe deze zullen worden verdeeld tusschen Spitsbergen en Jan Mayen-eiland, regelen de uitoefening van het bedrijf aan het laatste eiland, met name ‘op 't stuck van de chaloupen’, besluiten verhooging van het invoerrecht op buitenlandsche traan te verzoeken, benoemen gecommitteerden om het reeds lang hangende proces met den Engelschman John Clark - het hoofd eener Duinkerksche Compagnie, over wien ik straks nog iets te zeggen zal hebben - ten einde te brengen, vinden ten slotte goed, dat de groote en de kleine Noordsche Compagnie op haar beider namen prolongatie van het ten einde loopende octrooi zullen vragen. Vooral echter verdient onze aandacht, wat wij uit de notulen vernemen omtrent den verkoop van de traan. Uit enkele brieven van de kamer van Amsterdam aan die van EnkhuizenGa naar voetnoot1) valt reeds op te maken, dat in 1621 door de kamers van de Noordsche Compagnie gezamenlijk traan werd gezonden naar Rouaan en St. Jean de Luz; althans Amsterdam laat aan Enkhuizen weten, dat het aandeel van deze kamer in de eerste verzending 36 kwarteelen bedraagt. Daar Enkhuizen nog geen traan heeft - er was dus nog geen schip van Enkhuizen uit Spitsbergen of Jan Mayen-eiland teruggekomen - heeft Amsterdam deze 36 kwarteelen alvast gescheept en zal die weer terug ontvangen, zoodra er een lading traan voor Enkhuizen uit het Noorden zal aankomen. Wenscht Enkhuizen echter niet in de verzending te participeeren, ‘soo mogen deze 36 quarteelen voor rekeninge van eenige andere camers oft leden gaen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit een lateren brief vernemen wij, dat Enkhuizen wel heeft deelgenomen aan de eerste verzending en ook hare portie wil houden in een tweede. In de zooeven aangehaalde woorden ‘camers oft leden’ moeten met ‘leden’ bedoeld worden de ‘consorten’ van de kleine Compagnie, zoodat ook deze aan de gezamenlijke verzending deel blijkt te nemen. Nu wij dit eenmaal weten, wordt de verrekening tusschen de kamers van de groote Noordsche Compagnie en de consorten van de kleine, die in de notulen opgeteekend staat, ons veel duidelijker. Wij begrijpen thans, waarom de kamers en de consorten elkaar traan toezenden: dit geschiedt, hetzij om deel te nemen aan een verzending, die door een der kamers of consorten wordt gescheept, hetzij om de traan te restitueeren, die bij een vorige verzending alvast gescheept is door een kamer of consort, die nog genoeg voorraad traan had, voor een andere, die tijdelijk minder goed voorzien was. Ook wordt het nu duidelijk, waarom de kamers en consorten elkaar voortdurend op de hoogte houden van de hoeveelheid traan, die zij uit het Noorden ontvangen, van het aantal kwarteelen, dat zij verkoopenGa naar voetnoot1), en van het aantal, dat zij dus nog in voorraad hebben. In de eerste plaats zal dit wel geschied zijn om elkaar te kunnen controleeren. Maar ook, elke kamer of firma dient voortdurend te weten, hoeveel traan er nog in de pakhuizen van een ander voorhanden is, opdat zij, wanneer haar eigen voorraad verkocht is of niet groot genoeg meer om een ontvangen bestelling te kunnen uitvoeren, wete tot wie zij zich kan wenden om het vereischte aantal kwarteelen te leenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet alleen naar het buitenland werd voor gezamenlijke rekening verzonden: ook de verkoop in Nederland was op dezelfde wijze geregeld. A priori was dit reeds te veronderstellen, en het blijkt ook uit onze stukken. Ik vond wel geen bepaalde aanwijzingen van het gezamenlijk bevrachten van een schip naar een plaats in ons eigen land, maar op de vergadering van 1621 wordt geklaagd over den invoer van vreemde traan hier te lande, ‘tot merckelicke prejudicie van de goede ordre, die dese compagnie op den prijs ende vertieren van de traen heeft beraemt,’ met welke ‘goede ordre’ dus wel een regeling van den verkoop in ons eigen land moet zijn bedoeld. Ook wordt op dezelfde vergadering een reeds vroeger ingediend voorstel ter sprake gebracht - en op nieuw aangehouden - om de traan, die naar het buitenland wordt gezonden, ‘niet te brengen in repartitie,’ d.w.z., zooals ik het opvat, om deze traan niet gezamenlijk te verkoopen en te verzenden, maar aan elke kamer daarin de vrije hand te laten; hieruit kan men dan afleiden, dat voor den verkoop in het vaderland de bestaande regeling zou blijven. Eindelijk hooren wij Enkhuizen klagen, dat ‘andere caemers toegelaeten wort zeeckere quantiteyt vooraf te moogen vercoopen ende oock op Zeelant te senden, sonder in de repartitie gebracht te werdenGa naar voetnoot1)’, waardoor de quaestie, dunkt mij, beslist wordt. Het is gemakkelijk te vermoeden, waarom bij den verkoop van de traan de verschillende kamers en consorten in gemeenschappelijk overleg handelden. Op Spitsbergen en Jan Mayen-eiland ontving elk het hem toekomende deel van de vangst. Tegen het einde van de visscherij werd de geheele vangst op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het strand bijeengebracht en door den commandeurgeneraal of, op zijn last, door den generaal-rooier, onder de deelnemers verdeeld, elk naar evenredigheid van zijne uitrusting. Elke kamer of consort laadde dan haar deel in hare schepen en liet ook soms, als zij geen ruimte genoeg had, een gedeelte van haar vangst door een ander meenemen, wie zij dan later vergoeding betaalde voor het vervoerGa naar voetnoot1). Wij weten ook, dat de prijs van de traan door de Compagnie werd vastgesteld: wel te verstaan, de minimum-prijs, daar het natuurlijk geoorloofd was een hoogeren te bedingen. Wanneer nu een van de kamers of consorten handel dreef - en de andere niet - op een plaats, waar de marktprijs hoog was, dan kon zij meer winst behalen dan de andere. Stuurden daarentegen weer alle kamers en consorten, zonder gemeenschappelijk overleg, een lading traan naar de plaats, waar elk van hen afzonderlijk voordeel had kunnen behalen, dan moest de prijs door het overvloedige aanbod gedrukt worden. Wij hooren dan ook de Enkhuizer factoren te Rouaan verzekeren, dat de prijs van de traan in den herfst van 1620 daar hoog zal zijn, waneer maar niet te veel traan tegelijk uit Holland wordt gezondenGa naar voetnoot2). Vandaar dat besloten zal zijn tot gezamenlijke verzendingen, waaraan alle kamers en consorten konden deelnemen: vandaar dat wij lezen van het verkoopen van ‘der Compagnie’ traan te RouaanGa naar voetnoot3). Alleen door alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leden zooveel mogelijk te laten genieten van de gunstige gelegenheid tot verkoop, beantwoordde het kartel aan zijn doel; zoolang de kamers in den verkoop met elkaar concurreerden, konden de winsten van de eene naar evenredigheid veel grooter zijn dan die van de andere. Naar het schijnt, heeft niet van den aanvang af dezelfde regeling omtrent den verkoop bestaan, maar werd eerst in 1620 de ‘eenparighe voet in 't vercopen ende beneficieren van den traan’ beraamdGa naar voetnoot1), dien ik zooeven bedoelde. Zoo zijn wij getuige van de voortgaande ordening in het kartel: in 1618 de bepaling van den prijsGa naar voetnoot2), in 1620 de regeling van den verkoop. Ook een goed ingericht kartel zal altijd nog wel voor sommige zaken op de goede trouw van de leden moeten rekenen. Bij de Noordsche Compagnie lieten zoowel de inrichting van het kartel als de goede trouw der leden te wenschen over. Een fout in de organisatie was bv. het niet duidelijk omschrijven, in hoeverre de resultaten van ontdekkingsreizen ten goede moesten komen aan de geheele Compagnie of aan de leden, van wie die reizen uitgingen; ware | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit punt reeds in 1614 behoorlijk geregeld, de kleine Noordsche Compagnie had nooit kunnen ontstaan. Dergelijke fouten hadden te ernstiger gevolgen, omdat de goede trouw herhaaldelijk ontbrak. Ook bij de regeling van den verkoop komt dit aan den dag. Niet alleen Kyen - die meer op zijne rekening had - ook de Rotterdamsche secretaris, Cornelis Musch, en de kamer van Hoorn handelden bij den verkoop in strijd met de gemaakte afspraakGa naar voetnoot1). Ook de geschiedenis van de Noordsche Compagnie, als kartel beschouwd, leert dat handelsmaatschappijen, die op dit hellend vlak zijn geraakt, in haar eigen belang moeten voortglijden tot de tirannieke, maar in hare soort volmaakte organisatie, die de hedendaagsche trusts te aanschouwen geven. Laat ons thans weder terugkeeren tot de notulen der vergadering van 1621. Ik zeide reeds, dat op den laatsten dag dier vergadering besloten werd tot een aanvrage om prolongatie van octrooi, op naam van de groote èn van de kleine Compagnie. De heer Muller heeft ons medegedeeld welken loop de onderhandelingen over de gezamenlijke aanvraag hebben genomen: hoe een tijd lang de beide Compagnieën weer in de oude animositeit terugvielen, hoe Holland als bemiddelaar optrad en ter Staten-Generaal bewerkte, dat althans een voorloopige overeenkomst voor het jaar 1622 werd getroffen, en hoe de proef dezer samenwerking zoo goed gelukte, dat in het eind van 1622 beide Compagnieën, tot ééne vereenigd, verlenging van octrooi verzochten en verkregen; in het begin van dat jaar waren ook de Zeeuwen reeds samengesmolten met de groote Compagnie, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoodat voortaan het bedrijf der walvischvangst slechts door één maatschappij werd uitgeoefend. Dit alles behoef ik dus slechts aan te stippen: voor verdere inlichting mag ik naar het werk van den heer Muller verwijzenGa naar voetnoot1). Onder de papieren uit het Enkhuizer archief zijn er een paar, die enkele nieuwe bizonderheden over deze onderhandelingen aan het licht brengenGa naar voetnoot2). Op één daarvan vestig ik nog de aandacht, omdat er een vrij belangrijke mededeeling in gedaan wordt omtrent het bedrijfskapitaal van de Compagnie. In den loop der maand December 1621 werd nl. in den Haag een bijeenkomst gehouden van afgevaardigden der kamers Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn en Rotterdam - Delft ontbreekt, zooals ik boven opmerkte - met de vertegenwoordigers der kleine Compagnie. Vanwege de eerste werd voorgesteld ‘niet langer met twee, maar met één Compagnie te visschen’. Aan vankelijk had de wederpartij daartegen bezwaar, maar bij een latere samenkomst gaf Simon van der Does aan den afgevaardigde van Enkhuizen te kennen, dat de vereeniging wel tot stand kon komen, wanneer de kamers van de groote Compagnie goed vonden, om de consorten van de kleine met hunne portiën in de groote op te nemen, ‘de voors Verdoes voorslaende alle d'equipagie te willen doen met 120 duysent gulden, wilde daeromme comen in onse camere met 5000 gulden, soude sijn 't gehele derde parte, en de andere in andere camers, naer advenant’Ga naar voetnoot3). Dit voorstel werd onbillijk geacht, en de groote Compagnie besloot daarom bij de Staten aan te dringen op afzonderlijk octrooi. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze woorden blijkt dus: 1o dat een bedrijfskapitaal van f 120.000 voldoende werd gevonden voor de vereenigde Compagnie; 2o dat het aandeel van de kamer van Enkhuizen daarin slechts f 10.000 bedroeg, en, werd de voorslag van van der Does aangenomen, tot f 15.000 zou klimmen. Immers, de f 5000, waarmede van der Does wilde toetreden, zouden het derde gedeelte bedragen van het aandeel der kamer, dat dus - na zijne toetreding - op f 15.000 zou komen, of het achtste deel zou bedragen van het kapitaal, voor de geheele equipage bestemd: een verhouding, overeenstemmende met die, welke in 1614, bij de oprichting der Noordsche Compagnie, had bestaan, toen Enkhuizen ook voor ⅛ aandeel had genomenGa naar voetnoot1). Daaruit volgt dan tevens dat in 1614 het geheele kapitaal der Noordsche Compagnie slechts f 80.000 zou hebben bedragen. Het is echter noodig zich een duidelijke voorstelling te vormen, wat men eigenlijk te verstaan heeft onder het kapitaal van de Compagnie, of liever onder dat van de afzonderlijke kamers. Bij de Oost- en de West-Indische Compagnie verneemt men, welk kapitaal bij de oprichting bijeen werd gebracht; van de Noordsche Compagnie heb ik dit nergens vermeld gevonden. De heer Muller deelt alleen mede hoe in 1614 het aandeel van elke kamer aan de jaarlijksche vangst werd bepaald: Amsterdam kreeg de helft, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de andere helft werd in vier gelijke deelen verdeeld tusschen de kamers van Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen. De verhouding tusschen de kapitalen der kamers moet dan dezelfde geweest zijn; maar het bedrag van dat kapitaal blijft onbekend. Ook bericht hij ons de herhaalde veranderingen, in deze verhouding gebrachtGa naar voetnoot1). ‘Iedere kamer’, schrijft hij, ‘had een afzonderlijk kapitaal en bezorgde dus natuurlijk hare eigen uitrustingen’Ga naar voetnoot2). Maakte de kamer slechte zaken, dan ging haar kapitaal verloren: ‘wij vernemen, dat het kapitaal der Noordsche Compagnie na de reis van 1615 geheel verbruikt was - een feit, dat de geringe uitrusting van 1616 verklaart; wij hooren, dat die van het Noorderkwartier in 1624 niet minder dan 1½ kapitaal ten achteren waren en dat in de eerste jaren der walvischvangst de ongelukkige Zeeuwen meer dan eens hun kapitaal op ééne reis geheel verloren’Ga naar voetnoot3). In het begin der door mij aangehaalde passage wordt onder het ‘kapitaal der Noordsche Compagnie’ natuurlijk verstaan ‘de gezamenlijke kapitalen van de kamers.’ Immers, waartoe zou een afzonderlijk kapitaal van de Compagnie dienen, nu de kosten der uitrusting door de verschillende kamers werden gedragen? De heer Muller spreekt ergens van de ‘uitgaven van de generale Compagnie’, waarin iedere kamer naar evenredigheid van haar quote moest bijdragenGa naar voetnoot4), maar deelt niet mede, welke die uitgaven van de generale Compagnie waren. Zijn het wellicht de uitgaven b.v. voor de vestigingen op Spitsbergen en Jan Mayeneiland, voor de huizen, loodsen, schuren en traan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ketels? Maar in de jaren, waarover de door mij uitgegeven stukken loopen, had elke kamer haar afzonderlijke baai op de eilanden, hare eigen traankokerij, haar eigen huizenGa naar voetnoot1) - en het ligt dus voor de hand te veronderstellen, dat elke kamer deze inrichtingen ook zelve bekostigde, een veronderstelling, bevestigd door een berekening van onkosten voor drie schepen der kamer van Enkhuizen, die straks ter sprake zal komen, waarop o.a. voorkomen: ketels, tenten, steen, klei en kalk. Als algemeene uitgaven der Compagnie kan ik alleen zien: de onkosten b.v. van de processen, die zij te voeren had, konvooigelden, administratiekosten en dergel., maar daarvoor was geen afzonderlijk kapitaal noodig. Uit de aangehaalde plaats over de ‘uitgaven van de generale Compagnie’ blijkt dan ook dat deze uitgaven, wanneer zij voorkwamen, omgeslagen werden over de verschillende kamers, naar rato van elks aandeel in de vangst. Wanneer men zich nu duidelijk heeft gemaakt, dat er geen afzonderlijk kapitaal der Compagnie was, maar alleen kapitalen der afzonderlijke kamers, dan blijft er nog een moeilijkheid over. Wij hebben gehoord, dat uit den voorslag van van der Does volgde, dat het kapitaal van de Noordsche Compagnie - i.e. de gezamenlijke kapitalen van de kamers - f 80.000 bedroeg, en dat het kapitaal van Enkhuizen oorspronkelijk f 10.000 beliep. De mogelijkheid bestaat om na te rekenen, of voor dit kapitaal de uitrustingen konden geschieden, daar ons enkele gegevens voor de onkosten dezer uitrustingen bekend zijn. Opzettelijk zal ik dit niet nagaan voor de geheele Compagnie, van welker uitrustingen wij slechts een zeer onvolledige statistiek hebbenGa naar voetnoot2), maar voor de kamer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Enkhuizen, over wier uitrustingen in de jaren 1617-1621 wij met meer zekerheid kunnen spreken door de ons ten dienste staande papieren. Ik vond daarin o.a. een ‘memorie van 't gene geraemt is dat de Noordersche Compagnie binnen Enchuysen in contante penningen sullen moeten hebben tot den equipagie van twee schepen an 't eylant Mauritius en een schip op Spitsbergen voor 't aenstaende zaysoen 1618’, waaruit blijkt dat het bedrag van de uitrusting dezer schepen op f 20.320 wordt geraamdGa naar voetnoot1). En dit kan niet eens het totaal bedrag geweest zijn, daar van de gage der bemanning alleen een maand soldij, en van het salaris der Basken alleen het handgeld is berekend. Maar zelfs de som van ruim f 20.000 is al tweemaal zoo groot als het kapitaal van de kamer, zooals dat door mij berekend werd! Ik meen deze moeielijkheid aldus te kunnen ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klaren: f 10.000 was het minimumkapitaal, dat de kamer van Enkhuizen altijd moest hebben; werd er op de algemeene vergadering besloten, dat Enkhuizen deel moest nemen aan de uitrusting, dan mocht het zich niet onttrekken, wanneer de kosten der uitrusting beneden de f 10.000 blevenGa naar voetnoot1). Deze som zal immers wel steeds genoeg geweest zijn voor de uitrusting van één schip. Bij de prolongatie van het octrooi in 1617 kan het kapitaal nog vergroot zijn door de toetreding van nieuwe aandeelhouders: het is echter niet zeker dat dit gebeurde, daar bij deze gelegenheid ook verschillende participanten hun aandeel opzegdenGa naar voetnoot2). Wanneer echter de financiën van de kamers het toelieten, kon op de algemeene vergadering tot de uitrusting van meer schepen worden besloten; kwam een of andere kamer dan geld te kort, dan kon zij dit opnemen. Juist in 1618 heeft Enkhuizen dat herhaaldelijk gedaan, zooals blijkt uit de quitanties van dat jaar, door mij in het archief der kamer gevonden; bovendien leende het soms geld van AmsterdamGa naar voetnoot3). Ook past deze wijze van doen uitstekend bij het streven van de Compagnie om mededingers uit het bedrijf te weren. Het kapitaal van de kamers is te klein voor de uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rustingen, maar is opzettelijk niet hooger genomen, om niet meer aandeelhouders te behoeven op te nemen. Alleen zoo wordt ook verklaard hoe het mogelijk was dat, zooals boven werd medegedeeld, de kamers van het Noorderkwartier 1½ maal haar kapitaal verloren hadden. Mij blijft nog over aan te toonen, wat het archief van de kamer Enkhuizen aan den dag brengt over de geschiedenis van deze kamer zelve. De eerste, die zich daar ter stede met het bedrijf van de walvischvangst bezig gehouden heeft, schijnt geweest te zijn een lid van een bekende Enkhuizer regeeringsfamilie, Jan Simonsz. Blauhulck, raad en schepen van de stad zijner inwoningGa naar voetnoot1). In het begin van 1614 treedt hij op als bewindhebber van de kamer Enkhuizen der Noordsche Compagnie, en bleef geruimen tijd alleen in die hoedanigheid. Wel schijnt er door de regeering van Enkhuizen een poging gedaan te zijn om hem een ambtgenoot toe te voegen, althans aan het slot van een brief, door de kamer van Amsterdam in Augustus 1616 aan Blauhulck geschreven, leest men: ‘Wat aengaet dat de Heeren Borgemeesteren gelieft heeft U.E. by te voegen den persoon van Meynart Thomassen, ons onbekent, om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Compangi ende consequentlijc onse goederen te helpen beneficeren, soo geeft ons vremt - gemerckt U.E. d'ordre van onse camer wel bekent is - dat U.E. dat den Heeren Borgemeesteren niet en hebbe geopenbaert, dat is, dat iemant van de hoochste participanten, bequaem sijnde, daertoe gebruyct moet worden. Wy en sijn niet van meeninge iemant in de administratie t'admitteren, die 't recht van de camer volgens d'ordre niet en voldoet, veel min eenen persoon, die op onse boecken voor geen participant in 't minste bekent en is, voordat wy ut U.E. verstaen, dat de camer voldaen is’Ga naar voetnoot1). De verkiezing van bewindhebbers stond aan den magistraat der stad, waar de kamer gevestigd was, maar deze mocht niet gaan buiten het dubbeltal, door de overige bewindhebbers genomineerd uit de hoofdparticipanten, de aandeelhouders voor minstens f 2000Ga naar voetnoot2). Uit den brief van Amsterdam zou men afleiden, dat burgemeesteren van Enkhuizen iemand tot bewindhebber hadden benoemd, die, althans op het oogenblik zijner benoeming, nog in het geheel geen aandeel in de Compagnie had. Geheel zeker is dit echter niet. In de eerste plaats staat in den brief van Amsterdam niet uitdrukkelijk, dat Meynart Thomassen tot bewindhebber benoemd is, maar dat burgemeesteren van Enkhuizen hem aan Blauhulck hebben toegevoegd, om ‘der Compagni ende consequentlijc onse goederen te helpen beneficeren’. Daar ‘beneficeren’ gewoonlijk - en in elk geval hier - ‘verkoopen’ beteekent, zou men een oogenblik kunnen denken dat hier sprake is van een beambte; maar aan den anderen kant is het niet aan te nemen, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zulk een beambte uit de hoogste participanten zou moeten worden gekozen en dat burgemeesteren zich met zijne aanstelling zouden bemoeien. Neemt men aan dat in den brief van Amsterdam gesproken wordt over de verkiezing van een bewindhebber, dan is het zonderling dat Amsterdam zich daartegen verzet met een beroep op ‘d'ordre van onse camer’Ga naar voetnoot1). Is het misschien mogelijk, dat in de eerste drie jaren van het bestaan der Noordsche Compagnie, in 1614-1617, de Enkhuizer kamer een verkapte Amsterdamsche kamer was, d.w.z. dat het kapitaal van de Enkhuizer kamer voor een goed deel door de Amsterdamsche heeren werd gefourneerd? Wij weten reeds, dat nog in 1619 de Amsterdamsche kamer geld had gestoken in de uitrustingen van de EnkhuizerGa naar voetnoot2); en het feit, dat van 1614-1617 de Enkhuizer kamer slechts één bewindhebber had, wijst niet op veel deelneming daar ter stede in de Noordsche Compagnie. Beschouwt men de Enkhuizer kamer als een filiaal van de Amsterdamsche, dan wordt het verklaarbaar waarom de laatste zoo den meester wil spelen. Hoe dit zij, het protest blijkt geholpen te hebben, want Meynart Thomassen werd geen bewindhebber. Eerst na de prolongatie van het octrooi in 1617 kreeg Blauhulck twee collega's, nl. burgemeester Pieter Jacobsz. Maelson - geen zoon, maar zeker wel een bloedverwant van den bekenden staatsman Dr. François Maelson, die zich ook geinteres- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seerd had voor het vinden van de Noordoostelijke doorvaart en zeer ervaren in de zeevaartkunde wasGa naar voetnoot1) - en Frederik Gerritsz. Wit. Blauhulck schijnt hoofdzakelijk het toezicht op de uitrustingen te hebben gehouden, daar hij wordt betiteld als ‘equipagiemeester der Compagnie op die Noorderquartieren’Ga naar voetnoot2). Maelson overleed in 1620Ga naar voetnoot3); reeds vóór zijn dood was een nieuwe bewindhebber benoemd, nl. Claes EgxkenGa naar voetnoot4). Van het aandeel, door de kamer van Enkhuizen in de uitrustingen van de Noordsche Compagnie gedurende de jaren 1614-1621 genomen, geeft de volgende staat een denkbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar de statistiek, door den heer Muller gemaakt van de uitrustingen der geheele Compagnie in de door mij behandelde jaren, zeer onvolledig moest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijvenGa naar voetnoot1), heb ik mij de moeite gegeven voorgaanden staat op te stellen. Ook daarin blijven enkele vraagteekens staan, maar over 't geheel krijgen wij er toch een vrij juiste voorstelling door van het aandeel, dat Enkhuizen aan de uitrustingen nam. Ik meen te mogen gelooven, ten minste voor de jaren 1617-1621, dat van de uitrustingen, waarbij Enkhuizen betrokken was, sporen te vinden moeten zijn in het archief der kamer, dat voor de genoemde jaren grootendeels bewaard bleef; voor de jaren 1614-1616 is dat het geval niet, maar toevallig zijn uit die periode twee scheepsjournalen over. Ik wil thans enkele onderwerpen, op Enkhuizen's uitrustingen betrekking hebbende, nader toelichten. Al dadelijk ziet men, dat het getal der schepen nog al varieert; de wisselvalligheid van het bedrijf, dat gewoonlijk met een loterij vergeleken wordt, spiegelt zich daarin af. De heer Muller schrijft ergens: ‘alleen het machtige Amsterdam schijnt jaarlijks aan Spitsbergen en Jan Mayen-eiland beide gevischt te hebben, terwijl de kamers van de Maas, Middelburg en Veere, evenals hier van die van het Noorderkwartier blijkt, contracten schijnen gesloten te hebben, waarbij zij hare uitrustingen voor gezamenlijke rekening ieder naar een der beide eilanden zonden’Ga naar voetnoot2). Hij trekt deze conclusie uit een sententie van den Hoogen Raad van 1637, maar uit mijne statistiek blijkt, dat zij voor de jaren 1617-1621 niet geheel opgaat; in 1617 en 1618 vischte Enkhuizen aan beide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eilanden. Tevens blijkt, dat het bovendien soms een schip ter ontdekking uitzond, en dat het, met andere kamers samen, ook buiten het gewone terrein vischte, en wel hoofdzakelijk aan Statenland. De laatste ontdekking heeft eenig belang. De heer Muller had ons al medegedeeld, dat in 1616 door het jacht ‘den Orangienboom’, kapitein Wybe Jansz.Ga naar voetnoot1), een poging was gedaan om de Noordwestelijke doorvaart te vinden, en daarbij op de Westkust van Straat Davis een land ontdekt werd, dat den naam van Statenland kreeg, waar de walvisschen zich in menigte vertoonden. De Compagnie verzocht het voordeel van de ontdekking te mogen genieten, zoodat het nieuw gevonden land voor vier jaren onder haar octrooi werd opgenomen; ‘het blijkt echter niet’, schrijft de heer Muller, ‘dat zij zich ooit op het verkeer met die verre gewesten heeft toegelegd’Ga naar voetnoot2). Wij weten nu, dat Enkhuizen dit wel heeft gedaan: reeds in het jaar, volgende op de ontdekking, in 1617, stuurde het, tezamen met Delftshaven, een buisje naar StatenlandGa naar voetnoot3), in 1618 waarschijnlijk weer, met Delft en Hoorn samen - er is althans een berekening van onkosten dezer uitrusting, in December 1617 opgemaakt - terwijl ook een aanwijzing voor zulk een uitrusting in 1619 bestaat. Uit het project van December 1617Ga naar voetnoot4) ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nemen wij, dat men plan had er een redoute op te laten werpen - ook op Spitsbergen vond men later een fort en eenige batterijenGa naar voetnoot1) - klaarblijkelijk ter bescherming van de vestiging, die er moest verrijzen; gelukte de vangst er niet, dan moest het schip naar Jan Mayen-eiland gaan, waar het ‘vol gevangen’ zou worden door de daar vertoevende schepen van de drie kamers. Hieruit, en uit het feit, dat men aan den stadhouder soldaten wilde vragen voor het opwerpen van de redoute, zou men willen afleiden, dat de uitrusting niet in het geheim geschiedde. Daarentegen zou men dit wel vermoeden van de laatste uitrusting, die voor het jaar 1619. Aan het slot toch van de secreete memorie, door de kamer van Enkhuizen medegegeven aan haar afgevaardigde ter algemeene vergadering, leest men: ‘zecreet te houden tegen die van Amsterdam en Rotterdam, dat yets voorgenomen hebben op Nieu-Hollant ofte Statenlandt’Ga naar voetnoot2). Daar de zaak geheim moet worden gehouden voor Amsterdam en Rotterdam, hebben wij hier te doen met een uitrusting van Enkhuizen, Hoorn en Delft - dezelfde drie kamers weer, die in 1618 naar Statenland equipeerden, en die in 1617 Nieuw-Holland ontdekten. Laat ons nagaan, welke redenen er voor geheimhouding konden zijn bij een expeditie naar Statenland of naar Nieuw-Holland. Dadelijk na de ontdekking van het laatste hadden gedeputeerden van de drie kamers er kennis van gegeven aan de Staten-Generaal en verzocht ‘dat hun soude werden geaccordeert te mogen genyeten het benefitie van het placcaet’ - i.e. het generaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
octrooi. Dit werd hun toegestaanGa naar voetnoot1), zoodat zij voor vier reizen - dus minstens voor vier jaren - het monopolie van de vaart op Nieuw-Holland kregen. Dit monopolie, in October 1617 verkregen, ging dus in met het jaar 1618 en was in 1619 nog niet geeindigd. Waarschijnlijker vind ik het echter, dat Statenland de bestemming der uitrusting was. Immers, in een memorie, die in het laatst van 1621 werd medegegeven aan Jan Simonsz. Blauhulck, werd hem o.a. opgedragen ‘met die heeren van Hoorn de rekeninghe - is 't doenlick - met die van de Maese af te maecken van 't Duyfgen ofte voyage op 't Staetenlant’Ga naar voetnoot2). Wanneer men nu aanneemt dat met ‘die van de Maese’ niet de Rotterdammers, maar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Delftenaars bedoeld worden - wat zeer goed mogelijk is, omdat de kamers van Delft en Rotterdam tezamen dikwijls die van de Maas genoemd worden - dan hebben wij dus hier te doen met een afrekening, in 1621, tusschen Hoorn, Enkhuizen en Delft over een reis naar Statenland. Daar ik van een dergelijke uitrusting in 1621 geen enkel spoor vond, en Enkhuizen in 1620 in 't geheel niet equipeerde, zal de afrekening wel de reis gegolden hebben, in het begin van 1619 door de drie kamers beraamd, waarvan het toen nog niet zeker was of zij gericht zou worden naar Nieuw-Holland of naar Statenland, maar waarvan wij thans mogen aannemen dat het een reis naar Statenland geweest is. Van de ontdekking van Statenland was in November 1616 door de Compagnie kennis gegeven aan de Staten-Generaal: wanneer zij dit dus verlangde, had zij ook het monopolie voor vier reizen daarheen, en dit monopolie was in 1619 nog niet geeindigd. Uit het bovenstaande volgt, meen ik, dat de kamers van Delft, Hoorn en Enkhuizen tegenover allen, die buiten de Compagnie stonden, gerechtigd waren naar Statenland of naar Nieuw-Holland te varen. In hoeverre zij dit echter ook tegenover de andere kamers der Compagnie waren, is quaestieus. Omtrent Nieuw-Holland, dat dicht bij Groenland lag, kon bovendien de vraag worden opgeworpen, of het onder het octrooi der Compagnie behoorde: de onbepaalde termen, waarin dit het terrein der Compagnie aanwees, lieten verschillende opvatting toe. ‘De limiten van de Compagnie’ - beweerde de Bask Jean Vrolicq in 1634 - ‘sijn soo onseecker als hare begeerlijcheyt onmatich is ende alle limiten te buyten gaende’Ga naar voetnoot1). Wat Statenland betreft: daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Compagnie nog in het bezit van het monopolie der vier reizen was, viel het zeer te betwijfelen of sommige kamers daarheen mochten uitrusten, buiten weten of goedvinden van de andereGa naar voetnoot1). Hoe dit zij, uit het geheimhouden van de uitrusting volgt, dat er iets niet in den haak was en dat de drie kamers den twee overblijvenden een voordeel wilden afwinnen. De omstandigheid, dat wij in drie opeenvolgende jaren, in 1617, 1618 en 1619, van een uitrusting naar Statenland gewag vinden gemaakt, wijst er bovendien op, dat er voordeel te behalen was. Bestond dit alleen in een overvloedige vangst van walvisschen? Ik zou er niet aan denken naar een andere verklaring te zoeken, wanneer er niet een - uiterst geringe - aanwijzing was voor een ander doel der expeditie. Het ‘plan tot uitrusting van een schip naar Statenland’Ga naar voetnoot2) vindt men op bladzijde 1 en 2 van een katern papier, waarvan bladzijden 3 en 4 door een andere hand beschreven zijn; klaarblijkelijk zijn tusschen 2 en 3 eenige bladen uitgescheurd, zoodat bladzijde 3 de voortzetting bevat van een op de verloren bladzijden aanvangende memorie. Blad 3 is zoo gescheurd, dat slechts een gedeelte van den inhoud te begrijpen is, nl. alleen het slot: ‘dat de costen ten naesten by eens worden begroot van de 2 schepen; dat onsen Italiaen nair Antwerpen mach ende den steen te vercopen’. Het opschrift in dorso luidt: ‘Memorie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Kien ende die van Hoorn alleen te commen’. Waarschijnlijk is dit dus een gedeelte van een memorie, opgesteld in het laatst van 1617: immers, het plan tot uitrusting op de eerste bladzijde is van December 1617, en een aanteekening op bladzijde 4 moet van omstreeks October 1617 zijnGa naar voetnoot1). De memorie schijnt bestemd voor een samenkomst van den Enkhuizer afgevaardigde met dien van Hoorn en met Kyen, die in den Haag woonde, maar bewindhebber was van de kamer van Delft: een samenkomst dus van dezelfde drie kamers, die naar Statenland equipeerden. Het eenige geheimzinnige is het zenden van den Italiaan naar Antwerpen om den steen te verkoopen. Herinneren wij ons thans, dat Statenland in 1616 ontdekt was aan de Westkust van Straat Davis door een schip, dat waarschijnlijk in Frobisher-straat geweest wasGa naar voetnoot2), en dat Hoorn en Delft reeds in 1617 naar Statenland, dat niet ver van Frobisher-straat kan gelegen hebben, hadden geequipeerd. Onder de merkwaardigheden, die Frobisher van zijne reis in 1576 mede naar huis had genomen, bevonden zich zwarte steenen die, na heet gemaakt en in azijn te zijn gedoopt, metaalglans verkregen. Een Italiaansche alchymist beweerde uit die steenen een korrel goud te hebben gehaald, waarop een Londensche compagnie ijlings drie schepen, onder Frobisher, uitzond, om een vracht ‘Noordwesterts’ te halen; in 1578 ging hij er weer heen, ditmaal met 15 schepenGa naar voetnoot3). Kan het zijn, dat het gerucht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Noordwesterts nog veertig jaar later aan de Nederlandsche walvischvaarders bekend was? Dat de ‘steen,’ die te Antwerpen verkocht moest worden door ‘onsen Italiaen’ - alweer een Italiaansche alchymist? - in 1617 mede was genomen door het schip, dat naar Statenland was geweest, en dat deze ‘steen’ voor gouderts werd gehouden? De gissing is zeer avontuurlijk, maar ook de Nederlandsche kooplieden van dien tijd waren dat: als zij gemeend hebben dat er goud te vinden was op Statenland, zullen zij niet tegen de kosten der uitrusting opgezien hebben. Het is echter maar goed, dat ook zonder deze veronderstelling de uitrustingen naar Statenland uitstekend verklaard kunnen worden door den overvloed van walvisschen, dien men aan die kusten had gevonden. De kamer van Enkhuizen is ook betrokken geweest in een geschil, dat eenige jaren lang de Compagnie heeft bezig gehouden: ik bedoel dat met den Engelschman John Clarke - in onze stukken gewoonlijk Jan Clerck of de Clerck genoemd - het hoofd eener Duinkerksche Compagnie, die in 1614 op Jan Mayeneiland was komen visschen, nog vóór de Nederlanders het ‘ontdekt’ hadden. In 1616 en 1617 vertoonden de Duinkerkers zich er weer, maar de Noordsche Compagnie, inmiddels ervaren hebbende dat aan de kust van Jan Mayen-eiland een goede vangst was te krijgen, wilde, zonder eenig recht, de vreemdelingen uit haar vaarwater weren: in den zomer van 1617 werden eenige Duinkerker schippers door de Nederlanders van hunne vangst beroofd. De eisch van de reeders tot schadevergoeding en hun volgehouden poging om aan het eiland te worden toegelaten, gaf aanleiding tot een langdurig proces, waarmede, daar het de visscherij bij Jan Mayen-eiland gold, ook de kleine Noordsche Compagnie zich bemoeide, doch waarover ik hier kan zwijgen, omdat het bij Mr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Muller uitvoerig verhaald wordtGa naar voetnoot1) en de door mij uitgegeven stukken over de hoofdzaak weinig nieuws brengen. Amsterdam spreekt zeer uit de hoogte over de ‘frivole remonstrantiën’ van Jan Clercq, maar is toch niet zoozeer van het goed recht der Compagnie overtuigd, of het vindt geraden ‘aen den grefier Aertsen ende mijnheer GochGa naar voetnoot2), voor de Generaliteyt, eene vereering te doen, van wegen de diensten ende faveuren, soo wy van hun alrede genoten ende noch te verwachten hebben, alsoo de grefier onse schriften tegens Clerck in handen heeft, in welck stuck wi hem noch sullen van doen hebben’Ga naar voetnoot3). Enkhuizen tracht zich buiten het geschil te houden: toen de aanval op de Duinkerkers plaats had, was haar schip reeds verbrand en de commies met een groot deel van de bemanning vertrokken, ‘sulcx dat wy weynich volck aldaer hadden, ende alhoewel 't volck, dewelcke aldaer sonder schip ofte hooft waren, eenighe gedeelte van weynich traens’ (die van de Duinkerkers geroofd was) ‘mochten hebben ontfangen, soo en trecken wy ons evenwel sulkes niet aen, maer sullen, des noot sijnde, bereyt zijn daervan restitutie te doen’Ga naar voetnoot4). Dat standpunt bleef het innemen, en in 1621 maakte het eindelijk de zaak voor f 450 afGa naar voetnoot5), het aan de andere kamers overlatende, voor zich zelve tot een schikking te komenGa naar voetnoot6). Of de kamer van Enkhuizen over het algemeen goede zaken heeft gemaakt, zou ik betwijfelen. In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1617, zagen wij reeds, verloor zij haar schip op Jan Mayen-eiland door brand, en kreeg bovendien nog een schadepostje door het deelnemen aan de berooving van de Duinkerkers; in 1618 werd haar schip, benevens dat van de kamer van Hoorn, door de Engelschen verjaagd uit Bell-Sound, op Spitsbergen, en kon daardoor eerst later dan de andere beginnen met de vangst. De schuld van de schade, die Enkhuizen daardoor leed, lag hoofdzakelijk bij de Amsterdammers, die het oorlogschip, bestemd tot bescherming der schepen van het Noorderkwartier, naar elders hadden gezonden en weder het best voor zich zelven gezorgd haddenGa naar voetnoot1). Tevergeefs schijnt Enkhuizen, met een beroep op het met de andere kamers gesloten admiraalschap, schadevergoeding te hebben gevraagd en een proces daarover te zijn begonnenGa naar voetnoot2). In 1620 nam het in 't geheel geen deel aan de equipage en trof het bizonder slecht, daar juist in dat jaar de vangst overvloedig wasGa naar voetnoot3). Wanneer de kamer in Juli 1620 door die van Amsterdam wordt opgeroepen ter algemeene vergadering, waar de nieuwe regeling voor den verkoop van de traan zal worden gemaaktGa naar voetnoot4), antwoordt zij niet te zullen verschijnen, daar zij in dit jaar ‘noch voordeel noch schade uytter zee’ te verwachten heeft; had zij echter vroeger geweten, dat zulk een regeling te wachten was, dan zou zij wel bereid zijn geweest aan de equipage deel te nemen. Zoo vernemen wij dus dat ook ontevreden- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid over de inrichting van het bedrijf der Compagnie Enkhuizen zich tijdelijk daaruit deed terugtrekkenGa naar voetnoot1). In 1621 rust het weder uit, maar de voordeelen schijnen niet te hebben opgewogen tegen de nadeelen, althans niet bizonder groot geweest te zijn, want als met dat jaar het octrooi ten einde loopt, verlaten de meeste participanten de kamerGa naar voetnoot2). Trouwens, Enkhuizen was niet de eenige, die te klagen had. In een ‘corte deductie’, door de bewindhebbers en participanten van de ‘respective oude Noortse Compagnien over Delft, Hoorn, Enckhuysen, Vlissingen ende Vere’ bij de Staten-Generaal in 1624 ingediend, wordt gezegd: ‘alle de weerelt is kenbaer, dat sylieden nyet als met te seer groot verlies ende achterstal van capitalen hare equipagien hebben gedaen, als aen dye van Delft claerlijck heeft gebleken, het Noorderquartier wel ontrent anderhalff capitael ten achteren gevaeren sijnde, ende die van Zeelant somtijts ende tot meermalen een heel capitael op eene reyse alleene, sulcx dat eenige participanten aldaer merckelijcke pertijen van hare middelen hebben daerinne gebroct ende te soucken gemaeckt. Om welcke oorsaken de voorszeide Compagnien meest alle sijn gedissolveert, als dye van 't Noorderquartier metten utganck van de jaere 1621, dye van Zeelant all metten utganck van den jare 1618; ende hoewel in deselve quartieren dese neringe wederomme is hervat, doch is tselve nyet geschiet dan by nieuwe Compagnien, daeronder seer weynige persoonen van de oude Compagnien sijn heriderende’Ga naar voetnoot3). Zullen wij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij deze klachten ook al rekening moeten houden met de neiging van kooplieden, om de kwade kansen van hun bedrijf niet te verkleinen, het feit dat vele aandeelhouders uit de Compagnie wegliepen, spreekt duidelijk genoeg en vormt een scherpe tegenstelling met den hoogen koers der aandeelen van de Oost-Indische Compagnie. Ook de oprichter van de kamer Enkhuizen, Jan Simonsz. Blauhulck, scheidde uit de Compagnie; Maelson was reeds overleden; Frederik Gerritsz. Wit en Claes Egxken bleven als bewindhebbers in de nieuwe kamer en namen elk de helft over van Blauhulck's portie, die f 4000 had bedragenGa naar voetnoot1). Bij de onderhandelingen over de prolongatie van het octrooi in 1621 deed Enkhuizen een poging om ‘neffens die van Hoorn, als 't Noorderquartier representerende, die meer versien bennen van scheepen ende wel de helfte stercker zijn in de visscheri van de haringvangste als doggerieGa naar voetnoot2) tegen die van de Maese, of Rotterdam ende Delft, ten minste oock, als die, (voor) een vierde part in 't octroy bekent te weesen’Ga naar voetnoot3). Wat Enkhuizen hier wenscht, schijnt niets nieuws, daar Enkhuizen, Hoorn, Delft en Rotterdam vroeger elk voor ⅛ aandeel in de oude Noordsche Compagnie hadden, een verhouding, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet zou veranderen als het Noorderkwartier (Hoorn en Enkhuizen samen) ¼ en de Maas (Rotterdam en Delft samen) ¼ kreeg; maar het komt mij voor - en de tijd, waarin de memorie, die ik aanhaalde, is opgesteld, maakt dit wel zoo goed als zeker - dat Enkhuizen's voorstel werd gedaan tijdens de onderhandelingen tusschen de kleine en de groote Noordsche Compagnie over een vereeniging, en overgenomen is door de Staten van Holland, die in 't laatst van 1621 het volgende vergelijk trachtten tot stand te brengen: de aandeelhouders der kleine Compagnie over de kamers van Maas en Noorderkwartier te verdeelen, aan Zeeland het ¼ van de geheele vangst te laten behouden en de overschietende ¾ in drie gelijke deelen te verdeelen tusschen de kamers van Amsterdam, de Maas en het Noorderkwartier. Het vergelijk stuitte echter af op den onwil van Amsterdam, dat geen afstand wilde doen van zijn overwichtGa naar voetnoot1). De stukken uit het Enkhuizer archief loopen niet verder dan tot de onderhandelingen over het nieuwe octrooi, en mijne toelichting moet dus hier ophouden. Aan het slot heb ik nog verschillende gegevens verzameld betreffende de vangst in de jaren 1617-1621: bij zijne poging om een statistiek op te maken van het resultaat der walvischvangst over de eerste twintig jaren van de Noordsche Compagnie heeft de heer Muller bij de jaren 1618-1622 een vraagteeken moeten plaatsenGa naar voetnoot2), zoodat deze lacune nu althans eenigszins aangevuld wordt. Verder heb ik eenige contracten laten afdrukken, gesloten voor het huren van Baskische harpoeniers en van schepen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waaruit allerlei kleine, tot dusver onbekende, bizonderheden blijken; ik heb er, in de noten, de aandacht op gevestigd. Eindelijk is door mij ook een stuk opgenomen, dat niet afkomstig is uit het archief der Enkhuizer kamer; ik heb het te danken aan Mr. S. Muller Fz., die het reeds lang geleden in de bekende collectie van Hilten, in het Utrechtsche archief, aantrof. Het is een gedeelte van een memorie, getiteld: ‘Cort verhael, by dewelcke verclaert werdt de middelen, met dewelcke men can verswacken den staet van die van Hollandt ende haer seer grotelijcx beschadigen in hare navigatiën. Getranslateert uyt het Spaensch.’ Volgens een aanteekening in margine werd deze memorie ‘by den verrader van der Dussen, van Rotterdam, den Spaengniaert gepresenteert.’ Het stuk schijnt onderschept te zijn, of wel, een afschrift er van is aan de Staten-Generaal in handen gespeeld. De afgevaardigden van Utrecht ter Generaliteit zonden het aan de Gedeputeerde Staten van dat gewest toe, blijkens het notulenboek van laatstgenoemd college, op 17 Juni 1628. Ik heb alleen dat gedeelte van de memorie laten afdrukken, dat op het door mij behandelde onderwerp betrekking heeft, nl. een plan om met 10 of 12 Duinkerker schepen de vloot van de Noordsche Compagnie te vermeesteren, waarbij men dan tevens een en ander verneemt omtrent de waarde van schip en lading en de redenen, waarom de walvischvaarders weinig weerstand zullen kunnen bieden. Verder ontleende ik aan den aanhef enkele opgaven omtrent de sterkte van onze handels- en visschersvloot.
G.W.K. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Hessel Gerritsz. aan Jan Simonsz. Blauhulck. 1615Ga naar voetnoot1).Edele discrete heer Jan Symonss.,
De sake van de compagnie teghen Leversteyn met den synen ghedient hebbende voor de daertoe ghecommitteerde en de wisseling van stucken ghedaen sijnde, so is by ons ghemaekt een advertissement, daerinne ghededuceert worden de bewysen van onse syde ende wedersproken worden de inbrengingen van de partie, welk gheschrifte overghegeven sal worden aen de Generale Staten, als rechters over de sakeGa naar voetnoot2). Nu is 't also dat de partie - so haren advocaet seyt - haer meest stutten op dat 't eyland in questieGa naar voetnoot3) niet en is - haers bedunckens - gheleghen onder het octroy, daertoe inbrengende sommighe ghesochte bewysen, om welke te neer te leggen onder ander wy hebben inghebracht, dat het seker is dat IJsland niet noordelyker en leyt dan op de 66 graden 20 minuten, te weten het noordelijkste van dien, ende dat het niet en is langer van Oost nae West dan 60 mylen ofte daerontrent, vermoghens de bevindingen van den Orangenboom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit jaer 1615, van Pieter Doekes, stierman van Jan Janss. KerkhoffGa naar voetnoot1), ende de observatiën van de IJslanders selfs. Nu so is de begeerte dat Uwe E. wille ofte dien stierman, daer Uwe E. my van wist te seggen, ofte yemand anders t'uwent, hem op IJsland verstaende, laten pertinentelijk verklaren de hoochte, de lengte ende verstrekinge van IJsland, met ook de coursen van Hitland en van Fero daer nae toe, also my dunckt dat de oude leescaerten te westelijk die coursen beschryven ende ook te veel mylen tellen tusschen beyden. Dit doende, Uwe E. weet hoe nodigh hetselve ende de bevorderingen van de sake van de compagnie is, also de partie haer behelpen met valsche certificatiën, die sy hebben verkreghen van luyden, die teghen haer welweten ende teghen haer eyghen beëdichde ghetuyghenissen t' haren voordele verclaringen hebben ghedaen. Vaert wel ende hout my voor uwen, daer ick my toe aenbiede, gantsch dienstwillighe
Hessel Gherritss.
Om de sake te recommanderen houde ick dat Saterdagh ofte Sondagh yemand van hier gaet om Maendagh daer in den Haghe te wesen ende te versoeken corte expeditie, so soude behoeven sulke verklaringe Uwe E. cont becomen in aller haest hier aen ons bestelt te worden. So by U.L. is berustende het journael van den stierman van Jan Jarichsz.Ga naar voetnoot2), te weten het journael van het scheepjen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat in dienste van de compagnie benoorden IJsland omme is gheweestGa naar voetnoot1), het ware van node hetselve te senden, also hier niet en is dan een journael van den sieketroooster, in 't stuk van de pilotage weynigh gheacht sijnde, ende van den commis Willem MonierGa naar voetnoot2), diewelke noch minder, soo vele IJsland is aengaende, heeft ghetekent. Uwe E. bidde ick, my de vriendschappe te willen doen, my te willen voor mijn particulier laten weten ofte schipper Ocke Ockesz. uyt Vranckrijk is tehuys ghecomen, te weten dien Ocke, die ordinaris sijn vaerte op Stavanger plagh te hebben; so dat is, ick dencke, so haest als de sake van de compagnie my tijt laet, hem te comen spreken. Mijn ghedienstigheyt Uwe E. andermael aenbiedende, wensche Uwe E. wel te varen. (Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neffens de coopluyden van ZeelandtGa naar voetnoot1), den 24sten Januarij 1617 van de Hoog Mog. Heeren Staten-Generael hebben verkreghen prolongatie van octroy om met seclusie van alle andere uyt dese Vereenighde Nederlanden te moghen varen, handelen ende visschen op de landen ende custen van Nova Sembla tot Fretum Davis toe, daeronder begrepen Spitsberghen, Beereneylandt etc., voor den tijdt van vier jaren, innegaende dit teghenwoordigh jaer 1617Ga naar voetnoot2), met conditie dat zyluyden ghehouden zijn billietten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aen te slaen ende alle degene, die in de voorsz. compangie binnen den tijt van twee maenden naer d'affixie van de voorsz. billietten sullen willen inlegghen, aen te nemen: dat alle degene, die in de voorzs. compangie sullen willen inleggen ende participeren, haer mogen addresseren tot Amsterdam ten huyse ende aen de persoonen van Govert Jochemsz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van der Raeck, boeckhouder, tot Rotterdam ten huyse ende aen de persoonen van Geeraert Meeusz. Visch, Pieter Ewoutsz. van der Horst ende Joris Joosten Vlaminck, tot Hoorn aen Jan Jansz. Molewerf ende Wilm van Someren, tot Enchuysen ten huyse ende aen den persoon van Jan Symonsz. Blauwhulck, in 's Gravenhaghe ten huyse ende aen de persoon van Nicasius Kien, commissaris van de vivres, tot Delfshaven aen de persoon van Dierick Adriaensz. LeversteynGa naar voetnoot1), ende aldaer bekent maken de somme van penninghen, die yeder in de voorsz. compangie onder de respective camers sal willen inlegghen ende participeren, ende dat tusschen dit ende den sestiendenGa naar voetnoot2) Aprilis toekomende, op pene van - dien tijdt overstreecken zijnde - in de voorsz. compangie niet gheadmitteert oft innegheruymt te werden. Den eenen segghet den anderen voort. (Gedrukt origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De kamer van Amsterdam aan die van Enkhuizen. 5 September 1617.Laus Deo. Anno 1617 adi 5 September, Amsterdam.
Eersame, voorsienige, discrete HeerenGa naar voetnoot3), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alsoo van wegen de Generale Compagnie by requeste aen de Edel Hoog Mog. Heeren Staten was versocht, dat geenen traen van walvissen, walrussen en ander zeemonstersgestoet uut andere landen in dese Vereenichde Provintiën soude mogen gebrocht worden oft immers dat denselven traen, uut ander landen comende, met 6 oft 8 gulden op elc quarteelGa naar voetnoot1) soude mogen beswaert worden van incomen, soo hebben Hare Hoog Mog. tselve in deliberatie genomen om daervan eerst te hooren het advys van de Heeren Raden der Admiraliteyten van de respective provinciën, ende tot dien fine aen deselve geschreven. Soo seynden wy U E. by desen de missiven van Hare Hoog Mog. aen de Admiraliteyt van Northollant, alsooc dien aen de Admiraliteyt van West-Vrieslandt. U.E. gelieve denselven aen de Heeren aldaer te behandigen ende het verbieden van den traen in te brengen oft immers ten minsten met 8 oft 9 gulden op 't ocshooft te beswaren, op 't hoogste te recommanderen, gelijc wy hier aen de Heeren Raden gedaen hebben, ten minsten dat wy tegen de Engelsen - die ongetwijffelt ons met haeren traen hier te brengen de merct sullen soecken te bederven - enichsins souden mogen merct houden. Den Heeren dient verthoont, al is 't al schoon soo, dat den traen, van Englant comende, met acht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oft negen gulden op 't ocshooft beswaert wordt, evenwel in goede quantiteyt hier gebrocht sal worden; d'lant salder 't proffijt van hebben ende d'Engelschen sullen niet laten te brengen, al souden se sonder proffijt hier vercoopen. Het inbrengen van den traen mach hun hier soo wel worden verboden als in Englant verboden is het inbrengen van walvisbaerden, waerop hier by de Heeren Raden der Admiraliteyt gelet sijnde, hebben aen de onse gevordert copye van de placcaten van dien, ende alsoo deselve placcaten niet en sijn te becomen, niettegenstaende dat instantelijc daerom op is geschreven, en hebben wy de Heeren daervan geen ander satisfactie connen geven dan dat wy haer sullen doen hebben attestatie van Engelsen selve, die hier baerden gecocht ende in Englant gebrocht hebben, sijnde aldaer prijs gemaect alleene uut crachte van deselve placcaten oft ordonnantiën, waermede wy meenen hier den voors. Heeren genoech te doen. Conden (wy 't) dairtoe brengen, dat den traen verboden wert inne te brengen, dat soude ons 't beste sijn. Den missive aen de Heeren Raden tot Dockum seynden wy U.E. mede, meenende U.E. sullen daer de beste commoditeyt hebben dien aen hare E. te bestellen. Sr. Blauwhulc sal gelieven dairby te schryven aen de voors. heeren ende de saeck haer recommanderen, ooc dat d'antwort mach worden gespediert. Desen tot geenen anderen eynde dienende, sullen U.E. den Almogenden bevelen. Met groetenisse van wegen U.E. goede vrienden bekent G. van der Raeck Joachims.
Eersame, vorsinnige, discrete heeren, heer Pieter Malsen, Borgermeester, Jan Symonss. Blauhulc, Fredric Wit Gerritsz., tot Enchuysen.
(Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Plan tot uitrusting van een schip naar Statenland door de kamers van Delft, Hoorn en Enkhuizen. 8 December 1617.Rameynge om te equiperen een schip op Statenlandt, by de cammers van Delft, Hooren ende Enchuisen, als hier na volget gemaecket bi Nicasius Kien, Dirick Arienss. Leversteyn, Jan Simonss. Blauhulck, Jan Janss. Mullewerf, in 's Grafenhaghe, des VIIIen Decembries 1617.
Is geresolveerdt, op het welbehaghen van onsse prinsepal, premier Januiarus 1618 volcomme resolucie in te bringen alhier in 's Grafenhaghe. In den ersten woordt voorgeslagen premier April 1618 op zee te laeten gaen een fluyte van 130 lasten, verzyen met...Ga naar voetnoot1) maedtroesen, daerin begrepen dieGa naar voetnoot2) Duydtschen arponniers, te wettene den Duvel, van Hooren, met vol fustaige ende ander gereedtschapen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat men zal verzoucken aen Zyne Excellentie zo in den Haeche.....Ga naar voetnoot3) te hebben...Ga naar voetnoot4) soldaeten om indt landt te zenden ende, is 't geraden, aldaer de voors. soldaeten met vier maedtroesen te laeten een redoute te maecken, ende haer materialen mede te gefven om 't schipvolck aldaer te lande te accomoderen. Item men zoude wel moeten sorgen dragen, dat schip premier April in zee zoude gaen ende voors. schip verzien conform als voorsz. Ende zal gelast wesen aldaer op Staeten-eilandt blifven tot premier Juli, dat is te verstaen, zo aldaer geen visserie op State-eilandt en valdt, zal aldaer niet langer blifven als voors., volgens de instructie, (die) hem mede zal gegefven (worden), ende zyne reisse nemen voordts dadelick op het eilandt MauritschGa naar voetnoot5), alwaer onsse schepen van alle de dri de cammers zullen last hebben voors. schip vol te vangen, (en) van het eilandt niet te scheiden voor voors. schip geladen zal wesen oft door quaedt weer(?) vandaer zullen gedrefven woorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item mede met voors. schip te zenden twee segens om den salem te vangenGa naar voetnoot1); ock volck, die weeten met den sallem, zo zouten, spauwen en drogen, om te gaen ende met de visseri. Item mede te nemen widt zoudt om den salmen te zoutenGa naar voetnoot2)....... (Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De kamer van Amsterdam aan die van Enkhuizen. 31 Januari 1618.Alsoo onsen gecommitteerden deser camer, uuten Hage gecomen sijnde, rapport gedaen heeft van 't gene aldaer is gepassert, ende verstaen hebbende dat men nootsaklijc op Spitsbergen, beneffens die van Zeelant, sal moeten equiperen op 't minste uut Hollant ses schepen, elc van hondert lasten, tot welcken eynde oock d'Edel Hoog Mog. Heeren Staten geconsentert hebben twee schepen van oorlogeGa naar voetnoot3), ende dat wy ons tegen 13 Februarij in den Hage moeten verclaren nopende 't poinct van de equipage op Spitsbergen voors., hebben wy noodich gevonden uut de respectieve camers van Suyt- ende Northollant te verstaen, met hoevele schepen deselve dit aenstaende saison op Spitsbergen begeeren te comen. Ende alsoo onse camer geinclineert is tot cleyne equipage, gelijc wy ooc, in den Hage sijnde, aen de andere, aldaer vergadert, seer tot cleyne equipage | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben getendeert, om niet sooveele traen in 't lant te brengen, dat men dien in 't eynde niet al vertieren en can, gelijc wy oogenschijnlijc sulx sien volgen, indien in 't equiperen geene maticheyt en wordt gebruyckt, soo hebben wy U.E. willen gebeden hebben ons metten eersten te verwittigen, met hoevele schepen U.E. camer dit saison op Spitsbergen begeert te comen, om ons daerna te gouverneren ende tegen 13 Februarij in den Hage te mogen comen, hetwelck doende etc.
Goyvart van der Raeck Joachims.
Hiervoren heb ic U.E. vergeten te vermanen oft U.E. niet geraden en vinden den prijs van den traen wat te verminderen, gelijc wy wel wat daertoe sijn inclinerende, gemerct wy noch met ontrent achthondert quarteelen sijn belast. Wy verstaen, dat de camers, die traen hebben, malcander daerin mogen verstaen, zonder 't contract te violeren, gemerct degene, die uutvercocht hebben, geen prejuditie daerby en lyden; sullen hiervan U.E. advijs verwachten, ooc ontrent hoeveel trans by U.E. camer noch onvercocht is. Blijft Gode bevolen. Eersame enz. heeren, heer Pieter Maelson, borgemeester, Mr. Jan Symons Blauhulc, Fredric Wit Gerritsz., tot Enchuysen. (Origineel) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons ter handt gestelt copye van seker requeste van Jan Clercq, Engels coopman tot Duynkerken, by hem aen de Edel Hoog Mog. Heeren Staten gepresenteert, met d'apostille van in handen van de geoctroyerde compagnie gestelt te worde, om daerop te antworden binnen 8 dagen, ons bij notario geinsinuert, ende na diverse frivole remonstrantiën, aen Hare Edel Hoog Mogende gedaen, onder andere dat hy 't eylant anno 1614 heeft ondect ende genaemt Isabella, hem beclagende van groot ongelijc, hem gedaen, soo in de jaren 1616, 1617, 1618. Waerop wy, naer ons goetvinden, sullen door Caerl van GelderGa naar voetnoot1) doen antworden, doch met sulcken bescheyde, dat d'ander camers mede sullen worden geinsinuert ende dat deselve oock sullen hebben haer antwordt inne te brengen; deselve insinuatiën aen U.E. camer gedaen wordende, (versoeken wy U.E. dat) haer antwort ten eersten aen Caerl van Gelder (mach) gesonden worden, overmidts wy wat lange hebben getra(i)nert. By ons alhier wordt goetgevonden, dat men eerstdaechs versoecke aen de Edel Hoog Mog. Heeren Staten convoy van 4 schepen van oorlogeGa naar voetnoot2), om tegen 't aenstaende sayson te convoyeren op Spitsbergen, ingevalle van geen acort met d'Engelschen, om daeruut te vernemen d'intentie van Hare Edel Hoog Mog. ende dat men daeruut mach resolveren off men op Spitsbergen dit jaer sal equiperen off | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet. U.L. gelieve ons daerop te geven U.L. advijs, ende goetvinden Caerl van Gelder van weghen U.E. camer daertoe commissie geven, gelijc aen alle de andere camers ben adviserende.....
G. van der Raeck Joachims. (Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Memorie voor Frederik Gerritsz. Wit. Maart (?) 1619Ga naar voetnoot1).Off niet goet en was, alle de articulen van societeyt, gemaeckt in Martio 1617 met de coopluyden van Zeelant, te resumeren ende daerby wat by off aff te doen, zoo 't van node zy, ende admiraelschap te houden op Spitsbergen, volgens de societeyt voors. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat oock een yder soude mogen vrystaen te seylen in alsulcke baeyen, als 't hem goetduncken salGa naar voetnoot1). Nota: niettemin dat Frerick Gerts. weghen onse camere voor dit jair versoeckt, vermits de overgrote schade, dat men ons vry hout van equipagie aldair, ende ingevalle tselve niet can sijn, dat wy met de camer van Hoorn tsamen één schip uytmaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Secrete memorie.Off de heren Staten wilden, dat de Zeeuwen mede op 't eylant souden visschen, dat wy daer niet tegen hebben, mits dat Kien etc. affstaen van hare particuliere equipagie, maer anders niet. Zecreet te houden tegen die van Amsterdam ende Rotterdam, dat yets voorgenomen hebben op Nieu-Hollant ofte Statenlandt. (Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. De kamer van Amsterdam aan die van Enkhuizen. 26 Augustus 1619.Op 14 courant is U.E. van ons last gescreven van wegen onse openstaende rekeninge tuschen malkanderen, die wy nog versoeken om van U.E. te mogen becomen, alsoo onse nieuwe boeken darop wachten, maer tot noch toe en hebben geen antwort becomen. Dese weinig regulen geschieden alleenlijcken om U.E. te adverteeren, hoe dat wy op heden aen alle de respective cameren schryven, als dat wy niet ongeraden en vinden, doch op U.E. verbeteringe, om aen den grefier Aertsen ende mijnheer Goch, voor de Generaliteyt, eene vereeringe te doene van wegen de diensten ende faveuren, soo wy van hun alrede genoten ende noch te verwachten hebben, alsoe de grefier onse schriften tegens Clerck in handen heeft, in welck stuck wi hem noch sullen van doen hebben, alsmede in 't versoeken op 't nieuw van 't octroi ende van 't geene in Englandt gepasseert is. Wy hebben geraempt, dat men den grefier soude een vereeringe doen van een dosijn Jacobussen ende mijnheer Goch een vergulden cop, van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de werde ontrent 100 gulden. U.E. gelieve ons metten eersten te laeten weten ofte sulx U.E. aggreëert, ofte dat U.E. daer yets tegens hebben, om daerinne te doene wat oorbaerste is, dan ons duncktet noodich te wesen om redenen vooren verhaelt, enz.
U.E. dw. Jacob de Rees,
als boekhouder uut de naem van de Compagnie van GronlantGa naar voetnoot1). (Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. De kamer Van Enkhuizen aan die van Amsterdam. 12 Juli 1620.Wy hebben op huyden ende gisteren ontfanghen U.L. missiven, waerby U.L. ons adviseren de aencomste van een schepgen uyt Groenlant, voor rekening van den commissaris Kien, waervan wy U.L. zijn bedanckende. Hier beneffens verstaen wy, dat U.L. opten 14en deser geraemt ende uytgeschreven hebben een generale vergaderinghe van de camers, om alsnu te beramen eenen eenparighen voet in 't vercopen ende beneficieren van den traen, borchtochte etc., dat ons alles angenaem ende seer wel is bevallende, ende soo wy daerop hadden mogen versekert gaen, souden mede geinclinert hebben tot equipage, dan vermits veele saecken confuselick liepen, hebben goetgevonden alle onse saecken, soo veele doenlick, effen te stellen. Ende dat wy tot dese nu voorgenomene voet seer begerich zijn gewest, hebben bewesen mettet committeren in de joncxste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
U.L. vergaderinghe. Dan den burgermeester Malson ter dachvaert zijnde, Fredrick Gerritss. ende ickGa naar voetnoot1) nodich na den Hage moeten(de) verreysen ende (omdat) onsen confrere Egxen seer geoccupeert is, hebben wy U.L. ende de gehele byeencompste wel willen gebeden hebben ons voor geëxcuseert te houden, te meer terwyle wy, als geseyt is, desen jare noch voordeel noch schade uytter zee hebben te verwachten ende 't contract ons noch vorderlijck noch schadelijck can sijn; evenwel tgunt by de camers geraempt ende gearresteert sal worden, sullen wy van wegen onse camere 't naeste jaer deur Goodts genade seer gaerne naercomen ende ons met derselver goetvinden accorderen. (Minuut.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. De kamer van Enkhuizen aan die van Amsterdam. 31 October 1620.U.L. missive van den 26en deser mette bygevouchde requeste is ons wel behandicht ende alsoo U.L. ons daerby adviseren, dat wy ons voordacht soude houden jegens den 2en November in den Haghe beneffens de Heeren gecommitteerdens van U.L. ende d'andere camers te compareren, omme de questie jegens Jan de Clercq te helpen ten besten dirigeren ende uyt te voeren, soe souden wy van onse camere - onder reverentie - ons beswaert vinden, ons daer veele mede te bemoeyen, alsoo ons de questie niet en toucheert, want ten tyde de Clercq ende die van de compagnie in moeytens vervielen, was onse schip - God beter 't - al verbrant ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onsen commijs ende groot deel van ons volck vandaer vertrocken, sulcx dat wy weynich volcx aldaer hadden, ende alhoewel 't volck, dewelcke aldaer sonder schip ofte hooft waren, eenighe gedeelte van weynich traens mochten hebben ontfangen, soo en trecken wy ons evenwel sulckes niet aen, maer sullen - des noot sijnde - bereyt zijn daervan restitutie te doen. Dat wy oock van den beginne ons dese saecke niet en hebben gemoeyt, zijn U.L. wel bekent ende dat we voor desen geen protest hebben gedaen, als men ons insinuerde deur brieven, hebben wy, om beters wille, gelaten, alsoo wy meynden dat U.L. ende d'andere camers dat nadelich soude zijn; soo versoecken wy derhalven, U.L. gelieven ons desen angaende voor geëxcuseert te houden. De resolutiën, by U.L. ons toegesonden, hebben deselve van te bedancken ende sullen ons seer gaerne derselver resolutiën onderwerpen, want wy die in redenen gefondeert ende voor de compagnie dienstich vinden. Ick hope, wy sullen U.L. eerstdaechs den staet onser camere ende tgene daeraen dependeert toesenden.
(Minuut.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Notulen van de vergadering der bewindhebbers van de Noordsche Compagnie en van de consorten der Kleine Noordsche Compagnie, gehouden te AmsterdamGa naar voetnoot1) 22-25 Maart 1621.Maenendach den 22en Martii 1621. Presenten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d'heeren Peiter Coyemans, Isbrant Dobbesen, Herincarspel, van wegen de camer van AmsterdamGa naar voetnoot1), Dirck Leversteyn, Jan de Back ende van den Bonecht, van wegen die van Delft, Lenard Pietersen Busen, van wegen de camer van Rotterdam, Frederick Gerritsen Wit, van wegen de camer van EnchuysenGa naar voetnoot2), Simon van der Does, Jacob Leversteyn, Cornelis Muss, Adriaen Leversteyn ende Willem van MuilwijckGa naar voetnoot3), allen consorten van de cleyne camerGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelesen sijnde seker missive van Carel van Gelder, solliciteur van dese compagnie in den Hage, daerby hy schrijft, dat den Greffier van den Hogen Rade hem geseyt heeft, dat de Ed. heeren van denzelven Rade eerst na de vacantie van Paeschen zullen verclaren, oft zy 't proces, twelck dese compagnie uytstaende hebben tegens Hans de Clerck ende by de Groot Mogende Heeren Staten Generael aen H.E. nu gesonden, zullen aennemen te einderen ofte nyet: is geresolveert dat men in de vacantie van Paeschen eenige van de compagnie in den Hage sal seynden omme aen de heeren te recommanderen, ten eynde 't proces by hare Ed. mach worden getermineert, daertoe gecommitteert zijn een uyt de camer van Amsterdam, Nicasius Kien, Cornelis Mus ende Reyer van der BurenGa naar voetnoot1), ende dat men staende dese vergaderinge aen Carel (van) Gelder sal versoecken aen de camer alhier te schryven, wanneer deselve gecommitteerde bequamelick sullen mogen comen, ende dat hy middelertijt alles belieft te prepareren, opdat dezelve nyet te vergeeffs en comen. Is geresolveert dat die van Amsterdam twee gemonteerde schepen, elcx met tien gotelingen, ter zee op den walvischvanck aen 't eylandt Mauritius zullen moeten brengen, ende de resterende cameren ende consorten elcx een gemonteert schip, mede versien met thien lepelstucken, als vooren. Is noch geresolveert dat men aen de Hoog Mogende Heeren Staten-Generael zal versoecken drye oorlochsschepen, ende midts deselve worden geconsen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teert, datter twee sal gebruyct worden aen 't eylant Mauritius ende een aen Spitsbergen; indien daer maer twee worden geconsenteert, zal men daer een gebruycken aen 't voors. eylant ende een aen Spitsbergen; indien een, dat men 't zelve alleenlick sal gebruycken aen 't voors. eylandt; ende zijn gecommitteert omme deselve te solliciteren twee van Amsterdam, twee van de Maes, ende een in 't Noorderquartier, dewelcke precijs ultimo Martii sullen moeten verschynen in den HageGa naar voetnoot1). Geresolveert morgen ten 8 uhren wederom te compareren, ende die te halff negen uren niet en is, sal verbeuren een gulden.
Dinsdach den 23en Martii 1621. Presenten voors., dempto Nicasius Kien. Is geresumeert wat traen dat ieder camer ende consorten vercocht heeft sedert de leste repartitie, ende heeft
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 3den December 1620, doen de ordinarisse vergaderinge scheyden, wasser onvercocht als volcht:
Ende also by de leste vergaderinge is besloten, dat degene, die 25 quarteelen traen vercoopt, zal genieten f 12.10, die vijftich vercoopt, 50 gulden, die 100 quarteelen traen vercoopt, 150 gulden, ende bevonden is dat de camer van Amsterdam vercocht heeft twee partijen, elck van 50 quarteelen, daervan
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welcke somme ommegeslagen over de vercochte ende gereparteerde traen, pro rato dat een yder daerinne participeert, comt te bedragen.
Ten voors. dage naer middagh. Op 't versoeck van den heer Nicasius Kien is ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
resolveert (een) missive te schryven aen de arbiters, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghecommitteert tot de questie, die hy uytstaende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft tegens Adriaen Clasen van der MaleGa naar voetnoot1), dat deselve beliefven zoude de comparitie, die op Saterdach soude dienen, uyt te stellen acht dagen, luydende deselve missive als volght: ‘De heere commissarius Nicasius Kyen, wesende tegenwoordich op onse ordinarisse generale vergaderinge, heeft ons angeseyt, dat hy voor U. Ed. seker questie, bestaende in materie van reeckeninge, ongedecideert heeft hangende tegens Adriaen Claessen van der Male, daervan een dach soude dienen omme voor U.Ed. te compareren Saterdach eerstcommende, onder beneficie van dien aen ons versoeckende, dat hem souden willen licentieren uyt dese vergaderinge te mogen scheyden, 't welck wy hem niet soude weygeren, indien de generale vergaderinge ende consequentelijck de respective compagnie, daer hy een van de meeste leden is, geen merckelicken interest daerby souden lyden. Waeromme U.Ed. beliefven zal den voors. commissarius Nicasius Kyen te houden voor excuseert ende de voors. comparitie acht dagen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit te stellen, waeraen hem dienst ende de compagnie vrintschap zal geschieden. Hiermede, mijn heere, blijft Gode bevolen. In Amsterdam, den 23 Martij 1621.’ Alsoo men bevint, datter verscheiden vremden traen alhier te lande wert gebracht, tot merckelicke prejudicie van de goede ordre, die dese compagnie op den prijs ende vertieren van de traen heeft beraemt, so sijn, omme den traen van dese compagnie beter by den gestelden prijs ende in reputatie te houden, de gecommitteerde, die gelast sijn de orlochschepen te solliciteren, gecommitteert haer aen de Hoog Mogende Heeren Staten eens te addresseren ende te versoecken, dat denselven vremden traen, incommende in vaten van uyt Royen, mach werden verswaert, opdat de neeringe van de walvischvanck in dese landen mach werden gebeneficeert. Geproponeert sijnde, omme de baleynen in beteren standt ende reputatie te brengen, ofte het niet geraden is, dat men ordre maecte om gheen meerder alhier te lande te brengen, maer die te laten aen de respective quartieren, daer die souden comen te vallen, op sulcken voet, als men ten meesten orboir van de compagnie zoude ramen, ende 't selve in deliberatie geleydt sijnde, is 't voor alsnoch gehouden in advysGa naar voetnoot1). Noch geresumeert sijnde de propositie, den 9en Januarij lestleden binnen der stede Rotterdam op de extraordinarisse vergaderinge gedaen, beroerende dat men den traen, die buyten de Vereenichde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlanden gesonden wert, niet behoort te brengen in repartitie, ende naer eenige discourssen, daerop gevallen, deselve gehouden in advijs. Morgen te halff negen uren wederomme te vergaderen, op de oude boete.
Woonsdach den 24sten Martii 1621. Presenten voors. ende Sr SomerenGa naar voetnoot1), van wegen de camer van Horen. Is geresolveert dat men een gebedt concipieren sal, twelck men in alle vergaderinge smorgens voor den aenvang van de besoingiën opentlick sal lesen. De resolutie van den 6en October lestleden, hiervoor in folio VIII recto staendeGa naar voetnoot2), op 't stuck van de chaloupen naerder geëxamineert sijnde, ende voorgeslagen wesende datter eenich van de compagnie chaloupen soude gehuyrt hebben, omme den visch, so haest die by de Bischayers soude sijn gedoeddet, te boechseerden, so is geresolveert, omme alle disordre ende dispuyten te verhoeden, dat niemant by directe off indirecte middelen eenige meerder chaloupen op eenen tijt in te brengen sal als elcx hier voren is toegelatenGa naar voetnoot3), op pene, die contrarie doet, telcken te verbeuren de gestelde boete van twee duysent gulden, sonder eenige chaloupen tot het boechseerden te mogen gebruycken, dat waer dat syne ketels stille stonden, twelck hy sal moeten verifieren ende consent versoecken van de generaels ofte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
commissen, hem naest gelegen, op pene als vooren. Gelesen sijnde het contract, mette camer van Rotterdam aengegaen in der sake teghens Hans de Clerck, ende also geconditionneert is dat hetzelve binnen de stede Rotterdam moet voltrocken worden, is geordonneert dat men tselve binnen den tijt van ses weecken sal doen, als wanneer die van Amsterdam ende de andere cameren ten fine voors. aldaer sullen verschynen. Alsoo op den 22en deser is geresolveert ende gearresteert, dat een yder van de respective cameren ende consorten aen 't eylant Mauritius moeten verschynen met een gemonteert schip, ten minsten gemonteert met thien lepelstucken, ende die van Amsterdam met twee schepen, gemonteert als voren, sonder datter boeten toe gestelt sijn, als naerder by deselve resolutie te syen is: is gearresteert, die teghens de voors. resolutie doet ende niet ghemonteert comt als voren, dat die verbeuren zal twee duysent Carolus guldens. Is noch besloten dat men aen die van de camer van Rotterdam ende Delff, mitsgaders aen de consorte van de cleyne compagnie, respective residerende binnen Delff, Horen ende Rotterdam, sal schryven telcken alsser vergaderinge geleyt wert ende iet anders voorvalt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te halff vier uyren precis wederom te vergaderen, op de oude boete.
Ten voors. dage naer middach, presenten voors. ende d'heere van Someren van weghen die van Horen, Molenwerff ende Demten absent sijnde. Gelesen sijnde sekere missive van Carel van Gelder, solliciteur van dese compagnie, in dato den 18en deser, daerby hy schrijft, dat de heeren Magnus hem heeft versocht aen de respective camers uyt den naem van Sr CourtenGa naar voetnoot1) te schryven, dat deselve hem soude believen te accommoderen, dat hy voor dese aenstaen(de) te(e)lt met twee schepen soude mogen visschen aen 't eylant Mauritius, presenterende mijn heere Magnus voornoemt 't selve te verschuldigen als aen sijn persoon gedaen sijnde, twelck, met hetgeene daeraen dependeert, wel overgewegen hebbende, is met eenparige stemmen geresolveert Sr Courten sijn versouck aff te slaen ende tselve mette bequaemste ende beleefte middelen par missive aen Carel van Gelder aff te schryven ende te excuseren. Also Carel van Gelder, voornoemt, de generale compagnieën in alle occurrentiën den tijt van dry jaren heeft gedient, so in 't proces tegens Hans de Clerck als in alle andere saken, die de compagnie uytstaende heeft gehadt, daerinne hy veel besoigniën ende moyeten heeft gedaen, is hem daervoren tot den huydigen dage toegeleyt de somme van ses hondert Carolus guldens eens. Is Jacques de Rees, de boeckhouder van de compag- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nie van Amsterdam, toegeleyt, van dat de generale compagnie sedert Mey lestleden sijn huysinge hebben gebruyckt op alle haer vergaderinge ende noch sullen gebruycken tot Mey eerstcommende, de somme van twee hondert Carolus guldens, mitsgaders voor sijn maechden ende kinderen de somme van twaelff Carolus guldens. Op morgen te acht uyren te vergaderen, op 't glaesken, boete als vooren.
Donderdach den 25en Martii 1621, present ut supra. Alsoo by eenige geallegeert is, dat Nicasius Kyen tegens de beraemde ordre traen heeft verveylt, dat hy oock weygert naer te comen de beraemde ordre op 't stuck van de chaloupen, ende mitsdien, omme alles in goede ordre te houden, notelick soude sijn, dat de voors. Kyen voor de geligeerde arbiters soude werden geciteert, ende iemant gecommitteert, omme uyt den naem van de compagnie de aenclachte ofte eysch te doen, is 't selve gheconsenteert ende daertoe gecommitteert mijn heer van Someren, die hem van alles sal mogen doen informeren ende tot syne assistentie gebruycken, die het hem belieft. Is noch deselve van Someren gecommitteert omme alle de aenclacht, die meerder soude mogen vallen, te doen. Ende heeft deselve van Someren tot syne assistentie genomen de heer Mr. Cornelis Mus, ende also deselve mede is arbiter van dese compagnie, is in syne plaetse gesurrogeert Willem van Muylwijck totte voorseyde questiën.
Ten voors. dage naer middach, present ut supra. Gedisputeert sijnde, off men, volgende voorgaende resolutie van den derden December lestleden, niet behoort te versoecken prolongatie van 't octroy, is omme merckelicke redenen goet gevonden, dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewinthebberen van de groote geoctroyeerde noortse compagnie ende de consorten van de cleyne noortse compagnie tegens den lesten Mey hare gedeputeerde in den Haegh sullen senden, omme op hunlieder beyder namen prolongatie van 't voors. octroy te versoecken. In deliberatie geleyt sijnde, of men een admiraelschap behoorde te maken, omme de anderen in alle voorvallende offensen ende occurrentiën te helpen defenderen ende mainteneren tegens alle dengenen, die schepen van dese compagnie, so in zee als op de rede leggende, als ooc de officieren, bevelhebberen, bootgesellen, als andere in dienste van deselve compagnie sijnde, soo ter see als te lande, geduyrende de voyagie soude soucken te offenseren, is 't selve gehouden in advijs. Geproponeert sijnde, dat men den traen behoorde te verhogen, ten regarde dat de olie in den prijs seer was vermeerdert, is 't selve, vermits d'absentie van eenige leden, ghehouden in advijs. Volgende de uytdelinge van den traen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is geresolveert dat degene, die het eerste schip met traen in crijcht, tselve gehouden zal sijn aen de camer van Amsterdam binnen dry dagen naer 't arrivement van 't selve schip te adviseren, dewelcke binnen thyen dagen naer 't ontfangen van dezelve missive, de respective cameren ende consorten sullen beschryven binnen der stede Amsterdam te compareren, omme ordre op den traen te raemen, repartitie te maecken van de vercochten traen, ende anders te besluyten tgunt tot voordeel van de compagnie oorbaerlicx sal bevonden worden te behooren. (Extract uit het resolutieboek.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. De kamer van Amsterdam aan die van Enkhuizen. 21 Juni 1621.Alsoo wy door 't rapport van onsen boeckhouder verstaen hebben, dat U.E. difficulteert om noch een simpel verclaringe te doen - op d'insinuatie, per de Clercq by syne requeste aen de Heeren Staten gepresenteert - dat het exployteren van dien sonder U.E. last soude geschiet sijn, voor ende aleer U.E. met den notaris Vosmer mondelinge hadde gesproecken, om van hem t'onders(taen) hoe de saecke tusschen hem en de Clerck soude mogen geschiet sijn, ende oock van hem een notariale verclaringe sien te becomen, dat hy van weegen Jan de Clercq aen U.E. heeft gepresenteert quitantie te geven, met verclaringe van geene voordere pretentie meer op U.E. te hebben, byaldien U.E. hem, Clercq, wilden restitueren 't gene U.E. van synen gepretendeerden traen soude genoten hebben, waertoe U.E. geraden vonden yemant van U.E. camer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naer den Hage te committeren om 't gene voors. is te vervoorderen. Alle hetwelcke wy mede niet ongeraden en vinden, U.E. recommanderende hetselve door U.E. gecommitteerde metten alder eersten in 't werck te leggen ende naer den Hage te reysen, opdat wy, U.E. antwoorde op de voors. insinuatie becomen hebbende, op de requeste van Clercq mogen antwoorden; want van Gelder doleert over onse negligentie, dat wy op Clercqs requeste niet en antwoorden, ende dat hy met sijn saecken tegens ons voortvaert. Hebbende present niet anders, desen eyndigende sullen U.E., enz. U.E.d.w. vrienden, Barendt Sweers. (Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Lambert van Tweenhuysen aan Jan Simonsz. Blauhulck. 21 Juli 1621.Eerentfeste, wyse ende voorsinnige heer ende vrundt Blauhulck, Nae groete, verstae van Sr van Gellder dat U.L. in den Haeg geweest ende 't proces, soveel die van Enckhuysen aengaet, voor f 450 mit Jan de Klerck afgemaect hebben ende dat U.L. van Gellder darvan copy gelooft hadden te geven, dan 't schijnt vergeten is. U.L. is onsen afscheyt bekent, dat U.L. in 't accorderen bespreken soudt pro rato d'andre kamers 't selve accordt oock souden moegen ingaen. Wat U.L. darin gedaen (hebben), is ons te weten hooch nodich; bidde darvan mit eersten advijs te hebben. Tegen 26 deser zijn de camers verschreven, om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op veele saken ordre te stellen, ende also den traen op den Bos(?) zeer beswart is, 6 f. per smalthon, op andre plaetsen van viande landen 4 f. per ton, dese duyre licenten causeren wenich vertiers ende beterkoop die van Vlandren over Calis halen konnen, so hebben wy hyr by provysi aen onse Borgermeesteren requeste gepresenteert ende doliantie gedaen, die oock aengenoomen (hebben) op den Haeg aen de haren gecomiterde Borgermeester Jonas Witzen deselve te recommanderen aen de Gecomiterde Raden, opdat een point van beschryvinge darvan aengestelt worde. 't Selve dhient by U.L. t'Enckhuysen oock int werck gestelt. Daermede, na gebiedenisse, des Heeren genade bevolen; groet Sr De Witte ende U.L. andere confrater. U.L.d.v. Lambert van TwenhussenGa naar voetnoot1).
Eerentfesten, wysen ende voorsinnigen Sr Jan Symonss. Blauhulck, equipagemeester van de admiraliteit tot Enckhuysen.
Ontf. den 26 Julij 1621. (Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in onse generale vergaderinge, utgenomen de repartitie van den traen, die U.E., als geenen traen hebbende, niet en toucheert. Volgens welcke resolutie U.E. camer voor haer quota voor 't eerste ¼ partGa naar voetnoot1) verseynden moetten 24 quarteelen traen op Rouaen ende 12 quarteelen traen op St. Jan de Luz, tsamen 36 quarteelen, die wy (alsoo U.E. camer noch geen traen en heeft) voor U.E. rekening van onsen traen gescheept hebben, ende sullen andere 36 quarteelen ter comste van U.E. traen daertegen wederom ontfangen ende ons instede gesonden worden. Doch soo U.E. in dese verseyndinge niet gelieven te participeren ofte U.E. quota te seynden, soo mogen dese 36 quarteelen voor rekeninge van eenige andere camers oft leden gaen, waerop wy U.E. antwoorde sullen verwachten. Op 30 passo is voor onse camer alhier een schip, coemende van 't eylandt, gearriveert, schipper Claes Jansz. Boy, in hebbende, naer schippers seggen, 850 quarteelen traen zeestucx; noch op 2 deser gearriveert voor onse rekeninge in 't schip van den heer Verdoes, schipper Jan Bouwensz., 68 quarteelen traen zeestucx. Noch op 2 dezer sijn hier gearriveert, coemende van 't eylandt, voor den heer Verdoes voors., Jan Bouwensz. met 482 quarteelen traen ende Jacop Piettersz. Heyn met 750½ quarteelen traen zeestucx, naer schippers seggen. Noch eergisteren tydinge van de Maese ontfangen, dat aldaer voor Baltsr VerdonckGa naar voetnoot2) incoemen was schipper Symon Piettersz. Heyn, medebrengende van 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eylant 284½ quarteelen traen zeestucx, dewelcke U.E. diene voor advys. Waermede enz.
(Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. De kamer van Amsterdam aan die van Enkhuizen 9 Augustus 1621.Van Rouaen hebben wij advijs datse den traen niet hooger als 48 croonen contant ofte 50 croonen op 4 à 5 maenden sullen connen vercoopen, doordien, soo se schryven, anderen op leveringe à 49 croonen vercocht hebben, daerop wy haer geantwoordt hebben datse in 't vercoopen van der compagnie traen haer beste sullen doen tot soo hoogen marct te brengen als het doenlijck is, sonder haer prijs te limmitteren, ende noch hopen datse over de 50 croonen per vat sullen maecken. Oock alsoo sy adviseren, dat de meeste consumptie in den traen aldaer is in September ende October, in welcken tijt sy meynen goede partijen te connen vercoopen, soo sijn wy geresolveert metten eersten onse 2de vierde part op Rouaen af te schepen aen Jan van Dale, dwelck U.E. mede voor haer 2de vierde part gelieve te doen, byaldien in de versending gelieft te participeren. Ons verwondert dat de 36 quarteelen traen, soo wy voor U.E. eerste vierde part op Rouaen ende St. Jan de Luz versonden hebben, U.E. ons deselve, ick segge andere 36 quarteelen traen in plaetse niet en hebben wederom gesonden. Sedert de leste generale repartitie en is er by ons niet vercoft, noch en hebben geen advys van de camers ende consorten van sonderlingen vercoop, als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Dirck Leversteyn van 25½ quarteelen ende van Baltr. Verdonck van 12½ quarteelen. Waermede enz. (Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. De kamer van Amsterdam aan die van Enkhuizen. 22 September 1621.Ut U.E. schryven van 17 deser hebben wy genoteert de ladinge van U.E. schip met traen den Eenhoorn. Sien oock dat U.E. toestaet de 2de versendinge op Rouaen ende St. Jan de Luz, ende haere portie daerinne sullen houden; soo sijn wy dan vast doende om de 2de verseyndinge te schepen. Wy hebben advys tot Rouaen van 't arrivement van onse ende U.E. eerste versendinge, Godlof, ende schryven ontrent de 52 croonen per vat hopen te maecken, dwelck noch al een goede prijs soude wezen. (Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. ‘Memorie voor Sr Jan Symonss, Blauwhulck, ons confreer, om in de Hage te besoingneren.’ 1621Ga naar voetnoot1).Dat hy aldaer, neffens de gedeputeerde van de caemer van Horn, sal spreecken ende breder instructie geven aen de advocaten, soe de heer Ricxcen als Mr. Jan Vermeer, op 't stuck van de admiraelschap tegen de andere caemer op Spitsbergen gemaect, tot dien fyne medegenoomen onder andere de eygen brief van de caemer van Amsterdam, tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien fyne aen onsse caemer geschreven, oock mede copie van den brief, daerop doe geantwoort; oock de copie van de prolongatie van 't octroy voor 4 jaeren, anno 1617 verleent, waerin expresselicken is gestipuleert: soo der eenighe questie mocht coomen in 't stuck van de visscherie ofte anders ende dat hetselfde by de Heren Staeten sal afgemaect worden ende als breder daerin is te sien; ende dat sulcx behoort nu te geschieden, dewiel hetselfde verlange(?)octroi is geëxpieertGa naar voetnoot1). Ende dair voorts mede aen te helpen houden ende de goede hant te bieden om te vercriegen nye octroi of teminste continuatie, daerin wy, neffens die van Horn, als 't Noorderquartier representerende, die meer versien bennen van scheepen ende wel de helfte stercker zijn in de visscheri van de haringvangste als doggerie tegen die van de Maese, of Rotterdam ende Delft, ten minste oock, als die, een vierde part in 't octroy behooren bekent te weesen, te meer omdat de equipagie van 't selfde uut te voeren niet bestaet in grooter quantiteyt van middelen om dat uut te voeren, als daertoe alreede met goede gelegentheyt van schepen ende andere behoeften alreede binnen versien ende gefourneert can worden. Voorts met die heeren van Horn de rekeninghe - is 't doenlick - met die van de Maese af te maecken van 't Duyfgen ofte voyage op 't Statenlant, als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede te innen aen gelt ofte werom te ontfangen alsulcke linnen, als de caemer van Delft aen 't eylant anno 1617 aen Liversteyn is gedaen ende bygeset, alsoo wy aen Verdoes sullen moeten betalen voor eenighe linnen ofte sloepe, (die wy) daernae van de Leversteyns aen 't eylant mede hebben ontfangen gehadt, of dat sulcx ten minste mocht werden gerescontreert etc. Voorts is hierby de articulen ende resolutie, t'jongste by de caemers tot Amsterdam genoomen, die haere gedeputeerde hier hebben gesonden ende versocht, dat wy datselfde mede soude consenteren ende teykenen, waerop can dienen voor excuse dat geduyrende het protest, neffens de Amsterdammer caemer gemaect - hier oock by weesende - tegens alle de andere caemers gedaen, deselfde haer soo dapper hebben gereddet ende haer deur den traen geslagen, dat degheene, die 3500 quarteelen hebben gehadt, nu seggen boven 600 quarteelen daervan niet over te hebben, als Sr Mus van Rotterdam ende die Hoorense caemer niet alleen haere ouwe, maer meest nye jongst gevangen traen op omtrent 100 quarteelen quit gemaect ende versonden hebben; ende dat hetselfde soo studieus is gedaen dat jegenwoordich binnen Amsterdam de Groenlansche traen a 30...Ga naar voetnoot1) op dach verlaeten wort ende geveylt te vercoopen etc. Oock dat andere caemers toegelaeten wort zeeckere quantiteyt vooraf te moogen vercoopen ende oock op Zeelant te senden, sonder in de repartitie gebracht te werden. Ende alsoo wy met veel meer reedenen hebben ons te beclagen ende te sustineren, dat gratie voor ymant anders behoorden te geschieden, omdat wy niet alleen anno 1620 hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelaeten te visschen ende alsoo alle de caemers haer proeffit laeten doen, deur de disordre, die daerin waeren siende, ende oversulcx noit in de repartitie hebben bekent geweest, ende wy groote schaede geleden hebben, soo deur 't verbranden van 't schip aen 't eylant als in Spitsbergen, daer men ons met processe soect de geleden schaede, in 't admiraelschap geleden, te ontfluchten etc. Oock dat wy nu op 't eynde van 't octroi gern soude onsse participanten - die der meynen uut te scheyden - fynael rekening doen ende 't haere geven, sonder (door) vordere rekening met de andere caemers haer vast te maecken etc. Oock (over) de rekening van de baerden ende gegeven assignatie op andere caemers, volgens de boecken, hiertoe mede genoomen, de heeren van Amsterdam aen te spreeken ende te vorderen, ende by soo veere zy 't selfde excuseren, met dat wy haer eerst soude rekening doen, daer valt op te seggen, dat dit eerst moeten hebben om in onse rekening te stellen, die wy haer oock dan met den eersten sullen doen hebben neffens alle andere partissipanten. (Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. ‘Memorie van de besoingne, gevallen op 't versoeck van 't nieuwe octroy.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 9en verreyst op Alckmaer ende Haerlem ende deur den nacht quam den 10en, smorgens omtrent 7½ uyren, in den Hage ende hebbe my geopenbaert by de andere cameren, die noch niet compleet en waren, ende alsoo desen dach weynich uytgerecht worde, is de sake uytgestelt tot toecommende Dynsgdach, ende souden alsdan alle de camers present zijn. Den 14en waren die van de cleyne compagnie heel sterck vergadert in de HulderGa naar voetnoot1), alwaer ick met die van Rotterdam, Amsterdam ende Hoorn by was, halende ten wederzyden veele saken over ende weder; ten principalen comende, versochten wy, dat men requeste soude presenteren opte name van de generale compagnie ofte anders generale compaignyen, sustinerende niet langer met twee maer met een compagnie te moeten visschen; ende waertegens de perthyen, alwair Niecasio Kien hem bygevoucht hadde, difficulteerden, willende dat men de requeste souden instellen opte grote ende cleyne compagnie, alsoo hair meyninge niet en was te desisteren van hare gerechticheit; ende naer vele hacquetten ende lange vergaderinge sijn - sonder yets te doen - gescheyden. Den 15en dito was Verdoes van Amsterdam gecomen ende sijn alsoo des namiddachs met die van de Mase, die van de andere gecommitteert waren, wederom in den Hulder vergadert geweest, alwaer de voors. Verdoes proponeerde, dat wy malcanderen mosten verstaen, ende dat hy daertoe grote apparentie sach, seggende: ‘wy moeten alle ende tsamen comen in één octroy ende met malcanderen visschen, alleenlick | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat men ons geefft een cleyn benefitie;’ ende als wy eyntelick quamen op 't ondersoeck van 't gepretendeerde benefitie, versochten te mogen comen met hare portiën onder onse camers. Wy haer vragende, hoe zy dat verstonden ende met wat portiën sy meynden in onse camers te comen ende op wat verdeylinge, soo en hebben wy haer in gene redelijckheit diesangaende connen bevinden, de voors. Verdoes voorslaende alle d'equipagie te willen doen met 120 duysent gulden, wilde daeromme comen in onse camere met 5000 gulden, soude zijn 't gehele derde parte, ende andere in andere camers, naer advenant; sulcx dat wy wederom vruchteloos gescheyden sijn. Den 16en hebben wy allomme de heren Staten van Hollant onse sake wesen recommanderen, alsoo wy nu van wegen de grote compagnie geresolveert waren 't requeste op onsen namen allene te presenteren. Ick hebbe allene noch gesproken de here van Opdam, d' here van Warmont, schout Muys ende andere gedeputeerden. Den 17en hebben weder eenige van de heren gesproken ende onse requeste gepresenteert aen den Raetpensionaris Duyck, annemende de voors. requeste ende deductie, daeraen geannexeert, metten aldereersten te presenteren. Den 18en, 19en, 20en, 21en ende 22en hebben dagelicx de saecke gerecommandeert aen de Staten van Hollant ende Staten-Generael, ende is desen voormiddach gecontinueert tot in den anvanck van 't reces, dat wesen sal den 10en Januarij 1622 naestcomende.
(Origineel.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. Berichten over de vangst. 1617-1621Ga naar voetnoot1).1617. - ‘Wy connen U.E. niet verbergen, dat die van Delffhaven hebben haer bootjen innegecregen volladen, brengende ontrent 400 kwarteelen traen. De Leversteyns hadden al 28 visschen gevangen. Brengen tydinge, dat alle onse schepen daer waren gecomen, utgenomen Davidt Pietersz., en datter aen 't eylant was eenen generalen goeden vangst.’ (Extract uit een missive van de kamer van Amsterdam aan die van Enkhuizen, d.d. 9 Juli 1617.) 1618. - Van 2 Juli tot 15 Augustus 1618 werden 16 walvisschen voor de kamer van Enkhuizen gevangen, blijkens een ‘memorie van wie, wanneer ende hoeveel walvisschen de Baskes in den jaere 1618 voor de kamer Enchuysen gevangen hebben.’ In de memorie wordt niet uitdrukkelijk bericht, of dit de geheele vangst is, dan wel alleen die op Spitsbergen of op Jan Mayen-eiland, maar uit het opschrift zou ik afleiden, dat de geheele vangst hier vermeld wordt. 1620. - Voor den commissaris Kyen zijn 14 visschen gevangen. (Amst. aan Enkh. d.d. 9 Juli 1620.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Desen dient om U.E. te aviseeren, hoe dat hier heden een schip ut Groenlant is gecommen, welc seer goede tidinge van aldaer brengt, en dat het eer aen fustage ende scheepsruimte sal mancqueren als wel aen traen oft vis, alsoo dat alle de schepen, soo nu lest als eerst gesonden, sullen vol incomen.’ (Extract uit een missive van Reynier Pietersz. en Niclaes Diericx te AmsterdamGa naar voetnoot1) aan Claes Egxken te Enkhuizen, d.d. 1 September 1620.)
1621. - ‘Eersaemen ende goede vrienden Freck Gerrits Wit ende Jan Simens Blaeuwehulck ende Claes Eckgen, ick veradverteer U.L. van onse gelegentheit ende viadje. Den 9den Junij quamen wy op die ree an 't eilant. Den 12den worden die eerste vis gevangen. Den 14den brochten onse Boshaejers tyding van noch 6 vissen gevangen te hebben. Den 15den noch 2 vissen. Den 16den begonnen wy te kocken met een ketel. Den 17den quam die fluit. Den 19den begonnen wy met 2 ketels te kocken, maer kannen geen 2 ketels gaende houwen, overmits ende gebreck van volck. Ick mende in de fluit meer volck gekregen te hebben, alsser gecoemen is, maer ick denck U.L. geen gissing gema(e)ct hebt op die Dutse sloepen; ock gen gissing, dattet manswercken sijn, dat men hier doet, maer geen jongens, alsoe wy tegenwoerdich wel acht of tien jonges hebben; ploegen ons schier of, ende grotelick tot die mesters schaede. Ende alsoe wy tegenwoerdich al 12 vissen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de bey hebben ende noch 4 by die Suithoeck hebben, die wy verwachtende sijn, soe Godt weer wil verleenen, ben van mening van dach of morgen volck uut die sloep te nemen, alsoe wy 't werck niet machtich en sijn, ende die vissen op grote schaed leggen; ende en hebben int minst geen hulp van de schippersvolck, als dat sy 't goet maer an 't lant brengen. Mocht ick met een wins noch een 20 man hebben, 't sou U.L. waerdich wesen, dat niet te geloeven is, nae die viskerie hem sien laet; dan passencyGa naar voetnoot1), sal mijn best wel doen, wat moegelick is, als U.L. wel sal verklaert worden, maer sou ick in sulken schin(?) lang moeten leeven, wou dattet al om waer, want doe groten arbeit ende (heb) soeveel hartseer, want het werck wil niet voort, omdat wy te luttel volck hebbe, maer 't volck is willich genoch, kan haer niet ondancken. Wy hebben een dach (of) 2 quaet weer gehadt. Alsoe die maets weer wat vervarst sijn, sal se weder lustich andriven, want soe die harder wel voorgaet, volgen die schaepen ock wel. Wil mijn reeden sluiten ende wenshen U.L. ende mijn huisvrou ende kinderen veel duisent goede nachten, tot saelicheit. Aemen. Angaende van mijn gesontheyt, gaet redelick toe, danck den goeden Godt; voort al onse volck. By mijn, Joris Matiss., U.L. diender. Wat ick vermach. Wy hebben maer hondert ockhofde traen gemackt.’ (Missive van schipper Joris Matisz. aan de kamer van Enkhuizen, uit Jan Mayen-eiland, dd. 22 Juni 1621.) ‘Over 3 à 4 dagen sijn alle onse schepen, Godt loff, hier gearriveert ende van de visscherye thuys gecomen, te weten 2 van 't eylandt ende 2 van Spitsbergen. Schipper Willem van Muyen brengt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede van 't eylandt 620 quarteelen traen, ende schipper Wybe Jansz., oock van 't eylandt, brengt 650 quarteelen traen. Schipper Cornelis Ysz. brengt mede van Spitsbergen 1400 quarteelen traen ende schipper Cornelis Jacobsz., oock van Spitsbergen, brengt 900 quarteelen traen, alle zeestucx.’ (Extract uit een missive van de kamer van Amsterdam aan die van Enkhuizen dd. 22 September 1621.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20. Contracten met baskische harpoeniersGa naar voetnoot1). 1616-1620.16 October 1616. - ‘Sachent tous que ce jourdhuy, le 16e jour du mois d'Octobre, l'an 1616, se sont entr'eux accordez et convenuz en la manière et aux conditions comme s'ensuit, l'honnorable homme George Joosten Vlamingh, marchant et bourgeois de la ville de Rotterdam, tant pour luy qu'au nom et soy faisant fort pour les autres ses compagnons, ensemble administrateurs de la compagnie de Nieulant ou Spitsbergen, d'une part, et Joannes Dolivie et Joannes Dechararte, maitres arponniers, et Martin Dantiula, funemerGa naar voetnoot2), tant pour eux que au nom et soy faisant forts pour trois autres personnes, ascavoir deux maitres de chaloupe et un autre funemer, tous mariniers de St. Jean de LuzGa naar voetnoot3), d'autre part. Ascavoir que les dites mariniers seront tenuz et | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s'obligent par ceste envers ledit George Joosten de se laisser trouver dans ceste dite ville de Rotterdam par tout le mois d'Avril prochain venant, à leur propres despens, pour en après estants requis, s'embarquer sur tel navire, en quelque part que ce soit, que ledit marchant advisera bien estre, et aller faire avec icelluy, moyennant la grace de Dieu, sauf les périls et fortunes de la mer, le voiage vers la coste de Nieulant ou Spitsbergen ou en tels autres lieux et ports, que le général de la flotte, maitres de navires ou commis leur ordonneront, pour aller faire la chasse et pescherie de baleines, l'année et saison prochain venant, avec une troisième chaloupe, de Flamens equipéGa naar voetnoot1), et d'y travailler chacun en sa vacation et faire leur devoir à prendre et tirer autant de baleines que leur sera possible, sans en rien faillir de ce que concerne leur office et le prouffit de ladite compagnie, et de suivre et garder en tout et partout l'ordre et commandements dudit général, maitres ou commis, sans aucune contradiction, à peine de tous despens, dommages et intérests. Pour lequel voiage et service, ainsy à faire, ledit marchant s'est obligé et promet par ceste de paier et bailler ausdits six mariniers ensemble la somme de neuf cent livres tournois pour leur pot de vinGa naar voetnoot2), ascavoir la moitié d'icelle, faisant 450 livres, en (mon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noye?) de France, devant leur partiment de là, et l'autre moitié restante incontinent qu'ilz seront de retour dudit voiage et pescherie. Sur quoy ledit marchant s'es tenu et promet de paier à eux ensemble après leurdit retour de chacune baleine qu'ilz prendront avec les trois chaloupes et porteront en sauveté à terre, la somme de trente huict escuz, à soixante soulz la pièce, une fois. Encore il y a accordé que lesdits mariniers aideront à tuer celles baleines, dans lesquelles la troisième chaloupe de Flamens aura premièrement dressé et tiré son arpon, sans toutesfois en jouir ou prouffiter pour ceste service aucune chose; et de chacune baleine que ausdits Flamens pourroit eschapper, estant de leur arponner et tirer par faute et negligence d'eux arponniers, pourra ledit marchant leur déduire de leurdit pot de vin ou salaire des prinses baleines la somme de trente huict escus, monnoye que dessus, dont ilz se référeront au dire et tesmoignage desdits Flamens de leur troisième chaloupe. Finalement est accordé que lesdits mariniers estans de leur pays icy arrivez, ledit marchant leur fournira à la despence, ascavoir aux 2 arponniers à terre et aux autres 4 mariniers au bord de navire, jusqu' à ce qu'ilz feront leur embarquement vers ladite coste, et après leur retour pareillement, tandis que ledit marchant leur aura paié et satisfait dudit reste de leurdit pot de vin et prinses baleines, après quoy ilz retourneront vers leur pays à leur propres despens, comme ilz seront venuz. Aux mesmes conditions s'est accordé et convenu entre ledit marchant et Joannes Deschevery, de St. Jean de Luz, coupeur de baleines, ascavoir que fera, touchant son mestier, en tout sa diligence et devoir et recevera et gaignera pour son pot de vin la somme de cent cinquante livres tournois une fois, et de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chacune baleine qu'il coupera, estant prinse par lesdites trois chaloupes, quatre escuz, le tout à recevoir comme les autres susnommez, et aura les despens comme les autres 4 mariniers. Et pour l'entretienement de tout ce que est dessus obligent lesdites parties, l'un vers l'autre, leurs personnes et biens, présens et advenir, les tous soubzmettans à tous et quelconque juges et justices, le tout sans fraude et mal engin. En tesmoignage de quoy a esté la présente soubzsignée par lesdites parties en ladite ville de Rotterdam, l'année, mois et jour que dessus. Estoit soubzsigné: Joris Joosten Vlamingh, Jhoas Dolibie, marque de Joannes Dehararte, Martin Deantiola et marque de Martin Deschevery; en bas estoit escript: “moi présent”,” et signé: “Philip Versen, notaire public.” Concorde avec l'originel, estant chez moy, notaire. Ita attestor ego, Philip Versen, notaire public.’ 3 April 1617. - Uit een brief van de kamer van Amsterdam aan die van Enkhuizen: ‘Wyders sien wy, dat U.E. Basques mutineren, waerover niet connen laten U.E. t'adviseren, dat hier noch 3 chaloupen Basques en coupeur te becomen sijn, die geerne gehuert waren ende wel redelijc sullen te crygen sijn. Wy hebben der voor ons hier 2 partijen, elc van 3 chaloupen, gehuert, d'een party van 3 chaloupen voor 250 gulden op elcken visch ende 180 gl. eens comtant, d'ander party voor f 270 van elcken visch, sonder pot de vin, behalve degene, die wy van St. Jean de Lus sijn verwachtende, welcke conditiën, hier gemaect, wy voor de avantagieuste sijn houdende. Wy sullen desen, hier noch vry sijnde, in balanche houden, soolange connen, om U.E. daervan te dienen, geraden vindende ende ons adviserende.’ 28 Juli 1617. - Contract van Blauhulck, Maelson | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Wit met ‘Ogoret de Haranese, mr. arponier, tant pour lui et soy faisant fort pour huict aultres personnes, à scavoir deux mrs. arponiers et trois mrs. de chaloupe et trois funemiers, tous mariniers de St Jean de Luz.’ De bewoordingen van het contract zijn in hoofdzaak gelijk aan die van het hierboven afgedrukte Rotterdamsche contract van 16 October 1616, dat klaarblijkelijk als model gediend heeft; het wordt aangegaan voor het jaar 1618. ‘Pour lequel voiage et service ainsi à faire lesdict administrateurs ont promis par ceste de payer et bailler ausdict neuf mariniers autant que gaigneront les arponiers et mariniers de Willem van MuyenGa naar voetnoot1), cest à dire les arponiers et aultres que les marchands d'Amsterdam loueront pour aller l'an prochain vers ledict coste et pescherie sur le navire de ledict de Muyen, tant en pot de vin que de chasque baleine que lesdict arponiers et leur compagnons prendront.’ Omtrent kostgeld tijdens het verblijf hier te lande wordt hetzelfde bepaald als in het Rotterdamsche contract; ook zullen de Basken op eigen kosten naar hun land terugkeeren. ‘Aux mesmes conditions est accordé entre ledict Malson, Wit, Jan Simon (Blauhulc) et Ogoret que ledict Ogoret pourvoira un bon coupeur de baleines, qui fera touchant son mestier en tout sa diligence et devoir, lequel recevera et gaignera comme le coupeur de ledict Willem van Muyen, s'il y en a un, si non, comme un aultre coupeur qui sen ira de là, et aura les despens comme les aultres mariniers.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hieraan is later toegevoegd: ‘Depuys que nous avons entendu que les Basques de Willem van Muyen gaigneront pour troiz chaloupes septente et cincq escuz, nous promettons aussi à Ogoret avecq ses compagnons de payer aultant à eulx, et si on trouve que ceulx de Willem van Muyen gaignent ou plus ou moins, nous payerons aussi ou plus ou moins, le tout sans fraulde. Le IXme de Mey 1618. J.S. Blaeuhulck. Frederick Gerritsz. Widt’. 31 Juli 1617. - Contract van Maelson, Wit en Blauhulck met ‘Ihanes de Olibie, mr. arponnier de St. Jan de Luz’, voor zich zelf en voor vijf anderen, nl. een ‘mr. arponnier, deux mrs. de chaloupe et deux funemiers.’ Het contract is in dezelfde termen opgesteld als het vorige; het betreft ook de uitrusting van het volgende jaar. De zes Basken zullen te zamen krijgen ‘50 escuz à soizante soulz la pièce de chascune baleyne.’ Kost- en reisgeld als in het vorige contract. 26 Augustus 1617. - Contract van Blauhulck en Wit met Joanes de Escheveri, die hun (in 1618) zal dienen als trancheur et coupeur de baleines. Bij zijne aankomst te Enkhuizen krijgt hij ‘la moitié de cent cinquante écuz tournois, pour son pot-de-vin, et quand il vient de voiage, le reste, et de chasque baleyne, qu'il aura trenché, quatre escuz.’ 8 September 1617. - ‘Ce huictième jour du moys de Septembre l'an mil six cents et dix sept sont accordez Messrs. Guillaume van Someren et Jean Molenwerf, comme maistres de la compaignie de la pecherie des baleines, demeurants à Horne, d'une part, et Adam Lasson, Basque, demeurant à St. Jean de Lus, d'autre part, à scavoir ledict Adam Lasson a promis, comme il promet à present, de se transporter icy dans la ville de Horne au commencement du | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moys de April prochain 1618 et d'amener avecq luy deux arponniers, aussi habiles à la pecherie comme luy, et trois maistres des chaloupes et trois maistres des funeaux, faisant en tout neuf personnes, tous suffisans pour cest effect, et se laisser employer au service de ladicte compagnie. Et lesdicts maistres luy ont promis, comme ils promettent de luy payer autant de gage et récompense et salaire, comme recevront les trois arponniers, les trois maistres de chaloupe et les trois maistres de funeaux, qui iront sur le navire de Guillaume van Muyen, d'Amsterdam, l'anneé prochaine.’ 9 Mei 1618. - Contract van Wit en Blauhulck met Ogerot de Harenette, voor hem zelf en voor 2 andere harpoeniers, voor 3 maitres de chaloupe en 3 maitres de funeaux. De 9 Basken zullen zich inschepen in het schip van Simon Bobbert, naar Mauritius (Jan Mayen-eiland). Daarvoor krijgen zij tezamen ‘75 escuz, à soizante soubs la pièce, de chasque baleine qu'ils tueront et porteront en sauveté et à profit de ladite Compagnie.’ Als de Basken van Willem van Muyen meer of minder verdienen, zullen zij ook meer of minder ontvangen. 4 October 1618. - Contract van Blauhulck en Wit met Joannes de Eschebery. Hij zal hun in het volgende jaar komen dienen als trencheur et coupeur de baleyne; ‘nous payerons à lui pour le voyageGa naar voetnoot1) la somme de 250 livres tournois.’ 16 September 1620. - Contract van Maelson en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blauhulck met Ogerot de Harenette: ‘si nous prennons résolution de faire équipagie l'an prochain et si le Sr. Ogerot avec ses compaignons vient icy en Hollande, nous promettons de luy louer et prendre en nostre service et luy payeront aultant que payeront les marchants d'Amsterdam à ses arponiers pour le plus hault, et si nous peuvons scavoir la volonté de noz participants au mois de Janvier ou plus tot, nous escriverons auldit Ogerot qu'il nous laisse faire quelques cordes blanches et aultres nécessités que nous aurons à faire.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21. Contracten over het huren van walvischvaarders. 1618 en 1619.13 Februari 1618. - ‘In den name des Heeren, amen. Op huyden den 13den Februarij 1618 compareerden voor my, Nicolaes Rijckaerdt, openbaer notaris, by den Hove van Hollandt geadmitteert, residerende binnen Hoorn, ende ter presentie van den naebeschreven getuygen, den Ed. Pieter Jansz. Lijorne, Burgermeester deser stede Hoorn, voor hem selven ende hem sterck makende voor Pieter Gerritsz., schipper van den schepe, genaemt den Bierenbrootspot, ende de voordere gemeene reeders van den voornoemde schepe ter eenre, ende Jan Jansz. Molenwerff ende Willem van Someren, coopluyden, poorteren deser stede, voor hen selven ende uyt den name van de compagnie van de Noorderquartieren, bevrachters van den voornoemde schepe, ter andere zyde. Ende bekenden met den anderen overeengecomen en overdragen te wezen in manieren hiernae volgende, te weten: de voornoemde Pieter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jansz. Lyorne heeft aengenomen ende belooft, als hy aenneemt ende belooft by desen, dat den voornoemden Pieter Gerritsz., schipper, metten voornoemden schepe mette eerste gelegentheyt, ontrent halff April naestcommende, als het den bevrachters belyeven zall, well gecalfatert dicht ende well voorsien van zeyl, treyl, tou, takel, cabels, anckers, mitsgaders van tien gotelingen, zes steensticken, spiessen, musquetten, cruyt ende andere ammonitie van oorloghe, naer advenant, ende koyen tot tachtentich personen toe, seylen zall van hier naer de Noordersche eylanden ofte Spitsberghen, op te visscherye van de walvisschen, ende aldaer ten dienste van den voornoemden bevrachters aendoen alle havenen ende plaetsen, die 't henluyden belyeven zall, ende innenemen alsulcke waeren ende coopmanschappen, tranen, appendentiën ende dependentiën van de visscherye, als den voornoemden bevrachters off haeren comijs hem sall gelyeven te ordonneren, totte volle ende bequame ladinghe toe, ende sall den voornoemde schipper hem mette voorschreven ladinghe weder vervoegen naer desen quartiere; waervoren de voornoemde bevrachters belooft hebben, als zy beloven by desen, den voornoemden schipper te betalen de somme van tien hondert vijff ende tzeventich carolus gulden yeder lopender maendt, mitsgaders pilotage ende haverye naer costuyme van der zee, ende noch daerenboven, tot vereeringhe, een vlagghe, naer den eysch van 't schip; behoudelijck dat de maentgelden sullen ingaen naedat 't schip de laetste ton van Texel after 't roer sall hebben, ende weder sullen uytgaen als 't schip hier te lande zall sijn gearriveert ende 't volk affgedaingt zall wezen, naer advenant van de tijdt. Voorts is geconditioneert dat den bevrachter versorgen sall de victualle, vivres ende huyre van alle 't bootsvolck ende scheepsvolck, die hy op 't voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schreven schip zall willen nemen, uytgenomen de huyre van den schipper ende t' cocxcamaillewantGa naar voetnoot1), dwelck alleene tot laste van de reders van denselven schepe zall commen, ende meerder niet. Ende dat voorts de voornoemde Pieter Gerritsz. als schipper in den voornoemde schepe ende over het bootsvolck aengenomen ende erkent zall werden ende alle hostiliteyt met sijn volck namelijck zall tegenstaen, schip ende goet defenderen, als dat behoort. Voorts sullen de voornoemde bevrachters 't geheele schip hebben tot hunnen verdoene, onder ende boven, langs ende dweers, totte bequame ladinghe toe; waertegens mede den schipper belooffde met sijn bootsvolck de waeren ende coopmanschappen te stuwen ende herstuwen, ten meesten oorbaer ten dienste van den bevrachters, ende voorts te lossen, laden, seylen, herseylen, anckeren, heranckeren, eylanden ende coursen te setten ende hersetten, ende voorts den bevrachters off haeren comijs in alles te dienen, wat hen ten oorbaer van de compagnie goetduncken sall. Verbindende zy, comparanten, voor 't gene voorschreven staet, specialijcken den coopman ofte bevrachters haer inne te laden coopmanschappen ende den schipper sijn bedongen vracht, sijn schip ende gereetschap van dien, deselve allen rechten ende rechteren onderwerpende. Alles t'oprecht oorconde is de minute van desen by den contractanten tesamen onderteyckent. Gedaen tot Hoorn, ter presentie van de Ed. Jan Simonsz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soutmael ende Dirick Willemsz. Ploeger, als getuygen van goeden gelove hierover geropen ende gebeden. In quorum fidem praesens instrumentum signavi rogatus. Nicolaus Rijckaerdt.’ 21 Februari 1618. - Notariëel contract van Molenwerff en van Someren, bewindhebbers der Noordsche Compagnie te Hoorn, met Adriaan Euwoutsz., van Hoorn, en Jan Pietersz. Block, van Enkhuizen, reeders van het schip ‘De Engel’, schipper Pieter Hillebrantsz. Het contract is gelijkluidend met het vorige, doch het schip behoeft slechts met 12 gotelingen en 7 steenstukken gewapend te zijn en kooien voor 45 personen te hebben. Daar het schip dus kleiner is dan het vorige, bedraagt ook de huurprijs minder; deze wordt gesteld op ‘de somme van acht hondert ende twe ende tsestich carolus guldens ende tien stuvers yeder lopender maendt.’ 12 Mei 1618. - Contract (niet notariëel) van Pieter Jacobsz. Maelson en Frederik Gerritsz. Wit, bewindhebbers der Noordsche Compagnie te Enkhuizen, met Symon Volckertsz. Bobbert, schipper, naast God, van het schip, genaamd de Griffoen, groot omtrent 130 lastGa naar voetnoot1), om ter walvischvangst te varen. Het schip zal gemonteerd zijn met 10 gotelingen en moet 700 pond buskruit aan boord hebben. De schipper mag niet langer in dienst gehouden worden dan totdat de laatste schepen van de gemeene vloot vertrekken. Bij zijne terugkomst zal hij als vrachtsom 3300 gulden, tot 40 groten het stuk, ontvangen; vóór zijn vertrek krijgt hij een groene vlag; verder averij en pilotage naar costume. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 April 1619. - Notariëel contract van Claes Exkens, koopman te Enkhuizen, en Volkert Hero Vesterman, mede van Enkhuizen, als lasthebbenden van de bewindhebbers der Noordsche Compagnie, met Pieter Cornelisz., van Hoorn, schipper van de Fortuyn, groot omtrent ‘170 last bruages zout.’ Hij zal zoo spoedig mogelijk zijn schip gereed hebben om ter walvischvangst te varen naar Jan Mayen-eiland; voor belooning krijgt hij een nieuwe vlag, 775 carolus guldens per maand, en averij en pilotage naar costume; hij wordt voor vier maanden gehuurd; blijft hij langer in dienst van den bevrachter, dan zal hij daarvoor beloond moeten worden, naar advenant van den tijd; de maandgelden gaan in met de laatste ton van Tessel en duren zoolang er koopmansgoederen in het schip zijn. De bevrachter mag op zijne kosten in het schip timmeren: kooien, kombuizen, poorten en alles, dat hem goeddunken zal, noodig ten oorlog, en geschut, amunitie, vivres en gereedschap daarin brengen en er later weer uitnemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22. Plan om de walvischvaarders te doen buitmaken door de Duinkerkers. 1628Ga naar voetnoot1).Ende commende totte naviganten ende negotianten van Groenlandt ende Muscoviën ende haere visscherie, soude men in Augusto naestcommende met 10 off 12 schepen van Duynkercke een vorderlycke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
entreprinse tegens haer voor Syne Majesteit connen doen, indien men met deselve macht in de voorschreven maent seylde naer het eylant, alwaer de voorschreven naviganten van Groenlandt hare visscherie doen, om d'selve te nemen. Ende ten minsten is ider gearmeert schip van den viandt met sijn geschut ende amunitie van oorloge weerdich 20.000 gulden, ende hebben geladen in ieder schip aen traen van walvisch 50.000 gulden. Ende omme dese entreprinse te verseeckerder te mogen doen, soude van noode wesen, datte schepen van Duynkercken seer vorderlycken wierden versien van alle 't gene de schepen van noden hebben, soo van amunitie van oorloge als dobbel getall van volck, omme, mette selve veroverende de schepen van den vyant, deselve schepen daermede t'armeren ende d'armade van Zyne Majesteit te verstercken. Welcke schepen van de voorschreven negotianten sonder eenige vreese ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bescherminge van oorlochschepenGa naar voetnoot1) doen hare visscherie, mette welcke hare schepen soo geëmbarasseert sijn, dat se haer geschut niet en connen gebruycken, ende veel weyniger alse onse schepen gewaer werden, konnen se vluchten, omdat se alle hare visscherie met overdwersse masten ende nederleggende seylen doen. Ende behalven desen soo heeft yder schip sijn particulier ende absoluyt hooft ofte capiteyn, ende veel hooffden hebben verscheyden willen off sinnen, d'eene wil vechten, d'ander doet sijn beste om te eschapperen, versorgende 't proffijt van hare meesters, gelijck als 't selve dickwils in gelijcke scheepsbataillen is gebleecken, ende sullen deselve verliesen, overmits sy seer verre van den anderen sijn visschende, ende mitsdien d'een den anderen - sijnde in peryckel - niet konnen helpen. Ende dit bootsvolck hebben soo goeden genegentheyt niet om te vechten, als wel doen degeene, die d'voorschreven Staten in dienst aennemen totten oorloge, want een ieder vreest sijn leden ende gesontheyt te verliesen, ende werdende vermincket, en werden daervoor niet gerecompenseert. Dient mede geconsidereert dat se in ieder schip hebben 30 off 40 Basques, 't welck onderdanen sijn van Zyne MajesteitGa naar voetnoot2), diewelcke, siende tegen haer comen onse macht met een goede resolutie, sullen sonder twijffel meer quaet doen ende schrick maecken in de schepen van de vyandt als offensie tegens de onse, principalijck soo sy goet quartier off pardon connen be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
comen. In voegen soo can men op dese voet sich verseeckeren van de victorie tegens de schepen van Groenlandt, soo men anders eenige saecken seeckerlijk can bouwen op menschelijke consideratiënGa naar voetnoot1).
(Bijlage bij de resolutiën der Staten van Utrecht dd. 16 Juni 1628, Invent. No 89, Rijksarch. Utrecht.) |
|