Verzoek om ontslag uit de gevangenis voor den zoon van de weduwe Jan Gerbrants in zijn leven Vice-Admiraal, 1618.
Aan zijn Princelijcke Extie.
Gheeft ootmoedelijck te kennen Jellemoer Pieters, weduwe wijlen Jan Garbrants, in zijn leven Vice Admirael deser Landen, hoe dat haer supplts zone, genaempt Dirck Jacobsz. Puyt hem heeft laeten gebruycken als schrijver op het schip van oorloge van Capiteyn Quast; de supplts voorschreven zone, nu lest tot Constantinopolen zijnde, zoo heeft hij hem misgrepen ende miscontentement gegeven aen den Heere Orateur Haga, ende alsoo 't selve geschiet is beschoncken zijnde, is daerover tot Constantinopolen in apprehensie gestelt ende van daer tot Hoorn gevanckelijck gebracht, zoo dat hij nu ongeveerlijck de zeven maenden gepeniteert gevanckelijck sittende is. Ende gemerckt alle 't gene hij jegens den voorsz. Heere Orateur soude mogen hebben misdaen, hem van herten leet is, soo keert sij bedroeffde supplte haer in aller ootmoet tot uwe Princel. Extie, otmoedelijck biddende ende versoeckende dat uwe Princel. Extie genaedichlijck believe vuyt sonderlinge gratie ende om de doot Christy wille, haeren voorsz. zone te pardonneren alle 't gene hij jegens voorsz. Heere Orateur Haga heeft misdaen; opdat sij supplte in haere oude daegen soude mogen sijn ontlast van de voorsz. bedroevenisse ende besoeckenisse wegen haer voorsz. kint, voor welcken weldaet sij supplte den almogenden Godt sal bidden voor uwe Princel. Extie lanck gelucksalich leven ende voorspoedige Regieringe.
Dit doende etc.