Den Bibel, Inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament (Biestkensbijbel)

¶ Dat .xxv. Capittel.

¶ Hier worden oock de officien ende diensten beschreuen.

1

⁺ MAer dit was de ordinancie der kinderen Aaron. De kinderen Aaron waren: Nadab, Abihu, Eleazar, ende Ithamar

+ A vers 1

2

Mer^† Nadab ende Abihu storuen voor haren vaderen, ende en hadden gheen kinderen. Ende Eleazar ende Ithamar werden Priesters.

† Leuit. 10.a.2. Num. 3.a.4. 26.g.61.

3

Ende Dauid ordineerdese also: Sadok vanden kinderen Eleazar, ende Ahimelech vanden kinderen Ithamar, na haer ghetal ende dienste.

4

Ende der kinderen Eleazar werden meer gheuonden tot principale stercke mannen, dan der kinderen Ithamar. Ende hy ordineerdese alsoo, te weten: Sesthien vanden kinderen Eleazar, tot Ouersten onder haerder vaderen huys. Ende acht vanden kinderen Ithamar, onder haerder vaderen huys.

5

Maer hy ordineerdese door het Lot, om dat beyde van Eleazars ende Ithamars kinderen Ouerste waren in den heylichdom, ende ouerste voor Gode.

6

Ende de schrijuer Semeia, de sone Nethaneel, wt de Leuiten, beschreefse voor den Coninc, ende voor de Ouerste, ende voor Sadok den Priester, ende voor Ahimelech den sone Ab Iathar, ende voor den Ouersten vaderen onder den Priesteren ende Leuiten, te weten, eens vaders huys voor Eleazar, ende dat ander voor Ithamar.

7

⁺ Ende dat eerste lot viel op Ioiarib, dat ander op Iedaia,

+ B vers 7

8

Dat derde op Harim, dat vierde op Seorim

9

Dat vijfste op Malchia, dat seste op Meiamin

10

Dat seuenste op Hakoz, dat achste op^† Abia,

† Luc. 1.a.5.

11

Dat neghenste op Iesua, dat thiende op Sechania,

12

Dat elfste op Eliassib, dat twelfste op Iakim,

13

Dat derthienste op Hupa, dat veerthienste op Iesebeab,

14

Dat vijfthienste op Bilga, dat sestienste op Imnier,

15

Dat seuenthienste op Hesir, dat achtienste op Hapizez,

16

Dat neghenthiende op Petahia, dat twintichste op Ieheskel,

17

Dat eenentwintichste op Iachim, dat tweentwintichste op Gamul,

18

Dat drientwintichste op Delaia, dat vierentwintichste op Maasia.

19

Dat is haer ordinancie na haren dienste, om te gaen in dat huys des HEEren, na haerder costume, onder haren vader Aaron, so hen de HEEre de God Israels gheboden heeft.

20

Maer vanden anderen kinderen Leui, was vanden kinderen Amram, Subael. Vanden kinderen Subael, was: Iehdea.

21

⁺ Van den kinderen Rehabia was de eerste: Iesia.

+ C vers 21

22

Maer van de Iezerahiten was: Slomoth. Van den kinderen Slomoth was: Iahath.

23

De kinderen Hebron, waren: Ieria de yerste, Amaria de tweede, Iehasiel de derde, Iakmeam de vierde.

24

De kinderen Vsiel, waren: Micha. Vanden kinderen Micha, was: Samir.

25

De broeder Micha, was: Iesia. Van den kinderen Iesia, was: Sacharia.

26

De kinderen Merari, waren: Maheli ende Musi, dies soon was Iaesia.

27

De kinderen Merari van Iaesia zijns soons, waren: Soham, Sacur ende Ibri.

28

Maheli hadde Eleazar, want hy en had gheen sonen. Van Kis.

29

De kinderen Kis, waren: Ierachmeel.

30

De kinderen Musi, waren: Maheli, Eder ende Ieremoth: Dat zijn de kinderen der Leuiten in haerder vaderen huys.

31

Ende men wierp voor hen ooc dat lot, neffens haren broederen, den kinderen Aaron, voor den Coninck Dauid ende Sadok, ende Ahimelech, ende voor de Ouerste vaderen onder de Priesteren ende Leuiten, den cleynsten broeder effen soo wel, als de Ouersten onder de vaderen.