Den Bibel, Inhoudende dat Oude ende Nieuwe Testament (Biestkensbijbel)

¶ Dat .v. Capittel.

¶ Een geslacht Register vanden kinderen Simeons.

1

⁺ DE kinderen^† Simeons waren: Nemuel, Iamin, Iarib, Serah, Saul

+ A vers 1

† Num. 26.b.12

2

Dies soon was Sallum, dies soon was Mibsan, dies soon was Misma.

3

De kinderen Misma waren: Hamuel, dies soon was Sacur, dies soon was Simei.

4

Simei hadde sesthien sonen ende ses dochteren, ende zijn broeders en hadden niet veel kinderen. Maer alle haer maechschap en vermeerderde haer niet, als de kinderen Iuda.

5

^† Sy woonden tot Berseba, Molada, HazarSual,

† Iosue. 19.a.2.

6

Bilha, Ezem, Tholad, Bethuel, Harma, Siklag, BethMarchaboth, Hasarsussiz, BethBirei, Saarim.

7

Dit waren haer steden tot den Coninck Dauidt toe.

8

Daer toe haer dorpen by Ethan: Ain, Rimmon, Thochen, Asan, die vijf steden, ende alle dorpen die rontom dese steden laghen tot Baal toe.

9

Dat is haer wooninghe ende maechschap onder hen.

[p. 153r]

10

⁺ Ende Mesobab, Iamlech, Iosa de soon Amasia,

+ B vers 10

11

Ioel, Iehu, de sone IosibIa, des Soons SeraIa, des Soons Asiel,

12

Elioenai, Iaecoba, Iesohaia, Asaia, Adiel,

13

Ismeel ende BenaIa, Sisa, de sone Siphei des soons Alon, des soons Iedaia, des soons Simri, des soons Semaia.

14

Dese werden vermaerde Vorsten, in haren gheslachten des huys haerder vaderen, ende si deylden hen nae der menichten.

15

Ende si trocken wech, dat sy tot Gedor souden comen, tot teghent Oosten toe des dals, op dat si weyde souden soecken voor haer schapen.

16

Ende vonden vette ende goede weyde, ende een lant, wijt van ruymten, stil ende rijck: Want te voren woonden die van Ham aldaer.

17

Ende die nv met namen beschreuen zijn, quamen totter tijt Hiskia des Conincx Iuda, ende⁺ sloeghen der ghener Hutten ende wooninghen die aldaer gheuonden werden, ende verbandense tot op desen dach toe, ende woonden in haer plaetse. Want aldaer was weyde voor de schapen.

+ C vers 17

18

Oock ghinghen van hen wt, de kinderen Simeons, vijhondert Mannen totten gheberchte Seir, met haren ouersten, Platia, Nearia, Rephaia, ende Vsiel, den kinderen Iesei,

19

Ende sloegen die ouerghebleuene der Amalekiten die ontloopen waren, ende sy woonden aldaer tot op desen dach toe.