Biekorf. Jaargang 108
(2008)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||
17de-eeuwse zwakzinningen bij de Veurnse cellenbroedersOver de activiteiten van de Veurnse cellenbroeders of Alexianen is nog heel wat onderzoek mogelijk. Traditioneel worden hen tussenkomsten in de ziekenzorg (vooral bij stervenden) en in de funeraire zorg toegeschreven. Een derde activiteit betreft de zorg voor zwakzinnigen: ‘zij besteedden ook hunne zorgen aan de krankzinnigen, terwijl hun klooster ook eene gevangenhuis was voor jonge lieden, welke door hunne ouders, wegens slecht gedrag, tot opsluiting veroordeeld waren’, luidt het in de klassieke Geschiedenis van Veurne, maar traditiegetrouw vermelden auteurs De Potter, Borre en Ronse hiervoor hun bronnen nietGa naar voetnoot(1).
Bewijzen voor de eerste twee taken zijn voorradig, bestrijken de 15de tot de 18de eeuw, en behoren tot de gewone opdrachten van de ordeGa naar voetnoot(2). Maar sporen van de collocatie, al dan niet vrijwillig, van krankzinnigen, zwakzinnigen, verspilzuchtigen of eventueel om andere redenen geplaatste jongeren, zijn moeilijker terug te vinden. Vóór het einde van de 16de eeuw hebben we hier geen melding van aangetroffenGa naar voetnoot(3). Dit betekent evenwel niet dat dit in de late middeleeuwen nog niet tot hun werking kan behoord hebbenGa naar voetnoot(4). Allicht zal dit zich meer in de private sfeer gesitueerd hebben, en daarvoor ontbreken de bronnen nu eenmaal. Op het einde van de achttiende eeuw waren er in het kloostercomplex alvast een aantal cellen, die door F. Becuwe als verblijfplaats voor deze patiënten aangewezen werdenGa naar voetnoot(5).
Dat de zorg voor krankzinnigen inderdaad door de Veurnse cellenbroeders opgenomen werd, bewijzen de vermeldingen in de begrafenisregisters van de Sint-Denijsparochie. Het klooster lag immers op | |||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||
het grondgebied van die parochie, zodat al in de 15de eeuw een akkoord de betrekkingen tussen de stichting en de parochiepastoor regeldeGa naar voetnoot(6). Een klassiek luik hierin betreft de regeling van de begrafenisrechten. Uitdrukkelijk werd bepaald dat de pastoor van Sint-Denijs het begrafenisrecht behield, tenzij bij speciale toelating aan de broeders. Het gevolg hiervan is dat eventuele gecolloceerden in die begrafenisregisters terug te vinden moeten zijn.
Een onderzoek van de begrafenisregistersGa naar voetnoot(7) levert inderdaad een aantal verwijzingen naar de cellenbroeders op. Uiteraard betreft dit in de eerste plaats broeders zelf: voor de 17de en de 18de eeuw samen zijn dit er zo'n twintigtal, die stierven of begraven werden in het klooster. Het is duidelijk dat hiermee niet alle broeders in de begrafenisregisters van Sint-Denijs terug te vinden zijn. Het klooster telde in die periode doorgaans een vijftal broeders, die ook buiten Veurne actief waren. Of zij bij een schielijk overlijden eventueel elders begraven werden, is ons niet bekend. Maar in elk geval ontsnappen een aantal Alexianen inzake hun overlijden nog aan onze aandacht.
De pastoors noteerden echter ook een aantal overlijdens in het klooster, van niet-cellenbroeders. Wij geven die lijst hier weer, met een citaat van de zwakzinnigheid of andere hoedanigheden, die vermeld worden.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||
Hierna werd een eventuele zwakzinnigheid blijkbaar niet meer in de begrafenisregisters opgenomen. Op meester Joannes de Loijen na, die vanaf zijn dertigste mente captus bij de cellenbroeders verbleef en er in 1784 overleed. Hij was een van de weinige niet-broeders die in de kapel van het klooster begraven werd.
Bij deze reeks gegevens uit de registers van de Sint-Denijsparochie zijn ongetwijfeld enkele aanvullingen mogelijk. Zo werd het overlijden van Jan Verbeke in het cellenbroedersklooster in januari 1684 door de pastoor van de Sint-Niklaasparochie in zijn registers ingeschrevenGa naar voetnoot(8). Maar het betrof een jongman, daer gedregen omme gecureert te worden, zodat het misschien een eigen parochiaan van Sint-Niklaas betrof, dan wel een noodgeval waar de pastoor van Sint-Niklaas zijn collega van Sint-Denijs vervangen had. Beiden waren toch Norbertijnen van dezelfde abdij.
Alleen van de laatste uit de reeks, broeder Franciscus Maertens, wordt meegedeeld dat hij cellenbroeder was. Allicht overleden ook de meeste andere cellenbroeders die in de registers vermeld worden, in het klooster, maar dit wordt niet met zoveel woorden gezegd; de pastoor noteerde dan vooral dat hij ze begraven had. Het overlijden van de onbekende in 1647 wijst op de oorlogsomstandigheden in en rond Veurne, die heel wat vluchtelingen opleverde en waarbij ook de cellenbroeders dus tijdelijk onderdak aangeboden hebben. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||
Van de overigen worden er elf beschreven als zwakzinnig: simplex, maniacus, ob manium detentus, mente captus, insipiens... zijn Jacobus Soens, Joannes van Leene, Christophorus Le Brun, allicht ook Guillielmus Peijster, dominus (priester?) Franciscus du Trieu, Joannes de Wale, Jacobus de Moor, Jacobus Gerin, Petrus Mansier, reverendus Joannes Baptista Vander Meersch en Petrus Bordeaux. Het belang van die typering blijkt uit de vermeldingen inzake Vander Meersch en Bordeaux: door hun geestestoestand waren zij niet in staat geweest bewust alle stervenssacramenten te ontvangen. Vandaar dat de pastoor het wenselijk achtte dit expliciet in zijn register op te nemen.
Het grootste deel van de mensen, die bij de cellenbroeders stierven zonder lid te zijn van de orde, waren dus zwakzinnig of geestesziek. Omgekeerd betekent dit evenwel niet dat geesteszieken altijd bij de Veurnse cellenbroeders terecht kwamen. Jammer genoeg ontbreken specifieke gegevens om na te gaan of bij voorbeeld de afstand tot Veurne een rol speelde. Wat zeker van belang was, was het geslacht van de geesteszieke. Het is opvallend dat ons lijstje geen vrouwen telt, wat bevestigt dat de cellenbroeders enkel mannelijke geesteszieken opnamen.
Waarom Franciscus Aernoudt, Jacobus Vendemer, Joannes Aerts, domini (priesters?) I. Waelscappel, Petrus Baltazar, Petrus Everaerd en Jacobus de Latere er verbleven, is niet bekend. Het is mogelijk dat ook zij hier gehuisvest waren wegens psychiatrische problemen, maar dat zij wél in staat waren alle sacramenten te ontvangen, zodat de pastoor het niet nodig vond dit in zijn registers op te nemen. Anderzijds is het bekend dat er ook andere redenen dan geestesziekte waren voor een collocatie bij de cellenbroeders. In BruggeGa naar voetnoot(9) bedroeg hun aandeel in de 18de eeuw slechts 30% van alle collocaties. De rest waren onder meer jongeren, die er door hun familie wegens verspilzucht geplaatst werden, als in een soort tijdelijke gevangenis. En daarnaast waren er in andere Alexianenkloosters ook vaak commensalen, die voor hun logies betaalden en vrij waren in hun komen en gaan. Een gebrek aan bronnen van het klooster zelfGa naar voetnoot(10) voor Veurne laat niet toe dit verder na te gaan. Jan Van Acker |
|