Biekorf. Jaargang 108
(2008)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Een slechten, Schier-Hollandschen Peter
| |
[pagina 68]
| |
In één ervan, op 14 april 1888, meldt hij Gezelle dat de redacteur Frans De Potter, die hij de peter van zijn artikel voor Het Belfort noemt, een aantal West-Vlaamse correcties verworpen heeft. In bijlage stuurt hij de nieuwe drukproef (‘kladde’) ter goedkeuring. Verder nodigt hij Gezelle uit om na de vergadering van de Academie langs te komen in zijn verblijf te Gent en vraagt hij hem of hij de Altislandische und altnorwegische Grammatik van Adolf Noreen (Halle, 1884) kent. De nieuwe aanwinst is de reactie hierop van 15 april, waarin Gezelle zich verdedigt en uithaalt naar De Potter en diens ‘boekentaal’. Weled. Heer en vriend, De formulering van Gezelle verwijst naar een eerder conflict met De PotterGa naar voetnoot(4). In 1881 had Gezelle in de Gazette van Kortrijk Rembry-Barths Franstalige Histoire de Menin gunstig besproken. Tegelijkertijd had hij De Potters Geschiedenis van Kortrijk aangevallen, omdat ‘die in het Nederduitsch officieel schier-hollandsch opgesteld is, en die hoegenaamd niemand en leest: de geleerden niet, omdat ze in 't fransch niet geschreven en is, en het volk niet, omdat | |
[pagina 69]
| |
het volk zulk geen vlaamsch en verstaat’, een inmiddels berucht standpunt dat inging tegen de gangbare ideeën van de Vlaamse Beweging, en zowel in zijn eigen tijd als in de Gezellestudie meermaals voer voor discussie was. Nadat de tekst ook in Rond den Heerd verschenen was, hernam De Potter dezelfde uitdrukking verschillende keren toen hij Gezelle van antwoord diende in De Vlaamsche Wacht, waarvan hij hoofdredacteur was. Gezelle zelf was eerder terughoudend om zich verder in dit debat te mengen.
Zeven jaar later duiken dezelfde bewoordingen weer op in de nieuwe brief van Gezelle. Hij verwijt De Potter een kunstmatige eenheidstaal te propageren die gebaseerd is op de norm van één enkele Nederlandse provincie. De scherpe en persoonlijke toon in de brief is opvallend en heeft alles te maken met het feit dat de discussie zich inmiddels verlegd had naar de Academie, waarvan De Potter secretaris was. Een week later drukt Gezelle zijn ontgoocheling hierover uit aan Johan Winkler: ‘Ze is eilaas toch zoo schoolmeesterachtig en zoo bekrompen van gedachten: zoo Fransch om recht uit te zeggen.’Ga naar voetnoot(5) Het voorval met De Béthune komt opnieuw ter sprake: ‘hij schreef b.v. weerd, peerd perel, enz. 't Moest “Wetenschappelijke taal zijn”, zei Potter, en met waard, paard, parel te schrijven, was 't wetenschappelijke taal! De wetenschappelijkheid dier taal en was, na Potters inzien, niet gekrenkt door de felste gallicismen, zoo als b.v. “de stok brak zich” enz., maar peerd (voor paard) was teenenmaal onwetenschappelijk. En zoo is geheel de bende, bijkans, zoo katholijk gezinde als andere. De wetenschappelijke taal dat is hun taal, te weten dat armzalig stuk taal of liever ontaal, dat ze eertijds van geijkte meesters ingeprent wierden, op school.’Ga naar voetnoot(5)
De aanwinst is afkomstig uit de nalatenschap van Désiré-Gustaaf van Robays (1841-1920), oud-leerling van Gezelle, die net als De Béthune in Oostrozebeke woonde. De schenkster stelde er prijs op het stuk opnieuw in zijn oorspronkelijke verband onder te brengen in het publieke domein, zodat het geconsulteerd en bestudeerd kan worden. De brief is inmiddels zuurvrij opgeborgen en de ingescande beelden en de volledige brieftekst zijn online raadpleegbaar via de inventaris op www.gezelle.be. Els Depuydt |
|