Biekorf. Jaargang 106
(2006)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Prijskampen en proefvelden in West-VlaanderenIn het midden van de 19de eeuw, onmiddellijk na de noodlottige hongerjaren der grote landbouwcrisis van 1847-49, kwam het herstel langzaam op gang. De nieuwe aanpak bestond er ondermeer in dat betere landbouwmethodes ingang vonden. Allerlei wetten en reglementen van overheidswege ondersteunden deze relance. Guano uit Chili en Peru, de vroegste en belangrijkste kunstmest uit de oude tijd, bracht, althans in het begin, een merkbare verbetering. De eerste, maar nog primitieve landbouwmachines verschenen en lieten het werk op de hoeve vlugger en efficiënter verlopen (dorsmachines, zaaimachines....). Maar vooral werd het landbouwonderwijs ingericht en werden er ook bij ons in West-Vlaanderen landbouwvoordrachten en basisleergangen in landbouw en veeteelt georganiseerd.
Onze oudste landbouwschool opende in 1849 haar deuren in Torhout, maar na een tiental jaren werd ze overgebracht naar Gembloers. In de laatste decennia van de 19de eeuw echter kwamen er vrije landbouwscholen in Avelgem, in Nieuwpoort en in Tielt. Gediplomeerde rijkslandbouwkundigen stonden onze boeren bij met raad en daad. Allerlei lessen, voordrachten en winterleergangen in lagere naschoolse leergangen startten in de dorpen en brachten onze boeren op de hoogte van de eigentijdse vooruitgang en de mogelijkheden om rijkere en betere oogsten op te doen door bemesting met kunstmest en selectie van teelten, door gebruik van machines en door organisatie en coöperatie.
Het was niet gemakkelijk de brede lagen van onze oudere boerenstand te bereiken en ze te overtuigen dat er krachtiger meststoffen op de markt waren dan ale en stalmest en dat er eveneens betere soorten aardappelen, bieten en andere teelten beschikbaar waren dan de rassen die ze generaties lang gewoon waren te verbouwen.
Daarom moest het landbouwonderwijs aanschouwelijk gegeven worden en didactische methodes aanwenden die rechtstreeks aanpakten en sterker overtuigden dan het woord van de lesgever of de raadgevingen uit de vakliteratuur. De twee voornaamste methodes inzake landbouwdidactiek waren in de 19de eeuw de prijskampen en de proefvelden.
Bij ons zijn de prijskampen ouder dan de proefvelden. Reeds ca. 1800 richtte het Frans bestuur prijskampen in o.m. om de schoonste paarden bijeen te krijgen. De bedoeling was niet zo zeer het inheemse paardenras te verbeteren, maar wel de beste kweekhengsten uit te kiezen, die moesten dienen om een licht en handzaam paardenras te | |
[pagina 235]
| |
scheppen dat geknipt was voor de ruiterij in het leger, om kanonnen te trekken en vrachten te vervoerenGa naar voetnoot(1).
Na de Franse Tijd werden er ook voor het eerst koeien- en stierenprijskampen ingericht. De provincie West-Vlaanderen richtte deze prijskampen in of patronneerde ze. Er waren geldprijzen en gedenkpenningen (goud, zilver en brons) te winnen voor de schoonste runderenGa naar voetnoot(2). Later werden er zelfs schapen en rond 1900 ook geiten in prijskampen tentoongesteld. De geprimeerde dieren werden soms ingeschreven in een stamboek, waar ze prijkten met ronkende Franse, adellijke en allerlei fictieve en vreemde benamingen.
Nagenoeg gelijktijdig verschenen er ook prijskampen voor vruchten te velde, waar de juryleden de deelnemers bezochten, de vruchten keurden, punten toekenden, en achteraf iedereen met allerlei prijzen beloondenGa naar voetnoot(3). Zo richtte bijvoorbeeld de Brugse Eigenaars- en Landbouwersbond vanaf zijn ontstaan in 1885 zulke prijskampen inGa naar voetnoot(4). De eerste gilden die aangesloten waren bij de Belgische Boerenbond deden hetzelfde.
Op de duur kon er in een West-Vlaams dorp geen kermis of een ommegang voorbijgaan of er was een tentoonstelling ingericht. Niet alleen van veldvruchten zoals rogge, tarwe en zo meer, maar ook met wedstrijden waar fruit en tuinbouwproducten te kijk stonden: de zwaarste pompoen, de grootste aardappel, appel- of peresoorten, enz.
Het is eigenaardig dat de prijskampen voor vruchten te velde, tentoonstellingen van de prachtigste tuinbouw- en fruitproducten en zelfs de vele veeprijskampen sinds de laatste oorlog vlug slonken en nu bijna helemaal vergeten zijn.
Het proefveld is in de eerste helft van de 19de eeuw in Nederland ontstaan. Beter dan wat ook kon het proefveld de visu de landbouwers overtuigen dat nieuwere methodes, nieuwe meststoffen, | |
[pagina 236]
| |
nieuwe en verbeterde teelten, voordeel boden tegenover hun gewone en oude vertrouwde teelten, meststoffen en methodes.
Volgens het Woordenboek van de Nederlandsche Taal (WNT) komen de oudste vindplaatsen van het woord proefveld voor in Noord-Nederland, o.m. in Gelderland was dit woord reeds mondsgemeen in 1869Ga naar voetnoot(5). Eigenlijk was de oorspronkelijke betekenis van proefveld vroeger iets helemaal anders, nl. terrein waar het buskruit met den proefmortier wordt beproefdGa naar voetnoot(6). Maar het nieuwe woord sloeg aan in vaktijdschriften en ongetwijfeld was het in Noord-Nederland een woord dat ook vlug in het courante spraakgebruik van de landbouwers ingang vond. Zodat het zonder meer een gewone verschijning was in alle landbouwboeken vóór 1914Ga naar voetnoot(7).
Bij ons in Vlaanderen was het zeker geen dialectwoord. Het staat niet bij De Bo, niet in Loquela, niet bij Schuermans of bij JoosGa naar voetnoot(8). Maar reeds in 1911 vinden we proefveld en varianten zoals proeftuin en dergelijke samenstellingen en afleidingen bij Paul Pipers, weliswaar in publicaties bestemd voor landbouwers en vakkundigen uit de agronomische wereld van vóór 1914Ga naar voetnoot(9). Voor 1914 was proefveld nog zo goed als onbekend in streken waar de landbouw ouderwets gebleven wasGa naar voetnoot(10).
Hoe ging men nu te werk om een proefveld aan te leggen? De lesgever of de firma die op teeltgebied iets nieuws of iets beters wilde laten kennen aan het brede publiek uit land- of tuinbouw, sprak af met een landbouwer die akkoord ging een stuk land, deels te bezaaien, te beplanten of te bemesten volgens de traditionele manier en om vlak er naast eenzelfde oppervlakte te bedrichten met de nieuwe teelt, de te beproeven mest of wat er ook diende bewezen te worden. Beide percelen werden samen en op dezelfde wijze geploegd, geëgd, van onkruid gezuiverd en ze kregen alle bewerkingen zoals men gewoon was te doen. Achteraf werden beide proefvelden gelijktijdig | |
[pagina 237]
| |
geoogst en de opbrengst werd in twee afzonderlijke hopen naast elkaar opgestapeld. Zo kon men duidelijk zien welke magere, geringe opbrengst er op het ene en welke rijkere oogst op het andere, verbeterde perceel bekomen werd.
Wij vermoeden dat de eerste proefvelden die in onze provincie aangelegd werden het initiatief waren van de landbouwschool in Torhout, die in een eerder beperkte actieradius (midden West-Vlaanderen) deze nieuwigheid ingang deed vinden. Het is bekend dat later Constant Vanden Berghe, de liberale arrondissementscommissaris van Roeselare-Tielt (1847-1882), die een gedreven landbouwdeskundige was, proefvelden aangelegde. Hij runde een tijdschrift, waar hij al die nieuwigheden propageerde en hij kon een aantal dorpsonderwijzers en landbouwliefhebbers warm maken om voordrachten te geven en allerlei experimenten in de landbouw uit te proberen. Alhoewel hij om politieke redenen veel weerstand ondervond en zijn tijdschrift, dat vooral aan de landbouw gewijd was, soms klappen kreeg van de lokale pers uit die tijd, is de invloed van zijn actie niet te onderschattenGa naar voetnoot(11).
Net over de grens met Nederland was er, gelijktijdig met Vanden Berghe, een andere vooruitstrevende landbouwspecialist aan het werk, nl. Vorsterman van Oyen, die in Zeeland, zeker in de tweede helft van de 19de eeuw reeds ontelbaar vele proefvelden had aangelegd. Het is echter niet bekend of deze Zeeuwse landbouwspecialist Vlamingen beïnvloedde of bij ons nagevolgd werdGa naar voetnoot(12).
Naar de laatste helft van de 19de eeuw toe werd het proefveld een populair middel bij uitstek om landbouwers te onderrichten. Zo is het bekend dat landbouwdeskundige Felix De Keyser uit Tielt in zijn omgeving ‘de’ man was van de proefvelden. Jaren naeen publiceerde hij zelfs de resultaten van zijn proefvelden in afzonderlijke brochuurtjesGa naar voetnoot(13). | |
[pagina 238]
| |
Gedurende het Interbellum (tussen 1918 en 1940) heeft het proefveld stand gehouden en een ruime en wijd verspreide toepassing gekregen, maar na de laatste oorlog gingen de proefvelden enorm vlug aan het verdwijnen. De reden hiervan is ongetwijfeld dat de lagere landbouwscholen in de dorpen nu bijna nergens meer bestaan. Er worden sinds 1948 ook geen leergangen meer georganiseerd om onderwijzers en landbouwgegadigden het diploma van landbouwleraar te laten halenGa naar voetnoot(14). De boerenzonen die zich verder willen bekwamen in het vak, bezoeken nu na de lagere basisschool, de middelbare landbouwscholen (Roeselare, Torhout, Nieuwpoort, enz.). De oudere generatie landbouwers, die soms wel eens ongeletterd was en zelfs geen lagere landbouwscholen had gevolgd of kon volgen, is volledig uitgestorven. Nu moet er niemand meer overtuigd worden, zeker niet de jongere generatie landbouwers, met proefvelden en veeprijskampen. Het valt te verwachten dat daarom het woord proefveld eerst of laatst zal verdwijnen in het museum der woorden uit onze taal. Eigenlijk is dit woord nooit een in-Vlaams woord uit ons dialect geweest, maar wel een importproduct uit het Noorden dat burgerrecht kreeg in onze taal via handboeken en het ABN. Nu nog is het zo dat het woordje veld in Noord-Nederland een perceel land aanduidt, terwijl bij ons veld zowel vroeger als thans, in ons dialect de betekenis heeft van lichte grond, heidegrond. Wij spreken nog steeds van een partij (partie), een stuk (stik), en nooit van een veld om een afzonderlijk perceel akkerland aan te duidenGa naar voetnoot(15).
In bijlage geven we een foto van een proefveld uit het jaar 1931 in midden West-Vlaanderen. Het gaat over de bemesting van hooiweiden. Links ligt de hooiopper die de oogst toont van een hooiperceel volgens de ouderwetse bemestingswijze, met erbij het opschrift: Getuige. In het midden zien we een grotere hooiopper en het bordje: Phosphoor potasch. En de grootste hooiberg uiterst rechts draagt het bordje: Phosphoor potasch. Amm(oniak) Sulf(aat). Dit proefveld werd aangelegd om de in die tijd nog nieuwe en eerder onbekende meststof ammoniaksulfaat te promoten en ging uit van de firma Compagnie des Azotés uit Brussel. Links staat de landbouwer die het proefveld aanlegde, met een hooivork in de hand en rechts staat de landbouwleraar (met zijn zoontje) die alles besprak, de proefneming volgde en liet verlopen zoals het hoorde. Deze proefvelden lagen | |
[pagina 239]
| |
In Franse vertaalwoordenboeken is proefveld ook doorgedrongen. Hier heet dit woord gewoonlijk champs d'expérience. Intussen geven ook alle Nederlandse woordenboeken het woord proefveld weer en in vakboeken staat het eveneens, alhoewel het begrip zelf intussen aan een flinke regressie toe is. L. Van Acker |
|