Biekorf. Jaargang 106
(2006)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Een grafsteen in de kerk van Beveren-bij-RoeselareOp 14 maart 1767 werd er op de Burg in Brugge een man opgehangen omdat hij een meineed had gepleegd in zijn verklaring nopens het tegoed in een goederenstaat. Deze halsrechting zal toen wel voor enige opschudding en verwondering hebben gezorgd. Van de executie werd er door Jan Garemijn een schilderij gemaakt dat een plaats kreeg in de gerechtszaal van het Brugse Vrije en er blijkbaar diende tot exempel, tot afschrikking voor iedereen die het ooit zou wagen een valse of meineed af te leggenGa naar voetnoot(1).
Het doek hing in 1852 in het justitiepaleis op de Burg waar Alexandre Couvez het aantrof en beschreef in zijn Inventaires met de volgende bewoordingen: No 15. Toile. Exécution d'un paysan, devant le Palais de Justice, pour crime de faux avec une inscription flamande qui raconte le fait représenté. Garemyn, 1740Ga naar voetnoot(2).
Later onderzoek bracht aan het licht dat de niet met name genoemde sekeren landtsman, zoals het schilderij de gehalsrechte betitelt, ene Joos (Joseph) MeseureGa naar voetnoot(3) was, geboren in Lichtervelde. Aan de hand van de executiedatum 14 maart 1767 kon G. Gyselen ontdekken om wie het hier juist gingGa naar voetnoot(4).
De precieze omstandigheden van dit proces en hoe de zaak in mekaar stak, werden onlangs opgehelderd door D. Everaert, die in Brugs Ommeland de procesbundel ontleedde en het hele verhaal uit de doeken deed, tot en met de terechtstelling van Joos MeseureGa naar voetnoot(5).
Samengevat komen de feiten hierop neer. Meseure, een gefortuneerd landbouwer, afkomstig uit Lichtervelde maar woonachtig in Beveren-bij-Roeselare, was tweemaal gehuwd. In 1723 was hij hertrouwd met Godelieve Overloop, een weduwe met zes kinderen die ongeveer twintig jaar ouder was. Uit zijn eerste huwelijk hield Meseure maar één zoon over, die in 1766 bij het afsterven van zijn | |
[pagina 155]
| |
tweede vrouw reeds overleden was, maar een zoontje achterliet van tien jaar oud. Bij haar huwelijk met Meseure in 1723 was Godelieve Overloop 44 jaar oud en uit dit tweede huwelijk kwamen er geen kinderen meer bij. Meseure had dus bij het afstervan van zijn tweede echtgenote eigenlijk maar één enkele bloedeigen afstammeling, namelijk het weeskind van tien jaar oud van zijn overleden zoon. Dit kind heette ook Joseph, zoals zijn grootvader, en was het petekind en de oogappel van Meseure sr.
Bij het overlijden van Godelieve Overloop moest er een goederenstaat ingediend worden door Joos Meseure; er was immers een minderjarige wees in de erfenis gerechtigd. Het is in deze staat dat Meseure valsheid pleegde. Blijkbaar wilde hij zijn bloedeigen afstammeling bevoordelen tegenover de zes aan hem vreemde stiefkinderen, die allen reeds de volwassen leeftijd bereikt hadden en de ouderlijke woning verlaten hadden. Om dit gedaan te krijgen bracht hij, hierin geholpen door Laureins Meseure, zijn neef, een zoon van zijn broer, in de nalatenschap een valse schuldbrief in van 650 p. gr. en hield hij veele baeten achter die hij by bedrogh versweegen hadde. Dit alles deed hij alleen maar om zijn kleinkind te begunstigen. Zijn redenering zal geweest zijn dat het te verdelen bezit binnen zijn huwelijk door hem gewonnen, vergaard en bijeen gespaard was en dus allerminst toekwam aan zijn zes (vreemde) stiefkinderen.
Het bedrog lekte uit toen de stiefkinderen uit zijn tweede huwelijk onraad roken, klacht neerlegden en de zaak uiteindelijk terechtkwam bij de vierschaar van het Vrije in Brugge. Joos Meseure volhardde in de boosheid; hij loochende alles, legde een meineed af en werd tenslotte op 6 maart 1767 veroordeeld tot de galg. Hem werd zelfs de mogelijkheid niet geboden om een genadeverzoek te richten tot keizerin Maria-Theresia. De strafuitvoering vond plaats op de Burg te Brugge, reeds op 14 maart daaropvolgend en het lijk deed zijn laatste reis toen het op het stro van de galgenkar, door de Smedenpoort werd gevoerd naar het galgenveld langs de Diksmuidse Heirweg, waar het boven op een rad tentoongesteld werd ter afschrikking voor de anderen. Tot zover wat er bekend is over deze triestige en lugubere historie.
In Beveren-bij-Roeselare genoot het gezin Meseure-Overloop aanzien en het werd er ongetwijfeld beschouwd als een vooraanstaande en rijke landbouwersfamilie. Men moet maar de prent van de terechtstelling bekijken om te zien dat Meseure modieus gekleed was. Hij droeg geen eenvoudige blauwe boerenkiel, maar wel een dure jas met panden, schoenen met gespen en wellicht had hij een pruik op zijn hoofd. Ook de verdonkermaande bedragen uit de goederenstaat | |
[pagina 156]
| |
waren niet niks; men berekende ze zo maar eventjes alles samen op ca. 1200 pond, wat overeenkwam met de toenmalige waarde van 20 à 25 hectaren akkerland. Zijn vrouw, die overleed op 27 mei 1766 en daags nadien begraven werd, 87 jaar oud, werd bijgezet in de kerk in het Onze-Lieve-VrouwekoorGa naar voetnoot(6). Men mag veronderstellen dat de goegemeente in Beveren geschokt was toen het nieuws van de halsrechting er bekend geraakte. En vooral de omstandigheid dat Meseure een deel van zijn bezit had willen redden om er zijn minderjarig kleinkind, een weeskind dan nog wel, mee te begunstigen, zal hem niet door iedereen als een zware misdaad aangerekend zijn.
Toen pastoor-deken Pieter Francis Valcke, pastoor van Rumbeke en deken van Roeselare in 1768, ongeveer één jaar na de executie van Meseure, de kerk van Beveren bezocht, heeft hij in zijn visitatieverslag genoteerd dat er in de kerk van Beveren twee opmerkelijke grafstenen te zien warenGa naar voetnoot(7). Namelijk het grafmonument voor Jan van Vlaanderen, heer van Beveren, een bastaardafstammeling uit het grafelijk huis van Vlaanderen (†1523) en één ter nagedachtenis van Joos Meseure. De deken vermeldt dit aldus: In ecclesia iacet lapis sepuchralis pro Jos. Meseure, inscripto marmori, nomine istius viri, qui ob crimina per sententiam magistratus franconatensis patibulo suspensis interiitGa naar voetnoot(8).
Het lijk van Meseure werd dus na zijn terechtstelling naar Beveren overgebracht, begraven in de kerk (bij zijn vrouw?) en van een opschrift voorzien, dat uitdrukkelijk melding maakt van zijn beschamende terechtstelling. Deze zerksteen, en dus ook de begraving in de kerk, zullen gebeurd zijn op initiatief van de familie Meseure. Men kan het zich immers moeilijk voorstellen dat de benadeelde stiefkinderen van Meseure, tegen wie ze klacht hadden ingediend, hem achteraf deze rehabilitatie met een grafsteen in de kerk gegund zouden hebben.
Maar ook de publieke opinie in Beveren, en zelfs de pastoor, zullen geen bezwaar hebben gehad dat er in hun kerk een memorie geplaatst werd voor een meinedige. De strenge toepassing van de doodstraf, onverminderd en stante pede toegepast door de schepenen van het Vrije, die hier zonder meer een exempel wilden stellen, werd blijkbaar zo maar niet door iedereen aanvaard en geapprecieerd. | |
[pagina 157]
| |
De neef Laureins Meseure, die in feite als mededader bijna even strafbaar was als zijn oom, kon tijdig wegvluchten en via een advocaat naar Brussel een genadeverzoek richten tot keizerin Maria-Theresia. Hij kreeg op 4 juli 1767 genade en moest enkel de proceskosten vergoeden die door zijn misdaad veroorzaakt waren. Voor hem had deze historie toch nog meer voeten in de aarde dan een eenvoudig genadeverzoek. Zo is het bekend dat hij in 1768 als verweerder in een proces verwikkeld was voor de vierschaar van Lichtervelde, waar zijn familie van afkomstig was, met als ambtshalve aanlegger Ambrosius Van den Bussche, griffier van Beveren en Onlede, een geding dat ongetwijfeld ergens verband hield met het misdrijf waarin hij, samen met zijn oom, voor terechtstondGa naar voetnoot(9). Maar alles bij mekaar bracht hij het, dank zij de Brusselse centrale administratie, er levend van af. Hij kreeg zelfs niet eens een straf in een rasphuis of een boete opgelegd.
Het geval Meseure toont overtuigend aan dat de publieke opinie in de laatste helft van de 18de eeuw reeds een hele evolutie had doorlopen ten overstaan van de rigide formele bepalingen uit het oude strafrecht, dat een meineed met de dood wilde bestraffen. En dat de schepenen van het Vrije de letter van de plakkaten in alle strengheid volgden en bleven toepassen, terwijl de keizerlijke majesteit en haar administratie in Brussel blijkbaar tot meer mildheid geneigd waren. L. Van Acker |
|