Biekorf. Jaargang 106
(2006)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Belezer uit Hulst actief in West-Vlaanderen (Late 16de eeuw)Willem van Leerberghe, zo heette de man eigenlijk, maar iedereen noemde hem ‘panne’ (geseyt panne). Hij was timmerman van beroep en afkomstig uit Hulst. We zouden zeker nooit van hem gehoord hebben ware het niet dat hij enige jaren vóór 1598 zijn beroep opgaf en uit Hulst vertrok om redenen die ons onbekend zijn. Hij besloot dan immers naar het zuiden te vertrekken om daar op een heel andere manier zijn brood te gaan verdienenGa naar voetnoot(1).
Of het feit dat Hulst sedert 1591 door verovering bij het Noorden was gaan behoren daar voor iets tussenzat, is goed mogelijk, maar moet een hypothese blijven.
In alle geval, voortaan voelde Willem zich geroepen om ‘met meesterije’ alle soorten ‘van sieckten, quellinghen en de miserien, soo van tooverie als anderssints’, waarmee zowel mensen als dieren ‘waren quellende, te genesen ende cureren’.
Hij trok van dorp tot dorp en liet de eenvoudige buitenlieden, vooral zij die ook ‘bestiaelen’ of dieren hadden, de boeren dus, geloven dat hij ziekten allerhande kon genezen. Of die kwalen een natuurlijke of boven- of buitennatuurlijke oorzaak hadden, maakte voor hem geen verschil.
Om zijn patiënten te genezen gebruikte hij ‘sekere cruyen, salven, drancken, poudre ende wateren’, d.w.z. kruidensappen al dan niet door distillatie verkregen. Willem van Leerberghe was dus een kruidendokter en kwakzalver, zoals er in die tijd wel meer op het platteland te vinden warenGa naar voetnoot(2). Het werd beschouwd als een beroep zoals een ander, en was op zichzelf geen reden om een man voor het gerecht te brengen. Maar hij komt er wel mee in aanraking. De reden daartoe was dat Willem nog meer en andere middelen gebruikte voor zijn genezingen.
Op 17 augustus 1598 werd Willem door de hoogbaljuw van Kortrijk gevangen genomen en opgesloten. Hem werd ten laste gelegd ‘dat hij soo over de menschen als over de beesten die van | |
[pagina 133]
| |
tooverije gequelt waren, soude ghebruijct hebben eenighe maniere van conjuratie te lesen’. Ook had de hoogbaljuw vernomen dat Willem de zieken gaf ‘inne te drincken diversche billetkens’, stukjes papier of perkament, ‘gescreven met caracteren’, geheimzinnige tekens en andere ‘superstitieuse’ woorden. Die moesten ze innemen samen ‘met water dat hij daer toe belesede’, d.i. met door hem ‘gewijd’ water.
Ook had hij ‘de siecke persoonen geordonneert te doene pelgrimagen ende sekere getael van oratien ende ghebedinghen te lesen seker daghen, ende oock te doen celebreren diversche missen, met andere diergelijcke conste’. Het opleggen van een pelgrimstocht om een misdrijf uit te boeten was een privilegie van de kerkelijke en wereldlijke rechtbanken. Het laten lezen van bepaalde missen op bepaalde dagen daarentegen kon Willem toch moeilijk kwalijk genomen worden. Dit was immers een veel voorkomende praktijk en een devotie die door de Kerk werd getolereerd, zelfs gepropageerdGa naar voetnoot(3). Toch was het ook algemeen bekend dat de mis door leken voor onorthodoxe doeleinden werd gebruikt of misbruikt. Gezien de andere verdachte middelen waarop Willem een beroep deed, zullen ook zijn missen wel met argwaan zijn bekeken.
Van Leerberghe werd te Kortrijk veroordeeld om op een schavot voor het stadhuis te kijk gesteld te worden. Van op die voor allen goed zichtbare plaats moest hij in het vuur werpen ‘de briefkens ende pampieren daer inne dat stonden de conjuratien bij hem geuseert’ of gebruikt. Dit was eveneens het geval voor ‘een zeven’, een zeef of zift, ‘daermede hij oick eensdeels [= somtijds] zijne voirscreven conste hadde gepractiqueert’. Na deze verbranding werd de belezer gegeseld ‘totten bloede’ en voor dertig jaar uit Vlaanderen verbannen.
Een van de bekendste proeven die belezers gebruikten om bij een diefstal de ware schuldige aan te duiden uit een aantal verdachten, is de zg. proef met de draaiende zeef. De benen van een grote schaar, bv. om schapen te scheren, omklemmen de zijkanten van een zeef. Die wordt door twee tegenover elkaar staande personen met een vinger in de hoogte gehouden. Eén voor één worden de namen van verdachten genoemd. Gaat bij het noemen van een bepaalde naam de zift aan het trillen, bewegen of draaien, dan heeft men de schuldige gevondenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 134]
| |
De proef met de zeef of met het verwante draaiende psalmenboek of bijbel is in oorsprong een godsoordeelGa naar voetnoot(5) dat tot in de dertiende eeuw op de steun van de Kerk kon rekenen en waarbij dan ook veelal priesters betrokken waren. Toen de Kerk niet langer achter deze proef stond, bleef zij nog eeuwenlang, tot in de twintigste eeuw toe, in gebruik bij kwakzalvers, belezers en waarzeggersGa naar voetnoot(6).
Het is zeer waarschijnlijk dat Willem van Leerberghe de proef gebruikte om te achterhalen wie door toverij iemand ziek had gemaakt. Maar ook bij diefstallen zal men wel op hem een beroep hebben gedaan.
In verband met onze belezer in Hulst moge hier even een andere, gelijkaardige zaak in herinnering worden gebracht. Een zekere Rogier Notholf, een Kortrijkse wever, geboren ca. 1567, oefende allerlei beroepen uit tot hij ca. 1620 door een zwaar arbeidsongeval voor de rest van zijn leven kreupel werdGa naar voetnoot(7). In de onmogelijkheid om nog langer op dezelfde wijze aan de kost te komen, ging hij zich te Zwevezele vestigen. Hij ging in de leer bij een belezer uit Oostrozebeke en begon na enkele jaren een eigen praktijk. Hij genas mensen en dieren die betoverd waren of althans zelf daarvan overtuigd waren.
Verscheidene keren werd hij veroordeeld tot verbanning, maar steeds negeerde hij die straf. In 1641 was dat nog maar eens het geval en toen dreigde de rechter met de doodstraf. Pas dan hield de inmiddels vierenzeventigjarige Notholf zich eindelijk aan de hem nogmaals opgelegde banstraf.
De koppige volharding waarmee Rogier Notholf zijn belezingen voortzette, vinden we bij Van Leerberghe niet terug. Toch woog ook bij hem de dertigjarige verbanning zwaar. Reeds vier jaar na het vonnis in Kortrijk richt hij zich vol wanhoop tot de aartshertogen met het verzoek hem genade te willen schenken en de ban ongedaan te maken. Zoals dat de gewoonte was, wonnen die daarop advies in bij de lokale justitie die de straf had opgelegd. De hoogbaljuw van Kortrijk geeft voor Willems verzoek een gunstig advies, maar verbindt er wel een paar voorwaarden aan. Zo moet Van Leerberghe | |
[pagina 135]
| |
‘drie jaeren naergaens [d.i. achtereenvolgens] gaen ende doen een pilgrimaige tonser liefver vrauwe te Halle’, het bekende en ook nu nog druk bezochte bedevaartsoord. Bovendien moet hij ook op bedevaart ‘tonser liefver vrauwe te putken bij Cortrijck ende laetende in de letste [sic] plaetse telcken jaere een tortse [d.i. grote altaarkaars] ten dienst vander capelle aldaer’.
Met ‘onser liefver vrauwe te putken’, een mij niet van elders bekende naam, is zeer waarschijnlijk de kapel van O.-L.-Vrouw te Kuurne bedoeldGa naar voetnoot(8). Volgens Antoon ViaeneGa naar voetnoot(9) is bij de pelgrimstochten die in de vijftiende en zestiende eeuw opgelegd werden door de heren van het O.-L.-Vrouw-kapittel te Kortrijk, ‘de kortste bedevaert... deze van Kuurne, op een half uur buiten de stadspoort’.
Die vermelding van de O.-L.-Vrouw te ‘putken’ verleent, samen met de draaiende zeefproef een extra waarde aan een proces, waarover buiten het voor deze bijdrage gebruikte genadeverzoek, geen documenten tot ons zijn gekomen. W.L. Braekman†
Wij danken mevrouw W.L. Braekman, die zo vriendelijk is de bovenstaande bijdrage die nog door haar betreurde echtgenoot opgesteld is en bestemd was voor Biekorf, ter publicatie aan te bieden. Destijds contacteerde prof. Braekman ons met de vraag waar O.-L.-Vrouw ten putkin wel gelegen was. Nu we het hele opstel kunnen lezen, geloven wij dat het niet ongepast is erop te wijzen dat deze Willem van Leerberghe vermoedelijk niet uit Hulst in Zeeland afkomstig was, maar wel uit de gemeente Hulste bij Kortrijk. De naam van Leerberghe (alias van Lerberghe, van Laerberghe) is een familienaam die talrijk en vroeger nagenoeg uitsluitend voorkwam in de omgeving van Kortrijk. Speciaal de voornaam Willem schijnt in dit geslacht en vooral dan nog in de tak van Hulste veel gebruikt te zijn. Enkele Willems van Le(e)rberghe, ook uit Hulste (einde 16de eeuw), staan o.m. opgegeven bij R. Van Craeynest, Klapper op de parckemynen index in de Kortrijkse weeskamer (Oostende 1976), blz. 361. De geslachtsnaam van Leerberghe gaat terug tot het leengoed ten Laerberghe in Marke en Kortrijk (F. Debrabandere, Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, 1993, blz. 868). Zie ook F. Debrabandere, Studie van de persoonsnamen in de kasselrij Kortrijk 1350-1400 (Handzame 1970, blz. 265). Over deze familie, waar ook de tak van Hulste beknopt is vermeld, verscheen er een genealogie door E. de Riddere, Généalogie van Lerberghe, in: Tablettes des Flandres, dl. VII (1957), blz. 192-238. L.V.A. |
|