De duinenabdij van Koksijde gesynthetiseerd
Bij Lannoo verscheen er in een redactie van museumconservator Dirk Vanclooster een schitterend uitgegeven boek over de Duinenabdij. In diverse bijdragen komen allerlei aspecten van de veelzijdige geschiedenis van een der belangrijkste Cisterciënzerabdijen in Europa aan bod. Het valt daarbij op dat de auteurs soms uit onverwachte hoek komen. Zo vinden we er - naast o.m. de leden van Biekorfs Berek historici Noel Geirnaert en Ludo Vandamme - een cultuurfilosoof en een architect, wat best leidt tot verfrissende visies.
De rijke geschiedenis van de abdij wordt dan ook zeer veelzijdig aangepakt. Op de basis gaan een drietal bijdragen in: naast een meer algemene inleiding bij het monachisme als geheel door S. De Bleeckere, zijn er benaderingen van de vroege cisterciënzer spritualiteit en de kerkelijke institutionalisering door resp. W. Verbaal en S. Vanderputten. De overige stukken spitsen zich meer toe op de Duinenabdij zelf. Zo ook de boeiende kijk op de cisterciënzer architectuur door B. Delaey, die uiteindelijk nader in gaat op de onderdelen van de Koksijdse Duinenabdij op basis van o.m. de bekende kaart van Pourbus.
De overige historische artikelen focussen op een thematisch totaalbeeld van de stichting in heel het Ancien Regime. H. van Royen behandelt het monastieke leven zelfs tot het afsterven (en de nalatenschap) van de laatste monniken, dus tot een stuk in de 19de eeuw. A. de Kraker heeft het over het domeinbeheer en de waterstaatzorg, waarbij vooral Zeeuws-Vlaanderen zijn aandacht krijgt. L. Vandamme bestudeert het intellectuele en artistieke leven, terwijl N. Geirnaert de relatie tot de vorsten overschouwt. Tenslotte brengen M. Dewilde en J. De Meulemeester een synthese van de archeologische werkzaamheden op de site, en rondt H. van Royen af met een korte beredeneerde bibliografie. Wat teveel aandacht gaat hierin naar Idesbald van der Gracht en de ‘herenboercasus’-discussie, die nochtans in zijn bespreking van deze abt zelf geheel niet aan bod komt (p. 199, tgo p. 63-64) en hierdoor ten onrechte weer de schijn van mogelijkheid krijgt (zoals in het boek van E. Schockaert uit 2003 over de abten, tegenover N. Huyghebaert in het Monasticon Belge).
Het boek is prachtig geïllustreerd met doorgaans zeer goed gekozen afbeeldingen. Hierbij uiteraard de klassiekers uit de prachtige handschriften, naast eigentijdse foto-opnamen, waardoor een mooi en verscheiden beeld opgehangen wordt. De onderschriften zijn wel erg summier gehouden. Zo ontbreekt soms de datering van iconografisch materiaal, terwijl die net gewenst was (b.v. p. 64-69, de tegel en de monnik, p. 77, de afbeelding van Ten Bogaerde, of p. 76, het abtswapen dat uit het schilderij van Pourbus op de omslag komt), of wordt niet duidelijk waarom bepaalde illustraties en dan net op die plaats opgenomen zijn (b.v. de charters zonder inhoudsomschrijving en de zegels zonder identificatie van de zegelaar op p. 93-95). De illustraties bieden het boek nochtans vaak een belangrijke meerwaarde, en zijn voor de layout beslist een verademing.
De teksten zelf zijn zeer goed. Ze balanceren tussen een degelijke samenvatting van wat de wetenschap in de laatste jaren voortgebracht heeft, tot eigen vernieuwend onderzoek en specifieke klemtonen. De thematische benadering, zoals hierboven vermeld, bood daartoe interessante invalshoeken, die passend door de auteurs ingevuld worden. Heel interessant vonden we b.v. de bijdrage van Van Damme, die de klassieke benadering thematisch